You are on page 1of 68

New and Future Developments in

Microbial Biotechnology and


Bioengineering: Phytomicrobiome for
Sustainable Agriculture Jay Prakash
Verma
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmass.com/product/new-and-future-developments-in-microbial-biotechnol
ogy-and-bioengineering-phytomicrobiome-for-sustainable-agriculture-jay-prakash-ver
ma/
Another random document with
no related content on Scribd:
De Herstelde Gemeente, is er nog eene Luthersche Kerk (naamlijk
voor de uitgewekenen, of de Herstelden,) alhier gebouwd, ter plaatse
alwaar het Dolhuis gestaan heeft: ’t is een ruim gebouw, doch zonder
eenigen cieraad.

De Remonstranten hebben hier ter stede een aartig kerkjen, op de


Keizersgracht bij de Prinsenstraat: er is een goed orgel in.

De volgende zijn de Doopsgezinde Kerken: van de Vereenigde


Vlaamsche- en Waterlandsche, het Lam, dus genoemd naar eene
brouwerij van dien naam welke er weleer stond: De kerk bij de toren,
om dat zij bij de Jan Roodepoorts toren staat; langen tijd heeft deeze
den naam van de Spijker gedragen, om dat zij gebouwd is op eene
plaats alwaar weleer een spijker-pakhuis stond: De Zon, behoorende
aan de afgezonderde Vlaamsche Doopsgezinden: alle deeze kerkjens
zijn wel klein, maar echter aan het oogmerk zeer voldoende: weleer
hadden de oude Vlaamingen nog een kerk, De Kruikjens, dus
genoemd naar een herberg van dien naam daar naast staande; en de
Vriesche Doopsgezinden eene andere, De Arke Noachs genaamd;
doch beiden zijn niet meer in wezen.

De Collegianten vergaderen boven ’t weeshuis dier Gemeente, op de


Keizersgracht over den gewezenen schouwburg.

Nabij de Remonstranten Kerk, hebben de Kwaakers eene


vergaderplaats, kenbaar aan een’ driehoek, die boven den ingang
staat.

In de Houttuinen vergaderen de Hernhutters: ook hebben de


Persiaanen hier ter stede een net kerkjen; er is ook nog een kleine en
nette Grieksche Kerk; op de Oudezijds Voorburgwal; schuin over de
Oude Kerk.

De Portugeesche en Hoogduitsche Jooden, hebben er voords ieder


eene aanzienlijke sijnagoge, die, vooral de eerstgemelde, der
bezichtiginge van den vreemdeling overwaardig zijn.

Ofschoon nu in de meeste Gereformeerde Kerken, zo wel als in de


Oude- en Nieuwe van de Lutherschen, (naamlijk aan het Nieuwe licht
behoorende,) begraaven worde, (die van het Oude licht hebben zig
een kerkhof op Muiderberg verkozen; zie onze beschrijving van dat
dorpjen;) zijn er echter hier ter stede nog vijf groote kerkhoven, aan
afgelegene oorden der stad: de Jooden hebben er drie buiten de stad;
één te Ouderkerk, één te Muiderberg, en één nabij Zeeburg.

Zijn de kerken te Amsteldam, gelijk gebleken is veelen, de verdere


Godsdienstige Gestichten zijn er nog veel talrijker: wij zullen de
voornaamsten met een enkel woord aanstippen. [10]

Het St. Pieters Gasthuis, dat zijnen naam ontleent van één der
Gasthuizen welken weleer hier ter stede waren, komt eerst in
aanmerking: het was in oude tijde de Kloosters der Oude en Nieuwe
Nonnen: alles wat hierin gevonden wordt is ongemeen aan het
oogmerk voldoende; het heeft zijne eigene bakkerij en brouwerij, ook is
er de stads Apotheek in geplaatst: even binnen de groote poort is een
Beiërt, alwaar de bedelaars en arme vreemdelingen drie nachten om
niet kunnen logeeren, ontvangende des avonds en morgens ook spijs
en drank.

Het tegenwoordige Verbandhuis, ook in het Gasthuis zijnde, was


weleer het Pesthuis, dat omtrent den jaare 1616 van daar naar buiten
de Leidsche poort verplaatst, en te klein geworden zijnde, in 1630
weder verplaatst werd, daar het thans nog gezien wordt, mede buiten
de Leidsche poort, een goed stuk wegs landwaards in gelegen: in 1732
is het geheel verbrand; doch ’t werd terstond weder herbouwd, juist
200 voeten lang en breed, en rondsom met een graft omgeven: ter
zijde heeft het een eigen kerkhof, waarop ook sommigen met den dood
gestraften begraven worden—Toen het Dolhuis weggenomen zoude
worden, ter bouwinge van een kerk voor de Herstelde Luthersche
Gemeente, werd aan dit huis een ruimen vleugel gebouwd, die thans
voor een Dolhuis dient.

Het Oude Mannen- en Vrouwen-huis, staande naast het Gasthuis: dit


werd gebouwd uit een loterij, door de Wethouderschap in 1600
opgesteld: het staat op een gedeelte gronds van ’t Oude
Nonneklooster, is een zeer royaal gebouw, en allezins bezienswaardig:
het is niet aangelegd voor armen maar begunstigden, die er een
aangenaam leven leiden; zij moeten bij het inkomen eenig huisraad,
doch voor hun eigen gebruik, medebrengen—in 1605 werd in hetzelve
een put gegraven van 232 voeten diep; bij welke graaving men
onderscheidene beddingen gronds vond; onder anderen ter diepte van
72 voeten, één voet molm, en niet veel voeten dieper veele schelpen
en zeehoorentjens—voor weinige jaaren is dit gebouw, aan de eene
zijde, (op de Kolveniers burgwal,) met een fraajen steenen poort
vercierd: de doorgang vandaar naar de Oude zijds achterburgwal is
overdekt, heeft aan de eene zijde uitzicht door veele schuifraamen op
de opene plaats of ’t bleekveld van ’t huis, en aan de andere zijde
winkelkasten, die aan galanteriekramers enz. verhuurd worden. [11]

Het Burger weeshuis, was weleer het St. Lucie klooster in 1580
daartoe vervaardigd; vóór dien tijd was het fraai herbouwd Logement
de Keizers kroon, het Burger weeshuis: dit huis is groot, aanzienlijk, en
ook zeer rijk.

