You are on page 1of 468

MUNTWEZEN

EN

CIRCULATIE-BANKEN
IN NEDERLANDSCH-INDI

DOOR

Mr. G . VISSERING.

DRUKKERIJ E N UITGEVERIJ

J. H . D E BUSSY.
A M S T E R D A M ,

A . 1920.

INHOUD.
INLEIDING.

EERSTE

AFDEELING.

H I S T O R I S C H

O Y E R Z I C H T .

HOOFDSTUK.

I.

Blz.

De munt-toestanden, welke aanleiding hebben gegeven tot de uitvaardiging der Indische Muntwet

van 1854
De gevolgen van de wet van 1854 en de wijze
waarop hare grondregelen werden toegepast. . .
I I I . De toestanden ingevolge de groote dalingen in
. den zilverprijs sedert 1870
I V . De allengs toenemende kracht van De Javasche
Bank (18751906)
V . De opleving in onze kolonin na 1906

13

II.

27
53
70
79

TWEEDE AFDEELING.
MUNT-ADVIEZEN

OYER

AFZONDERLIJKE

ONDERWERPEN.

VI.

VIL
VIII.

Rapport over den gelds-omloop ter Oostkust van


Sumatra. (Eerste munt-advies 1906). . . . . .
Naschrift: Eenige mededeelingen over de ten
uitvoerlegging van de muntzuivering
Advies aan den Directeur van Financin. (Tweede
munt-advies 1908)
De munt-circulatie op Bali (kepengs) en in Celebes
(duiten). (Derde munt-advies 1911)

B I J L A G E I.

2.
3.

Rapport ADRIANI

101
202
208
252
308

Rapport SCHRDER
320
Missive Kamer van Koophandel te Makassar. 329

4
DERDE AFDEELING.

HET VRAAGSTUK TAN DE SCHEIDING VAN


HET MUNTWEZEN.
HOOFDSTUK.

Blz.

IX.

De behandeling van het vraagstuk van scheiding van


het muntwezen in 19121913 (Vierde muntadvies). 333

X.

De stand van het muntwezen in 1920, en de beslissing omtrent de te voeren munt-politiek voor
de naaste toekomst
362

BIJLAGEN.

A.

Wet van den i


Mei 1854 (No. 75) tot regeling
van het Muntwezen in Nederlandsch-Indi
382

B.

Uittreksel uit de wijziging van de Muntwet 1901


voor Nederland bij de wet van 31 October 1912
(No. 324)
389

C.

Nieuwe Muntwet voor Nederlandsch-Indi van 31


October 1912 (No. 325)
392

D.

Wet van 27 November 1919 tot wijziging van de


Muntwet 1901 (voor Nederland) en van de Indische
Muntwet 1912 (No. 786)
403

E.

Ordonnantie van Z. E . den Gouverneur-Generaal


van Nederlandsch-Indi over uitgifte van zilverbons
in Nederlandsch-Indi
406

F.

Uittreksel uit het Regeerings-Reglement voor Nederlandsch-Indi


4

s t e n

1 2

G.

Overzicht van specie-zendingen 1852870 . . . .

414

H.

Overzicht van specie-zendingen 18711919 . . . .

420

LIJST VAN ILLUSTRATIES.

Bladz.

Nieuw Hoofdgebouw
Batavia

van De Javasche Bank te Tegenover


titelpagina.

Bonken van 8, 2, i en /
l

stuiver

Diverse duiten

13
1617

Koper-Certificaten (18321845)

1819

Zilver-Recepissen

2021

(18461861)

Directie-vleugel te Batavia Oude Gebouw van De


Javasche Bank

7071

Oude kluizen te Batavia

76 77

Vergaderzaal Oude Gebouw Batavia

7879

Kasafdeeling Oude Gebouw Batavia

8283

Hoofdkassier Nieuw Gebouw Batavia


Zoogenaamde kooien voor het publiek in de kasaf deeling van het nieuwe gebouw van De Javasche
Bank
. . . .

8485

Kassiersafdeeling Nieuw Gebouw Batavia . . . .

8889

Clearing in het gebouw van De Javasche Bank te


Soerabaia

9293

Grafische voorstelling gemiddelde maandcijfers Javasche Bank 19061907 19181919

9495

86-87

Eenige der veelsoortige dollars in omloop in Sumatra 112 113


Kasorder van de NederlandscheHandel-Maatschappij
te Medan
120121

6
Bladz.

Ramboetsedanas op Bali (samengesteld uit Kepengstukken)


Snoer Kepengs van Bali en Lombok, genaamd een
Atak (200 stuks)
Vergadering Paloppo (platte grond)
Oude twee-stuiver-stukken in zilver uit den tijd
van de Oost-Indische Compagnie
Geldlapjes van Boeton
Verschillende koperen duitstukken op Bali en Celebes
Vergadering te Madjene (platte grond). . . . )
,
,
1
Vergadering te Par Pare.

..,..)
Exemplaren van duiten uit de circulatie van Celebes

256-257
262-263
268 269
270271
272 273
278279
208 209
298299

INLEIDING.

Is het gewenscht om te komen tot eene scheiding'


van het muntwezen van onze Oost-Indische kolonin
van dat van het moederland?
Deze vraag is reeds meermalen opgeworpen; zij
brengt ons op een buitengewoon moeilijk terrein van
ons geldwezen; de laatste jaren hebben iedereen
duidelijk gemaakt hoe veelomvattend en hoe diepingrijpend de muntvraagstukken zijn, en op hoe vreeselijke wijze misstappen op dit gebied zich kunnen wreken.
Voor ons land is dit vraagstuk van zeer groot gewicht.
Wij zeiven, eene natie van nog geen 7 millioen zielen,
hebben op ons genomen de zorg voor het muntwezen
van nog een vijftig millioen menschen, die leven in
een zeer uitgebreid land, en wier gewoonten en maatschappelijke behoeften in vele opzichten sterk van de
onze afwijken, terwijl ook de voortbrengings-mogelijkheden van die uitgestrekte tropische gebieden geheel
andere zijn dan die van onze lage Noordelijke landen.
Op dien grond reeds hebben onze munt-vraagstukken

8
eene veel wijdere strekking dan van vele andere landen,
en zijn daarbij invloeden aan het werk, welke in die
andere landen ten eenenmale onbekend zijn.
Wij staan op het oogenblik voor een zeer gewichtig
punt in de geschiedenis van ons koloniale muntwezen;
wij zullen bijna zeker in de naaste toekomst beslissingen op dit gebied moeten nemen, die van vr-strekkende gevolgen n voor het moederland n voor de
kolonin zullen wezen.
Daarom is het noodzakelijk eene zorgvuldige analyse
te maken van de verschillende phasen, waarin ons
muntwezen ten opzichte van onze kolonin heeft verkeerd, om te trachten voor de toekomst den juisten
weg in deze quaestin te vinden.
Door toevallige omstandigheden ben ik reeds meermalen voor de noodzakelijkheid gekomen om in verschillende richtingen en op verschillende onderdeden
van het zeer omvangrijke studie-gebied van ons Nederlandsch-Oost-Indische muntwezen die analyse te ondernemen, en deze in rapporten of adviezen neder te
leggen. Ieder dier stukken behandelt aldus een onderdeel van de munt-toestanden op zich zeiven, zooals
die in de laatste vijftien jaren zich in onze Oost
voordeden, of bevat eene theoretische uiteenzetting
van een deel der voor ons land en voor onze kolonin
bestaande munt-vraagstukken.
Ik heb gemeend goed te handelen door die adviezen
en rapporten, waarvan eenige wl, andere niet publiek
gemaakt zijn, thans in n bundel te vereenigen, en
daar aan te doen voorafgaan een beknopt overzicht
over de geschiedenis van ons Indische munt- en bank-

9
wezen, voor zooverre dit van nut zou kunnen zijn voor
de beoordeeling van de toestanden van dit oogenblik,
en om des te meer gegevens te verschaffen voor het
nemen van de beslissingen, welke thans waarschijnlijk
noodzakelijk zullen worden.
Deze bundel wil dus niet aanspraak maken om
als eene volledige geschiedenis van ons Indische
muntwezen van de laatste driekwart eeuw te gelden;
want daarvoor zou veel diepere bewerking van de
stof en veel meer ruimte vereischt zijn; een nadeel
daarvan zou anderzijds wezen, dat te veel materiaal
bijeengegaard zou worden, althans veel meer dan voor
de beoordeeling der hangende vraagstukken benoodigd
zou zijn. De geschiedenis van ons vroegere koloniale
muntwezen is trouwens reeds uitvoerig en afdoende
in verschillende andere geschriften geleverd.
Het doel van deze uitgave moet dan ook bepaaldelijk wezen om de bouwstoffen te leveren voor een
advies over de wenschelijkheid om thans al dan niet
tot eene scheiding van het muntwezen tusschen moederland en kolonin te komen. Ter beantwoording van
deze vraag moet niet alleen een overzicht over de
munt-toestanden gegeven worden, doch moet ook de
werkkring en de kracht van de Indische circulatiebank
en in het algemeen de economische positie onzer OostIndische kolonin kortelijks in het oog gevat worden;
het doel van dezen bundel is dus zelfs een ander dan
om alleen een overzicht van de geschiedenis van het
muntwezen te geven.
De rapporten over het muntwezen in verschillende
deelen der zoogenaamde Buitenbezittingen, tijdens de

IO

reizen, welke ik onder leiding der verschillende hoofden


van gewesten tot bestudeering der nog heerschende
toestanden heb gemaakt, kunnen voor de geschiedenis
allicht van genoeg belang geacht worden om ook in
deze uitgave te worden opgenomen.
AMSTERDAM, Jan.Mei 1920.

EERSTE AFDEELING.

HISTORISCH OVERZICHT.

Bonk van 8 Stuivers.


(1803)

Bonken van 7 , i en 2
Stuivers.
S

HOOFDSTUK I.

De munt-toestanden, welke aanleiding


hebben gegeven tot de uitvaardiging
der Indische Muntwet van 1854.
De val van de Oost-Indische Compagnie en de
Napoleontische oorlogen hadden onze kolonin in een
zeer ongunstigen toestand gebracht. Het muntwezen
was in een staat van groote verwarring, doordat
nauwelijks van eenige regeling op dat punt sprake
was; in naam was de Nederlandsche Gulden de
rekenings-eenheid, en de zilveren Gulden ook de
standpenning van ons Indi, doch in werkelijkheid
waren tallooze andere soorten van munten in omloop,
vooral een groot bedrag van de oude koperen duiten der
Compagnie. De munt-circulatie was zelfs z gebrekkig,
dat de z.g. koperen bonken, van Japansch koper, in
omloop konden komen; zij waren oorspronkelijk van
8 stuivers, doch werden door eenvoudig afkappen van
stukken met een gewonen beitel ook wel tot stukken
van 2 stuivers teruggebracht.
De prijzen van goederen waren zoowel door de
oorlogsomstandigheden alsook door het slechte muntwezen in onze kolonin onrustbarend opgeloopen,
zoodat uitvoer van goederen, voor zoover deze nog

14
mogelijk was, hierdoor zeer belemmerd werd. De
belastingen waren z hoog opgevoerd, dat de inlanders,
die de belastingen voor een groot deel in producten
moesten betalen, geen voordeel meer zagen in het
produceeren van gewassen boven het hoogst noodzakelijke. Een onderzoek onder den CommissarisGeneraal Du Bus DE GISIGNIES, (1826/1828) optredende
als Landvoogd in Indi, bracht aan het licht, dat de
teelt van katoen en indigo nagenoeg was opgehouden,
de suiker-cultuur geheel ten gronde was gegaan, en
de cultuur van koffie slechts ongeveer / 3 millioen,
die van rijst ongeveer / 1 millioen en die van andere
producten, waaronder voornamelijk tabak, ongeveer
/ 1 millioen bedroeg, zoodat de in Indi geteelde en
voor uitvoer geschikte producten niet meer dan / 5
millioen beliepen.
Tot de belangrijkste invoer-goederen behoorden de
katoenen goederen. Nederland trachtte die voortdurend
aan Nederlandsch-Indi te leveren; in Nederland
werden die goederen echter nagenoeg alleen in de
huis-industrie gemaakt, voornamelijk in Twente, en
deze industrie was z ver ten achter gebleven bij de
katoen-industrie in Engeland en Amerika, welke destijds
reeds machinaal gedreven werd, dat Engelschen en
Amerikanen een grooten voorsprong verkregen, en in
staat waren zelfs de hooge prijzen voor uitvoer-producten
uit Nederlandsch-Indi te betalen, omdat zij in concurrentie met Nederland zoo zwaar konden winnen
op hunne invoeren van katoen.
Deze desolate toestand gaf aan Z. M . Koning
Willem I aanleiding om aan den Luitenant-Generaal

15
VAN DEN BOSCH de opdracht te geven een nieuw stelsel
te ontwerpen, waardoor Indi uit zijn verval kon
worden opgeheven. Bij Koninklijk Besluit van 16 October 1828 tot Gouverneur-Generaal van NederlandschIndi benoemd, bleef VAN DEN BOSCH nog geruimen
tijd in Nederland om eerst zijn stelsel uit te werken,
hetwelk hij bij een rapport van 6 Maart 1829 aan
den K o n i n g aanbood. Zeer in het kort kwam zijn
stelsel hierop neer:
De Indische bevolking zou mede in haar eigen
belang tot arbeid gedwongen moeten worden om de
cultuur aan te wakkeren en meer producten op te
leveren; evenwel in zooverre met behoud van hare
vrijheid, dat slechts een deel van het product als
belasting zou opgebracht moeten worden, doch het
overige deel aan het Gouvernement tegen betaling
zou moeten afgestaan worden. Het Gouvernement
zou dien prijs betalen in verband met den bestaanden
marktprijs, zoodat de bevolking in naam eene billijke
vergoeding voor haar verkocht product zou verkrijgen.
Voor zoover de bevolking geen door de Regeering
verhandelbaar product zou kunnen leveren, zou zij in
heerendienst moeten werken op ondernemingen van
het Gouvernement tot 66 dagen 'sjaars, of op andere
wijze in geld of praestaties het equivalent dier 66
dagen moeten opbrengen.
Een goed element in dit plan had kunnen zijn de
uitoefening van een drang op de bevolking om tot
arbeiden en produceeren te komen, terwijl zoowel de
aard van den inlander als de ongunstige omstandigheden van de laatste jaren de geneigdheid tot arbeiden

16
vrijwel had gedood. Indien dan ook de op die wijze
onder eenigen drang in het leven geroepen productie
voor het nut van de Kolonin zeiven zou zijn gebruikt
geworden, dan had hieruit eene nieuwe welvaart voor
de kolonin kunnen ontstaan. A a n dit plan werd
evenwel eene wijze van uitvoering verbonden, welke
tot hoogst ongunstige uitkomsten voor de kolonin
heeft geleid.
Eene goede zijde van de Napoleontische oorlogen
was voor onze kolonin geweest, dat de producten
niet meer hoofdzakelijk naar Holland ten verkoop
werden gezonden, zooals dit onder de Oost-Indische
Compagnie geregeld plaats vond, maar dat die goederen, wegens de gebrekkige communicatie met het
moederland, in Indi moesten worden verkocht. Daardoor had zich reeds een eigen handel in Indi ontwikkeld, nog gesteund door Engelschen en Amerikanen, die met hunne eigen schepen in Indi kwamen
om die goederen af te halen, en daartegen ten deele
geld in Indi aanbrachten in den vorm van verschillende soorten zilveren munten, of hunne goederen,
waarin zij, als boven reeds aangegeven, met succes
konden concurreeren met de fabrikanten uit Nederland.
Het

Cultuur-stelsel van

VAN DEN BOSCH gaf

aan

dezen plaatselijken handel echter den genadeslag,


omdat bepaald werd, dat de producten, volgens de
regelen van het Cultuur-stelsel van de bevolking over
te nemen, door tusschenkomst van de in 1824 opgerichte
! Nederlandsche Handel-Maatschappij, in Nederland
Imoesten worden ter markt gebracht. D e koopprijs
door die regeling in Nederland te ontvangen, moest

Utrechtsche duiten van 1790, opnieuw geslagen te


Soerabaja i n de jaren. 18401843.

V r - en achterzijde van 1 Cent ter waarde van


n duit, geslagen te Soerabaja onder V A N D E N B O S C H .

V r - en achterzijde van een 2-CenUtuk ter waarde


van een dubbelen duit, geslagen te Soerabaja
onder V A N D E N B O S C H .

i7
dus na geruime vertraging later weder naar Nederlandsch-Indi worden overgebracht; dit geschiedde
hetzij in den vorm van goederen, welke ook onder
leiding van de Nederlandsche Handel-Maatschappij
naar Indi met Nederlandsche schepen werden gestuurd,
hetzij in den vorm van geld, dat voortdurend ook
voor Gouvernements-rekening naar Nederlandsch-Indi
moest worden gezonden.
Ik heb reeds boven opgemerkt, dat uit den ouden
Compagnies-tijd nog vele koperen duiten in onze
kolonin aanwezig waren. Dit teveel aan kopergeld
in omloop had, volgens de bekende wet van G R E S H A M ,
natuurlijk medegebracht,
dat de goede munten
in zilver en goud voortdurend opgeld deden tegenover het gedeprecieerde koper, en dat die goede
munten natuurlijk uit den omloop werden verdreven. Daardoor ontstond eene schaarschte aan"
goed geld, en het Gouvernement beging daarbij de
onvergefelijke fout van steeds meer kopergeld in
omloop te brengen, onder voorgeven daardoor in
de schaarschte aan geld te voorzien. D e fabrikatie
van
die koperen munten en het toezicht op den
invoer waren bovendien z slecht, dat groote partijen
van die munten in het buitenland werden nagemaakt,
en door die buitenlanders met profijt in omloop konden
worden gebracht in Nederlandsch-Indi.
Ten einde tegemoet te komen aan het groote bezwaar
om betalingen van eenigszins belangrijke bedragen in
dat zwaarwichtige kopergeld te doen, noodzaakte V A N
DEN BOSCH de Javasche Bank, welke intusschen in
1828 was opgericht, om dit koper in hare kelders op

i8
te slaan en daartegen papier-certificaten uit te geven,
zoogenaamde koper-certificaten, in bedragen v a n / 1 . ,
/ 5., / 10., 25., / 50., / 100., 5 0 0 . en
1000.. Ondanks heftig protest van de zijde der Javasche Bank dreef de Regeering de uitgifte dezer kopercertificaten toch door, welke als muntpapier in omloop
kwamen naast de nog slechts schaarsch in omloop
zijnde biljetten der Javasche Bank. 4 Januari 1834
ging VAN DEN BOSCH zelfs z ver door een besluit
uit te vaardigen, dat het Gouvernement bevoegd zou
zijn zijne betalingen naar eigen goedvinden te voldoen
in zilver- of in kopergeld naar den maatstaf van 5 .
zilver voor 6 . koper, waarbij dus die koper-certificaten, als vertegenwoordigende het koper, werden
verheven tot wettig betaalmiddel tot ieder bedrag.
Aangezien dit koper en die koper-certificaten natuurlijk
niet gebruikt konden worden voor betalingen buiten
Nederlandsch-Indi, werd het laatste goede geld benut
voor die betalingen naar elders, en moest de Javasche
Bank zelfs ondervinden, dat in Juli 1837 haar voorraad
zilver was teruggeloopen tot 18.678., zoodat zij
niet in staat was hare biljetten langer in goede landsmunt te betalen, terwijl natuurlijk van het op peil
houden van hare biljetten door afgifte van wissels op
andere landen met een deugdelijk muntstelsel nog geen
sprake was. D e Bank kwam daarmede op den rand
van den afgrond, en kon slechts tijdelijk gered worden
door een verbod van de Regeering aan de Rechterlijke Colleges in den lande om kennis te nemen van
vorderingen tegen de Javasche Bank ingesteld, om
hare biljetten in goede landsmunt te betalen. Het was
r

11*1 l i l
Somma f

J " !t$
" w *0
'> cj^i BS
S"rkl> U
("T)|<t
(bt?<
>

"*"'

5151518

''

\ *

I \ $ TI| =

'
1\
P
M u n t , ttgtn Honderd .Duiten de Gulden, Sxri
f " Is
aan 2"<w*fcr 6iJ V ^ . l
I
r t^ Ts PRESIDENT en DIRECTEUREN der Javasche Bank.
t
n +
>
i M
Sncn boot Vgf Gulden fauertn
1

Koper-Certificaat, uitgegeven door De Javasche Bank tusschen 18321845 P


verlangen van den G. G. V A N D E N B O S C H (Verkleind).

& ~"5o
8
e
8 -g
8 "3
5
x "*
3

^"IsW . ff]
1

T|" *f

jjiir ((8|i

JT

Koperen jnmit.

tegen Honderd Duiten de Gulden, verwisselbaar aan T00NOXR,

Pi 1? H h * ^ * - ^'^^^

YS < f

^ ^ M ^

, W M

pWcfrtrf" d" Javatclte Bank.


Goed voor Puilend Gulden fi.y<W gn..<.

Koper-Certificaat, uitgegeven door De Javasche Bank tusschen 18321845 op


verlangen van den G . G . V A N DEN BOSCH. (Verkleind).

|| _J

ff

8$

ff

Li

19
dus reeds zoo ver gekomen, dat zelfs de rechtspraak
aan de willekeur van het Gouvernement werd onderworpen om de fouten der Regeering te dekken. De
toestand werd z hopeloos, dat alleen een wonder onze
kolonin uit die ellendige omstandigheden kon redden.
Dit wonder is verricht door den Gouverneur-Generaal
ROCHUSSEN door een zoowel zeer vernuftigen als overigens zeer eenvoudigen maatregel. Bij Koninklijk Besluit
van 12 Juni 1839 (Stbl. N.I. No. 37) was reeds de
Nederlandsche Gulden, zooals die bij de wet van 22
Maart 1839 (Stbl. No. 6) voor Nederland was vastgesteld, tot standpenning verklaard voor NederlandschIndi; doch dit Koninklijk Besluit had de uitdrijving
van dien goeden Gulden uit Indi niet kunnen beletten
ROCHUSSEN bracht dus bij publicatie van 26 Maart 1846
(Stbl. N.I. No. 10) een nieuw geldswaardig papier in
omloop, de z.g. recepissen, in bedragen van f 1.,
/ 5-. / 10., / 25., 100. en / 500., met
de bepaling, dat de Nederlandsche Gulden door deze
recepis zou worden vertegenwoordigd, en dat deze
recepissen op den voet van zilvergeld door de Regeering
zouden worden aangenomen. Aan de Javasche Bank werd
bij eene wijziging van haar octrooi voorgeschreven,
dat hare biljetten niet meer in zilveren munten, maar
in deze zilver-recepissen zouden betaalbaar zijn, en de
biljetten der Bank zouden daarvoor worden afgestempeld als betaalbaar in recepis-guldens. Verder bepaalde
ROCHUSSEN, dat de koper-certificaten zouden worden
ingetrokken tegenover de uitgifte dezer zilver-recepissen
op den voet van / 1.20 aan koper tegen 1.
zilver-recepis.

20
Deze recepissen waren in zich zeiven evenzeer een
waardeloos muntpapier als de tallooze soorten van
muntpapier, welke in de laatste 50 jaren door het
Gouvernement, en door de Weeskamers op order van
het Gouvernement, waren uitgegeven. Het geheim,
dat door deze zilver-recepissen eene oplossing van
de munt-quaestie werd gevonden, lag dan ook in eene
bijzondere eigenschap, welke door het Gouvernement
aan deze zilver-recepissen werd toegekend, en wel
hierin bestaande: Het Gouvernement bepaalde, dat
het tegen inlevering dezer recepissen bij daarvoor
aangewezen Gouvernements-kassen een wissel op hetf
Departement van Kolonin in Holland zou afgeven,
betaalbaar 10 maanden na dateering in Indi. Het
Departement van Kolonin in Holland zou dien wissel
betalen in goed grof in Nederland gangbaar zilvergeld,
zoodat langs dien omweg de recepis in direct verband
gebracht werd met het Nederlandsche muntwezen en
met de deugdelijke Nederlandsche munten.
Het Gouvernement in Indi gaf die wissels aanvankelijk af tot den zeer gedaalden wisselkoers op
Holland, welke zelfs een oogenblik was teruggeloopen
tot 72, d. w. z. men moest in Nederlandsch-Indi/100.
in aldaar gangbare waarden nedertellen om een wissel
voor een bedrag van 72. te verkrijgen, betaalbaar
na 10 maanden in Den Haag. Het rente-verlies op
die 10 maanden rekenende op 5 %, was het verlies
op den wisselkoers dus opgeloopen tot 33 % . Alleen
reeds door bovengenoemden maatregel toonde de
wisselkoers op Holland neiging tot stijgen, en geleidelijk aan volgde het Gouvernement deze stijging,

Zilver-Recepissen van 18461861.

(Verkleind).

21

totdat een koers van 90 bereikt werd. Op die wijze


was het dus op eens mogelijk geworden om het teveel
in omloop aan koper en koper-certificaten bij het
Gouvernement te brengen en daartegen een deugdelijken wissel op Holland te verkrijgen, waarmede men
dan in Holland wederom alles kon koopen wat men
wenschte te verkrijgen, hetzij goederen, hetzij betalingsmiddelen op vreemde landen, als sterling, Rijksmarken, Francs, zoodat Nederlandsch-Indi via deze
recepissen wederom aan het groote geldverkeer van
de wereld was aangesloten geworden. De bedoeling
was om deze papieren recepissen in de toekomst
weder in te wisselen tegen goed Nederlandsch zilvergeld, dat men voor dit doel uit Nederland naar
Nederlandsch-Indi wenschte te verschepen.
Intusschen was echter reeds het hoogst merkwaardige gevolg verkregen, dat de desolate toestand van
het muntwezen in onze kolonin zeiven was opgeheven
door eenen maatregel, dat de waarde van het in omloop
zijnde geld werd gehandhaafd door waarden in andere
landen gehouden. Hiermede is dus voor het eerst
in toepassing gebracht een stelsel, dat eerst vele jaren
later ook in andere landen tot ontwikkeling zou komen,
en in die andere landen als een nieuw wetenschappelijk systeem werd beschouwd. De Amerikanen
hebben zich van dit systeem het vaderschap willen
toeigenen, vooral toen zij in de Filippijnen eene
regeling van het muntwezen hebben ter hand genomen,
waarbij zij de waarde van' het- Filippijnsche geld
wilden handhaven door dit op soortgelijke wijze in
verbinding te brengen met den Amerikaanschen

22

gouden dollar in New-York. De Amerikanen hebben


later erkend, dat onze kolonin reeds in 1846 het
eerste voorbeeld van dit systeem hebben gegeven.
De munt-regelingen na 1898 in Britsch-lndi en in
1906 in de Straits-Settlements tot uitvoering gebracht,
gaan ook grootendeels van dit gronddenkbeeld uit.
Dit stuk muntgeschiedenis uit onze Oost-Indische
kolonin is thans voor ons weder van ongewone beteekenis geworden, na de tragedie, welke zich op het
gebied van muntwezen en vreemde valuta in Duitschland,
en vooral in Oostenrijk, heeft ontwikkeld. Nemen wij
ter vergelijking bepaaldelijk Oostenrijk voor oogen. In
dit ongelukkige land heeft ook eene steeds verder voortgaande uitgifte van circulatiemiddelen plaats gevonden, in
den vorm van biljetten der Oostenrijksch-Hongaarsche
Bank, welke op den duur onbruikbaar werden voor
verrekening met het buitenland, en volgens de wet van
GRESHAM ook al het goede landsgeld hebben verdreven.
Om verschillende redenen, eerst door den oorlogstoestand, en later bij de Vredesregeling door de hardvochtige amputatin van nog betrekkelijk bloeiende
gebieds-deelen, is voorshands de import- en exportmogelijkheid voor Oostenrijk vrijwel vernietigd; Oostenrijk is daardoor van het wereldverkeer afgesneden,
en is in eenen toestand van economischen en maatschappelijken nood gekomen, dat het nagenoeg verpletterd ter neder ligt.
Met dit voorbeeld voor oogen kunnen wij ons
eenigszins voorstellen hoe ernstig ook de toestand in
onze Oost-Indische kolonin vr 1846 moest zijn

23
geworden door de opeenvolgende fouten der Regeering,
waarvan de voornaamste waren, dat zij de geld-circulatie zoo bedorven had door het veel te overvloedig
uitgegeven kopergeld, en dat zij de export-mogelijkheid voor het land zelf had vernietigd, toen ingevolge
het cultuur-stelsel de anders voor export geschikte
goederen tegen te lage prijzen in bezit werden genomen, ten einde door tusschenkomst der Nederlandsche Handel-Maatschappij naar het moederland ter
markt te worden gebracht. Op die wijze kon ons Indi
zich niet voldoende ontwikkelen, en moest in het land
zelf duurte van prijzen en armoede worden gekweekt.
Voor ons Indi bestond echter de mogelijkheid om
er weder boven op te komen met hulp van het zelfde
Gouvernement, mits dit laatste slechts zijne fouten
zou gaan inzien, en voor de toekomst weder de goede
richting zou hebben gekozen; gelukkigerwijze is dit geschied, zij het eerst in verloop van jaren, en het keerpunt
tot betere toestanden kan men voor ons Indi vinden
in het jaar 1846. Het muntwezen kon betrekkelijk snel
en eenvoudig hersteld worden; de druk van het cultuurstelsel zou allengs in den loop der jaren verminderd
worden, totdat ten slotte na algeheele opheffing daarvan
een nieuw tijdperk voor onze Oost-Indisch e kolonin heeft
kunnen aanbreken, waarin zij hunne groote, ten deele
nog verborgen, krachten hebben kunnen ontwikkelen
tot den buitengewonen bloei van de laatste vijftien jaren.
De ernstige fouten op het gebied van het muntwezen
in onze kolonin begaan, hebben aanleiding gegeven tot
den eisch van de Staten-Generaal, dat de begrooting

24
van Nederlandsch Oost-Indi niet meer door den
Koning alleen, 'als opperheerscher van onze kolonin,
maar door de volksvertegenwoordiging zou worden
vastgesteld; dit beginsel is reeds vastgelegd in de
Grondwets-wijziging van 1840 (art. 59). Als verdere ontwikkelingvan dezen gedachtengang werd in art. 59 (al. 3)
van de Grondwet van 1848 bepaald, dat ook het
muntwezen van onze kolonin bij de wet zou geregeld
worden. Aan dit voorschrift van de Grondwet werd
uitvoering gegeven door de Muntwet van Nederlandsch
Oost-Indi van 1 Mei 1854 (Nederlandsch Staatsblad
No. 75, Indisch Staatsblad'No. 62). (Zie bijlage No. 1.)
Bij die wet van 1854 werd bepaald, dat de eenheid
voor het Nederlandsch-Indische muntwezen zou zijn
de Nederlandsche Gulden, en dat in NederlandschIndi in omloop zouden komen de Nederlandsche
standaardmunten, zijnde de Nederlandsche Rijksdaalder,
de Gulden en de Halve Gulden. Deze munten waren alle
geslagen uit zilver, en waren sedert de Nederlandsche
Muntwet van 26 November 1847 (Stbl. No. 69) onze
eenige standaardmunten, aangezien bij die wet de
gouden tien- en vijfgulden-stukken, en dus daarmede het
goud, als standaard voor ons land was afgeschaft. Naast
deze zilveren standaard-munten verkreeg ons Indi
evenwel eene afzonderlijke pasmunt van een anderen
maatstaf en ander gehalte dan in het moederland: in
zilver de Indische kwartjes, dubbeltjes en stuivers;
in koper de 21/2-cent-1), i-cent- en 1/3-cent-stuk^en.
i) Het 2 / -cents geldstuk werd eerst bij de wet van 20 April
1855 {Staatsblad No. 12) ingevoerd. De zilveren stuiverstukken
kwamen spoedig in onbruik, en werden bij de wet van 31 October
1912 {Stbl. No. 325) vervangen door nikkelen stuiverstukken.
1

25
De wet van 1854 verklaarde dus in art. 2 uitdrukkelijk, dat de zilveren standaardmunten van het moeder'
land tevens de eenige standaardmunten voor de
kolonin zouden zijn. M e n houde dit beginsel toch
goed in het oog, want later is dienaangaande veel
misverstand ontstaan. Iedere verandering in het
karakter dier zilveren standaardmunten van het moederland gemaakt, zou dus tevens eene verandering zijn
voor onze kolonin.
D e toestand was dus na 1 M e i 1854 voor Indi
de volgende geworden:
D e Oost-Indische kolonin hadden een eigen circulatiebank, De Javasche Bank, opgericht bij Publicatie
van 11 December 1827 (Staatsblad N o . 111), die
haar eigen bankpapier uitgaf, geen koers hebbende
in het moederland. Indi had ook zijn eigen pasmunt,
in zilver en koper; doch voor Indi en moederland
tezamen golden de rekenings-eenheid van het Nederlandsche muntwezen, zijnde de Gulden, en de drie
soorten zilveren standaardmunten als circulatiemiddelen. 1)
De zoogenaamde eenheid van muntwezen was dus
gegrondvest op de gelijke rekenings-eenheid en op
de standaardmunten. Hierdoor zijn velen tot het dwaal*) In Nederland waren bovendien sedert 1847
omloop de
muntbiljetten, bedoeld als een tijdelijk hulpmiddel om de goudstukken uit den omloop te nemen en te gelegener tijd door nieuw
geslagen zilveren standaardmunten te vervangen. Dez muntbiljtten,
die intusschen in meermalen veranderden vorm tot 1904 in Nederland in zwang bleven, hebben natuurlijk ook in Indi nimmer
koers gehad.
m

26
begrip gekomen, dat de waarde van den Gulden in
onze kolonin en in het moederland dus ook n en
dezelfde zou zijn, en dit dwaalbegrip heeft zeer vrstrekkende, en niet zelden ernstige, gevolgen gehad.
Ik hoop, dat het mij gelukken zal dit probleem, dat
zoovele jaren onbegrepen is gebleven, in beknopten
vorm uiteen te zetten.

H O O F D S T U K II.

De gevolgen van de wet van 1854 en de


wyze waarop hare grondregelen
werden toegepast.
De wet van 1854 had dus den grondslag gelegd voor
een goed muntwezen voor onze Oost-Indische kolonin.
De Regeering was thans van goeden wil, en had het
stellige voornemen die wet in het welbegrepen belang
van Indi uit te voeren. 1) Daarvoor moest zij tijdelijk
nog de uitvoering van die wet en de regeling van het
muntverkeer geheel in haar eigen handen houden.
Belangrijke hoeveelheden zilveren standaardmunten
werden in de eerste jaren na 1 Mei 1854 voor rekening
der Regeering van Holland naar Indi verzonden.
Art. 16 van de wet van 1854 bepaalde, dat binnen
drie jaren na het in werking treden der wet de recepissen
buiten omloop moesten worden gesteld. De gelegenheid voor inwisseling is nog eenige jaren langer opengesteld geweest, en werd in 1861 definitief gesloten.
Volgens art. 17 der wet zouden de recepissen verjaren
) Dat het Gouvernement niet schriel is geweest om de financieele lasten op zich te nemen voor het verbeteren van zijn eigen
fouten tegenover Indi kan blijken uit het feit, dat deze muntregeling een netto-verlies van 19,801,169. aan het Nederlandsche
Gouvernement heeft opgelegd.
x

28
twee jaren na afloop van den termijn voor de geheele
verwisseling te stellen.
Zoolang recepissen nog in omloop waren, was het
Gouvernement nagenoeg de eenige, die tegen in
ontvangst neming van recepissen hetzij wissels op
Holland kon afgeven, hetzij na 1854 zilveren muntstukken kon verstrekken. Het Gouvernement had
daardoor een overwegenden invloed gekregen op het
vaststellen van de wisselkoersen van Indie op Holland,
te meer daar het particuliere handels- en dus ook
wisselverkeer tusschen kolonin en moederland door
het cultuurstelsel vrijwel vernietigd was. De Regeering
was, gelijk wij reeds gezien hebben, in 1846 begonnen
wissels op Holland af te geven tegen den koers van
72; allengs was die prijs reeds opgeloopen tot 90;
hoe groot deze verbetering op zich zelve reeds was,
toch wees die koers nog eene ernstige depreciatie van
het Indische muntwezen aan; immers naast het verlies
van die 10 % bij uitbetaling in Holland kwam voor
den nemer van den wissel nog het renteverlies tusschen
den dag van de betaling op den wissel in Indi en
de uitbetaling van den wissel in Holland, dat wegens
den langen duur van de reis in die dagen nog ettelijke procenten moest bedragen. Op den duur moest dus
die depreciatie van het Indische muntwezen tegenover
het Hollandsche onder de werking van de wet van
1854 verdwijnen, en inderdaad vond dit dan ook plaats.
De heer ROCHUSSEN, in 1859 Minister van Kolonin
zijnde, kon dan ook met trots in de Volksvertegenwoordiging verklaren, dat Indi voor het eerst onder
de Regeering van Holland een goed muntstelsel bezat.

