You are on page 1of 67

De verwerking van het koloniale verleden in Nederland en Belgi

Yorick Smakman 0411981 01-07-2011

Ma-thesis Politiek en maatschappij Begeleider: Ewout Frankema

1) Inhoudsopgave
2) Inleiding 2.1 Methode 3) De koloniale geschiedenis van Belgi in Congo en de dekolonisatie 3.1 De Congo-Vrijstaat 3.2 De dekolonisatie van Congo 3 4 8 9 10

4) De koloniale geschiedenis van Nederland in Indonesi vanaf de negentiende eeuw en de dekolonisatie 4.1 De Atjeh-oorlogen 4.2 De dekolonisatie van Indonesi 17 18 20

5) De houding van de media en politiek in Belgi en Nederland tegenover het koloniale verleden vanaf de dekolonisatie 5.1 Belgi 5.1.1 5.1.2 De Congo-Vrijstaat De dekolonisatie 25 25 26 30 32 33 34 41

5.2 Nederland 5.2.1 De Atjeh-oorlogen 5.2.2 De dekolonisatie 5.3 Vergelijking

6) De internationale betrekkingen tussen Belgi en Congo en tussen Nederland en Indonesi , vanaf de dekolonisatie 6.1 Belgi en Congo 6.2 Nederland en Indonesi 6.3 Vergelijking 45 45 48 52

7) De manier waarop in het secundair onderwijs in Nederland en Belgi om wordt gegaan met het koloniale verleden en de dekolonisatie 7.1 Belgi 7.2 Nederland 7.3 Vergelijking 8) Conclusie 9) Literatuurlijst 54 54 56 58 59 63

2) Inleiding
Nederland en Belgi zijn twee West-Europese natiestaten met een roerig verleden op het internationale toneel. Nederland heeft een bloeiperiode gekend in de zeventiende eeuw, en Belgi is na haar onafhankelijkheid in 1830 snel uitgegroeid tot een succesvol ge ndustrialiseerd land. Beide landen hebben dan ook kolonin gehad die veel groter waren dan de landen zelf, waardoor ze internationaal aanzien verwierven. Nederland heeft in het Caribische gebied enkele kolonin gehad, die niet erg groot waren, maar vooral van het bezit van een grote kolonie in het oosten, het huidige Indonesi, heeft Nederland door de eeuwen heen veel profijt gehad. Belgi roerde zich pas veel later dan Nederland op het koloniale toneel. In de negentiende eeuw, toen de kolonisatie van Afrika in volle gang was, meende de toenmalige koning van Belgi, koning Leopold II, dat Belgi ook een kolonie nodig had. Dit werd uiteindelijk het huidige Congo, gelegen in centraal Afrika. Eerst was dit Leopold IIs priv-eigendom, maar vanaf 1908 was het een kolonie van Belgi , dat hiermee ook zijn grondgebied flink uitbreidde. In de twintigste eeuw werd nationalisme een steeds dominantere ideologie, niet alleen meer in Europa, maar ook in de rest van de wereld. Dit impliceerde dat in steeds meer kolonin de roep om soevereiniteit groot werd, waardoor in de loop van de twintigste eeuw wereldwijd de dekolonisatie op gang kwam. Ook werden de VS steeds machtiger, en als ex-kolonie hadden zij weinig op met de koloniale rijken van de Europese landen. Zo raakten in de loop van de twintigste eeuw alle Europese landen vrijwel al hun kolonin kwijt. Voor deze Europese landen was dit vaak een moeilijk proces, omdat hun macht in de wereld een stuk minder groot werd. Voor betrekkelijk kleine landen als Belgi en Nederland is dit extra pijnlijk geweest, omdat zij hun internationale aanzien toch vooral door hun koloniale bezittingen verwierven. In deze scriptie wordt vergeleken hoe er na de dekolonisatie aangekeken werd en wordt tegen het koloniale verleden in beide landen. Het is me in Nederland altijd opgevallen dat er, als het over ons koloniale verleden gaat, veel over de Gouden Eeuw van Nederland gesproken wordt, maar weinig over de negentiende en vooral de twintigste eeuw, kortom over de tijd waarin Nederland Indonesi kwijt is geraakt. Naar aanleiding van het verschijnen van het boek Congo: een geschiedenis, en de enorme aandacht die daar naar uitging, de auteur won onder andere drie literaire prijzen met het boek, ben ik me af gaan vragen hoe Belgi met haar koloniale verleden omgaat en of dit anders is dan hoe Nederland er mee omgaat. In Belgi heeft het boek een flinke discussie teweeg gebracht. Het viel me op dat in Nederland na de dekolonisatie nooit een dergelijk werk over Indonesi verschenen is dat zoveel aandacht kreeg. De vergelijking tussen beide landen en hun koloniale verleden is om verschillende redenen relevant. Ten eerste zijn beide landen klein en verwierven ze aanzien en status door hun

koloniale bezittingen. Hierdoor hebben beide landen extra veel nadruk op het behoud van hun koloniale bezittingen gelegd, ze hadden immers allebei n kolonie die erg belangrijk was. Dit geldt niet voor landen als Frankrijk en Engeland, die een heel koloniaal rijk hadden, en hun kolonin daardoor wat eenvoudiger los konden laten. Ook zijn deze landen zelf groter, zodat er wat meer van hun macht in de wereld over is gebleven. Een andere reden waarom de vergelijking tussen Belgi en Nederland relevant is, is dat beide landen hun kolonin pas opgaven na de Tweede Wereldoorlog, terwijl de dekolonisatie toen toch al lang in gang was gezet. Het ging bij beide landen ook niet van harte. Een derde reden die het relevant maakt om deze vergelijking te trekken, is dat koning Leopold II van Belgi, toen hij Congo eenmaal in handen had, bij het besturen van deze kolonie ge nspireerd werd door het Nederlandse Cultuurstelsel, zoals dit werd uitgevoerd in Nederlands-Indi. Verder lijkt het erop dat beide samenlevingen het tot op de dag van vandaag moeilijk vinden om over hun koloniale verleden te praten, wat de vergelijking extra interessant maakt. Ik wil me dan ook richten op de verwerking van het koloniale verleden vanaf de dekolonisatie tot nu. Een opmerking die ik er nog graag bij wil maken, is dat de neiging om de geschiedenis van het eigen land als rooskleuriger te beschrijven dan die van andere landen, bij erg veel mensen lijkt te bestaan. Illustrerend is in dit geval dat, wanneer mensen om mij heen mij vroegen waar ik mijn scriptie over schreef, en ik dit vertelde, vrijwel altijd de reactie als volgt was: Die Belgen, die hebben er met die Leopold II echt een bende van gemaakt. Schandalig hebben ze zich gedragen. Vrijwel niemand in mijn omgeving noemde de Nederlandse Atjeh-oorlogen. En wat ik gezien de omvang van de operatie en de tijd dat het geleden is, nog opvallender vond: ook vrijwel niemand noemde de NederlandsIndonesische oorlog, die in dit stuk meestal zal worden aangeduid met de officile, eufemistische, term ervoor, die uit de tijd zelf stamt: De politionele acties. Het is juist dit mechanisme, dit onderdeel van het nationalisme, dat voor mij als student de drijfveer is geweest voor het kiezen van dit onderwerp.

2.1

Methode

Mijn verwachting is dat het voor Europese landen moeilijk is om in het verhaal van hun nationale geschiedenis veel aandacht te schenken aan de afbraak van hun koloniale rijk, en vooral voor kleine landen als Nederland en Belgi. En als er aandacht wordt besteed aan het koloniale verleden, is het waarschijnlijker dat er weinig nadruk op de negatieve aspecten wordt gelegd. Dit is te verklaren doordat landen de neiging hebben om hun eigen geschiedenis op een zo positief mogelijke manier te vertellen. In een tijd waarin algemeen geaccepteerd wordt dat mensen gelijk zijn en landen vanzelfsprekend recht hebben op soevereiniteit, kan het onderdrukken van hele volken zoals dit gebeurde in de koloniale tijd, niet direct als positief aangemerkt worden. De Europese landen hebben dan ook meer de neiging om de nadruk te leggen op de positieve dingen die ze gedaan hebben voor deze landen. Daarom zal ik van zowel Nederland als Belgi twee, duidelijk in het oog

springende, gewelddadige periodes uit het koloniale verleden bestuderen, omdat ik vooral benieuwd ben hoe met de negatieve aspecten van het koloniale verleden wordt omgegaan. Bij Nederland en Indonesi is het eerste aspect de Atjeh-oorlogen, die begonnen aan het eind van de negentiende eeuw en duurden tot in het begin van de twintigste eeuw, en het tweede aspect de koloniale oorlog die Nederland gevoerd heeft na de Tweede Wereldoorlog om de onafhankelijkheid van Indonesi te voorkomen en het Nederlandse gezag op de eilandengroep te herstellen. Bij Belgi en Congo richt ik me op het begin van de kolonisatie van Congo, waarin Leopold II met zijn rubberpolitiek voor desastreuze ontwikkelingen in het land gezorgd heeft. Ten tweede kijk ik bij Belgi ook naar het moment waarop het de kolonie los moest laten, omdat dit gepaard ging met geweld tegen aanwezige Belgen, en Belgi daarna nog nauw betrokken is geweest bij een oorlog die er vlak na de onafhankelijkheid van Congo uitbrak. Om te bepalen hoe er in de samenlevingen van Belgi en Nederland omgegaan werd en wordt met deze pijnlijke aspecten van het koloniale verleden, richt ik me op een aantal, mijns inziens essentile, onderdelen van de samenleving . Ik heb eerst gekeken naar de manier waarop er in de media mee om is gegaan en de manier waarop de politiek er mee om is gegaan. Er is voor gekozen om de politiek en media tegelijk te behandelen, omdat de houding van media vaak samenhangt met standpunten van politieke partijen. Anders gezegd, de houding die linkse politieke partijen hebben, wordt door linkse media verkondigd, en de houding van rechtse partijen, door rechtse media. Vervolgens kijk ik naar de manier waarop betrekkingen tussen Belgi en Congo en Nederland en Indonesi na de onafhankelijkheid zijn verlopen. De manier waarop Belgi zich nu verhoudt tot Congo en de manier waarop Nederland zich nu verhoudt tot Indonesi, zegt iets over de verwerking van het koloniale verleden. De landen zijn per definitie met elkaar verbonden, omdat de ex-kolonisators vrijwel altijd nog economische belangen hebben in hun ex-kolonin, en ze voor een deel een gezamenlijke geschiedenis hebben. Ook hebben de landen door migratiestromen een culturele verbondenheid. Toch zijn de internationale betrekkingen vaak niet zonder problemen, omdat kolonisatie een vorm van overheersing was, wat toch voor spanningen kan zorgen in de betrekkingen tussen de ex-kolonisator en de ex-kolonie. Als laatste kijk ik naar de manier waarop er onderwijs wordt gegeven over de koloniale geschiedenis. Geschiedenisonderwijs is bij uitstek een manier om de eigen geschiedenis extra positief te belichten, waardoor het relevant is om te kijken naar de manier waarop er met de pijnlijke aspecten van het koloniale verleden wordt omgegaan in het onderwijs. De meeste mensen hebben voornamelijk geschiedenislessen op het secundaire onderwijs, zodat dit het type onderwijs is, waar ik me op richt. Deze elementen hangen allemaal met elkaar samen, zodat ik op deze wijze een goed beeld kan geven van de houding van beide samenlevingen.

Mijn verwachting is dus, dat zowel Belgi als Nederland de nadruk leggen op de positieve aspecten van het koloniale verleden. Hieruit volgt dat de pijnlijke aspecten waarschijnlijk of verdraaid worden, of dat er weinig aandacht aan geschonken wordt. Een theoretische onderbouwing voor de verwachting dat landen een positieve versie van hun eigen geschiedenis geven, is terug te voeren op het idee van Benedict Anderson. Hij stelt in zijn beroemde werk Imagined Communities dat natiestaten gebaseerd zijn op een mythologische weergave van de eigen geschiedenis, en dat volken aan de hand hiervan een saamhorigheidsgevoel afleiden. Geschiedenis wordt dan gebruikt als iets waar je als inwoner van een land trots op kunt zijn, en is zo dus n van de belangrijkste componenten van nationalisme.1 Anderson is niet de enige die hierover geschreven heeft. Veel historici onderkennen dat wetenschappers de neiging hebben om pijnlijke aspecten uit het verleden van het eigen land weg te laten bij de geschiedschrijving. Dit komt doordat veel historici menen dat zingeving het belangrijkste doel van geschiedschrijving is. 2 De geschiedschrijving van een land moet vanuit dit idee ingekapseld worden in de identiteit die een land zichzelf graag aanmeet. Pijnlijke koloniale oorlogen en vooral de gewelddadige details, passen vaak niet in deze identiteit, en worden dan liever weggelaten. In het schrijven van nationale geschiedenis zitten altijd nationalistische elementen.3 Belgi is op het eerste gezicht een meer verdeeld land dan Nederland, dit valt bijvoorbeeld op te maken uit het feit dat het de Belgen al meer dan een jaar niet lukt om een regering te vormen. De twee taalgebieden en bijbehorende groepen inwoners, de Vlamingen en de Walen, hebben moeite om tot consensus te komen. Daarom verwacht ik dat er in Belgi een minder eensgezinde houding is tegenover de vaderlandse geschiedenis, en dus ook tegenover de negatieve aspecten van het koloniale verleden dan in Nederland het geval is. Dit zal er niet toe leiden dat de Belgen er meer over praten, maar vooral dat er in Belgi minder overeenstemming over het verleden bestaat. Anders gezegd verwacht ik dat de Belgen een minder eensgezinde houding hebben met betrekking tot de identiteit die ze zichzelf aan wensen te meten, dan onder Nederlanders het geval is. En dat dit zichtbaar is in de manier waarop ze met hun koloniale geschiedenis omgaan. Omdat in deze thesis een vergelijking tussen twee landen wordt gemaakt, maak ik gebruik van een comparatieve analyse. Het gaat er hierbij om aspecten die zo veel mogelijk op elkaar lijken, met elkaar te vergelijken. Daarom behandel ik van beide landen het meest pijnlijke aspect, alsook de dekolonisatie, omdat die voor beide landen pijnlijk verlopen is. Ook in de analyse van de houding van de media, de politiek, het onderwijs en de internationale betrekkingen, is geprobeerd zoveel mogelijk vergelijkbare aspecten te behandelen. Aan het eind van de hoofdstukken over de verschillende aspecten die
1

B. Anderson, Imagined Communities: Reflections on the origins and spread of nationalism, (Londen, 1991). 2 E. Jonker, Historie: Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, (Assen, 2001), 129-131. 3 T. Baker, The age of Michelet, Macaulay, and Bancroft, in: L. Kramer, S. Maza (ed.), A companion to Western historical thought, (Oxford, 2002), 185-204.

geanalyseerd worden, zal telkens een vergelijking volgen, waarin de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop Belgi en Nederland met hun koloniale verleden omgaan, besproken worden. De hoofdvraag die ik wil beantwoorden, luidt als volgt:

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop Belgi en Nederland hun koloniale verleden verwerkt hebben en wat zijn hiervoor mogelijke verklaringen?

Hier horen de volgende deelvragen bij, die niet expliciet beantwoord worden, maar impliciet aan de hand van de hoofdstukindeling voor zich spreken, en zo allemaal aan bod komen. Bij de laatste drie deelvragen worden dus ook een vergelijking gemaakt, en worden steeds de belangrijkste overeenkomsten en verschillen besproken: Wat is het koloniale verleden van Belgi en Nederland en hoe verliep het proces van dekolonisatie in Congo en Indonesi ? Hoe wordt in de media en politiek in Belgi en Nederland omgegaan met het koloniale verleden, en vooral met de pijnlijke aspecten? Hoe zijn de internationale betrekkingen tussen Belgi en Congo, en hoe zijn de internationale betrekkingen tussen Nederland en Indonesi , na de dekolonisatie? Hoe wordt in Nederland en Belgi in het secundair onderwijs omgegaan met het koloniale verleden van beide landen, en vooral met de pijnlijke aspecten?

3) De koloniale geschiedenis van Belgi in Congo en de dekolonisatie


In 1830 riep Belgi haar onafhankelijkheid uit. Het nieuwe land zou geleid worden door koning Leopold I, maar zijn zoon, de latere koning Leopold II, bleek ambitieuzer. Hij was onder andere van mening dat Belgi een kolonie moest hebben, zoals de andere toonaangevende natiestaten in Europa. Waar, dat was van ondergeschikt belang. Hij had zijn oog ondermeer laten vallen op Constantinopel, Borneo, Nederlands-Limburg, Sumatra, de Filippijnen, en nog een heel aantal andere gebieden. Maar uiteindelijk was hij het meest gefascineerd door Centraal Afrika. Hij financierde vanaf 1876 meerdere ontdekkingsreizen naar het gebied, officieel om de slavenhandel aan banden te leggen, maar het was een publiek geheim dat hij eigenlijk op eigen gewin uit was. De ontdekkingsreiziger Stanley was n van de eerste, zo niet de eerste, die een doorsteek door Centraal Afrika maakte. Toen Stanley in 1878 weer in Europa was, werd hij benaderd door koning Leopold II. Stanley zou in 1879 op Leopold IIs kosten opnieuw naar Centraal Afrika vertrekken, ondermeer om enkele stations op te richten, een soort nederzettingen die bemand werden door Europeanen. Hij reisde naar het latere Congo. Het ging Leopold II echter niet snel genoeg en vanaf 1882 gaf hij de expeditieleiders de opdracht om contracten te sluiten met lokale dorpshoofden. Er was wel een probleem voor Leopold II. Hij opereerde alleen, en niet namens de Belgische staat. Daarom waren er weinig legitieme argumenten die zijn persoonlijke gebiedsuitbreiding konden rechtvaardigen. Deze legitimiteit verkreeg hij uiteindelijk via een conferentie, waarin Afrika feitelijk werd verdeeld door Europese landen. Het officile doel was Afrika open te stellen door vrijhandel en beschaving. Dit was de Conferentie van Berlijn, die plaatsvond in 1885, onder leiding van de Duitse staatsman Bismarck. Tijdens deze conferentie werd Congo aan Leopold II toegewezen, ondermeer omdat Bismarck liever de Belgische, relatief ongevaarlijke vorst als leider in Congo had, dan de veel sterkere landen Portugal en Engeland, die ook in Centraal Afrika aanwezig waren. Bismarcks Duitsland was op dat moment de machtigste mogendheid van Europa, dus toen Bismarck het een goed idee achtte om Leopold IIs claim op Congo te honoreren, volgden de andere aanwezigen op het congres. Hiermee was de stichting van de Congo-Vrijstaat in 1885 een feit.4 Leopold II werd internationaal gezien als iemand met grote filantropische bedoelingen voor Afrika, zo was het bekend dat hij de onontgonnen gebieden wilde kerstenen, en een verklaard tegenstander van de slavenhandel was. Ook dit zorgde er voor dat Congo aan Leopold II als priv -bezit werd toegewezen op de Conferentie van Berlijn.5

4 5

D. Van Reybrouck, Congo: een geschiedenis, (Amsterdam, 2010), 50-69. A. Hochschild, King Leopolds ghost: a story of greed, terror and heroism in Central Africa , (New York, 1998), 8.

3.1 De Congo-Vrijstaat
De periode dat Leopold II Congo als priv -bezit onder zijn hoede had, staat niet al te florissant bekend in de geschiedenis en is dan ook de eerste periode waar de nadruk op wordt gelegd in deze scriptie. Koning Leopold II zou zelf overigens nooit een stap zetten in zijn kersverse kolonie, die in de eerste twintig jaar van haar bestaan niet eens duidelijk vastgestelde grenzen had. Leopold II had het gebied minimaal bezet, en van zijn macht over het gebied, was, vooral in de beginjaren, feitelijk weinig te merken. Een station bestond meestal uit niet meer dan n huis, bewoond door een blanke.6 Er was in het begin dus weinig te merken van de macht van de Europeanen in het huidige Congo. Maar uiteindelijk zou de geschiedenis van de Congo-Vrijstaat een zeer bloederige worden. De Belgische koning liet lokale leiders contracten tekenen waarin ze alle rechten op hun grond verloren, en die aan Leopold II overdroegen. De lokale leiders konden de contracten niet lezen, maar werden gepaaid met geschenken, zodat ze de contracten vrijwel altijd tekenden. Hoewel koning Leopold II zijn nieuwe gebied persoonlijk bestuurde, was het zijn ambitie om er economisch voordeel uit te halen voor heel Belgi . Om de staat te kunnen regeren, richtte Leopold II in 1885 een leger op, Force Publique geheten. De officieren waren blank, de soldaten werden gerekruteerd uit de lokale bevolking.7 Leopold II investeerde ook in het opzetten van een spoorlijn, om het onherbergzame gebied beter te kunnen controleren, vooral op economisch vlak.8 In deze tijd kwam de rubberhandel op. Door de uitvinding van de opblaasbare rubberhand in 1845 steeg de vraag naar rubber enorm. De Congo-Vrijstaat werd hierdoor gered, want rubber was er in overvloed aanwezig in het gebied, en tot die tijd maakte Leopold II helemaal geen winst in zijn kolonie. Daarom besloot hij dat de lokale bevolking belasting in rubber moest betalen. De Europese opzichters werden bewapend door Leopold, en waren niet al te zachtaardig. Als mensen niet genoeg rubber wisten te verzamelen, werden ze in veel gevallen verminkt of vermoord. En het was niet eenvoudig om genoeg rubber te verzamelen, want de eisen lagen hoog, het was voor de lokale bevolking bijna onmogelijk om hier aan te voldoen. Het afhakken van een hand was in dit kader een gangbare straf, omdat kogels duur waren. De opzichters zetten de lokale bevolking dus onder enorme druk en dit leidde tot massale slachtingen onder de bevolking. De eerste berichten over de slachtingen in de Congo-Vrijstaat werden in Belgi nog weggewuifd. Men geloofde niet dat de praktijk zo gewelddadig was. Berichten hierover bereikten al snel het buitenland, onder andere door toedoen van aanwezige buitenlandse missionarissen in het gebied. Vooral de Engelse rapportages over de praktijk van Leopold IIs rubberpolitiek leidden internationaal tot verontwaardiging. Er begon internationale druk te komen om iets aan de situatie te doen. Vanaf 1904 was deze druk zo groot, dat het in
6 7 8

Van Reybrouck, Congo, 63. Ibidem, 90. Ibidem, 98.

Belgi stilaan duidelijk werd dat er iets moest gebeuren, want ondertussen was Leopold II ook in eigen land onder druk komen te staan.9 De verontwaardiging was mede zo groot omdat fotos van Congolezen met afgehakte handen de hele wereld over gingen. In eigen land spraken vooral katholieken en socialisten schande van de situatie. Leopold II zag zich genoodzaakt om een onderzoekscommissie op te stellen, die de praktijken in de CongoVrijstaat ging onderzoeken. Hij koos de leden ervan zelf uit, en dacht zo de kritiek te kunnen pareren. Het liep echter anders. Ook deze onderzoekscommissie concludeerde dat het beleid van Leopold II desastreuze gevolgen had. Nu moest er echt iets veranderen. De meest voor de hand liggende optie was het opheffen van de Congo-Vrijstaat, anders gezegd, Leopold II zijn bezit te ontnemen, en er een Belgische kolonie van te maken. Dit gebeurde uiteindelijk in 1908, na lang tegensputteren van Leopold II, die voor het afstaan van zijn kolonie nog ruimschoots betaald werd ook.10 Het aantal doden dat gevallen is in de Congo-Vrijstaat, is niet bekend, en de schattingen lopen enorm uiteen. Het loopt waarschijnlijk in de miljoenen en de gevolgen van de rubberpolitiek worden gezien als n van de grootste en bekendste koloniale rampen die in de negentiende eeuw in Afrika hebben plaatsgevonden.