Het Diaconie weeshuis in de Zwaanenburgerstraat, is een gebouw van


den jaare 1656; dit is mede ongemeen groot; heeft niet alleen zijn
eigen Apotheek, maar ook artzenijtuin.

Het Diaconie-oude Mannen- en Vrouwen-huis, staande op den


Binnenamstel, doet ieder wegens zijne grootte verbazen; maar meer
nog als men het van binnen bezichtigt, door zijne inrichting en de orde
die er over het algemeen in heerscht: het geheele ligchaam der
Amsteldamsche Diaconie is bewonderens waardig, vooral wegens de
onbedenkelijke sommen die het jaarlijks tot onderhoud noodig heeft.
Achter dit huis ontmoet men het Korvers hofjen, in 1722 gesticht uit
eene ervenis van den Heere Jan Corver, Oud-Schepen en Raad der
stad; het staat onder bestuur van de Gereformeerde Diaconie,
wordende er geene anderen dan gehuwde oude lieden zonder
kinderen in geplaatst: zo één van beiden overlijdt moet de nablijvende
in het Diaconie Oude mannen- of vrouwen-huis, bovengemeld,
overgaan—een dergelijk hofjen is daar nabij nog onlangs gebouwd, uit
eene ervenis van den Heere Van Mekeren.

Doet de Diaconie hier ter stede zo veel aan haare Ledemaaten, de


Huiszittenarmen, dat is die geene ledemaaten zijn, worden mede niet
vergeten; de ruime uitdeelingen aan dezelven geschieden thans op
twee plaatsen, beiden mede overbezienswaardig; naamlijk in het Oude
zijds huis-zittenhuis, en in dat aan de Nieuwe zijde; het eerste staat op
de Korte houtgraft, op den grond van den Leprozen tuin, en het andere
op de Prinsegraft bij de Lelijgraft; dit laatstgemelde heeft in de stad drie
ruime turfschuuren.

De Huiszittenmeesters hebben ook nog een Huiszitten weduwen Hof,


in 1650 op den grond van ’t Oud Karthuizers Klooster gebouwd: het is
almede ongemeen groot: in hetzelve worden niet dan weduwen en
hoogbejaarde dochters onderhouden: de kinderen der weduwen
mogen bij hunne moeders woonen, tot dat de meisjens agttien, en de
jongens negentien jaaren bereikt hebben. [12]

Schoon de gezegde gebouwen, ieders aandacht trekken, door hunne


grootte en talrijkheid van huisgezinnen, zij allen worden nog overtroffen
door het Aalmoeseniers Weeshuis, staande op de Prinsegraft bij de
Leidsche straat, in den jaare 1663 aldaar aangelegd, en naderhand
nog vergroot; ’t is bijna 300 voeten breed, en drie verdiepingen hoog;
en er worden bijna 2000 zielen in onderhouden: het is geschikt voor
weezen, wier ouders geene burgers of ledemaaten der Gereformeerde
Gemeente geweest zijn, als mede voor vondelingen, enz.
De Fransche of Waalsche Gemeente, heeft te Amsteldam mede een
zeer aanzienlijk weeshuis, dat ook voor het onderhouden van oude
mannen en vrouwen dient; ’t staat op den hoek van de Vijzel- en
Prinse-graften, en is een gebouw van den jaare 1669: vóór dien tijd
hadden de Waalen hun Weeshuis in de Laurierstraat: het gezin in dit
huis wordt ongemeen ruim onderhouden, en in de daad vrij beter dan
menig ordentelijk Amsteldamsch burger in staat is zijne kleine
huishouding te doen.

De Engelschen hadden weleer een Weeshuis aan de zuidzijde van de


Loojers graft; doch hetzelve was van weinig betekenis: thans hebben
zij een tamelijk fraai Weeshuis op de Oudezijds achterburgwal, bij de
Stoofsteeg, gesticht in den jaare 1782.

De Roomschen hebben een jongens Weeshuis, staande aan de


zuidzijde van de Laurier-graft; het is een vrij goed gebouw; maar komt
niet in vergelijkinge met het Maagdenhuis van deeze Gemeente, op het
Spui, en dat eerst voor weinige jaaren, in de plaats van het oude,
gebouwd is; dit huis gelijkt veel eer naar een paleis dan naar een
weeshuis—Voorheen had deeze gemeente haar uitdeelings comptoir,
op den Nieuwezijds achterburgwal, bij het Spui, doch thans is hetzelve
verplaatst, op den grond van den afgebranden Schouwburg op de
Keizersgraft bij de Huidestraat; alwaar ’t mede eene zeer aanzienlijke
vertooning maakt—Op het voor weinige jaaren bebouwde
Weesperveld, hebben de Roomschen ook een ruim huis voor arme
oude lieden aangelegd: de pracht waarmede het gebouwd is, doet
duidelijk zien dat deeze gemeente eene ruime beurs moet bezitten.