29

Des te opmerkelijker is het, dat kort daarna weder


ernstige klachten over het muntwezen werden geuit,
en terecht, omdat na 1860 wederom zeer ongewenschte
toestanden waren ontstaan. Dit probleem is z ingewikkeld, dat ik mij wel eenige uitweidingen moet
veroorloven om eene eenigszins bruikbare uitlegging
daarvan te geven. De groote invloed van dit probleem
op de verdere geschiedenis van Indi wettigt bovendien om eene bijzondere aandacht daaraan te wijden.
Bij de beoordeeling van de munt-toestanden dier
jaren in ons Indi moet men drie factoren voortdurend
nauwkeurig in het oog houden:
i. De nieuwe zilveren munten waren geslagen uit
standaard-metaal, en hadden gelijkelijk recht van omloop in Nederland en in Nederlandsch-Indi; zij konden
dus door een ieder, ook door particulieren, als betaalmiddel gezonden worden over en weer tusschen het
moederland en de kolonin; dit was natuurlijk een
groote vooruitgang tegenover de tijden toen alleen
kopergeld, en later de recepissen, als circulatiemiddel
dienst deden, welke uit den aard der zaak NederlandschIndi niet konden verlaten. Het Gouvernement van
Nederlandsch-Indi had, zooals wij reeds zagen tijdens
den omloop der recepissen vrijwel een monopolie van
de wisselmarkt op Hlland; dit monopolie zou dus
voortaan feitelijk verbroken moeten zijn, omdat de
ontwikkeling van een vrije wisselmarkt, gesteund door
in- of uitvoer van edel metaal, mogelijk was geworden.
2 . Die mogelijkheid tot eene vrije wisselmarkt
werd intusschen weder bijna geheel vernietigd door
de zeer ongewone omstandigheid, dat het Gouverne0

30
ment ingevolge het cultuur-stelsel de grootste, voor
enkele belangrijke artikelen van Indie nagenoeg de
eenige, exporteur was; hierdoor verkreeg het Gouvernement wederom een zeer grooten invloed op de
wisselmarkt, z groot zelfs, dat het Gouvernement
in de dwaling verviel van te gelooven, dat het de
wisselkoersen op Holland dan ook inderdaad geheel
naar eigen inzicht kon vaststellen, zooals het dit had
kunnen doen in het tijdperk der recepissen-circulatie.
30. De zilveren Nederlandsche munten hadden eene
eigen innerlijke waarde, en waren op die innerlijke
waarde in omloop, wederom in sterke tegenstelling
met het vroegere kopergeld en de recepissen; die
zilveren munten hadden die waarde echter niet alleen
in Nederland en in onze kolonin, maar hadden wegens
hunnen inhoud aan edel metaal ook een eigen waarde
op alle andere geldmarkten van de geheele wereld.
Die drie factoren zijn in de jaren 186070 hopeloos
door elkaar verward, en de wanbegrippen dienaangaande zijn de oorzaak geworden voor de nieuwe
stoornissen in ons koloniale geldwezen, welke zoo verstrekkende gevolgen hebben gehad.
Ik zal ieder dier drie factoren thans nader gaan
analyseeren; zij grijpen in di mate in elkander, dat
eene afzonderlijke analyse voor ieder hunner niet
zuiver door te voeren is; ik moet dus telkens van het
eene terrein op het andere komen. Niettemin wil ik
trachten den rooden draad van een logisch aaneensluitend betoog in dit labyrinth te blijven vinden;
alleen roep ik bij voorbaat eenige clementie in bij
het wagen van eene poging om te ontwarren wat ge-

3i

durende zoovele jaren in werkelijkheid een onontwarbaar


kluwen is geweest.
Beginnen wij dan met den eersten factor: de theorie
van de wisselkoersen tusschen Nederland en Nederlandsch-Indi, gesteund door de mogelijkheid van verzendingen over en weer van edel metaal.
De Gulden bewoog zich in gebieden van zeer verschillenden aard en op grooten afstand van elkaar
gelegen; daardoor kon de Gulden in ieder dier gebieden onder een afzonderlijken invloed komen; in
het eene kon hij schaarsch zijn, in het andere overvloedig : volgens de theorie zou hij zich dan wel kunnen
verplaatsen om aan deze ongelijkheid een einde te doen
komen, doch voor die verplaatsing was tijd noodig, en
deze bracht kosten van verzending met zich mede. Daardoor moest er een verschil in de plaatselijke waarde, in
de koopkracht van den Gulden in die beide gebieden
ontstaan, welke zijne uitdrukking zou moeten vinden in
den wisselkoers tusschen het moederland en de kolonin.
Indien men toevallig eene evenwichts-positie tusschen
beide gebiedsdeelen zou aantreffen, zou de waarde
in beiden dezelfde zijn, en de wisselkoers op 100 (pari)
staan. Het behoort echter tot de uitzonderingen, dat
eene dergelijke evenwichts-positie zuiver verkregen
zal zijn; d. i. wanneer f betalingen over en weer
tusschen moederland en kolonin niet gevraagd worden,
f de omvang der gevraagde remises in tegengestelde
richtingen tegen elkaar opweegt. Daar dit evenwicht in
den regel niet kon voorkomen, moest de wisselkoers
tusschen die beide gebiedsdeelen aan verandering onderhevig zijn, dus boven of beneden pari noteeren, evenals

32
dit steeds geschiedde tusschen andere landen, die in eene
Munt-Unie vereenigd waren, zooals bijv. in de Latijnsche
Munt-Unie en in de Scandinavische Munt-Unie.
In gewone omstandigheden zal deze koers z ver
boven pari kunnen stijgen tot een wisselprijs bereikt
wordt, waarbij het voordeelig wordt metaalgeld in
natura te zenden; de kosten van deze zending in
natura zijn dan: de vracht (per schip), de expeditie
(het vervoer naar het stoomschip in Nederland, en
van het stoomschip in Batavia), de emballage (de kisten
of vaten en de zakken en de kosten van lakken, enz.),
de assurantie, en ten slotte het verlies aan rente
zoolang de verzender de beschikking over het geld
kwijt is, en de ontvanger die beschikking nog niet
heeft verkregen. De hoogte van die gezamenlijke
kosten wordt natuurlijk beheerscht door de langdurigheid van de reis, de meerdere of mindere risico's van
zee-gevaren, molest, vroeger vooral van kaapvaart, in
de laatste jaren vooral weder van torpedeerings- en
mijnen-gevaar, enz. enz.
De grens van het oploopen van den wisselkoers
tusschen twee gebieden moet dus normaliter gevonden
worden in deze kosten van metaal-verzending, indien
de zekerheid bestaat, dat over en weer in beide gebieden voldoende metaal aanwezig is om een tijdelijk
tekort in de betalings-balans door verzending van
edel metaal te kunnen aanvullen.
De schommelingen in den wisselkoers in de open
markt waren in die jaren echter nog zeer groot, omdat
de kosten van verzending van metaal voor particuliere rekening nog zeer hoog waren. Eene berekening

33
uit het jaar 1862 levert op, dat de kosten van verzending eener partij zilvergeld van Nederland naar
Java 8,178% bedroeg ); op iedere f ioo< zilveren
1

!)

B e r e k e n i n g , v a n het k o s t e n d e v a n z i l v e r g e l d
per m a i l uit N e d e r l a n d naar J a v a
g e z o n d e n i n 1862.

50 kistjes nieuwe Nederlandsche Twee en een halve Guldenstukken:


elk kistje 8 zakken a 500. zijn 400 zakken . . 200,000.
Maakloon van 50 kistjes
37.50
400 zakken
20.
Wegen, afleveren en sleevracht
18.
Vracht naar Rotterdam, surveilleeren . . 50.60

126.10
/ 200,126.10
Kommissie j 0/0
1,000.63
f 201,126.73
Vracht van Rotterdam naar Londen . 13.10.10
Onkosten te Londen

7. 2.
Vracht van Londen naar Singapore
21/4% over 17.130
385. 8. 6
Commissie Vs %

- 8. 3
427. 9. 7
4,990.82
tot den koers van 11.67%
206,117.55
Assurantie van 209,500 i ^ % . . 3,142.51
polis

f~M
3-
1

S I

209,263.06
Onkosten te Singapore:
Vracht naar Batavia
Lossen te Batavia
3% maand rente a 5 o/ 'sjaars . . .
4 /
n
n v 3 %

1,626.06

19.82
210,908.94
/ 3,075.75
2,372.71

5;448.46
/ i6,357-4
100. van Amsterdam verzonden kostten dus 108,17* bij
aankomst in Batavia.
2

34
munt kwamen dus f 8.17 aan gezamenlijke kosten,
zoodat iedere zilveren Gulden uit Nederland in Java
aangekomen feitelijk eene waarde moest vertegenwoordigen van / 1.08,17 . Men kon dus aannemen,
dat de z. g. uiterste punten van specie-verzending 8 %
boven of beneden pari lagen, en dat dus de grenzen
van de wisselkoersen in de vrije markt op en van
Indi lagen tusschen 92 en 108 per / 100.
Slaan wij thans nog een oogenblik nader het oog
op den tweeden factor; de positie der Regering in
verband met het Cultuur-stelsel.
Door dit stelsel was de Regeering de grootste
exporteur van goederen uit Indi geworden. De
Regeering kocht de producten in Indi van de bevolking op; zij betaalde aan de bevolking eenen betrekkelijk geringen prijs, althans een prijs belangrijk lager
dan op de wereldmarkt voor die producten te verkrijgen was; immers zij verkocht die goederen in
Holland voor eenen prijs, waaruit bestreden konden
worden alle kosten van verzending naar Holland,
opslag en verkoop in Holland, rente-verlies tusschen
den tijd van opkoop in Indi en ontvangst van betaling in Holland, of feitelijk beter nog van Ontvangst
van betaling in Indi, omdat in Indi het geld voor
contanten opkoop wederom gereed moest zijn. Ondanks
dit alles maakte de Regeering nog eene zuivere winst
op die goederen, welke aanleiding gaf tot de z. g.
batige sloten, welke vele millioenen in de kas van
het Nederlandsche Gouvernement hebben gebracht.
8

Hadden particuliere kooplieden die goederen in


Indi opgekocht, dan zouden zij die producten naar alle

35
deelen van de wereld hebben kunnen verkoopen, ook
naar Nederland, en voor hunne vorderingen op die
koopers wissels hebben kunnen trekken, welke zij aan
de banken of in de open wisselmarkt hadden kunnen
verkoopen; door verkoop van die wissels hadden de
particuliere handelaren dan weder contant geld in
handen gekregen, hetwelk zij wederom gebruikt zouden
hebben om opnieuw producten van de inlanders te
koopen. Het spreekt van zelf, dat die particuliere handelaren hunne wissels slechts hadden kunnen plaatsen
tegen den wisselkoers van het oogenblik, en niet
tegen een willekeurig door hen zeiven te bepalen
prijs; immers dan hadden zij geen koopers voor hunne
wissels kunnen vinden. In den particulieren wisselhandel zouden die wissels op Holland dus hebben
moeten worden verkocht voor prijzen oploopende
desnoods tot / 108,17 in Holland per f 100. I. C.;
m. a w. die particuliere handelaren zouden tegen storting
van honderd blanke gulden-stukken in Batavia een
wissel van 10 tot 8 maanden na dato afgegeven hebben,
waarop desnoods tot f 108,17 in Holland zou worden
uitbetaald. Hooger dan dat bedrag van/108,17 zouden
de particulieren niet gegaan zijn, omdat zij dan door
hunne vertegenwoordigers in Holland honderd zilveren
guldens uit Holland naar Batavia hadden kunnen doen
verzenden, die wegens alle vorengenoemde kosten,
rente-verlies, enz. hun toch niet meer dan f 108,17
zouden gekost hebben.
De particuliere handelaren zouden gaarne dien toeslag
op de uitbetaling van den wissel in Holland hebben
gegeven, omdat zij dan onmiddellijk in het bezit kwamen

36
van de reeds in Indi aanwezige Gulden-stukken, en
zij dus niet alle risico en nadeel zouden te verduren
hebben, dat zij eerst zooveel later in het bezit van dit
contante geld zouden komen (immers minstens 2 X 8
maanden later) en zelfs de kans zouden loopen hunne
zilverzending niet te ontvangen, indien die onderweg
door zeeroof of schipbreuk verloren zou zijn gegaan,
en zij zich met verhaal op de assurantie tevreden
hadden moeten stellen.
Het gevolg zou echter geweest zijn, dat houders
van zilveren guldens in Indi deze bij voorkeur
zouden hebben afgestaan aan die particuliere wisselverkoopers, waardoor die guldens in Indi zouden
zijn verbleven.
De Regeering redeneerde echter anders. Zij zond,
door tusschenkomst der Nederlandsche Handel-Maatschappij, de producten van het Cultuurstelsel naar
Holland, om die goederen op de Hollandsche markt
te doen verkoopen; zij verkreeg daardoor een saldo
in Holland; zij verkreeg dit na het maken van belangrijke onkosten, van verscheping naar Holland, van
kosten van opslag en voorbereiding van veilingen in
Holland; zij verkreeg dit saldo ook eerst na een geruim
tijdsverloop, wat natuurlijk ook een belangrijk renteverlies veroorzaakte; indien de Regeering dus in staat
was geweest de producten voor bevredigende prijzen
in Indi te verkoopen, gelijk zulks vroeger vr 1824,
en later na afschaffing van het Cultuur-stelsel, in de
vrije markt in Indi mogelijk is gebleken, dan zou de
Regeering het provenu van den verkoop veel eerder,
en bovendien ter plaatse in Indi, gekregen hebben.

37
De regelen van het Cultuur-stelsel brachten evenwel
nu eenmaal mede, dat de geldelijke opbrengst in
Nederland werd verkregen; die geldelijke opbrengst
moest dus naar Indi worden overgemaakt.
Dit had op twee wijzen 1) kunnen geschieden:
f door wisseltrekking in Batavia, f door uitzending van hard Nederlandsch zilvergeld van Holland
naar Indi.
De eenvoudigste wijze zou natuurlijk geweest zijn
door wisseltrekking. Het Gouvernement van Indi had
dan publiek kunnen maken, dat het in Nederland
beschikbare middelen had, en daarop in Batavia wissels
zou willen afgeven; het had dan echter den stand der
wisselkoersen in de open markt moeten volgen; eventueel zou het Gouvernement dan z ver hebben moeten
gaan van wissels op Holland tot 108,178 af te geven;
houders van geld in Indi zouden dan bij voorkeur
hun bezit aan zilvergeld aan het Gouvernement te
Batavia hebben afgegeven, of eene algemeene wisselarbitrage via'andere landen, b.v. in Ponden Sterling enz.,
zou zich hebben kunnen ontwikkelen op dien wisselkoers op Holland. Het Gouvernement was echter
in vorige jaren verwend geraakt, toen het onder de
recepissen-circulatie slechts 90 in Holland behoefde
uit te betalen voor 100 in Indi ontvangen; het
Gouvernement begreep wel, dat dit thans niet meer
*) Voor den regelmatigen loop van mijn betoog laat ik hier
buiten beschouwing, dat het Gouvernement een deel van die opbrengst
in Holland besteedde om goederen op te koopen, waaraan het in
Indi behoefte had, en die met de schepen der Nederlandsche
Handel-Maatschappij wederom naar Indi werden uitgezonden.

3
kon, maar het wilde in ieder geval niet veel meer
dan pari in Holland uitbetalen, en althans in geen
geval een wisselkoers tot 108 accepteeren.
Het Gouvernement ging daarbij van de volgende
redeneering uit: ik heb mijn eigen oorlogsschepen,
die toch naar Indi varen; indien ik dus mijn zilver
naar Indi stuur met deze oorlogsbodems, dan kost
dat transport mij niets (op zich zelf was dit al onjuist
daar aan den gezagvoerder eene premie op geldoverbrenging werd gegeven). Kosten van expeditie
en emballage heb ik niet, want die laat ik bezorgen
door mijne eigen ambtenaren, die ik toch moet betalen;
kosten van assurantie heb ik niet, omdat ik in mij
zeiven assureer; met rente-verlies ben ik niet gewoon
rekening te houden. De verzending van zilvergeld
van Holland naar Indi kost dus aan mij, Gouvernement,
niets; de Gulden is in Indi dezelfde als in Nederland;
er is dus geen enkele reden voor mij, Gouvernement,
om in Batavia Wissels op Holland af te geven
voor een prijs van uitbetaling in Holland belangrijk
boven pari.
Het gevolg was dus, dat Gouvernementswissels in
Batavia op Holland aangeboden tot of niet ver
boven pari (het laatste gebeurde enkele malen als
het Gouvernement dadelijk geld noodig had) slechts
weinig of in het geheel geen nemers vonden, en
dat steeds weder orders naar Holland gingen om
zilveren Guldens en Rijksdaalders naar Indi uit te
zenden tot overmaking van de saldi uit de productenveilingen.
Afgezien van het op zich zelf reeds foutieve in de

39
redeneering der Regeering, dat die wijze van remitteering haar geen kosten of nadeel (rente-verlies) zou
berokkenen, kwam de Regeering hier echter in ernstige
botsing met den derden bovengenoemden factor. Immers
de Regeering verloor bij deze redeneering n zeer
belangrijke omstandigheid uit het oog, n.1., dat het zilver
standaard-metaal was, en dus op zijne eigen, zijne
intrinsieke, waarde in omloop was, evenals thans het
goud. De zilveren Gulden was dus niet alleen een
muntstuk van Nederland, doch tevens een klein klompje
zilver-metaal, dat eene eigen waarde op de open
metaal-markt bezat. En nu deed zich in die jaren het
eigenaardige feit voor, dat in Londen de eenige openbare zilvermarkt was; alle landen ter wereld, waar
ook gelegen, moesten dus hun zilver betrekken uit
Londen; zelfs de landen met eigen zilvermijnen moesten
hun erts eerst ter verwerking naar Londen zenden,
om weder van Londen het fijne zilver te betrekken.
Dit had echter tengevolge, dat zilver in het geheele
Oosten, afgezien van andere invloeden op de prijsbepaling, juist zooveel duurder moest zijn dan te Londen
als de kosten van verzending van uit Londen naar
alle die Oostersche plaatsen moesten bedragen. Overal
in het Oosten was dus een klompje zilver ter grootte
van een Nederlandschen Gulden minstens f ip8,i7
in Nederlandsch Courant waard; en wanneer men die
klompjes zilver dan ook stuurde naar andere handelsplaatsen in het Oosten, dan kon men aldaar tegen
afgifte van die zilveren stukken wl in de open markt
een wissel op Londen, en dus indirect ook op Holland,
verkrijgen, die eene tegenwaarde eventueel tot 108,17

40
opleverde. De houder van een zilveren Gulden in
Indi had dus niet het minste belang er bij om deze
aan het eigen Indische Gouvernement af te staan
tegen afgifte van een wissel op Holland ongeveer a
pari, doch zond die zilveren Guldens naar Bombay,
Calcutta, Rangoon, Saigon, Singapore, Hongkong,
Shanghai, enz. en op ieder dier plaatsen kon hij grifweg
een wissel op Europa verwerven, die hem ongeveer
de tegenwaarde van /108,17 Hollandsch Courant tegen
f 100. Indisch Courant verschafte. Toen dus het
Gouvernement eene op zich zelve wel voldoende hoeveelheid zilveren- munten na invoering van de wet van
1854 naar de kolonin had gezonden, en het Indische
Gouvernement weigerachtig was den waren wisselkoers
op Holland tot ten hoogste 108,17 te erkennen, en
wissels op dien voet tegen Guldens af te geven, werden
die Guldens aldra door Chineesche en Arabische en
ook wel door Europeesche kooplieden uit den omloop
verzameld en ten verkoop gezonden naar al die omliggende handels-centra in het verre Oosten.
Hieruit moest natuurlijk spoedig eene nieuwe
schaarschte ontstaan, en reeds in de jaren 186062
wordt luide daarover geklaagd. Het Gouvernement
was gewillig genoeg om in die schaarschte te voorzien,
en liet maar altijd nieuwe zendingen zilver uit het
moederland verschepen, met het gevolg, dat die Guldens
dadelijk na aankomst door de handelaars opgezameld
werden, om wederom naar elders in het Oosten gexporteerd te worden; en hoe meer zilver het Gouvernement aanvoerde, hoe weliger en hoe beter georganiseerd die zilverhandel in het Oosten tierde, zoodat

4i
de Heer N . P . VAN DEN BERG, destijds nog Commies-Notularis bij de Factorij der Nederlandsche HandelMaatschappij, (een schoonklinkende titel voor wat wij
thans secretaris zouden noemen) terecht de schijnbare
paradox kon verkondigen, dat hoe meer zilver de
Regeering uit Holland aanvoerde, hoe schaarscher het
in den omloop werd. D e toestand werd inderdaad
z kritiek, dat de rente-stand zeer hoog werd, en de
handel, voor zooverre die naast het Cultuurstelsel nog
kon bestaan, zeer belemmerd werd. Haast even luide
werd in Indi geklaagd als in den tijd der koper-circulatie,
en wederom terecht.
Deze geldschaarschte heeft in de jaren 1861 en 1862
aanleiding gegeven tot eene krachtige beweging in Indi
om te komen tot het oprichten van eene eigen Muntinrichting en tot het in omloop brengen van eene
afzonderlijke muntsoort voor Nederlandsch-Indi. D e
voornaamste, zeer warme, voorstander van dit denkbeeld was de heer H . J. LION, destijds Hoofd-Redacteur
van het Bataviaasch Handelsblad.
Deze q u a e s t e heeft heel wat beroering i n Indi
veroorzaakt, en zelfs i n Nederland zijn de gemoederen
daarbij .z warm geloopen, dat tal van tijdschriftartikelen aan die quaestie gewijd zijn. Als voornaamste
tegenstander van het denkbeeld van den heer H . J.
LION is opgetreden

de heer N . P . VAN DEN BERG in

eene brochure, getiteld: D e geldsomloop in Nederlandsch-Indi". Dit eerste geschrift werd door den heer
VAN DEN BERG anonym uitgegeven, omdat hij het nog
niet aandurfde over eene dergelijke moeilijke quaestie
openlijk onder zijn naam te schrijven. D e brochure

42
was echter z goed gesteld, en ontving zoowel in
Indi als in Holland een dusdanig goed onthaal, dat
hij tegenover de voortgezette campagne van den heer
LION kort daarna kwam tot eene tweede, veel meer
uitgewerkte, editie van zijne brochure, thans onder
zijn vollen naam. De oprichting van een eigen munt
had natuurlijk niets kunnen geven, indien niet de
oorzaak van een aanvoer van zilver tegen te goedkoopen prijs zou zijn weggenomen; en het voorstel
van de invoering van een eigen zilveren ropy kon
in die dagen nog niet gemakkelijk aanhangers verkrijgen, omdat men nog te veel slechte herinneringen
had aan het eigen Nederlandsch-Indische geld van
vr 1854, terwijl juist de internationale positie van
het muntwezen op zich zelf zoo goed geregeld was
geworden door de verbinding van de Indische standaardmunt aan het Nederlandsche muntstelsel.
Het plan tot oprichting van een eigen munt in
Indi heeft een onderwerp van omvangrijk onderzoek
bij het Departement van Kolonin in den Haag uitgemaakt, en na dat onderzoek kwam ook de Minister
van Kolonin tot de slotsom, dat de oprichting van
een eigen Munt in Indi niet gewenscht was en voor
ideze zaak geen oplossing kon brengen. Die hoogst
interessante stukken zijn nog nimmer gepubliceerd,
ofschoon nu na zoovele jaren waarschijnlijk tegen
publicatie wel geen bezwaren meer zouden behoeven
te bestaan.
Er was nog een andere reden waarom het geldverkeer in Oost-Indi belemmerd werd, en dat was de
gebrekkige regeling van het octrooi van de Javasche

43
Bank. 1) De eerste 45 jaren in de geschiedenis van
de Javasche Bank zijn vrijwel doorloopend eene soort
van lijdensgeschiedenis geweest, omdat in Indi nog
slechts zoo weinig juiste begrippen over het systeem
en het beheer van eene circulatiebank waren doorgei)

Volgens

het

v a n 22 N o v e m b e r

Octrooi

en Reglement voor de Javasche

1 8 5 9 , N o . I , Staatsblad

Bank

1859 N o . 9 8 , g o l d e n d e

volgende bepalingen voor de dekking van de uitgegeven bankbiljetten


en

rekening-courant-saldi:
Art. 30.

bank

Geene

minstens

uitgifte v a n bankbiljetten

drie

baar hebbe i n wettige

heeft plaats, tenzij d e

tienden v a n h e t u i t te geven b e d r a g

A r t i k e l e n 31 e n 32 v a n d i t O c t r o o i h a n d e l e n
uitgifte v a n bankbiljetten.
Art. 31.
kan

uitgegeven, wordt door d e n Gouverneur-Generaal, o p

's K o n i n g s m a g t i g i n g , n a a r o m s t a n d i g h e d e n
dringende

bank,
des

over de maximum-

H i e r o v e r zegt het O c t r o o i :

D e hoogste s o m , d i e o p d e n i n art. 3 0 bedoelden voet

worden

In

beschik-

betaalmiddelen.

door

gevallen

den

bepaald.

kan, op voordragt

Gouverneur-Generaal,

onder

Konings, verandering i n die s o m worden

Art. 32.

v a n de directie der
nadere

goedkeuring

gebragt.

D e directie is bevoegd, b o v e n de vastgestelde hoogste

som,

b e d o e l d i n a r t . 31, b i l l e t t e n u i t t e g e v e n , m i t s h e t v o l l e b e -

drag

daarvan

i n wettige

boven en behalve
Art. 33.
bepalingen
met

betaalmiddelen

Rekening-courant-saldo's
der drie

uitgegeven

bij de bank beschikbaar zij,

de middelen, b e d o e l d i n datzelfde
voorgaande

worden,

artikelen,

art. 31.

ten aanzien v a n de

o p gelijke lijn

gesteld

billetten.

In het Octrooi voor de Javasche Bank, verleend bij Gouvernementsbesluit

van 6

1870 werden

Maart

1870

{Staatsblad

bankbiljetten de volgende bepalingen


Art.

15.

uittegeven

D e verhouding,

Konings,

1 April

waarin

opgenomen:
het

gezamenlijk

bedrag van

bankbilletten, loopende assignatin en dadelijk opeischbare

rekening-courant
gedekt,

N o . 34), ingaande

ten aanzien v a n de dekking en maximum-uitgifte v a n

wordt

saldo's
door

bepaald

den

door

munt

of

muntmateriaal

Gouverneur-Generaal,

e n i n het officieel n i e u w s b l a d b e k e n d

Voorshands wordt bepaald,

moet

zijn

o p magtiging des
gemaakt.

dat geene uitgifte v a n bankbilletten

44
drongen; in het eerste jaarverslag over 1828 komt de
directie er rond voor uit, dat zij feitelijk niet over
gegevens beschikte om te beoordeelen

naar welke

beginselen eene dergelijke circulatiebank moest worden


beheerd, en ofschoon de ondervinding in latere jaren
harde lessen aan het Bestuur der Bank heeft gegeven,
bleef de inrichting van het octrooi toch gebrekkig,
totdat de drie achtereenvolgende presidenten C . F . W .
WIGGERS VAN KERCHEM, Mr. F . ALTING MEES en N .
P. VAN DEN BERG de inrichting en het beheer op juiste
grondslagen hebben kunnen vestigen.

In de jaren

18601870 golden voor de Javasche Bank o. a. als


beginselen, dat de uitgifte van hare biljetten niet verder
mocht gaan

dan een door de Regeering bepaald

maximum, hetwelk angstvallig klein werd gehouden


mag plaats hebben, tenzij de bank minstens drie tiende van het
uittegeven bedrag beschikbaar hebbe in munt en muntmateriaal, van
het gezamenlijk bedrag waarvan drie vierde bestaat uit zilveren
standpenningen.
De Gouverneur-Generaal bepaalt, de direktie der bank gehoord,
tot welken prijs goud en zilver als muntmateriaal in rekening mag
worden opgenomen onder het dept voor uitgegeven bankbilletten.
Art. 16. De hoogste som, die op den in art. 15 bedoelden voet
mag worden uitgegeven, wordt door den Gouverneur-Generaal op
's Konings magtiging naar omstandigheden bepaald.
Voorloopig blijft die som bepaald op het bij besluit van den
Gouverneur-Generaal van 26 September 1866 no. 4 vastgestelde
cijfer van twintig millioen gulden.
In dringende gevallen kan op voordragt van de direktie der bank,
door den Gouverneur-Generaal, onder nadere goedkeuring des Konings,
verandering in die som worden gebragt.
De direktie is bevoegd, boven de vastgestelde hoogste som,
bedoeld hierboven, billetten uit te geven, mits het volle bedrag
daarvan in wettige betaalmiddelen bij de bank beschikbaar zij.

45
zonder toepassing van eenige deugdelijke regelen voor
een bank-systeem. De Bank werd daardoor telkens
en telkens weder voor de moeilijkheid geplaatst, dat
zij met de uitgifte harer biljetten ongeveer het maximum
toegelaten bedrag had bereikt, en in het jaar 1862
had zich zelfs het dwaze feit voorgedaan, dat zij met
een metaalvoorraad in kas van wel 60 % en eene
bankbiljetten-emissie van nog geen f 12 millioen nog
slechts f 50,000. aan bankbiljetten mocht uitgeven, en
dat zij door hare belemmerende bepalingen zelfs niet
eens in staat meer was om eene beleening op edel
metaal aan te gaan, zijnde dan toch nog de meest
solide beleening voor eene circulatiebank. De Javasche
Bank werd daardoor genoodzaakt om hare rente telkens
zeer te verhoogen, en zij moest in die jaren herhaaldelijk komen tot 9, 10 en zelfs 10V2 %
Uit die beide omstandigheden, zoowel het voortdurend wegvloeien van zilver als koopwaar, als het
door de Javasche Bank telkens bereiken van haar
limiet voor uitgifte van bankbiljetten, werd de schijn
gewekt alsof in onze Oost-Indische kolonin eene
groote schaarschte aan kapitaal was ontstaan. Er was
echter geen schaarschte aan kapitaal, maar slechts
eene door onverstandige maatregelen in het leven
geroepen schaarschte van circulatiemiddelen, welke
schaarschte dus niet was ontstaan uit de economische
omstandigheden in het land door eene bijzondere
opleving van den handel of dergelijke zaken, maar
alleen door verkeerde maatregelen.
In Holland werd dan ook de kern van deze quaestie
niet begrepen; men zag aldaar alleen, dat de Javasche

Bank eene hooge rente moest noteeren, en voor zoover reeds door andere banken zaken in Indi werden
gedaan, werd ook bekend, dat eene hooge rente ten
grondslag aan transacties werd gelegd. M e n maakte
daaruit de gevolgtrekking, dat het dringend gewenscht
was om nieuw kapitaal naar Indi te brengen, en het
beste middel hiervoor zou zijn de opjichjing van
banken. In 1857 was reeds de eerste eigenlijk gezegde
bankinstelling opgericht, welke het gewone bankbedrijf
naast het emissiebedrijf der Javasche Bank heeft opgevat,
met name de Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij. Deze Bank voorzag inderdaad in eene
gevoelde behoefte, maar heeft toch in de eerste tientallen jaren van haar bestaan het niet tot groote
ontwikkeling kunnen brengen. Onder deze omstandigheden rijpte in Nederland het plan om aan die vermeende' behoefte aan banken in Indi te voldoen, en
de groep van den bekenden MENDEL, den Oostenrijkschen speculant, over wien zoovele merkwaardige
bijzonderheden te vinden zijn in de Herinneringen"
van Prof. QUACK, nam ook onder haar program op
het vestigen van eene bankinstelling in NederlandschIndi en het aanleggen van de eerste spoorweg-verbinding. Zoo werdtffepr de Algemeene Maatschappij
voor Handel en Nfjlwheid het initiatief genomen tot
oprichting van de Nederlandsch-Indische Handelsbank
en tot stichting van de Nederlandsch-Indische Spoorweg
Maatschappij. Deze Nederlandsch-Indische Handelsbank werd opgericht in 1863.
Ook van andere zijden werd in die zelfde richtingen
het initiatief genomen.

47
Rotterdam wilde niet achterblijven, en de Rotterdamsche Bank (opgericht in 1863) besloot nog in
hetzelfde jaar een eigen kantoor in Indi te openen,
en in het zelfde jaar werd bovendien de Internationale
Crediet- en Handelsvereeniging Rotterdam" gevestigd, welke haren werkkring onmiddellijk door een
agentschap naar Indi overbracht. Ook van Engelsche
zijde werd aan deze beweging deelgenomen door de
Chartered Bank of India, Australia and China, die
ook reeds in den loop van 1863 een eigen agentschap
te Batavia vestigde, welk Engelsch kantoor zelfs nog
vroeger dan de drie nieuwe Nederlandsche instellingen
met zijne werkzaamheden kon aanvangen.
Het zakenverkeer was inderdaad in Indi wel wat
toegenomen; immers de bezwaren van het cultuurstelsel begonnen hoe langer hoe meer duidelijk te
worden, zoodat eene steeds sterker wordende reactie
tegen dit stelsel, vooral in Indi, maar ook ten slotte in
Nederland, was ontstaan. Een gevolg was reeds geweest,
dat na 1856 partijen suiker in Indi ten verkoop
werden aangeboden, welk voorbeeld voor kleinere
p'artijen koffie ook werd gevolgd. (Merkwaardig is, dat de
koffie van Sumatra's Westkust altijd in Indi ter markt
gebracht is geweest). De handel in Indi was echter bij
lange na nog niet voldoende om een emplooi aan al die
nieuwe banken te geven, zoodat de vestiging van die
banken op eene groote teleurstelling moest uitloopen,
en al vrij spoedig als een fout kan worden aangemerkt, althans, dat zoovele banken tegelijk aldaar
hare zaken hadden geopend. In 1871 werd reeds het
agentschap van de Rotterdamsche Bank opgeheven,

nadat dit zware verliezen had geleden, ten deele ook


door mindere bekwaamheid van haren vertegenwoordiger in Indi.
De andere banken waren wel bij gebrek aan gewone
bankzaken genoodzaakt om hare gelden meer te gaan
uitleenen aan cultures, waardoor die uitzettingen
dus zeer illiquide waren, wat van technisch bankstandpunt eene groote fout was, die zich vroeger of
later moest wreken. Van de andere banken heeft de
Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij zich
steeds daarvan onthouden, omdat zij alleen het voorschot-bedrijf aan den handel en aan winkeliers wilde
uitoefenen, terwijl de Chartered Bank zich ook tot het
zuivere wisselbedrijf heeft bepaald, zich liever tevreden
stellende met minder groote resultaten in cijfers, dan
het principe van hare liquiditeit in gevaar brengende.
De Nederlandsch-Indische Handelsbank had een
zelfde systeem in toepassing willen brengen als het
Gouvernement en de Nederlandsche Handel-Maatschappij sedert jaren hadden gevolgd, n.1. om wissels
af te geven op hunne kantoren in Nederland. Voor
het Gouvernement was hiertegen natuurlijk geen
bezwaar, omdat de Minister van Kolonin te allen
tijde kon betalen, daar hij ingevolge het Cultuurstelsel overvloed van middelen voor NederlandschIndi ontving; de Handel-Maatschappij was ook in
een zelfde gunstige positie. De Nederlandsch-Indische
Handelsbank echter trok wissels op haar hoofdkantoor
te Amsterdam op zes maanden na dato, en besteedde
die aldus in Indi verkregen gelden door voorschotten te geven aan de cultures, bepaaldelijk aan

49
de suiker-fabrikanten tegen verband van hunnen
komenden oogst van suiker; die suiker moest dan,
na het binnenkomen en het verwerken van het geoogste
riet, naar Europa gezonden worden, en uit het provenu
van den verkoop in Europa zouden de gelden los
komen, waarmede het hoofdkantoor te Amsterdam
de door den Agent in Indi op zich getrokken wissels
zou moeten betalen. Dit was natuurlijk een zeer
gevaarlijk spel, want de suiker was vooral in die
jaren een zeer speculatief artikel: en toen in het laatst
van 1883 en in het begin van 1884 door eene tijdelijke
overproductie in suiker, voornamelijk in Europa, eene
nog ongekende ernstige daling in de suikerprijzen
was ingetreden, was het gevolg, dat de fabrikanten
in Java niet meer geneigd waren om tegen de zeer
verlaagde prijzen hunne suiker met verlies af te staan
of dat anders de banken, welke voorschotten op die
suiker hadden gegeven, bij realisatie van het product
belangrijke verliezen zouden moeten lijden.
In 1881 was nog eene nieuwe bank opgericht, !)
de Koloniale Bank, die zich ook bepaaldelijk ten doel
had gesteld om voorschotten aan de cultures te
verleenen. Zoowel de Nederlandsch-Indische Handelsbank als de Koloniale Bank zijn door dezen loop van
omstandigheden in ernstige financieele moeilijkheden
gekomen. De Koloniale Bank zag zich verplicht in
begin van November 1884 sursance van betaling aan
*) Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat in het jaar 1880
ook de andere groote Engelsche Aziatische bank, de Hongkong and
Shanghai Banking Corporation, een eigen agentschap te Batavia
vestigde.

5
te vragen, en de Nederlandsch-Indische Handelsbank
zou ook voor de onmogelijkheid gekomen zijn om de
uit Indi op haar hoofdkantoor getrokken wissels te
betalen, indien niet ih allerijl een consortuim in Amsterdam gevormd was, op voorstel van den Heer A . C.
WERTHEIM, hierin bepaaldelijk voorgelicht door den in
Indi zeer bekenden Heer JAN DINGER, en waarin verder
zitting hadden de Heeren J . T. CREMER, P. W . JANSSEN,
W.