3.2 De dekolonisatie van Congo


Nu had Belgi dus pas echt een eigen kolonie, Belgisch Congo, hoewel de winsten uit de Congo-Vrijstaat ook al in Belgi waren ge nvesteerd. Deze kolonie werd dus meer uit noodzaak geboren dan uit wenselijkheid, er moest iets veranderen, en de Belgen waren niet direct trots op hun nieuwe kolonie.11 De rubberpolitiek werd ingeruild voor een andere industrie, de mijnbouw. Het ging vooral om koper, maar er werden ook andere metalen, zoals diamant, gedolven. De Belgen wilden graag aan de internationale gemeenschap bewijzen, na alle kritiek op de Congo-Vrijstaat, dat ze wel degelijk op fatsoenlijke manier een kolonie konden besturen.12 De lokale bevolking in Belgisch Congo was in deze tijd iets beter af, maar ook in deze tijd werd gebruik gemaakt van dwangarbeid en waren de omstandigheden erg slecht. Hetzelfde leger, de Force Publique, bleef bestaan. Voor de periode tot vlak voor de dekolonisatie van Belgisch Congo is in de Belgische literatuur erover erg weinig aandacht, en ook gezien het onderwerp van deze scriptie, maak ik een sprong in de tijd, naar het einde van de jaren 40. De Congolezen voelden zich miskend na de Tweede Wereldoorlog, waarin zij aan zij met de Belgen werd gevochten en waarin veel successen geboekt waren. Ze meenden daarom dat ze tot volwaardige Belgen gemaakt moesten worden. Na de Tweede Wereldoorlog stond de blanke bevolking echter gewoon weer op een hogere rang in de maatschappij dan de Congolese bevolking, en dit leidde tot onvrede. Wel hadden de Belgen in de gaten dat ze
9

G. Vanthemsche, The historiography of Belgian Colonialism in the Congo, in: Europe and the world in European histography, (Pisa, 2006), 89-119, 90-91. 10 Van Reybrouck, Congo, 103-110. 11 Ibidem, 111-118. 12 Z. A. Etambala, De teloorgang van een modelkolonie: Belgisch Congo, 1958-1960, (Leuven, 2008), 10.

10

de Congolezen iets verschuldigd waren. Vanaf 1949 werd dan ook een tienjarenplan opgezet om het land een volwaardige infrastructuur te geven. Steeds meer Belgen trokken naar Belgisch Congo om zich daar te vestigen. In 1952 woonden er bijna 70.000 Belgen in de kolonie, een verdubbeling ten opzichte van zeven jaar daarvoor.13 In deze tijd werd de kloof tussen de Belgen en de Congolezen nog groter dan ze al was. De Belgen leefden in luxe, en de Congolese bevolking was nog steeds erg arm. De meeste Belgen die zich bezig hielden met de kolonie meenden echter dat dit aan de inlanders zelf te wijten was, en ze wilden de erbarmelijke omstandigheden niet onder ogen zien, hoewel er ook uitzonderingen waren.14 In de jaren 50 had Belgi dus het plan opgevat om de kolonie te helpen bij een route naar modernisering. Belgisch Congo was ten tijde van de economische crisis van de jaren 30 zwaar getroffen, omdat het land zo afhankelijk was van de internationale handel. Het land was, en is, erg rijk aan grondstoffen, die voor een zeer groot deel bestemd waren voor de export. Ondertussen werd er vanuit de Verenigde Naties steeds meer druk gevoerd op de kolonisatoren om de welvaart in de kolonin te doen toenemen. Achter het idee dat Belgi zich verantwoordelijk voelde om in deze situatie verandering te brengen, lag de gedachte dat de Afrikanen zelf minder beschaafd en begaafd waren om hun eigen land uit het slop te halen. Een superioriteitsgevoel dus. Volgens het opgestelde tienjarenplan zou niet alleen de infrastructuur verbeterd worden, maar ook zou de industrie uitgebreid worden, en de agrarische sector efficinter gemaakt worden. Tot in de jaren vijftig had vrijwel niemand van het Belgische koloniale bestuur in de gaten dat de Congolese bevolking berhaupt de wil had om onafhankelijk te worden van Belgi. In deze jaren was er echter voor het eerst een Congolese elite ontstaan die zich steeds kritischer op ging stellen tegenover de discriminatie die nog steeds aan de orde van de dag was in de Belgische kolonie. Congolezen verdienden bijvoorbeeld minder dan de Belgen, ook al deden ze hetzelfde werk. Ze werden altijd getutoyeerd terwijl dit andersom niet mocht, en de echt goede banen waren niet voor de Congolezen weggelegd. Ook vanuit Belgi groeide langzaam het besef dat de kolonie toch een keer losgelaten moest worden, in 1955 werd voor het eerst een artikel geplaatst met deze boodschap, hoewel in dat artikel zeker niet werd voorzien dat de dekolonisatie zo kort na het verschijnen ervan plaats zou vinden.15 In dit stuk, geschreven door Jef Van Bilsen, werd gesteld dat 1985 als jaartal voor de onafhankelijkheid zou moeten dienen. Het werd uiteindelijk vertaald in het Frans en kwam zo ook in Belgisch Congo terecht. De evolus, zoals de Congolese elite die langzaam begon op te komen zichzelf noemde, kregen veel hoop naar aanleiding van het artikel, omdat ze tot dat moment nog nooit een Belg hadden horen praten over mogelijke onafhankelijkheid van Congo. Het bleek dus toch te kunnen. De onrust groeide. Overal in Belgisch Congo begon men ineens over de mogelijkheid tot
13 14 15

Van Reybrouk, Congo, 217-220. Etambala, De teloorgang van een modelkolonie, 21-25. Van Reybrouck, Congo, 245-247.

11

dekolonisatie te praten. Het werd onrustig. De onrusten breidden zich steeds meer uit, en om de Congolese elites tegemoet te komen besloot Belgi in 1957 om voor het eerst verkiezingen te houden in Congo, waarbij op lokale leiders gestemd kon worden. Alleen volwassen mannen mochten stemmen en de Belgen bleven de baas, maar het lokale bestuur was vanaf dat moment in handen van de Congolezen zelf. De Belgen dachten dat hierdoor de rust weder zou keren, maar dit pakte heel anders uit. De opkomst bij de verkiezingen was tussen de 80 en 85 procent, en antikoloniale sentimenten werden steeds dominanter in de Congolese samenleving. In 1958 gebeurde er nog iets cruciaals: de Wereldtentoonstelling werd in Brussel gehouden. Hierom werden er groepen Congolese evolus naar Brussel gehaald, en zo zagen zij hoe de Belgische maatschappij eruit zag. Ze kwamen er achter dat deze samenleving niet zo gesegregeerd was, en dat de Belgen helemaal geen halfgoden waren die te beroerd waren het vuile werk op te knappen, zoals in Belgisch Congo wel het geval was.16 De eerste grootschalige uitbarsting van onvrede jegens het koloniale bestuur volgde op 4 januari 1959. De ongeregeldheden van deze dag liepen uit op een bloederige confrontatie, waarbij zelfs het leger werd ingezet, omdat het politieapparaat van Belgisch Congo erg klein was, er waren immers nooit eerder rellen geweest. Deze ongeregeldheden richtten zich tegen alles wat Belgisch was. Er vielen aan Congolese zijde die dag 47 doden, allemaal demonstranten, en 241 gewonden.17 Hierdoor werd het voor de Belgen pijnlijk duidelijk dat de Congolezen wel heel graag onafhankelijk wilden worden van Belgi . Dit was, gezien de internationale context, ook niet heel verwonderlijk. Meer dan de helft van de Afrikaanse landen werd onafhankelijk in de jaren 50 en 60. De Belgische koning Boudewijn zegde, na het besef dat Belgisch Congo niet vast te houden was, dan ook toe dat de onafhankelijkheid van Congo nu niet lang meer op zich zou laten wachten.18 De belangrijkste Congolese leider, Lumumba, wilde van de koning weten wat de onafhankelijkheidsdatum zou worden. Er was duidelijk haast bij, en uiteindelijk werd er tijdens een conferentie met Belgische en Congolese vertegenwoordigers een datum overeen gekomen: 30 juni 1960 zou Congo onafhankelijk zijn.19 Politiek gezien was Congo enorm gegroeid. Er waren vanaf de jaren 50 heel veel partijen opgekomen die zich meer op retorische kwaliteiten dan op inhoudelijke kwaliteiten richtten, en vooral allemaal het idee propageerden dat de Congolese onafhankelijkheid met hen aan het roer het beste geregeld zou worden. De partijen deden stuk voor stuk prachtige beloften waarvan achteraf kan worden vastgesteld dat deze moeilijk waren waar te maken. Maar er groeide wel een politiek bewustzijn onder de Congolese bevolking. Er zat dus ineens een enorm tempo achter de onafhankelijkheid van Congo. Institutioneel gezien leek dit een zware opgave te worden; het hele Congolese staatsapparaat moest nog

16 17 18 19

Van Reybrouck, Congo, 250-255. Ibidem, 266. L. De Witte, De moord op Lumumba, (Leuven, 1999), 39. Van Reybrouck, Congo, 268-274.

12

uit de grond gestampt worden, en wel binnen een jaar. De Belgen hadden ook hun ernstige twijfels over het slagen van deze opgave, terwijl de Congolese bevolking enorm positief en hoopvol was. Belgi probeerde vooral zijn eigen hachje te redden, onder andere door de economische belangen veilig te stellen. Hierin heeft Belgi aanzienlijke successen geboekt, zo kwam het belangrijkste onderdeel van de Congolese economie, het overkoepelende bedrijf van de mijnbouw, Union Miniere, grotendeels in handen van Belgische bedrijven. Dit was een cruciale inschattingsfout van de nieuw Congolese staat, die nog niet eens officieel opgericht was. Eind mei 1960 vonden er verkiezingen plaats, waarin Lumumba als winnaar uit de bus kwam. Een moeizame regeringsformatie volgde, maar uiteindelijk wist men een regering te vormen. Op de drempel van de onafhankelijkheid had Congo een goede infrastructuur, te danken aan de Belgen, maar nauwelijks hoger opgeleiden, slechts achttien universitair geschoolde mensen (!), totaal geen mensen met bestuurlijke ervaring, en een enorme, gefragmenteerde staat. En ook dit was te danken aan de Belgen, want de Congolese bevolking had nooit de kans gekregen zich te ontwikkelen. Dat de snelle dekolonisatie van Congo uiteindelijk uit is gelopen op een mislukking, kan dan ook nauwelijks een verrassing genoemd worden.20 Op de dag dat de onafhankelijkheid werd uitgeroepen, vond een opvallend incident plaats. Tijdens de plechtigheid in Leopoldstad nam de Belgische koning Boudewijn het woord. Hij hield een toespraak waarin de zegeningen van het Belgische kolonialisme uitgebreid geprezen werden. Leopold II werd neergezet als een genie, en Boudewijn stelde dat de Congolezen nu het fantastische werk dat de Belgische pioniers hadden verricht, voort moesten zetten. Lumumba, de nieuwe premier van Congo, hield, onverwachts, ook een toespraak. En de boodschap die hij uitdroeg, was ongeveer het tegenovergestelde van die van koning Boudewijn. Lumumba had het over de pijnlijke wonden van het koloniale verleden, dwangarbeid, beledigingen en spot, en de grote, door de Belgen opgelegde, tegenstellingen tussen arm en rijk. De plechtige goede sfeer was door deze toespraak, die met luid gejuich ontvangen werd door de Congolezen, verziekt. 21 Na de onafhankelijkheid was het allerminst gedaan met de onrusten die al een jaar aan de gang waren. Er zal hier niet te veel op alle ellende ingegaan worden, er wordt alleen gekeken naar de rol die de Belgen bij deze gebeurtenissen gespeeld hebben. En de Belgen hebben wel degelijk een belangrijke rol gespeeld in het kersverse onafhankelijke Congo. De Force Publique, het Congolese leger, bestond al vanaf de tijd van Leopold II, en werd nog steeds geheel geleid door Belgen. De Congolese soldaten kwamen al snel na de onafhankelijkheid in opstand, omdat zij hun handen vol hadden aan het bestrijden van onrusten in het land en ondertussen beseften dat er in hun positie nauwelijks verbetering zou komen. De Belgische officieren zouden gewoon aanblijven, zoals zij al hadden laten

20 21

Van Reybrouck, Congo, 274-283. Ibidem, 289-292.

13

weten aan de soldaten uit de onderste regionen van het leger. Alle woede richtte zich hierop tegen de blanke bevolking. Belgische vrouwen werden verkracht, en dit leidde tot enorme paniek onder de Belgische gemeenschap. Er ontstond onder de Belgen namelijk het idee dat er massale verkrachtingen plaatvonden en dat niemand meer veilig was. Uiteindelijk zijn er in deze periode ongeveer 100 Belgische vrouwen verkracht.22 Binnen enkele weken verlieten 30.000 Belgen in totale paniek Congo, de plek waar ze 80 jaar heer en meester waren geweest en enorm veel aanzien hadden genoten. De schok onder de Belgen was enorm.23 Ze lieten het land achter in een economische en bestuurlijke puinhoop, waar snel een oorlog zou uitbreken. Met deze oorlog gingen de Belgen zich bemoeien, omdat er nog steeds duizenden Belgen in Congo aanwezig waren, en deze beschermd dienden te worden. Dit was het officile motief van de Belgen om zich met de oorlog te bemoeien. Uiteindelijk bleek dat ze grote delen van de net verloren kolonie zouden gaan bezetten. Zo voerden de Belgen uiteindelijk toch een koloniale oorlog, na de vrijwillige soevereiniteitsoverdracht aan Congo. Alleen al in de maand juli 1960 heeft deze oorlog aan 70 Congolezen en aan 12 Belgen het leven gekost, en hier zou het zeker niet bij blijven.24 De Belgen hadden, een dag voor de onafhankelijkheid uitgeroepen werd, nog wel een vriendschapsverdrag getekend met de Congolese regering, waarin stond dat Belgi alleen zou ingrijpen op verzoek van die regering, en van een dergelijk verzoek was nu geen sprake.25 Hierop zocht de Congolese regering steun bij de VN, die kreeg ze niet, waarop Congo toenadering zocht tot de Sovjet-Unie. De VN keurde de Belgische interventie namelijk goed. Dit alles gebeurde amper twee weken na de onafhankelijkheid van Congo, op 14 juli 1960 werden alle diplomatieke betrekkingen met Belgi verbroken.26 Later stemde de VN Veiligheidsraad toch voor het voorstel om de Belgen te laten vertrekken uit Congo. De Belgische soldaten werden vervangen door blauwhelmen van de VN.27 De situatie zou in de jaren daarna onrustig blijven, en de Belgen bleven zich er mee bemoeien. Qua binnenlandse Congolese politiek kozen ze partij, en Lumumba, de premier, werd in 1961 door aanhangers van de latere dictator Mobutu vermoord. De Belgen speelden hier een dubieuze rol in, er waren vier Belgen aanwezig bij de executie van Lumumba en zijn handlangers. Op de rol van de Belgen bij deze executie wordt later nog ruimschoots teruggekomen. Zo werd dus de eerste democratisch gekozen leider van Congo, binnen een jaar na de onafhankelijkheid vermoord.28 De Belgen ondersteunden inmiddels Katanga, een provincie die zich snel afscheidde van de nieuwe Congolese staat. Hier hadden de Belgen nog veel invloed. Door de internationale gemeenschap werd
22

A. A. J. Van Bilsen: De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk, in: Revue Belge de filologie et du histoire, (Brussel, 1987), 812-825, 813. 23 Van Reybrouck, Congo, 306-310. 24 Van Bilsen: De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk, 813. 25 Ibidem, 820. 26 Van Reybrouck, Congo, 316. 27 De Witte, De moord op Lumumba, 44. 28 Van Reybrouck, Congo, 327.

14

Katanga dan ook als een koloniale marionettenstaat beschouwd. De leider, Tshombe, was wel een Congolees. In Katanga woonde ook nog een vrij grote Belgische gemeenschap. Belgi gebruikte deze provincie om invloed uit te kunnen blijven oefenen op haar verloren kolonie. Daar was overigens ook nog steeds een Belgisch leger aanwezig. De Belgen moedigden andere Congolese provincies ook aan om zich aan te sluiten bij Katanga. De Belgische publieke opinie was het hier ook mee eens. Ook in de pers werden de Belgische oorlogsinspanningen gesteund. Dit had alles met de anti-Belgische houding van Lumumba te maken. De Belgen meenden dat deze houding ervoor zou zorgen dat het uiteindelijk helemaal verkeerd zou aflopen met het net nieuwe zelfstandige land. Ze waren dat alles wat door Belgen zo zorgvuldig was opgebouwd, en waar veel trots over bestond, in n klap voor niets zou zijn geweest. In 1963 werd het plaatselijke bestuur van Katanga echter, met behulp van de VN, omvergeworpen, en werd Katanga weer onder centraal bestuur gesteld. In 1965 kwam Mobutu aan de macht. In het boek van Van Reybrouck is de rol die de Belgen hierbij speelden minimaal, het wordt in ieder geval niet echt duidelijk hoe dit precies gegaan is.29 Maar hier bestaat geen consensus over. De onlusten waarbij de Belgen betrokken waren, zouden volgens een lezing die niet terug te vinden is in Van Reybroucks werk, vijf jaar duren. De Belgen hebben zich al die vijf jaar met de binnenlandse situatie in Congo bemoeid, en uiteindelijk zouden in de jaren 1960 tot 1965 naar schatting een miljoen mensen de dood vinden. Volgens De Witte hebben Belgische legerofficieren actief geholpen bij het aan de macht helpen van de prowesterse Mobutu. De Witte is ook een stuk feller over de manier waarop de Belgen betrokken waren bij het omverwerpen van de regering van Lumumba, dan in de versie van Van Reybrouck terug te vinden is.30 Dit geeft al aan dat er in Belgi over veel van de koloniale geschiedenis van het land weinig overeenstemming bestaat, zelfs niet onder academici, want van Reybrouck heeft het nauwelijks meer over de rol van de Belgen vanaf de tijd dat Mobutu aan de macht was.31 Hier wordt later ruimschoots op teruggekomen. Er was alom kritiek op de snel gegeven onafhankelijkheid van de Belgen aan Congo. Congo was niet voorbereid op de onafhankelijkheid en de puinhoop waarin het land terecht was gekomen werd, ook door Belgische critici, aan dit abrupte vertrek geweten. Ook is de Belgische interventie die plaatsvond na de onafhankelijkheid fel bekritiseerd. De Belgen hebben uiteindelijk 10.000 militairen naar Congo gestuurd, zonder medeweten en tegen de zin van de Congolese regering. Dit heeft er toe geleid dat de betrekkingen tussen beide landen meteen na de onafhankelijkheid onder druk zijn komen te staan. 32 Ook heeft de Belgische aanwezigheid de Congocrisis, zoals de situatie vanaf de onafhankelijkheid tot aan de machtsovername van Mobutu is gaan heten, zeker niet doen stoppen, en waarschijnlijk alleen maar erger gemaakt. De Belgen hebben dus alsnog militair
29 30

Van Reybrouck, Congo, 329-348. L. De Witte, Detailkritiek op tachtig jaar Congo volgens David Van Reybrouck, gezien op: www.apache.be. 31 Zie: Van Reybrouck, Congo, 351-383. 32 Van Bilsen: De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk.

15

ingegrepen na de onafhankelijkheid van Congo, in een poging hun invloed in het land niet geheel kwijt te raken. Ze waren overigens niet de enigen. Ook de VN, de VS en de SovjetUnie hebben zich met de Congocrisis bemoeid.

16

4) De koloniale geschiedenis van Nederland in Indonesi vanaf de negentiende eeuw en de dekolonisatie


De Nederlandse koloniale geschiedenis vanaf de negentiende eeuw is heel anders verlopen dan die van Belgi. Waar de Belgische koning pas een kolonie verwierf aan het einde van de negentiende eeuw, had Nederland al honderden jaren ervaring op het gebied van overzeese bezittingen. Nederlands hoogtepunt qua koloniale activiteiten, hoewel dit vrijwel alleen op economisch gebied zo beschouwd kan worden, ligt in de 17e eeuw, de Nederlandse gouden eeuw. Toen was de houding tegenover kolonin echter van een hele andere aard dan vanaf de 19e eeuw het geval was, en de meeste historici spreken tot 1830 dan ook niet van kolonialisme, als het om de Nederlandse aanwezigheid op Java en de andere Indonesische eilanden gaat. Tot die tijd was er alleen maar sprake van handel en compagnien.33 De VOC richtte zich niet op het bezetten van de Indische eilanden, maar slechts op de handel met de eilanden, waarop ze al vanaf de 17e eeuw een monopolie had verkregen van de Nederlandse staat. Er is pas sprake van een kolonie wanneer de volledige soevereiniteit over een gebied is overgenomen, en deze direct door de koloniale macht bestuurd wordt, en dit was pas vanaf de 19e eeuw het geval. Pas toen de VOC in 1798 failliet ging, werd Oost-Indi een nationale kolonie.34 Het proces waarin van Oost-Indi een echte kolonie werd gemaakt, heeft de gehele negentiende eeuw geduurd. In deze eeuw kwam er een staand leger op de Indische eilanden, waarbij de bevolking steeds meer onder directe controle onderworpen werd. Qua inmenging in politieke zaken voerde Nederland een koloniale onthoudingspolitiek, er werd in de regel niet ingegrepen in interne aangelegenheden op de eilanden. In deze periode waarin het Nederlandse gezag meer invloed uit ging oefenen op de Indische eilanden, werden de particuliere handelsondernemingen afgelost door het Cultuurstelsel, een enorm overheidsproject. Het werd ingevoerd in 1830. Het cultuurstelsel hield in dat de lokale landbouwopbrengsten voor 20% moesten worden afgedragen aan export voor de Europese markt. Koffie was het belangrijkste exportproduct. Er werd misbruik gemaakt van het systeem, boeren werden gedwongen meer van hun opbrengsten af te staan en uiteindelijk leidde het systeem tot grote armoede onder de lokale boeren. Dit was dus het systeem waaruit de Belgische Leopold II de inspiratie haalde voor zijn rubberpolitiek. Het cultuurstelsel wordt hevig bekritiseerd in de beroemde roman van Multatuli, Max Havelaar. Op het cultuurstelsel kwam steeds meer kritiek en het was ook niet zo succesvol als verwacht, particuliere initiatieven hadden vanaf 1870 weer de overhand. Het cultuurstelsel werd in dat jaar dan ook afgeschaft. Meer Europese bedrijven gingen zich vestigen in Indi, en het aantal Europeanen dat op de eilanden ging wonen, nam dan ook flink toe.35 Rond 1900 floreerde de handel, zo was de handel in onder andere petroleum, tin en rubber
33

H. L. Wesseling, Indi verloren, rampspoed geboren en andere opstellen over Europese expansie, (Amsterdam, 1988), 256. 34 Ibidem, 258. 35 P. van t Veer, De Atjeh-oorlog, (Amsterdam, 1969), 28-30.

17

sterk gegroeid. De Indische staat en bevolking hadden hier echter vrijwel geen profijt van, dit is dan ook een verklaring voor het feit dat er onrust bleef bestaan op de eilanden.36 In deze tijd waren de activiteiten van Nederlandse bedrijven niet meer slechts economisch, maar ook steeds meer humanitair gemotiveerd. De conservatieve politicus en latere premier Abraham Kuyper beschouwde het uitvoeren van voogdij over de bevolking in de kolonie als de Christelijke roeping van Nederland.37 De Indische bevolking diende dus te worden opgevoed. Hier werd de naam ethische politiek aan gegeven. Hier hoorde ook bij dat er in onderwijs werd genvesteerd. Door het beschaven van de Indische bevolking werden denkbeelden vanuit het westen naar de kolonie gexploiteerd. De koloniale maatschappij begon steeds meer op een westerse maatschappij te lijken. Hierdoor raakten de inwoners bekend met allerlei westerse denkbeelden, zoals theorien over het kapitalisme. Zodoende raakte men ook bekend met de ideologie van het nationalisme. Dit zou een nieuwe voedingsbodem voor onrust onder de lokale bevolking worden. In deze periode vonden vaak schermutselingen tussen het Nederlandse leger en de inheemse bevolkingsgroepen plaats, met de Atjeh-oorlogen als dieptepunt. Dit werd in Nederland als een noodzakelijk kwaad met een correct doel gezien.38 Vanaf 1830 tot 1914 was er volgens sommigen sprake van een onophoudelijke koloniale oorlog op de Indische eilanden.39

4.1 De Atjeh-oorlogen
Terwijl in de jaren 40 en 50 van de 19e eeuw het verzet tegen het cultuurstelsel toenam, verwachtte de Nederlandse overheid wel steeds grotere economische bijdragen vanuit de kolonie, omdat de Nederlandse economie steeds meer begon te draaien op de opbrengsten uit de kolonie.40 Hierdoor werd het verzet van de lokale bevolking steeds groter. Atjeh, een provincie op het eiland Sumatra, was in die tijd nog zelfstandig, maar op aanraden van de Britten, die ook van oudsher sterk vertegenwoordigd waren in Zuidoost Azi, begonnen steeds meer Nederlanders het idee te krijgen dat het voor de handel voordelig zou zijn als Atjeh Nederlands zou worden. In 1871 sloot Nederland een overeenkomst met de Engelsen, Nederland stond haar laatste bezit in Afrika, Goudkust, af aan de Engelsen, en zou in ruil daarvoor de vrije hand krijgen op Sumatra. Atjeh zou daarop dus kunnen worden ingelijfd door Nederland. De sultan van Atjeh had echter andere plannen, en onderhandelde onder andere met de consuls van Itali en de Verenigde Staten. Hierop verklaarde Nederland Atjeh de oorlog.41 Dit was in 1873. De Nederlandse vloot die naar Atjeh vertrok kon echter geen vuist maken, en verliet Atjeh weer. Nog in hetzelfde jaar werd er een nieuwe expeditie begonnen. Ook deze expeditie

36 37

Van t Veer, De Atjeh-oorlog, 225. R. Aerts, Land van kleine gebaren, (Amsterdam, 1997), 167. 38 J. A. A. Van Doorn, W. J. Hendrix, Ontsporing van geweld: over het Nederlands Indisch Indonesisch conflict, (Rotterdam, 1970), 3-7. 39 Van t Veer, De Atjeh-oorlog, 15. 40 Ibidem, 25. 41 Ibidem, 34-48.