Aan de noordzijde van de Lauriergraft, ontmoet men het Weeshuis der


Luthersche Gemeente, zijnde hetzelve na het midden der voorgaande
eeuw gebouwd; het is een zeer goed gebouw, [13]en is voor weinige
jaaren nog aanmerkelijk verbeterd—dezelfde Gemeente heeft niet
verre van dat weeshuis, naamlijk in de Konijnenstraat, een Hofjen voor
oude Vrouwen, alwaar de inwooners mede zeer goed onderhouden
worden—maar van ongemeen veel meer aanziens en ruimte is het
Nieuwe bestedelingshuis, door deeze Gemeente gebouwd op het
reeds meergemelde Weesperveld; het is een groot en aanzienlijk
gebouw, waarin de oude lieden ook ongemeen wèl onderhouden
worden.

Het weeshuis der Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche


Doopsgezinden, gemeenlijk het Mennonieten Weeshuis genoemd,
staat op de Prinsegraft, tusschen de Vijzelstraat en Reguliersgraft, en
is gesticht in den jaare 1676; zijnde in alle deelen een aangenaam en
luchtig gebouw, waarin de kinderen ook met allen mogelijken zorg,
gevoed, gekleed, en geleerd worden.—Vooraan in de Elandsstraat had
dezelfde Gemeente weleer haar Oude Vrouwenhuis; doch hetzelve is
in 1759 geplaatst, in de Kerkstraat, achter het Weeshuis voornoemd.

Die van de Collegianten, hebben hun Weeshuis, van ouds de Oranje


appel genoemd, ter plaatse alwaar zij hunne vergadering houden, zie
hier vóór.

Onder de godsdienstige gestichten ter deezer stede kunnen ook nog


de volgende geteld worden, als,

Het Stads zijdewindhuis, geplaatst op den Cingel boven het stads


magazijn: hier worden jonge meisjens van 8 tot 14 jaaren, en wier
ouders van de Huiszittenmeesters, of gelijk men zegt, van de stad, en
ook die, wier ouders van de Diaconie trekken, met het winden van zijde
aan werk en geld geholpen, maar middelerwijl ook in het leezen,
schrijven, en de gronden van den Godsdienst onderwezen.

Het Begijnen-hof, in de Kalverstraat, alwaar, gelijk wij reeds zeiden, de


Engelschen hunne Kerk hebben: ’t is reeds een gebouw van den jaare
1389: in 1393 werd het door Hertog Albrecht in bescherminge
genomen: ’t is bebouwd met wooningen voor een zeker tal Begijnen,
die er hunne eigene kerk en Priester hebben: de dochterkens
geneeren zig met allerlei kundig naaldwerk, waarin sommigen van haar
zeer ervaaren zijn.
Het Lazerus of Leprozen-huis, staande bij de St. Anthonies of Jooden
breestraat: sedert de lazerij genoegzaam geheel uit deeze Landen
verdweenen is, dient het Leprozen-huis, voor eenige proveniers, en
sommige simpele lieden. [14]

Van het Dol- of Krankzinnig huis hebben wij reeds gesproken: (zie
boven Bladz. 10).

Het St. Joris hof, staande tegen de oude Waals Kerk: was eertijds het
Pauliniaanen klooster; ’t is nu een Proveniers huis, schoon ’t voorheen
ook voor Leprozen gediend hebbe.

Behalven alle de gemelde gebouwen vindt men hier ter stede nog eene
menigte hofjens en Godsdienstige gestichten, door bijzondere
persoonen van verscheidene Gezinten, met Godsdienstige oogmerken,
aangelegd: de voornaamsten zijn:

Het Deutzen Hofjen, op de Prinsegraft tusschen de Spiegel- en Vijzel-


straat, in 1695 gesticht door Vrouwe Agneta Deutz; er worden oude
vrouwen op geplaatst, die, behalven vrije wooning, 36 guldens aan
geld, 40 mand turf, 20 ℔ boter, 20 ℔ rijst, en 20 ℔ kaarsen jaarlijks
genieten.

Venetia of Maarloops hofjen, naar zijnen stichter Maarloop dus


genoemd, gelijk ook veelen der volgenden den naam naar hunne
stichters draagen: dit hofjen staat in de Elandstraat: behoeftige
Vrouwen van allerleie Gezinten, uitgenomen die van den Roomschen
Godsdienst zijn, genieten er vrije wooning, 50 manden turf, en nog
eenig geld in ’t jaar.

’T Raapen hofjen aan de Noordzijde van de Braak, wordt mede door


behoeftige vrouwen bewoond: zij genieten ieder jaarlijks 25 tonnen turf.

De Huisjens van Bosch staan naast het laatstgemelde Hofjen; in


dezelven wordt alleenlijk vrije wooning genoten.
’T Roeters hofjen, op de Linde graft, is mede gesticht voor behoeftige
vrouwen van den Gereformeerden Godsdienst, die er ook alleenlijk
vrije inwooning genieten.

Het Okkers hofjen in de kromme Palmstraat, bijna geheel herbouwd


zijnde, moet er een gering geld op verwoond worden.

’T Claas Reiniersz. Hofjen op de Keizersgraft, tusschen de Beeren- en


Run-straat, behoort aan de Roomschgezinden, en voert ter spreuke,
Liefde is ’t Fundament; ’t is aangelegd voor Vrouwen die bij ’t inkomen,
voor ééns, honderd guldens moeten geeven.

’T Hamershofjen, is mede voor oude Roomschgezinde Vrouwen.

’T St. Andries Hofjen op de Egelantiersgraft; hier is een kapelletjen in ’t


welk ééns ter week dienst gedaan wordt, door den Capellaan van ’t
Begijnehof.

De Brouwers huisjens in de Wijdesteeg op de Bloemmarkt, behooren


ook aan de Roomschen; als mede [15]

Het Otters hofjen, in de Vinkestraat, en

De Zeven keurvorsten in de Tuinstraat.