H . VAN LEEUWEN, C. F . QUIEN en J . BOISSEVAIN,

die een 5 % leening van 9 millioen bijeen wisten


te brengen, en medewerkten tot de oprichting van
een nieuw lichaam, de Nederlandsch-Indische Landbouw Maatschappij, welke van de NederlandschIndische Handelsbank alle loopende contracten met
cultuurondernemingen zou overnemen; aldus was de
Nederlandsch-Indische Handelsbank opeens weder
vlot geworden, en de voorschotten aan cultuur-maatschappijen, welke voor langen tijd vastgelegd waren,
konden op die wijze ondergebracht worden in eene
speciale maatschappij, welke hiervoor uit een langloopende obligatie-leening voldoende middelen had
verkregen.
De Internationale Crediet- en Handelsvereeniging
Rotterdam" heeft in dien tijd door de plaatsing eener
obligatieleening van 2 i / millioen bij bevriende Rotterdamsche en Amsterdamsche kantoren de middelen
gevonden om hare noodige liquiditeit te behouden.
Die crisis van 1884 had voor ons Indi nog een
ander eigenaardig gevolg. Wij hebben gezien, dat
in de jaren 1863 en volgende door de oprichting
van banken veel te veel werkkapitaal der banken
2

5i

naar Indi was gebracht; omdat dit kapitaal geen


uitweg kon vinden in uitzettingen volgens solide
beginselen van bankbeheer, werd dit vastgelegd in
cultures, waardoor de banken dus waren vastgeloopen.
Om deze crisis te bezweren werd echter in 1884
weder nieuw kapitaal gecreerd en in de Indische
zaken gestoken, terwijl die zaken andermaal nog
niet voldoende uitzetting hadden verkregen om die
nieuw aangebrachte gelden productief te maken; na
1884 zien wij dus opnieuw eene groote malaise intreden ; alle banken maken slechte zaken, verscheidene
moeten op dividendlooze boekjaren wijzen, en zelfs de
Javasche Bank kon herhaaldelijk tusschen 1884 en
1890 slechts met moeite een dividend van 21/2 %
uitkeeren op haar inderdaad zoo geringe kapitaal van
f 6.000.000.
De aandeelen van de verschillende Indische bankinstellingen waren dan ook tot zeer ontmoedigende
koersen in de prijscourant genoteerd. Feitelijk heeft
dit z lang geduurd, dat zelfs bij mijne komst in Indi
in 1906 nog vele dier maatschappijen ver beneden
pari noteerden, waarvan de aandeelen thans tot zooveel
hoogere prijzen worden verhandeld 1).
!) Koersen ter beurze van Amsterdam van eenige der meest
verhandelde aandeelen:
2 Jan. 1904 2 Juni 1920
Nederlandsch-Indische Handelsbank . .
71
339
Koloniale Bank
30 Vs
38
Internationale Crediet- en Handelsvereeniging Rotterdam"
90
355
Cultuur-Maatschappij DeVorstenlanden"
58VJ
414
Handelsvereeniging Amsterdam" . . .
ii2 /
969
Nederlandsche Handel-Maatschappij . .
142
26oY
1

52
De misvattingen omtrent de z. g. geldschaarschte
tusschen de jaren 1860 en 1870, voortspruitende uit
eene verkeerde wissel en muntpolitiek van het Gouvernement van Nederlandsch-Indi, en een verkeerd
begrijpen dier toestanden in Nederland, zijn dus n
van de voornaamste oorzaken geweest voor die tallooze
moeilijkheden in verschillende richting, die later ontstaan zijn in de voor ons land zoo beruchte crisis van
1884, en indirect nog van de daarna geheerscht hebbende
malaise.
Met het oog op mijn verder betoog moet ik hier
even afzonderlijk memoreeren, dat derhalve van de
vele zilverzendingen van het Gouvernement naar ons
Oost-Indi, waarvan ik aan het slot een tabel opneem
(zie bijlage G.), en welke tusschen 1853 en 1870 tot
een gezamenlijk bedrag van / 246.899.000. plaats
vonden, betrekkelijk slechts een gering deel in onze
kolonin in omloop bleef; het grootste gedeelte werd
als handelswaar naar het verdere Oosten weder uitgevoerd ; bij de schatting van den tegenwoordigen omloop
van zilvermunten in onze kolonin moet men dus met
die groote afvloeiingen rekening houden. De Muntmeester te Utrecht, zich voor zijne schatting baseerende
op de verzending naar Indi, en dus meenende, dat
op het oogenblik nog 380 millioen aan Nederlandsche
zilver-munten in de kolonin zouden verblijven, vergist
zich beslist; ik meen te mogen beweren, dat de werkelijke voorraad in omloop in Indi nog niet een derde
deel van die taxatie bereikt.
T

H O O F D S T U K III.

De toestanden ingevolge de groote dalingen


in den zilverprijs sedert 1870.
Ik ben onwillekeurig een heel eind vooruit geloopen
in de geschiedenis om de gevolgen aan te wijzen van
de verkeerde munt- en wisselpolitiek van het Nederlandsche en Nederlandsch-Indische Gouvernement.
Thans moet ik in de eerste plaats wijzen op de
zeer groote veranderingen, welke in de positie van
ons koloniaal muntwezen zijn gekomen door de ernstige
daling in den zilverprijs na 1868'70. Van 1854 tot
1870 had ons Indi een standaardmunt gehad, die op
zijn eigen intrinsieke waarde als standaardmetaal heeft
kunnen fungeeren; betalingen naar het buitenland
konden plaats vinden in die zilveren munten, zooals
men thans over de geheele wereld in goud kan betalen.
De Muntwet van 1854 had inderdaad goede orde
geschapen in den vroegeren chaos van het Indische
muntwezen, en de Nederlandsche zilvermunten waren
hiervoor een nuttig hulpmiddel geweest; de partij van
den Heer LION had echter niet in alle opzichten ongelijk gehad; wij kunnen dit nu achterna beter begrijpen.
Zij had ongelijk in zooverre, dat een eigen Muntinrichting met een eigen Indische ropy op zich zelf

54

niet

de

oplossing had

kunnen

brengen,

indien het

G o u v e r n e m e n t , als grootste e n bijna eenige e x p o r t e u r


ingevolge
van

het

C u l t u u r - s t e l s e l , o o k o n d e r een stelsel

eene r o p y de

rekening

te

werkelijk

bestond.

zilveren

fout z o u h e b b e n b e g a a n o m niet

houden

ropyen

met d e n w i s s e l k o e r s , zooals d i e
Indien

i n plaats

het

Gouvernement

bijv.

v a n zilveren guldens naar

I n d i h a d gestuurd, of baren zilver had g e m p o r t e e r d ,


die

aan

eene

intusschen

i n I n d i opgerichte M u n t -

i n r i c h t i n g i n r o p y e n z o u d e n zijn v e r m u n t , e n niet b e r e i d
was

geweest

die

ropyen

i n b e t a l i n g a a n te

nemen

t e g e n d e n w r k e l i j k b e s t a a n d e n w i s s e l k o e r s op H o l l a n d ,
dus t e g e n wissel-afgifte o p H o l l a n d tot de g r e n s v a n
108,178,

d a n z o u de r o p y e v e n g o e d u i t de c i r c u l a t i e

v e r d w e n e n zijn, e n z o u dezelfde g e l d s c h a a r s c h t e i n ons


I n d i hebben
De
eene

partij

geheerscht.
L I O N h a d echter g e l i j k , dat o p z i c h z e l f

munt-circulatie

van

zilveren ropyen

in

Indi

m o g e l i j k geweest z o u zijn o p pariteit met het m u n t w e z e n


i n het m o e d e r l a n d , z o o l a n g d e d a l i n g i n den zilverpijs
v a n 1 8 7 0 e n latere j a r e n niet w a s i n g e t r e d e n .

Of in

a n d e r e w o o r d e n : I n d i z o u een zelfden s t a n d a a r d v a n
munt
het

hebben
een

g e h a d als het m o e d e r l a n d , zelfs i n d i e n

eigen ropy had gehad, zoolang voor beiden

u i t s l u i t e n d het z i l v e r als s t a n d a a r d m e t a a l h a d g e g o l d e n .
Toen

Nederland

echter

in

1875 definitief tot d e n

I gouden standaard was overgegaan, had dit voor onze


I kolonin

de zeer g r o o t e beteekenis, dat o o k zij met

' h u n m u n t w e z e n reeds o p een g o u d e n s t a n d a a r d


gekomen.

waren

D i t w a s dus eene b e l a n g r i j k e a f w i j k i n g i n

muntpolitiek

van

alle a n d e r e A z i a t i s c h e l a n d e n , d i e

55
het zilver als standaard bleven aanhouden, en wier
iufttwezen dus de depreciatie van het zilver op den
voet volgde, totdat eindelijk, na vele jaren, de n
voor, de ander na, ook de andere landen den gouden
standaard voor hun koloniaal muntwezen hebben aanvaard, thans nog slechts met uitzondering van het
reusachtige Chineesche Rijk. De eenheid van muntwezen tusschen Nederland en zijne kolonin is dus
inderdaad eerst na 1870, of als men wil na de wet
van 6 Juni 1875, van groote beteekenis geworden, en
is als zoodanig een zegen voor onze kolonin geweest,
omdat onze kolonin daardoor gespaard zijn geworden
voor de nieuwe ontreddering in het muntwezen, waaronder die andere Aziatische landen sedert de zilverdaling zoo hebben geleden.
Ook dit is wederom door velen niet ingezien; eene
korte schets van de munt-toestanden in onze kolonin
na 1870 zal nuttig wezen om dit aantetoonen. Slaan
wij daarvoor eerst even d oogen op het moederland.
Nadat in 1871 Duitschland tot den enkelen gouden
standaard was overgegaan, kwam ook in Nederland
officieel de vraag ter sprake of wij het zilver als standaardmunt zouden afschaffen. Nederland heeft, ondanks
de twee bekende adviezen van eene voor dat vraagstuk
benoemde Staats-Munt-Commissie, nog tot 6 Juni 1875
geaarzeld alvorens den gouden standaard te aanvaarden
en het zilver als standaardmetaal af te schaffen ). De
Regeering had reeds verschillende malen voorstellen
in die richting gedaan, doch de Staten-Generaal hadden
l

*) Zie hierover nader II

de

Munt-advies Hoofdstuk VII.

56
die verandering steeds tegengehouden, omdat men zich
zoo goed bij den zilveren standaard had bevonden,
en vooral ook, omdat men meende, dat Indi zijne
circulatie van zilveren munten te midden van al die
zilverlanden in het Oosten niet kon missen. Men kon
zich toen nog geen duidelijke voorstelling maken van
de mogelijkheid om nagenoeg uitsluitend zilveren
munten in omloop te hebben, en toch den gouden
standaard in beginsel te aanvaarden. De praktijk heeft
thans voldoende geleerd, dat dit zeer goed mogelijk is.
De zilveren muntstukken werden bovendien in onze
wetten na 1875 nog steeds abusievelijk standpenningen"
jy genoemd, en deze onjuistheid vergrootte dus de verI warring in begrippen; zij waren echter slechts teekenI munten, d.w.z. zij werden door den Staat in omloop
I gebracht voor hunne nominale waarde, welke toen
reeds belangrijk afweek van hunne intrinsieke waarde
aan metaal; de wet gaf niettemin aan deze teekenmunten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot
ieder bedrag, en daarmede werden zij voor de binnenlandsche circulatie gelijkgesteld met echte standaardmunten, wier innerlijke waarde aan metaal wl met
de nominale overeenstemde.
Dit kon natuurlijk geschieden door den Staat op
grond van zijn hoogheids-recht over zijne onderdanen;
zelfs met papieren circulatiemiddelen, als vroeger de
muntbiljetten en thans de zilverbons, die hoegenaamd
geen eigen intrinsieke waarde hebben, is dit mogelijk
gebleken. De geschiedenis van de laatste jaren heeft
echter wederom duidelijk bewezen, dat de Staat met
de uitgifte van dergelijk wettig betaalmiddel zonder

57
eigen, althans zonder voldoende, intrinsieke waarde,
zeer voorzichtig moet zijn; want zoodra hiervan een
teveel in omloop komt, dat niet grifweg door den Staat
wordt teruggenomen, deprecieert het, met alle ellende
daaraan voor den Staat zelf en zijne bewoners verbonden.
De Nederlandsche Staat heeft gelukkig altijd kunnen
voorkomen, dat zijne teekenmunten gedeprecieerd zijn,
daarbij gesteund door de politiek van De Nederlandsche
Bank; en de uitgiften van muntpapier zijn gelukkig
ook steeds binnen zoo nauwe grenzen gehouden, dat
ook deze geen z.g. Entwertung" hebben gebracht.
Het is een bekend feit, dat Aziatische landen voor
hunnen dagelijkschen omloop behoefte hebben aan
zilveren munten; sfouden munten waren niet p-ezocht;
eerst in de laatste jaren schijnt ook hierin eenige
kentering gekomen te zijn.
Toen Nederland dan ook in de jaren 18701875
voortdurend beraadslaagde om het goud als standaard
te gaan aanvaarden, en inderdaad bij de wet van
6 Juni 1875 hiertoe overging, stak in Indi eene krachtige
oppositie het hoofd op om het zilver in circulatie en
als standaard te houden. Welnu het eerste is gebeurd,
het tweede niet (met uitzondering van circulatie van
vreemde munten in enkele streken, waarop ik hieronder
terugkom). In 1875 werd de toestand echter eenigszins
troebel, en het is stellig aan het publiek niet kwalijk
te nemen, dat het de kluts kwijt raakte.
Door aanneming van de wet van 6 Juni 1875 was
dus in Nederland het zilver van zijn voetstuk als
standaard-metaal gestooten, de zilveren munten ver
laagd tot teekenmunt, en het goud in den vorm van het

58

nieuw ingestelde gouden tiengulden-stuk tot standaardmetaal verheven. De Indische Muntwet van 1854
werd echter niet veranderd; deze had als standaardmunten aangenomen de zilveren standpenningen van
Nederland, zooals die werden verordend bij de wet
van 26 November 1847" (zie art. 2 wet van 1854). Het
Indische muntwezen kende dus in 1875 * gouden
tientje niet. Waren nu voor Indi na 6 Juni 1875 de
zilveren munten standaardmunten of teekenmunten ?
Die vraag was eenigszins lastig te beantwoorden.
Immers hetzelfde zilveren muntstuk was volgens de
wet van 1854 voor de kolonin standaardmunt, en
voor het moederland volgens de wet van 1875 slechts
teekenmunt, doch als zoodanig gebaseerd op goudwaarde; en aangezien die zilveren muntstukken niet
mochten en niet konden worden aangemunt in Indi,
en ze alleen uit het moederland te verkrijgen waren,
was dus buiten de Muntwet van 1854 om, of liever
feitelijk in strijd met die wet, het zilveren muntstuk
in Indi tot een muntstuk op goud-basis veranderd.
Het was dus welbeschouwd volkomen nutteloos voor
inwoners van onze kolonin om te debatteeren of
Indi ook tot den gouden standaard zou overgaan.
Bij de wet van 28 Maart 1877 werd het gouden tiengulden-stuk ten slotte ook voor Indi als standaard-munt
aangewezen; deze wet was dus slechts eene aanvulling*
om een einde te maken aan die dwaze en onlogische
toestanden, dat de muntwetten van moederland en.
kolonin in theorie tegenstrijdig waren; doch aan den
feitelijken toestand, reeds op 6 Juni 1875 geschapen
ook voor ons Indi, veranderde die wet van 1877 niets
n e

59
anders, dan dat nog n muntstuk meer, in casu geslagen uit goud, algemeen als wettig betaalmiddel voor
de kolonin werd verklaard. De oppositie, bepaaldelijk
ook tegen die wet van 1877 in onze kolonin gevoerd,
had dus geen zin.
Ik zeide reeds, dat het aan het publiek niet kwalijk
te nemen was, dat het uit dien warboel niet wijs kon
worden, te meer niet omdat oogenschijnlijk in de
kolonin niets veranderde; de zilveren muntstukken
bleven in omloop als voorheen, en de gouden kwamen
niet in omloop, omdat niemand van ze gediend was;
de zilveren muntstukken konden alleen niet meer gebruikt worden voor betaling naar het buitenland; Indi
was dus in dit opzicht weder afhankelijk geworden
van het moederland, evenals dit tijdens 18461854
het geval geweest was tijdens de circulatie der zilverrecepissen.
Er was echter een andere omstandigheid, welke de
begrips-verwarring voor den gewonen staatsburger
nog moest vermeerderen. Er waren namelijk door
de opkomst der tabakscultuur ter Oostkust van Sumatra
(Assahan, Deli en Langkat) en verder ook in Atjeh,
en door de handels-toestanden ook op West-Borneo,
nieuwe omloopsgebieden ontstaan voor vreemde zilveren
munten, allerhande soort van zilveren Dollars, die wl
op zilverwaarde in omloop bleven. Ofschoon dus de
zilveren Rijksdaalder en de zilveren Dollars, van oogenschijnlijk gelijke grootte en van nagenoeg gelijken
inhoud aan zilvermetaal, naast elkander in omloop
bleven, ging hunne waarde in den omloop steeds
verder uiteen. Het is wel de moeite waard de hieruit

6o
voortgesproten toestanden een oogenblik nader in
oogenschouw te nemen.
Toen in Deli in de jaren na 1875 de tabakscultuur
zich ging ontwikkelen, werden daarvoor vele Chineesche
koelies gemporteerd; die Chineesche koelies waren
altijd gewoon geweest aan eene circulatie van zilveren
Dollars. De Oostkust van Sumatra was tot zekere hoogte
een van de rest van Indi afgescheiden gewest; het had
zeer nauwe relaties met den z.g. overwal, zijnde het
Maleische schiereiland aan den anderen kant van de
Straat van Malakka, met de hoofdsteden Singapore en
Penang, omdat het van dien overwal het grootste gedeelte
van zijne dagelijks meest noodige goederen betrok.
Overigens had het duurzame nauwe relaties met het
groote land van China, omdat de werkkrachten uit dat
land werden betrokken. Deli had daarentegen slechts
weinig directe verbindingen met Java. De scheepvaart
met grootere en kleinere bootjes en zeilscheepjes tusschen
den overwal en de Oostkust van Sumatra was zeer omvangrijk; met Batavia bestond slechts eene verbinding van
nmaal in de 14 dagen, hoogstens nmaal in de week.
Aldus heeft het merkwaardige feit zich voorgedaan,
dat ter Oostkust van Sumatra weliswaar in naam
de Gulden in omloop was, en ambtenaren van het
Indische Gouvernement werden dan ook wel in Guldens
betaald, maar verder vond nagenoeg het geheele geldverkeer plaats in uitheemsche Dollar-munten, die allen
op de intrinsieke waarde van het zilver werden verhandeld. 1)
!) Zie hierover nader I

ste

Muntadvies Hoofdstuk VI.

6i

Toen het zilver allengs belangrijk in prijs begon te


dalen, beteekende dit natuurlijk een groot voordeel voor
de werkgevers in Deli; immers zij bleven in zilveren
dollars betalen, terwijl de dollars hun in aanschaffing
steeds minder kwamen te kosten. De Deli-planters
zonden hunne producten naar Nederland ten verkoop,
en ontvingen dus de opbrengst in Nederlandsche
Guldens. Zij hadden uit Nederland of uit Java betrekkelijk weinig in te voeren; wat zij van Nederland
of van Java invoerden, kon natuurlijk gemakkelijk
door hen ook in Nederlandsche Guldens betaald worden,
doch alle verdere uitgaven voor invoeren uit de Straits,
uit China, en ook de betaling van de koelie-loonen,
konden plaats vinden in de zilveren Dollars van steeds
terugloopende waarde, doch wier waarde in die Chineesche landen niet in gelijke mate deprecieerde,
zoolang zij nog in vele Aziatische streken, vooral de
door Chineezen bewoonde landen, op ongeveer de
oude waarde aangenomen bleven.
Dit stak natuurlijk de oogen uit van de planters op
Java, en bij herhaling ontwikkelde zich onder hen
eene krachtige actie om alsnog ook in Java den zilveren
dollar algemeen ingang te doen vinden. De toestanden
waren echter z verschillend, dat de invoering van
den zilveren dollar op Java niet het gewenschte resultaat
zou hebben verschaft, doch daarentegen vele zeer
ongewenschte consequenties zou hebben gehad; immers
op Java waren nagenoeg geen Chineesche koelies
werkzaam, maar wel Javanen, Maleiers, Soendaneezen,
enz., dus menschen van het eigen land. Terwijl de
Chineesche koelies na eenige jaren werken naar het

62
groote China terugkeerden, bleef de inlandsche arbeider
van Java op dit eiland. Het zou dus onmogelijk
geweest zijn om op Java op den duur loonen in gedeprecieerd geld te betalen, zonder dat uit dien hoofde
verhooging van loonen noodzakelijk zou zijn geworden,
waardoor het voordeel van de depreciatie natuurlijk
teloor zou zijn gegaan. Bovendien voerde Java veel
meer direct uit Nederland in, en ook uit andere goudlanden, zoodat die invoer toch in eene goudwaarde
had moeten betaald worden. Deli was dus in de merkwaardige positie, dat het twee muntstelsels naast elkander
had; het eene muntstelsel was gebaseerd op de wet
van 1854, (aangevuld door de wet van 1877) dus op
het muntwezen van het moederland; het andere muntstelsel was ten eenenmale in strijd met de wettelijke
regeling, maar had in de praktijk burgerrecht verkregen,
in aansluiting aan de gebruiken in alle andere omliggende Aziatische landen. En Deli was in staat ieder
dier muntstelsels op zich zelf te gebruiken in de richting,
waar dit zijn eigen voordeel kon zien.
Er was nog een bijzondere reden waarom in Deli
de loonen in die zilveren dollars langer op dezelfde
hoogte konden blijven, ondanks den achteruitgang in
waarde van het zilver. Toen de gronden in Deli
voor de eerste cultures ontgonnen waren, was het nog
een land in eerste stadium van ontwikkeling; communicatiewegen waren er f niet, f zeer gebrekkig; door
deze omstandigheden was het leven in die streken
natuurlijk zeer kostbaar; aanvoer van levensmiddelen
was bijzonder duur. A l naar mate de cultures toenamen werden ook meer werken van beschaving aan-

63

gelegd; langzamerhand ontstond een uitstekend wegennet, goede spoorwegen werden aangelegd, en door een
en ander werd het leven steeds goedkooper. De koelies
werden dus aanvankelijk op een betrekkelijk hoog
loon in dollars aangenomen, maar ondanks de daling
van de waarde van den dollar konden zij door die
betere economische omstandigheden van het geheele
gewest langzamerhand meer koopkracht met hunne
dollars uitoefenen, zoodat zij ook uit dien hoofde de
gevolgen van den achteruitgang in den zilverprijs niet
of nauwelijks gewaar werden.
Als met n slag is daaraan een einde gemaakt in
het jaar 1906, niet door onze muntzuiveringen, maar
door eene omstandigheid geheel buiten de bemoeienis
van Nederland staande. De Straits-Regeering toch
was reeds lang van plan geweest in de Straits-Settlements
een op goudwaarde gefixeerden dollar in omloop te
brengen. Met het oog daarop had zij reeds in 1903
een eigen Strajts-Dollar laten aanmunten. Daar"3e
zilverprijs nog steeds bleef dalen, durfde het StraitsGouvernement echter niet tot defixeeringover te gaan
uit vrees van complicaties met de naburige Aziatische
landen. Zoo heeft het geaarzeld tot eind Januari 1906.
Terwijl in 1903 de zilverprijs tot een laagste punt van
2iH/
d. per ounce fijn zilver was teruggeloopen, zette
daarna vrij spoedig eene rijzing in het zilver in, en
toen die rijzing nog verderen omvang dreigde aan te
nemen, meende de Straits-Regeering einde Januari 1906
plotseling tot de fixeering van den dollar op 2 shilling
4 pence ( f 1,41 in Nederlandsch-Indisch geld) te
moeten overgaan.
1 6

Ter Oostkust van Sumatra en ter Westkust van


Borneo had men vr 1906 veel belang er bij om met
zijne circulatie van zilveren munten zooveel mogelijk
de toestanden in de Straits-Settlements na te volgen;
vandaar, dat de zilveren Straits-dollar van 1903 reeds
zeer spoedig na uitgifte het voornaamste bestanddeel
uitmaakte van de zilver-circulatie in die streken. Toen
dus einde Januari 1906 die zilveren Straits-dollar op
een vaste goud-basis gefixeerd werd, was daarmede
de zaak voor de Oostkust van Sumatra en de Westkust
van Borneo vrijwel uitgemaakt; ook zij hadden daarmede plotseling als voornaamste bestanddeel van
hunnen geldsomloop eene op goud gebaseerde teekenmunt gekregen. Weliswaar waren nog vele andere
soorten zilveren dollars en ook velerlei vreemd kopergeld in omloop, maar dit werd meer in de binnenlanden
aangetroffen, en had op den eigenlijken omloop van
het geld niet zooveel invloed meer; dit vreemde geld
stond in beteekenis althans verre ten achter bij den
Straits-dollar.
Toen ik in 1906 (laatste dagen AugustusOctober)
in overleg met het Gouvernement eene inspectie-reis
over muntzaken door het uitgebreide gewest van de
Oostkust van Sumatra ging maken, trof het mij dan
ook, dat er nagenoeg geen argument meer was voor
het in omloop houden van die vreemde muntstukken,
omdat ook elk voordeel voor planters en anderen
daarbij verdwenen was door de fixeering van den
Straits-dollar, en dat integendeel slechts nadeelen overbleven van eene circulatie van munten, waarvoor de
wettelijke regelen uitsluitend door het buitenland werden

65
vastgesteld. De Chineesche handelaren aan de Westkust
van Borneo hadden dan ook al dringend om uitdrijving
van den dollar gevraagd, en reeds in den loop van het
jaar 1906 was die uitdrijving aldaar voltooid. In Deli
en omliggende gewesten heeft de uitvoering van dezen
maatregel wat meer tijd genomen, doch in 1907 en
1908 is ook al in die gewesten de uitdrijving van den
vreemden dollar tot een voldongen feit geworden.
(Zie verder iste Muntadvies, Hoofdstuk VI).
Andermaal ben ik hier een eind in de munteeschiedenis vooruitgeloopen; keeren wij daarom weder terug
tot de positie van den Gulden in het verkeer in 1870.
Na de daling van den zilverprijs in 1870 en volgende
jaren kon het Nederlandsche zilvergeld uit den aard
der zaak niet meer gebruikt worden voor betalingen
aan het buitenland; er moesten derhalve andere middelen
gevonden worden voor de eventueel noodige verrekeningen van onze kolonin naar het buitenland. Drie
verschillende uitwegen zijn hiervoor gevonden.
In de eerste plaats waren de sedert de laatste jaren
in Indi opgetreden particuliere banken steeds meer
in staat om den wisselhandel als tak van haar bedrijf
uit te oefenen, en ook de Nederlandsche HandelMaatschappij is in belangrijke mate hiertoe overgegaan,
nadat zij door het verloop van het cultuur-stelsel haar
bedrijf zeer belangrijk heeft moeten reorganiseeren;
eene Statutenwijziging, goedgekeurd bij Koninklijk
Besluit van 18 October 1874 No. 9, en in werking
getreden 1 Januari 1875, heeft haar dien nieuwen weg
geopend; en zij heeft het groote bankbedrijf allengs

66

met zooveel ernst opgenomen, dat zij in de latere jaren


eene eerste plaats onder de bankiers is gaan innemen.
De wisselhandel kon echter meermalen niet voldoen
in de behoefte aan remise naar het buitenland of naar
Nederland. Wij zien dan ook na 1870 herhaaldelijk
voor het eerst vrij belangrijke terugvloeiingen van
zilvergeld naar Nederland, welke sprongsgewijze in
verschillende jaren zelfs tot vrij belangrijke bedragen
oploopen, als:
in 1875
f 2.480.000
1876
, 6.462.000
1878
6.860.000
1879
2.750.000
1880
2.750,000
1882
, 2.300.000
1891
9.650000
1892
8.800.000
1901
9.002.000
1902
3.000.000
1913
4.879.0001)
Op den duur werd niettemin ook na 1870 veel meer
zilver van Nederland naar Indi gezonden: )
in 1871
f 10.658.000
1872
8.446.000
.. 1873
28.633.000
.. 1875
, 4.538.000
1876
2,513.000
1877
18.919.000
1878
11.610.000
2

) Deze cijfers zijn ontleend aan de Koloniale Verslagen.


) Zie hierover ook de mededeelingen op blz. 415416.

in 1879
f 6.647 000
1880
5.512.000
1882
2.045.000
1883
4.159.000
1888
7.989.000
1889
17.073.000
1890
6.630.000
1892
6.148.000
., 1899
8.107.000
1900
2.385.000
1901
, 2.120.000
1905
, 4.428.000
i 1906
5.644000
1907
7.059.000
1908
, 20.451.000
1909
9.719.000
| 1910
10.593.000
., 1911
7.137.000
1912
12.293.000
1913 . . . . 18.989.000
1917
; 3.238.000 l)
Natuurlijk moesten die zilver-zendingen naar Nederland door anderen dan het Gouvernement plaats vinden,
in de eerste plaats door banken. De Nederlandsche
standpenningen begonnen dus in den wisselhandel
tusschen Indi en het moederland dezelfde rol te vervullen als in het algemeen edel metaal in het internationaal verkeer tusschen andere landen moet spelen.
Die zilver-zendingen hebben in sommige jaren vrijwel
Deze cijfers zijn ontleend aan de Koloniale Verslagen.

68
een evenwicht gevonden; bijv. in het jaar 1892 werd
uit Indi naar Nederland verzonden 8 . 8 millioen, en
van Indi naar Nederland 6.1 millioen. Voor een
deel dier zendingen over en weder is eene verklaring
te vinden in de noot op blz 7677.
Die zilverzendingen moesten echter ook indirect
voldoen in de behoefte aan metaal-remise naar en van
andere landen; dit geschiedde dan steeds via het
moederland, omdat het moederland wel was aangesloten
aan de internationale verrekening in goud. In latere
jaren treft men over en weer ook eenige zendingen
in goud tusschen de kolonin en het moederland aan,
en herhaaldelijk zijn het dezelfde partijen geweest,
altijd bestaande uit Nederlandsche gouden tientjes.
Indien mogelijk gebruikte men zelfs bij voorkeur de
gouden tientjes voor die verrekeningen, omdat de vracht
voor goud lager was dan voor zilver, en omdat de
gouden tiengulden-stukken, ondanks herhaalde pogingen
van verschillende zijden, nimmer plaats hebben kunnen
vinden in den geldsomloop onder de koloniale bevolking. Die metaal-zendingen waren dus, zij het langs
een omweg, een gebruikelijk tweede middel van verrekening met het buitenland geworden.
De latere jaren (18991905) kon men waarnemen,
dat de Javasche Bank zich meer en meer belastte met
die metaal-zendingen over en weer, totdat na 1906
deze bijna uitsluitend door de koloniale circulatie-bank
Igeschiedden, met uitzondering van metaal-zendingen,
die het Gouvernement voor eigen rekening bleef doen,
om redenen, die ik hieronder nader zal uiteenzetten.
Ter voldoening aan de eischen van het wisselverkeer

is echter op den duur nog een derde weg gevonden,


welke voor de ontwikkeling van ons koloniaal muntwezen de meest belangwekkende is geworden; ik
bedoel de nieuwe toepassing van de gold-exchangepolitiek der Javasche bank, waardoor de circulatiebank
ten slotte het werken met edel metaal als verrekeningsmiddel bijna geheel tot voorwerp van haar eigen zorg
heeft gemaakt. Voor het juist begrip der munt-geschiedenis, en vooral voor de beslissing, welke wegen in
de naaste toekomst gekozen moeten worden, is de
ontwikkeling van dezen werkkring der circulatiebank
van z groote beteekenis, dat ik daarvan afzonderlijk
eene beknopte uiteenzetting moet geven.

H O O F D S T U K IV

De allengs toenemende kracht van de


Javasche Bank (1875-1906).
Ik heb vroeger reeds opgemerkt, dat de regeling
van het octrooi der Indische circulatiebank in de jaren
vr 1870 zeer gebrekkig was. Eerst de Heer N . P .
VAN DEN BERG, als President der Javasche Bank opgetreden in het jaar 1873, mocht de voldoening smaken,
dat, mede door zijne pogingen i n aansluiting aan de
vertoogen, die reeds op dit punt door de vorige
Presidenten WIGGERS VAN KERCHEM en ALTING MEES

waren gehouden, het octrooi zeer verbeterd werd,


met het gevolg, dat een zelfde systeem als voor D e
Nederlandsche Bank in 1864 onder leiding van Mr. W .
C . MEES was ingesteld, sedert 1875 ook voor D e
Javasche Bank zou gelden. De uitgifte van bankpapier
was dus niet meer aan een vast maximum verbonden,
onder goedkeuring der Regeering, doch eene elastische
uitgifte werd verkregen door de bepaling, dat minstens
40 % van de uitgegeven bankbiljetten en van de andere
dadelijk opvraagbare obligo's door edel metaal moest
gedekt zijn. D e Bank kon dus in het vervolg onbelemmerd, al naar behoefte van het verkeer, hare
emissie van bankbiljetten vergrooten, mits zij maar

Directievleugel te Batavia Oude Gebouw,

7i

eene voldoende dekking in edel metaal in hare


kassen hield.
In de wijze, waarop de Javasche Bank op den duur
haren metaalvoorraad op peil heeft kunnen houden
tegenover hare bankbiljetten en hare andere dadelijk
opvraagbare schulden, heeft zij een zeer bijzonder
voorbeeld kunnen geven van de systematische toepassing van het Gold Exchange systeem. Bij de
Europeesche circulatiebanken gold als eerste regel
van bankbeheer, dat de metaalvoorraad tegenover
de uitgifte van bankbiljetten op peil werd gehouden
door te werken met veranderingen in de disconto-rente;
vooral de Bank of England gaf daarbij het voorbeeld.
Werden te veel circulatiemiddelen gevraagd of werd
geld schaarsch, dan zette de circulatiebank hare rente
voor disconto's en beleeningen op. Indien de wisselkoersen reeds z ongunstig benvloed waren geworden,
dat goud-uitvoer had plaats gevonden, dan had de
verhooging van rente bijna altijd het gevolg, dat de
emissie van bankbiljetten inkromp en de wisselkoersen
weder ten gunste van het land terugliepen, zoodat
de goud-uitvoer ophield, en zelfs na eenigen tijd kon
plaats maken voor een goud-invoer uit naburige landen,
alwaar de rente niet zoo was opgezet. Algemeen
zwoer men daarom in de Europeesche landen bij de
kracht van de disconto-schroef, en het werd welhaast
als een axioma beschouwd, dat lage rente op den
duur goud-uitvoer ten gevolge moest hebben en hooge
rente wederom tot goud-invoer aanleiding moest geven.
De verplaatsingen van goud tusschen verschillende
landen konden in Europa zeer gemakkelijk plaats

72
vinden, omdat die landen z dicht bij elkander lagen,
dat een vervoer van goud zelden meer dan 24 uur
behoefde te nemen.
In dat opzicht waren natuurlijk de Aziatische landen
in eene zeer verschillende positie tegenover Europa.
Aanvoer van edel metaal kon in de Aziatische landen
in hoofdzaak, ja voor het meerendeel slechts plaats
vinden door verzending van dit metaal uit Europa. 1)
De verscheping van edel metaal nam dan echter een
tijd van vele weken in beslag. V a n eene snelle uitwerking
van disconto-verhoogingen kon dus reeds daarom
nauwelijks sprake zijn. Bovendien brachten die geldverschepingen nog bijzondere nadeelen mede, dat zij
veel kostbaarder waren dan verplaatsingen van edel
metaal in Europa, n omdat de vracht en assurantie
natuurlijk zooveel hooger waren, n omdat het zeilende
geld, althans voor particuliere banken, gedurende de reis
werkeloos was en hieruit rente-verlies moest ontstaan.
In dat opzicht staat eene circulatiebank echter in
eene geheel andere positie dan eene gewone bankinstelling. Eene circulatiebank moet volgens bestaande
bank- en muntstelsels altijd eene belangrijke hoeveelheid edel metaal bezitten, ook al is dit op zich zelf
een renteloos bezit voor de Bank. Terwijl eene gewone
bankinstelling bij voorkeur hare kas zoo klein mogelijk
zal houden, ten einde rente-verlies te voorkomen, is
het de taak van de circulatiebank om een belangrijk
!) Ik laat hier buiten beschouwing de minder belangrijke zendingen
van de Japansche en de Australische Muntinrichtingen, en de
zendingen van Amerika naar de Philippijnen, welke voor dit betoog
van weinig beteekenis zijn.

73
percentage van dat edel metaal te harer beschikking
te houden. Het is daarom onverschillig voor eene
circulatiebank of dergelijk metaal renteloos ligt tijdens
een vervoer op eene lange zeereis, en zelfs is het voor
eene circulatiebank niet noodig om dat edel metaal
voortdurend alleen in hare eigen kassen in haar eigen
land te houden. Eene gewone bankinstelling kan nagenoeg niets uitrichten met een metaalvoorraad, welke
zij in een ander land houdt. De Indische circulatiebank
kan het recht tot uitgifte harer biljetten echter
evenzeer ontleenen aan goud, dat in Nederland, als
in Engeland, of in Japan, in Hongkong of in Bombay
zou liggen, mits zij natuurlijk slechts zeker zij, dat
het geld in die steden te harer volle vrije beschikking
ligt; daaruit kon en moest op den duur eene andere
bankpolitiek voortkomen voor circulatiebanken in
overzeesche gewesten gevestigd.
De Nederlandsche Bank wilde vroeger uitsluitend
het haar toebehoorende goud in hare eigen kelders in
Nederland bewaren; de Bank of England dacht er
vroeger niet aan ook maar eenig deel van haren
goudvoorraad buiten Engeland te doen berusten. Ook
in die meeningen is wijziging gekomen door den
oorlog, althans in Engeland. Sommige koloniale landen
vonden het daarentegen reeds vr den oorlog zelfs
rustiger, indien een deel van hunne gouddekking in
n der groote centra van Europa werd bewaard.
Nog in een ander opzicht wijkt de werkkring vah
de koloniale circulatiebank belangrijk af van dien vah
anderen, Kolonin zijn in het algemeen landen, welke
inog in staat van ontwikkeling zijn. Binnen korten

74
[tijd kunnen aldaar veranderingen intreden, z groot
als in Europeesche landen slechts denkbaar zouden
zijn ingevolge veroveringen door een oorlog. In onze
eigen kolonin kunnen wij verschillende voorbeelden
daarvan aanwijzen. Door de muntzuiveringen werden
zeer uitgebreide landstreken op eens onder de heerschappij van het Nederlandsche Muntwezen gebracht,
evenals of die landen door het zwaard zouden zijn
veroverd. Van munt-standpunt besproken stonden die
maatregelen dus gelijk met eene annexatie van gebied;
de annexatie ging echter langs volkomen vredelievenden
weg. De ontwikkeling van vele afgelegen plaatsen op
de Buitenbezittingen, zooals de uitbreiding van ons
direct gezag in het binnenland van Celebes, in vele
eilanden van de Molukken, in het groote binnenland
van Sumatra, brachten eveneens eene vrij plotselinge
vergrooting van den omloop van ons eigen geld mede.
Het sprak dus van zelf, dat op den duur de vermeerdering van metaalgeld voor die uitbreiding van
den omloop van onze munt niet kon verkregen worden
|door eene enkele verhooging van de disconto-rente.
Hier waren geen economische factoren aan het werk,
dat geld schaarsch werd door overproductie, door
speculatie of allerlei andere oorzaken, die zich in
Europeesche landen lieten gelden, maar hier werd de
vermeerdering noodzakelijk door de uitzetting van
gebied. Evenmin als na den oorlog van 1870'71
Duitschland dooreenedisconto-verhoogingzijnen metaalvoorraad vermeerderde om het geannexeerde gebied
van Elzas-Lotharingen van munt te voorzien, en evenmin als de Banque de France hare rente behoeft te

75
verhoogen om in omgekeerde richting thans weder
Elzas-Lotharingen van Fransche munt te voorzien,
"evenmin kon in onze Oost-Indische kolonin eene
vermeerdering van den metaalvoorraad voor die doeleinden door eene enkele verhooging der rente worden
[verkregen. Andere maatregelen waren daarvoor noodig;
wij moesten ons die in grootere hoeveelheden noodige
metalen middelen eenvoudig verschaffen.
In de Oostersche landen kon dit over het algemeen
op zeer eenvoudige wijze geschieden; immers in
de Oostersche landen bestaat als regel eene groote
productie van enkele artikelen, welke noodwendig
uitgevoerd moeten worden: zoo uit onze kolonin de
suiker, de coprah, de thee, rubber, cassave en nog
verscheidene andere. Deze goederen moeten aan het
buitenland geleverd worden, en kunnen dus in het
buitenland betaald worden met goud; indien nu de
circulatiebank maatregelen neemt, dat zij de wissels,
van uit Indi getrokken op Europeesche landen,
onder bijvoeging van de verschepingsdocumenten, in
handen krijgt, kan de Indische circulatiebank zich op
die wijze een tegoed verschaffen, dat zij in ieder der
betrokken Europeesche landen in edel metaal kan
omzetten. Althans vr den oorlog was dat het geval.
Was de wissel betaalbaar in Holland, dan kon de
Bank Hollandsche zilveren Guldens of Rijksdaalders
of gouden tientjes aan zich laten uit betalen; luidde
de wissel in sterling op Londen, dan kon de Bank
zich dien wissel laten betalen in gouden Sovereigns.
De circulatiebank had dus slechts maatregelen te
nmen om in de eigen kolonie een voldoend bedrag

van die buitenlandsche wissels op te koopen, om zich


zelve uit het provenu van die wissels eene vermeerdering van haren metaalvoorraad te verschaffen. Zoodra
zij dien metaalvoorraad verkregen had, al lag die dan
nog in Holland, in Engeland, in Duitschland, of waar
dan ook, dan had zij reeds het recht verkregen om
daartegen bankbiljetten uit te geven, dus had zij reeds
hare emissie-bevoegdheid krachtig uitgebreid. Door
de groote ontwikkeling van onze Oost-Indische kolonin
in de laatste 15 jaren, en door de uitbreidings- en
pacificatie-politiek, vooral onder den GouverneurGeneraal VAN HETSZ gevolgd, werd eene groote
uitbreiding vereischt, zoowel van de bankbiljettenemissie der Javasche Bank, als van den metaalvoorraad,
welke deze moest aanhouden. Die uitbreiding heeft
de Javasche Bank, zonder eenige moeite en zonder
eenigen schok teweeg te brengen in het circulatiewezen
van onze kolonin, tot stand kunnen brengen door
voldoende wissels, betaalbaar in Nederland en andere
Europeesche landen, te koopen, en somtijds nog eenvoudiger, door in Indi geld neder te leggen tegen
z.g. telegrafische uitbetalingen (T. T.) in Europa, welke
uitbetalingen in Europa zij wederom in metaal kon
omzetten. 1)
) Een merkwaardig voorbeeld is daarvan gegeven onder het
Presidentschap van de Javasche Bank van den Heer S. B. ZEVERIJN
^ 8 8 9 1 8 9 3 ) . President ZEVERIJN wilde reeds gebruik maken van
het bij het Octrooi 1891 verleende recht om buitenlandsche wissels
te koopen; n der grootste bankinstellingen in Indi achtte het
ongewensCht, dat De Javasche Bank zich in die wisselmarkt zou
begeven, en daar de bevoegdheid om buitenlandsche wissels te
3

Oude Kluizen te Batavia.