18

verliep niet zo voorspoedig als werd verwacht. Aanvankelijk werden er successen geboekt en leek de mislukking van de eerste expeditie goedgemaakt.42 Maar in de praktijk bleek de lokale bevolking hier heel anders over te denken, en ook de tweede Atjeh-oorlog verliep uiteindelijk minder voorspoedig dan verwacht. Er vielen veel doden. In 1879 waren onder het NIL, het Nederlands Indische Leger, 865 man gevallen. De doden onder de lokale bevolking, hoewel exacte cijfers daarover ontbreken, worden geschat op zeker 30.000 man. Ook waren veel plaatselijke dorpen, kampongs, platgebrand. En de lokale bevolking had zich nog steeds niet onderworpen, ze was alleen maar meer vijandelijk tegenover de Nederlanders komen te staan.43 Er was wel civiel bestuur ingevoerd, en de Nederlanders bleven dus aanwezig in het gebied, maar de lokale bevolking bleef aanvallen uitvoeren en zich verzetten tegen de Nederlandse aanwezigheid. Nederland liet dit niet over zijn kant gaan en begon in 1884 een nieuwe Atjeh-oorlog, de derde dus.44 Deze derde Atjeh-oorlog zou duren tot 1896. In deze oorlog was het optimisme over het onderwerpen van de lokale bevolking, dat tien jaar geleden nog ruim aanwezig was, gedaald. De soldaten zagen het als een straf om naar Atjeh uitgezonden te worden, en vanuit Nederland was nog maar weinig interesse voor wat er gebeurde in Atjeh.45 Ook deze oorlog liep uit op een mislukking, de Nederlanders werkten, zoals ook in de voorgaande oorlogen het geval was, nog steeds samen met een deel van de lokale leiders, en de meest machtige hiervan, Teukoe Oemar, die door de Nederlanders bewapend was, liep in 1896 over naar de kant van het verzet tegen de Nederlanders.46 De Atjeh-oorlogen hadden tot nog toe dus vooral geld gekost, volgens schattingen uit 1896 al zon vijfhonderd miljoen gulden. In Nederland zat de schrik en het ongeloof er goed in. Daarom begon men met een vierde en laatste Atjeh-oorlog, die zou duren van 1898 tot 1942, of tot 1913 dus, daarover is geen consensus. Deze oorlog is het meest berucht. In deze laatste Atjeh-oorlog werd eerst Oemar opgejaagd, en met succes. Zijn verraad werd gewroken. Er bleven echter kleine verzetsgroepen bestaan op Atjeh, die lastig aan te pakken waren. Bij een tocht van het NIL in 1903 werden bijna 3000 burgers gedood. De oorlog verliep mede door dit soort expedities, succesvol. Uiteindelijk vielen er van 1899 tot 1909, door Van t Veer de tien bloedige jaren genoemd, maar liefst 21.865 doden aan de zijde van de Atjehers, en aan Nederlandse zijde 508.47 Alle belangrijke verzetsleiders werden opgepakt, en in 1914 was heel Atjeh in handen van het NIL. De belangrijkste Nederlandse legerleider, gouverneur-generaal Van Heutsz, werd in Nederland verantwoordelijk gehouden voor het uiteindelijke succes in de oorlog. Er was in Nederland niet al te veel aandacht voor de oorlogen, behalve als er zo nu en dan een mogelijk beslissende gebeurtenis plaatsvond. Dit valt te verklaren door het feit dat de
42 43 44 45 46 47

Van t Veer, De Atjeh-oorlog, 97-99. Ibidem, 125. Ibidem, 156. Ibidem, 158. Ibidem, 203-205. Ibidem, 260.

19

Atjeh-oorlogen zon lange periode in beslag namen. Om hier iets aan te doen, nam Van Heutsz al in 1901, toen hij nog luitenant was, een fotograaf mee op zijn veldtochten. Hij dacht dat dit tot meer steun vanuit Nederland zou leiden, maar dit bleek juist niet het geval. De fotos tonen dan ook gewelddadige beelden. Trotse Nederlandse soldaten poseren bij gestorven of geboeide Atjehers, en deze beelden leidden tot een schok van verontwaardiging in Nederland.
48

Toch deed dit niets af aan de status van Van Heutsz in

Nederland, bij zijn terugkeer naar Nederland 1904 werd hij als een held onthaald, waarna hij aangesteld werd als gouverneur-generaal.49 Uiteindelijk zijn er in de Atjeh-oorlogen naar schatting 100.000 doden gevallen, waarvan bijna 90.000 afkomstig waren uit de lokale bevolking. Het werd nooit helemaal rustig op Atjeh, er bleven opstanden georganiseerd worden door de bevolking, de belangrijkste vonden plaats in 1925, 1927 en 1933.50 Het Nederlandse leger bleef dan ook aanwezig, hier kwam pas in de Tweede Wereldoorlog een einde aan. Toen werd het gebied veroverd door de Japanners, en hierna kwam de dekolonisatie dichtbij. Om deze te beschrijven, wordt eerst weer even een stuk terug in de tijd gegaan.

4.2 De dekolonisatie van Indonesi


Doordat Nederland begonnen was met het opleiden van de plaatselijke bevolking in de kolonie, steeg de geletterdheid van de bevolking. In 1940 was het aantal analfabeten boven de 30 jaar in de kolonie teruggebracht tot 70%. De plaatselijke bevolking kwam dus steeds meer in aanraking met westerse denkbeelden, zoals democratie en nationalisme. In deze tijd ontstond er echter ook een steeds duidelijkere scheiding tussen de Europese elite en de Indische bevolking. Er waren steeds minder onderlinge contacten. Ook al waren de Indirs hoger opgeleid, de echte top van het bestuur konden ze toch niet bereiken, omdat alle goede banen toegewezen werden aan Nederlanders of andere Europeanen. Dit zette steeds meer kwaad bloed bij de Indische bevolking, langzamerhand ontstonden er steeds meer nationalistische sentimenten in de Indische bovenlaag van de bevolking. Het Nederlandse koloniale bestuur werd steeds argwanender richting dit opkomende nationalisme. In de jaren 30 vond het Binnenlands Bestuur in Indi dat het tijd was om op te treden tegen de steeds groter wordende nationalistische beweging. De leiders van de beweging, met daarbij Sukarno en Hatta, werden in 1933 zonder enig proces opgepakt en verbannen, zodat de beweging voor een groot deel onschadelijk werd gemaakt. Het gezag op Indi

48

J. T. Siegel, The curse of the photograph: Atjeh, 1901, in: Indonesia, vol. 80 (Jakarta, 2005), 2137. 49 Van t Veer, De Atjeh-oorlog, 257. 50 Ibidem, 293.

20

werd steeds strenger, de archipel kreeg steeds meer kenmerken van een politiestaat.51 Het nationalisme leek beteugeld. Maar in maart 1942 viel Japan als bondgenoot van de Duitsers Indi binnen. Het KNIL, het Koninklijke Nederlands-Indische Leger, werd gemakkelijk verslagen, dit gebeurde in een week tijd. De Japanners begonnen hierop meteen met het uitschakelen van de Nederlandse bestuursorganen. De komst van de Japanners werd toegejuicht door de Indonesische Nationalisten, omdat die telkens door de Nederlanders teleurgesteld waren, en van de Japanners meer verwachtten. De Nederlandse bestuurders werden in interneringskampen opgesloten, een pijnlijke episode uit de Nederlandse geschiedenis. Gezinnen werden gescheiden en de omstandigheden in deze kampen waren slecht. In totaal werden er tussen de 117.000 en 120.000 mensen in deze interneringskampen opgesloten, voornamelijk Indo-Europeanen.52 In Nederland staan deze kampen bekend als Jappenkampen. Uiteindelijk kwamen er in de interneringskampen 20.000 mensen om het leven. Daarnaast werden de Nederlandse militairen in krijgsgevangenenkampen gezet, hiervan kwamen er ook 7.000 om het leven. De Japanse bezetting betekende een enorm gezichtsverlies voor de Nederlandse aanwezigen die gewend waren de baas te zijn op de Indische eilanden. Er was ineens niets meer over van de elitaire positie die de Nederlanders eeuwenlang gehad hadden. In de kampen kregen zij niets mee van wat er in de maatschappij in Indi veranderde, terwijl deze veranderingen erg groot waren. De tot dan toe verguisde Indonesische nationalisten kregen veel betere posities, ze konden voor het eerst mee beslissen over de politieke situatie in hun eigen land. Japan probeerde de Indonesische bevolking te mobiliseren. De Japanners werkten de Indonesische nationalisten dus in de hand, hoewel wel duidelijk was dat de Japanners meer macht zouden krijgen dan de Indonesirs. Toen Japan in de loop van 1944 de strijd dreigde te verliezen, was dit dan ook erg gunstig voor het Indonesisch nationalisme. Hierdoor ontstond een wijdverspreid Indonesisch nationaal bewustzijn. Dit ging ten koste van de aanvankelijke sympathie voor de Japanse bezetters. Uiteindelijk mondde deze situatie uit in chaos en opstanden, de bersiap. Deze periode begon nadat Japan verslagen was.53 De bersiap kan gezien worden als een revolutionair proces. Dit proces ging gepaard met plunderingen en moordpartijen. De belangrijkste oorzaak hiervoor was het ontstane machtsvacu m in 1945. Ten tijde van dit machtsvacu m, op 17 augustus 1945, werd door Indonesische nationalisten de Republiek Indonesia uitgeroepen, met Sukarno als president en Hatta als premier. Dit bleek achteraf een doorslaggevende gebeurtenis te zijn. Op het moment dat dit gebeurde, kon het zelfbenoemde nieuwe Indonesische bestuur nauwelijks een vuist maken. Nederland erkende de nieuwe republiek dan ook niet, en ook de
51

J. J. P. De Jong, Diplomatie of strijd: Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie, 1945-1947, (Amsterdam, 1988), 20-25. 52 J. Zwaan, Nederlands-Indie onder Japanse bezetting (1942-1945),in: Oorlog en verzet in Nederlands Indie 1941-1949, en de voorlichting aan de na-oorlogse generaties, (Amsterdam, 1989) 724, 8-14. 53 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 26-33.

21

Indonesische bevolking was niet unaniem enthousiast over de nieuwe republiek. Deze republikeinen wisten wel de steun van de Verenigde Staten te verkrijgen.54 Nederland maakte zich op voor pogingen om het gezag op de eilanden te herstellen.55 De Geallieerden hadden echter besloten dat Nederlands-Indi na de capitulatie van Japan niet meer onder Nederlands gezag zou vallen, maar dat het werd opgesplitst in een Brits en een Australisch gebied. Er werd aan het eind van 1945 hevig gevochten tussen Britse troepen, die de Nederlanders uit de interneringskampen wilden bevrijden en de Japanners terug naar Japan wilden laten gaan, en Indonesische revolutionairen.56 Nederland wilde onder geen beding afstand doen van haar kolonie. In Nederland was de opvatting wijdverspreid dat de economie afhankelijk was van de opbrengsten uit de kolonie, hoewel dit in werkelijkheid niet helemaal klopte.57 Ook wilde Nederland koste wat kost Indi behouden voor haar internationale status. Het schrikbeeld was dat Nederland anders zou degraderen tot een land van het kaliber Denemarken. Indi verloren, rampspoed geboren, een leus die stamde uit 1914, is een gevleugelde slogan uit de tijd vlak na de Tweede Wereldoorlog geworden. Ook zou Indi het volgens veel Nederlandse politici niet kunnen redden zonder de steun van Nederland.58 Berichten over nationalistische sentimenten en onafhankelijkheid van Indonesi werden gebagatelliseerd, en de uitroepers van de Republiek Indonesia werden versleten voor een marginale groep terroristen. De meeste Nederlanders waren dan ook tegen overleg met de leiders van deze republiek, maar landvoogd Van Mook, die in zijn tijd als zeer gematigd bekend stond, mocht dit uiteindelijk toch proberen. Deze pogingen tot overleg met de Indonesische leider Sukarno liepen op niets uit. In Nederland lag overleg met Sukarno des te gevoeliger, omdat deze in de ogen van de Nederlandse regering met de Japanners gecollaboreerd had. In de Nederlandse politiek vonden de meesten vanaf het begin dat er troepen gestuurd moesten worden om de orde in de kolonie te herstellen, hoewel de linkse oppositie hier tegen was.59 De aanwezige Britse troepen werden in de loop van de tijd na het eind van de oorlog vervangen door Nederlandse troepen. De Britten vonden dat Nederland het zelf maar moest opknappen, omdat zij immers zo nodig hun vooroorlogse gezag wilden herstellen in Indonesi.60 Er werden in de loop van 1946 vredesbesprekingen gehouden, waar uitkwam dat Indonesi een federatieve staat zou worden. Deze staat zou samen gaan met de Nederlandse staat, en de Nederlands-Indonesische Unie gaan heten. Het verdrag werd echter niet ondersteund door politiek Den Haag. Hierop werden er enkele wijzigingen in het verdrag opgesteld, zonder dat Indonesi daarbij betrokken werd. Indonesi moest deze aanpassingen accepteren, anders dreigde militair ingrijpen. De reactie van premier Hatta

54 55 56 57 58 59 60

M. C. Hoff, Het misplaatste Oranje Boven-gevoel, (Amsterdam, 1998), 227. Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 33-38. A. van Liempt, Een mooi woord voor oorlog, (Den Haag, 1994), 16. Wesseling, Indi verloren, rampspoed geboren, 296. H. Baudet, Nederland en de rang van Denemarken, in: BMGN, vol. 90, (1975), 430-443, 431. Van Liempt, Een mooi woord voor oorlog, 15. Ibidem, 17.

22

en Sukarno liet lang op zich wachten.61 Uiteindelijk volgde een onsamenhangend antwoord van de republiek, waaruit bleek dat sommige voorwaarden van de hand gewezen werden door Indonesi. En van deze voorwaarden betrof de aanwezigheid van Nederlandse militairen op Indonesisch grondgebied, Indonesi wilde hier in geen geval iets van weten.62 Hierdoor was de Nederlandse regering nog meer overtuigd van militair ingrijpen. Het zou nog geruime tijd duren voor het zover was, maar na allerlei uitstel om uiteenlopende redenen, gebeurde het uiteindelijk toch. Volgens Nederland was er immers berhaupt geen sprake van iets als Indonesi, niet in etnische zin, en niet in staatkundige zin. Ook werden de Indonesische revolutionairen nog steeds als een marginaal groepje terroristen beschouwd, dat bestreden diende te worden, om de plaatselijke bevolking te helpen.63 Op 21 juli 1947 begint dan de eerste politionele actie, waarbij in totaal 110.000 Nederlandse militairen worden ingezet, veelal jonge dienstplichtige soldaten, maar ook een aanzienlijk aantal vrijwilligers.64 Er waren dus al enkele tienduizenden Nederlandse militairen aanwezig voor de politionele acties begonnen. De publieke opinie in Nederland over militair ingrijpen in de voormalige kolonie was positief. Uit verschillende enqutes, gehouden door het NIPO, blijkt dat de meerderheid van de ondervraagden voor de politionele acties was. De massale werving van dienstplichtigen deed hier wel iets aan af, maar toch was de steun het grootst ten tijde van de tweede politionele actie. 61% van de ondervraagden stemde toen voor militair ingrijpen. Wel moet worden opgemerkt dat de vragen die door het NIPO gesteld werden, soms van suggestieve aard waren.65 Vooral mensen die op christelijke partijen stemden, waren voor het ingrijpen in Indonesi en tegen het voortzetten van de onderhandelingen met de Indonesische regering. De meeste mensen die tegen waren, konden onder het electoraat van de CPN, de enige partij die berhaupt tegen militair ingrijpen was, en de PvdA worden gerekend. Het ging hierbij om de meer linkse zijde van de PvdA, want de partij zelf was v r het militair ingrijpen. De CPN was overigens al lang voor de afscheiding van Indonesi, ze hadden dit in 1929 al in hun verkiezingsprogramma staan.66 Het idee dat de Nederlandse economie afhankelijk was van de opbrengsten uit de kolonie, klopte dus niet. Baudet merkt op, dat in geen enkel ander land dat ook te maken had met dekolonisatie, zoals Frankrijk en ook Belgi, economische motieven een rol speelden bij het wel of niet los willen laten van de kolonin. Alleen in Nederland trof men dit argument aan.67 Lijphart stelt echter, dat het niet werkelijk een economisch argument betrof, maar dat het meer een emotioneel argument was. Het idee dat Nederland geen grote kolonie meer zou bezitten, en dus zou afglijden tot een tweederangs mogendheid, deed veel mensen huiveren. Volgens Lijphart kwamen daar de traumatische ervaringen uit de

61 62 63 64 65 66 67

Ibidem, 68. Ibidem, 78. Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 70-74. Ibidem, 262-266. J. Bank, Rubber, rijk, religie, in: BMGN, vol. 96,(1981),230-259, 257. Communistische Partij Holland, program voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer, (1929), 4. H. Baudet, Nederland en de rang van Denemarken, 433.

23

Indonesische opstand nog bij, en het morele superioriteitsgevoel speelde ook een rol.68 Uiteindelijk was het economische motief volgens de meeste onderzoekers dan ook meer een dekmantel voor andere motieven om de kolonie vast te willen houden. De eerste politionele actie was vooral gericht op het terug veroveren van de eilanden Java en Sumatra. In deze gebieden was de macht van het republikeinse Indonesische leger het grootst. De actie zou officieel duren tot 4 augustus, toen werd de actie door het kabinet stopgezet, vooral omdat de VN Veiligheidsraad zich tegen de militaire operatie had uitgesproken, maar ook omdat de actie al na vijf dagen erg succesvol leek te zijn, de Indonesische troepen werden gemakkelijk verslagen.69 In Nederland werd een beeld geschetst van blije Indirs, die eindelijk van de Japanners bevrijd werden door het geliefde Nederlandse leger.70 Dit klopt niet, en er was juist veel verzet van de kant van de Indonesirs. De situatie in Indonesi nam het karakter aan van een guerilla-oorlog. In totaal zijn er, tot Nederland zich in 1949 definitief terugtrok, 2.500 Nederlandse soldaten gesneuveld door militair geweld, en dit vond meer plaats in de periode tussen de politionele acties dan tijdens de acties. Er stierven overigens bijna net zoveel Nederlandse soldaten door toedoen van ongelukken en ziektes, wat het totaal aantal doden onder Nederlandse soldaten in de jaren 1945-1949 op 4751 heeft gebracht. Het aantal doden aan de kant van de Indirs is niet bekend, de schattingen lopen uiteen tussen de 100.000 en de 200.000, wat te verklaren is door het feit dat de Nederlanders veel beter bewapend waren dan de republikeinen.71 De schatting die in de literatuur het meest dominant is, is dat er aan de kant van de Indonesirs 150.000 doden zijn gevallen. De tweede politionele actie duurde van 19 december 1948 tot begin januari 1949. Het doel van deze actie was om Java en Sumatra weer geheel terug onder Nederlandse bezetting te krijgen. Intussen werd door de VN en de VS al geruime tijd druk op Nederland uitgeoefend om de acties te stoppen. Na de tweede politionele actie was de orde in Indonesi allerminst hersteld, de guerilla-oorlog was alleen maar heviger geworden. En als Nederland al meende dat de tweede politionele actie succesvol verlopen was, werd ze in deze dus terug gefloten door de internationale gemeenschap. Onder druk van de VS en de VN deed Nederland uiteindelijk, minder dan een jaar na het beindigen van de tweede politionele actie, alsnog afstand van haar kolonie: op 17 augustus 1949 erkende het (eindelijk) de onafhankelijkheid van Indonesi, vooral het Amerikaanse dreigement om de Marshall-hulp stop te zetten, maakte dat Nederland tot deze beslissing kwam. Nederland voelde zich in de steek gelaten door de internationale gemeenschap.

68 69

H. Lijphart, The trauma of decolonization. The Dutch and West New Guinea, (New Haven, 1966). De Jong, Diplomatie of strijd, 402-406. 70 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 75. 71 J. van der Meulen, J. Soeters, Dutch courage: The politics of acceptable risks, in: Armed Forces and society, (2005), 537-558, 540.

24

5) De houding van de media en politiek in Belgi en Nederland tegenover het koloniale verleden vanaf de dekolonisatie
Nu de belangrijkste en meest pijnlijke onderdelen van het koloniale verleden van Belgi en Nederland besproken zijn, kan begonnen worden met het volgende onderdeel van deze scriptie. Nu wordt gekeken hoe beide landen vanaf de dekolonisatie hebben teruggekeken op hun koloniale verleden, en in hoeverre ze er over praten en het verwerkt hebben, allereerst in de politiek en de media. Aan het eind van het hoofdstuk volgt dan een vergelijking tussen Belgi en Nederland.

5.1 Belgi
Bij het bespreken van de verwerking van het koloniale verleden wordt, zoals gezegd, vooral op de twee meest pijnlijke episoden gelet, de bloederige rubberpolitiek van koning Leopold II, waar internationaal veel verontwaardiging over is geweest, en de dekolonisatie van Congo, waarbij de Belgen halsoverkop gevlucht zijn, en zich later nog nadrukkelijk bemoeid hebben met de oorlog die al snel uitbrak, en betrokken waren bij de moord op de eerste democratisch gekozen leider van Congo. Er bestaat algemene overeenstemming over het feit dat de Belgen Congo aan hun lot hebben overgelaten. De overdracht van de macht aan de Congolezen was slecht voorbereid, zodat de chaos die in het zelfstandige Congo ontstond, gemakkelijk te voorspellen was. In de eerste decennia na de dekolonisatie van Congo, dus in de jaren 60 en 70, is er in Belgi erg weinig gesproken over het Belgische koloniale verleden. Belgi had, in tegenstelling tot veel andere natiestaten, in het algemeen niet zoveel aandacht voor de nationale geschiedenis. Nationale geschiedenis wordt vaak gebruikt als een succesverhaal van een natiestaat, waardoor een nationaal saamhorigheidsgevoel kan worden gestimuleerd. Wanneer een natiestaat heel erg verdeeld is, wordt het veelvuldig bespreken van de nationale geschiedenis een gnante aangelegenheid, omdat de kans groot is dat daar dan ook weinig overeenstemming over bestaat.72 Dit is in Belgi het geval. Een andere reden waarom het debat over het koloniale verleden zo laat op gang is gekomen, is dat de dekolonisatie zo traumatisch verliep voor de Belgen. Hierdoor was er, in de eerste jaren daarna, weinig animo om over het koloniale verleden te praten. Daarbij was het de Belgen tijdens en vlak na de dekolonisatie pijnlijk duidelijk geworden dat de Congolezen de Belgische aanwezigheid helemaal niet zo op prijs stelden. Voor veel Belgen was dit een complete verrassing. Zij meenden immers dat ze de chaos die Leopold II had veroorzaakt met zijn bestuur in de vijftig jaar daarna goed hadden gemaakt. Dit betekende ook dat de

72

G. Castryck, Whose history is history? Singularities and dualities of the public debate on Belgian Colonialism, in: Europe and the world historiography, (2002), 76.