Het Suiker hofjen op de Lindegraft, behoort aan de Lutherschen; en is


aangelegd voor oude vrouwen, en vrijsters boven de 50 jaaren: ieder
bewoonster geniet boven vrije wooning, jaarlijks 40 manden turf, 10 ℔
rijst, en drie dukatons aan geld—aan dezelfde Gemeente behoort ook

Het Grillen hofjen, in de Weterings dwarsstraat.

Het Brantzen hofjen, op de Nieuwe Keizersgraft bij de Weesperstraat.

Het Linden hofjen, op de Lindengraft, behoort aan de Doopsgezinden,


als mede
De Hoeksteen in de Lojerstraat, ook

Het Rijpen- of Roozen-hofjen op de Roozegraft.

Zie daar alleenlijk de hoofdtrekken van een schilderij van


Godsdienstigheid, barmhartigheid en menschenliefde, waarop de
Amsteldammers met reden roem mogen draagen.

WERELDLIJKE GEBOUWEN.

In de eerste plaats komt hier ongetwijfeld voor het vorstlijke Stadhuis,


dat met recht den naam draagt van ’t agtste wereldwonder: het staat
op den ruimen dam, meer achterwaards dan het oude Stadhuis in
1652, door de vlamme vernield, aldaar gestaan heeft: in 1648, (des
vier jaaren vóór gezegden brand,) begon men de grondslagen van het
tegenwoordige te leggen; ruim een jaar en negen maanden bragt men
door met het heien van de paalen, die ten getale van dertien duizend,
zes honderd negen en-vyftig werden ingeslagen, des niettegenstaande
werd de bouwing zo spoedig voordgezet, (vooral na het oude huis,
gelijk gezegd is, verbrand was,) dat de wethouderschap reeds op den
1 Augustus 1655 er haare zitting in nam; evenwel had het gebouw toen
nog geen dak, en er werdt nog eenigen jaaren lang aan gearbeid, eer
gezegd kon worden, dat het geheel voltooid was; alles onder opzicht
van de ontwerpers, de beroemde Jacobus van Campen, en Daniel
Stalpert.

Aan dit overheerelijk Stadhuis zijn de krachten der Bouwkunde


uitgeput, waarvan de beschouwing zelve alleen kan overtuigen; [16]het
heeft, behalven de onderste verdieping, waarin de Wisselbank,
gevangenplaatsen, en eenige kelders zijn, drie steenen verdiepingen
en verwelfsels: de breedte bedraagt een tal van ruim 282 voeten, en de
grootste diepte, naamlijk tusschen het voorste en achterste middenste
uitsteeksel, bedraagt omtrent 236 voeten, de kleinste of zijdelijke
diepte omtrent 200½ voeten: zonder den toren is het gebouw weinig
minder dan 117 voeten hoog: alles wat boven den grond is, is
zamengesteld uit witte Breemer en Bentheimer steen, aan alle kanten
met eene toereikende hoeveelheid van glasraamen voordien: in ’t
middenste uitsteekzel van den voorgevel zyn negen ronde boogen,
zeven van welken tot ingangen dienen, de twee overigen zijn met
ijzerene traliën gesloten; met vier steenen trappen gaat men tot deeze
boogen op: in ’t middenste uitsteeksel van den achtergevel, heeft men
eenen langwerpig vierkanten ingang naar welken men langs zes
steenen trappen, voorwaards en ook van beide zijden opgaat: boven
deezen opstal staan rondsom het gebouw negentig Romeinsche
Colommen, ieder, met de cieraadjen, ruim 36 voeten hoog: boven
deeze rij staat een gelijke talrijke rij Corinthische Colommen; alles met
cierlijke festonnen tusschen beiden: op ieder’ hoek van het dak staat
eenen koperen vergulden kroon, die door vier arenden gedragen
wordt; langs de daken zyn twintig dakvensters en agttien
schoorsteenen geplaatst: de middenste uitsteekzels van de voor- en
achter-gevel, zijn ieder met een kap gedekt, waarin overheerelijke
levensgroote marmeren beelden geplaatst zijn; op de lijst van den
voorkap staan drie koperen beelden, naamlijk dat der Vrede, tusschen
die der Voorzichtigheid en Rechtvaardigheid: op de achterkap staat
tusschen de beelden der Maatigheid en Wakkerheid een Atlasbeeld,
den hemelkloot torschende; de toren die rond en met agt halve
Corinthische Colommen omringd is, staat in ’t midden boven den kap
van den voorgevel op een vierkanten voetstuk, en is ruim 66 voeten
hoog: op denzelven staat voor windwijzer het oude wapen der stad: de
toren is met festonnen en andere sieraaden der bouwkunde getooid;
ook heeft hy een kunstig uurwerk en klokkespel, op ’t welk driemaal ter
week een uur gespeeld wordt; de ton van het werk weegt 4474
ponden.

Het zoude ons bestek te veel gevergd weezen, wilde men eene
beschrijving van het inwendige des gebouws van ons [17]vorderen, wij
kunnen er slechts iet weinigs van zeggen; de talrijke vertrekken,
welken er in zijn, zijn allen der bezichtiginge overwaardig; eenigen van
dezelven zijn vercierd met overheerelijke schilderstukken, en
beschilderingen van de voornaamste oude meesters; de
vroedschapskamer munt daarin boven alle anderen uit: op de
wapenkamer zijn ook veele bijzonderheden te zien, voornaamlijk van
oude wapenen, harnassen, enz.