77
De mogelijkheid van deze bankpolitiek is voor de
Javasche Bank eerst geopend bij de verandering van
haar octrooi in 1889. Eenige jaren tevoren had de
Heer B. HELDRING, destijds directeur van de Kasvereeniging te Amsterdam, later directeur en President
van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, in een
tijdschrift-artikel opgemerkt, dat de Javasche Bank
haren werkkring belangrijk zou kunnen uitbreiden, en
de aan haar toevertrouwde gelden meer rente-gevend
zou kunnen maken, indien zij een deel van hare
middelen buiten Nederlandsch-Indi zou aanhouden.
Met het oog daarop stelde de Heer HELDRING voor,
dat de Javasche Bank een eigen kantoor in Amsterdam
zou oprichten, ten einde dergelijke zaken voor de
Javasche Bank in Europa te regelen. De Heer VAN
DEN BERG, in zijne qualiteit van President van de
Javasche Bank, kwam destijds krachtig tegen dit
voorstel van den Heer HELDRING op. Hij meende,
koopen voor De Javasche Bank beperkt werd tot den omvang van
haar beschikbaar metaalsaldo (zie hierover nader blz. 83) meende
die bankinstelling De Javasche Bank dien aankoop te kunnen beletten
door eenige millioenen Rijksdaalders in Batavia op te vragen, en die
voor eigen rekening naar Amsterdam te verschepen, waardoor het
beschikbare metaalsaldo volgens hare verwachting verminderd zou
worden. President ZEVERIJN doorzag dien toeleg echter, en kocht
tot het zelfde bedrag Telegrafie Transfer op Amsterdam, en
gaf telegrafisch order een gelijk bedrag aan Rijksdaalders uit
Amsterdam naar Batavia te zenden. Die zilver-zendingen in tegengestelde richtingen passeerden elkaar in de Roode Zee! De particuliere bankinstelling was echter de beschikking over de Rijksdaalders
tijdens de reis kwijt, en De Javasche Bank had hare emissie-bevoegdheid weder herkregen op het oogenblik, dat de Rijksdaalders aan
haar Bijkantoor te Amsterdam ter verzending naar Indi waren
afgegeven!

78
dat het geld van de circulatiebank in Indi behoorde
te blijven, en dat een opkoop van wissels elders
betaalbaar voor de circulatiebank af te raden was,
omdat hij een eenigszins speculatief karakter aan
dergelijke zaken meende te moeten toekennen. De
Heer HELDRING heeft dus in dien tijd beter in de
toekomst kunnen zien dan de Heer VAN DEN BERG,
ondanks de groote ervaring en de zeer groote verdiensten van dezen laatste, overigens in den opbouw
van het systeem voor de Javasche Bank.!) Immers
bij octroois-wijziging in 1891 werd de mogelijkheid
opengesteld om in Amsterdam een eigen bijkantoor
te doen oprichten, en reeds in 1891 is dit bijkantoor
aldaar in werking getreden.
In de eerste 15 jaren van zijn bestaan heeft dit
bijkantoor zich nog niet in al zijne kracht ontplooid,
maar eerst na 1905 werd dit noodig, wegens de zeer
bijzondere opleving van zaken in Indi, en wegens
de reeds met een enkel woord aangegeven uitbreiding
van het omloops-gebied van onze munt. De gevolgen
van die opleving zijn z belangrijk geweest ook op
muntgebied, dat ik daaraan eene afzonderlijke beschouwing moet wijden.
i) Dit artikel in De Gids van October 1879 werd door den
Heer VAN DEN BERG beantwoord bij particuliere brieven aan den
Heer HELDRING van 15 Januari 1880 en 30 Mei 1880, in welke
brieven de Heer VAN DEN BERG het voorstel tot oprichting van
een eigen kantoor in Amsterdam van De Javasche Bank krachtig
bestreed.

Vergaderzaal Oude Gebouw Batavia.

HOOFSTUK V.

De opleving in onze kolonin na 1906.


Ongeveer in 1906 is er een groote omkeer ten
gunste in onze Oost-Indische kolonin ingetreden.
Na de crisis van 1884 was in velerlei richting
een slapende toestand ontstaan.
De Atjeh-oorlog had sedert 1873 schatten geld
verslonden, en de toestanden van onrust in dat noordelijk deel van Sumatra gingen steeds meer aan ons
gezag in de geheele kolonie knagen; er zat geen
vaste lijn in het optreden van het Gouvernement;
slechts de Lombokoverval in 1894 had een oogenblik
tot krachtig optreden aanleiding gegeven, waardoor
op Lombok een nieuwe toestand werd geschapen,
welke dit land in de latere jaren tot zoo grooten
bloei heeft kunnen brengen. Doch in het naastliggende
Bali woelde de onrust steeds verder voort, en werd
ons gezag ten slotte gehoond. Celebes gaf ook reden
tot zorg, en zelfs tot in Makassar gevoelde men zich
niet veilig tegen het steeds aanmatigender optreden
van de Indische grooten.
De suiker-crisis had in 1884 diepe wonden geslagen,
en al waren sommige groote lichamen door hulp uit
Nederland staande gebleven, zoo werkte het zeer toch

8o
nog dieper door en vielen later nog verschillende
groote handelshuizen als offer van de crisis (DE RIJK
GROSKAMP & Co., de Dorrepaalsche Bank der Vorstenlanden, LENS & BERGSMA), terwijl de staande geblevenen
niet recht weder op gang konden komen. De welvaart
onder de bevolking was aan het tanen, en de z.g.
inzinking" van het Indische element was zelfs spreekwoordelijk geworden. In iedere redevoering, in bijna
ieder artikel over de toestanden dier dagen, werd op
die inzinking als een zeer zorgelijk verschijnsel gewezen.
De meest kenmerkende uiting van die dagen kan men
vinden in de verdienstelijke verzameling van rapporten,
op verzoek van den Minister van Kolonin door
Mr. C. T H . VAN DEVENTER opgemaakt met medewerking der Heeren G. P . ROUFFAER, Dr. E . B. KIELSTRA

en Mr. D. FOCK, en uitgegeven onder den titel van


Koloniaal Economische Bijdragen bij MARTTNUS NIJHOFF
in 1904. Men zag de toekomst algemeen duister in,
de energie werd verlamd, en men snakte naar daden
om tot een beteren toestand te komen.
Die daden zijn ingeleid door JOHANNES BENEDICTUS
VAN HEUTSZ. Aan hem was het bestuur van Atjeh
toevertrouwd, en met krachtige hand, doch tevens
met groote rechtvaardigheid, had hij tijdens een bestuur
van slechts enkele jaren vrede en daarmede welvaart
in dat voorheen zoo woelige gewest weten te brengen.
Men gevoelde de verademing komen, en als erkenning
van zijne verdiensten werd de hoogste macht in de
kolonin in 1904 in zijne handen gelegd. Ook dit
grootere werk vatte Generaal VAN HEUTSZ met kracht
aan. Door een tweetal expedities werden in Bali ten

8i

slotte onder leiding van Generaal ROST VAN TONNINGEN


de bestaande wantoestanden opgeheven en werd ook
in dit prachtige land aan de inheemsche bevolking
rechtszekerheid tegenover de vroegere meermalen
misdadige tyrannie der vorsten en vorstjes geschonken;
Celebes werd door eenige expedities in een ordelievend
land herschapen, en Generaal VAN DALEN bracht door
zijn kranigen tocht door de Gajoe- en Alas-landen
en het Batak-gebied, de groote landstreken tusschen
Atjeh Noordelijk en Langkat-Deli en Toba meer
Zuidelijk en Westelijk in, een zelfde rust, waardoor
in die verschillende gebieden thans overal een verbeterde landbouw en veeteelt gedreven worden, waar
kort te voren de akkers braak moesten blijven, omdat
zij anders toch door de naburige, onderling vijandige,
kampongs vr den oogst verwoest zouden zijn. Op
de Batak-hoogvlakte heb ik nog de loopgraven en de
kleine forten gezien, van waaruit de naburige dorpen
stroop- en moordtochten tegen elkander ondernamen;
en twee onzer gidsen op die hoogvlakte verklaarden
lachend, niet zonder trots, dat zij nog slechts enkele
jaren geleden aanvoerders waren van elkaar ten doode
toe bestrijdende dorps-legertjes. Ieder seizoen kon men
thans de toeneming in de bebouwde velden waarnemen.
De cultures hadden de wetenschap als bondgenoot
gekozen, met hunne proefstations, met hunne betere
keuze in aanleg van tuinen en selectie van zaden;
de thee-cultuur ontstond, en ook met de rubber, met
de koffie, werden nieuwe banen betreden; vooral de
suiker was reeds op weg om een nieuw, nog nooit
gekend, tijdperk van bloei in te gaan; in vele streken

82
werden landwegen aangelegd of verbeterd, het net
van spoorwegen en tramwegen sterk uitgebreid; de
hygine werd krachtig ter hand genomen. In n
woord, allerwege scheen een nieuwe geest in de
menschen te zijn gevaren.
Toen ik in Juni 1906 in Indi kwam, vroeg ik tevergeefs waar men nu toch de bewijzen van die
inzinking moest zoeken, waarvan ik in Holland nog
zoo voortdurend had hooren spreken. Spoedig kwamen
de muntzuiveringen aan de orde (zie iste advies).
Ik kon dus maar n beeld in mij opnemen van het
mij tot dien tijd nog in eigen aanschouwing onbekende
land: dat van krachtige en snelle ontwikkeling en
vooruitgang.
Met 1 April 1906 was juist een nieuw, en vrij
belangrijk gewijzigd, octrooi voor de Javasche Bank
ingegaan, doch nauwelijks was ik vier maanden in
het land, of het was mij in verontrustende mate duidelijk
geworden, dat het keurslijf voor de Javasche Bank
te nauw genomen was voor de ontwikkeling, die men
dag op dag in dit uitgebreide koloniale Rijk zag
opkomen.
Ik gevoelde mij genoodzaakt reeds een jaar later
weder naar Holland terug te keeren, om met aandrang
eene nieuwe wijziging van het octrooi te bepleiten;
mijn optreden werd van verschillende zijden scherp
geeritiseerd; men achtte het zelfs ondoordacht, wild,
wispelturig, om wijziging te vragen van wat nauwelijks
een jaar geleden na langdurig overleg tusschen vele
personen in het vernieuwde octrooi tot stand was
gebracht. Achterna kan ik niet genoeg waardeering

Kasafdeeling Oude Gebouw Batavia.

83
uitspreken voor de bewindslieden (in Indi, vr allen
den Gouverneur-Generaal VAN HEUTSZ en den algemeen
Secretaris D. VAN REES, en in Nederland de Ministers
FOCK en DE MEESTER), die mede wilden inzien, dat groote
tijden voor onze kolonin begonnen aan te breken, en dat
ook de circulatiebank, als hoedster van ons koloniale
geldwezen, door verbetering van haar nog te ouderwetsche octrooi in staat moest gesteld worden zich bij
voorbaat in dienst van die ontwikkeling te stellen.
De quaestie ging voornamelijk over de vrijheid
voor de Javasche Bank om eene z.g. buitenlandsche
! wissel-portefeuille te houden. Op het voetspoor van
eene bepaling, die eigenlijk bij vergissing in 1888 in
het vernieuwd octrooi der Nederlandsche Bank was
opgenomen en dan ook wijselijk bij de laatste octrooiswijziging in 1919 voor de Nederlandsche Bank geheel
geschrapt is, werd vrijwel gedachtenloos in het octrooi
der Javasche Bank van 1891 de bepaling opgenomen,
dat de buitenlandsche wisselportefeuille nooit langer
dan twee maanden achtereen het bedrag van 'het
beschikbare metaalsaldo zou mogen overtreffen. 1)
)
7 van het octrooi van 1888 luidt die bepaling voor
De Nederlandsche Bank: De som der in buitenslands betaalbaar
papier belegde gelden mag nooit langer achtereen dan gedurende
een tijdperk van veertien dagen het bedrag van het beschikbaar
metaalsaldo der Bank te boven gaan." In het octrooi van 1891
voor de Javasche Bank luidt die bepaling in artikel 10: De som
der op den voet van den paragraaf IV van artikel 7 in, buiten
Nederlandsch-Indi betaalbaar, papier belegde gelden, mag nooit
langer achtereen dan gedurende een tijdperk van twee maanden
het bedrag van het beschikbaar metaalsaldo der Bank te boven
gaan." Deze bepaling was in het octrooi van de Javasche Bank
in 1906 onveranderd blijven staan.
l

I n

Deze bepaling was onverstandig, vooral om de twee


volgende redenen. Onder buitenlandsche wissels werden
begrepen wissels betaalbaar buiten Nederlandsch-Indi,
dus ook in Holland. Nu waren er wel bet-weters in
Holland, die beweerden, dat de koloniale circulatiebank
hare wisselportefeuille in de eerste plaats moest samenstellen uit de inheemsche handelswissels van het land,
zooals iedere circulatiebank in Europa zulks als haar
plicht rekende; maar zij, die dit argument gebruikten,
gaven blijk volslagen onkundig te zijn van de toestanden
in ons Indi; immers dergelijke binnenlandsche wissels
bestonden niet; ik herinner mij ten minste niet er ooit
een te hebben gezien; de z.g. binnenlandsche wissels
waren promessen, door de tweede hand aan de importeurs afgegeven voor op credit verkregen importgoederen, dus door Chineesche, Arabische, en
zeer enkele Europeesche, tokohouders aan de importhuizen op enkele hoofdplaatsen afgegeven. Dit was
dus zuiver crediet-papier, en niet zelden van minder
goed gehalte. De circulatiebank moest dus integendeel
zorg dragen, door dergelijk papier niet te gemakkelijk
op te nemen, de creering van die crediet-promessen
niet te veel in de hand te werken. Voor zooverre er
overigens nog binnenlandsch papier bestond, had dit
ook den vorm van promessen, doch dit vond zijn
oorsprong in gelden, ter leen verstrekt door Chineezen
en Arabieren aan particulieren in Indi, op welke
voorschot-verleeningen men niet zelden den naam van
woeker mocht toepassen. Dergelijk papier was voor
de circulatiebank natuurlijk onaanneembaar.
De groote zaken van onze kolonin worden even-

Hoofdkassier Nieuw Gebouw van De Javasche Bank te Batavia,

85
wel gedaan door den handel in cultuurproducten, en
deze worden voor verreweg het grootste gedeelte naar
landen buiten Nederlandsch-Indi verkocht; doorvoerhandel bestond in onze kolonin niet; die handel in
producten naar het buitenland betrof dus ten volle de
eigen producten van het land. Door het deelnemen
in de financiering van die buitenlandsche wissels,
getrokken tegen uitvoer van inheemsche producten,
steunde de circulatiebank in de eerste plaats haar eigen
land. Het was dus inderdaad eene groote kortzichtigheid,
ja meer dan dat, een gebrek aan juist inzicht, om de
circulatiebank hierin te willen belemmeren.
De grondgedachte van dat beperkende voorschrift
was natuurlijk geweest, dat men de circulatiebank wilde
beletten om hare beschikbare middelen vast te leggen
in wissels, in het buitenland betaalbaar, dus schijnbaar
in buitenlandsche zaken, en om daardoor het voor
het binnenland beschikbare geld schaarsch te doen
worden. Vandaar het vastkoppelen van den omvang
der buitenlandsche wisselportefeuille aan het bedrag
van het nog beschikbare metaalsaldo.
Doch ook deze redeneering was, althans voor Indi,
geheel foutief. De groote kracht van Indi bestaat in
zijne positie van uitvoerend land; uit die uitvoeren
ontstaan vorderingen op den vreemde, en die vorderingen
werden omgezet in wissels, in goud of goudwaarde
betaalbaar in Nederland of in eenig vreemd land.
Bij afloop dier wissels kon men dus in die landen,
waar zij betaalbaar waren, desgewenscht edel metaal
vorderen. Een particuliere handelaar of bank deed dat
natuurlijk in den regel niet, en zou hiertoe alleen

86
willen overgaan, indien de circulatiebank hare rente
sterk verhoogd zou hebben, ten einde edel metaal
naar haar land te trekken. Wij hebben echter reeds
boven gezien hoe langzaam en omslachtig deze, voor
Europeesche landen vrijwel traditioneele wijze van
handelen, voor een koloniaal land zou werken; en
hoe bovendien het koloniale land uitbreiding van zijne
muntcirculatie noodig had op grond van uitbreiding
van omloopsgebied, dus op grond van nog geheel
andere redenen dan eene tijdelijke uitbreiding van
crediet in den handel. De Indische circulatiebank moest
dus wel op eene andere wijze ingrijpen dan volgens
het oude recept van de bankpolitiek der Europeesche
circulatiebanken; juist door hare toepassing van de
Gold-Exchange-politiek kon zij eene buitengewoon
nuttige kracht in die richting uitoefenen.
Gouverner c'est prvoir; de circulatiebank moest
dus niet wachten totdat de nood gekomen was, doch
moest zoo verstandig wezen verder in de toekomst
vooruit te zien, en zich bij voorbaat de middelen
tot die metaal-vermeerdering verschaffen. Die middelen
lagen voor haar slechts voor het grijpen, indien zij bij
voorbaat zich door aankoop van een belangrijk bedrag
dier buitenlandsche export-wissels voorzag.
Nu bestond in Indi het eigenaardige gebruik, dat
die export-wissels langen tijd vooruit op levering
werden verkocht; gewoonlijk werden in de maanden
December, Januari en Februari groote bedragen dier
wissels voor het geheele komende jaar door de exporteurs verkocht; de exporteurs deden dit om zich van
den koers te verzekeren, omdat zij daarop hunne prijzen

Zoogenaamde kooien voor het publiek in de kas-afdeeling van het nieuwe gebouw te Batavia,

87
voor

opkoop

van producten in Nederlandsch-Indisch

geld ook voor geruimen tijd konden vastleggen, aangezien zij den komenden oogst ook reeds lang vooruit
moesten opkoopen.
lezen

dat

vooruit hebben
reeds de

Telkens kan men in de couranten

dergelijke

verkoopen

plaats

op

gevonden,

suiker, levering

ruimen termijn

dat

bijv. in 1919

Mei-November 1920, voor

dien prijs is verkocht. In den suikerhandel werkt dus


ieder belanghebbende,
de

bank, die

vooruit.

de

de suikerfabriek, de exporteur,

wissels koopt,

Wilde de

ongeveer een jaar

circulatiebank dus zeker zijn het

voor hare bankpolitiek benoodigde bedrag aan wissels


|te verwerven, dan moest zij ook aan die koopcontracten
voor de

toekomst deelnemen.

Edoch,

dan kon die

'.dwaze beperkende bepaling van het octrooi haar juist


beletten die wissels op te nemen op het oogenblik, dat
ij die het meest noodig zou hebben om haren metaalvoorraad

op peil te houden.

O p het oogenblik, dat

het water haar aan de lippen kwam, wilde men haar


beletten in een

reddingsboot

te stappen, om boven

het water uit te komen,


In

het

systeem

van

paste die

verouderde,

begrepen,

bepaling

die Gold-Exchange-politiek

of liever die steeds verkeerd

niet meer;

wilde men de Gold-

Exchange-politiek

toepassen om te ontkomen aan de

groote

van

nadeelen

de

opvolging

van

de

oude

bankpolitiek van Europa, waaraan het koloniale bankwezen reeds geheel

ontgroeid

was,

dan moest die

beperkende bepaling uit den weg worden geruimd.


Dit

is dan ook geschied door de nieuwe octroois-

wijziging van 17 Januari 1908, Koninklijk Besluit No.

88
47 (Ind. Stb. No. 76) zij het dan ook op nog
eenigszins halfslachtige wijze, omdat de denkbeelden
toch nog te veel vastgeroest waren aan den ouden
tijd, en omdat van enkele zijden nog steeds eene
heftige oppositie werd gevoerd tegen de mogelijkheid voor de Indische circulatiebank om tot vrijere
ontwikkeling te komen. De gewraakte bepaling werd
veranderd in het voorschrift, dat de Javasche Bank
gedurende niet langer dan zes maanden achtereen
eene buitenlandsche wisselportefeuille van meer dan
het dubbele van haar beschikbaar metaalsaldo mocht
aanhouden.
Welbeschouwd had dit gewijzigde voorschrift nog
minder zin dan het vroegere; in het gewijzigde zat
heelemaal geen systeem meer. Het had echter deze
goede zijde, dat het geen kwaad meer kon doen, ook
al omdat de circulatiebank genoeg middelen in haar
macht had om deze quasi-beperking geheel machteloos
te doen worden. Daarom heeft de wijziging toch doel
getroffen. Het is dan ook stellig te verwachten, dat
het gezonde verstand bij de eerstvolgende octrooiswijziging van de Javasche Bank in 1921 dit dwaze
overblijfsel uit vroegere tijden van onbegrepen bankpolitiek geheel zal verbannen.
Intusschen stond nu het terrein voor de toepassing
van de Gold-Exchange-politiek nagenoeg onbelemmerd
open voor de Javasche Bank, en zij heeft daarvan een
ruim en zeer nuttig gebruik kunnen maken. In 1907/8
stond het reeds vast, dat groote bedragen metaalgeld
naar de kolonin gebracht zouden moeten worden;
eerstens voor de voorgenomen muntzuiveringen, verder

Kassiersafdeeling Nieuw Gebouw Batavi

voor de financiering van de verschillende militaire


expedities, waardoor evenzeer nieuwe gebieden voor
cultures, industrie, handel, en voor omloop van geld
opengelegd zouden worden; en dan eindelijk, last not
least, door de bijna wonderbaarlijke ontwikkeling van
cultures, industrie, handel en scheepvaart in ons uitgebreide Insulinde. Eenige cijfers kunnen het best
die uitbreiding aantoonen:
Op het gebied van het muntwezen:
In 1906 bezat de Nederlandsche Bank een zilvervoorraad van / 73.179.000 (6 Januari);
In 1914 was deze voorraad geslonken tot/9.616.702.
(1 April).
Het verschil is voor het grootste gedeelte naar onze
kolonin gezonden.
Daarnaast is tusschen 1906 en 1920 nog bovendien
per saldo / 86.200.000 aan goud door Nederland ter
beschikking gesteld, waarvan naar Nederl. Indi verzonden is een bedrag van 27.545.000. ( 26.345.000
aan gouden tientjes en 100.000 Sovereigns.)
Dadelijk opvraagbare obligo's van de Javasche Bank
(Bankbiljetten, Assignatin en rekening-courant-saldi
credit)
28 Maart 1906
25 Juli 1914
24 Jan. 1920

/ 59.650.000
122.805.000
, 418.663.000

QO

..
o i i\
Uitvoer Suiker ')

m duizenden
, ,
kilogrammen

TT

I906

996.637

I9 4

1.320.903

1917

1.166.480

1918
1919

,,
,
Geldswaarde
/

79.73i.OOO

182.537.000

1.540.100

183.793.000

1.819.475

426.642.000

Uitvoer Plantage-Rubber
1906

nihil

nihil

1914

9.887

25.970.000

1918

44.050

73.122.000

Uitvoer Thee
1906

12.028

7.217.000

1914

31.908

26.978.000

J9I7

33-254*

1918

29.958

17.849.000

1919

48.620

Uitvoer copra
1906

120.081

18.OI2.OOO

1914

243.725

60.93i.OOO

1917

24.931

71-578

15.773.000

108.848

1918 (achteruit door


olie-verw. in Indi)
1919

) De hier genoemde cijfers voor 1906, 1914 en 1918 werden


mij welwillend verstrekt van de zijde van het Departement van
Kolonin. De bovendien nog vermelde cijfers van 1917 en 1919
zijn ontleend aan de officieele Statistiek van den In- en Uitvoer
door particulieren op Java en Madocra, waarbij dus de overige
deelen van Nederlandsch-Indi buiten beschouwing zijn gelaten.
De bedragen in geldswaarde zijn in die laatste statistiek niet vermeld. De cijfers voor Suiker in i9i9betreflfendeJava-Suiker-uitvoeren.
l

9i
Nederlandsch-Indische Staatsspoorwegen

Opbrengsten 1906
94

!9 8
J

/ 22.224.000
41.859.000
45.170.000

Budget Nederlandsch-Indi
Ontvangsten

9
/ 169.300.000
9H
281.400.000
1919 (raming) . 404.400.000
I

Uitgaven

/ 167.500.OOO
343.900.000
., 551.900.000

In- en Uitvoeren
Invoer

1906 234.888.393 (hieronder r5.467.845 aan specin)


i 9 H - 430.158.711

16.779.091 ..
9i8 567.804.000

9.019.000
r

Uitvoer

1906 330.929.642 (hieronder 1.449.599 aan specin)


1914 684.554.989
I | 5.539.171
1918 679.844 .000

233.000

Reeds in 1908 heb ik, in mijne qualiteit van President


van de Javasche Bank, dadelijk volgens de regelen
van de Gold-Exchange-politiek gebruik gemaakt van
de bevoegdheid om een belangrijk bedrag buitenlandsche wissels te koopen, zoodat deze post op een
|gegeven oogenblik op de balans met 23 millioen
voorkwam. De haren zijn toen te berge gerezen bij.
de bestrijders dier laatste octroois-wijziging; zij wezen
met bezorgdheid op de roekeloosheid en speculatiezucht bij het beheer der circulatie-bank, die thans tot
dergelijke excessen in staat bleek.
Van de andere zijde bezien is het resultaat van
die doelbewuste toepassing van de Gold-Exchange-

92
politiek in d laatste

12 jaren geweest: geen cent

verlies op eenige buitenlandsche wisseltransactie uit


die jaren; l) aanvulling van den metaalvoorraad tot
in de geschiedenis van Indi nimmer gekende bedragen ;
vermeerdering der uitzettingen van 31.364.465,37
(4 April) in

1906 tot 208.141.731,01 (31 Jan.) in

Januari 1920;
vermeerdering der bankbiljetten-emissie

en rekening

courant saldo's van zooals wij reeds zagen


f

59.650.000 (28

Maart) in

1906 tot / 418.663.000

(24 Jan.) in Januari 1920;


vermeerdering

van

den

metaalvoorraad

van

36.811.786,81 (4 April) in 1906 tot /i72.57 -655>99


8

(31 Jan.) in Januari 1920.


En al die expansie is gekomen zonder eenige verhooging

van rente; integendeel de rentevoet ) van


2

De Javasche Bank is geweest:


!) Ik laat hier de daling in buitenlandsche valuta's door den oorlog
buiten beschouwing, ofschoon zelfs deze voor De Javasche Bank
geen ernstige gevolgen gehad heeft.
*) Deze rente geldt voor wissels met drie handteekeningen. Ik
moet hier eehige opheldering geven over eene schijnbare tegenspraak.
Op blz. 84 heb" ik betoogd, dat binnenlandsche goederenhandelswissels in Indi nagenoeg niet voorkomen; het is dus schijnbaar onlogisch om te spreken van eenen rentevoet volgens wisseldisconto voor binnenlandsche wissels met drie handteekeningen.
Toen ik dan ook in 1906 in Batavia kwam, was de gebruikelijke
rentevoet uitgedrukt in disconto-rente voor promessen. Daardoor
ontbrak evenwel elke gelijke grond voor vergelijking dier rente
met die van andere circulatiebanken in Europa. Om die mogelijkheid
van vergelijking te herstellen, voerde ik dus eenen, zij het vrijwel
theoretischen rentevoet in voor inheemsche handelswissels met drie
handteekeningen, op dezelfde wijze als bijv. De Nederlandsche Bank

Clearing in het gebouw van De Javasche Bank te Soerabaia,

93
i Mei 1906
12 Nov. 1906
23 Nov. 1906.

l/ 0/
i o/
6 o/

P Febr.
Apr.
Aug.

10 Dec. 1906
1 Mrt. 1907
5
1
1
r

/ 8

6i/ %
o/
2

907
1908
1908
1909

i/ o/
5 o/
o/
i/ o/
8

Hieruit blijkt dus, dat slechts in 1906/07 tijdens


eene kleine plaatselijke crisis de rente korten tijd
verhoogd moest worden tot 6 y % ; die crisis was
echter spoedig voorbij. En toen het door de betere
werking met het Gold-Exchange-stelsel, allengs mogelijk
werd om zonder drang van rente-verhooging te kunnen
voorzien in de gezonde en natuurlijke eischen tot
expansie van de circulatie van metalen geld en van
bankbiljetten, kon de rente zelfs verder verlaagd
worden, en nu reeds sedert bijna elf jaren kon die
rente op n zelfde laag cijfer gehouden worden,
9

die rente aangeeft. Toch heeft die rentevoet ook voor Indi eene
zeer wezenlijke beteekenis, omdat met deze disconto-rente gelijk
gesteld wordt de rente, te berekenen voor beleening van eersteklasse nationale obligatin (Nederl. Werk. Schuld, pandbrieven en
goede Nederlandsche of Nederl.-Indische obligatin), en ook de
rente voor beleening van buitenlandsch betaalbare goederen-wissels,
die gedurende de verscheping naar Europa aan De Javasche Bank
m beleening waren gegeven. En deze beide laatstgenoemde transacties vormen het grootste deel van de uitzettingen van De Javasche
Bank. Langs een omweg is dus de rente op die transacties inderdaad
de standaard rente voor de Indische circulatiebank, en als zoodanig
ook geschikt ter vergelijking met den rente-voet van de andere
circulatiebanken.

94
ondanks alle vreeselijke gebeurtenissen, welke overigens
de geheele wereld geschokt hebben.
De Javasche Bank heeft daarmede een eenig voorbeeld
in de geschiedenis geleverd. Ik wil niet komen op
het moeilijke vraagstuk of misschien ook in ons Indie
eenige inflatie is ingetreden door te groote uitgifte
van circulatiemiddelen; de behandeling van deze
quaestie zou mij te ver voeren, en behoort ook in
het kader van dit onderwerp niet tehuis. Maar wel
wil ik er op wijzen, dat die gezonde uitbreiding van
het circulatiewezen in onze kolonin, welke noodzakelijk
was wegens de zeer buitengewone opleving en ontwikkeling onzer kolonin na 1906, onder de practische
toepassing van het Gold-Exchange-stelsel heeft kunnen
plaats vinden zonder eenigen schok in het credietwezen en in den rentestand in onze kolonin te hebben
lteweeg gebracht. Integendeel, de Javasche Bank heeft
iederen druk, schok of stoot op dit gebied volledig
kunnen opvangen, en op het gebied van het circulatiewezen een rust kunnen verschaffen, als in geen enkel
ander land ter wereld is aan te wijzen.
Over eene regeling moet ik nog afzonderlijk spreken:
de z.g. pari-overeenkomst.
De Regeering in het moederland en het Gouvernement in Nederlandsch-Indi staan uit den aard der
zaak voortdurend met elkander in verrekening. In
vroegere jaren gaf dit aanleiding tot de afgifte van
Gouvernementswissels, waarover ik boven reeds
herhaaldelijk gehandeld heb; wij hebben al gezien, dat
het optreden van het Gouvernement in de wisselmarkt

DE J A V A S C H E

BANK.

Millioenen Guldens.

Millioenen Gulden:

1906/7
450 j.

v^T^r

1907/8

1908/9

r r ^ r

1909/10

1910/11

| |

TTTf i i

1911/12

1912/13

i T i i i iT 7

1913/14
M

445

fTT

1914/15

1915/16

1916/17

1917/18

i i i I i M i i r i i i M T i i i i

1918/19

T Ti i

1919/20

Ti i

i \\

440 Graphische Voorstelling Gemiddelde


435
Maandcijfers 1906/07-1919/20

440
435

430

430

425
4

.W/

, / v

Metaalvoorraad.

425

= Uitzettingen.

I__l_:ffi' -

410
405
400
395
390

450

445

*|I

1|II

1i

1|

1i

"P"^

j
'

4 , 0

405
400
395
390

385

380

375

j.

375

370

'

370

365

i-

360

365
360

355

385
380

350
345

340

355

350

345

340

335

335

330

330

j-

325
320

325

315

320

.!

310

315

305

310

j-

300

305

295

290

285

300

295

290

'.

285

280

280

275

275

270

~;

270

265

260
.

250
245

.
|

235
230

1
1

1 1

1|

i I I/'

190

f
-A

1\

X..:

1 |I

185

165

160
155

150

145

1
4

135

,!

!i

f.

130

115

no
*

^Cisiiuitr

4%

90

3^5iiZSSj^l.l_iLiuuillir..

85

au,

^E^^oji jaiobij

^ ^

^-i-^'i.C

^
/.^s^L

so

^ X X ^ - r l
-I

65

-t^-l

^^"^^>:
_

1 -7--/^
\ - ~ ^

50

-v^T^

'

_ _

35
30

i ^ ^
'l ^l^-^i^._^^L_~l

y - ^ i ^

\-

_ _ _ ^ = = : ^ _ ^ _ ^ x

40

~f
;

120

7 V - - - ~ - ^ H

>'5

J_

4,

_ _ _ ^ ^ ^ _ V ^ ^ - ^

^"^"^

t- ^ ^ ^
~

90

- - / ^ ^ ^ i
7

^ -

75

vo

65

60
55

V?
l p

95

-f
* - - V

-'

,05

85

no

yl

^ ^

'

\--J

~ ~ ~ ~ ~ ~ ^ ^ ^ ~
,

_ i

135
130

'

~
i

145
140

^ 4

Cy.

f
V

-jr

75

~-4^

150

j-ii

~~\

i o
,55

/ l - :

165

jf

-/

^-^L
:

"TH c ^ r u 3 i s r H i p - - |

95

! !

170

i ^ l 4

^^"v---

,05

175
A

-j

120

185
180

X
?

.25

f
j.

/-

-41 *

1
1

140

.-

200
190

50

45

_^___^:=_2

40

/^"'-' ~

35
30

L_

25

25

20

20

15

10

15

1
9H3/7

A.

1
190718

Jl

1
1908/9

1
1909/T

i
9?0/7

j
1911/12

1 ' I ' j
TiZl
gsjl

,
'

'

r
1914/15

10

1915/16

l
1916/17

'

' '
1917/18

'

k '

l
1918/19

l
1919/20

210

205

170

\J
W

195

175

220

1V

1 f

180

J t - A 215

225

: [

195

235

;'

205

240

/.

210

60
55

245
I

._/

215

70

250

220

255

i_

225

260

240

200

265

y'

255

'

05

95

in den regel geen succes was. Dit heeft aanleiding


gegeven aan den Heer Mr. T H . DE MEESTER tijdens
zijn viee-Presidentschap van den Raad van Indi, om
met de Javasche Bank eene overeenkomst te doen
aangaan, dat het Gouvernement zich geheel buiten de
wisselmarkt zou houden, doch, dat de Javasche Bank zich
daarentegen bereid zou verklaren over en weer tusschen
Holland en Indi ten behoeve van het Gouvernement
saldi over te maken zonder berekening van eenig
verschil in wisselkoers, dus op den voet van pari. De
Javasche Bank kon dit doen met het oog op hare
exchange-politiek, opdat zij op grond daarvan steeds
over middelen in Nederland zou kunnen beschikken;
aangezien dus ook op de Javasche Bank de taak was
gelegd om de wisselkoersen tusschen moederland en
kolonin zooveel mogelijk te steunen, en deze te houden
binnen de wisselkoers-grenzen van specie-verzending;
was het ook gewenscht, dat het Gouvernement deze
taak van de circulatiebank niet zou verzwaren door
eigenmachtig met wissel-afgiften in de markt te komen
welke allicht tegen de wisselpolitiek der Bank zouden
kunnen inwerken. Voor het Gouvernement zou het
bovendien op den duur eene zeer gunstige positie zijn,
dat het de zekerheid verkreeg over en weer den parikoers berekend te hebben, waardoor verlies in wisselkoers op de overmaking werd vermeden; terwijl het
ook niet op den weg van het Gouvernement kon liggen
om nu en dan een zoet winstje te maken bij een tijdelijk
gunstigen koers. De ondervinding had trouwens wel
geleerd, dat die zoete winstjes eene uitzondering bleven
tegenover de verliezen op den koers.