25

manier waarop men tegen het Belgisch kolonialisme aan keek aanzienlijk veranderd moest worden, en hoe, dat wist met in Belgi niet precies.73 5.1.1 De Congo-Vrijstaat In de tijd dat Leopold II koning was, was er internationaal al bekend wat voor gruwelijke gevolgen zijn rubberpolitiek had gehad. Ook in Belgi waren er berichten over in de media. Zo zijn er verschillende fotos in omloop geweest van Congolezen met afgehakte handen, en zijn er verschillende Amerikaanse journalisten geweest die de bloederige praktijk aan de kaak stelden. Toch heeft er in Belgi jarenlang een hardnekkige mythe de ronde gedaan over de weldaden van Leopold II. Volgens deze mythe heeft Leopold II louter goede dingen gedaan in Congo en is het Congolese volk hem daar nog altijd dankbaar voor. In de tweede helft van de jaren 60, tijdens de internationale hoogtijdagen van de linkse vredesbeweging, waren er ook in Belgi meer linkse jongeren opgestaan die kritischer keken naar het optreden van Leopold II. Een voorbeeld hiervan, uit de literatuur, is het werk Het leven en de werken van Leopold II, geschreven door Hugo Claus. In dit toneelstuk werd Leopold II volslagen belachelijk gemaakt.74 Er werd in sommige lagen van de maatschappij dus wel kritisch naar Leopold II gekeken. Toch heeft dit er toen niet voor gezorgd dat het algemene beeld, de mythe, rond Leopold II, onderuit gehaald werd. Verklaringen hiervoor die in de wetenschappelijke literatuur worden gegeven zijn dat het grote publiek niet wist van de gruwelen in Congo, en dat er een vorm van schaamte bij de Belgen was. Men wilde de toenmalige koning Boudewijn niet confronteren met de daden van zijn voorvader en dus had men het er maar liever niet over. Koning Boudewijn had immers op het moment van de machtsoverdracht aan Congo nog een toespraak gehouden waarin hij de weldaden van Leopold II prees. Tot ver in de jaren 70 bleef, bijvoorbeeld in het onderwijs, de mythe bestaan dat Leopold heldhaftige dingen voor ogen had met Centraal Afrika, en dat mede door zijn hulp een einde is gekomen aan de slavenhandel in het gebied.75 Er bestaat in Belgi nog steeds geen overeenkomst over de erfenis van Leopold II, en dit komt vooral doordat er geen eenduidige representatie van de waarheid over het Belgische koloniale verleden bestaat, vooral niet over de tijd van de Congo-Vrijstaat. Dit is immers meer dan 100 jaar geleden, er waren maar weinig Belgen echt bij betrokken en Centraal Afrika was nog maar voor een zeer klein deel begaanbaar en bewoonbaar, waardoor veel dingen voor altijd verborgen zullen blijven, en er dus altijd sprake zal blijven van giswerk. Leopold II zelf heeft hier ook aan bijgedragen, hij heeft het archief van de Congo-Vrijstaat vlak voor hij het moest afstaan aan Belgi, laten verbranden. 76 De Belgen die bij de Congo-Vrijstaat en de rubberpolitiek betrokken bij waren, hebben er niet

73

H. Vanhee, G. Castryck, Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale verleden, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, vol. XXXII, 2002, p. 1-16, 8. 74 Y. TSjoen, Hugo Claus en Het leven en de werken van Leopold II (1970), in: Tydskrif vir Letterkunde, vol. 46 (2009), 151-166, 159. 75 Ibidem, 161-162. 76 Van Reybrouck, Congo, 111-112.

26

meer over gepraat. Het is ontegenzeggelijk het grootste schandaal uit de Belgische geschiedenis, maar sommige Belgen weigeren te geloven dat het gebeurd is. Dit is niet in de laatste plaats te danken aan de inspanningen van het Belgische koningshuis. Ook wanneer je nu kijkt op de site van het Belgische koningshuis, is er sprake van een sterk staaltje verdraaiing van de geschiedenis. Bij het aanklikken van het stuk over het leven van Leopold II staan enkele wapenfeiten uit zijn leven. Over de rubberpolitiek wordt bijna niets gezegd. Er wordt wel vermeld dat Leopold IIs reputatie in vraag wordt gesteld naar aanleiding van berichten over wandaden van Europeanen in Kongo. Daaronder staat dat Leopold II naar aanleiding hiervan zelf een internationale onderzoekscommissie in het leven riep die de verdiensten van het koninklijk beleid in Kongo erkent, maar ook wijst op wantoestanden. Daarna wordt droog melding gemaakt van de wet van 18 oktober 1908 die van Kongo Vrijstaat een Belgische kolonie maakt.77 Hier worden de negatieve aspecten van het beleid van Leopold II dus gewoon onder tafel geschoven, en dat anno 2011. Hier komt nog bij dat de opbrengsten van de zeer lucratieve rubberpolitiek, overal in Belgi te vinden zijn. De steden Gent, Brussel en Oostende zijn door winsten uit de Congo-Vrijstaat flink opgeknapt. Het is daarom moeilijk aan te nemen voor een deel van de Belgen, dat Leopold II niet alleen een nationale held is, maar ook de man achter de grootste massaslachting die de Belgen ooit op hun geweten hebben gehad. In de jaren 90 is het debat over de Congo-Vrijstaat pas goed op gang gekomen. Directe aanleiding hiervoor was het verschijnen van een boek over de rubberpolitiek van Koning Leopold II, geschreven door de Amerikaanse journalist Adam Hochschild.78 In dit boek kwam Leopold II er behoorlijk slecht vanaf. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor de genocide van tien miljoen Congolezen, de ruimste schatting van het aantal doden in de Congo-Vrijstaat. E n van de belangrijkste punten van het debat dat hierop volgde was of aan de gevolgen van de door Leopold II gevoerde politiek wel de term genocide gegeven mag worden, zoals Hochschild deed. Een ander punt van debat was of Leopold II wist wat voor vreselijke gevolgen zijn politiek zou hebben. Wat dit hele debat tot op de dag van vandaag zo levendig houdt, is dat er veel onduidelijkheid bestaat over de periode van de Congo-Vrijstaat, zo zal nooit bekend worden hoeveel doden er zijn gevallen ten gevolge van de bloederige rubberpolitiek. De schattingen lopen enorm uiteen, van 100.000 doden tot 10 miljoen doden. Dat het de meest bloedige episode uit de Belgische geschiedenis is, is iets waar de Belgen steeds minder aan twijfelen.79 Toch stuit zelfs dit gegeven de meest nationalistisch gezinde Belgen nog steeds tegen de borst, omdat de mooie geschiedenis van de Belgische Koninklijke familie, met Leopold II als held, dan niet meer te verantwoorden is.80

77 78

Zie: www.monarchie.be/nl/geschiedenis/leopold-ii. Namelijk: A. Hochschild, King Leopolds Ghost: A story of greed, terror and heroism in Central Africa. 79 Castryck, Whose history is history?, 73-74. 80 Ibidem, 75.

27

De Belgen zijn qua duiding van de erfenis van de Congo-Vrijstaat dus nooit tot overeenstemming gekomen. Er is nog steeds sprake van twee lijnrecht tegenover elkaar staande kampen. Een manier om deze twee kampen in te delen, hangt samen met de twee tegengestelde toespraken op de dag van de onafhankelijkheidsverklaring van Congo. Aan de ene kant was er de versie van het verleden die naar voren kwam in de toespraak van Koning Boudewijn. Deze lofzang op Leopold II stond lijnrecht tegenover het verhaal van Lumumba, die het koloniale verleden van Congo als een Congolese strijd tegen blanke overheersing voorstelde. Dit zijn precies de twee kampen die naar voren komen in het hedendaagse Belgische debat over de erfenis van het kolonialisme. Het ene kamp heeft nog steeds de neiging om de gruwelen die door toedoen van de rubberpolitiek van Leopold II hebben plaatsgevonden in Congo te nuanceren, te relativeren, of simpelweg te ontkennen. Ze wijzen erop dat Leopold II echt niets af wist van de gewelddadige praktijk. Ze zien het boek van Hochschild als een voortzetting van de negatieve propaganda over de rol van Belgi in Afrika door Amerikanen en Engelsen. In de ogen van aanhangers van deze visie mogen de Afrikanen blij zijn met de modernisering die gebracht is door de Belgen, ze wijzen er daarbij graag op dat een groot deel van de infrastructuur door de Belgen is opgezet, even als scholen, de gezondheidszorg en de moderne landbouw. De gewraakte toespraak van Lumumba wordt hierbij ook vaak aangehaald en op alle punten onderuitgehaald en weerlegd. In Belgi bestaat zelfs nog het Koninklijk Museum voor Midden Afrika, waar deze visie op het koloniale verleden weergegeven wordt. Dit museum is dan ook voortgekomen uit een expositie uit 1897 die was opgezet door Koning Leopold II zelf, om de Belgen wat enthousiaster over zijn koloniale project te maken. De website van dit museum komt op mij over als een schaamteloze verheerlijking van het koloniale project van Leopold II. Zo valt de volgende zin terug te lezen op de site van het museum: When King Leopold II died in 1909, Congo Free State became Belgian Congo.81 Dit is daadwerkelijk een verdraaiing van de feiten te noemen: Het is algemeen bekend dat Leopold II zijn kolonie aan Belgi af moest staan onder druk van de Belgische en vooral de internationale politiek, omdat men lucht had gekregen van de desastreuze gevolgen die het bestuur van Leopold II hadden gehad in Congo. Ook was Leopold II een jaar voor zijn dood zijn kolonie al kwijt. Hierover is op de site van het museum werkelijk niets te vinden. Het andere kamp redeneert vanuit exact het tegenovergestelde idee. Aanhangers van deze versie van de geschiedenis van de Congo-Vrijstaat houden de meest ruime schatting aan voor het aantal doden ten tijde van Leopold IIs heerschappij over Congo, namelijk tien miljoen, en spreken van een genocide.82 Zij volgen bij de duiding van het Belgische koloniale verleden dus meer de versie die in de toespraak van Lumumba naar voren is gekomen.

81 82

Zie: http://www.africamuseum.be. Vanhee, Castryck, Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale verleden, 3.

28

Er lijkt bij deze tweestrijd over het Belgische koloniale verleden, en de rol van Leopold II in het bijzonder, grofweg sprake te zijn van een strijd tussen Walen en Vlamingen, hoewel dit natuurlijk een iets te grove generalisatie is. De Walen hebben in ieder geval meer de neiging om zich achter de Koninklijke familie te scharen dan de Vlamingen. De Koninklijke familie is dan ook van Waalse afkomst. De Koninklijke familie voelde zich ernstig benadeeld na de onthullingen in het boek van Hochschild en een bijbehorende uitgekomen documentaire. Waalse kranten reageerden in navolging van de koninklijke familie ook verontwaardigd.83 Vanaf 2010 is er in Belgi veel nieuwe aandacht gekomen voor Congo, en ook voor de rol van Leopold II. Dit heeft te maken met het feit dat Congo in 2010 50 jaar onafhankelijk van Belgi was. Wat opvalt, is dat bij deze aandacht voor de vroegere kolonie vooral over de tijd van Leopold II en over de tijd van de dekolonisatie gesproken wordt. Het boek van Van Reybrouck is van deze hernieuwde aandacht het meest in het oog springende voorbeeld. Maar in het afgelopen jaar zijn er in Belgi veel meer boeken verschenen over Congo, en over de Belgische tijd. Ook deze werken lijken in te delen in nostalgische boeken over de koloniale tijd, en traumatische beschrijvingen over de schandalige rol van de Belgen in Congo. Ook over de inhoud van het boek van Van Reybrouck is geen overeenstemming. Zo heeft Ludo de Witte een verwoestende recensie geschreven over Congo: een geschiedenis. De Witte stelt onder andere dat Van Reybrouck te veel de nadruk legt op het idee dat Leopold II zelf niet in staat was om toezicht te houden op wat er in zijn kolonie gebeurde, en dat hij, toen hij hoorde van de enorme misdaden, niet wilde beseffen dat dit echt gebeurde. De Witte meent dat dit geen recht doet aan de feiten.84 Maar De Witte, die bekend staat als een groot Congo-kenner, is niet de enige die een dergelijke vernietigende recensie over het werk van Van Reybrouck heeft geschreven. Dirk Draulans, een journalist die onder andere een tijd oorlogsverslaggever in Congo is geweest, heeft voor sommige aspecten ook weinig goede woorden over. Hij stelt in navolging van De Witte dat Van Reybrouck te vaak op mondelinge weergaven van Congolezen afgaat, en dat deze weinig betrouwbaar zijn. En ook Draulans meent dat de Belgen er wel heel goed afkomen in de versie van Van Reybrouck. Zo heeft Van Reybrouck meerdere malen in zijn werk kritiek op de versie van Hochschild over de periode van Leopold II. Hij verwijt Hochschild dat deze te verontwaardigd en boos over deze geschiedenis heeft geschreven. Draulans merkt echter terecht op dat er, gezien het aantal doden waarschijnlijk toch in de miljoenen loopt, genoeg reden is om verontwaardigd te zijn over het beleid van Leopold II, en dat Van Reybrouck hier wel erg gemakkelijk overheen stapt.85 Dus Van Reybrouck heeft niet alleen maar lof ontvangen op zijn werk.

83 84

Castryck, Whose history is history?, 80. L. De Witte, Detailkritiek op tachtig jaar Congo volgens David van Reybrouck, 18 mei 2010, op: www.apache.be. 85 Draulans gelooft niet in Van Reybroucks Congo,8 juli 2010, op: http://knack.rnews.be/.

29

En Van Reybrouck zelf zegt zich nog te ergeren aan al te positieve bijdragen die in 2010 zijn uitgegeven over het koloniale verleden van Belgi. De Belgen zijn dus, ook 50 jaar later, tot op het bod verdeeld over hun koloniale verleden. Illustratief is in dit geval de ruzie die er is ontstaan over een standbeeld van Leopold II in Gent. Op de dag dat Congo vijftig jaar onafhankelijk was, werd er tegen het bestaan van dit standbeeld geprotesteerd. De demonstranten waren van mening dat er inmiddels toch geen twijfel meer kon bestaan over de wandaden van Leopold II, en dat het monument dus verwijderd moest worden. Tot op de dag van vandaag is dit echter niet gebeurd.86 En zo zijn er wel meer incidenten geweest in Belgi in de laatste jaren. Zo is er in Oostende nog een standbeeld van Leopold II te vinden, met daarnaast een slaaf, met als bijschrift: Dank der Congolezen. 87 Toen er in 2005 een hand van deze slaaf af werd gehakt door een linkse actiegroep, heeft het stadsbestuur van Oostende dit maar zo gelaten is, omdat het meer recht doet aan de historische werkelijkheid.88 5.1.2 De dekolonisatie De moord op Lumumba en de dekolonisatie an sich is de andere meest in het oog springende pijnlijke episode uit de koloniale geschiedenis van Belgi, wegens de vermeende betrokkenheid van de Belgen, al is het lang niet zon desastreuze periode geweest als de tijd van de Congo-Vrijstaat. De moord op Lumumba is altijd actueel gebleven, omdat Lumumba door zijn dood een internationale held is geworden, en een voorbeeld voor andere Afrikaanse leiders in landen die te maken hadden met dekolonisatie, en dit was in vrijwel alle Afrikaanse landen het geval. In Congo is de moord ook lang van grote betekenis geweest. Illustratief hiervoor is dat Kabila, de leider die in 1997 aan de macht kwam nadat Mobutu was afgezet, meteen toen hij aan de macht kwam, aankondigde een proces aan te spannen tegen de daders.89 De zaak en de betrokkenheid van Belgi en de VN zijn lang in de doofpot gehouden in Belgi. In andere landen, zoals in Polen en Egypte, werd vlak na het bekend worden van de moord al de Belgische ambassade bestormd. Daar wist of vermoedde men dus wel dat de Belgen bij deze moord betrokken waren.90 Pas met het verschijnen van het boek De moord op Lumumba, geschreven door Ludo de Witte, kwam er in Belgi een debat op gang, dit was in 1999, bijna veertig jaar later. Dit boek sloeg in Belgi in als een bom. Er werd uitgebreid over bericht in de media. Tot die tijd probeerde Belgi dus de schijn op te houden dat de moord een interne aangelegenheid was, waar geen Belg ook maar iets mee te maken had. Er is in 1991 in Belgi zelfs een doctoraalscriptie gepubliceerd om dit standpunt te verdedigen.91 In het boek van De Witte werd de Belgische regering echter expliciet schuldig geacht aan de moord op Lumumba. Naar aanleiding van dit boek richtten de Belgen een parlementaire
86 87 88 89 90 91

Protest tegen beeld Leopold II in Zuidpark, in: De Standaard, 1 juli 2010. Zie bijv: Actiegroep De Stoete Oostendenaere slaat weer toe, in: De Morgen, 3 juni 2005. Een zaagske, een beitelke,, in: De Morgen, 16 april 2005. De Witte, De moord op Lumumba, 10. V. Reybrouck, Congo, 327. Namelijk: J. Brassine, Enquete sur la mort de Patrice Lumumba, (Brussel, 1991).

30

onderzoekscommissie op die de moord en de eventuele Belgische betrokkenheid moest onderzoeken.92 Het was niet alleen aan het verschijnen van het boek te wijten dat er nu wel een onderzoek naar de rol van Belgi bij de moord op Lumumba kwam. 1999 was ook het jaar waarin er een nieuwe regering aan de macht gekomen was, voor het eerst in veertig jaar zonder de christen-democraten. Zij hebben onderzoek altijd tegengehouden, omdat ze er politieke verantwoordelijkheid voor droegen. De commissie bestond uit vijftien mensen, van wie zeven politici uit het Belgische parlement, en vier Belgische historici. Het aanvankelijke idee was dat het onderzoek maximaal een jaar mocht duren, maar dit is bijgesteld naar anderhalf jaar. Uiteindelijk zou het onderzoek bijna twee jaar duren. De belangrijkste conclusie van het onderzoeksrapport was dat de toenmalige Belgische regering de morele verantwoordelijkheid droegen in de omstandigheden die tot de dood van Lumumba hebben geleid.93 De Belgische regering keurde deze conclusie goed, en sprak zelfs van gehele verantwoordelijkheid. Saillant detail is overigens dat de Belgen geen enkele Congolese historicus toelieten tot deze commissie, omdat de Belgische regering concludeerde dat een Congolese historicus nooit neutraal naar deze zaak zou kunnen kijken. De vraag of Belgische historici en politici dit wel kunnen, ligt voor de hand.94 Na het uitkomen van dit rapport heeft Belgi haar excuses aangeboden aan Congo en aan de familie van Lumumba. Dus na dit veertig jaar in de doofpot te hebben gestopt, is, door toedoen van een onafhankelijk onderzoek van de socioloog De Witte, en de mediaaandacht die hier op volgde, pas echt uitgezocht wat de rol van Belgi in deze zaak was. Volgens sommigen is de Witte overigens helemaal niet onafhankelijk, want hij neemt wel expliciet stelling tegen de in 1991 gepubliceerde scriptie van Brassine.95 De Witte heeft ook wel als verwijt gehad dat hij te links en te anti-koloniaal van toon was. Belgi is overigens niet de enige verantwoordelijke geweest voor de moord op Lumumba, de rol van de VN en de VS is ook op zijn minst dubieus te noemen. Lumumba had de westerse wereld tegen zich, omdat hij gezien werd als een linkse, antiwesterse communist. De VS en in mindere mate de VN treurden er dan ook helemaal niet om dat hij uit de weg werd geruimd. De Witte had overigens ook weer kritiek op de onderzoekscommissie die de moord op Lumumba onderzocht. In zijn ogen was het een halfslachtig werkstuk waarbij de commissie zijn taak niet goed had uitgevoerd. Er werden namelijk niet expliciet namen genoemd van direct verantwoordelijken voor de moord, hoewel dit wel n van de opdrachten van de commissie was.96

92

L. de Vos, E. Gerard, P. Raxhon, J. Gerard-Libois, Lumumba, de complotten?, de moord, (Leuven, 2004), 18. 93 De Vos, Gerard, Raxhon, Gerard-Libois, Lumumba, de complotten?, de moord, 19. 94 Castryck, Whose history is history, 83. 95 De Witte, De moord op Lumumba, 21. 96 L. De Witte, Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba, gezien op: www.apache.be, 22 juni 2010.

31

Er blijft dus verdeeldheid bestaan in de Belgische politiek en media met betrekking tot het koloniale verleden. Tot in de jaren 90 is er berhaupt geen groot debat gevoerd in Belgi over het koloniale verleden, en nu dat de laatste decennia wel zo is, is duidelijk hoe ontzettend ver de twee kampen in het debat uit elkaar liggen. Het koningshuis is hierbij een factor van belang, en ook in de politiek is de verdeeldheid erg groot. Dat uit zich alleen al in de recente verhoudingen die Belgische ministers hebben met Congo. Waar de minister van buitenlandse zaken, De Gucht, niet meer welkom is in Congo, omdat hij de morele plicht voelt om het land te wijzen op haar slechte staat en hoge mate van corruptie, is minister van ontwikkelingssamenwerking Michel een graag geziene gast in Congo. En dan zijn het nog allebei liberale ministers ook. De Gucht is echter een Vlaming, en Michel is een Waal. Aan dezelfde kant staan in het politieke spectrum is blijkbaar niet genoeg basis voor overeenstemming in Belgi.97 Het lijkt er dus op dat er voorlopig geen einde komt aan de Belgische verdeeldheid met betrekking tot het koloniale verleden. Deze verdeeldheid wordt ook gevoed door de houding van sommige Congolezen en door de wending van de geschiedenis na de Congolese onafhankelijkheid. Het is namelijk maar de vraag of de Congolezen beter af zijn sinds Belgi zich heeft teruggetrokken. Daarom kunnen de Belgen die het kolonialisme als positief beschouwen verschillende Congolese bronnen citeren die stellen dat ze terug verlangen naar de Belgische tijd. Ook heeft de Congolese leider Kabila in 2004 nog gezegd tegen de Belgische senaat dat het beter is dat er niet meer over het verleden gesproken wordt.98 Dit heeft er alles mee te maken dat het in Congo vanaf de onafhankelijkheid nooit meer echt rustig is geweest, zodat de Congolezen meestal wel meer aan hun hoofd hebben dan zich bezig te houden met gewelddadigheden uit de koloniale tijd. Pas in 2010 is er alsnog, door de nabestaanden, een klacht ingediend tegen de moordenaars van Lumumba bij de rechtbank in Brussel. Deze zaak loopt op het moment van schrijven nog. De nabestaanden van Lumumba worden in deze rechtszaak onder andere bijgestaan door degene die het meest aanwezig in het Belgische kamp dat wel bereid is om zeer kritisch naar het Belgische koloniale verleden te kijken, Ludo de Witte.

5.2 Nederland
Nu de houding van de Belgische politiek en media tegenover het koloniale verleden besproken zijn, kan gekeken worden naar de houding van de Nederlandse politiek en media tegenover het koloniale verleden en de dekolonisatie. Toen de politionele acties voorbij waren en Nederland onder internationale druk de onafhankelijkheid van Indonesi had erkend, overheerste verslagenheid. Nederland voelde zich in de steek gelaten, vooral omdat het idee bestond dat de politionele acties zo succesvol verlopen waren en Nederland al bijna gewonnen had. Hierna volgde een periode van stilte over de politionele acties,
97 98

Belgische politici vechten hun eigen Congo-oorlog uit, in: Trouw, 20 november 2008. De Witte, Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba, gezien op: www.apache.be, 22 juni 2010.