Vooral zijn bewonderenswaardig de beelden, waarmede de openbaare


vierschaar, die in de onderste verdieping gevonden wordt, pronkt: men
ziet er in door drie boogen, die half met gehouwene steenen
toegemetseld, en half met getakte koperen tralien afgesloten zijn: de
ingang ter zijde is door twee zwaare metaalen deuren gesloten;
slangen, zwaarden, bliksems, als mede het oude en nieuwe wapen der
stad, vercieren dezelve: het binnenwerk, zijnde een rechterstoel, bank,
trappen, colommen, beeldwerk, enz. is genoegzaam alles van wit
marmer gehouwen: onder het beeldwerk vertoonen zig Salomon’s
gerecht, Seleucus, die zig ’t oog laat uitsteeken, en Brutus, die zijne
zoons doet onthalzen, alles overkunstig gehouwen.

Op de tweede verdieping munt uit de burgerzaal, over welken men tot


alle de op die verdieping zig bevindende kamers, gaat; deeze zaal, die
met twee zwaare koperen deuren gesloten wordt, is 120 voeten lang,
en omtrent 57 voeten breed: te recht is van deeze zaal gezegd: „Alles
blinkt hier van marmer, en andere kostbaare steen, zo kundig bewerkt,
dat de mans- en vrouwe-beelden niet slechts, maar ook het fruit- en
loofwerk, de bloemen, de korenschoven, de vogeltjens, het zeegedierte
en duizenderleie aartigheden meer, den aanschouwer op ’t levendigste
toelagchen:” midden op den marmersteenen grond, waren twee platte
halve aardklooten van gekleurden steen en geel koper kunstig
ingelegd, doch dezelve zijn door het beloopen reeds geheel
verdweenen; een halven hemelkloot, mede kunstig van geel koper in
denzelfden grond ingelegd, is nog heden te zien: het gewelfsel is fraai
beschilderd; met één woord, deeze zaal doet op het eerste gezicht
verstommen, en bij nadere beschouwing houdt zij de bewondering der
kenneren onafgebroken bezig.
Na het stadhuis verdient de Beurs genoemd te worden: zij is gebouwd
op vijf overwelfde boogen, die in den Amstel, aldaar Rokin geheten,
gelegd zijn: de middenste boog diende weleer ter doorvaart, doch in
1622 werd er een vaartuig met buskruid [18]onder gevonden, aldaar
gelegd zijnde, zoo men zegt, met oogmerk om het gebouw, als de
kooplieden vergaderd waren, in de lucht te laaten springen, en
daardoor de stad eene onherstelbaare schade toetebrengen; want men
moet zig miet verwonderen als men hoort dat de kooplieden op één’
beurstijd somtijds millioenen maalen millioenen schats aan papieren bij
zig hebben: na dien tijd is de gezegde doorvaart gesloten: de Beurs
bestaat uit een vierkant plein, omringd van breede gaanderijen, wier
verwelfsels op 46 pilaaren van blaauwen arduinsteen rusten; aan de
zuidzijde pronkt het gebouw met een cierlijk torentjen, voorzien van
een uurwerk: ’t gebouw is binnenswerks 250 voeten lang, en omtrent
140 voeten breed; is in den jaare 1608 aangelegd, in 1613 volbouwd,
en in 1668 merkelijk vergroot: boven de gezegde gaanderijen is een
zogenaamde Prentekamer; welke naam zij draagt om dat er veele
winkelkassen op gemaakt zijn, die meest door prentekoopers in huur
gehouden worden, en welken er ook dagelijks hunne voorraad
uitstallen; enkel de kassen worden ook door galanteriekramers in huur
gehouden: op dezelfde verdieping vindt men mede het stads
schermschool.

Op het Water staat een afzonderlijke beurs voor de korenkopers, die


weleer slechts van hout was, doch in den jaare 1767 is deeze
weggebroken, en een fraaje steenen beurs in de plaats gezet; zij is
gebouwd in den smaak der groote, of koopmans beurs voornoemd:
niet verre van deeze beurs, op de kolk, staat het Korenmeeters huis,
zijnde een sierlijk vierkant steenen gebouw—achter de Korenbeurs,
aan de andere zijde van het Water, vindt men het Stads Exijnshuis, dat
mede een groot gebouw is, en met hardsteenen gevels pronkt: ’t is in
1637 en 1638 merkelijk vernieuwd en vergroot—bij het zelve staat het
Bierdragers huis van de oude zijde; dat van de nieuwe zijde staat op
het Spui.
Amsteldam heeft drie waagen: de oudste, zijnde een gebouw van ’t
jaar 1560, staat op den Dam, tegen over het stadhuis; boven deeze is
de militaire hoofdwacht; de toegangen tot welke, zo wel als het bordes
daarvoor, is in den jaare 1778 fraai van blaauw arduinsteen vernieuwd
—De tweede waag staat op de Nieuwmarkt, en is de oude St.
Anthonies poort, die in 1617 tot een waag bekwaam gemaakt werd:
boven dezelve is de openbaare leerschool in de Anatomie, de
Snijkamer genaamd; ook worden er veele vreemde dieren, gewassen,
steenen, geraamten, enz. bewaard—de Heelmeesters hebben boven
deeze waag [19]ook hunne Gildekamer—De derde waag staat op de
Botermarkt, en is de gewezene Regulierspoort, in 1668 tot een waag
toebereid.

Voor weinige jaaren is er ook nog een Waterwaag aangelegd, naamlijk


op den Buitenkant bij de Kraansluis.

Het Prinsenhof, of eigenlijker gezegd het Admiraliteits hof 2, was


voorheen het St. Cecilien klooster, gesticht, naar het gevoelen van
sommigen, tusschen den jaare 1342 en 1352; ’t gebouw pronkt nog
met het torentjen van de kloosterkerk: in 1661 is het klooster bijna
geheel weg gebroken, en op deszelfs grond het tegenwoordige
prachtige hof gebouwd.