De Javasche Bank had oorspronkelijk die verplichting


aanvaard met eene beperking tot f 6 millioen per
halfjaar; na de octroois-wijziging in 1908 verviel elke
beperking in bedrag; slechts werd door de Javasche
Bank als beginsel gesteld, dat die overmakingen moesten
voortspruiten uit het gewone dagelijksche beheer van
de Regeering; daaronder zouden dus niet te brengen
zijn buitengewone remises, als bijv.: ingevolge van
het plaatsen van eene leening; metaal-aanvoer voor
andere doeleinden dan voor gebruik van den handel,
zooals voor militaire expedities, voor uitbreiding van
het omloopsgebied, enz., behoorden ook voor rekening
der Regeering te blijven.
In de praktijk is op die wijze tusschen het Gouvernement en de circulatiebank eene goede rolverdeeling
gekomen wat betreft het voor ieders rekening uit het
moederland te ontbieden geld; maar indirect kon de
Javasche Bank het Gouvernement ook hierbij steunen
door haar Exchange-politiek en door de Pari-overeenkomst, daar zij door een en ander zelfs in Nederland
de middelen kon verschaffen om het noodige metaalgeld in Nederland te verkrijgen. Als typisch voorbeeld
kan ik noemen, dat ik gedurende mijn tijdelijk verblijf
in Amsterdam in het najaar 1907 in staat was voor
rekening van de Javasche Bank goud uit Engeland
te ontbieden, hetwelk aan De Nederlandsche bank kon
afgestaan worden in ruil voor partijen Nederlandsche
zilveren munten, welke kort daarop naar Indi verscheept werden voor de muntzuivering en andere
Indische doeleinden. Nederland heeft op die wijze
tusschen 1906 en 1911 / 54.959.000 in zilveren munten

97
voor Indi kunnen afstaan, en daarvoor goud in ruil
ontvangen !) zoodat deze sterk vermeerderde behoeften
voor de circulatie van Indi ook in geen enkel opzicht
op de geldmarkt en den rentestand in Nederland
eenen minder gunstigen invloed hebben behoeven uit
te oefenen.
Die pari-overeenkomst is ten slotte ook een uitvloeisel
geweest van de Exchange-politiek van De Javasche
Bank.
) Volgens Koloniaal Verslag. Zie de voorspelling hieromtrent
reeds in het Eerste Munt-advies op blz. 200.
l

TWEEDE

AFDEELING.

MUNT-ADVIEZEN OVER AFZONDERLIJKE


ONDERWERPEN.

H O O F D S T U K VI.

Rapport over den geldsomloop ter


Oostkust van Sumatra.
(Eerste munt-advies

1906).

Bij mijne benoeming tot President van de De Javasche


Bank in 1906 had ik van de Regeering de uitnoodiging
gekregen om in de eerste plaats ook het vraagstuk
van de circulatie van vreemde munt in onze kolonin
in studie te nemen.
Ik heb gemeend aan dat verzoek onverwijld te
moeten voldoen, te meer daar de oplossing van dit
vraagstuk op de Westkust van Borneo reeds ter hand
was genomen; het was dus inderdaad dringend noodig
om onverwijld den stand van deze quaestie in onderzoek te nemen.
Na aankomst in Batavia op 30 Juni 1906 heb ik
dus dadelijk die zaak ter hand genomen, en reeds in
de laatste week van Augustus kon ik voor dezen arbeid
naar Deli vertrekken.
Als resultaat van die studie-reis, grootendeels onder
leiding van den Resident J. BALLOT gemaakt, kon het volgende rapport aan het Gouvernement van NederlandschIndi worden ingediend:

102

Rapport over den geldsomloop in de Residentie der


Oostkust Tan Sumatra.

Doel van de reis.


Plaatsen, die bezocht zijn.
Personen, die wij gesproken hebben of die gehoor
Het doel van de reis naar de Residentie der Oostkust
van Sumatra is geweest om een persoonlijk onderzoek
ter plaatse te gaan instellen naar den tegenwoordigen
toestand van de muntcirculatie in Deli en omliggende
landen en in de andere meer zuidelijk liggende afdeelingen, en naar de mogelijkheid en wenschelijkheid
om de Nederlandsch-Indische munt ) als algemeen
circuleerend betaalmiddel in deze gewesten in te voeren.
In verband hiermede moest ook worden onderzocht
de wenschelijkheid om een agentschap der Javasche
Bank te Medan en correspondentschappen in andere
plaatsen te vestigen.
Wij zijn bij ons onderzoek uitgegaan van het beginsel zooveel mogelijk plaatsen te bezoeken, en zooveel
mogelijk personen te spreken, die in eenig opzicht
belang kunnen hebben bij de circulatie van den dollar
of van den gulden; immers door een persoonlijk
onderhoud met de verschillende kringen van belanghebbenden konden wij het best op de hoogte komen
van de verschillende inzichten dier onderscheidene
groepen van personen.
Wij hebben de belanghebbenden zooveel mogelijk
1

) Gemakshalve spreken wij in dit verslag van Ned. Ind. Munt


en verstaan daaronder: de Nederlandsche standpenningen, welke
ook in Ned. Indi tot ieder bedrag wettig betaalmiddel zijn, en
de Ned. Ind. pasmunt en het Ned. Ind. kopergeld.
J

ic-3
afzonderlijk in particulier onderhoud gesproken, opdat
niemand eenigen schroom zou hebben om rond voor
zijne meening uit te komen; daarnaast hebben wij
evenwel op ongeveer alle bezochte plaatsen openbare
vergaderingen gehouden, opdat een ieder in staat zou
zijn zijne meening aan ons kenbaar te maken en later
niemand met recht zich zou kunnen beklagen geen gelegenheid te hebben gehad zich tegenover ons te uiten.
De plaatsen die wij bezocht hebben zijn: i . Medan,
alwaar wij ons hoofdverblijf hebben gehouden; 2. van
Medan uit hebben wij ons noordwaarts begeven naar
Pangkalan Berandan en zijn vandaar teruggekomen
over Tandjoeng Poera en Bindjei; 3. van Medan
vertrekkende, hebben wij de reis genomen per s.s.
Brouwer" der Koninklijke Paketvaart Maatschappij
over Tandjoeng Balei (Assahan), Soengai Djawie Djawie,
Laboean Bilik (Paneh), Bagan Si Api-Api, Bengkalis,
Siak en Pakan Baroe aan de Siakrivier naar Singapore.
Wij hebben de volgende categorin van personen
gesproken, of deze in de gelegenheid gesteld door
hunne vertegenwoordigers ons hunne meening kenbaar
te maken: de gouvernementsambtenaren, als den Resident te Medan, de Assistent-residenten te Medan,
Tandjoeng Poera, Tandjoeng Balei, en Bengkalis, de
controleurs op de verschillende plaatsen, den gewestelijk secretaris, den inspecteur van financin, den
havenmeester van Pangkalan Berandan, de oudere en
nieuwere Cultuur-maatschappijen in Deli en Langkat,
die zich vereenigd hebben, de oudere Maatschappijen
tot de Plantersvereeniging", welke vereeniging wordt
vertegenwoordigd door een dagelijksch bestuur, ge-

IO4

naamd Planterscomit", de nieuwere tabaks-, koffie- en


rubberondernemingen, tot den Plantersbond", de Deli
Spoorweg Maatschappij, de Banken te Medan, de
Europeesche handelaren, de Chineesche handelaren
onder leiding van hunne hoofden, de Klingaleesche
en Maleische handelaren van bijna alle bezochte
plaatsen, en eindelijk de vertegenwoordigers der plaatselijke nieuwsbladen te Medan.
Algemeene Vergaderingen der vertegenwoordigers
der Europeesche, Chineesche, Klingaleesche en Maleische handelaren hebben wij gehouden te Pangkalan
Berandan, Tandjoeng Poera, Bindjei, Tandjoeng Balei,
Paneh, Bagan Si Api Api, Bengkalis, Pakan Baroe;
in Medan heeft de Resident eene algemeene vergadering van de Chineesche handelaren ten huize van den
majoor Chinees belegd, alwaar een dertig- tot veertigtal
handelaren aanwezig waren, evenals de kapitein
Chinees. Intusschen had de Resident de Cultuur-maatschappijen van Deli, Langkat en Serdang, de Europeesche
handelaren, de Banken en de ingezetenen van Medan
uitgenoodigd tot eene algemeene openbare vergadering
te Medan, alwaar ieder dier groepen zijn standpunt
ten opzichte van dit vraagstuk zou kunnen uiteenzetten.
Teneinde aan de discussie een zoo zakelijk mogelijk
karakter te verschaffen, werd tot deze verschillende
categorin het verzoek gericht in vrvergaderingen
hun standpunt nader te formuleeren en zich op de
algemeene openbare vergadering te Medan te doen
vertegenwoordigen door enkele daartoe aangewezen
personen. Op die wijze waren op de openbare vergadering te Medan van Vrijdag 7 September 1906 onder

i5
leiding van den Resident gehouden, vertegenwoordigd
de Plantersvereeniging, de Plantersbond, de Petroleumindustrie, de Banken, de Europeesche handel, de majoor
en de kapitein Chinees, de ingezetenen en vele ambtenaren, die ieder hun standpunt nader hebben uiteengezet. Aangezien de pers ook was uitgenoodigd en
deze een vrij uitvoerig verslag van het gesprokene in
de nieuwsbladen heeft gepubliceerd, verwijzen wij voor
een nader overzicht van deze vergadering naar de
nummers van de Deli-courant en van de Sumatra Post
van 7 en 8 September 1906. D e verslaggevers hebben
niet in elk opzicht het gesprokene volkomen zuiver
weergegeven; wij verwijzen dan ook naar deze verslagen onder voorbehoud, dat wij deze niet beschouwd
wenschen te zien als een volkomen correct verslag
der vergadering; althans in het verslag van het gesprokene door den President der Javasche Bank komen
eenige onnauwkeurigheden voor. W i j brengen echter
gaarne dank aan de vertegenwoordigers van de Pers,
die uit den aard der zaak zeer haastig moesten werken,
en die behoudens kleine onnauwkeurigheden toch zeker
in het algemeen het standpunt der vertegenwoordigde
groepen hebben wedergegeven.
De tegenwoordige toestand van den geldsomloop in de
Residentie der Oostkust van Sumatra.
De Resident (de heer J. BALLOT) heeft de openbare
vergadering te Medan ingeleid met een kort historisch
overzicht van de verschillende toestanden, waarin de
geldsomloop in dit gewest verkeerd heeft. W i j gelooven
niet beter te kunnen doen, dan dit overzicht van den

io

Resident in zijn geheel over te nemen. De Resident


sprak als volgt:
De plaatselijke bladen hebben deze week reeds
uiteengezet wat het dollarvraagstuk inhoudt.
De Deli-courant gaf het artikel van zijn redacteur,
dat vroeger reeds in de yavabode heeft gestaan,
hetwelk een zaakrijk en onpartijdig overzicht geeft;
dat werd echter geschreven vr de dollar nog gefixeerd was.
De Sumatra Post stelde in het licht, welke wijzi,gingen de fixity in den toestand gebracht heeft.
Ik kan dus met eene korte inleiding volstaan.
Toen de eerste planters zich in Deli vestigden, was
het Gouvernement ter kuste nog slechts te Siak vertegenwoordigd. Terwijl men daar nog met de Regeering aan het overleggen was op welke voorwaarden
Europeesche ondernemingen zouden worden toegelaten, ging men hier in Deli maar vast zijn gang.
De eerste planters hadden dus slechts te maken met
de inlandsche hoofden, van wie zij hun land, en met
de Straits, van waar zij hun werkvolk en hun benoodigdheden kregen; landskassen waren hier niet;
het, eenige geld dat zij hier overal vonden was de
Mexicaansche dollar.
Later, met den eersten Controleur te Laboean Deli,
kwamen de eerste guldens, doch nog lange jaren
nam zelfs 's Lands kas dollars aan; eerst toen de
sterke daling begon, werd daaraan een einde gesmaakt. De dollar bleef echter overigens de gewone
munt. Naast de Mexicaansche kwamen ook de zoo-

107

genaamde Britsche en de Japansche dollars in omloop.


Deli bevond zich daar wel bij en toen de dollar
later sterk daalde, werden schatten verdiend, omdat
men zijn productiekosten voldeed in goedkoop zilver
en zijn tabak verkocht voor duur goud."
Minder goed voer daarbij de handel, die, omgekeerd,
juist zijn importartikelen met goud betaalde en ze
voor zilver verkocht, voor zilver dat zoo onstandvastig was, dat men, vooral als rekeningen wat lang
onbetaald bleven, nooit zeker was van zijne winst.
Zoo kwam het, dat de importeurs tot den gulden
overgingen, die allengs voor den Europeaan het
gewone betaalmiddel werd; vrijwel alle salarissen
worden tegenwoordig in guldens betaald.
In een deel van het gewest, n. 1. dat, beheerscht
door de Koninklijke", werd de gulden zelfs het
eenige betaalmiddel. Dollars vindt men te Pangkalan
Berandan niet meer.
Bij volle vrijheid heeft de gulden zich dus allengs
een groot terrein op den dollar veroverd.
Doch ook overigens is de toestand veranderd.
Hadden oorspronkelijk de landen, waaruit Deli
voor het overgroote deel zijn benoodigdheden betrok,
den zilveren standaard, de een na den ander gingen
zij over tot het goud.
Alleen China bleef nog het zilver trouw; van daar
betrokken wij echter veel menschen doch weinig
goederen.
En toen de Straits tot het goud overgingen, toen
volgde men hier.
Met groot verlies moest men hier zijn dollars van

io8

de hand doen en de nieuwe Straits-munt werd de


o-ewone munt van de Oostkust nevens den gulden.
Die munt doopte men met den naam van dollar.
Doch hij heeft weinig met den dollar gemeen en hoede
men zich daardoor op een dwaalspoor te geraken.
Behalve in de Batak-landen, is de dollar feitelijk
reeds sedert twee jaren hier er uit.
En sedert het nieuwe geldstuk met Koning Eduard
er op gefixeerd is, is het een zooveelste sovereign,
gelijk de gulden is een zooveelste van een goud tientje.
Toch is er tusschen den dollar en den gulden een
verschil, n.1. dat de dollar een nagenoeg volwaardige
munt is, en dat men voor zijn dollars inderdaad
sovereigns kan koopen.
De gulden echter is lang geen gulden aan zilver
waard en noch bij de landskassen, noch bij de banken
is, voor wie er maar om vraagt, voor tien gulden een
gouden tienguldenstuk te krijgen.
Inzonderheid voor de Batakbevolking is dat een
groot nadeel; de dollar is voor deze niet slechts munt,
doch tevens materiaal voor hare zilversmeden.
En voor den handel zal het eene noodzakelijkheid
zijn, dat, als de dollar hier uit de circulatie mocht
geweerd worden, althans in de Straits voor ons geld
steeds goud te krijgen is bij de banken, zij het ook
sovereigns, en wissels, die goudwaarde vertegenwoordigen.
H e t andere verschil is in het voordeel van den
gulden.
Bestaat eene vaste verhouding tusschen den gulden
en den sovereign, wij staan daarentegen er aan bloot

IOQ

dat het Straitsbestuur de fixity van den King Edward dollar tot den sovereign wijzigt.
Dat zou voor allen, die hun loonen in dien dollar
uitbetalen, een kwaad ding kunnen zijn.
Deze afhankelijkheid van het Straitsbestuur, dat
bij de regeling zijner munt zich zeker niet door
belangen van ons zal laten leiden, is niet zonder
bedenking.
Ik releveer hier nogmaals hoe groot verschil bestaat
met vroeger.
Toen maakte de dollar ons solidair met halve werelddeelen, waar het zilver het nog durfde opnemen tegen
het goud.
De King Edward-dollar echter maakt ons afhankelijk
van de muntgrillen eener kleine vreemde kolonie.
Ook releveer ik, dat sedert wij met China geen
munteenheid meer hebben, het voor den repatrieerenden
Chineeschen koelie hetzelfde is of hij vooreen muntstuk met den beeldenaar van Koning Edward of voor
een geldstuk met den beeldenaar van onze Koningin
een wissel koopt waarop hem in China zijn winstsaldo
in de daar gangbare munt wordt uitbetaald.
Wat den Chineeschen handel betreft, zoo bleek op
ter verschillende plaatsen gehouden vergaderingen, dat
het dezen onverschillig is of wij hier Hollandsen geld
verplichtend stellen, wanneer dat dan maar in voldoende hoeveelheid in omloop wordt gebracht en
wanneer men bij de banken goedkoop terecht kan
voor zijn wissels op den overwal.
Wij zagen reeds hoe bij de volle vrijheid die thans

IIO

heerscht, de gulden zich een belangrijke plaats


veroverd heeft.
De dollar wordt hier nog uitsluitend op verzoek
en ten gerieve van de planters ingevoerd.
Doch niemand hunner is verplicht dien als betaalm i d d e l te bezigen.
H e t meerendeel echter is op zijn behoud als zoodanig gesteld.
Een minderheid ziet er heil in, in guldens te betalen, doch instede van zich met gelijkgezinden onderg i n g te verbinden om dat voortaan te doen, achten
zij het noodig, dat andersdenkenden ook er toe worden
gedwongen.
Zij wendden zich daartoe tot de Regeering.
Een tweede dergelijk verzoek ontving deze van
een groepje Medanners bij een door den heer VAN
DEN BRAND geformuleerd rekest.

Iets anders is het den gulden hier op grooter


schaal in circulatie te brengen door onderlinge samenwerking en met behulp der Regeering; iets anders
om hen, die meenen belang te hebben bij den
dollar, het gebruik er van nevens den gulden te
verbieden.
Ook in andere grensstreken treft men vaak
vreemde munt.
Er moeten wel sterke motieven zijn, aan het algemeen belang ontleend, eer men personen gaat dwingen
om te doen wat zij tegen hun belang achten.
Doel dezer vergadering is nu v r - e n tegenstanders
gelegenheid te geven al hun argumenten in het strijdperk te brengen, eer de beslissing valt.

III

Zij die de hulp der Regeering inriepen, zijn hier


vertegenwoordigd.
Ik zal eerst het woord geven aan de aanvallers.
Na hun acte van beschuldiging tegen den dollar te
hebben aangehoord, kome de verdediging aan het
woord."
Aldus sprak de Resident.
Tot juister begrip van de zaak willen wij aan het
historisch overzicht van den Resident nog eenige
feiten en data toevoegen.
Aangezien Deli en de omliggende landen steeds
getrouw de muntpolitiek van de Straits hebben gevolgd,
geeft een relaas van de muntwijzigingen in de Straits
Settlements tevens de geschiedenis van de muntveranderingen in een groot deel der Residentie der
Oostkust van Sumatra. Het is daarom van belang
de achtervolgende muntregelingen sedert de laatste
20 jaren in de Straits even in het kort in herinnering
te brengen.
Bij een Order in Council" van 21 October 1890
werden alle vroegere wettelijke regelingen aangaande
wettige betaalmiddelen in de Straits herroepen; bij
die Order" werd de Mexicaansche dollar ingesteld
als standaard en de American Trade dollar, de Japansche
Yen en de Hongkong dollars en halve dollars werden
tot onbeperkt bedrag wettig betaalmiddel verklaard.
De muntcirculatie van de Straits Settlements werd
daarna opnieuw geregeld door een Order in Council"
van den 2 Februari 1895, later gewijzigd en aangevuld
bij een nieuwen Order in Council" van 20 October
den

112
1898. Daarbij werd als standaardmunt aangehouden de
zilveren Mexicaansche dollar van 902,7 duizendsten
gehalte fijn zilver met een normaal gewicht van 27.072
gram. Een nieuw aan te munten British dollar en de
Hongkong dollar van 900 duizendsten fijn en een
normaal gewicht van 26.957 gram werden onder deze
Orders" aangenomen als gelijk met de standaardmunt.
Bij de Order" van 1895 werd de American Trade
dollar als wettig betaalmiddel ingetrokken. De Japansche
dollar of Yen van hetzelfde gewicht en fijn gehalte
als de British dollar, aanvankelijk onder de Order"
van 1895 nog gelijk gesteld met den Mexicaanschen
en den British dollar, werd buiten omloop gesteld bij
den volgenden Order van 1898.
Tot den aanmaak van den nieuwen British dollar
was besloten om te voorzien in de behoeften voor de
Straits, Hongkong en Labuan, aangezien de Mexicaansche dollar tijdelijk schaarsch was, en door de
afvloeiing van den Hongkong dollar en den American
Trade dollar (die tot 1895 ook unlimited legal tender
was) gebrek aan munt kon ontstaan. De British dollar,
(ook wel British Trade-dollar genoemd), werd voor
het eerst in 1895 geslagen.
Aangezien de Hongkong dollars steeds schaarscher
werden, waren in den aanvang van 1903 bijna alleen
de British en Mexicaansche dollars in omloop; de
Colonial Treasurer schatte ruw-weg de hoeveelheid in
omloop in de Straits en Malakka 30 millioen dollars.
Sedert 1895 tot en met 1901 waren door de banken gemporteerd aan British dollars 119.224.442 dollars, aan
andere dollars 80.883.437, makende een totaal invoer van

Eenige der veelsoortige dollars in omloop in Sumatra:


Verkleinde Straits-dollar 1907.
Oorspronkelijke Straits-dollar 1903, in 1906 gefixeerd.
Mexicaansche dollar.
British Trade dollar.
Japansche Yen, in 1898 in Japan afgeschaft.
De oude z.g. Pilaar-dollar (Spaansche Mat).
De oude doHar, z. g. chopped" (chopped" beteekent, dat
Chineesche handelaren een eigen merk (tjap) op den dollar
drukken, ten bewijze, dat zij dezen op zijn zilver-gewicht
hebben gewogen).
8. Slechte afdruk, misschien zelfs vervalsehing van ouden dollar.

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.

"3
200.107.879 dollars. De gecontroleerde uitvoer was geweest 170.732.168 dollars; buiten de controle viel het
bedrag aan dollars door de Chineesche immigranten
medegenomen bij terugkeer naar hun vaderland.
(Report of the Straits Settlements Currency Committee
of i7th March 1903).
De oudere dollars, als de zilveren Spaansche (de z.g.
Spaansche matten), die van Peru, Bolivia en nog andere
waren allengs bijna verdwenen, omdat in i89ibijeen
Ordinance in Council aan den Gouverneur van de
Straits de macht was gegeven den invoer en de circulatie te verbieden van munten, die geen wettig betaalmiddel waren.
Terwijl die invoer van zeer oude munten in de Oostkust van Sumatra dus van langen tijd her dagteekent,
was de Mexicaansche dollar met de Phrygische muts
reeds sedert den aanvang onzer vestigingen, de British
Trade dollar met het staande vrouwenbeeld sedert 1895
aldaar verspreid geworden.
Reeds gedurende vele jaren werd het plan besproken
om de munt in de Straits te brengen op de goudbasis;
met de aldaar gangbare munten was dit niet uit te
voeren, daar deze over een zeer groot gebied in zeer
groote hoeveelheden als zuiver zilveren munt gangbaar
waren. Daarom besloot de Straits-Regeering in 1903 een
nieuwe eigen munt uit te geven, den z. g. Straits-dollar
met de beeltenis van Koning Edward. Het is te betreuren
dat ook aan deze nieuwe munt weder den naam dollar"
werd verleend, wat in het dagelijksch spraakgebruik
tot veel verwarring aanleiding heeft gegeven.
Deze nieuwe Straits-dollar werd op gelijken voet met

114
den Mexicaanschen en den British Trade dollar in omloop
gebracht, en bij Proclamatie van den 2 October 1903
werd het gehalte ook bepaald op 900 duizendsten fijn
met een normaal gewicht van 26.957 gram.!) Bij
Orders van denzelfden datum, 2 October 1903, werd
met ingang van 3 October 1903 uitgevaardigd een
verbod van invoer van Mexicaansche en van British
Trade dollars en een verbod van uitvoer der nieuwe
Straits dollars, teneinde op die wijze eene afvloeiing
der oude dollars en in de plaats stelling der nieuwe
Straitsdollars te bevorderen. Onmiddellijk daarop
ontstond een koersverschil tusschen nieuwe en oude
munten; immers men verwachtte, dat de nieuwe dollar
op een vaste goud waarde zou gefixeerd worden en
derhalve sterk zou rijzen.
Ongeveer in dien zelfden tijd, November 1903,
werden de banken te Medan overstroomd met bedragen
aan oude dollars, die uit de circulatie terugvloeiden, en
waartegen chques op de banken in de Straits werden
gevraagd, teneinde betalingen van gekochte waren
aan den overwal (d. w. z. de Straits en Malakka) te doen,
zoo zelfs dat de banken geen weg meer wisten met
de massa's oude dollar-munt, die zij nu naar andere
havens dan de Straits moesten afvoeren; daar de banken
door dit groote aanbod de oude dollars niet meer
wilden aannemen, hebben zij de afgifte van chques
op de Straitshavens zelfs een tijd lang gestaakt.
den

) De Nederlandsche zilveren standpenningen hebben een hooger


zilvergehalte van 945 duizendsten, en hebben een normaal gewicht
van: de 2 /, gulden 25 gram, de gulden 10 gram, de halve gulden
5 gram. Zie Muntwet 1001, art. 6. (Zie verder blz. 207).
l

"5
In het laatst van Augustus 1904 vaardigde de
Straits Regeering den order uit, dat na 31 Augustus
1904 de Mexicaansche en Britsche dollars niet meer
wettig betaalmiddel zouden zijn; daarop werd het
verschil in koers tusschen oude dollars en de nieuwe
Straits-dollars onmiddellijk vergroot en beliep reeds
6 a 7 dollar-centen
De Straits zagen het belang in, om de omliggende
landen, die tot nu toe gelijke munt met de Straits
hadden verkozen, van de regeling niet uit te sluiten ;
en zoo werd bij Order van 5 September 1904 het
verbod van uitvoer van Straits-dollars opgeheven.
Dadelijk heeft de Plantersvereeniging hiervan gebruik
gemaakt door bij circulaire van 27 September 1904
bekend te maken, dat vanaf 26 September 1904
op al hare ondernemingen de oude dollars a pari
konden ingewisseld worden tegen nieuwe Straitsdollars ; het koers-verlies op die inwisseling getroostten
de leden der Plantersvereeniging zich teneinde geen
overlast van de koelies te ondervinden.
Een ieder wilde zich toen van die oude dollars
ontdoen, en in enkele weken was de omwisseling in de
nieuwe Straits-dollars in Deli en omliggende landen
voltooid tegen een disagio van 7 tot 8 dollarcenten
van de oude dollars. De Nederlandsche HandelMaatschappij herzag toen ook de valuta harer kasorders.
Het bedrag aan oude dollars, dat toen in korten tijd
afgevloeid is, werd geschat op ongeveer $ 4.500.000..
Het verbod van uitvoer van de nieuwe Straits-dollars
werd later weder opnieuw uitgevaardigd bij orders
van 16 Januari 1905 en 13 Februari 1906, doch uit-

n6
drukkelijk werden toen van dit verbod uitgesloten het
schiereiland van Malakka, Nederlandsch-Oost-Indi en
Borneo, zoodat de uitvoer naar onze kolonin geoorloofd
bleef. Invoer van oude dollars in de Straits bleef
echter steeds verboden.
De fixeering van den nieuwen dollar werd steeds
waarschijnlijker geacht; men sprak van een vaststellen
van den Straitsdollar op 2 shilling (+ 1.20) als 1/10
van een ; later werd de mogelijkheid aangenomen
van een vaststelling op si 0.2.4, of 0.2.6 als i/8 van
van het , en zelfs op 0.2.8, als gelijk aan twee
Rupee's ( 1.60). De koers van den nieuwen Straitsdollar steeg daarom bijna voortdurend en heeft zelfs
als hoogste punt f 1.47 bereikt. De positie werd daardoor voortdurend kritieker voor de minder krachtige
ondernemingen. De prijzen der goederen gingen niet
met gelijke snelheid omlaag, vele bleven zelfs op gelijke
hoogte in dollars; de loonen der koelies moesten dus
ook in dollars steeds dezelfde blijven, zoodat de bedrijfsonkosten op bedenkelijke wijze stegen. Ook vele
anderen, die hun salaris in guldens ontvingen en bij
de verplichte omwisseling in dollars steeds minder
dollars daarvoor verkregen, gevoelden sterk de nadeelen
dezer opgaande beweging.
De onzekerheid in den koers is eerst weggenomen
door het besluit tot fixeering op 0.2.4, genomen
door de Straits-Regeering in het eind van Januari 1906.
Deze zeer bewogen muntpolitiek in de Straits heeft
dus onafgebroken de munt-toestanden ook in de Oostkust van Sumatra beheerscht, in de kuststreken direct,
in het binnenland minder direct. Vandaar de groote ver-

ii7

scheidenheid op het gebied van munt in deze residentie.


De toestand der muntcirculatie is dus in de residentie
Oostkust van Sumatra op het oogenblik als volgt:
Men moet een duidelijk onderscheid maken tusschen
de kuststreken, die een levendig direct verkeer onderhouden met den overwal en het binnenland. Tot de
groep der kuststreken kan men voor deze schifting
ook rekenen eenige plaatsen meer landinwaarts, die
door goede communicatiewegen verbonden zijn met
de kuststreken, zoodat zij ook zonder veel moeite
kunnen deelnemen aan dit verkeer met de Straits. Die
kuststreken hebben steeds onmiddellijk de neiging vertoond om zich, wat betreft de muntcirculatie, te voegen
naar den toestand in de Straits. Toen dan ook de
muntverandering in de Straits plaats vond, volgden
deze kuststreken, voor zoover mogelijk, onverwijld de
gewijzigde muntpolitiek van den overwal. Het binnenland is daarentegen ten deele bij den ouden munttoestand
blij ven volharden, zoodat men in het binnenland nop;
als gangbare munt aantreft alle soorten, die reeds
sedert lang in de Straits zijn geweerd. Onder het
binnenland is voor deze schifting in ruwe trekken te
verstaan het gebied tusschen de kuststreken van de
Oostkust (zijde Malakka) en tusschen de Westkust
(zijde Indische Oceaan). Aan de Westkust heerscht
overwegend de Nederlandsch-Indische munt, aan de
Oostkust de Straits-munt; daardoor vindt men in dit
binnenland eene zeer groote verscheidenheid in de
muntcirculatie, zich aan de Oostkust aanpassende aan
de Straits-circulatie, aan de Westkust aan de Nederlandsch-Indische muntregeling. In dit binnenland worden

u8

alle soorten oude dollars aangetroffen, de verschillende


soorten Mexicans, de British Trade dollars, de Hongkong dollars, munt van Serawak en North Borneo, ja
zelfs nog vele oude Spaansche matten. Ook Yens treft
men daar nog aan. Eene eenigszins logische valuteering
dezer munten heeft niet plaats gevonden; op betrekkelijk
kleinen afstand vindt men telkens een andere waarde
aan deze onderscheidene munt toegekend; hier zijn
zij onderling gelijk, daar doet de een weer agio boven
de andere. Maar wel opmerkelijk is het, dat naar den
Straitskant de neiging bestaat deze dollars gelijk te
valuteeren met de nieuwe Straitsdollars, zoodat zij op
sommige plaatsen zelfs gelijk opgaan met den Straitsdollar en'dus in guldens f 1.40 waard zijn, terwijl
dichter naar de Westkust de oude dollars weder gelijk
tegen den gulden worden geruild en dus maar f 1.
waard zijn. Een waardeverschil dus van 40 % tusschen
die beide uitersten in niet ver van elkaar gelegen
streken. In het gebied waar de Straits-dollar alleen
gangbaar is, gaat deze dan wederom agio doen tegenover de oude dollars, zoodat de omwisseling der oude
dollars aldaar dus slechts met verlies mogelijk is.
In deze omstandigheden is het bijna niet doenlijk
eenigszins algemeene regelen te geven voor het geheele
gebied der residentie Oostkust van Sumatra. Het groote
onderlinge verschil maakt eene beoordeeling van d
toestanden op iedere afdeeling, ja zelfs van enkele
plaatsen afzonderlijk, noodzakelijk. Onder voorbehoud
van talrijke plaatselijke afwijkingen zou men dus, in
het algemeen gesproken, eene onderscheiding kunnen
maken tusschen:

119
a. de kuststreken van de Oostkust, waar de nieuwe
Straitsdollar overwegend i s ;
b. de streken van het binnenland, alwaar nog steeds
overwegend alle oude soorten van dollars worden
gevonden;
c

de streken van de Westkust en daaraan grenzend


(het Tobameer inbegrepen), alwaar de gulden f
alleenheerschend f althans overwegend is.
Dat zelfs deze algemeene verdeeling niet opgaat,
bewijzen de toestanden in Deli en Langkat zeiven.
Immers in Medan en omstreken vindt men een zeer
bijzonder circulatiemiddel in de kasorders der Nederlandsche Handel-Maatschappij, uitgegeven door het
sub-agentschap van Medan. Op eenige uren afstand
van Medan, in Pangkalan Berandan, vindt men alleen
den gulden, en is de dollar totaal uitgestooten.
Niettemin zullen wij, teneinde te trachten in dezen
chaos eenigszins systematisch door te dringen, toch
beproeven eene algemeene schifting te maken, altijd
onder het voorbehoud dier plotseling opkomende plaatselijke afwijkingen.
Beschouwen wij dan eerst den algemeenen toestand
in de kuststreken in het Oosten van Sumatra. W i j
vestigen dan eerst voornamelijk onze aandacht op:
Deli en omliggende landen.
A a n grof zilvergeld circuleeren in die streken de
Straitsdollars en halve dollars, de laatste in geringe
mate, de Nederlandsche rijksdaalders, guldens en halve
guldens; als pasmunt de dollarpasmunt van de Straits,
en de kwartjes en dubbeltjes van den Nederlandsch-

120

Indischen muntslag; aan kopergeld de koperen munt


van de Straits en het Nederlandsch-Indisch kopergeld.
Aan papieren circulatiemiddelen zijn hier in omloop
het bankpapier der Javasche Bank, de zoogenaamde
kasorders der Nederlandsche Handel-Maatschappij,
het bankpapier der in de Straits gevestigde agentschappen van de Chartered Bank of India, Australia
and China en van de Hongkong and Shanghai Banking
Corporation, en eindelijk het muntpapier van het
Gouvernement der Straits Settlements.
Nederlandsch-Indisch kopergeld is hier zeer weinig
in omloop.
De kasorders van de Nederlandsche Handel Maatschappij zijn uitgegeven in den vorm van eene opdracht
van den sub-agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Medan aan zijn eigen kassier om aan toonder
te betalen het bedrag aan dollars uitgedrukt in het
biljet. Hoewel uiterlijk eenigszins gelijkende op biljetten
eener circulatiebank, hebben deze kasorders naar hun
aard daarmede niets gemeen. Immers de strenge waarborgen bij de wet voor uitgifte van bankpapier gesteld,
ontbreken bij deze kasorders. Zij zijn bovendien niet
geteekend door de Directie der Nederlandsche HandelMaatschappij, maar slechts van de handteekening van
den plaatselijken sub-agent te Medan met eene dateering van Medan voorzien, en dragen dus volkomen
het karakter van een plaatselijk handelspapier; zij
zijn dan ook van een zegel van / o.io volgens de
Nederlandsch-Indische Zegelwet voorzien, zijnde het
zegel voor zoogenaamd kort papier. Zij worden uitgegeven in bedragen van $ E, 21/2- 5> > 25, 50 en 100.
IO

:''

"... '. , . V .

KASS!ER_

'Si';#jli)jj

'

BETAAL A r . l B k o N D E R

IJUWJ..

' ^ ^ ^

VYFMARS

Kasorder van de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Medan.

121
Wegens het erkend crediet van de Nederlandsche
Handel-Maatschappij worden zij in Deli en ook wel in
Langkat aangenomen als bankpapier, en worden zij
zelfs aan den overwal in betaling genomen, ofschoon
zij daar veelal + i o/ disagio doen.
0

Op deze kasorders was niet uitgedrukt in welke


soort dollars zij waren uitgeschreven; toen dan ook
de verdrijving van de oude Mexicaansche en Britsche
dollars en de inwisseling in de nieuwe Straits-dollars
plaats vond, heeft de Nederlandsche Handel-Maatschappij zich op het standpunt gesteld, dat deze biljetten
hadden behooren te luiden in oude dollars, en heeft
zij de kasorders betaald tegen den koers van den
dag dier oude dollars. Vr de wederuitgifte van deze
kasorders heeft zij eene strook daaroverheen laten
drukken, waarin thans uitdrukkelijk werd verklaard,
dat de aldus opnieuw uitgegeven kasorders luiden in
nieuwe Straitsdollars. De sedert dien tijd nieuw gedrukte
kasorders vermelden ook uitdrukkelijk, dat zij luiden
in Straitsdollars.
Deze kasorders zijn ook reeds aan het euvel van vervalsching blootgesteld geweest; de vervalschers hebben
daartoe geen nieuwe biljetten vervaardigd, doch op kunstige wijze het getal, in de biljetten genoemd, veranderd;
b.v. biljetten van 25 veranderd in 100, en dit wel zoo
kunstig gedaan, dat een aantal dier veranderde biljetten
zonder bezwaar tegen het hoogere bedrag zijn uitbetaald;
deze verandering in het biljet zelve was mogelijk,
doordat de samenstelling en druk dezer kasorders vrij
eenvoudig zijn en niet de gecompliceerde waarborgen
van een biljet eener circulatiebank aanbieden.