32

niemand die erbij betrokken was geweest, wilde er in het openbaar over praten. Men wilde in Nederland gewoonweg niet geloven dat de belangrijkste kolonie, na 350 jaar overheersing, nu echt niet meer van Nederland was. Het duurde lang voor het gangbare beeld over de vroegere kolonie ondergraven werd in Nederland. Dit was een beeld dat aangeduid wordt met de term tempoe doeloe, de goede oude tijd, waarin vrede en welvaart voor zowel de Nederlanders als de Indirs overheersten. Hier hoorde ook het beeld bij dat de Indirs heus erg blij waren met de Nederlanders, die hen veel dingen konden leren waar ze uiteindelijk zelf beter van werden. Ook dit is dus een soort mythische weergave van het koloniale verleden. 5.2.1 De Atjeh-oorlogen De herinnering en verwerking van de Atjeh-oorlogen in de Nederlandse samenleving kan het best ge llustreerd worden door te kijken naar de manier waarop Nederland de grootste legerleider uit deze oorlogen herinnert, Van Heutsz, en door de nadruk te leggen op de vierde Atjeh-oorlog. Verder valt namelijk op dat er in de Nederlandse politiek en media maar weinig gesproken wordt over de Atjeh-oorlogen. Er dient overigens vermeld te worden dat de Atjeh-oorlogen in de tijd dat ze plaatsvonden een andere naam hadden. Nederland blonk uit in het geven van eufemistische namen aan de koloniale oorlogen, zoals al gellustreerd is door de term politionele acties. De Atjeh-oorlogen heetten dan ook De pacificatie van Atjeh, en de afzonderlijke oorlogen heetten expedities. De Vierde Atjeh-oorlog was verreweg het meest gewelddadig van de koloniale oorlogen die Nederland tot dan toe gevoerd had, en was meer beslissend dan de voorgaande oorlogen. De meest succesvolle militaire leider aan Nederlandse zijde uit die tijd was dus gouverneur-generaal Van Heutsz. Hij kreeg in de jaren dertig een monument in Amsterdam, waar hij geerd werd als nationale held, door zijn successen in de Atjehoorlogen. Vanaf het begin was er echter ook flinke discussie over de vraag of Van Heutsz deze eer wel verdiende. Hier zorgden de bloederige fotos uit de Atjeh-oorlogen wel voor, want die was men nog niet vergeten. Een deel van de Nederlandse bevolking, vooral afkomstig uit linkse kringen, heeft Van Heutsz dan ook nooit als een nationale held beschouwd, maar meer als een verderfelijke koloniaal. Het monument is altijd mikpunt van bekladdingen en vernielingen geweest. Zo is het vernield door twee Provos in 1967, en in 1984 hebben leden van de links-radicale beweging RARA het beeld in zijn geheel proberen te laten ontploffen. Het bordje met als opschrift: Zijn scherpe blik, zijn helder verstand, zijn krachtige wil, bevestigden het gezag en bevorderden de welvaart in Nederlands-Indi werd gesloopt en is later teruggevonden in een in de buurt gelegen kanaal. In 2000 besloot de gemeente Amsterdam dat het geheel vervallen geraakte monument hersteld moest worden. Er werd in 2001 besloten om het monument een andere naam en functie te geven. In 2007 is dit nieuwe monument opgeleverd. Vanaf dit moment heet het Het

33

Indi -Nederland monument. Het monument lijkt zo dus meer een monument van schaamte over het koloniale verleden, dan van trots over dit verleden, geworden. 99 De gang van zaken rond het Van Heutsz-monument in Amsterdam is illustratief voor de manier waarop in Nederland terug wordt gekeken op de Atjeh-oorlogen. Het was bij deze scriptie dan ook moeilijk om informatie te vinden over deze oorlogen, het standaardwerk dat er over geschreven is, waar ook veel naar gerefereerd wordt, is nooit echt onderuit gehaald en er is verder maar weinig discussie over de inhoud hiervan gekomen in Nederland. Niet in de wetenschap, maar ook niet in de publieke sfeer. Paulus Bijl heeft onlangs een onderzoek verricht naar de Nederlandse herinnering aan de Atjeh-oorlogen, aan de hand van de beroemde fotos die al eerder vermeld zijn in dit stuk. De conclusie van zijn proefschrift is dat Nederland het erg moeilijk vindt om zichzelf een houding te geven tegenover het koloniale verleden. Hij stelt dat er geen consensus over bestaat, en dat Nederland het dus nooit echt verwerkt heeft. Er is volgens hem nooit een echte discussie geweest over de fotos en het Nederlandse optreden in Atjeh. Af en toe worden de fotos weer van stal gehaald, dan botsen de meningen erover, en dan verdwijnen de fotos weer. Iedereen weet ervan, maar men praat er liever niet over, omdat het debat in de loop der jaren hetzelfde is gebleven en het meningsverschil onoverbrugbaar lijkt te zijn. Er blijft een idealisering van de oude Indische tijd bestaan, vooral onder degenen die na de dekolonisatie terug zijn gekeerd naar Nederland, en er blijft ook, vooral door meer links georinteerde mensen, schaamte bestaan over dit onderdeel van de Nederlandse geschiedenis.100 Het standaardwerk over de Atjeh-oorlogen, is wel een kritisch boek. Van t Veer verdedigt in dit boek immers de stelling dat de oorlog niet van 1873 tot 1913 duurde, zoals tot dan toe de meest gangbare aanname was, maar tot 1942. Hij merkt op dat deze oorlog zonder twijfel als de grootste Nederlandse oorlog beschouwd kan worden. Dat er weinig kritiek op het werk van Van t Veer is, is deels te verklaren doordat de oorlog inmiddels lang geleden is, ook al toen het boek geschreven werd, en er weinig Nederlanders meer baat bij lijken te hebben om de goede bedoelingen van Nederland in de Atjeh-oorlog nog te benadrukken. Maar een betere verklaring is misschien toch dat er liever berhaupt gezwegen wordt over de Atjeh-oorlogen, omdat Nederland er niet positief van afkomt, wat door de beruchte fotos van de uitgebrande dorpen en de dode Indirs, met daar omheen trotse NIL-soldaten, versterkt wordt. 5.2.2 De dekolonisatie De discussie over de betekenis van de Atjeh-oorlogen laait dus af en toe op en gaat dan even snel als ze oplaait, weer liggen. Als er een discussie oplaait over de politionele acties,

99

E. Kloek, Verzameld verleden: Veertig gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, (Hilversum, 2004), 129-131. 100 G. Marlet, Koloniaal optreden is nooit verleden tijd, in: Trouw, 5 januari 2011, en: P. Giesen, Icoon van duister kolonialisme, in: De Volkskrant, 9 januari 2011.

34

komen de Atjeh-oorlogen vaak ook ter sprake. Ten tijde van de politionele acties, en vlak na de door Nederland erkende onafhankelijkheid van Indonesi, was er in de media opvallend weinig aandacht voor de door Nederland gevoerde koloniale oorlog, hoewel er toch ongeveer 150.000 Nederlandse soldaten bij betrokken waren. Men was meer in de ban van de wederopbouw en qua recente geschiedenis bijna alleen bezig met terugkijken op de Tweede Wereldoorlog. Het goed -fout denken ontstond, er was erg veel aandacht voor de duiding van de rol van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. In Nederland werd het verhaal gecre erd dat een aanzienlijk deel van de bevolking zich ten tijde van de oorlog verzet had tegen de aanwezigheid van de Duitsers en vooral tegen de Jodenvervolgingen. Het idee dat Nederland zelf, na de Tweede Wereldoorlog, nog een oorlog had gevoerd, paste niet in het beeld dat Nederland zichzelf graag aanmat. Ten tijde van de politionele acties waren er al berichten in het nieuws over de gewelddadige aard ervan. Er werd in die tijd geprobeerd dit tegen te houden door de militaire voorlichtingsdienst, maar vooral het linkse kamp, dat toch al tegen militair ingrijpen was, publiceerde artikelen over de politionele acties en de vierjarige guerillaoorlog.101 Het merendeel van het politieke Nederlandse bestel wenste de berichten over excessen tegen te houden, omdat Nederland er in de internationale gemeenschap dan nog slechter op zou staan, dan toch al het geval was. De Indonesirs zouden hier handig gebruik van kunnen maken. Er bleef echter verontwaardiging bestaan over de berichten, zodat er alsnog veel animo was om onderzoek te doen. Deze animo verdween echter door toedoen van de soevereiniteitsoverdracht in 1949.102 Het zou tot in de jaren 60 duren voordat er een discussie ontstond in Nederland over het Nederlandse militaire optreden van 1945 tot 1949. Het blijft echter zo dat het merendeel van het politieke Nederlandse bestel de berichten over excessen liever tegen wenst te houden. Ook de Indonesirs hebben nooit veel gesproken over de gewelddadigheden die plaats hadden van 1945 tot 1949. De meest gangbare verklaring hiervoor is dat de Indonesische nationalisten zelf ook geen al te zuiver geweten hebben. Al bij het minste vermoeden dat Indonesirs collaboreerden met Nederlanders schuwden de Indonesirs het namelijk niet om geweld te gebruiken tegen hun eigen volk. Ook door dit geweld zijn veel mensen om het leven gekomen. Hierdoor hebben de Indonesische nationalisten ook nadat ze aan de macht zijn gekomen zelf weinig gepraat over de geweldsexcessen in de guerilla-oorlog en ten tijde van de politionele acties.103 Daarbij is in Indonesi in de geschiedenis vanaf de onafhankelijkheid ook altijd veel onrust en geweld geweest, bijvoorbeeld in de tijd dat Suharto aan de macht was.

101

Zie: J. Bank, Heruitgave De Excessennota, (Den Haag, 1995), Overzicht van publikaties in een aantal dagbladen en periodieken uit de jaren 1945-1950 over excessen Nederlandse militairen in Indonesi , 254-281. 102 Scagliola, Last van de oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden en hun verwerking, (Rotterdam, 2002), 105-107. 103 S. Scagliola, The silences and myths of a Dirty War: Coming to terms with the Dutch -Indonesian Decolonisation war (1945-1949), in: European review of History, Vol. 14, (2007), 235-262, 245-246.

35

De affaire Hueting De eerste publieke discussie in Nederland met betrekking tot de politionele acties vond plaats in 1969, dit was de affaire Hueting. Dit was tevens de eerste keer dat er een brede discussie ontstond over het gebruik van geweld door Nederlandse militairen in Indonesi , en dat de term oorlogsmisdaden hiervoor gebruikt werd. Joop Hueting was een psycholoog die zelf als negentienjarige dienstplichtige gediend had in het koloniale leger.104 Het was niet de eerste keer dat hij probeerde om de misdaden die begaan waren door dit leger aan de kaak te stellen. Al in 1956 probeerde hij de publiciteit te halen, maar niemand wilde iets publiceren over deze kwestie. Aan het eind van de jaren 60 was het politieke klimaat echter veranderd: overal in de westerse wereld was er kritiek op de Vietnamoorlog, de vredesbeweging vierde hoogtij. In 1968 publiceerde De Volkskrant een interview met Hueting over de oorlogsmisdaden tijdens de politionele acties en in de tussenliggende guerilla-oorlog. De redacteur van het programma Achter het nieuws las het artikel en regelde een interview met Hueting, dit was op 17 januari 1969. Hierin vertelde Hueting dat het plegen van oorlogsmisdaden, zoals schieten op alles wat beweegt, eerder regel dan uitzondering was tijdens de aanwezigheid van het Nederlandse leger in Indonesi. Hij meende dus dat dit geen uitschieters waren, maar dat het gericht beleid was. De opdrachtgevers waren hier in zijn ogen dus voor verantwoordelijk. Hij wilde het in de Nederlandse samenleving dominante beeld bijstellen dat de Nederlandse militairen zich als helden hadden gedragen, en vond dat het noodzakelijk was om te vertellen hoe hij de militaire acties ervaren had. Een golf van verontwaardiging volgde, vooral afkomstig van andere veteranen. Er waren zowel positieve als negatieve reacties. Sommigen waren opgelucht dat er over gepraat werd, anderen ontkenden dat er oorlogsmisdaden gepleegd waren. Naar aanleiding van de uitzending ontving de VARA 855 ingezonden brieven. De affaire beheerste de media. De meeste media waren het eens met de aandacht die besteed werd aan de vermeende wandaden van de Nederlandse soldaten, alleen De Telegraaf was er ronduit negatief over. Ook de politiek kwam in de ban van de affaire. De toenmalige oppositieleider van de PvdA, Joop den Uyl, diende een motie in om tot een parlementaire enqute te komen over de excessen die zouden zijn gepleegd door Nederlandse soldaten. Deze motie werd echter verworpen. Alle confessionele partijen waren tegen. Wel kwam er een regeringsonderzoek. Dit onderzoek is bekend komen te staan als De Excessennota. De naam alleen al kan gezien worden als een eufemisme. Exces klinkt natuurlijk een stuk minder zwaar dan oorlogsmisdaad, en zoals zal blijken, wordt deze laatste term dan ook meestal angstvallig gemeden. De Excessennota

104

E. Vanvugt, Nestbevuilers: 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West, 204.

36

Veelzeggend over het besluit tot onderzoek naar mogelijke excessen is de tijd en ruimte die werd gegeven om dit onderzoek uit te voeren. Ook de samenstelling van de onderzoeksgroep is veelzeggend. Het onderzoek moest zo snel mogelijk plaatsvinden, daar was het kabinet het over eens. De Tweede Kamer mocht niet meebeslissen over de aard van het onderzoek, tot ongenoegen van Joop Den Uyl.105 Wel werden voor het eerst de archieven met gegevens over de Nederlands-Indonesische oorlog opengesteld, exclusief voor de onderzoeksgroep. Deze onderzoeksgroep bestond voornamelijk uit ambtenaren die werkten bij de betrokken ministeries en die in het verleden een carrire in Indi achter de rug hadden. Zij waren dan ook totaal niet overtuigd van het nut van het onderzoek. De enige onderzoeker die als geheel onafhankelijk beschouwd kan worden, is jurist en historicus Cees Fasseur. Hij zou veel later in een aflevering van Andere Tijden verklaren dat de andere leden van de commissie hem vooral tegenwerkten, en dat hij bijna al het onderzoek alleen heeft verricht. Ook zei hij dat het onderzoek onvolledig is geweest, omdat het onder grote tijdsdruk is uitgevoerd, terwijl de te bestuderen archieven enorm waren. Het onderzoek moest binnen vier maanden uitgevoerd worden.106 Daar kwam nog bij dat de archieven niet compleet waren. Er werd bijvoorbeeld vrijwel niets gevonden over de inlichtingendienst en de veiligheidsdienst. Met name de inlichtingendienst zou volgens Hueting, die daar zelf bij had gezeten, schuldig zijn geweest aan oorlogsmisdaden. De onderzoeksgroep had al vrij snel besloten de aandacht af te leiden van de mogelijke excessen, onder meer door het argument te gebruiken, dat de toenmalige Indonesische regering niet tegen het zere been gestoten mocht worden. De excessen zouden in een bredere algemene context worden geplaatst, zodat er meer begrip voor opgebracht zou kunnen worden. Ze zouden zoveel mogelijk worden uitgelegd als reacties op wreedheden van de Indonesische kant. Uit de uiteindelijke Excessennota, die gepubliceerd werd op 3 juni 1969, kwam inderdaad naar voren dat er excessen begaan waren door het Nederlandse leger, er werden 110 individuele gevallen vastgesteld.107 Toch concludeerde de commissie die het onderzoek had uitgevoerd dat het leger zich correct had gedragen. Er was geen sprake geweest van systematische wreedheden, zo stelde toenmalig minister-president De Jong vast.108 Hierdoor kan de nota worden gezien als een verplicht nummer zonder echt schokkende conclusies, omdat deze weinigzeggend bleven. De resultaten van het onderzoek verdwenen dan ook snel in een la en er werd weinig over gesproken.109 De pers reageerde, afgezien van De Telegraaf, wel geschokt op de uitkomsten. Toch gebeurde er verder weinig, hoewel een brede discussie op gang gekomen was. De politiek wenste in ieder geval geen verantwoordelijkheid te nemen voor de begane excessen. Ook werd er naar aanleiding van de Excessennota niemand vervolgd voor oorlogsmisdaden. Zo verdwenen de uitkomsten van de Excessennota uiteindelijk vrij snel uit de publiciteit.110
105 106 107 108 109 110

Scagliola, Last van de oorlog, 139. Zie: Andere tijden: De excessennota, Vpro/Nps, 9 april 2002. Bank, heruitgave van De Excessennota. Scagliola, Last van de oorlog, 148. Wesseling, Indi verloren, rampspoed geboren. Nederland na de dekolonisatie, 285-308, 306. Scagliola, Last van de oorlog, 180.

37

Loe De Jong De meeste opschudding die in de jaren hierna nog zou komen over het Nederlandse optreden in Indonesi in 1945 tot 1949, werd veroorzaakt door de beroemde Nederlandse historicus Loe de Jong. Deze historicus schreef in dienst van de overheid de Nederlandse geschiedenis die betrekking had op de Tweede Wereldoorlog. Hij kan als n van de belangrijkste verantwoordelijken voor het goed-fout denken ten aanzien van de rol van Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog worden gezien, omdat hij het Nederlandse standaardwerk hierover produceerde. In de publieke opinie werden de beschouwingen van De Jong over de Tweede Wereldoorlog voor de waarheid aangezien. En d eel van dit werk ging over de politionele acties. Het verscheen in 1987. De Jong ging een stuk radicaler te werk dan voor het grote publiek wenselijk was, zo bleek. Hij noemde in zijn concepttekst een paragraaf Oorlogsmisdrijven, en was daarin erg kritisch over het Nederlandse militaire optreden. Hij vergeleek deze met de misdaden die de SS had begaan. Hij stelde verder dat vooral de mate van vervolging aan Nederlandse zijde gering was geweest. Vooral als het vergeleken werd met de mate van vervolging van oorlogsmisdaden die in de Tweede Wereldoorlog begaan waren door Japanners en Duitsers.111 En van de meelezers van De Jong liet deze versie lekken naar De Telegraaf, die er schande van sprak dat De Jong onze jongens zo afviel. De veteranenbeweging die veel invloed had, kwam in opstand tegen deze lezing van De Jong, waarop hij zijn tekst herzag. Hij bood zijn excuses aan voor het selectieve gebruik van bronnen. Veelgehoorde kritiek op zijn conceptversie was namelijk dat hij nauwelijks aandacht schonk aan de wandaden die door de Indonesirs waren verricht. In de uiteindelijke versie zette hij de excessen zoals uitgevoerd door de Nederlanders veel meer neer als reactie op geweld dat gepleegd werd door de Indonesirs. Hij veranderde de term oorlogsmisdrijven naar excessen en bood zijn excuses aan voor de eerdere versie van zijn stuk. Ook veranderde hij de toon van de paragraaf. In de eerste versie was sprake van een moraliserende veroordelende toon, en in de uiteindelijke versie was deze toon veel meer begrijpend van aard.112 Dit gebeurde onder druk van de veteranenbeweging, zodat de vraag blijft of De Jong niet eigenlijk nog steeds achter de eerste versie van zijn stuk stond. De Poncken-Prinsen affaire Hierna is het Nederlandse militaire optreden in Indonesi in 1993 weer uitgebreid in de media gekomen. Jan Poncken-Prinsen was een Nederlandse jongen die door toedoen van zijn dienstplicht werd opgeroepen om naar Indonesi te gaan in mei 1946. Hij wilde niet en dook onder in Frankrijk, maar omdat hij terug naar Nederland moest omdat zijn moeder ernstig ziek was, liep hij tegen de lamp. Poncken-Prinsen koos eieren voor zijn geld en besloot zich alsnog te laten uitzenden. Hij was geenszins de enige die probeerde om onder uitzending naar Indi uit te komen, een aanzienlijk deel van de dienstplichtige Nederlandse bevolking had ten tijde van de politionele acties geweigerd om naar Indonesi toe te gaan.
111

L. De Jong, typoscript paragraaf Oorlogsmisdrijven, in: Het Koninkrijk Der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, (Den Haag, 1991), 1427. 112 Scagliola: Last van de oorlog, 230-233.

38

Zo kwam 15% van de dienstplichtigen niet opdagen op de dag dat zij zouden worden uitgezonden in het kader van de eerste politionele actie.113 Wanneer er geen wettige reden werd gevonden voor het weigeren van uitzending naar Indonesi, kon de straf die je als weigeraar kreeg, oplopen naar meer dan drie jaar gevangenisstraf. 114 In de loop van zijn aanwezigheid in Indonesi kreeg Poncken-Prinsen steeds meer sympathie voor de Indonesirs en hun onafhankelijkheidsstreven. Uiteindelijk liep hij over naar de Indonesische zijde. Hierop zette het Nederlandse leger een prijs van 50.000 gulden op zijn hoofd.115 Hij bleef na de soevereiniteitsoverdracht in Indonesi wonen en was in Nederland ongewenst verklaard. Hij werd een beroemde mensenrechtenactivist die ook kritisch tegenover het Indonesische regime van Suharto stond. Hij zat herhaaldelijk in de gevangenis in Indonesi. Hij mocht Nederland dus niet meer in omdat hij overgelopen was. In 1993 vroeg hij echter asiel aan in Nederland, omdat hij in het kader van zijn strijd tegen de schendingen van mensenrechten een lezing zou houden in Nederland. Zijn mogelijke komst leidde tot grote beroering onder de veteranen die in Indi gediend hadden. Uiteindelijk werd door de regering besloten dat hij Nederland niet in mocht, zogenaamd omdat hij bedreigd zou worden en zijn persoonlijke veiligheid op het spel zou komen te staan. Wereldwijd was hij een symbool van het vechten voor de mensenrechten, maar in Nederland is hij altijd een ongewenst persoon gebleven. Een meer aannemelijke verklaring voor de weigering van Poncken-Prinsen is dat Nederlandse politici geen veteranen boos wilden maken. De gevestigde partijen CDA en VVD behartigen van oudsher de belangen van Nederlandse veteranen, en deze partijen zaten in 1993 in de regering. Al met al kan ik, in navolging van Lijphart en ook Van Doorn, concluderen dat het verlies van Indi voor de Indische Nederlanders en de militairen die in de NederlandsIndonesische oorlog gediend hebben, een zeer traumatische ervaring is geweest. Er lijkt bij de verwerking van dit trauma sprake te zijn van een golfbeweging in de media. Er zijn periodes waarin er helemaal niet gepraat wordt over de oorlog die Nederland voerde tussen 1945 en 1949, maar deze worden afgewisseld met periodes dat er juist enorm veel aandacht naar uitgaat. De eerste generatie die de Tweede Wereldoorlog zelf niet had meegemaakt, de jongeren uit de late jaren zestig, was tegelijk de eerste generatie die verontwaardigd reageerde op de excessen of oorlogsmisdaden, die de Nederlanders gepleegd hadden. De aandacht die hier naar uit ging kwam in een stroomversnelling door toedoen van de affaire Hueting, maar na het verschijnen van De Excessennota verdween de aandacht weer naar de achtergrond. Ook in de jaren negentig was er ineens weer veel aandacht voor de oorlog, dit uitte zich ondermeer in de Poncken-Prinsen affaire. Het trauma is blijkbaar nog steeds aanwezig in de Nederlandse samenleving, na meer dan 60 jaar. Een andere mogelijke verklaring heeft te maken met het imago dat Nederland
113 114 115

Scagliola, Last van de oorlog, 51. Zie bijv: Vergeten verleden. Vanvugt, Koloniale nestbevuilers, 400 jaar Nederlandse critici in de Oost en de West, 210.

39

zichzelf graag aanmeet. Nederland ziet zichzelf graag als een toonbeeld van tolerantie, een gidsland, dat moreel voorloopt op de rest van de wereld. Het halsstarrig vasthouden aan een kolonie tot 1949 waarover ze feitelijk de controle in 1942 door toedoen van de Japanse inval al verloren was, past totaal niet in dit beeld. Ook wijzen veel auteurs op de verwerking van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Door toedoen van deze oorlog is Nederland lang in de ban geweest van het goed-fout denken, aan de hand van Loe De Jong werd een soort verzetsmythe gecreerd, waarin veel Nederlanders als goed in de oorlog werden afgeschilderd. Om in de samenleving openlijk te spreken over een door Nederland zelf gevoerde oorlog waarbij de begane oorlogsmisdaden door critici al gauw vergeleken werden met oorlogsmisdaden die door de SS begaan werden, lag hierdoor erg gevoelig. Persoonlijk denk ik dat het trauma dat Nederland aan de beide oorlogen heeft overgehouden zwaarder weegt dan het imago van tolerantie dat Nederland zichzelf graag aanmeet. Van de andere kant is ook de houding van Indonesi zelf van belang. Tot 2007 heeft niemand in Indonesi publiekelijk om excuses van Nederland geist, zodat Nederland hier zich verder ook niet druk hoefde te maken, ten minste, niet door externe druk. De verwerking van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is daardoor altijd een interne zaak van de Nederlanders gebleven, en ook onder druk van de vele veteranen, Nederland heeft immers zon 150.000 manschappen naar Indonesi gestuurd die veelal rond de 20 jaar oud waren, is het altijd moeilijk geweest om over dit oorlogsverleden te spreken. Om een vergelijking te maken met een ander Nederlands militair trauma: Het Nederlandse leger dat betrokken was bij de val van Srebrenica, Dutchbat III, bestond slechts uit 850 man. Het is wat dat betreft niet gek dat het in Nederland gemakkelijker is om hierover te spreken, en toe te geven dat er fouten zijn gemaakt. Een ander punt is dat de traditionele politieke standpunten over de Nederlands-Indonesische oorlog lang zijn blijven bestaan en nog steeds bestaan. De rechtse en middenpartijen steunden toen de oorlog, en hebben daarna heel lang de veteranen de hand boven het hoofd gehouden, en doen dit nu nog steeds. De meer linkse partijen waren toen deels tegen de oorlog en zijn er nu veel meer van overtuigd dat boetedoening op zijn plek is. In 2005 erkende toenmalig minister Ben Bot wel dat Nederland morele verantwoordelijkheid draagt voor het leed dat de Indonesirs in de oorlog is aangedaan . De Indonesische minister van buitenlandse zaken gaf als antwoord dat Indonesi nooit om excuses gevraagd heeft, en het altijd als een zaak van het Nederlandse geweten beschouwd heeft. Pas in de jaren daarna is hier verandering in gekomen. Zo bestaat er de Indonesische Stichting Komite Utang Kehormatan Belanda, die via een petitie de Tweede Kamer gevraagd heeft om te erkennen dat er in het dorp Rawagede in 1947 oorlogsmisdaden zijn gepleegd. In deze pijnlijke episode uit de oorlog zijn hoogstwaarschijnlijk 431 mannen uit het dorp gexecuteerd door Nederlandse soldaten, dit was vrijwel de gehele mannelijke bevolking van het dorp. Nederland heeft dit aantal overigens nooit officieel erkend. Deze stichting bestaat pas sinds 2005, en heeft de

40

Nederlandse staat aangeklaagd voor oorlogsmisdrijven.116 Totnogtoe zonder resultaat, want Nederland heeft nooit officieel excuses aangeboden voor de begane daden in de vierjarige koloniale oorlog tegen Indonesi , en de zaak tegen de Nederlandse staat loopt nog.