Het Admiraliteits of ’s Lands zeemagazijn, staat aan den IJ-kant, op


den hoek van Kattenburg; ’t is een ruim gesticht van den jaare 1655,
zijnde 220 voeten breed, en 200 voeten lang: in 1790 brandde het van
binnen geheel uit, doch ’t werd weldra weder in die orde gebragt,
waarin wij het heden beschouwen: voor dit magazijn ligt het scheeps
hok, binnen het welk de oorlogschepen die onttakeld zijn, opgelegd
worden: er leggen altoos fraaje pronkschepen in: nog werkelijk is men
bezig met de onderneeming om aldaar een dok te maaken, doch
veelen deskundigen twijfelen aan den goeden uitslag daarvan—bij ’t
magazijn is ook ’s Lands timmerwerf, zijnde dezelve omtrent 1500
voeten lang—Op een vrij grooten afstand van het magazijn, is ’s Lands
Lijnbaan, benevens die der Oostindische Compagnie; het Huis dier
Compagnie, op der hoek van de Hoogstraat, was tot den jaare 1605
het stads magazijn: het zelve is van tijd tot tijd vergroot—Het
Zeemagazijn derzelfde Compagnie is een geweldig groot gebouw, in
1660 aan den IJ-kant aangelegd; achter het zelve ligt ’s Compagnies
werf; haare Lijnbaan is op Oostenburg.

De gebouwen der Westindische Compagnie, zijn het Huis, op de


Garnaalsmarkt; haar pakhuis staat op Raapenburg, aan den IJ-kant:
weleer hield deeze Compagnie haare vergadering in het gebouw op
den Haarlemmerdijk, thans tot een Heeren Logement dienende: de
gewapende Schutterij betrekt boven hetzelve des avonds eene wacht.
[20]

Onder de groote stads gebouwen munt niet weinig uit de Lombard, of


Bank van leening, staande op den Fluweelen burgwal: in 1548 dat het
huis aldaar gebouwd tot een magazijn voor de huiszittenarmen; doch in
1614 werd het tot een lombard bekwaam gemaakt, en in 1669 nog
merkelijk vergroot: van de panden onder de ƒ 100 wordt slechts een’
penning van iederen gulden per week bepaald; van de panden boven
de ƒ 100 tot ƒ 475 wordt 7¼ ten honderd, en van panden van ƒ 500 en
daar boven, wordt 6 ten honderd ’s jaars betaald: door geheel de stad
heen, woonen inbrengers of inbrengsters, die voor een bepaald loon,
de panden, beneden de ƒ 100 aanneemen, en in de groote Lombard
brengen.

Vijf vleeschhallen waren er voorheen in Amsteldam, twee in de Nes;


doch de kleinste dier twee is voor eenige jaaren weggebroken, en de
groote tevens een goed gedeelte verlengd: de eene was weleer een
kerkjen, St. Pieter toegewijd, gelijk de St. Pieters poort er nog tegen
over is; de andere ’t Margareten klooster; de overige hallen staan op
de Westermarkt, (boven dezelve is de hoofdwacht der wakende
Schutterij,) op de Heeremarkt, en op de Botermarkt: de Jooden hebben
nog eene afzonderlijke hal voor zig.
Amsteldam heeft ook eene Laken- Zijde- en Saai hal, alwaar de
lakens, baajen en karsaajen, gelood en gestaald moeten worden: zij
staat in de Staalstraat, en was weleer de stads steenhouwerij.

In de Kalverstraat, over den Heiligen weg, staat een Schrijnwerkers, of


Kistemaakers pand; ’t was weleer een kerkjen tot het oud
Leprozenhuis behoorende: de stad verhuurt het aan eenige baazen
van het Kastemaakers gild, die er allerlei schrijnwerk in te koop stellen.

De Vischmarkten zijn drie in getal, één aan de oude, en één aan de


nieuwe zijde, (beiden voor zeevisch dienende,) en een rivier
vischmarkt, in de Nes, ter plaatse alwaar weleer de kleine vleeschhal
stond; zie boven.

De Colveniers doelen, alwaar men in vroegeren tijd met vuurroers naar


het wit plag te schieten, is thans een aanzienlijk logement, en voor
eenige jaaren van vooren fraai vertimmerd: ’t was weleer eene sterkte
aan den Amstel tegen de Utrechtenaars; blijkens ’t geen men in een’
steen voor dezelve leest: naamlijk de woorden, Zwicht Utrecht.

Nog zijn er twee andere Doelens, of Schutters hoven: de Hand- en


Voet-boogs, op de Garnalemarkt, thans geschikt tot het Westindisch
[21]huis, voornoemd, en een aanzienlijk logement—tusschen de
laatstgemelde beide doelens is één der vijf stads wapenhuizen; ten
einde van de Brouwersgraft is een ander, dat geweldig groot is, en
tevens tot een korenmagazijn dient; voords zijn aan drie afgelegene
hoeken van de stad drie anderen.

Vijf voornaame stadsherbergen zijn er in Amsteldam: De Nieuwe- en


Oude-zijds heerelogementen, de Oude en Nieuwe herbergen aan het
Y, en een in de plantaadje, die zeer vermaaklijk gelegen is, gelijk de
plantaadje zelve een aangenaam oord is: voorheen waren in dezelve
eene menigte kleine herbergjens voor den burger, doch deezen heeft
men naderhand allen verboden; misschien oordeelde men dat de
burger geene uitspanning noodig heeft—thans is ’t in de plantaadje
intusschen veel ordentelijker, want het krielt er van bordeelen.