122

In dit gewest zijn dus naast elkaar gangbaar de


nieuwe Straitsdollars en de Nederlandsche munt, ieder
met zijn eigen pasmunt, de kasorders in dollars en
Straits bank- en muntpapier naast biljetten der Javasche
Bank; gelijk te verwachten is, heeft deze toestand tot
zeer eigenaardige verwikkelingen aanleiding gegeven.
De Gouvernements-ambtenaren en het Europeesch
personeel aan de Deli Spoorweg Maatschappij ontvangen hunne salarissen in guldens, de belastingen en
de opiumpacht moeten worden betaald in guldens;
de winkels op de groote plaatsen, bepaaldelijk op
Medan, rekenen in guldens en in dollars. Eene regelmaat heerscht hierbij echter niet; wel treft men dikwijls
aan, dat goederen, uit Europa betrokken, in guldens
worden geprijsd en goederen uit de Straits in dollars,
maar men kan bij afwisseling waarnemen, dat de eene
winkel de guldensprijzen toch omrekent in dollars en
de andere goederen uit de Straits ook voor guldens
verkoopt. Verder het land in, op de ondernemingen,
heerscht op dit punt meer regelmaat. De groote invoer
van levensmiddelen en andere levensbenoodigdheden
vindt plaats ten behoeve van de Cultuurondernemingen;
als regel, behoudens de na te noemen uitzondering,
worden de koelieloonen op die ondernemingen betaald
in Straits-dollars. De koelies moeten met dit Straitsgeld
hunne waren betalen in de winkels op de ondernemingen (Kedeh's genaamd), zoodat deze kedeh's
thans genoodzaakt zijn in dollars te rekenen. Men kan
dus als regel aannemen, dat de munt waarmede op
de zoogenaamde kebons (de cultuur-ondernemingen)
contante betalingen plaats vinden, de dollar munt is.

123
Niettemin worden als regel de salarissen van Europeesch
personeel in guldens berekend; gewoonlijk geschiedt
de betaling dier salarissen voor een groot gedeelte
in chques, en is er zoo weinig Nederlandsch-Indische
munt in natura op de ondernemingen te vinden, dat o. a.
een der administrateurs ons verklaarde, dat hij wel in
zijn boeken een omzet had van / 20.000. in de
maand, terwijl geen /10. Nederlandsch-Indisch geld
in natura op zijn geheele onderneming aanwezig waren.
Verder het binnenland in vindt men dan ook bijna
geen Nederlandsch-Indische.munt; de rijtuigvoerders
willen deze niet eens accepteeren. De winkels rekenen
ongaarne in deze munt en maken daardoor de betaling
in guldens onvoordeelig voor den kooper; daardoor
zijn de ambtenaren genoodzaakt hun van het Gouvernement ontvangen salaris in guldens zoo spoedig
mogelijk te gaan omwisselen in dollars, voor zoover
zij geld noodig hebben voor de betaling van de behoeften van het huishouden. Zelfs te Medan moet dit
ten deele geschieden. De omwisseling kan geschieden
bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij en de
Chartered Bank te Medan, of bij de opiumpacht; aangezien de opiumpachter zijne pacht in guldens moet
betalen en dus voor dat doel Nederlandsch-Indisch
geld moet verzamelen, komt men voor deze omwisseling
in den regel voordeeliger uit bij den opiumpachter.
Daarentegen is het voorgekomen, dat de Chineesche
handelaren op eene kustplaats door hen aangevoerde
goederen aan den zoogenaamden boom (de douane)
onafgehaald moesten laten liggen, omdat zij geen
kans zagen het vereischte bedrag Nederlandsch-Indische

124
munt te verzamelen, teneinde de inkomende rechten
te betalen. Alle belastingen en rechten toch moeten
in guldens worden voldaan.
De Deli Spoorweg Mij. heeft steeds de tarieven, zoowel
voor personen- als voor goederenvervoer, in guldens
vastgesteld, teneinde zeker te zijn van een vaste basis
voor hare ontvangsten, waarop natuurlijk hare exploitatieuitkomsten moesten zijn gegrond. In den tijd, dat de
oude dollar nog voortdurend aan wisseling van waarde
onderhevig was, werd de omrekening van het guldenstarief in den dollar meermalen herzien; toch kwam
het een tijdlang voor, dat de oude dollar aan de
kassen der Mij. voor een bedrag van / i.io werd in
ontvangst genomen, terwijl de waarde van den dollar
ongeveer /1.20 was; na de fixity is hierin meer regelmaat gekomen, en wordt de dollar nu tegen den vasten
prijs van f 1.40 aan de loketten aangenomen.
In dit gewest zijn twee banken gevestigd, een subagentschap der Nederlandsche Handel-Maatschappij
en een agentschap der Chartered Bank, beide te
Medan; bovendien hebben zich eenige particuliere
handelaars gevestigd als finantiele kantoren en treedt
eenefirmatevens op als correspondent der Nederlandsch
Indische Escompto Maatschappij te Batavia. De groote
geldhandel is evenwel in handen der beide Banken,
zoodat deze het terrein vrijwel beheerschen. Enkele
Chineesche handelaars doen ook nu en dan eenige
bankzaken in den vorm van het wisselen van geld
en het afgeven van chques, doch oefenen als zoodanig
zeer weinig invloed op de markt uit, met uitzondering van de reeds boven vermelde omwisseling van

125
Ned. Ind. munt in dollars door de opiumpacht.
Penang en Singapore zijn de groote stapelplaatsen
van den overwal. Het gewest van de Oostkust van
Sumatra produceert zelf lang niet voldoende om te
voorzien in de behoeften van de eigen bevolking.
Rijst wordt eerstens een weinig verbouwd op de hoogvlakten een eind land-inwaarts, maar in zoo beperkte
hoeveelheid, dat het product hoogstens kan voldoen
aan de behoeften der plaatselijke Bataksche bevolking.
Verder zijn in de kuststrook van dit gewest direct na
afloop van den tabaksoogst de velden, waarvan die
oogst is geplukt, voor een gedeelte ter beschikking
van de bevolking ter beplanting met rijst, terwijl op
het overblijvende gedeelte de ondernemingen zeiven
rijst voor eigen gebruik planten. Van deze gronden
is dan evenwel slechts n enkele droge padioogstte
trekken, daar de gronden niet worden bevloeid, en
deze gronden een achttal jaren braak moeten liggen,
voor groei in het wild van planten en boomen, om in
het tiende jaar na den laatsten tabaksoogst weder geschikt te worden voor een nieuwen aanplant van
tabak. De wildgroei van die planten en bosch gedurende
acht jaren op de voor tabakscultuur bestemde gronden
maakt die gronden in dit tijdsverloop voor de tabak
weder geschikt, daar de wortels dier planten en boomen
den grond los maken en eene chemische inwerking
op den grond uitoefenen, zoo deugdelijk als met geen
kunstbemesting te verkrijgen is. Al zou men dus
kunnen aannemen, dat er zoowel grond als water
genoeg is om sawah's aan te leggen, zoo zal althans
in de streken, waar thans tabak gecultiveerd wordt,

26

geen rijstcultuur gedreven worden in voldoende mate


om in de behoefte der bevolking te voorzien. Wegens
deze omstandigheden was dit gewest tot nog toe voor
zijne voornaamste voedingsmiddelen afhankelijk van
den invoer van buiten en zal dit in den eersten tijd
waarschijnlijk zoo blijven. Wel zijn buiten de voor
de bestaande cultures bestemde gronden nog voldoende
terreinen Voor rijstcultuur aanwezig, maar de plannen
om ook den rijstbouw in het groot te ondernemen
zijn nog niet tot verwezenlijking gekomen.
Het schiereiland Malakka levert zelf ook weinig
producten voor de dagelijksche benoodigdheden. Singapore en Penang, vooral de laatste plaats, zijn evenwel
zoo uitmuntende stapelplaatsen geworden door hun
zeer uitgebreid scheepvaart-verkeer met alle omliggende
landen, dat zij zijn geworden de voorraadschuren,
waar men het best en het goedkoopst de goederen voor
dagelijksche behoeften kan verkrijgen. Daarom vindt
er een voortdurende invoer van uit die havens, vooral
uit Penang, plaats in dit gewest. Deze invoer vindt
zijn weg over een groot aantal kustplaatsen; de kust
van Sumatra is rijk aan kreeken en kleine rivieren,
waarvan enkele tot diep in de binnenlanden gaan.
Verscheidene rivieren, o. a. die bij Pangkalan Berandan,
Tandjong Poera, Assahan, Paneh worden door de
zeestoombooten over een lengte van eenige uren, de
Siakrivier zelfs van 200 Kilometers binnenwaarts
opgevaren, o. a. door de booten van de PaketvaartMaatschappij. Verschillende dier kustplaatsen hebben
onderling weinig communicatie, daarom vindt de invoer
van den overwal meestal plaats direct naar die afzonder-

127
lijke plaatsen; behalve door de stoombooten wordt nog
een levendig verkeer onderhouden door de Chineesche
zeilscheepjes, de zoogenaamde tonkans.
De toestand aan den overwal is een geheel andere.
De uitvoer aldaar heeft bijna uitsluitend plaats uit de
steden Singapore en Penang; terwijl dus aan deze zijde
eene groote verdeeling van invoer is waar te nemen,
beperkt de uitvoer van den overwal zich vrijwel van
uit die twee plaatsen. Deze omstandigheid heeft medegebracht, dat de talrijke kleinere kustplaatsen van de
Oostkust van Sumatra een eigen verkeer, niet alleen
in goederen maar ook in geld, met Singapore en Penang
moesten scheppen. Dit geldverkeer ging en gaat veelal
nog op zeer primitieve wijze; de handelaar die zijn
waren van den overwal betrekt, geeft aan den schipper
van stoomboot of tonkan zijne zak met zilveren dollars
mede om den leverancier aan den overwal te betalen.
Tusschen de groote plaatsen evenwel heeft zich allengs
een aanmerkelijk chque-verkeer ontwikkeld, en voor
zoover Medan van uit de verschillende plaatsen van
Sumatra's Oostkust gemakkelijk te bereiken is, hebben
de handelaars reeds gaarne gebruik gemaakt van
chques der Banken en van enkele groote handelaars
te Medan voor hunne remise naar den overwal. Uit de
kustplaatsen te ver van Medan gelegen, bleef evenwel
de verzending van baarzilver meer gebruikelijk. Bij
onze aankomst te Medan werd deze omstandigheid aangevoerd als een der beslist overwegende bezwaren tegen
de invoering van Ned. Ind. munt als algemeen gangbaar
circulatiemiddel, omdat volgens verklaring deze munt in
de Straits niet zou worden aangenomen, of althans slechts

128
tegen een vrij groot verlies, en hare invoering dus voor
die talrijke kustplaatsen de onmogelijkheid zou medebrengen om verder den directen handel met den overwal
te blijven voeren. W i j konden dit niet aannemen om
redenen, die wij hieronder nader zullen aangeven.
Onze reis naar Pangkalan Berandan bevestigde al
dadelijk onze meening, dat deze opvatting niet juist
kon zijn. Pangkalan Berandan is het noordelijke eindpunt
van de Deli Spoorweg Maatschappij, in 2 a 3 uur per
spoor van Medan te bereiken en gelegen aan een
diepen zeearm of rivier op een afstand van enkele uren
van zee. Niet ver van de monding van deze rivier
ligt het eiland Poeloe Sembilan in de Aroebaai, alwaar
de groote stoomers de petroleum overnemen, terwijl
de kleinere stoomers tot voor den steiger te Pangkalan
Berandan kunnen komen. Deze plaats is bijna uitsluitend
een petroleum-stad, gesticht door de K o n . Ned. Maatschappij tot E x p l . van Petroleumbronnen; hier worden
de huizen bijna uitsluitend bewoond door chef en beambten dezer Maatschappij; de ter plaatse aanwezige
koelies zijn ongeveer allen in dienst van de Koninklijke"
en de handel dient bijna alleen ter voorziening in de
behoeften dezer personen. D e regeling der verschillende
belangen is daardoor bijna uitsluitend in n hand.
Zoo is het mogelijk geweest, dat bij enkel besluit van
den heer DE VOOGT, de hoofdvertegenwoordiger der
Maatschappij op deze plaats, de Ned. Ind. munt als
eenig circulatiemiddel in deze plaats is ingevoerd geworden, toen de oude dollars nog gangbaar waren en
eene waarde hadden van ongeveer 1.13. De Maatschappij heeft toen de loonen van alle koelies herzien

129
en geregeld op den voet van 1.20 voor den dollar;
tegenover den toenmaligen koers van 1.13
dat dus
een voordeel. De koelies in dienst van de Maatschappij,
zijn zoowel Javanen (Maleiers) als Chineezen. Als gemiddelde wordt per maand ongeveer / 60.000. tot
100.000. aan koeliegelden uitbetaald. Toen de
koelies in Ned. Ind. munt werden betaald, moesten
de kedeh's volgen hunne waren in guldens te koop
te bieden, en waar deze kedeh's guldens ontvingen,
moesten deze een onderkomen voor Ned. Ind. geld
aan den overwal zoeken, daar Pangkalan Berandan
zijne voornaamste levensbenoodigheden evenzeer van
de Straits betrekt.
De hoofdvertegenwoordiger van de Koninklijke"
verklaarde ons, geen oogenblik moeite te hebben gehad
met de invoering van de Ned. Ind. munt. Hij had
ongeveer f 100.000. aan Ned. Ind. pasmunt laten
komen en niemand had bezwaar gemaakt de Ned. Ind.
munt voor loon als anderszins in betaling te nemen. Bij
de bespreking, daarna gehouden met Chineesche en
andere Oostersche handelaren, werd ons door deze
handelaren verzekerd, dat zij geene moeite hadden
ondervonden met het betalen aan den overwal in Ned.
Ind. munt, die daar tot behoorlijken koers tot dollars
werd omgerekend. Wel werd van andere zijde beweerd,
dat een oproer onder de Chineesche koelies zou zijn
uitgebroken, omdat zij zouden geweigerd hebben Ned.
Ind. geld aan te nemen, maar te Pangkalan Berandan
werd ons verzekerd dat zulks niet het geval was geweest,
en dat slechts later eenige geringe moeite was ondervonden met 19 oude Chineesche ambachtslieden, in
w a s

130
n huis te zamen wonende, toen de dollar boven 1.20
was gestegen en de omrekening op den koers van
1.20 hun niet meer voldeed. Door eene kleine toelage
heeft de Maatschappij de ontevredenheid dier weinige
ambachtslieden opgeheven. Van alle ernstige grieven
elders tegen den gulden te berde gebracht, kunnen
wij hier dus geen spoor meer vinden; alle bezwaren
waren gebleken ongegrond te zijn, en volgens verklaring
van den heer DE VOOGT was op geheel Pangkalan
Berandan om zoo te zeggen geen dollar meer te vinden.
Dezen toestand troffen wij aan op enkele uren van
het gebied waar de dollar nog oppermachtig was,
en de gulden als ontoelaatbaar werd gebrandmerkt.
Alvorens wij persoonlijk naar Sumatra's Oostkust
waren gegaan, was ons van verschillende zijden verzekerd, dat de invoer van den gulden een bijna onoverkomelijk beletsel zou vinden bij de Chineesche koelies;
immers, zoo werd beweerd, de Chineesche koelies zijn
zeer wantrouwend van aard, moeten worden aangemonsterd tegen een loon in dollars, willen die dollars
in natura ontvangen en keeren met dit zilver op zak
naar het vaderland terug om aldaar van hunne spaarduiten een zaakje te beginnen. Een Chineesche koelie
zou dus nooit te bewegen zijn eenig ander equivalent
aan te nemen voor het zware zilvergeld, dat hij in
natura op zak mede zou kunnen nemen. Wij konden
de waarde van dit argument al niet begrijpen om de
eenvoudige reden, dat de thans in Sumatra's Oostkust
gangbare dollar een andere munt is dan de in China
circuleerende dollars, zoodat de Chineesche koelie f
de Straits-dollar zou moeten omwisselen in de Hongkong-

i3i
dollars f zich geducht zou laten beetnemen, door den
Straits-dollar voor een Honkong-dollar uit te geven.
Was de Chineesche koelie reeds overgegaan tot het
eerste, de verwisseling dier verschillende muntsoorten
tegen elkaar, dan kon het hem natuurlijk onverschillig
zijn, waar die inwisseling plaats vond, in Sumatra of
in China, en eenmaal bekend met omwisseling van
verschillende munten van onderling onderscheidene
koerswaarde, zou het hem natuurlijk hetzelfde moeten
zijn om Straits-dollars of guldens als loon te ontvangen,
indien hij slechts evenveel Chineesch geld daarvoor
zou kunnen beuren. Wij hebben dit zoogenaamde
bezwaar van de Chineesche koelies nergens in dit
gewest hooren opperen. Integendeel hebben wij op
dit punt eene zeer afdoende regeling aangetroffen.
De Chineesche koelies worden o. a. door de ondernemingen, aangesloten bij de Plantersvereeniging, thans
aangemonsterd tegen een minimum loon in Straitsdollars van $ 8.. (De nieuw aangekomen koelies
heeten Singkeh's, degenen, die reeds eenigen tijd in
Deli hebben gewerkt en ingewerkt" zijn, worden
Lauhkeh's genoemd). Indien de koelie eenigen tijd
ingewerkt is en den arbeid heeft leeren verstaan, kan
hij als veldarbeider op door hem aangenomen stukwerk gaan werken; voor een groot deel hangt het dan
af van zijn ijver en bekwaamheid of hij aanmerkelijk
meer kan verdienen dan het gemelde minimum loon;
en als regel kan men aannemen dat een flinke koelie,
die niet door ziekte geteisterd wordt, veel meer dan
dit minimum ontvangt. De veldarbeid duurt gewoonlijk
ongeveer acht maanden, terwijl de overige vier maanden

132
in de schuren wordt gearbeid aan verdere bewerking
van de geplukte tabak. In het oogstjaar 1905 zijn op
de bovenbedoelde ondernemingen bijv. verdiend bij den
veldarbeid als maxima tusschen 158.55 en 277 dollars,
dus bij de minstvoordeelige onderneming nog ongeveer
20., bij de beste bijna $ 35 per maand. De gemiddelde netto verdienste per maand per veldkoelie
wisselde af van $ 16.09 als minste tot $ 22.31 als hoogste
gemiddelde over alle veldkoelies eener onderneming.
De schuurtijd is minder voordeelig, doch ook gedurende
dien tijd konden de beste Chineesche koelies toch nog
ongeveer $ 21. per maand, de minste + $ 10. per
maand verdienen. De Javanen en Klingen toonen aanmerkelijk minder werkkracht; toch konden ook Javanen
op eene onderneming als maximum $ 22.07 bereiken, de
Klingen, $ 13., terwijl de minima voor de Javanen
. voor de Klingen $ 7.84 bedroegen. De koelie
heeft voor zijn levensonderhoud ongeveer $ 3. per
maand noodig, al zijne levensbehoeften koopende in
de kedeh's der onderneming. Flink werkende koelies
kunnen dus een voor hun levensstandaard belangrijk
bedrag oversparen. Juist omdat de meeste koelies op
stukwerk arbeiden, kan het loon hun niet geregeld
worden uitbetaald, doch vindt de uitrekening van het
verdiende loon gewoonlijk eerst plaats na afloop van
den veldarbeid, wanneer zij hun produkt kunnen inleveren. In dien tusschentijd ontvangen de koelies een
voorschot op hun loon, ongeveer zooveel bedragende
als voor hun onderhoud noodig is. Gewoonlijk in
September en in den loop der eerstvolgende maanden
kan dan de rekening-courant voor iederen koelie opge7

133
maakt worden en wordt het surplus hun uitbetaald. De
koelies ontvangen dan ineens een voor hen belangrijk
bedrag, terwijl gedurende den schuurtijd de loonen
ten volle contant worden betaald. De ondernemingen
hebben dus in de maanden Augustus tot October
voor aanmerkelijke kasmiddelen voor de loonbetalingen
zorg te dragen. Sommige koelies gaan dan zoogenaamd
lekker leven van hunne spaarpenningen, verteren deze
in verschillende genoegens, tot zij weder straatarm
zijn. Anderen geven er de voorkeur aan een deel
hunner spaargelden aan familiebetrekkingen in China
over te maken, en velen ook keeren naar hun vaderland terug om aldaar met het verworven kapitaal
verder te werken, meestal als winkelier. Als regel
kan men daarbij aannemen, dat de koelies niet zeiven
hun geld naar China brengen, doch de hulp van
tusschenpersonen hiervoor inroepen. Een vrij geregeld
verkeer tusschen Deli en China wordt onderhouden
door de zoogenaamde Chineesche postloopers, dit zijn
mannen die met de koeliebooten tusschen Deli en
China heen en weer varen, en in hooge mate het vertrouwen der Chineesche werklieden genieten.
Deze postloopers zijn overal bekend in de streken,
van waar de koelies komen, en kennen zelfs hunne
families. De koelies geven aan deze postloopers mede
zooveel zij voor hunne familie willen missen, en de
postloopers belasten zich voor eene commissie van
ongeveer 10 percent het opgegeven bedrag persoonlijk
aan de familie ter hand te stellen. Bij hun terugkeer
naar Deli brengen zij dan het bewijs van uitbetaling
dier gelden aan het opgegeven adres mede. Deze

134
postloopers koopen voor de hun toevertrouwde bedragen
als regel chques om niet de risico van het transport
van baar geld te loopen. Hier hebben wij dus een
eersten vorm van het chque-verkeer tusschen Deli
en China voor overmaking van bespaarde loonen.
Zeer velen onder de Chineesche koelies zijn evenwel
volstrekt niet afkeerig om zeiven chques te nemen;
bij remise naar China blijft evenwel een groot bezwaar,
dat gewoonlijk n de koelie n zijne familieleden niet
lezen of schrijven kunnen, zoodat de zending per postlooper voor hen de meest gewilde wijze van remitteeren
blijft. Dit bezwaar geldt niet waar de koelie zelf naar
China terugkeert; maar ook dan neemt hij als regel
niet zelf zijn geld mede op zak; immers hij vreest de
gevaren van verlies, diefstal, of van verspelen bij
hazardspel aan boord.
Bij voorkeur laat de koelie zich dan voor zijn bespaard
geld een chque geven op Hongkong of Swatow.
Dit chque-verkeer wordt door de ondernemingen en
door de Chineesche hoofden in Deli zeer aangemoedigd, omdat aller belang medebrengt, dat de koelie met
een flink bedrag in geld in zijn vaderland terugkeert,
en aldus den roep van den arbeid in Deli hoog houdt.
Eene der instellingen, welke zich bepaaldelijk belasten
met het regelen van dit chque-verkeer tusschen Deli
en China, is het Immigrantenbureau der Plantersvereeniging, gevestigd te Medan. De wijze van werken
is als volgt:
Van de ondernemingen wordt kennis gegeven aan
dat bureau hoeveel de naar China terugkeerende
koelie in Straits-dollars nog te goed heeft; en het bureau

135
geeft daarop aan den koelie vr diens inscheping een
zoogenaamde money-order mede. Deze moneyorder
heeft zeer veel overeenkomst met eene cheque, maar
is ingevuld op den naam van den koelie (zie het model
hierachter op blz. 137 en 138). De money-order wordt afgegeven op den Agent van het Immigrantenbureau te
Swatow of te Hongkong, is gesteld in de Engelsche en
in de Chineesche taal, en bevat in dorso eene nadere
omschrijving van den persoon van den koelie, met vermelding van zijne lengte, zijne eigenaardige kenmerken,
van litteekens, enz., opdat de identiteit van den houder
voldoende worde vastgesteld. Deze money-orders zijn
voor overdracht niet vatbaar. Sedert nu ongeveer
26 jaar reeds is dit systeem tot aller tevredenheid in
werking, en de koelies hebben-niet het minste bezwaar
deze orders aan te nemen. Zij zijn daardoor gewaarborgd tegen verlies, ontvreemding of verdobbeling
van het geld onder de reis. Mocht een koelie op reis
komen te overlijden, dan zorgt de Agent der Maatschappij in China, dat het geld aan zijne erven wordt
uitbetaald. Die Agent, geeft op tegen welken wisselkoers de money-order in Medan moet worden uitgeschreven; de omrekening heeft dus reeds te Medan
plaats en de koelie ontvangt na zijne aankomst in China
zijn bespaarde geld in Hongkong-dollars uitbetaald.
Een ander instituut, dat zich hiermede belast, is
de Chineesche Bank, o. m. op aanraden van den
heer HOETINK door de Chineezen te Medan opgericht
en staande onder leiding van den kapitein Chinees,
welk instituut eveneens ten doel heeft voor de koelies
en andere Chineezen dezelfde zorgen voor over-

136
making van geld aan te wenden. De koelies koopen
bij deze Bank ook chques op Swatow of Hongkong
tegen storting van hunne spaargelden. Om de reeds
boven vermelde redenen blijven evenwel naast de genoemde instituten de Chineesche postloopers in zwang.
Waar deze omrekening te Medan dus reeds onder
de tegenwoordige omstandigheden plaats vindt tusschen
twee muntsoorten, die gemeen hebben, dat zij beide
met den naam van dollar worden bestempeld, doch
niettemin zeer verschillend in omloopwaarde zijn, is er
geen enkel bezwaar, waarom met het oog op de aanmonstering in China of den terugkeer naar China de
Chineesche koelies niet in Nederlandsch-Indische munt
zouden betaald worden. Dit vindt trouwens reeds plaats,
behalve in Pangkalan Berandan, in Banka en Billiton
en Palembang, ofschoon ook deze streken onder den
rook van Singapore liggen. De Javaansche koelie
ontvangt bij voorkeur Nederlandsch-Indische munt,
omdat hij aan deze muntsoort gewend is. De vraag
of derhalve de koelies in dit gewest hun loon in guldens
kunnen ontvangen, wordt geheel beheerscht door de
omstandigheid, of de kedeh's op de ondernemingen
bereid zouden zijn Nederlandsch-Indische munt in betaling te nemen. Dit feit is weer afhankelijk van de
mogelijkheid om de noodige goederen te betrekken
uit de Straits, die met Nederlandsch-Indisch geld kunnen
betaald worden. De omwisseling van guldens in Straitsdollars voor het doen van betalingen moet dus tegen
behoorlijke koersen zijn gewaarborgd; deze omwisseling
zou moeten plaats vinden f in de Straits van zilver,
dat in natura daarheen is gezonden, f in Sumatra door

B ^
MONEY-ORDER

JSL

C H I N E S E .
Please pay to

Dollars

Name.
(Hongkong currency)

MEDAN,

E s t a t e

19
The Immigration

Office,

Date

(Straits)

To Hes LAUTS W E G EN ER & Co.,


/

H O N G K O N G .

(Hong. curr.)

No. 27.

Amount.

SIGNALEMENT:
Tribe
Age
Length
Particular marks

Ui

z
>
p
PJ
s

P5

139
het koopen van chques op de Straits, waarmede de
remise gemaakt wordt. Op dit punt, dat mede de
kern van het vraagstuk raakt, komen wij later terug.
W i j hebben deze koeliequaestie opzettelijk eenigszins
uitvoerig behandeld, omdat deze van verschillende
zijden als een der meest ernstige bezwaren tegen de
invoering van den gulden is geopperd. D i t z. g. bezwaar
is dus als niet ernstig te beschouwen, en is zelfs
volgens het algemeen oordeel in Deli geheel te ondervangen door eene afdoende regeling van het chqueen geldverkeer met den overwal.
Bij onze besprekingen en op de openbare vergaderingen werden ons de volgende bezwaren tegen den
dollar genoemd. Door de hoogere waarde van den
dollar als eenheid tegenover den gulden zouden de
loonen abnormaal hoog zijn opgevoerd; de bediendenloonen bedragen 15 tot 20 dollar, soms meer, in de
maand tegen een ongeveer gelijk bedrag in guldens
op Java; de prijzen in de winkels zouden over het
algemeen ook te hoog zijn, omdat zij zijn gegrond op
den dollar als waardemeter; daarom werd het vermoeden geopperd, dat men na algemeene invoering
van den gulden op den duur dezelfde prestatie van
diensten of dezelfde hoeveelheid goederen zou kunnen
krijgen voor een gulden, waarvoor men thans een
dollar betaalt. Deze toestand zou vooral zeer bezwarend
zijn voor de personen die hun inkomen in guldens uit.
betaald ontvangen, als ambtenaren, militairen, enz.,
daar deze hunne salarissen dadelijk in dollars moeten
omwisselen, en dus de beschikking krijgen over een

140
veel kleiner aantal dollars dan hun in guldens werd
uitbetaald; al is door de fixeering van den nieuwen
Straits-dollar op 0.2/4 eene veel grootere stabiliteit in
de waarde van den dollar tegenover vroeger verkregen,
zoo werd beweerd dat die stabiliteit toch nog niet
voldoende was, aangezien de koers van omwisseling
van guldens tot dollars bij de Banken en anderen nog
al eens kon afwisselen. Bij dergelijk verschil in waarde
tusschen den gulden en den dollar onderling zouden
natuurlijk de winkeliers steeds de voor hen voordeeligste kans kiezen en de prijzen uitrekenen in de munt,
welke hun het meeste voordeel zou laten, waardoor
de prijzen der goederen voortdurend onevenredig hoog
zouden blijven. Men hoopte bij algemeene invoering van
den gulden derhalve op meer vastheid in prijzen en op
verlaging van prijzen en loonen te kunnen rekenen.
De Plantersbond had nog een ander bezwaar. Toen
de oude dollars, in waarde geheel afhankelijk van den
zilverprijs, zoo sterk waren teruggeloopen dat zij, in
guldens uitgedrukt, waren teruggegaan zelfs tot 0,94
in Februari 1903 en de koelieloonen intusschen in
dollars niet werden verhoogd, kon een aantal ondernemingen blijven bestaan door die lage arbeidsloonen,
terwijl zij anders wegens achteruitgang van de produktenprijzen, inzonderheid van de koffieprijzen, de exploitatie hadden moeten staken. Deze ondernemingen
worden in het algemeen betiteld met den naam de
kleinere ondernemingen", ofschoon daaronder ook
eenige groote ondernemingen worden aangetroffen. Zij
cultiveeren tabak, koffie en rubber; de koffie wordt
allengs vervangen door den rubber als een meer loonend

i4i

bedrijf. Met de stijging van den dollarkoers verminderde evenwel de levensvatbaarheid der kleinere
ondernemingen, die het bedrijf met hooge koelieloonen
niet meer winstgevend konden maken. Deze kleinere
ondernemingen hebben zich o. a. om deze reden vereenigd tot den zoogenaamden Plantersbond, om door
dit centrale lichaam invloed uit te oefenen ter verkrijging
van de fixeering der koelieloonen. Deze fixeering was
uit den aard der zaak alleen mogelijk in guldens, daar
de dollars nog steeds eene waardevastheid misten. De
Plantersbond wilde indertijd de koelieloonen dus omgerekend hebben op eene basis van niet meer dan
/ 1.20 per dollar, gelijk de Koninklijke" had gedaan,
en wenscht dit thans nog. De Plantersvereeniging was
hiervoor echter niet te vinden; volgens de uitspraak van
den Plantersbond omdat de Plantersvereeniging hierin
een middel zag de kleinere ondernemingen het leven
onmogelijk te maken en daardoor de concurrentie van die
zijde te fnuiken, hetgeen evenwel door de Plantersvereeniging uitdrukkelijk wordt ontkend; volgens de uitspraak van de Plantersvereeniging omdat de bij haar
aangesloten ondernemingen zonder bezwaar voor de bedrijfsuitkomst de wisseling konden dragen, en omdat zij
bevreesd waren voor moeilijkheden met de koelies,
wanneer deze voor het hun uitbetaalde loon niet meer
te allen tijde in de kedeh's dezelfde hoeveelheid waren
zouden kunnen verkrijgen, terwijl de kedeh's dan natuurlijk met hunne prijzen wel rekening moesten houden met
de wisseling van de waarde van den dollar. Hiermede zijn
wij van zelf gekomen op een der voornaamste punten
van verschil in het dollarvraagstuk tusschen de kapitaal-

142
krachtige en de minder rendeerende ondernemingen, een
verschil dat niet gemakkelijk uit den weg scheen te
ruimen te zijn, daar iedere groep om hare particuliere
motieven haar standpunt niet wilde prijs geven.
Nadat de dollar in de Straits was gefixeerd op 0.2/4,
was het groote bezwaar van de Plantersvereeniging
om de koelies in andere munt dan dollars uit te betalen,
vervallen; waarom de Plantersvereeniging niettemin op
haar standpunt bleef staan, zullen wij nader vermelden.
Voor den Plantersbond bleef echter het overwegende
bezwaar bestaan, dat de standaard van het koelieloon,
thans uitgerekend op 1.40 per dollar (afgerond), de
bedrijfsonkosten voor de kleinere ondernemingen
drukkend maakt. Vandaar het voorstel van den Plantersbond, niet om eenvoudig tot den (gulden over
te gaan, maar om voortaan de koelieloonen uit te
betalen in guldens, mits de dollar werd omgerekend
a 1.20. Ten slotte kwam dus de Plantersbond er openlijk
voor uit, dat zijn doel was de koelieloonen terug te
brengen tot eene hoogte, waarbij het bedrijf voor de
kleinere ondernemingen winstgevend kon blijven.
De Plantersvereeniging volgde een andere gedragslijn; immers dit machtige lichaam wilde steeds zorg
dragen om ondanks de wisseling in de dollarwaarde
aan de koelies duurzaam een zelfde loon te waarborgen.
Toen de dollar zeer sterk in waarde was gedaald en
zelfs tot beneden den gulden was gegaan, waren de
contractueele minimum koelieloonen van het gemiddelde
van 6 a 7 dollar verhoogd op een gemiddelde van
7 a 8 dollar; natuurlijkerwijze kon men voor dien
minwaardigen dollar in de kedeh's niet meer dezelfde

143

hoeveelheid goederen verkrijgen; immers bij de daling


van het geld moesten noodwendig de prijzen der goederen stijgen. De Plantersvereeniging zag er bezwaar
in de loonen opnieuw te gaan verhoogen, daar de
standaard van het loon dan duurzaam verhoogd zou
blijven; zij heeft daarom langs een omwegjbewerkt,
dat de koelie voor den minderwaardigen dollar toch
niet minder koopkracht zou verwerven. Zij bereikte
haar doel op de volgende wijze: de voornaamste ver-.
bruiksartikelen, als rijst en opium, werden door de
Plantersvereeniging zelve ingekocht en aan de kedeh's
in het groot geleverd voor zoo lage prijzen, dat de koelies
met de gedeprecieerde dollars dezelfde hoeveelheid als
voorheen konden koopen. Zoolang derhalve de dollar
zoo laag in waarde bleef staan, werd aan de koelies
langs indirecten weg een toeslag op hun loon gegeven
in de verstrekking van goedkoope waar beneden den
inkoopsprijs. De Plantersvereeniging nam het verlies
uit dien hoofde voor hare rekening, en was daartegenover niet verplicht de loonen nogmaals te verhoogen.
Toen dan ook de dollar in waarde steeg en dus de
koopkracht van den dollar weer grooter werd, kon
deze omstandigheid voor de Plantersvereeniging vrij
onverschillig zijn, daar geleidelijk aan met die stijging
de faciliteiten van de levering van winkelwaren beneden inkoopsprijs in geringere mate noodig werden,
zoodat het totaal harer onkosten met de stijging van
de dollarwaarde niet in gelijke mate toenam. Vandaar
dat de Plantersvereeniging geen belang kon hebben om,
zooals de Plantersbond wenschte, de koelieloonen om
te zetten in guldens, uitgerekend op de basis van 1.20

144
per dollar; zouden' zij dit wel gedaan hebben, dan zou
zij toch haar taktiek, om de koopkracht van het koelieloon op gelijke hoogte te houden, moeten voortzetten,
hetgeen voor haar hetzelfde resultaat zou hebben alsof
de koelieloonen op eene basis van meer dan 1.20
per dollar waren vastgesteld.
Op de openbare vergadering te Medan heeft bovendien de Resident der Oostkust van Sumatra uitdrukkelijk verklaard, dat van Gouvernementswege geene
medewerking te verwachten zou zijn om de koelieloonen
op een lager standpunt te brengen, door deze thans
vast te stellen met omrekening van den dollar op den
voet van 1.20. Daarmede is het standpunt van den
Plantersbond in dit opzicht ten eenenmale onhoudbaar geworden.
Dit werd ook op de vergadering te Medan ronduit
erkend door een der leden van dien Bond, administrateur eener koffieonderneming. Deze verklaarde zelfs
het standpunt van den Plantersbond onhoudbaar te
achten, nu de dollar eenmaal op 0.2/4 (rond 1.40)
was gefixeerd, en meende, dat de ondernemingen zich
thans aan dien loonstandaard zouden hebben aan te
passen. Niettemin opperde ook dit lid als bezwaar
tegen den dollar, dat men nog niet de zekerheid had,
dat ook thans de Straits-dollar als vaste waardemeter
zou zijn aan te nemen; immers niet alleen was men
afhankelijk van een wisselkoers tusschen guldens en
dollars, welke thans vrijwel door de Banken werd
vastgesteld, maar men verkeerde nog altijd in de
onzekerheid of niet te eeniger tijd de fixity van den
Straitsdollar zou kunnen worden verhoogd, waardoor

145
men opnieuw voor een dollar- en loonkwestie zou
worden geplaatst. Op dien grond bleef dit lid tegen
den dollar gekant, en zoude hij de algemeene invoering
van den gulden wenschen.
Deze zijn de voornaamste bezwaren, welke wij tegen
de circulatie van den dollar vernamen van de zijde
van de ambtenaren, de burgers van Medan, enkele
handelaren en van een deel van de planters. In het
algemeen verklaarde de handel zich neutraal, daar de
handel zich afhankelijk achtte van het standpunt,
hetwelk de groote ondernemingen, de voornaamste
afnemers van den handel, zouden innemen.
De voornaamste bezwaren tegen de algemeene invoering
van den gulden hebben wij ontmoet bij de groote
tabaksondernemingen, vereenigd in de Plantersvereeniging. Deze hebben hunne bezwaren i n hoofdzaak als
volgt geformuleerd.
De Oostkust van Sumatra is voor zijne eerste levensbehoeften geheel afhankelijk van den overwal. D e
gelijkheid van munt in dit deel van Sumatra en in
Malakka verschaft dus het groote gemak, dat men
met geen omrekening van munt te maken heeft en
de prijzen alhier geheel kunnen worden geregeld naar
de prijzen aan den overwal; indien derhalve de gulden
algemeen hier zou worden ingevoerd, zou men een
munt verkrijgen, die niet gangbaar is aan den overwal
en aldaar voor betalingen niet zou kunnen worden
gebruikt. Weliswaar zou hierin ten deele kunnen
worden voorzien door het koopen van chques in
dollars; de banken zouden echter voor die chques