5.3 Vergelijking tussen de houding van de politiek en de media in Belgi en Nederland


Als we de houding van de politiek en de media in Nederland en Belgi ten opzichte van het koloniale verleden vergelijken, springen een aantal overeenkomsten in het oog. Er is bij beide landen naar twee pijnlijke aspecten gekeken, en in zowel Nederland als Belgi worden deze aspecten vrijwel nooit los van elkaar gezien. Dus wanneer het over de politionele acties gaat, komen ook de Atjeh-oorlogen vaak aan bod, en wanneer het over de dekolonisatie en de moord op Lumumba gaat, wordt ook de rubberpolitiek van Leopold II erbij gehaald. Ook valt op dat in beide landen de oud-kolonialen die aanwezig waren, nauwelijks over de pijnlijke perioden wilden praten. Een andere overeenkomst is dat bij beide landen alleen de meest recente pijnlijke periode uit de koloniale geschiedenis later officieel onderzocht is. Dit is te verklaren doordat rond 1900, wanneer zowel bij de Belgen als bij de Nederlanders de eerste pijnlijke periode die hier beschreven is, plaatsvindt, nog niet zoveel media aanwezig is, en het grootste deel van de publieke opinie nog niet zo verontwaardigd reageert op geweld als in de afgelopen decennia het geval is. De tijdsgeest is veranderd. Ook zijn er zowel bij de Atjeh-oorlogen als bij de tijd van de Congo-Vrijstaat veel minder bronnen aanwezig om goed onderzoek te doen naar de gebeurtenissen. In het geval van de Congo-Vrijstaat zijn de officile Koninklijke archieven zelfs verbrand. Dan is er nog de overeenkomst tussen de omgang met monumenten. In Nederland is het bekendste monument dat aan Van Heutsz gewijd is meerdere malen vernield, en in Belgi is dit het geval geweest bij verschillende monumenten die aan Leopold II gericht zijn. Totdat de monumenten vernield werden, is er door officile politieke instanties dus nooit iets aan de monumenten veranderd. Een belangrijk verschil heeft te maken met de Belgische gevoeligheid rond de Koninklijke familie. Omdat deze meer een symbolische functie heeft en zich niet openlijk kan verdedigen, wordt altijd aarzelend omgegaan met beschuldigingen aan het adres van Leopold II, die immers een voorvader is van de huidige Belgische Koninklijke familie. Vooral in de tijd dat de Belgische koning Boudewijn nog leefde, is altijd voorzichtig omgegaan met kritiek op Leopold II. In Nederland is de Koninklijke familie altijd buiten beschouwing gebleven, omdat er nooit al te direct sprake is geweest van Koninklijke bemoeienissen met het koloniale rijk, dus in Nederland hoefde men niet bang te zijn om de Koninklijke familie tegen het hoofd te stoten.

116

Zie: www.kukb.nl

41

Een ander groot verschil is dat er in Nederland vooral debat is geweest over hoe we de koloniale geschiedenis moeten duiden, bijvoorbeeld of er wel of niet de term oorlogsmisdaden aan verbonden kan worden, terwijl er in Belgi niet eens overeenstemming bestaat over wt de koloniale geschiedenis eigenlijk precies is. Dit lijkt erop te duiden dat er in Nederland veel meer overeenstemming bestaat over het koloniale verleden dan in Belgi. In Nederland hebben we immers vooral debatten over de terminologie die gebruikt moet worden om de daden te kwalificeren, terwijl er in Belgi nog totaal verschillende lezingen met betrekking tot het koloniale verleden bestaan. Vergelijking tussen de Excessennota en de Commissie Lumumba Omdat zowel Nederland als Belgi een onderdeel dat met de dekolonisatie te maken heeft, later door de regering heeft laten onderzoeken, maak ik een vergelijking tussen de twee onderzoeken. Hoewel een criticaster als De Witte het Belgische rapport dat geproduceerd werd door de Commissie Lumumba maar als een halfslachtig werkstuk beschouwt, is het, wanneer je het vergelijkt met de in Nederland uitgekomen Excessennota, een ambitieus project geweest. Er zijn toch wel overeenkomsten tussen de beide onderzoeken: de aanleiding van het opzetten van de onderzoeken zijn ongeveer hetzelfde: beide onderzoeken zijn gestart naar aanleiding van commotie in de media. In het geval van de Excessennota was het tv-optreden van Hueting de aanleiding, en in het geval van de Commissie Lumumba was dit het verschijnen van het boek van De Witte en de commotie die de beschuldiging die hierin naar voren kwam, teweeg bracht. Terwijl in beide gevallen wel min of meer bekend was wat er gebeurd was: zowel Hueting als De Witte kwamen niet met echt nieuwe feiten. Daaruit valt op te maken dat zowel in Nederland als in Belgi pas vermeende koloniale misstanden onderzocht werden, op het moment dat er in de media en publieke opinie veel aandacht aan besteed werd. Een andere overeenkomst is dat beide onderzoekscommissies puur binnenlandse aangelegenheden waren. De Nederlandse commissie heeft geen Indonesische bronnen geraadpleegd, en de Belgische commissie geen Congolese. Een andere overeenkomst is dat er naar aanleiding van beide commissies niemand persoonlijk alsnog verantwoordelijk is gesteld, terwijl door beide commissies wel is vastgesteld dat er misdaden gepleegd zijn. Maar er zijn ook grote verschillen te ontwaren. Zo is de Nederlandse Excessennota twintig jaar na de politionele acties verschenen, en de Belgische Commissie Lumumba pas bijna veertig jaar na de moord op Lumumba. Verder was er een groot verschil tussen de aard en grootte van de onderzochte misdaden. In het Belgische geval ging het om de vermeende betrokkenheid van hoogstens enkele tientallen Belgische ambtenaren, politici, legerofficieren en agenten, terwijl het bij de Excessennota ging om de vermeende verantwoordelijkheid van ongeveer 150.000 Nederlandse soldaten. Verder valt op dat Nederland totaal geen consequenties verbonden heeft aan de conclusies in de Excessennota, het lijkt er meer op dat het rapport een verplicht nummer was, dat iedereen zo snel mogelijk weer vergat. Belgi heeft officile diplomatieke stappen genomen naar aanleiding van de conclusies van de Commissie Lumumba. Dit komt ook doordat Lumumba

42

in Afrika is uitgegroeid tot een held van de dekolonisatie, zodat de verantwoordelijkheid van de moord politiek gevoelig lag. De Indonesirs hebben zoals gezegd zelf ook nooit om excuus gevraagd. Daarnaast wilde men in Nederland de veteranen waarschijnlijk niet tegen de borst stuiten. Ook waren er in Nederland dezelfde politieke machtsverhoudingen als ten tijde van de politionele acties. Het kabinet voelde er waarschijnlijk weinig voor om de politieke verantwoordelijkheid te nemen, omdat de betrokken ministers dan zelf door het stof zouden moeten. In Belgi was dit niet het geval, de Commissie Lumumba trad immers pas veertig jaar na de moord op Lumumba naar buiten met haar conclusies, zodat het allemaal minder gevoelig lag. Dit kan worden aangemerkt als de belangrijkste reden voor de verschillen tussen de grootte en de impact van de beide commissies. In Nederland lag het allemaal nog erg gevoelig, en daarbij waren er erg veel Nederlandse burgers bij betrokken geweest. In Belgi was dit beide niet het geval. Dan rijst de vraag echter wel, waarom er na de Excessennota nooit meer nieuw politiek onderzoek naar de excessen in Indonesi tussen 1945 en 1949 is gedaan. Men lijkt het er toch over eens dat de Excessennota lang niet volledig is, dat de commissie veel te snel moest werken, en dat het daarom een gebrekkige weergave van de feiten is. Een argument dat hier verder nog voor pleit, is dat het onderzoek is uitgevoerd door oud-kolonialen die in Indi gewerkt hadden. Tevens is er nu veel meer archiefmateriaal beschikbaar dan toen voor handen was. Vanuit linkse media is de roep om een nieuw onderzoek naar de excessen dan ook wel aanwezig. 117 Dit lijkt op de roep van De Witte om de verantwoordelijkheid van de moord op Lumumba opnieuw uit te zoeken. Toch zou ook hij niet kunnen ontkennen dat Belgi een stuk serieuzer onderzoek heeft gedaan naar de moord op Lumumba en de rol van de Belgen hierin, dan Nederland heeft gedaan naar aanleiding van de mogelijke Nederlandse oorlogsmisdaden tussen 1945 en 1949. Dit valt alleen al op te maken uit de tijd die beide onderzoekscommissies kregen om hun onderzoek uit te voeren. In Nederland werd er vier maanden vrijgemaakt voor een onderzoek naar het militaire optreden van meer dan vier jaar, uitgevoerd door 150.000 man, en in Belgi werd twee jaar uitgetrokken voor een onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van enkele tientallen Belgen bij de moord op n Congolese leider. In Nederland is echt sprake van een trauma, meer dan in Belgi. De Nederlandse oorlog werd internationaal veroordeeld, en na vier jaar en naar schatting 150.000 doden had niemand zin om oude wonden open te rijten. De Belgen konden waarschijnlijk niet geloven dat ze zo fout zaten. De moord op Lumumba speelde zich af in een conflict dat in de context van de Koude Oorlog gezien kan worden, Belgi stond aan de kant van de VN en de VS, wat ook de Belgische betrokkenheid veel complexer maakte. Daarom was grondiger onderzoek nodig dan in Nederland het geval was. Het enige wat, gezien deze verklaring,

117

Zie bijvoorbeeld: J. Boom, De Excessennota moet opnieuw, in: De Groene Amsterdammer, 5 december 2008.

43

uiterst opmerkelijk blijft, is waarom Belgi wl en Nederland geen excuses heeft aangeboden. Nederland is immers nooit verder gekomen dan het mondelinge erkennen van morele verantwoordelijkheid. Wat dat betreft is het wachten op de ontwikkelingen in Nederland nu de civiele zaak, aangespannen door de nabestaanden van het bloedbad in Rawagede, bijna van start gaat. Maar het blijft een belangrijk punt dat ook in dit geval de Indonesische politiek niet om excuses vraagt. Ook zou, volgens de historicus Scagliola, dan eerst de waarheid boven tafel moeten komen, omdat er nu nog vier of vijf verschillende versies van wat er precies gebeurd is bestaan bij het bloedbad in Rawagede. De Excessennota zou dus opnieuw moeten worden uitgevoerd.118

118

Waarheid Nederlands-Indi belangrijker dan excuses regering in: De Gelderlander, 21 juni 2011.

44

6) De internationale betrekkingen tussen Belgi en Congo en tussen Nederland en Indonesi vanaf de dekolonisatie
Het volgende onderdeel waarop een vergelijking gemaakt wordt tussen de houding van Nederland en Belgi, is op het gebied van de internationale betrekkingen. Bij zowel Nederland als Belgi gaat het bij de internationale betrekkingen niet alleen om mogelijke pijnlijke aspecten die te maken hebben met het koloniale verleden, maar ook om de omgang met foute leiders. Zowel Congo als Indonesi hebben sinds hun onafhankelijkheid leiders gehad die in de ogen van veel mensen in Belgi en Nederland juist gewantrouwd moeten worden, in plaats van dat er goede betrekkingen mee zouden moeten zijn. Hoe dat in de praktijk is gegaan, komt nu aan de orde. Eerst wordt gekeken naar de betrekkingen tussen Belgi en Congo.

6.1 Belgi en Congo


Het is duidelijk dat de dekolonisatie van Congo niet vlekkeloos is verlopen. De pijnlijke ceremonie, de latere aanwezigheid van Belgische troepen, de snelle aftocht van veel Belgen omdat ze gevaar meenden te lopen in Congo, en de Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba, zijn hier voorbeelden van. De steun die de Belgen vlak na de dekolonisatie hebben verleend aan de provincie Katanga, om nog invloed uit te kunnen oefenen op de Congolese politiek, en de latere hulp bij het aan de macht komen van Mobutu zijn misschien nog wel belangrijkere voorbeelden. De Belgen hebben geen koloniale oorlog gevoerd om de onafhankelijkheid tegen te houden, maar wel lang geprobeerd om de binnenlandse Congolese politiek te be nvloeden. Belgi en Congo waren het in ieder geval wel eens over de datum van de onafhankelijkheid van Congo, in tegenstelling tot wat bij Nederland en Indonesi het geval was, en is. Dit heeft er dan ook toe geleid dat de onafhankelijkheidsdatum van Congo vaak gezamenlijk met de Belgen gevierd wordt. Om de betrekkingen tussen Congo en Belgi te bekijken, is op de sites van beide ministeries van buitenlandse zaken bekeken. Het eerste dat in het oog springt, is dat Belgi Congo als belangrijkste land ziet om ontwikkelingssamenwerking aan te verlenen. Congo is dan ook het land waar Belgi het meeste ontwikkelingsgeld aan besteedt. Dit betekent niet dat er altijd sprake is geweest van een vriendschappelijke band tussen beide landen, ook tussen deze landen zijn de betrekkingen meerdere malen opgeschort. Zo valt er te lezen dat de samenwerking tussen beide landen in 2000 weer is opgepakt, nadat ze negen jaar is opgeschort.119

119

Zie: http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Partnerlanden/DR_Congo

45

Steun aan Mobutu Ludo De Witte, die al stelde dat Belgi verantwoordelijk was voor de moord op Lumumba, heeft in zijn boek nog meer kritiek op de rol van de Belgen in Congo na de dekolonisatie. Hij stelt dat de Belgen tot aan het eind van de jaren 80 enthousiast de dictatuur van Mobutu ondersteunden. Een indicatie hiervoor is, dat de Belgische vorst en zijn vrouw in 1985 nog aanwezig waren op bezoek bij Mobutu, ter ere van de viering van 25 jaar Congolese onafhankelijkheid, terwijl er genoeg bekend was over de onderdrukking van het Congolese volk.120 De Belgische steun moet wel gezien worden in de context van de Koude Oorlog. Mobutu werd door het westen gezien als een belangrijke steunpilaar tegen mogelijk oprukkend communisme in Centraal Afrika. Mobutu was medeplichtig aan het uitschakelen van Lumumba, die in de ogen van de Belgen een vervelende nationalistische populist was. Dus vanuit internationaal oogpunt was het te billijken dat de Belgen Mobutu ondersteunden, dit deden de VS en andere landen in Europa, met name Frankrijk, immers ook. Vanuit een moreel en democratisch perspectief is het steunen van Mobutu minder gemakkelijk goed te praten. Er was al vrij snel na de machtsovername van Mobutu bekend dat hij het niet zo nauw nam met democratische rechten. Al in 1965 vond in Congo, dat in de tijd van Mobutu Za re heette, de openbare executie plaats van vier oppositieleden, na een vermeende samenzwering tegen het regime. De Belgische kranten berichtten hier uitvoerig over, en de meeste Belgische kranten keurden deze openbare ophanging niet af.121 Vanuit democratisch perspectief valt dit niet goed te keuren. De steun van de Belgische overheid aan Mobutu heeft geduurd tot in de jaren tachtig. Men zag Mobutu als het minst slecht, als een noodzakelijk kwaad. Maar de Belgen hadden ook economische belangen bij het steunen van Mobutu. Omdat de Belgen hem steunden, verleende Mobutu steun aan de nog steeds in Congo aanwezige bedrijven in Belgische handen. Dus ook economisch hadden de Belgen belang bij het aan de macht blijven van Mobutu. Tevens kon Mobutu, wanneer Belgi kritiek uitte op zijn beleid, altijd gemakkelijk teruggrijpen op het verleden. Hij kon Belgische daden uit de koloniale tijd in herinnering roepen, waardoor Belgische kritiek werd afgedaan als hypocriet. Pas tegen het einde van de Koude Oorlog, begon het westen, en ook Belgi, Mobutu officieel onder druk te zetten. Over de Belgische steun aan Mobutu wordt, zoals eerder vermeld, vrijwel niet gesproken in het in deze scriptie zo veelvuldig geraadpleegde Congo: een geschiedenis.122 Maar dit past in een meer algemeen beeld: over het machtsspel in de Koude Oorlog waarbij dictators gesteund werden door het westen om communistische alternatieven geen kans te geven, wordt sowieso niet al te veel geschreven. Toch zou je van iemand met een wetenschappelijke benadering, zoals David van Reybrouck, wel een iets meer kritische blik mogen verwachten. Nadat de noodzaak voor de Belgen tot de steun

120 121

De Witte, De moord op Lumumba, 362. S. Van Bever, Het beeld van Mobutu Sese Soko in de Belgische pers, (Gent, 2005), 75. 122 L. De Witte, David Van Reybrouck masseert westerse bemoeienissen in Congo weg, 18 mei 2011, op: www.apache.be.

46

minder groot werd doordat de macht van de Sovjet-Unie aan het afnemen was, werd op Mobutu druk uitgeoefend om democratisering door te voeren in Za re. In deze tijd keerde de publieke opinie en later de officile politiek van Belgi zich ook tegen Mobutu. Pas in 1990 is Belgi gestopt met alle financile hulp aan Za re. In 1997 kwam de inmiddels oude verzwakte Mobutu ten val. De tijd na Mobutu Na Mobutu kwam Kabila aan de macht, het land ging weer Congo heten, officieel de Democratisch Republiek Congo, en er begon een nieuwe fase in de betrekkingen tussen Belgi en Congo. Laurent Kabila bediende zich echter graag, zoals meer Afrikaanse leiders, van anti-westerse retoriek, en moest dus ook niets hebben van Belgische bemoeienissen. Zijn zoon Josef, die in 2001 aan de macht kwam, stond veel sympathieker tegenover het westen, en dan begint een nieuwe vriendschappelijke periode in de Belgisch-Congolese betrekkingen, voor het eerst in lange tijd kwam er weer eens een Belgische minister van buitenlandse zaken op bezoek in Congo. In 2003 volgde een gezamenlijk militair programma tussen beide landen, met, gelet op de mensenrechten, desastreuze uitkomsten. Zo bleken door de Belgen getrainde troepen massale slachtingen aan te hebben gericht onder de burgerbevolking. Met het aantreden van een nieuwe Belgische minister van buitenlandse zaken veranderden de Belgisch-Congolese betrekkingen wederom. In 2008 deed deze minister, De Gucht, zeer kritische uitspraken over het Congolese regime. Hij noemde Congo onder andere een failed state. Hierop verbrak het Congolese regime onder leiding van de jonge Kabila wederom de betrekkingen met Belgi. In januari 2009 werden deze echter weer hersteld.123 In 2010 was Congo dus 50 jaar onafhankelijk, en als we de Belgische officile lezing over deze feestelijkheden mogen geloven, was het een wederzijds feest dat in vriendschappelijke sfeer plaatsvond. De Belgische Koninklijke familie was aanwezig bij de feestelijkheden en ook in Belgi werd hier veel aandacht aan besteed. De aanwezigheid van de Belgische Koning Albert II werd door Amnesty International overigens afgedaan als hypocriet, omdat de mensenrechtensituatie nog steeds schrijnend is in Congo. In Belgi gingen er aan dit staatsbezoek ellenlange discussies vooraf. De Belgische koning heeft dan ook geen officile toespraak gehouden, volgens een Belgische krant tot teleurstelling van de Congolese bevolking.124 De Belgen hebben in ieder geval, op het moment dat de Congolezen niet de betrekkingen verbroken hadden omdat ze vonden dat Belgi zich teveel met binnenlandse aangelegenheden bemoeide, Congo altijd als belangrijkste partnerland qua ontwikkelingssamenwerking erkend, of er nou sprake was van goed bestuur, of niet. Ten tijde van het schrijven van deze scriptie, was een Belgische prins vaak in het nieuws. Er was algemene verontwaardiging ontstaan naar aanleiding van een bezoek van Prins Laurent aan Congo. Prins Laurent was op eigen houtje naar Congo gegaan, en zou daar de
123

E. Kets, Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika: Vlaams-Waalse spanningen in het Belgische Congobeleid, in: Internationale Spectator, jaargang 61 nr. 11, (november 2007), 533-538, 533-536. 124 Congolezen willen dat Koning Albert spreekt, in: De Tijd, 30 juni 2010.

47

Congolese premier ontmoet hebben. De Belgische premier Leterme had hem dringend verzocht dit niet te doen, en ook zijn vader Koning Albert was niet te spreken over het bezoek. Op de site van het Belgisch Koninklijk huis is over deze hele zaak overigens niets te vinden, hoewel er per lid van het koninklijk huis op aan hem of haar gerelateerde nieuwsberichten gezocht kan worden.125 Prins Laurent zelf verklaarde in het kader van persoonlijke interesse naar Congo te zijn gegaan. Uiteindelijk heeft zijn bezoek aan Congo er toe geleid dat de prins niet meer welkom is in het paleis. En er is dus maar weinig terug te vinden over de prins op de website van het Belgisch koninklijk huis. Dus hoewel de betrekkingen tussen Belgi en Congo op papier goed zijn, illustreert deze affaire dat goed altijd een relatief begrip blijft, en de Belgen qua officile contacten met de huidige Congolese overheid, erg voorzichtig zijn, omdat ze ook weten dat het regime nog steeds niet democratisch is en het niet zo nauw neemt met de mensenrechten.

6.2. Nederland en Indonesi


Vanaf het moment van de soevereiniteitsoverdracht hadden Nederland en de Republiek Indonesi door hun gedeelde geschiedenis nog veel met elkaar te maken. Koningin Juliana sprak tijdens een rede bij deze overdracht dan ook de hoop uit dat beide landen als gelijken met elkaar zouden gaan samenwerken in de toekomst.126 In de praktijk is dit niet altijd gelukt. Het eerste aspect van de internationale betrekkingen dat in het oog springt als we kijken naar de band tussen Nederland en Indonesi, is de migratiegolf die op gang is gekomen na de onafhankelijkheid van Indonesi. Ongeveer 300.000 Indische Nederlanders kwamen naar Nederland, ze repatrieerden, om het officile woord te gebruiken. Dit waren voornamelijk mensen van gemengde afkomst, meestal Indos genoemd. Zij maakten 60% van alle repatrianten uit. De meeste van deze repatrianten waren nog nooit in Nederland geweest, wat de term repatrianten enigszins dubieus maakt.127 Deze migratiestroom verliep niet zonder problemen, vooral de 12.500 Molukkers die aanvankelijk tijdelijk naar Nederland zouden komen, zij hadden namelijk het Nederlandse regime altijd gesteund en waren dus niet welkom in de nieuwe staat Indonesi, hebben voor problemen gezorgd in de Nederlandse samenleving. De officile betrekkingen tussen de nieuwe Republiek Indonesi en Nederland lieten na een aantal jaar ook te wensen over. Dit had alles te maken met het vasthouden van Nederland aan Nieuw-Guinea. Nederland meende dat het recht had op het behouden van dit deel van het Indonesische grondgebied, ondermeer omdat hier dan de Indische Nederlanders zouden kunnen wonen. Over dit Nederlandse motief om aan Nieuw-Guinea vast te houden zijn, vooral later, veel twijfels gerezen. Nederland gebruikte echter verschillende

125 126

Zie: www.monarchie.be H. W. Van den Doel, Afscheid van Indi, de val van het Nederlands imperium in Azi , (Amsterdam, 2001), 384. 127 H. Paasboom, Wandelen onder de palmen, rede, (Amsterdam, 2002 ), 6.