De stad heeft ook een eigen Timmertuin, Steentuin, Steenhouwerij,


Scheepstimmerwerf, Geschut- en Klokgieterij, en Proefwerf.

De Nederduitsche Schouwburg stond weleer op de Keizersgraft, (zie


hiervoor, bladz. 9.) doch zij werd in den jaare 1772 ten eenenmaale
door de vlamme verteerd; een andere is kort na den brand op het
Lijdsche plein aangelegd—op de Erwte markt is een fraaje Fransche
Schouwburg, voor rekening van particulieren gebouwd; doch sedert
eenigen tijd, mag dezelve niet gebruikt worden—in de Amstelstraat,
bouwde men in den jaare 1790, een zeer goeden Hoogduitschen
Schouwburg, doch dezelve heeft almede moeten sluiten: eerst door
verloop van het fonds, thans ter oorzaake van de tijdsomstandigheden.

Weleer waren in Amsteldam drie Doolhoven; doch twee derzelven zijn


te niet geraakt; het Oude is nog aanwezig op de Prinsengraft bij de
Loojersgraft: ’t heeft een zeer schoon waterwerk; ook vertoont men er
eenige aloude geschiedenissen door beweegende beeldjens: er is een
houten reuzenbeeld van ongemeenen grootte, en
bewonderenswaardig fraai gewerkt.

Behalven de kerktorens, en die welken op de poorten, het stadhuis,


enz. gevonden worden, pronkt de stad nog met den Jan roodepoorts
toren, op het Cingel: hij draagt den genoemden naam om dat aldaar
weleer het Jan rooden poortjen stond: op denzelven is de
gevangenplaats der stads militie—de Regulierstoren, aan het einde
van de Kalverstraat en Cingel; hij is alzo genoemd om dat de
Regulierspoort aldaar weleer stond: in 1672 werd onder denzelven, om
reden van de omstandigheden van dien tijd, een munt aangelegd;
waarom men ook den toren [22]nog de Muntstoren, en de daaraan
gebouwde voornaame herberg, de Munt noemt: in deezen toren is een
schoon klokkespel——De Haringpakkers toren, van ouds de Heilige
kruistoren genaamd, staat aan den Y-kant, en wordt Haringpakkers
toren genoemd, om de Haringpakkerij, die er nabij is; ook houden de
keurmeesters van den haring in deezen toren hunne vergadering——
de Schreiers toren, staat mede aan den Y-kant, en draagt zijnen naam,
naar eene vrouw, die het schreiend t’scheep gaan van haaren man zo
zeer ter harte nam, dat zij er krankzinnig van werd, welk voorval ook
nog in een’ steen uitgehouwen, en in den torenmuur geplaatst,
vertoond wordt—de Montalbaans toren staat op de Oude schans; de
oorsprong van deezen naam is onzeker—de burgerij heeft hier ook
eene wachtplaats.

Drie Jagthavens die in Amsteldam gevonden worden, kunnen wij mede


onder dit artijkel betrekken: de eene is bij de Oude stads herberg, de
tweede aan den Amstel, voor de hooge sluis, of breede en aanzienlijke
steenen brug, en de derde bij ’t burgerwachthuis, Keerweer genaamd,
ten einde van Kattenburg; uit de twee eerstgemelden zeilt jaarlijks nog
een vloot van kleine vaartuigen, alhoewel zulks thans mede niet met
den ouden luister geschiedt.

Van de stads Kraanen zouden wij, vereischte ons bestek die


naauwkeurigheid, nog iet kunnen zeggen, thans gaan wij dat point met
stilzwijgen voorbij; van de schutsluizen hebben wij reeds met een enkel
woord gewaagd, en zouden meenen derhalven ons artijkel
Wereldlijke Gebouwen hier mede te kunnen sluiten, ware het dat wij
daaronder niet betrokken, de stads tuchthuizen en schoolen, waarvan
wij nog een enkel woord moeten spreeken.

Het eerste gebouw dat ons hierin voorkomt, is het Rasphuis,


gemeenlijk het Boevenrasphuis, ook het Tuchthuis geroemd: hetzelve
wordt gevonden op den Heiligen weg, en was weleer het Clarissen
Klooster: in 1595, werd het tot een tuchthuis voor de mans bekwaam
gemaakt: ’t is een gebouw allezins der bezichtiginge waardig, vooral
wegens de orde welke er in heerscht, die te aanmerkelijker wordt,
wanneer men nagaat dat de bewooners, eene talrijke hoop dier
wezens zijn, welken op eene der uiterste grenzen van de vatbaarheden
van den mensch staan, tot de ergste grouwelen in staat zijn, en echter
binnen de muuren [23]van dit huis, in behoorelijken tucht gehouden, ja
zelfs tot Godsdienstoefening genoodzaakt worden.

’T gewezene Ursulen klooster heeft jaaren lang gediend voor een


vrouwen Tucht- of Spin-huis; doch bij den aanbouw van een groot
stads Werkhuis op ’t Weesperveld, is hetzelve ten onbruike geraakt, in
zo verre het tuchtigen van vrouwlieden betreft; thans dient het tot
inquartiering van militie; de schuldige vrouwen worden nu in het
algemeene Werkhuis voornoemd geplaatst.

Het Willige rasphuis voor vrouwlieden, dat weleer aan den Y-kant
stond, en ter weeringe van bedelaarij diende, niet alleen, maar ook ter
gevangenplaatse van vrouwen, wier gedrag opsluiting verdiende, en
wier naastbestaanden de kosten van een bijzonder Beterhuis niet
konden draagen, almede door den aanleg van het voornoemde
algemeene Werkhuis, ten onbruike geraakt zijnde, werd de grond
daarvan bebouwd, met het allen lof verdienende Kweekschool voor
de Zeevaart; eene instelling die Amsteldam eere aandoet, en ons ’t
ons voorgeschreven bekrompen bestek doet betreuren; want gaarne
weidden wij ten breedsten over het aanleggen van die lofwaardige
schoole uit.