146
allicht 1.42 tot 1.43 rekenen, wat direct een nadeel
zou opleveren, tegenover den prijs van 1.40 per
dollar, van 2 tot 3 centen per dollar. Niet alleen zouden
de kedeh's dit nadeel afwentelen op hunne koopers,
zoodat reeds daardoor de prijzen der goederen'noodwendig zouden moeten stijgen, maar bovendien zou
vooral bij de goedkoope waar voor den kleinen man
eene omrekening der prijzen tegen 1.42 a f 1.43
practisch onmogelijk blijken en zou men voor die
omrekening de basis van 1.50 nemen, zijnde dus
op den voet van i l / - Daarmede zouden evenwel alle
prijzen onmiddellijk worden verhoogd met 7 tot 8 %,
de koelies dus de koopkracht van hun loon met 7 tot 8 %
zien verminderen en daardoor op den kleinen man
een niet goed te keuren druk worden uitgeoefend.
Een tweede bezwaar was de onbekendheid van de
Nederlandsch-Indische munt onder de inlandsche bevolking, die zelfs nu nog ten deele uit een zeker
soort conservatisme met oude dollars rekenen, ja zelfs
hier en daar nog de Spaansche matten gebruiken.
Onder de Bataks wordt eene vrij groote zilverindustrie
gedreven; voor die industrie gebruiken zij de dollars.
Zij zouden daarvoor de guldens niet gebruiken, omdat
hun grondstof daarmede tweemaal zoo duur zou worden,
zoodat die industrie met ondergang zou worden
bedreigd.
Als een zeer ernstig derde bezwaar werd geopperd
de groote kans van vervalsching van de NederlandschIndische munt. Met aandrang werd er op gewezen,
dat zelfs de opiumregie in deze streken volgens het
oordeel der autoriteiten niet zou ingevoerd kunnen
2

H7
worden, omdat de wal van Sumatra zoo rijk is aan
kreeken, dat het ondoenlijk zou zijn een toezicht op
den sluikhandel te houden. Men vreesde daarom, dat
evenmin afdoend toezicht zou te houden zijn op den
clandestienen invoer van valsche Nederlandsch-Indische
munt; en waar de marge tusschen de nominale en
intrinsieke waarde van den gulden zoo groot is, zou
de verleiding tot namaak van de NederlandschIndische munt zelfs in volwichtige stukken zoo groot
zijn, dat er alle kans zou bestaan, dat de Oostkust
van Sumatra zou worden overstroomd met valsch geld,
aan den overwal gefabriceerd en vandaar ingevoerd.
Ook werd nog de aandacht gevestigd op de omstandigheid, dat de ondernemingen gedurende enkele
maanden van het jaar vrij plotseling over groote bedragen aan contanten moeten beschikken. Dit vindt
voornamelijk plaats, als reeds boven kortelijk uiteengezet, in September en volgende maanden, wanneer
de salarisrekeningen der koelies worden opgemaakt na
afloop van den veldarbeid, en het grootste gedeelte
van het door stukwerk verdiende loon moet worden
uitbetaald. De planters moeten dan door tusschenkomst
van de banken groote bedragen aan Straits-munt uit
de Strafte betrekken. Twijfel werd geopperd of in die
tijden wel steeds voldoende Nederlandsch-Indische
munt voorradig zou zijn om aan de plotselinge uitbreiding der muntcirculatie te voldoen; vooral werd
betwijfeld of voldoende Nederlandsch-Indische pasmunt
zou verkrijgbaar zijn, waar nu reeds op Java vaak
een tekort aan pasmunt is geconstateerd. Thans kan
de benoodigde munt in elke hoeveelheid gemakkelijk

148
uit de Straits worden betrokken, terwijl anders een
ontstaand tekort in Nederlandsch-Indische munt tot
groot ongerief aanleiding zou kunnen geven.
Hiertegenover stond dat de kedeh's iets later in
het jaar wederom groote betalingen moesten doen in
de Straits, daar zij voor het Chineesch en Javaansch
Nieuwjaar vele goederen van den overwal moesten
betrekken. In die tijden gaan de koelies ook tot de
grootste verteringen over, zoodat vele der uitbetaalde
loonen dan weder terugvloeien over de kedeh's en
de banken. Men maakte zich ongerust waar dan een
plotseling opkomend teveel aan geld zou kunnen
blijven, indien dat niet weder naar de Straits ware af
te leiden voor de betaling dier groote bestellingen
voor de feestdagen; of dit de circulatie niet in den
war kon brengen; hoe die groote bestellingen in
dollars aan den overwal zouden zijn te betalen, en of
door deze omstandigheden geen ernstige wisselingen
in koersen van geld en wissels te vreezen waren.
Eindelijk werd betwijfeld of de inheemsche bevolking
wel overtuigd zou kunnen worden van de goudwaarde
van den gulden, indien het Gouvernement niet te
allen tijde bereid zou zijn elk bedrag aan NederlandschIndische munt in Nederlandsch goud hier ter plaatse
om te wisselen.
Met nadruk moeten wij er op wijzen, dat nergens
het bezwaar geopperd werd, dat de Chineesche koelies
zouden weigeren Nederlandsch-Indische munt in betaling te nemen, en op onze uitdrukkelijke vraag aan
verschillende personen of dit bezwaar bestond, werd
ons even uitdrukkelijk ontkennend geantwoord onder

149
de mits, dat de koelie voor zijn loon in NederlandschIndisch geld in de kedeh's eene gelijke hoeveelheid
waren zou kunnen verkrijgen als bij eene uitbetaling
in dollars, en mits natuurlijk de omwisseling bij terugkeer naar China in Honkong-dollars evengoed zou
worden geregeld als thans het geval is.
Wij meenen te kunnen volstaan met de opsomming
dier bezwaren, zooals wij die hebben vernomen; eene
nadere behandeling van ieder dier bezwaren komt van
zelf in den loop onzer eigen beschouwingen van het
vraagstuk hieronder ter sprake.
Deze zijn voornamelijk de bezwaren, die wij in Deli,
ten deele ook in de omliggende landen, hebben vernomen, in welke afdeelingen ongetwijfeld de grootste
geldcirculatie en dus ook de grootste belangen in
deze residentie worden gevonden.
Voor den omvang der geldcirculatie verwijzen wij
naar de gegevens welke wij hieronder vermelden op
bladzijde 188 en v. v.
Laten wij thans in het kort mededeelen, welke onze
bevindingen zijn geweest in de andere afdeelingen van
dit gewest.
Serangdjaja-streek.

In de afdeeling Langkat ten noorden van het eigenlijke cultuurgedeelte en de Petroleum-industrie, ligt
een gebied, dat wij weliswaar niet meer konden
bezoeken, maar dat toch eene korte afzonderlijke bespreking vereischt, n.1. de Serangdjaja-streek met zijn
uitvoerhaven Poeloe Kompei. Daar wordt door de
bevolking eene belangrijke peper-cultuur gedreven.

150
De peper wordt uitgevoerd naar Penang. Tijdens den
pluk is veel blank geld noodig, aangezien de plukkers,
die van heinde en ver daarvoor overkomen, cash
willen zien om te kunnen dobbelen. Daarom zal daar
een paar ton aan grof zilvergeld en pasmunt jaarlijks
benoodigd zijn; de muntcirculatie zou hier echter van
uit Tandjoeng Poera kunnen geregeld worden. D e
Serangdjaja-streek maakt deel uit van het Sultanaat
Langkat.
De onderafdeeling Tamiang hebben wij met het
oog op de a. s. afscheiding van dit gewest buiten
beschouwing gelaten, omdat een eventueele regeling
aldaar geheel gelijk zou moeten zijn aan die te Atjeh,
waarbij het zou worden ingedeeld.
Assahan.
Nadat wij de overtuiging hadden gekregen dat de
kwestie thans in de landstreken Deli, Langkat, Serdang
en Bedagei voldoende was onderzocht, hebben wij
gaarne het voorstel van den Resident aanvaard, om
met hem het zuidelijke gedeelte zijner Residentie te bereizen. W i j hebben ons daartoe Zaterdag 15 September
ingescheept op de Brouwer" van de Paketvaart en
kwamen den volgenden morgen voor Tandjoeng Balei,
de voornaamste handelsplaats van Assahan, gelegen
aan de Assahanrivier. W i j hebben hier besprekingen
gehouden met den Resident, den Assistent-Resident
KNAPPERT, den Controleur van Simeloengoen KNAPPERT,

den Europeeschen handelaar H AGGENMACHER, den Sultan


van Assahan en met de Chineesche Handelaars.
Tandjoeng Balei is een flinke havenplaats, bereikbaar

i5i

voor vrij groote schepen. Aangezien de Assahan-rivier


den afloop vormt voor het Tobameer, is er gewoonlijk
voldoende water in aanwezig, dat weinig slib meevoert,
zoodat de verzanding van de rivier niet op zoo hinderlijke mate plaats vindt als op vele andere kustplaatsen
in dit gewest. Deze plaats wordt geregeld aangeloopen
door de schepen der Koninklijke Paketvaart Maatschappij en der Nord-Deutsche Lloyd, zoodat ook een
geregeld verkeer met Penang en Medan wordt onderhouden ; bovendien varen ook nog Chineesche stoombooten op deze haven. In Zuid-Assahan wordt weinig
tabak verplant, in Assahan zelve tabak en in mindere
mate rubber en koffie, terwijl pas met de gambirindustrie is begonnen. In Assahan en Batoe Bahra
liggen een 23-tal ondernemingen, waarvan de zes
grootste aangesloten zijn bij de Nieuwe Assahan
t Tabakmaatschappij. Behalve over zee is Tandjoeng
jBalei nog verbonden met Medan over land door een
weg, die eerst kort geleden voltooid is. De reis naar
Medan vordert dan twee dagen. Het is dus voorloopig
niet te verwachten, dat het geldverkeer van Assahan
over Medan te regelen zal zijn.
De koelies in deze afdeeling zijn voor een deel
Chineezen, welke alle f uit de Straits f uit Deli van
andere ondernemingen worden aangeworven en gewoonlijk niet zoo lang in dienst blijven als in Deli.
Remises van door koelies bespaarde loonen naar China
komen ongeveer niet voor. Verder worden op de
ondernemingen voornamelijk Javaansche werkkrachten
gebruikt.
De invoer van goederen bestaat voornamelijk uit

152
rijst voor de koelies, welke uitsluitend uit Penang
komt; ook hier werd de opmerking gemaakt, dat die
invoer uit Penang bijna zeker zal blijven bestaan, ook na
opening der nieuwe directe verbinding met Rangoon,
omdat de rijst van uit Penang goedkooper te betrekken
zal zijn, dan direct van uit Rangoon. De ondernemingen
verkoopen hier de rijst aan de kedeh's, evenals in
Deli, voor een vasten prijs, eri nemen dus het eventueele
risico van den prijs voor zich. Uit Assahan had vroeger
een vrij groote uitvoer van rijst plaats van een betere
kwaliteit dan de thans ingevoerde rijst. De padi-aanplant
(natte sawahbewerking) neemt echter af, eensdeels
door te groote uitputting van den grond, anderdeels
door voortdurende uitbreiding der groote cultures.
Alle handel heeft plaats in dollars en ongeveer 25000
dollars moeten maandelijks worden aangevoerd ter
voorziening in de behoeften voor de betaling der
loonen. Het kostte weieens moeite om voldoende blanke
dollars te verkrijgen, die de koelies alleen willen aannemen. Guldens zijn er zoo schaarsch, dat men ter
betaling van de rechten in Nederlandsch-Indische munt
de guldens uit Penang moet laten komen. De guldens
worden dan zoo duur berekend, dat zelfs ter plaatse
van Assahan de dollars reeds gelaten werden voor
/ - 3 7 tegen inwisseling in Nederlandsch-Indisch geld
om toch maar tijdig Nederlandsch-Indische munt voor
de betaling aan den Boom" machtig te kunnen worden.
Het chque-verkeer is hier overigens zeer god
bekend, daar reeds nu bij voorkomende gelegenheid
gaarne chques op Penang worden aangenomen. Hier
werd de opmerking gemaakt, dat de prijzen bij invoe1

i53
ring van den gulden waarschijnlijk zouden stijgen,
daar de kedeh's bij de omrekening in guldens denkelijk
te hoog zouden rekenen, om zich tegen verlies te waarborgen; doch dit bezwaar werd niet van duurzamen
aard geacht. Men betwijfelde of de gulden overal
vrijwillig zou worden aanvaard, zoodat een bepaald
verbod tot wering van den dollar noodig werd geacht.
De behoefte aan Nederlandsch-Indische munt wordt
geschat op ongeveer f 600.000.; daaronder zal een
bedrag van minstens / 10.000. aan koperen centen,
en f 10.000. aan 2I/2 centstukken noodig zijn, terwijl
verder een bedrag van ongeveer 30.000. aan pasmunt vereischt zal worden.
In het gebied ten westen van Assahan tot aan het
Tobameer woont eene talrijke inlandsche bevolking,
die vooral boschproducten en paarden naar Assahan
uitvoert; gewoonlijk ontvangen de inlanders daartegen
in ruil goederen die zij noodig hebben, zoodat de
handel met hen grootendeels het karakter van ruilhandel draagt; een eventueel overschot nemen zij in
dollars mede. Niettemin worden slechts weinig Straitsdollars onder deze inlandsche bevolking gevonden,
wel oude Mexicaansche dollars, Japansche Yens en
Spaansche matten, die als kapitaal door de inlanders
in den grond worden begraven. Het zou dus nader
in overweging kunnen worden genomen of ook dit
gebied, grenzende aan de Residentie, van de oude
dollars zou moeten worden bevrijd, daar aan de westzijde van het Tobameer de gulden weer overheerschend is. Dringend is de kwestie evenwel niet, omdat
er vooralsnog weinig geldhandel van uit dit binnenland

154
op de kustplaatsen wordt onderhouden. De uitvoer
uit Tandjong Balei bedraagt volgens de laatste opgaven
in een jaar 3I/2 millioen gulden aan tabak en 3 tot 5
ton aan andere producten.
Door de handelaren wordt ons nog dit opmerkelijk
feit medegedeeld: enkele goederen, als rooktabak en
guano, worden in Penang alleen verkocht door Nederlandsche Import-firma's. Deze prijzen hun waar in
guldens en aan de Chineezen uit Assahan worden
die goederen in Penang in guldens berekend, zoodat
eventueel eene omrekening van de uit Assahan naar
Penang gebrachte dollars in Nederlandsch-Indische
munt moet plaats hebben. De gulden wordt dan berekend tegen 71 dollarcenten, wat uitkomt op een
koers van ongeveer f 1.41 (140.845).
De Sultan van Assahan, die zelf verscheidene ondernemingen exploiteert, heeft tegen de invoering van den
gulden geen bezwaar en werkt reeds veel met die
munt; wel verwacht hij dat de eerste omrekening in
den eersten tijd eenigen last zal veroorzaken.
Voor de koelies is uitbetaling van loonen in guldens
geen bezwaar, daar de koelies toch al voor het grootste
gedeelte Javanen zijn, die reeds met de NederlandschIndische munt bekend zijn.
De Chineesche handelaars hebben ook geen bezwaar
tegen de algemeene invoering van den gulden, mits
de koers op den overwal maar goed wordt geregeld.
Met het oog op den uitgebreiden handel en de vele
ondernemingen in deze afdeeling zou het overweging
verdienen om in Tandjong Balei een correspondentschap der Javasche Bank te vestigen.

155
Paneh-Rivier.
V a n Tandjoeng Balei stoomden wij verder naar
Laboean-Bik
aan de Panen-rivier en hadden aldaar,
alsmede op het / uur stoomens per steamlaunch verder
gelegen Soengai-Djawi-Djawi
besprekingen met den
Resident, de Controleurs HAAKSMA (van Paneh) en
ROEST van Bagan S i A p i - A p i , terwijl wij te Laboean
Bilik ook enkele Chineesche handelaren konden onderrvragen.
3

Deze streek is te verdeelen in drie gebieden, dat van


de Bila-rivier, dat van de Paneh-rivier en dat van de
Kwaloe-rivier; de twee eerste hebben eene gezamenlijke
uitmonding, de derde mondt iets noordelijker uit.
Dit gebied is ook al weer geheel verschillend van D e l i ;
de tabak wordt alleen in Kwaloe verplant, aan de
Bila-rivier zijn een paar rubberplantages, voorts is er
een belangrijke uitvoer van coprah, rottan, getahpertja, penang, drakenbloed, peper en koffie. Hier
treffen wij dus voor het eerst een vrij belangrijken
uitvoer van inlandsche producten naar den overwal aan,
terwijl de invoer van daar niet meer overwegend is.
Het verkeer in deze streek geschiedt geheel te water;
men is echter doende een weg aan te leggen, waardoor
o.a. verbinding verkregen zal worden met Tandjoeng
Balei, wat o. m. met het oog op een eventueel correspondentschap der Javasche Bank aldaar voor deze
afdeeling niet van belang zou ontbloot zijn.
De ondernemingen liggen eene groote lengte stroomopwaarts, en zullen in de naaste toekomst zeer worden
uitgebreid; vooral met Belgisch kapitaal.

156
Men kan de gezamelijke uitvoeren der drie tolkantoren schatten op ruim 2 millioen.
De ondernemingen werken met koelies, in Deli en
in de Straits aangeworven, meest Javanen, wat in
verband met de dollarverdrijving dus wil zeggen, dat
koelies den gulden reeds kennen en de invoering
hiervan dus geen bezwaar kan opleveren; de zoogenaamde moneyorders op China komen hier niet voor.
De Chineezen te Laboean Bilik (Paneh) ondervraagd,
hadden geen bezwaar tegen de invoering van den
gulden, mits gezorgd wordt voor de gelijktijdige inwisseling over het geheele gebied van deze afdeeling, en
mits de gulden te Singapore tegen behoorlijken prijs
kan worden omgezet. Deze plaatsen hebben weinig
direct verkeer met Penang; zij hebben voornamelijk
met Singapore te maken.
Ook hier werd ons medegedeeld, dat men dikwijls
te Singapore guldens (d. w. z. meest Javasche Bankpapier) moet gaan halen voor de betalingen van de
tolrechten enz. alhier.
Chques zijn hier zoo goed als onbekend, terwijl ook
het medenemen van geld voor remise naar den overwal
weinig voorkomt. De handel met de Straits is feitelijk
nog alleen een ruilhandel; men gaat daarheen met
boschproducten en brengt in ruil de levensbehoeften,
als rijst en andere noodige goederen, mee terug.
Bagan Si Api Api, Bengkalis en het gebied van
de Siakrivier.
Wij zijn hier wederom gekomen in een geheel
ander gebied, dat weinig punten van overeenkomst

157
heeft

met

de

landstreken,

v a n w a a r w i j k o m e n , en

w a a r i n zeer e i g e n a a r d i g e plaatselijke toestanden w o r d e n


aangetroffen,

niet

te

vinden in

de

meer n o o r d e l i j k

g e l e g e n afdeelingen.
I n de eerste p l a a t s B a g a n S i A p i A p i . W i j h e b b e n
h i e r b e s p r e k i n g e n g e h o u d e n met d e n

Resident,

den

C o n t r o l e u r R O E S T en een a a n t a l C h i n e e s c h e h a n d e l a r e n .
D e z e plaats is g e l e g e n a a n d e n i n g a n g v a n de r i v i e r
Soengai

R o k a n , eene breede u i t m o n d i n g , a l w a a r het

v e r s c h i l tusschen eb e n v l o e d 17 a 18 v o e t bedraagt.
M e t g r o o t g e w e l d v l o e i t het w a t e r de m o n d i n g b i n n e n
bij d e n v l o e d o m later met bijna e v e n g r o o t e s n e l h e i d
bij eb w e d e r a f te l o o p e n naar zee. B i j l a a g w a t e r
staat niet m e e r d a n 3 v o e t w a t e r ; de r i v i e r is d a n o o k
a l l e e n bij h o o g w a t e r b e v a a r b a a r ,
het

water komen

de

e n bij afloop v a n

s c h e p e n v a s t te l i g g e n i n de

m o d d e r . W i j z e i v e n h e b b e n met de B r o u w e r " o n g e v e e r
6 u u r i n de m o n d i n g v a s t g e l e g e n , z o o d a t de m o d d e r
a a n a l l e zijden v a n het s c h i p w e r d o p g e p e r s t en een
e i l a n d d a a r o m heen v o r m d e . B a g a n S i A p i - A p i is zeer
gesoleerd gelegen

v a n het

land daarom

heen,

dat

grootendeels uit moeras e n o e r w o u d bestaat. D e plaats


z e l v e is d a n

o o k g e h e e l a a n g e p l e m p t , en m e n l o o p t

er o p een veerende v e e n l a a g . V e r k e e r met het b i n n e n l a n d v a n S u m a t r a is zeer g e r i n g .


D e z e plaats leeft g e h e e l v a n de v i s c h v a n g s t ,
bedrijf
noemde

een

grooten

o m v a n g heeft

ons cijfers v a n

verkregen;

25 m i l l i o e n k i l o

welk
men

gedroogde

v i s c h , die j a a r l i j k s w o r d e n u i t g e v o e r d , v o o r o n g e v e e r
10 m i l l i o e n naar S i n g a p o r e en v o o r de rest n a a r J a v a
( S a m a r a n g en C h e r i b o n v o o r n a m e l i j k ) . D a a r d o o r is o p

15

deze plaats ook een groot verkeer van geld ontstaan,


zoowel in dollars als in guldens; dollars zijn ter plaatse
de overheerschende munt, en b.v. alle loonen worden
in dollars uitbetaald. T e oordeelen naar de opbrengst
van de bedrijfsbelasting, zal er per jaar minstens voor
f 2.000.000. visch uitgevoerd worden. Wegens den
geregelden handel op Java is altijd genoeg Nederlandsch Indische munt of Javasche Bankpapier voor
den handel aanwezig om de rechten aan den Boom"
te betalen. Buiten de ambtenaren wonen geen Europeanen op deze plaats; ook Maleiers worden bijna
niet aangetroffen; de bevolking bestaat bijna uitsluitend
uit Chineezen.
Men zag geen bezwaar in de algemeene invoering
van den gulden en de wering van den dollar, mits
weder dezelfde voorzieningen worden getroffen als ook
elders gewenscht worden. Zelfs kregen wij den indruk
alsof de gulden meer gewenscht werd. Over het
algemeen vatte men de zaak zeer lakoniek op.
Van hier zijn wij gestoomd naar Bengkalis, waar
wij eene bespreking hebben gehad met den Resident,
Controleur L E FVRE van Tebing-Tinggi (aan zee),
den Europeeschen handelaar LINDGREEN en eenige
Chineesche handelaren, waaronder den kapitein
Chinees van Bengkalis en den luitenant van TebingTinggi. V a n uit en langs Bengkalis wordt een geregeld
stoomvaarverkeer onderhouden op Bagan S i A p i A p i ,
de kustplaatsen in de buurt, de plaatsen landinwaarts
aan de Siakrivier, en met Singapore. A l s centraalpunt is Bengkalis dus van niet geringe beteekenis,
ofschoon het plaatsje zelf er onbelangrijk uitziet. Deze

159
beteekenis blijkt ook uit de in- en uitvoerrechten, die
b. v. in 1905 toelieten' dat 's landskas uit dit gebied
via Bengkalis ruim 5 ton naar Batavia remitteerde.
Ter plaatse van Bengkalis is alleen de nieuwe Straitsdollar in omloop.
Bij de ondervraging van de Chineesche handelaren
bleek het nader, dat de verdrijving van den Straitsdollar voor de omliggende eilanden niet zonder bezwaar
zou zijn; immers op de eilanden wordt eene vrij groote
industrie gedreven op de zoogenaamde Pangloengs"
{houtkap- en houtzaag-ondernemingen en houtskoolbranderijen) die hun afgewerkt product direct verschepen
naar Singapore en naar den Malakkawal, van waar
zij al hunne levensbehoeften betrekken, zoo zelfs, dat
de bewoners dezer eilanden ongeveer geen verkeer
met den vasten wal van Sumatra onderhouden, maar
wel in dagelijksch verkeer met de Straits staan. Om
die reden zijn al die eilanden buiten het tolgebied
gehouden, en is zelfs Bengkalis een vrijhaven, daar
het practisch niet goed uitvoerbaar zou zijn deze
eilanden binnen het tolgebied te trekken. Wij hebben
dus hier aangetroffen een verkeer met en een afhankelijkheid van den overwal, als nergens anders in die
mate is te vinden. Op Bengkalis doet zich ook geregeld
het dwaze geval voor, dat de groote Chineesche
handelaren het Nederlandsch-Indisch geld, noodig voor
de betaling van de tolrechten verder landinwaarts,
moeten betrekken uit Singapore, en dat zij met dat
doel Javasche Bankpapier in Singapore aankoopen.
Wegens deze zeer bijzondere omstandigheden, voortvloeiende uit de eigenaardige ligging, zou het over-

i6o

weging verdienen om de circulatie van den nieuwen


Straits-dollar op al deze eilanden, vallende buiten het
tolgebied, voorshands niet te verbieden, en ook ten
opzichte van den geldsomloop deze streken buiten de
regeling te laten. Iets anders is het in Bengkalis een
correspondentschap van de Javasche Bank te vestigen
met het oog op de bijzondere ligging van deze plaats
ten opzichte van het stroomgebied van de Siakrivier
en ten opzichte van Bagan Si Api-Api en van de
andere streken, die langs die rivier hun voornaamsten
uitvoer hebben. Van uit Bengkalis toch zou ongetwijfeld een zeer heilzame invloed op al deze streken
kunnen worden uitgeoefend, terwijl bij nalaten van
eenig toezicht te Bengkalis de invoering van den
gulden in het gebied van de Siakrivier stroomopwaarts
zou kunnen worden bemoeilijkt. Bovendien kan men
trachten door inrichting van een geregeld chqueverkeer ook te Bengkalis en op de naburige eilanden
den gulden geleidelijk aan meer populair te maken.
Aldaar zal misschien langs geleidelijken weg te verkrijgen zijn, wat door dwang moeilijk te verwerven
zou zijn.
Van uit Bengkalis de rivier opstoomende, praaiden
wij op de rivier den Assistent-Resident van Bengkalis
HESSELAAR en den Controleur PHILIPS. Te Siak kwam
mede aan boord de ontvanger der tolrechten SINIA;
al deze heeren voeren mede naar Pakan Bahroe.
De Siakrivier is uitmuntend te bevaren, zelfs met
groote stoomers tot aan Pakan Bahroe, zoodat deze
stroom als het ware is aangewezen voor het groote
verkeer met het binnenland, Pakan Bahroe is honderd

I6I

zeemijlen landinwaarts gelegen, zoodat de vaart de


rivier op ongeveer zoover is als van Rotterdam tot
voorbij Wezel. Ook boven Pakan Bahroe is de rivier
met kleine stoomers nog over eene groote lengte bevaarbaar. Van Pakan Bahroe is in den laatsten tijd
een harde rijweg aangelegd naar Trata Boeloe, aan
de Kampar-Kananrivier gelegen, waar kort geleden
nog- slechts een pad door de modder de eenisje verbinding tusschen die twee plaatsen vormde. Pakan
Bahroe is allengs geworden een centrum van veel
belang voor het omliggende gebied in het binnenland.
Aan de Westzijde wordt dit gebied begrensd door
de Residentie der Padangsche Bovenlanden, alwaar
de gulden reeds overheerschend is.
In Pakan Bahroe hebben wij een onderhoud gehad
met de ambtenaren, die mede met ons op het schip
waren, en met de Chineesche en Maleische handelaren.
Vooral in Pakan Bahroe bestaat een eigenaardige
toestand, die wij nergens anders in die mate in de
Residentie Sumatra's Oostkust hebben aangetroffen.Naast den Straits-dollar zijn daar nog algemeen in
circulatie de Mexicaansche dollars van verschillenden
muntslag, de Japansche Yens, de British Trade-dollars
en de pasmunt van British North Borneo en van
Serawak. De koersen, waarvoor deze munten onderling
circuleeren, zijn vooral merkwaardig. De gulden wordt
daar aangenomen voor 75 dollar-centen van den nieuwen
Straits-dollar, wat zou overeenkomen met een koers
van 1.33V3 voor den Straitsdollar of een agio van
5 A % voor den gulden; daarentegen verklaarden de
Chineezen ons, dat zij voor den Straits-dollar in
3

I2

Singapore guldens ontvingen voor den koers van


ongeveer i.401/3. De Japansche Yens doen drie
dollar-centen minder dan de Straitsdollar en de overige
verschillende dollar-munten doen 6 a 7 dollar-centen
minder dan de Straits-dollar, met het gevolg, dat
indien de Straits-dollar op 1.33V3 wordt gerekend,
gelijk bij de omrekening ter plaatse tegen den gulden
geschiedt, de Yens 1.28 en de andere zilveren dollars
1.24 tot 1.23 waard zullen zijn; indien men echter
de omrekening van den gulden in Singapore tot
maatstaf neemt, zouden de Yens ter plaatse van Pakan
Bahroe tegenover den gulden 1.35V2
de overige
dollarmunten ongeveer 1.30 waard zijn. Het is dus
niet geheel duidelijk of wij hier te doen hebben met
een disagio van den Straits-dollar of met een agio
van den gulden. Bijna zeker heeft hier het laatste
plaats, en wel op grond van de volgende informatie,
die een der handelaren ons verschafte. Deze handelaar
verklaarde ons reeds verschillende malen in den
laatsten tijd partijen van eenige duizenden dollars
(oude) op clandestiene wijze te Singapore binnengebracht te hebben, en deze bij de Klingen geldwisselaars te hebben gewisseld; de Klingen gaven
dan 93 dollarcenten (van de Straits-dollar), dat is dus
ongeveer 1.30 a 1.31. Deze Klingsche wisselhandelaars stellen zich tevreden met een zeer geringe
winst; door de rijzing der zilverprijzen in de laatste
weken werd algemeen, gelijk ons in Singapore bleek,
voor Mexicaansche en British Trade-dollars ongeveer
1.31 betaald; men kan dus aannemen, dat de omrekening tusschen oude dollars en Straits-dollars op
e n

i63
juisten grondslag geschiedde, en derhalve de omrekening van den Straits-dollar tegen den gulden wijst
op een agio van den gulden van 58/^ o/ bij aanneming van den gulden voor 75 dollarcenten (dollar
Q

a / 1.41 = gulden a / i.os / ). W i j herinneren dat


3

wij te Tandjong Balei reeds iets dergelijks hadden


ontmoet. (De Straitsdollar a 1.37 = de gulden a 73
dollarcenten, of anders de dollar f 1.41 = de gulden
van 73 dollarcenten a 1.03).
In het gebied boven Pakan Bahroe is de toestand
nog eigenaardiger.
Daar wordt een streek gevonden alwaar alle dollars
gelijk zijn, andere waar de oude dollars nog algemeen
circuleeren, doch tegenover de gulden eene waarde
hebben van 1 . 1 0 a 1.20, dus een belangrijk disagio
tegenover den gulden doen; in nog andere streken,
dichter bij de Westkust gelegen, wordt de dollar in
gelijke waarde met den gulden gerekend. In enkele
streken zijn nog vrij groote hoeveelheden oude z.g.
Haantjes-duiten in omloop, welke gelden tien stuks
ss n cent. In n woord, hier heerscht dus eene zeer
merkwaardige muntverwarring, die zelfs in een zelfde
gebied van plaats tot plaats belangrijke verschillen in
koers van de gangbare munt oplevert. D i t is natuurlijk
mogelijk door de gebrekkige communicatiemiddelen
in een gebied van zeer grooten omvang. W i j troffen
hier dus een toestand aan ongeveer als in de Westerafdeeling van Borneo, en ook hier hebben dan ook
de meer ontwikkelde Chineesche en Maleische kooplieden niet verzuimd misbruik te maken van de mindere
kennis van den kleinen man, om door voortdurende

104
verwisseling van munten tegen elkaar en door de
voortdurende berekening van een ander agio of disagio
een woekerwinst te maken.
Het is dus dringend noodig, dat in deze streken
eene regeling van de munt wordt getroffen, en dat wel
onverwijld. Aangezien de toestand eene geheel andere
is dan in de overige gedeelten ter Oostkust van Sumatra,
zal hier toch eene geheel afzonderlijke regeling moeten
worden getroffen. Er zal hier een verbod moeten
worden uitgevaardigd van circulatie en bezit van oude
dollars. De zuivering van deze oude munten behoeft
niet te wachten tot maatregelen ih het overige gebied
tegen den Straits-dollar worden genomen, waarin ten
aanzien van den Straits-dollar ook deze streken te
betrekken zijn. Zoo mogelijk kan men reeds dadelijk
trachten ook deze te verwijderen. Een spoedig ingrijpen
is hier hoofdzaak, daar anders eene uitbuiting der
bevolking door slimme Vreemde-Oosterlingen niet kan
worden voorkomen. De inwisseling van de gangbare
munt tegen den gulden zal evenwel noodwendig door
het Gouvernement zelf moeten geregeld worden;
immers indien het Gouvernement zich niet daarmede
bemoeit, zal de inwisseling tegen Nederlandsche
guldens grootendeels in Singapore plaats hebben,
en zal er dus eene zeldzaam gunstige gelegenheid
worden geschapen om valsche Nederlandsch-Indische
munt vrijelijk hier in te voeren; de muntcirculatie
in deze streken zou dan nog meer bedorven zijn
dan thans reeds het geval is; aan zuivering zou dan
niet meer te denken zijn, tenzij het Gouvernement
achterna zich de groote opoffering zou willen ge-

i65
troosten al het valsche geld tegen echt in te wisselen.
Om deze reden zal het dringend noodzakelijk zijn,
dat zoo spoedig mogelijk van Gouvernementswege
maatregelen worden genomen om den gulden stelselmatig hier in te voeren en de verschillende soorten
oude dollars stelselmatig hier uit te werken. De Javasche
Bank zal gaarne, zoover in haar vermogen is, hiertoe
willen medewerken. Dit zou kunnen geschieden op
de volgende wijze: De Javasche Bank zou gedurende
een tijd van 4 weken een of meer harer beambten
kunnen stationneeren in Pakan Bahroe met een kas aan
Nederlandsch-Indische munt van voldoenden omvang
om alle vreemde munt in dit gewest in te wisselen.
Het Gouvernement zou dan aan zijn ambtenaren,
desnoods door tusschenkomst van den tijdelijken vertegenwoordiger der Javasche Bank te Pakan Bahroe,
verwisselingskassen moeten verschaffen m in andere
plaatsen in de buurt het vreemde geld op te koopen.
De regeling zou kunnen geschieden ongeveer zooals
in Borneo reeds heeft plaats gehad; de Gouvernements
ambtenaren zouden van den vertegenwoordiger der
Javasche Bank te Pakan Bahroe ook verder steeds
zoodanige versterking van hunne kas kunnen verkrijgen als oogenblikkelijk voor hen zou noodig zijn;
daarbij zal natuurlijk op den voorgrond moeten staan
dat de Javasche Bank niet aansprakelijk is voor de
kassen der Gouvernements ambtenaren, en dat anderzijds deze ambtenaren, binnen vooraf bepaalde grenzen
zullen worden geaccrediteerd bij de Javasche Bank, over
welk accreditief zij alleen per door hen geteekende
chques zullen kunnen beschikken. Alles zou moeten

i66
worden ingericht op eene wijze, dat de inwisseling binnen
enkele weken voltooid zou kunnen zijn. Daarvoor
zouden b.v. reeds dadelijk de volgende kassen moeten
worden gefourneerd: Controleur van Rokan f 15.000.,
Controleur van Goenoeng Sahilan f 50.000. (deze
zou ook moeten zorgen voor Poeloe Lawan aan de
Kampar-rivier) de ontvanger der Tolrechten te Siak
15.000., de ontvanger van de Tolrechten te Poeloe
Moeda f 5.000.. Verder zouden de ontvangsten in
Nederlandsch-Indische munt aan de verschillende
Gouvernementskantoren voorloopig niet geremitteerd
moeten worden, maar voor inwisseling aldaar beschikbaar moeten blijven. Met de inwisseling zou kunnen
begonnen worden na 1 December, en deze worden
voortgezet tot 1 Januari 1907. Minstens drie weken
vr 1 December zou op ruime wijze van Gouvernementswege moeten bekend gemaakt worden, dat de
circulatie en het bezit van andere munt dan de Nederlandsch-Indische (en desnoods de Straits-munt) na
1 Januari 1907 zullen zijn verboden, en dat van 1 December 1906 af de vertegenwoordiger der Javasche Bank te
Pakan Bahroe en de Gouvernements ambtenaren op
de genoemde plaatsen zich belasten met de inwisseling
tegen dan tevens bij voorbaat te noemen koersen.
Hiermede zoude kunnen worden voorkomen dat
Vreemde-Oosterlingen de bevolking zouden kunnen
bewegen om uit vrees voor het verbod de oude
dollars tegen te lage koersen van de hand te doen.
Wij zouden deze regeling voor dit zeer bijzondere
gebied willen voorstellen geheel afgescheiden van de
maatregelen, welke verder ten opzichte van de Straits-

i6y

dollars in de geheele residentie zullen te nemen zijn.


Voor eene behoorlijke uitvoering van een dergelijk
plan van regeling zal het beslist noodig zijn, dat het
Gouvernement zorgt voor het rechtstreeksch vervoer
van de noodige fondsen door de Javasche Bank naar
Pakan Bahroe, hetwelk natuurlijk voor rekening van
het Gouvernement moet geschieden, en voor voldoende
communicatiemiddelen tusschen de ambtenaren onderling en met de Javasche Bank te Pakan Bahroe gedurende de vier weken van de inwisseling. Een of meer
kleine stoomers zouden daarvoor moeten gereserveerd
worden. Na afloop van de vier weken zal de vertegenwoordiger der Javasche Bank weer uit Pakan
Bahroe vertrekken, en ook alsdan zou het Gouvernement moeten zorgen voor kostelooze verscheping
van de ingewisselde dollar-munt naar de plaats, welke
de Javasche Bank dan zou aangeven. Voor de vestiging der Javasche Bank is reeds gedurende die 4 weken
eene geschikte gelegenheid gevonden, mits behoorlijke
bewaking door politieoppassers van Gouvernementswege wordt verstrekt. Eene eventueele vestiging der
Javasche Bank te Bengkalis is geheel onafhankelijk
van deze zaak.
Na vertrek van den vertegenwoordiger der Javasche
Bank te Pakan Bahroe zouden de ambtenaren de
inwisseling van achtergebleven stukken moeten regelen;
Indien tegelijk zou worden besloten tot verwijdering
van de Straitsmunt, zouden de ambtenaren in Siak
en Bengkalis tijdelijk het chqueverkeer met Singapore
moeten bezorgen, waarvoor de Javasche Bank ook
gaarne haar medewerking wil verleenen.