48

argumenten om vast te houden aan Nieuw-Guinea. Zo zouden de bewoners van NieuwGuinea etnisch niets te maken hebben met die van Indonesi. Tevens zouden ze onder Nederlands bestuur in betere handen zijn. Ook werd gesuggereerd dat Nederland economisch belang zou hebben bij het behouden van het eiland. Dit laatste argument was feitelijk onjuist. Lijphart concludeert in het belangrijkste boek hierover, dat Nederland vanuit een soort trauma zolang heeft vastgehouden aan Nieuw-Guinea. Hij stelt dat de argumenten die gebruikt werden incorrect waren, en dienden om de emotionele sentimenten te verbloemen. Nederland voelde zich door de dekolonisatie van Indonesi vernederd en gefrustreerd en probeerde halsstarrig om nog een klein stukje van de vroegere kolonie vast te houden. Lijphart spreekt van gefrustreerd nationalisme.128 Indonesi was het met het vasthouden van Nederland aan Nieuw-Guinea logischerwijs niet eens, en trad in 1956 uit de zo mooi en vredig klinkende Nederlands-Indonesische Unie, waardoor deze feitelijk ophield te bestaan. In 1957 werden de Nederlandse bedrijven die nog in Indonesi aanwezig waren genationaliseerd door Indonesi , en in 1960 begon een militair conflict over Nieuw-Guinea. Hierop werden alle officile betrekkingen tussen beide landen verbroken. Het initiatief hiertoe kwam dus van de kant van Indonesi. Het vasthouden van Nederland aan Nieuw-Guinea werd wederom niet goedgekeurd door de internationale gemeenschap, terwijl Nederland de zaak vanaf 1960 steeds serieuzer leek te nemen. In 1960 was veel materieel van defensie aanwezig, en werden er 10.000 Nederlandse soldaten naar toe gestuurd. Onder druk van de VS moest Nederland het laatste bezit in de Oost in 1962 afstaan aan Indonesi. Nederland en Indonesi wilden na het eind van dit conflict graag herstel van de betrekkingen, en in 1964 volgde een Nederlands staatsbezoek aan Indonesi.129 Over de moeizame betrekkingen tussen beide landen wordt op de site van het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken niet gesproken. Er wordt dan ook met geen woord gerept over de verbreking van de betrekkingen naar aanleiding van het conflict om NieuwGuinea. Ook wordt er niet vermeld dat de toenmalige president Suharto in 1992 nog bedankte voor Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, omdat Nederland dit alleen wou geven in ruil voor toezeggingen over de verbeteringen van de mensenrechtensituatie in Indonesi. Er wordt nagenoeg niets gezegd over problemen in de relatie tussen Indonesi en Nederland, er wordt alleen vermeld dat de betrekkingen tussen beide landen aanzienlijk verbeterd zijn doordat toenmalig minister Ben Bot in augustus 2005 aanwezig was bij de Indonesische viering ter ere van de 60-jarige onafhankelijkheid van het land. 130 Over deze onafhankelijkheidsdatum volgt later meer. Dat er geen melding wordt gemaakt van problemen in de internationale betrekkingen tussen beide landen is opmerkelijk te noemen, vooral als het vergeleken wordt met het

128 129

Lijphart, The trauma of decolonization, 285-291. A. Staarman, Afscheid van Nieuw-Guinea: Tentoonstelling in het Nederlands Legermuseum over het Nederlands-Indonesische conflict van 1950-1962, (2002).

49

stuk dat op de site van het ministerie van Buitenlandse Zaken gewijd is aan de betrekkingen met Suriname, de andere bekende ex-kolonie van Nederland. Hier wordt nauwkeurig vermeld dat de betrekkingen met Suriname driemaal verbroken zijn geweest. Een mogelijke verklaring is dat Nederland het niet vermeldt wanneer betrekkingen met een land niet uit eigen initiatief verbroken zijn, hoewel ook dit vreemd zou zijn. Dit is echter niet het geval: er wordt wel vermeld dat Suriname in 1997 de betrekkingen met Nederland verbroken heeft. De onafhankelijkheidsdatum van Suriname wordt overigens ook keurig vermeld op de site, om aan te geven dat dit soort informatie bij andere landen wel gewoon beschikbaar is, en dit is bij Indonesi dus niet het geval. De houding van Nederland is in de tijd dat Suharto aan de macht was ook fel bekritiseerd. Het verwijt was dat Nederland ten aanzien van Suriname en Indonesi met twee maten mat. Tegenover Suriname was Nederland altijd veel strenger, als het ging om het naleven van de mensenrechten. Bij Indonesi was dit minder het geval. Nederland had wat dat betreft natuurlijk ook niet echt een gunstige voorgeschiedenis. Het was nogal hypocriet om de Indonesische regering sancties op te leggen, of de ontwikkelingshulp te stoppen, omdat ze het niet al te nauw namen met het naleven van de rechten van de mens, terwijl Nederland dit in de Nederlands-Indonesische oorlog toch ook niet echt gedaan had. Tevens had het Nederlandse bedrijfsleven nog veel belangen in Indonesi, die men wilde koesteren. Mensenrechtenorganisaties waren echter altijd kritisch over de Nederlandse houding tegenover Indonesi.131 De Nederlandse houding ten opzichte van de onafhankelijkheidsdatum Dat de datum waarop Indonesi onafhankelijk is geworden en de erkenning hiervan politiek gevoelig ligt voor Nederland, is wel verklaarbaar. Nederland heeft door middel van de politionele acties en de oorlog hier omheen immers vier jaar lang tevergeefs geprobeerd om de kolonie te behouden, terwijl de Indonesische leiders Sukarno en Hatta op 17 augustus 1945 al eenzijdig de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesi hadden uitgeroepen. Nederland heeft formeel altijd vastgehouden aan de datum waarop Nederland deze onafhankelijkheid erkend heeft: 27 december 1949. Nog steeds heeft Nederland niet officieel aangegeven dat ze de Indonesische onafhankelijkheid van vier jaar daarvoor erkent. Bot was dus, zoals eerder vermeld, wel aanwezig bij de viering van 60 jaar onafhankelijkheid van Indonesi. Tijdens dit bezoek heeft hij de Indonesische onafhankelijkheid van 1945 moreel en politiek erkend, namens de Nederlandse regering.132 Dit wordt gezien als een mijlpaal: tot die tijd was Nederland nooit ingegaan op Indonesische uitnodigingen om de viering van de onafhankelijkheid bij te wonen. De erkenning van deze datum is echter alleen mondeling gedaan. Schriftelijk en formeel is het

131

P. R. Baehr, Een hoeksteen van het buitenlands beleid? Nederland en de rechten van de mens, op: http://igitur-archive.library.uu.nl/sg/2007-1206-204704/c1.pdf, 14-18. 132 Voor het stuk over de betrekkingen tussen Nederland en Indonesi op de site van het ministerie van buitenlandse zaken, zie: http://www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Landenoverzicht/I/Indonesi/Betrekkingen_met_Nederl and

50

dus nog steeds niet gebeurd: Nederland houdt nog steeds vast aan 27 december 1949.133 Een mogelijke en plausibele verklaring hiervoor is dat de herinnering aan de politionele acties en de oorlog die hiermee gepaard ging nog te vers en te pijnlijk is. Men wil waarschijnlijk geen veteranen die in deze oorlog gediend hebben voor de voeten lopen, en politiek ligt het blijkbaar ook nog steeds gevoelig voor Nederland om te erkennen dat de oorlog fout was. De macht van de veteranen is dus ook hierin erg groot. Een gebeurtenis die op dit laatste wijst was het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Indonesi. Op uitnodiging van de toenmalige dictator Suharto zou zij aanwezig zijn bij de viering van de 50jarige onafhankelijkheid van Indonesi op 17 augustus 1995. Er ontstond een debat in Nederland over de vraag of zij moest gaan, met wie ze dan zou moeten gaan, en of ze daadwerkelijk op de historisch beladen datum 17 augustus mocht gaan. Uiteindelijk arriveerde ze 4 dagen later in Indonesi, op 21 augustus dus. Het was een beladen bezoek. En de toespraak die koningin Beatrix hield in Jakarta, leek op een verdraaiing van de feiten. Ze herhaalde het Nederlandse idee dat wij niet wisten dat er in Indonesi een sterke wil tot onafhankelijkheid bestond, en het idee dat wij echt meenden dat de Indonesirs profijt van ons beleid op de eilanden hadden. Dit is slechts een weergave van de aloude koloniale propaganda.134 En dat vijftig jaar na dato. De huidige Indonesische president heeft de officile, schriftelijke Nederlandse erkenning van 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum overigens als een speerpunt van zijn beleid. Dit is een breuk met het verleden. In 2009 verscheen in Trouw een bericht waarin Nederlandse prominente Indonesi kenners de Nederlandse staat vragen om alsnog 17 augustus 1945 officieel als onafhankelijkheidsdatum te erkennen.135 Totnogtoe is dit dus nog steeds niet gebeurd. Nederland heeft wel mondeling 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum erkend, maar formeel en juridisch is dit nog steeds niet gedaan. De meest logische verklaring hiervoor is dat Nederland dan officieel zou erkennen dat de vierjarige oorlog die ze heeft gevoerd, zinloos zou zijn geweest. Al met al kan geconcludeerd worden dat de betrekkingen tussen Nederland en Indonesi nog steeds enigszins moeizaam verlopen, hoewel er ook positieve punten zijn, en de verhalen op de beide sites van ministeries van buitenlandse zaken louter positief zijn. Dat Nederland nog steeds niet officieel 17 augustus 1945 als datum van de onafhankelijkheid erkent, is toch erg illustratief voor het trauma, dat nog steeds aanwezig is in de Nederlandse maatschappij. Het getuigt vooral van de moeite die het Nederland blijkbaar kost om te erkennen dat de oorlog die gevoerd is van 1945 tot 1949 fout was.

133

De VS hebben op de officile site van hun regering bijvoorbeeld wel 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum staan, om aan te geven dat de Nederlandse houding internationaal gezien opmerkelijk is. 134 Vanvugt, Nestbevuilers, 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West, 214-125. 135 Erken dat Indonesi al in 1945 onafhankelijk werd, in: Trouw, 23 december 2009.

51

6.3 Vergelijking
Nu de betrekkingen tussen Belgi en Nederland en hun ex-kolonin besproken zijn, kan een vergelijking gemaakt worden. Er zijn belangrijke overeenkomsten, maar ook belangrijke verschillen. Een overeenkomst is dat zowel Belgi als Nederland geprobeerd hebben om op zo goed mogelijke voet te staan met leiders van hun ex-kolonin. Bij Nederland gaat dit pas op met het aantreden van Suharto, Sukarno is door Nederland altijd gewantrouwd, uiteraard omdat hij de leider was van de nationalistische Indonesische beweging die met Nederland in oorlog was. In Belgi was dit vlak na de dekolonisatie hetzelfde: wantrouwen jegens de eerste leider. Lumumba was de eerste democratische leider in Congo, en hij is vermoord met hulp van de Belgen. Mobutu, die met behulp van Belgische officiers en de VN in het zadel is geholpen, is lang gesteund door de Belgen, net zoals Nederland Suharto steunde. Dit is beide landen op kritiek van mensenrechtenorganisaties komen te staan, omdat het duidelijk was dat beide leiders het niet al te nauw namen met de mensenrechten en democratische waarden. Zowel de Belgische als de Nederlandse regering deden dit vooral om hun economische belangen, die nog steeds in de kolonie aanwezig waren, te behartigen. Ook handelden beide regeringen vanuit een soort historisch besef: op het moment dat ze kritiek zouden leveren op bijvoorbeeld de mensenrechtensituatie in hun ex-kolonin, konden Mobutu en Suharto dit gemakkelijk pareren, door te stellen dat Nederland en Belgi het ook niet al te nauw namen met de mensenrechten in de tijd dat ze hun kolonin bestuurden. Nederland en Belgi blijven zich met hun ex-kolonin bemoeien, beide in de vorm van ontwikkelingshulp. Of het geven van ontwikkelingshulp een soort verkapte voortzetting van kolonialisme is, waarin nog steeds een moreel superioriteitsgevoel verscholen zit, is weer een andere discussie, die in deze scriptie niet behandeld zal worden. Een andere overeenkomst is dat zowel de Belgische als de Nederlandse regering vlak na de onafhankelijkheid van hun kolonin nog geprobeerd hebben om een deel hiervan onder controle te houden. De schaal en manier waarop dit gebeurd is, is wel verschillend. Waar Belgi steun verleende aan een Congolese leider, Tshombe van Katanga, om zo nog invloed uit te kunnen oefenen op het Congolese beleid, was dit voor Nederland onmogelijk, omdat het vrijwel de gehele Indonesische bevolking tegen zich in het harnas had gejaagd. Nederland heeft het daarom nog brutaler aangepakt, door nog een stuk van de oude kolonie voor zichzelf te houden, Nieuw-Guinea werd pas in 1962 onder internationale druk aan Indonesi gegeven. Het grote verschil tussen Belgi en Nederland heeft toch wel te maken met de manier waarop de kolonin losgelaten zijn. Waar Belgi en Congo een datum overeen waren gekomen, heeft Nederland tot op de dag van vandaag de Indonesische onafhankelijkheidsdatum niet officieel erkend. Dit heeft er toe geleid dat Belgi vaak samen met Congo de onafhankelijkheid heeft gevierd, terwijl er in Indonesi pas in 2005 voor het eerst een afgevaardigde van de Nederlandse regering aanwezig was bij de viering

52

van de onafhankelijkheid aldaar. Dit is logisch te verklaren door het verschil waarop de onafhankelijkheid van Congo en Indonesi tot stand zijn gekomen. Toch is het zeer opmerkelijk dat Nederland anno 2011 de Indonesische onafhankelijkheidsdatum niet wil erkennen en is de vraag hoelang dit nog zal voortduren.

53

7) De manier waarop in het secundair onderwijs in Nederland en Belgi om wordt gegaan met het koloniale verleden en de dekolonisatie
Het laatste aspect waar naar gekeken wordt in het kader van de verwerking van het koloniale verleden, is het onderwijs. Geschiedenisonderwijs kan bij uitstek beschouwd worden als een middel om het nationale succesverhaal van de vaderlandse geschiedenis bij te brengen aan mensen, en mijn verwachting is dan ook dat de negatieve aspecten van het koloniale verleden in Belgi en Nederland niet of nauwelijks naar voren komen in het onderwijs, en dat de eventuele positieve effecten van de koloniale tijd veel meer naar voren komen. De rol van Belgi en Nederland in het koloniale verleden zullen in het onderwijs dus veel rooskleuriger voor worden gesteld dan feitelijk juist is. 7.1 Belgi Het eerste dat bij het bekijken van Belgisch geschiedkundig onderwijs opvalt, voor mij als Nederlander althans, is dat er geen centraal schriftelijk examen is, elke middelbare school maakt zijn eigen eindexamen. Er is dus geen sprake van standaardisering in het onderwijs. Dit heeft ervoor gezorgd dat er in Vlaanderen alleen al veel verschillende lezingen van het koloniale verleden van Belgi in Congo uit de leerboeken te halen zijn. 136 De houding van het Belgische secundaire onderwijs tegenover het koloniale verleden heb ik daarom alleen maar uit enkele vergelijkende studies die hierover te vinden zijn, kunnen halen.137 En zoals al eerder in deze scriptie naar voren is gekomen, hebben Belgen het niet zo op het bespreken van hun vaderlandse geschiedenis. Dit uit zich dan ook in het onderwijs. Er wordt lang niet zoveel waarde aan geschiedkundig onderwijs gehecht als in veel andere landen het geval is. In de jaren zeventig is in Belgi zelfs overwogen om het onderwijzen van geschiedenis helemaal af te schaffen, omdat er toch geen overeenstemming was over wat wel en wat geen belangrijke onderdelen van de vaderlandse geschiedenis van Belgi waren.138 Bij de bestudering van het Belgisch geschiedkundig onderwijs heb ik me dus beroepen op studies die daar al over aanwezig zijn. Ik heb vooral naar de meest recente studie over Congo in het onderwijs gekeken, omdat zo de vergelijking met Nederland het beste gemaakt kan worden. Uit dit onderzoek komt in ieder geval naar voren dat vrijwel alle bestudeerde wetenschappelijke bronnen een stuk negatiever over de rol van Leopold II in Congo praten dan in de leerboeken van middelbare scholen het geval is. Anders gezegd, in buiten het onderwijs wordt een stuk kritischer naar de rol van Leopold II gekeken dan binnen het onderwijs. Dit zal in andere landen niet anders zijn.
136

S. Fobelets, Kongo in de geschiedenisleerboeken: D waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldorintatie- en geschiedenisboeken in de periode 1960heden, (Gent, 2008). 137 A. De Baets, Kongo in de geschiedenisboeken, (Brussel, 1991). 138 Castryck, Whose History is History?, 76.

54

Er komt vooral naar voren dat er echt hele verschillende voorstellingen worden gegeven van Leopold IIs rol en houding. Hij wordt in de jaren vlak na de onafhankelijkheid van Congo in sommige boeken zelfs nog als een held neergezet, maar dit is in het afgelopen decennium nergens meer het geval geweest. Toch komen er ook nu nog veel verbloemende versies van het beleid van Leopold II in de Congo-Vrijstaat naar voren. In sommige lesboeken wordt nog steeds de nadruk gelegd op de humanitaire motieven die Leopold II had in Afrika. Er wordt dan, net zoals in de tijd dat Leopold II leefde, gewezen op zijn prachtige voornemen om een eind te maken aan de Afrikaanse slavenhandel. In andere boeken wordt de Congo-Vrijstaat echter beschouwd als een voorbeeld bij uitstek van het westerse moderne imperialisme, en wordt er dus veel kritischer naar zijn rol gekeken.139 Ook wordt het proces van dekolonisatie van Congo in sommige boeken slechts heel kort beschreven, en wordt daarin de moord op Lumumba alleen benoemd. In andere boeken wordt er veel dieper op in gegaan. Er wordt overigens nog nergens gesproken over Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba. Het gaat niet verder dan een moord waar veel geheimzinnigheid omheen bestaat.140 Dit is, vooral na alle media-aandacht die er naar aanleiding van het boek van De Witte en het Belgische onderzoek geweest is, toch opmerkelijk. Vooral omdat Belgi zelfs officieel excuses heeft aangeboden aan Congo voor de moord op Lumumba. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat in Belgi inderdaad de neiging bestaat om het koloniale verleden rooskleuriger voor te doen dan hoe het geweest is, zowel met betrekking tot Leopold II als met betrekking tot de dekolonisatie. Dit moet echter niet overdreven worden, de auteurs van de studies over dit onderwerp stellen dat de dekolonisatie van Congo vroeger bijvoorbeeld helemaal verzwegen werd in de schoolboeken. Er is dus sprake van een toenemende eerlijkheid over het Belgische koloniale verleden. Aangedragen redenen hiervoor zijn de dood van Koning Boudewijn, de Amerikaanse kritiek op het beleid van Leopold II, en de kritiek vanuit de derde wereld over de moord op Lumumba.141 Verder laat de grote verscheidenheid aan Belgische versies van het koloniale verleden die in leerboeken naar voren komen wederom zien dat er in Belgi veel onenigheid bestaat over de koloniale geschiedenis. Waar sommigen Leopold II nog steeds zien als iemand die het allemaal goed bedoelde en de slavernij heeft helpen afschaffen, wordt in andere bronnen veel meer de nadruk gelegd op de schandalige dingen die zijn gebeurd in de Congo-Vrijstaat. De meest logische verklaring voor de grote verschillen is dat er in Belgi geen gestandaardiseerd middelbaar geschiedenisonderwijs bestaat, en dit bevestigt een algemener beeld, namelijk een grote Belgische verdeeldheid over het verleden. Toch lijkt

139 140 141

Fobelets, Kongo in de geschiedenisleerboeken: D waarheid?, 21. Ibidem, 104-105. Ibidem, 21.

55

er langzaam verandering te komen in de nationale mythe van de Belgische koloniale geschiedenis, ook onder de meer koningsgezinde Belgen.

7.2 Nederland
In Nederland bestaat er wel een centraal examen. Alle Nederlandse leerlingen moeten hetzelfde leren om hun middelbare school te behalen, dus ook op het gebied van geschiedenis. Daarom heb ik bij de bestudering van Nederland het meest recente Vwoexamen dat over Indonesi ging, bekeken, en ik heb ook bekeken wat voor eventuele reacties hierop waren. Het jaar waarin dit Vwo- examen plaatsvond, was 2007-2008. In het eindexamen geschiedenis, dat geheel aan de verhoudingen tussen Nederland en Indonesi gewijd was, kwam bijvoorbeeld de volgende vraag naar voren: Op 27 december 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht getekend, waarbij Indonesi onafhankelijkheid wordt verleend. 2p Leg uit welk bezwaar een Indonesir tegen deze weergave van de gebeurtenissen zou 142 kunnen hebben. Deze vraag suggereert dat de makers van het eindexamen pijnlijke kwesties over de dekolonisatie, want zo mag je het gedoe met betrekking tot de onafhankelijkheidsverklaring van 1945 en de soevereiniteitsoverdracht in 1949 wel noemen, niet uit de weg gegaan worden. Dit zou dus betekenen dat in het Nederlandse middelbare onderwijs op een eerlijke manier naar het koloniale verleden gekeken wordt. Dit is echter niet helemaal het geval, want er zijn ook voorbeelden die het tegendeel bewijzen. Er was namelijk ook kritiek op de manier waarop de Nederlands-Indonesische verhoudingen werden neergezet bij het eindexamen. In dagblad De Pers uitte de historicus Locker-Scholten erg felle kritiek. Zij stelde dat de manier waarop in het eindexamen met de politionele acties omgegaan wordt, gezien kan worden als een blanke-mannengeschiedenis bezien door bijziende Nederlanders. En de kritiek is gefundeerd. Zo moesten de Vwo-leerlingen in 2007 wel leren dat er bij de oorlog van 1945 tot 1949 5.000 Nederlanders zijn omgekomen, maar hoefden ze niet te weten dat er ook 150.000 Indonesirs de dood vonden. Verder hoefden de leerlingen niet te weten wat voor desastreuze gevolgen het Nederlandse cultuurstelsel had voor de plaatselijke bevolking. De kritiek wordt door de makers van het examen gepareerd met de mededeling dat alles vanuit een Nederlandse benadering bekeken wordt. De excessen, of oorlogsmisdaden, kwamen ook nog naar voren bij het examen. Hierover stond in de stof het volgende: Tijdens de acties werden Wreedheden aan de Indonesische zijde (...) aan Nederlandse zijde meer dan eens met excessen beantwoord.

142

A. Van Der Knaap, SLO, Vakdossier geschiedenis: Stand van zaken in de Tweede Fase, (Enschede, 2010), 69.

56

De excessen worden dus puur als een reactie op Indonesische wreedheden neergezet. Ook worden ze nog steeds excessen genoemd, terwijl oorlogsmisdaden nu toch een term is die meer voor de hand ligt, volgens historicus Locker-Scholten.143 Weinig historici zullen dit vandaag de dag ontkennen. Als de stofomschrijving nader bestudeerd wordt, valt ook op hoe de Atjeh-oorlogen behandeld worden:

De Atjeers verzetten zich in een felle guerrillaoorlog tegen het Nederlands gezag. Hun gebied werd onder generaal J.B. van Heutsz bedwongen en zodanig 'gepacificeerd' dat een burgerlijk koloniaal bestuur mogelijk werd. Het gebied bleef echter ook na 1918 nog onrustig.
De term gepacificeerd staat dan wel tussen aanhalingstekens, maar dat er berhaupt nog gebruik wordt gemaakt van deze eufemistische term, is opmerkelijk. Ook wordt er geen melding gemaakt van het aantal slachtoffers dat is gevallen tijdens de oorlogen. Bij het stuk over de Ethische politiek valt op dat de meeste nadruk wordt gelegd op de mooie idealen die hierbij hoorden. Er wordt gewezen op de verdere ontwikkeling van onderwijs, infrastructuur en politieke inspraak voor de Indonesirs. Ook wordt de verbetering van de gezondheidszorg genoemd. Wel wordt er vermeld dat niet alle aspecten van de Ethische politiek hun doel bereikten. Een andere opvallende zin uit de stofomschrijving, is de volgende: De passieve houding

van de Indonesische bevolking bij de Japanse invasie leidde tot een kloof tussen Nederlanders en Indonesirs die onoverbrugbaar bleek te zijn. Dit gaat dus over de
houding van Indonesirs na de Japanse invasie in 1942. De Indonesische nationalisten kregen veel meer bevoegdheden van de Japanners en werden veel minder onderdrukt dan door de Nederlanders het geval was geweest, dus het is vrij logisch dat de Indonesirs niet per se negatief tegenover de Japanse aanwezigheid stonden, maar daar wordt bij het eindexamen uit 2007-2008 grotendeels aan voorbij gegaan. Ook staat er dat Indonesi op 27 december 1949 formeel een onafhankelijke staat werd, en dat de tweede politionele actie voor grote verdeeldheid in Nederland zorgde. Hierboven is al beschreven dat een groot deel van de Nederlandse bevolking voorstander van de politionele acties was, en dat juist tijdens de tweede politionele actie de steun vanuit Nederland het grootst was, dus ook dit is discutabel. Ook wordt er wel vermeld dat Indonesi in 1956 uit de NederlandsIndonesische Unie stapte, en dat Indonesi in 1960 alle diplomatieke betrekkingen met Nederland verbrak, maar wordt er in de stofomschrijving niet uitgelegd waarom. Dat Nederland krampachtig vasthield aan Nieuw-Guinea wordt wel benoemd, maar er worden geen verbanden tussen deze twee zaken gelegd.144 Ook dit vind ik opvallend.