Het Verbeterhuis, staat op de schans niet verre van het


Weteringspoortjen; ’t was weleer een huis dat diende ter genezinge
van die met schurft of kwaadzeer besmet waren; het huis dient voor
particuliere opsluitingen, echter moet zulks geschieden op verlof van
de Regeering, die ook den Vader van hetzelve aanstelt.

Men heeft in Amsteldam voords een zeer aanzienlijke Doorluchtige


schoole, (Athenæum illustre,) ’t gebouw was weleer een kerkjen van ’t
Agnieten klooster, naderhand een pakhuis voor de Admiraliteit,
waartoe de onderste verdieping nog gebruikt wordt; boven de
leesplaats, is eene aanzienlijke stads boekerij, die eenmaal per week
voor ieder openstaat; alle de boeken zijn met koperen kettingjens aan
de kassen vastgemaakt.
Voorheen waren in deeze stad twee Latijnsche schoolen, thans is er
maar één, staande op de Cingel tusschen de Munt en den Heiligen
weg: ’t is een gebouw dat allezins aan het oogmerk beantwoordt: naast
hetzelve staat de wooning van den Rector.

De Huiszitten- of Stads-schoolen verdienen hier ook aangemerkt te


worden: zij zijn aangelegd voor de kinderen dier behoeftigen welke
[24]geene ledemaaten der Gereformeerden zijn, en derhalven niet door
de Diaconie onderhouden worden, deeze heeft haare eigene schoolen.

Boven de Vleeschhal in de Nes, is de vergaderplaats van de Opzieners


over het Genootschap der Geneesmeesteren—de aanzienlijke stads
Kruidtuin is in de Plantaadjen aangelegd.

Na het aanstippen van alle deeze kweekschoolen der geleerdheid,


waarbij wij veele andere particulieren zouden kunnen noemen, boven
al het beroemde Vergaderingshuis der Maatschappy Felix Meritis,
waarvan nader ons art. Bijzonderheden, zoude het niet onvoegelijk
zijn hier vervolgends iet te zeggen van de geleerde mannen die de
wereldberoemde stad Amsteldam uit haaren schoot heeft zien geboren
worden; dan, het getal derzelven zoude eenige bladzijden vorderen die
wij echter van ons bestek niet kunnen missen; ten allen tijde hebben de
kunsten en weetenschappen in deeze stad gebloeid, en het welk te
bewonderenswaardiger is, daar Amsteldam eigenlijk den troon des
koophandels genoemd mag worden; ja nog heden, nu zij de
gevaarlijkste verdeeldheid in haare ingewanden voelt wroeten; nu het
gezicht van duizende krijgsknechten haar dagelijks verschrikt; nu zij
telkens voor de gevaarlijkste uitbarstingen beeft, nu nog werkelijk tellen
de Amsteldammers onder zig zulk een groot aantal geleerden, als zij
mogelijk nimmer onder zig hebben kunnen tellen: vooral vindt men die
loflijke voorwerpen in den achtingwaardigen burgerstand.

KERKLIJKE REGEERING.
Ingevolge onze gewoonte in het reeds afgewerkt gedeelte van ons
uitgebreid plan, bepaalen wij ons hier ook weder alleenlijk tot de
Gereformeerde, of Heerschende kerk in Amsteldam: deeze gemeente
dan wordt bediend door 29 Predikanten, één van welken in de
Hoogduitsche taale moet prediken: de Gasthuiskerk had weleer haar
afzonderlijken Predikant; doch thans predikt deeze ook op zijn beurt in
de andere kerken, gelijk de overige Predikanten ook de Gasthuiskerk
op hunne beurt moeten waarneemen: de gewoone kerkenraad bestaat
voords uit gemelde Predikanten, een gelijk getal Ouderlingen, waarvan
jaarlijks de helft afgaan, gelijk ook van de Diaconen, die 42 in getal zijn,
en een afzonderlijk Collegie uitmaaken, doch van den grooten
kerkenraad ook leden zijn: den Diaconen zijn 12 Diaconessen
toegevoegd, [25]die voor al het vrouwlijke in dat groote ligchaam zorg
draagen; voorheen zond de Wethouderschap twee Gemagtigden in
den kerkenraad; doch sedert eenige jaaren vindt zulks geen plaats
meer: in gevalle van eene vacature onder de Predikanten, worden
Burgemeesteren om handopening tot het doen van een beroep
verzocht; na bekomen verlof, maakt de gewoone kerkenraad een
nominatie van drie, het zelfde doet het Collegie van Diaconen: deeze
dubbelde nominatie wordt in den grooten kerkenraad tot een drietal
gebragt, en daaruit wordt bij meerderheid van stemmen één verkozen,
op welke verkiezing vervolgends de goedkeuring van Burgemeesteren
verzocht wordt.

WERELDLIJKE REGEERING.

Deeze bestaat uit een Collegie van 36 Raaden, of Vroedschappen, 4


regeerende Burgemeesters, 9 Schepenen, en één’ Schout: eigenlijk
zijn er 12, zo afgegaane als regeerende Burgemeesteren, die den
Oud-raad uitmaaken, en hunne bijzondere functie hebben: de
Vroedschappen behouden hunne post levenslang, doch
Burgemeesteren en Schepenen worden jaarlijks, op Vrouwendag,
veranderd: bij ’t afsterven van één’ der Raaden, wordt in de
opengevallene plaats door het Collegie zelve eenen anderen verkozen:

You might also like