143

Ophef over examen geschiedenis: `Blanke mannen-geschiedenis bezien door bijziende Nederlanders, gezien op: www.geschiedenis24.nl, 22 mei 2007. 144 Stofomschrijving thema als onderdeel van het centraal examen geschiedenis vwo en havo 2007 en 2008, gezien op: http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvh57glbhpgx4/vgxllw4feusi#par12.

57

Wat verder opvalt, is dat ik, naast het artikel van Locher-Scholten, erg weinig kritiek kan vinden op de manier waarop de verhoudingen tussen Nederland en Indonesi beschreven worden. Het lijkt erop dat er weinig onderzoek verricht is naar de manier waarop dit onderwezen wordt op Nederlandse scholen, en dit suggereert toch dat men zich er in Nederland niet echt mee bezighoudt. Of erger nog, dat de meeste Nederlanders, en dan ook historici, het er wel mee eens zijn dat de eigen koloniale geschiedenis iets rooskleuriger verteld wordt dan gezien de feiten eerlijk zou zijn.

7.3 Vergelijking
De vergelijking tussen de manier waarop er in het onderwijs wordt omgegaan met het koloniale verleden, toont sterke overeenkomsten. Beide landen hebben inderdaad de neiging om de eigen rol in de koloniale geschiedenis rooskleuriger te maken dan deze daadwerkelijk was. Wel is het zo dat in zowel Belgi als Nederland er langzamerhand eerlijker gekeken wordt naar het koloniale verleden. Dit komt waarschijnlijk doordat dit verleden steeds minder confronterend wordt, omdat het steeds langer geleden is. Dit betekent ook dat de pijnlijke gebeurtenissen die het langste geleden zijn, dus in Nederland de Atjeh-oorlogen en in Belgi de Congo-Vrijstaat en de rubberpolitiek, het meest eerlijk benaderd worden. Maar ook hier komen de lezingen die in het onderwijs naar voren komen, nog niet in de buurt van de kritische benaderingen ervan die in wetenschappelijke bronnen terug te vinden zijn. De positieve bedoelingen van beide landen worden nog steeds wat meer uitvergroot, en de negatieve aspecten en bedoelingen wat minder uitgebreid besproken in het secundaire onderwijs. Het grote verschil tussen Belgi en Nederland heeft te maken met het verschil in onderwijssysteem. Waar Nederland n gecentraliseerde lesstof heeft, is dit in Belgi niet het geval. Elke Nederlandse leerling leert dus, op de middelbare school, hetzelfde over het koloniale verleden. In Belgi is dit totaal niet het geval. Er zijn tientallen verschillende lesboeken, met evenzoveel verschillende lezingen van het Belgische koloniale verleden. Een ander opvallend verschil is dat er in Belgi veel kritischer gekeken lijkt te worden naar de manier waarop het koloniale verleden onderwezen wordt. Waar ik voor Belgi gemakkelijk hele studies over dit onderwerp kon vinden, was er over het Nederlandse geschiedenisonderwijs vrijwel niets te vinden. Dit komt natuurlijk deels doordat het veel moeilijker is om te bepalen wt het Belgische geschiedenisonderwijs eigenlijk vertelt over het koloniale verleden, omdat er zoveel verschillende versies zijn. Hierdoor is het logisch dat Belgische wetenschappers hier meer onderzoek naar doen. Maar alsnog vond ik het opvallend dat ik, in Nederland, maar van n historicus commentaar heb kunnen vinden over het Vwo-geschiedenisexamen van 2007-2008.

58

8) Conclusie
Na eerst de koloniale geschiedenis van Belgi in Congo, en die van Nederland in Indonesi, bekeken te hebben, en daarna een vergelijking op verschillende aspecten in de omgang met dit verleden gemaakt te hebben, kan nu een algemene conclusie worden getrokken. Zoals in de inleiding van deze scriptie naar voren is gekomen, was de verwachting dat er in zowel Nederland als Belgi meer nadruk gelegd zou worden op de mogelijke positieve kanten van het koloniale verleden, en dat de negatieve kanten ervan wat meer onder de tafel worden geschoven. In mijn hypothese heb ik ook nog de verwachting uitgesproken dat Nederland waarschijnlijk eensgezinder is dan Belgi als het gaat om de omgang met het koloniale verleden. Beide verwachtingen zijn uitgekomen. Ik denk dat de belangrijkste verklaring hiervoor eigenlijk al in de hypothese ingesloten zit. Belgi is een meer verdeeld land dan Nederland, zodat Nederland, met haar sterkere identiteit, efficinter een eensgezinde houding tegenover het koloniale verleden heeft kunnen bereiken dan Belgi. Het is overigens niet zo dat er in Nederland geen debat meer is over het koloniale verleden. Het cruciale verschil met het debat in Belgi is echter, dat het in Nederland gaat om de betekenis van het koloniale verleden, en in Belgi kan men niet eens overeenstemming bereiken over wt er precies gebeurd is. In Nederland blijft echter ook altijd onenigheid bestaan over het koloniale verleden. Er bestaat nog altijd een kamp waarvan de aanhangers menen dat Indonesi minstens zo schuldig is aan wat er gebeurd is tijdens de politionele acties en de Atjeh-oorlogen als Nederland zelf, en aanhangers van dit kamp zijn dan ook nog steeds het meest geneigd om de machtige veteranenbeweging in Nederland een hand boven het hoofd te houden. Zij zijn tevens degenen die menen dat het geen zin heeft om als land excuses aan te bieden voor in het verleden begane daden, omdat ze menen dat boetedoening voor dingen uit het verleden een zinloze zaak is. Het andere kamp in het Nederlandse debat is veel meer bereid om kritisch naar de rol van Nederland in het koloniale verleden te kijken. Zij roepen nu op om een nieuw onderzoek naar de gewelddadige praktijk van de Nederlands-Indonesische oorlog, en zijn van mening dat Nederland, bijvoorbeeld in de zaak die nu door de nabestaanden van het bloedbad in Rawagede is aangespannen tegen de Nederlandse staat, wel open moet staan voor boetedoening en een eventuele schadevergoeding. De officile houding van de Nederlandse regering tegenover Indonesi en het koloniale verleden daar blijft echter problematisch. De belangrijkste argumenten hiervoor hebben allebei te maken met de Nederlands-Indonesische oorlog. De regering vindt het nog steeds moeilijk om toe te geven dat deze oorlog fout was, en wil daar nog steeds niet de politieke verantwoordelijkheid voor nemen. Er is dus nooit officieel excuses aangeboden. Het, mijn inziens, nog meer in het oog springende voorbeeld is het gedoe over de onafhankelijkheidsdatum. Waarom Nederland nu nog steeds niet wil toegeven dat

59

Indonesi in 1945 al onafhankelijk geworden is, en niet pas na de soevereiniteitsoverdracht in 1949, blijft me een raadsel. De 150.000 Nederlandse soldaten die erbij betrokken waren, en de machtige veteranenlobby die hieruit is voortgekomen, spelen zeker een rol. Maar het is ook een politiek spelletje. Als de Nederlandse regering officieel die datum erkent, zijn alle Nederlandse soldaten tussen 1945 en 1949 voor niets naar Indonesi gestuurd, en zijn dezelfde gevestigde politieke partijen van nu, hier toentertijd verantwoordelijk voor geweest. Dit waren toen immers ook al de gevestigde politieke partijen. Dus hoewel politici beweren voor de veteranen op te komen, denk ik dat ze net zo goed hun eigen partij een hand boven het hoofd houden, als de veteranen. Ook hier is het zo dat de meer linkse kant van de samenleving oproept tot het wel erkennen van de onafhankelijkheid van Indonesi in 1945. Maar mede omdat er zoveel Nederlanders bij betrokken waren, is dit tot op de dag van vandaag nog steeds niet gebeurd. Nederland heeft de neiging om zichzelf als moreel superieur te beschouwen in de wereld. Nederland meet zichzelf graag de rol van gidsland aan, een vredelievend land dat altijd voor de mensenrechten en de democratie is opgekomen. Dit maakt het extra moeilijk om toe te geven dat de Nederlands-Indonesische oorlog fout was, want het voeren van een zinloze koloniale oorlog waarin 150.000 slachtoffers zijn gevallen, past totaal niet in dat beeld. Nederland is ook nu nog, op militair gebied, actief als gidsland. Het was voor de huidige Nederlandse regering al moeilijk genoeg om de bevolking ervan te overtuigen dat we heus voor de goede zaak streden met ons leger in Irak en Afghanistan. Wanneer ook nog officieel wordt toegegeven dat Nederland niet altijd aan de goede kant van de oorlog heeft gestaan, wordt het nog moeilijker om de militaire uitzendingen te verkopen aan het Nederlandse volk. En als de militairen het idee hebben, dat het achteraf zomaar mogelijk is dat de regering verkondigt dat we eigenlijk fout zaten, zal de moraal bij o nze militairen er ook niet beter op worden. Ook dit is een reden om de veteranen de hand boven het hoofd te houden. Als we kijken naar Belgi, valt dus als eerste op dat het debat over het koloniale verleden pas in de jaren 90 goed op gang gekomen is, en dat het debat veel fundamenteler van aard is. Zo blijft er een deel van de Belgische bevolking bestaan dat weigert in te zien dan Leopold II voor n van de grootste dramas uit de geschiedenis van Centraal Afrika verantwoordelijk is. En hieruit volgt misschien ook de reden dat het boek Congo: een geschiedenis, meteen als standaardwerk bestempeld is: in de hoop dat er dan misschien een keer n versie over het Belgische koloniale verleden zal ontstaan. Dit effect heeft het boek vooralsnog niet gehad, want naar aanleiding ervan is meteen een debat ontstaan over de rol van de Belgen bij bijvoorbeeld de dekolonisatie en de onrusten die daarmee gepaard gingen in Congo. Hier is dus nog veel meer sprake van twee kampen dan in Nederland het geval is, en de kampen liggen veel verder uit elkaar.

60

Dit debat is zo fel omdat er twee totaal verschillende weergaven van het Belgische koloniale verleden gebruikt worden. Ook in de huidige betrekkingen met de ex-kolonie valt op dat er grote verdeeldheid bestaat. Zoals naar voren gekomen is, is het in Belgi in 2008 wel eens voorgekomen dat de minister van buitenlandse zaken niet welkom was in Congo, en de minister van ontwikkelingssamenwerking uit dezelfde regering juist een goede vriend was van de Congolese regering. Dit zegt veel over de Belgische onderlinge verhoudingen. Uiteindelijk zegt de manier waarop beide landen omspringen met het koloniale verleden iets over nationale identiteit van beide landen. In Nederland bestaat er meer consensus over de omgang met het verleden dan in Belgi, en hieruit volgt dan, afgeleid van het idee van Benedict Anderson dat in de inleiding al naar voren is gekomen, dat Nederland een hechtere gemeenschappelijke identiteit lijkt te hebben dan Belgi. Het koloniale verleden van Nederland is veel effectiever ingepast in de mythe van de nationale geschiedenis dan in Belgi het geval is. Dit heeft er in Nederland toe geleid dat we wel weten wat er allemaal gebeurd is, hier zijn enorm veel wetenschappelijke studies over geschreven, maar dat we het er liever niet over hebben, omdat dan de meningsverschillen over de betekenis ervan weer naar voren komen en het schadelijk is voor ons imago. In het middelbare onderwijs laten we de meest pijnlijke dingen nog steeds liever weg, en worden de feiten toch nog steeds op een zeer verbloemende manier naar voren gebracht. Het idee dat Nederland een zeer tolerant, vredelievend gidsland is, is dus een sterk idee, dat in Nederland veel invloed heeft. Dat de verbloemende versie van de Nederlandse koloniale geschiedenis zo succesvol leeft onder de bevolking, waarbij we nog steeds meer de nadruk leggen op de 17e eeuw dan op de 19e en de 20e eeuw, komt voor een deel ook doordat er zon grote mate van overeenstemming bestaat over wat er gebeurd is , hoewel de Excessennota meer als een formaliteit dan als een diepgaand onderzoek beschouwd mag worden. De veronderstelde overeenstemming over het koloniale verleden betekent in ieder geval dat we het er niet meer over hoeven te hebben, zoals aan de hand van de Atjeh-oorlogen duidelijk wordt. Daar wordt in Nederland zeer weinig over gepraat. Dit in tegenstelling tot Belgi. In Belgi bestaat het nationale idee over de moreel goede rol van Belgi in de wereld ook wel, maar een groot deel van de Belgen gelooft er niet in. Dit leidt er toe dat degenen die hier wel in geloven dit idee nog krampachtiger naar voren schuiven, wat voor een heftig debat zorgt. De Belgen komen naar voren als een tot op het bod verdeeld volk. Dit heeft er wel toe geleid dat ze, in sommige gevallen, bereid zijn om kritischer naar hun rol in het koloniale verleden te kijken dan in Nederland het geval is, er bestaat immers toch al geen overeenstemming over deze rol en er hoeft ook geen gemeenschappelijke moraal hooggehouden te worden. Dit gaat overigens vooral op voor de gebeurtenissen rond de dekolonisatie, want het Belgische koningshuis weigert bijvoorbeeld nog steeds goeddeels om de wandaden van Leopold II onder ogen te zien, net zoals de meer koningsgezinde Belgen zelf.

61

Maar omdat de gemeenschappelijke identiteit in Belgi zo zwak is, worden de pijnlijke perioden uit het Belgische koloniale verleden minder succesvol onder de tafel geschoven dan in Nederland het geval is. Misschien is de vergelijking tussen de consequenties die uit de Commissie Lumumba afgeleid zijn in Belgi en de consequenties die uit de Excessennota naar voren gekomen zijn in Nederland, hier nog wel het beste voorbeeld van. Want de uitkomst hiervan is, dat Belgi officieel zijn excuus heeft aangeboden voor de verantwoordelijkheid voor drie doden, en dat Nederland zijn excuses nooit heeft aangeboden voor de verantwoordelijkheid van ongeveer 150.000 doden. Zo komt het er dus op naar dat Nederland zichzelf kan blijven wijsmaken dat het een gidsland is dat voor op loopt in de strijd voor betere mensenrechten, tolerant van aard, en dat we ook in de geschiedenis altijd een vredelievend volk zijn geweest. De Belgen zullen blijven worstelen met hun verleden en verdeeld blijven, omdat er ook in het heden geen overeenstemming bestaat over wt de Belgische identiteit nou precies is. Mensen in mijn omgeving zullen er dus op blijven wijzen als ik het onderwerp van mijn scriptie ter sprake breng dat de Belgen zich pas echt schandalig gedragen hebben. Het Nederlandse imago van een tolerant vredelievend land is zo sterk, dat we bij een dergelijke vergelijking gemakkelijk met de vinger naar onze zuiderburen wijzen, en onze eigen fouten niet eens kennen of minder groot achten. De recente Nederlandse historici die onze omgang met het koloniale verleden onderzoeken, wijzen er vaak op dat Nederland over dit onderwerp zo verdeeld is, en dat we het nooit echt verwerkt hebben. Om dit beeld iets te relativeren, adviseer ik om eens naar de Belgische omgang met hun koloniale verleden te kijken.

62

9) Literatuurlijst
Aerts, R., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990, (Nijmegen, 1999). Anderson, B., Imagined communities: Reflections on the origins and the spread of nationalism, (Londen, 1996). Baets, De, A., Kongo in de geschiedenisboeken, (Brussel, 1991).

Bank, J., (inleider), heruitgave van De Excessennota, (Den Haag, 1995).

Bever, Van, S., Het beeld van Mobutu Sese Soko in de Belgische pers, (Gent, 2005). Blaas, P. B. M., Geschiedenis en nostalgie: de historiografie van een kleine natie met een groot verleden: verspreide historiografische opstellen, (Hilversum, 2000). Bloembergen, M., De koloniale vertoning: Nederland en Indi op de wereldtentoonstellingen (1880-1931), (Amsterdam, 2001). Brassine, J. Enquete sur la mort de Patrice Lumumba, (Brussel, 1991). Cleintuar, G., Oorlog en verzet in Nederlands-Indi, 1941-1949, en de voorlichting aan de na-oorlogse generatie, (Amsterdam, 1989). Doel, Van Den, H. W., Afscheid van Indi, de val van het Nederlands imperium in Azi , (Amsterdam, 2000). Doorn, Van, J. A. A., Hendrix, W. J., Ontsporing van geweld: over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict (Rotterdam, 1970). Doorn, Van, J. A. A., De laatste eeuw van Indi , Ontwikkeling en ondergang van een koloniaal project, (Amsterdam, 1994). Etambala, Z., A., De teloorgang van een modelkolonie: Belgisch Congo , 1958-1960, (Leuven, 2008), Fobelets, S., Kongo in de geschiedenisleerboeken: D waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldorintatie- en geschiedenisboeken in de periode 1960-heden, (Gent, 2008). Hochschild, A., King Leopolds Ghost: A story of greed, terror and heroism in Central Africa, (New York, 1998).

63

Hoff, M., C., Het misplaatste Oranje Boven-gevoel: Het falen van het politek-militaire systeem in Nederland en Nederlands-Indi , 1825-1995, (Zeist, 1998). Jong, De, J. J. P., Diplomatie of strijd: Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie, 1945-1947, (Amsterdam, 1988). Jong, De, L., Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel XII, (Den Haag, 1969). Jonker, E., Historie: Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, (Assen, 2001). Kloek, E., Verzameld verleden: Veertig gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, (Hilversum, 2004). Knaap, Van Der, A., SLO, Vakdossier geschiedenis: Stand van zaken in de Tweede Fase, (Enschede, 2010), Kramer, L., Maza, S., A companion to Western historical thought, (Oxford, 2002). Kuitenbrouwer, M., Tussen orintalisme en wetenschap: het Koninklijk Instituut voor TaalLand- en Volkenkunde in historisch verband, 1851-2001, (Leiden, 2001). Van Liempt, A., Een mooi woord voor oorlog, (Den Haag, 1994). Lijphart, H., The trauma of decolonization, (New Haven, 1966). Maas, P. F., Indi verloren, rampspoed geboren, (Dieren, 1983). Paasboom, H., Wandelen onder de palmen, (Amsterdam, 2002 ). Pluvier, J. M., Indonesi: kolonialisme, onafhankelijk, neo-kolonialisme: een politieke geschiedenis van 1940 tot heden, (Nijmegen, 1978). Reybrouck, Van, D., Congo: een geschiedenis, (Amsterdam, 2010). Scagliola, S., Last van de oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesi en hun verwerking, (Rotterdam, 2002). Smit, C., De dekolonisatie van Indonesi , (Groningen, 1976). Staarman, A., Afscheid van Nieuw-Guinea: Tentoonstelling in het Nederlands Legermuseum over het Nederlands-Indonesische conflict van 1950-1962, (2002). Veer, Van t, P., De Atjeh-oorlog, (Amsterdam, 1969),

64

Vanvugt, E., Nestbevuilers: 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West, (Amsterdam, 1996). Verbeeck, G. et al., Ruimte voor revisie: het koloniale verleden van Belgi en Nederland, in: De Nieuwste Tijd, (Amsterdam, 2001). Vos, De, L., Gerard, E., Raxhon, P., Libois, J., Lumumba: De complotten? De moord, (Leuven, 2004). Wesseling, H. L., Een vredelievend volk: opstellen over geschiedenis, (Amsterdam, 2009). Wesseling, H. L., Indi verloren, rampspoed geboren, en andere opstellen over Europese expansie, (Amsterdam, 1988). De Witte, L., De moord op Lumumba, (Leuven, 1999). Websites: http://www.africamuseum.be. www.apache.be www.diplomatie.belgium.be/nl/beleid/ontwikkelingssamenwerking/landen/partnerlanden/D R_Congo http://www.kukb.nl www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Landenoverzicht/I/Indonesi/Betrekkingen_met_N ederland. www.monarchie.be. Artikelen Bank, J., Rubber, rijk, religie, in: Bijdragen Met Betrekking tot de Geschiedenis der Nederlanden, vol. 96, (1981), 230-259. Baudet, H., Nederland en de rang van Denemarken, in: Bijdragen Met Betrekking tot de Geschiedenis der Nederlanden, vol. 90, (1975), 430-443. Bilsen, Van, A. A. J., De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk, in: Revue Belge de filologie et du histoire, (Brussel, 1987), 812-825.

65

Boom, J., De Excessennota moet opnieuw, in: De Groene Amsterdammer, 05-12-2008. Castryck, G., Whose history is history? Singularities and dualities of the public debate on Belgian Colonialism in: Europe and the world hisotiography, (2002). Vanhee, H., Castryck, G., Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale verleden, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, vol. XXXII, 2002, p. 1-16. Kets, E., Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika: Vlaams-Waalse spanningen in het Belgische Congo-beleid, in: Internationale Spectator, jaargang 61 nr. 11, november 2007, 533-538. Meulen, Van Der, J., Soeters, J., Dutch courage: The politics of acceptable risks, in: Armed Forces and society, (2005), 537-558. Reybrouck, Van, D., Congo in de populaire cultuur, in: V. Viaene, D. van Reybrouck en B. Ceuppens: Congo in Belgi: koloniale cultuur in de metropool , (Leuven 2009), 169-181. Scagliola, S., The silences and myths of a dirty war: Coming to terms with the DutchIndonesian Decolonization war (1945-1949), in: European review of history, Vol. 14, (2007), 235-262. Siegel, J. T., The curse of the photograph: Atjeh, 1901, in: Indonesia, vol. 80 (oct. 2005), 21-37. Vanthemsche, G., The historiography of Belgian Colonialism in the Congo , in: Europe and the world in European historiography, (Pisa, 2006), 89-119. Witte, De, L., David Van Reybrouck masseert westerse bemoeienissen in Congo weg, gezien op: www.apache.be. Witte, De, L., Detailkritiek op 80 jaar Congo volgens David Van Reybrouck, gezien op: www.apache.be Witte, De, L., Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba, gezien op: www.apache.be, Zwaan, J., Nederlands-Indie onder Japanse bezetting (1942-1945), in: Oorlog en verzet in Nederlands Indi 1941-1949, en de voorlichting aan de na-oorlogse generaties, (Amsterdam, 1989).

Kranten Een zaagske, een beitelke, in: De Morgen, 16 april 2005.

66

Actiegroep De Stoete Oostendaere slaat weer toe, in: De Morgen, 3 juni 2005. Belgische politici vechten hun eigen Congo-oorlog uit, in: Trouw, 20 november 2008. Erken dat Indonesi al in 1945 onafhankelijk werd, i n: Trouw, 23-12-09. Congolezen willen dat Koning Albert spreekt, in: De Tijd, 30-06-10. Protest tegen Leopold II in Zuidpark, in: De Standaard, 1 juli 2010. Koloniaal optreden is nooit verleden tijd, in: Trouw, 5 januari 2011. Icoon van duister kolonialisme, in: De Volkskrant, 8 januari 2011. Waarheid Nederlands-Indi belangrijker dan excuses regering, in: De Gelderlander, 21 juni 2011.

Overige bronnen Andere tijden: De excessennota, VPRO/NPS, 09-04-2002. Communistische Partij Holland, program voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer, 1929. Draulans gelooft niet in Van Reybroucks Congo, 8 juli 2010, gezien op: http://knack.rnews.be/. Ophef over examen geschiedenis: `Blanke mannen-geschiedenis bezien door bijziende Nederlanders, gezien op: www.geschiedenis24.nl, 22-05-2007. Stofomschrijving thema als onderdeel van het centraal examen geschiedenis vwo en havo 2007 en 2008, gezien op: http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvh57glbhpgx4/vgxllw4feusi #par12. Vergeten Verleden, (documentaire via Youtube).

67

You might also like