168
Gedurende ons onderzoek is gebleken dat verschillende deelen van de Residentie der Oostkust van
Sumatra uitgebreide handelsrelaties onderhouden met
den overwal, en het eene deel meer dan het andere,
maar toch alle in zekere mate van de Straits afhankelijk
zijn voor het betrekken van de eerste levensbehoeften.
Weliswaar behoeft men die afhankelijkheid niet als
absoluut te beschouwen en kan b. v. rijst uit Rangoon
of van Java aangevoerd worden, wat door de Bengalenlijn reeds uit Rangoon verricht is, zoodat men zich
zonder veel moeite zou kunnen los maken van die
zoogenaamde afhankelijkheid van de Straits; maar
het betrekken dier goederen van elders kwam altijd
nog duurder uit dan van Penang, zoodat de aanvoer
uit deze haven voorloopig wel hoofdzaak zal blijven.
Daarom moest een integreerend onderdeel van ons
onderzoek uitmaken de vraag of na eventueele algemeene invoering van den gulden en uitsluiting van
den dollar de handelsrelatin met de Straits zonder
bezwaar op dezelfde wijze zouden kunnen worden
voortgezet. Wij komen hieronder nader op deze kwestie
terug, maar willen hier alleen volledigheidshalve vermelden, dat wij tijdens ons verblijf te Singapore ook op
dit punt eene regeling hebben kunnen treffen, welke
naar onze opvatting voorloopig voldoende waarborgen
biedt, dat dit handelsverkeer in geen ernstige mate
zal worden bemoeilijkt; wij meenen, dat, zelfs indien de
thans getroffen regeling om welke reden dan ook op
den duur niet zou kunnen standhouden, nog genoeg
wegen zullen openstaan om op andere wijze gelijke
waarborgen te verkrijgen.

169
Besluit.

Na mededeeling en beschouwing van de hierboven


omschreven feitelijke toestanden in de verschillende
deelen van de Residentie der Oostkust van Sumatra,
moeten wij thans de vraag beantwoorden of in het
algemeen de wenschelijkhtidbestaaX om NederlandschIndische munt als eenig ofHcieele gangbare munt in
deze Residentie in te voeren en om den omloop van
de verschillende soorten van dollars en andere uitheemsche munten te verbieden.
Wanneer wij deze vraag toestemmend kunnen beantwoorden, hebben wij voorts na te gaan,, welke
bezwaren bestaan tegen de uitvoering van dezen maatregel en of deze bezwaren zoo ernstig te achten
zijn, dat men, ondanks erkenning van de wenschelijkheid, toch maar liever bij den tegenwoordigen toestand
zou willen volharden en de invoering van den gulden
zou moeten blijven beschouwen als een voorshands
niet te bereiken ideaal.
Mocht het daarentegen blijken dat die bezwaren
tegen den gulden van dien aard zijn, dat zij zonder
ernstige moeilijkheden uit den weg kunnen geruimd
worden, dan hebben wij tevens na te gaan op welke
wijze dit zal moeten geschieden.
Van overoude tijden is de muntslag steeds beschouwd
geworden als een recht, bepaaldelijk aan den heerscher
of aan den staat toekomende; het was een van de
uitingen van de Staatsmacht, en er moesten wel zeer
overwegende redenen bestaan, of een toestand van

170
anarchie, indien eene regeering hier het heft uit handen
gaf, en aan een ander de vrijheid liet de muntcirculatie
te regelen. Ook in Nederlandsch-Indi is dus de regeling
van de munt te beschouwen als een der eerste rechten,
maar tevens een der eerste plichten van het Gouvernement.
Stellen wij daarom eerstens de vraag of er niettemin
voor het Nederlandsch-Indisch Gouvernement een
reden kan bestaan om onthouding op dit punt in de
Residentie der Oostkust van Sumatra als stelregel
aan te nemen.
De houding van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement kan hier slechts uit de historie worden verklaard.
Gedurende langen tijd was het Nederlandsch Gezag
in de zeer groote uitgestrektheden dezer Residentie
meer in naam dan in werkelijkheid gevestigd. De
eerste planters in Deli moesten voor zich zeiven zorgen,
zich zeiven verdedigen en zich zeiven recht verschaffen.
Onder de eerste planters bevonden zich bovendien
vele niet-Nederlanders. Deze pioniers vonden in het
door hen betreden gebied eene groote afhankelijkheid
van den overwal, omdat de relatin met de Straits
zeer uitgebreid waren, en de verbinding met Java
bijna niet bestond. Allengs is daarin verandering gekomen, althans wat betreft Deli, toen de eerste ondernemingen met goede uitkomst begonnen te werken.
Wat zich in den aanvang in Deli heeft afgespeeld,
is telkens weer herhaald geworden in de andere
streken van de Oostkust van Sumatra; en zelfs nu
vindt men nog in dit uitgebreide gebied plaatsen,
waar Europeanen nog bijna niet zijn doorgedrongen.

i7i

Ons werd medegedeeld o. a. dat in deze Residentie


een vrij groot meer moet bestaan, dat nog steeds
onbekend is gebleven aan de Europeanen; juist dezer
dagen was aan drie Gouvernements ambtenaren de
opdracht gegeven om van uit Paneh en van uit Siak
en van uit de Padangsche Bovenlanden van drie zijden
een onderzoekingstocht aan te vangen naar dit meer,
zoodat deze ambtenaren uit die drie richtingen te
zamen zouden moeten komen op de plaats, waar dit
meer zou moeten worden aangetroffen.
In Pakan Bahroe, eene handelsplaats toch werkelijk
van gewicht, zijn eerst vijf maanden geleden de eerste
paarden en buffels door het Gouvernement ingevoerd,
en tijdens ons verblijf waren ter plaatse nog slechts
5 paarden aanwezig. Zeer onlangs was een harde
weg voltooid ter lengte van 18 K . M . , die Pakan Bahroe
verbindt met Trata Boeloe, een ander centrum van
verkeer aan de Kam par-rivier. Nog kort geleden was de
eenige verbindingsweg een voetpad door de modder,
waarop men na den regen op enkele plaatsen tot aan
het middel kon weg zinken. De verbindingen tusschen
deze Residentie en de Westkust van Sumatra bestaan
zelfs thans ten deele nog in olifantspaden, door kudden
olifanten op hunne geregelde tourne door het oerwoud
getrapt. De doordringing en vestiging van het Nederlandsch gezag heeft dus nog voortdurend plaats, en men
moet daarom bij het uitspreken van een oordeel zoo
billijk zijn in het oog te houden, dat dit gebied
eigenlijk nog steeds in staat van wording verkeert.
Zoo is het mogelijk geweest, dat eene uitgebreide
bevolking nog altijd grootendeels aan zich zeiven

172
overgelaten bleef, en ook ten opzichte van den geldsomloop onderhevig was aan bijzondere invloeden,
welke bij een geregeld bestuur onduldbaar zouden
zijn geweest. Ook op het punt van de muntcirculatie
staat het Gouvernement hier nog voor een gebied in
wording; weliswaar zou men kunnen opmerken dat
een ingrijpen reeds vroeger wenschelijk zou geweest
zijn; eene afdoende regeling zou vr dezen echter
vele bezwaren hebben ontmoet, aangezien eene doorvoering der regeling tot in alle consequenties bijna
niet doenlijk zou geweest zijn.
Op het oogenblik is de toestand echter een geheel
andere. Het gezag is thans tot diep in het binnenland
voldoende gevestigd om uitvoering van eenen bestuursmaatregel mogelijk te maken. De kuststreken zijn
thans onder toezicht om in- en uitvoer van muntspecin
te kunnen controleeren. Er moeten dus voor het
Gouvernement wel zeer ernstige redenen bestaan om
de regeling van de munt nog steeds niet zelf in handen
te nemen; het bestaan van die redenen hebben wij
niet kunnen vinden. Principieel gesproken, is derhalve
op het oogenblik zonder twijfel de plicht van het
Gouvernement ook zijne zorgen op dit punt uit te
strekken.
Gaan wij derhalve na de verschillende bezwaren,
welke tegen de invoering van den gulden zijn geopperd,
en op welke wijze aan die bezwaren kan worden tegemoet
gekomen.
Het eerste bezwaar gold de afhankelijkheid van den
overwal en het gemak om in gelijke munt betaling te

173
ontvangen, waarin aan den overwal betaling moest
geschieden van de goederen uit de Straitshavens betrokken. Indien dit bezwaar werkelijk gegrond zou
zijn, zou men evengoed in Nederland den Reichsmark
moeten wenschen, omdat Nederland zeer vele goederen
van Duitschland betrekt; toch zal niemand in Nederland
in ernst durven beweren, dat de muntcirculatie lastig
is, omdat zij in guldens en niet in Reichsmarken luidt;
immers de omrekening in Reichsmarken ontmoet niet
het minste bezwaar, daar het wisselverkeer tusschen
Nederland en Duitschland goed geregeld is. Indien
derhalve het wisselverkeer tusschen de Oostkust van
Sumatra en de Straits ook goed geregeld wordt en
blijft, behoeven de betalingen over en weer tusschen
beide landen geen moeite op te leveren.
De tegenstanders van den gulden beweerden, dat
de prijzen na invoering van den gulden noodwendig
moesten stijgen, omdat de Banken voor chques /1,42
43
den dollar zouden rekenen, wat tegenover den tegenwoordigen prijs van /1.40 per dollar
een vrij aanmerkelijk verschil zou opleveren. In deze
tegenstelling zit al dadelijk eene fout; men heeft zich
aangewend om na de fixity gemakshalve te spreken
van de waarde van den dollar in Nederlandsch-Indische
munt van 1.40. De dollar is evenwel gefixeerd op
0.2/4; en daar de goudwaarde van het Pond-Sterling
in Nederlandsche munt uitgedrukt, is i2,io7, zijn
0.2/4 niet I,4Q maar ruim 1,41 waard (ongeveer
1,4185). Indien de circulatiebank in Medan zal gevestigd
zijn, zal het haar taak zijn het oog te houden op de
wisselkoersen met het buitenland, evenals zij dit gea

v o o r

174
regeld te Batavia doet, en zal het haar plicht zijn die
wisselkoersen binnen zekere enge grenzen te houden.
De natuurlijke grenzen zijn die van den invoer of
van den uitvoer van specie; nemen wij nu voor de
verbinding met de Straits de minst gunstige grenzen
van speciepariteit aan en wel die van eene arbitrage
loopende over Europa, d. w. z. dat de in- of uitvoer
eventueel zou moeten loopen over een der Europeesche
markten van Londen of Amsterdam, en dat dus de
kosten van verzending van specie naar en van Europa
in rekening zouden moeten gebracht worden, dan
nog zouden de grenzen van de speciepariteit slechts
ongeveer / % beneden of % boven het gemiddelde
moeten liggen, zoodat de uiterste grenzen van specieinvoer en -uitvoer ii/g % van elkaar zouden liggen.
V a % P
dollar a 1,41 beteekent 2,12 Hollandsche centen. De speciepariteit van in- en uitvoer
moet dus op een gemiddelde van 1,41 (zie boven)
liggen tusschen 1 , 4 0 en 1,42 !. Daar de arbitrage
echter gewoonlijk direct over de Straits zal geleid
worden, en de kosten van verzending van specie
naar en van de Straitshavens veel geringer zijn
dan naar of van Europa, kan men als regel wel
aannemen, dat de wisselkoersen kunnen begrensd
blijven tusschen 1.40V2
-4 zijnde een marge
van ongeveer 1 %. Wij zien dus niet in hoe men
zich ernstig ongerust kan maken, dat door opdrijving
van den wisselkoers de prijzen in de hoogte zullen
gedreven worden. Mochten de Banken of anderen coit
eene poging hiertoe wagen, dan zou de circulatiebank
bijna zeker zonder moeite die poging kunnen verijdelen
3

e e n

26

25

19

e n

175
door elk benoodigd bedrag in dollars te verschaffen
tegen desnoods ruim 1.42.
De voorstanders van den dollar nemen aan, dat
onder den tegenwoordigen toestand geen verschil in
wisselkoers bestaat tusschen de Oostkust van Sumatra
en den overwal, omdat in beide landen in nominaal
dezelfde muntsoort wordt gerekend; zij vergeten evenwel
dat de wisselkoers niet alleen hierdoor wordt beheerscht;
want ware dit het geval, dan zou ook in Europa een
verschil in wisselkoers tusschen de verschillende landen
der Latijnsche Muntunie onmogelijk zijn. Toch ziet
men tusschen die landen als regel ook een verschil
in koers bestaan. Het kan dus niet anders of op den
duur moet zich, zelfs met behoud van nominaal gelijke
munt, ook een verschil openbaren tusschen Sumatra
en de Straits. Dit verschil zal tot nog toe misschien
niet zoozeer in het oog gevallen zijn, omdat de banken
als regel eene vrij gelijke provisie gerekend hebben
bij het verkoopen van chques op de Straits, en omdat
de Chineesche schippers gewoonlijk geen extra kosten
in rekening hebben gebracht bij overbrenging van
klinkende munt, indien zij maar zeker waren de retourvracht in goederen te verkrijgen; maar indien het
ooit eens zou voorkomen, dat de overmakingen van
geld in n richting ongewoon groot werden, zouden
ongetwijfeld de banken hunne provisie gaan verhoogen,
en de schippers minder bereid zijn de risico van het
vervoer op zich te nemen, zoodat in eene verhooging
van provisie door al deze organen een verschil in
koers tusschen dollars in Sumatra en dollars in de
Straits zich duidelijker zou openbaren.

176
Indien derhalve het chqueverkeer met de Straits
afdoende is geregeld en door de Circulatiebank steeds
wordt gecontroleerd, zal men niet bevreesd behoeven
te zijn voor onregelmatigheden in prijzen als anderszins
door een te hoog opgedreven chquekoers veroorzaakt.
Hetzelfde is het geval met specie-zendingen uit die
kustplaatsen, welke zich niet van chques kunnen
voorzien wegens gebrek aan eene behoorlijke verbinding met de hoofdplaatsen van de Oostkust van
Sumatra, en welke daarom genoodzaakt zullen blijven
voor hunne betalingen aan den overwal specie te
zenden. Evenzeer als de Circulatiebank zal hebben te
letten op het chqueverkeer, zal zij hier hare zorgen
ook hebben uit te breiden tot verzekering van de
behoorlijke omrekening van speciezendingen aan den
overwal. Bij ons bezoek aan Singapore hebben wij
ook op dit punt eene voldoende regeling kunnen treffen.
Een ander bezwaar werd geopperd, dat eene omrekening van de winkelprijzen in dollars tegen 1.41
in de praktijk vrijwel ondoenlijk zou blijken; dat die
omrekening zou worden afgerond op 1.50, dat is
op il/g, waardoor de prijzen van alle goederen dadelijk
7 tot 8 % omhoog zouden gaan. Ook dit bezwaar
kunnen wij niet gegrond achten; immers eensdeels
heeft deze omrekening in guldens reeds in vele gevallen plaats gehad, o. a. in de winkels, die reeds
guldensrekeningen hebben geopend, en verder in geheel
Pangkalan Berandan; en toen wij dit bezwaar aan
eenige Chineesche handelaren voorlegden, antwoordden
zij zeer logisch, dat zij het wel zouden vinden door

177
voor een guldenscent wat minder waar toe te wegen
als voor een dollarscent, en dat deze wijze van afpassing althans voor een groot aantal artikelen, verkocht
bij gewicht of bij hoeveelheid, mogelijk zou zijn. Dit
bezwaar klinkt des te vreemder, waar men pas een
tijdvak achter den rug heeft, waarin de dollar als
waardemeter zoo sterk heeft gewisseld (van f 0.94
in Februari 1903 tegen / 1.41 thans), dat uit dien
hoofde in de afgeloopen jaren toch reeds herhaaldelijk
eene nieuwe omrekening der prijzen van goederen
moest plaats vinden. A l is de mogelijkheid niet te
ontkennen, dat de winkeliers bij eene eerste omrekening
allicht hun voordeel zullen zoeken, door deze omrekening eer te hoog dan te laag te maken, zien wij toch
niet in, dat dit bezwaar op den duur ernstig kan wezen,
daar natuurlijk ook hier de concurrentie hare gelijkmakende werking zal gaan uitoefenen.
Reeds boven hebben wij uiteengezet, dat in sommige
gedeelten van het jaar de cultuurondernemingen plotseling over eene groote hoeveelheid contanten moeten
beschikken voor de betaling van de dan opgemaakte
koelieloonen, en dat een groot deel dier betaalde
gelden eenige maanden later weder terugvloeien. Het
gemak, om door de Banken steeds voldoende munt
uit de Straits te kunnen ontbieden, werd zeer geroemd,
en men betwijfelde of met eene circulatie van Nederlandsch-Indische munt wel dezelfde elasticiteit tot verschaffing en tot weder opslurping van die hoeveelheid
munt kon worden behouden. Dit bezwaar komt ons
allerminst steekhoudend voor. Immers het spreekt

178
van zelf, dat de verdrijving van den dollar uit de
Oostkust van Sumatra alleen kan worden uitgevoerd,
indien de Circulatiebank een kantoor vestigt in Medan.
Het is de eigenaardige taak van de Circulatiebank
om mede te voorzien in eene plotseling opkomende
behoefte aan circulatiemiddelen, en om op een ander
oogenblik weder een teveel aan circulatiemiddelen uit
den omloop terug te nemen. Het spreekt van zelf, dat
een kantoor der Javasche Bank te Medan een vrij
grooten voorraad aan munt en bankpapier in zijne
kelders zal moeten houden. Bij opkomende behoefte aan
uitbreiding der circulatiemiddelen zal dus de Javasche
Bank deze kunnen verschaffen, maar evengoed zal zij alle
overtllige munt en bankpapier uit de circulatie kunnen
terugnemen om deze te bewaren, totdat zij opnieuw
benoodigd zullen zijn; voor de Javasche Bank zal het
tot zekere hoogte onverschillig zijn, of zij een deel
van haren metaalvoorraad en van hare bankbiljetten
bewaart in Medan of in de kelders van een harer
andere kantoren in Nederlandsch-Indi of wel in
Amsterdam; terwijl dus de gewone bankiers uit den
aard van hun bedrijf geen groote kassen onbenut in
hunne kelders kunnen laten liggen, behoeft het voor
de Javasche Bank niet het minste bezwaar op te
leveren gedurende maanden lang eene groote kas te
Medan te bewaren, welke slechts voor een gedeelte
van het jaar kan worden aangesproken. In plaats dat
de guldenscirculatie in dit opzicht een bezwaar zou
kunnen opleveren, zal dus de Javasche Bank veel
beter en veel gemakkelijker aan deze eigenaardige
behoefte van het verkeer kunnen voldoen, daar zij

179
de benoodigde circulatiemiddelen niet van den overwal
behoeft te betrekken en deze niet weer daarheen
behoeft te remitteeren; zij kan deze zelve uit haren
voorraad verschaffen en bij terugvloeiing weder opbergen, terwijl overigens voor de remises naar de
Straitshavens door een geregeld chqueverkeer kan
worden voorzien.
De Javasche Bank kan deze verklaring met alle
gerustheid afleggen, echter onder n voorwaarde:
dat het Nederlandsch-Indisch Gouvernement zorg draagt
voor eene voldoende hoeveelheid aan standpenningen
en aan Nederlandsch-Indische pasmunt. Het is bekend,
dat gedurende langen tijd in Nederlandsch-Indi een
gebrek aan pasmunt heeft bestaan, waarin geleidelijk
is voorzien door aanmunting van deze pasmunt aan
de Nederlandsche Munt te Utrecht. Eene algemeene
invoering van de Nederlandsch-Indische munt in deze
gewesten kan dus alleen worden ondernomen, indien
het Gouvernement alsnog zorgt voor eene voldoende
uitbreiding van de Nederlandsch-Indische pasmunt en
voor een voldoende aanvoer van guldens. Op dit
punt komen wij hieronder nader terug.
Als gewichtig bezwaar tegen de invoering van den
gulden was ook genoemd het groote verschil tusschen
de nominale waarde van de Nederlandsch-Indische
munt en zijne intrinsieke waarde naar het zilvergehalte*
Dit bezwaar zou onmiddellijk twee nadeelen met zich
medebrengen: de inlandsche zilverindustrie, vooral
door de Batakkers gedreven, zou ernstig worden belemmerd, omdat de Batakkers thans de noodige

i8o

grondstof van zilvermetaal verkrijgen door versmelting


van zilveren dollars, en de versmelting van guldens
deze grondstof ongeveer tweemaal zoo duur voor hen
zou maken. Verder zou dit verschil in nominale en
innerlijke waarde dadelijk aanleiding geven tot vervalsching van de Nederlandsch-Indische munt in het
groot, zoodat deze streken zouden overstroomd worden
met valsch geld.
Aan het bezwaar van de zilverindustrie kan o.i. zeer
gemakkelijk worden tegemoet gekomen; immers niets
behoeft de Javasche Bank te beletten een handel in
zilvermetaal te beginnen, evenals zij reeds jaren lang
als circulatiebank handel drijft in goud; de Javasche
Bank zou dan het zilver f in kleine baren f in doorgeknipte ongangbare muntstukken, die tegen het zilvergewicht worden verhandeld, kunnen verkoopen. Het
spreekt van zelf, dat de Bank dan wel de noodige
maatregelen zou nemen, om deze ongangbare munt
zoo te versnijden dat een weder in omloop brengen
daarvan geheel onmogelijk zou zijn. In Europa heeft de
zilverindustrie dit nadeel dan ook nimmer ondervonden.
Van ernstiger aard is het bezwaar van de vervalsching. Het is niet te ontkennen dat eene groote
aantrekkelijkheid bestaat om de Nederlandsch-Indische
munt na te maken, zelfs van zoogenaamd zwaarwichtig
valsch geld (fausse bonne monnaie), waarvan het
zilvergehalte niet minder behoeft te bedragen dan van
de echte muntstukken, om nog een belangrijk profijt
op de fabricatie te laten. Men moet bij beoordeeling
van dit bezwaar evenwel niet vergeten, dat het evenzeer geldt voor alle andere deelen van Nederlandsch-

I8I

Indi, en ook voor Europa en Noord-Amerika; immers


de franc der Latijnsche Muntunie, de mark van Duitschland, de shilling van Engeland, de dollar der Vereenigde Staten van Amerika lijden alle aan hetzelfde
gebrek. Ja zelfs bij den nieuwen Straitsdollar is dit
gevaar niet uitgesloten, omdat ook deze na de fixity
eene nominale waarde vertegenwoordigt tot nu toe
hooger dan de innerlijke van het zilvergehalte, ook
al is de marge daarbij niet zoo groot als bij de andere
opgenoemde munten. Voor eene juiste beoordeeling
van dit bezwaar moet men derhalve in vergelijking
tegenover elkaar stellen den toestand van de Oostkust
van Sumatra van tegenwoordig, en den toestand,
welke komen kan na algemeene invoering van den
gulden. Thans is de gulden evengoed gangbaar in deze
Residentie, en worden aan de landskassen voor de betaling van rechten zelfs alleen guldens aangenomen. Er
is dus reeds thans evengoed gelegenheid om valsche
Nederlandsch-Indische munt in dit gewest te verspreiden. Daarboven staat deze Residentie nu open
voor invoering van valsche dollarmunt; en dat dit
laatste geenszins tot de onwaarschijnlijkheden behoort,
kan blijken uit het feit dat een der Chineesche hoofden
ons verklaarde zelf eene hoeveelheid van 60000 valsche
Straits-dollars in n hand in de Straits te hebben gezien.
Waar thans in de Oostkust van Sumatra geen
centrale instelling bestaat, die toezicht op de muntcirculatie houdt, is deze Residentie een zeldzaam gunstig
gebied voor de invoering van valsche munt, zoowel
van valsche dollars als van valsche guldens; immers
uit den aard der zaak zal het minder gevaarlijk zijn

182

valsche Straits-munt in Sumatra uit te geven, dan in


het land zelf, waarin de munt uitgegeven wordt en
waar dus een scherp toezicht op de eigen munt wordt
gehouden. Nu dus de Oostkust reeds thans evenzeer
blootstaat aan de verspreiding van valsche munt, en
dat nog wel in twee verschillende valuta's, kan dit
gewest er slechts bij winnen, indien eene uniforme
muntregeling voor het geheele gebied wordt getroffen,
en eene centrale instelling, welke een toezicht op de
muntcirculatie mede als haar taak opvat, zich aldaar
vestigt. Van de tegenwoordig in deze Residentie
werkende banken kan men moeilijk vergen, dat zij
in het belang van het algemeen eene gestrenge
contrle uitoefenen over de munt, welke door hare
handen gaat; indien evenwel de Javasche Bank te
Medan zal zijn gevestigd, zal het zeer zeker op haren
g liggen, om, evenals zij reeds overal elders doet,
de over haar kantoor loopende munt aan een nauwlettend onderzoek te onderwerpen. Daarmede kan dan
tevens het niet te miskennen voordeel worden bereikt,
dat alle groote werkgevers in de Residentie de munt,
benoodigd voor de uitbetaling van de loonen, direct,
desnoods in verzegelde zakken, van de Javasche Bank
te Medan kunnen betrekken, zoodat deze werkgevers
althans de zekerheid zullen hebben, dat de door hen
voor loonen uit te betalen munten niet vervalscht zijn;
eene zekerheid, die voor het thans in omloop zijnde
geld te eenenmale wordt gemist.
Wij gelooven, dat de verhalen omtrent de in omloop
zijnde Nederlandsch-Indische valsche munt sterk worden
overdreven; en verschillende Gouvernementsambtew e

naren hebben ons bij herhaling verzekerd, dat zij wel


degelijk kans zagen ook in deze Residentie met zijne
vele waterwegen aan zee een afdoend toezicht te
houden op een invoer van valsche munt in het groot.
Indien degenen, die voor betaling van loonen als
anderszins groote bedragen aan klinkende munt noodig
hebben, derhalve mede in hun eigen belang als regel
zullen willen aannemen deze munt bij de Javasche
Bank op te nemen, kan men zeker zijn dat het geld,
langs dezen weg in circulatie gebracht, goed is. Een
land kan niet meer circulatiemiddelen opnemen, dan
het op een gegeven oogenblik noodig heeft; het
overtollige zou toch weder terugvloeien; op eene
plaats, waar eene circulatiebank gevestigd is, gaat
de afvloeiing grootendeels naar deze inrichting. Indien
dus door medewerking van de circulatiebank ongeveer
al het benoodigde zilver voor de circulatie van goede
kwaliteit is geworden, zal het zeer moeilijk zijn om
daarnaast nog een eenigszins belangrijk bedrag aan
valsche munt in omloop te brengen.
Vooral zal dit moeilijk zijn, indien een voortdurend
toezicht op den geldsomloop wordt uitgeoefend. A l
is dus ook voor de Oostkust van Sumatra de invoer
van valsche Nederlandsch-Indische munt volstrekt geen
denkbeeldig gevaar te achten, zoo zal ontegenzeggelijk
dit gevaar eer minder groot dan van ernstigeren aard
worden, indien de gulden algemeen wordt ingevoerd,
en de Javasche Bank hare vertakkingen in deze
Residentie zoude verkrijgen.
Eindelijk was het bezwaar geopperd, dat de goud-

184
waarde van den Nederlandschen gulden niet aan de
bevolking duidelijk kan worden gemaakt, indien niet
te allen tijde tienguldenstukken tegen een goud tientje
te verwisselen zouden zijn in de hoeveelheden, die
de aanbrenger zou wenschen.
' Ook dit bezwaar kunnen wij niet van belang achten.
Immers de goudwaarde behoeft niet te worden bewezen door de zilveren munt te allen tijde in te
wisselen tegen gouden munt. Die goudwaarde wordt
minstens evengoed, zoo niet beter bewezen door het
feit, dat men voor een gulden steeds zooveel goederen
kan verkrijgen, als men voor eene equivaleerende
hoeveelheid goud zou kunnen verwerven. In een land
met een goed geregeld muntwezen zullen de prijzen
der goederen en de munt-eenheid steeds in goudwaarde
zijn uitgedrukt en zoolang dit ook het geval zal zijn
in Nederland en in Nederlandsch-Indi, zal niemand
behoeven te twijfelen aan de goudwaarde van den
gulden. O. i. ligt het nog niet op den weg der Javasche
Bank om die goudwaarde in de prijzen der goederen
te handhaven. Dit is de taak van de Nederlandsche
Bank, die door haar voortdurend toezicht op de
internationale wisselkoersen moet medewerken om eene
depreciatie van de Nederlandsche munt tegenover den
buitenlandschen handel tegen te gaan; en in de 92
jaren van haar bestaan heeft de Nederlandsche Bank
zelfs in tijden van crisis nog altijd haar taak in dit
opzicht kunnen vervullen.
Nog nergens in het groote gebied van NederlandschIndi is dan ook met recht twijfel geopperd aan de
goudwaarde van de Nederlandsche-Indische munt; en

185
dit algemeen en volkomen gewettigd vertrouwen wordt
zelfs op eigenaardige wijze bewezen door het feit, dat
goud niet eens in de circulatie gewild is en als regel
zelfs na uitgifte weder uit de binnenlandsche circulatie
in de kassen der banken terugvloeit. Het komt ons
derhalve voor, dat de goudwaarde van den gulden
evenzeer in de Oostkust van Sumatra voldoende kan
worden gehandhaafd ook zonder voortdurende bereidverklaring om ieder bedrag aan zilveren standpenningen
tegen goud bij de kassen der Javasche Bank in te
wisselen. Mocht niettemin dit vertrouwen niet kunnen
gevestigd worden zonder deze omwisseling daadwerkelijk te doen geschieden, dan zou denkelijk zonder
groot bezwaar een beperkt bedrag aan goud hiervoor
beschikbaar kunnen worden gesteld.
Op de hierboven uiteengezette gronden kunnen
wij de bezwaren, tegen de algemeene invoering van
den gulden in deze Residentie ingebracht, niet als
overwegend beschouwen. Maar dan mag volgens onze
overtuiging het Gouvernement ook geen oogenblik
langer dralen om zelf de regeling van de munt in
handen te nemen. Wel werd nog opgemerkt, dat
thans na de fixity van den Straits-dollar een meer
regelmatige toestand was ingetreden, en men dus niet
kon begrijpen, welk belang de Regeering thans nog
zou kunnen hebben om de Nederlandsch-Indische
munt in te voeren; een dergelijk standpunt zou voor
het Gouvernement evenwel te eenenmale onhoudbaar
zijn; het zou toch hierop neerkomen, dat het Gouvernement daarmede afstand zou doen van eene van de

i86

eerste rechten van den staat, dat het Gouvernement


op dit punt zich ondergeschikt zou verklaren aan de
maatregelen van een anderen staat, over wiens handelingen het niets te zeggen heeft. Men zou in dit opzicht
komen te staan in eene positie als van den inlander,
die geregeerd wordt, zonder dat hij zelfs stem in de
regeering kan uitbrengen. Wel werd beweerd, dat die
regeering voorloopig goed is, en dus het medestemrecht
in die regeering voorloopig niet bepaald noodig zou
zijn; het spreekt echter van zelf dat het Gouvernement
zich op dit standpunt niet mag plaatsen. Zoodra de
buitenlandsche Staat, wiens munt men gebruikt, een
aanleiding zou vinden om opnieuw eene verandering
in die muntregeling te brengen, zou deze verandering
worden doorgevoerd, zonder dat de belanghebbenden
alhier eenigen invloed daarop zouden kunnen uitoefenen
en hunne belangen daarbij konden doen eerbiedigen. Het
is dus eene zaak van eenvoudig vooruitziend staatsbeleid om de mogelijkheid van eenen dergelijken
toestand te voorkomen. Hier geldt terdege gouverner
c'est prvoir". Te meer verwondering mag eene dergelijke opvatting wekken, nadat gedurende vele jaren
zooveel last is ondervonden door de onvoldoende
regeling der muntcirculatie. Nu geene ernstige bezwaren aan eene afdoende regeling meer in den weg
staan, mag dan ook naar onze opvatting een Gouvernement geen oogenblik langer dralen ook deze
uitoefening van regeeringsmacht tot zich te trekken.
Op bovenstaande gronden nemen wij derhalve aan,
dat het Gouvernement zal besluiten om in de Residentie

I8

der Oostkust van Sumatra algemeen de NederlandschIndische munt als eenig gangbare munt in te voeren
en de verschillende soorten dollars te verdrijven.
Alleen zou eene uitzondering te maken zijn voor de
eilandengroep bij Bengkalis, als boven op bladzijde
159160 geschreven. Laten wij daarom thans nagaan
welke maatregelen moeten worden genomen om tot
uitvoering van deze plannen te komen.
Plaatsen van vestiging der javasche Bank.
In de eerste plaats zal het noodig zijn, dat de
Javasche Bank zich in deze Residentie vestigt; wij
gelooven dat het niet voldoende zal zijn om voor dit
groote gewest met zijn verschillende plaatselijke belangen slechts n kantoor, en wel te Medan, te openen.
Wij zouden daarom willen voorstellen dat Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal op grond van artikel 5
van het Octrooi dier Bank zal bepalen, dat de Javasche
Bank zal vestigen in Medan een Agentschap, en te
Tandjong Poera in Langkat, te Tandjong Balei in
Assahan en te Bengkalis ieder een correspondentschap.
Hoeveelheid Nederlandsch-Indische munt, welke benoodigd zal zijn.
Het is zeer moeilijk om voor een gebied zoo uitgebreid als van deze Residentie, eene juiste opgave
te geven van de Nederlandsch-Indische munt, die
benoodigd zal zijn om alle thans in omloop zijnde
vreemde munt te vervangen. Het is dus wel niet anders
mogelijk dan eene schatting hiervan te maken, en het
zal zeer zeker noodig zijn die schatting niet te laag

i88

te maken, omdat een tekort aan Nederlandsch-Indische


munt bij een verbod van de dollarcirculatie ernstige
nadeelige gevolgen na zich zou kunnen sleepen. Het
Gouvernement zal dus dienen te zorgen dat nimmer
een tekort aan munt kan voorkomen.
Tot op zekere hoogte kunnen wij evenwel- eenen
zeer waardevollen leidraad vinden in de inwisseling,
welke in het najaar van 1904 heeft plaats gehad van
de verschillende soorten oude dollars in den nieuwen
Straits-dollar.
In dien tijd werden door de Banken
te Medan aan oude dollars uitgevoerd
ongeveer
<$ 3.500.000.
Het bedrag dat door Chineesche
handelaren naar Hongkong is verzonden, wordt getaxeerd op ongeveer. . 1.000.000.
Het totaal van den uitvoer werd
toen geacht te hebben bedragen . . $ 4.500.000.
Dit bedrag omgerekend tegen den tegenwoordigen
koers van den Straits-dollar a ongeveer 1.41, vertegenwoordigt eene waarde van f 6.345.000., stelle
rond 6.500.000.. Denkelijk heeft deze uitvoer alleen
van Deli, Langkat, Serdang en Bedagei plaats gehad,
daar deze landstreken door den Delispoorweg direct
met Medan zijn verbonden, en dus een gemakkelijken
afvoerweg via Medan hebben gevonden. Wij gelooven
voorzichtig te handelen door de overige afdeelingen van
de Residentie onder deze afvloeiing niet te begrijpen.
Onder dit bedrag ter waarde van circa 6.500.000.
is ook niet begrepen de pasmunt, daar de pasmunt

189
na de invoering van den nieuwen Straits-dollar dezelfde
gebleven is.
Voor de overige afdeelingen moeten wij alleen op
eene gissing afgaan. Wij hebben daarbij als grondslag voor onze berekening aangenomen de cijfers van
in- en uitvoer van goederen, van betaalde tolrechten
en betaalde bedrijfsbelastingen, die ambtenaren ons
met groote welwillendheid overal ter plaatse hebben
verschaft. Aldus gissende, zijn wij gekomen tot de
volgende cijfers:
Serangdjajastreken.
Deli

kopergeld

behalve halve guldens.

50.000.

150.000.

landen.

. . 1.000.000.

kwartjes
dubbeltjes .

Standpenningen

guldens.

en omliggende

halve guldens

Pasmunt en halve

500.000.

. . .

400.000.

. - . . .

100.000.

2.000.000.

6.000.000.

,.

200.000.

400.000.

Panehstreek

40.000.

160.000.

Bagan

15.000.

45.000.

100.000.

200.000.

Assahan.
halve guldens

. .

kwartjes
dubbeltjes .

50.000.

. . .

30.000.

centstukken
c

100.000.

.
,

10.000.
10.000.

Si Api-Api.

Siakrivier,
h a l v e guldens
kwartjes

. .

50.000.
20.000.

dubbeltjes . . . .

10.000.

kopergeld

20.000.

. . .

Totaal

. . .

2.405.000.

6.955.000.

IQO

H e t a l g e h e e l totaal is dus te schatten o p f

9,360.000.,

w a a r v a n a a n rijksdaalders en g u l d e n s
e n zoo noodig een zeker bedrag

aan

goud

6.955.000.

halve guldens

1.200.000.

pasmunt en koper

1.205.000..

Wij

h e b b e n v o o r deze o p s t e l l i n g de h a l v e g u l d e n s

bij de p a s m u n t g e t e l d (wat n a t u u r l i j k t h e o r e t i s c h niet


juist

is),

omdat

de

i n deze

streken

algemeen

wordt

b e s c h o u w d e n g e b r u i k t als

halve

gulden

pasmunt

e n als z o o d a n i g zeer g e w i l d i s . G o u d g e l d h e b b e n w i j
niet afzonderlijk u i t g e t r o k k e n , o m d a t d i t waarschijnlijk
n o c h g e w i l d n o c h n o o d i g z a l zijn. E e n e meer g e d e t a i l leerde

opgave

v o o r de k o p e r m u n t

niet samenstellen.

Voor

konden

wij n o g

B a g a n S i A p i A p i hebben

wij op a a n b e v e l i n g v a n d e n C o n t r o l e u r R O E S T naar
verhouding

een

zeer

klein

bedrag

aan

zilver

aan-

g e n o m e n , o m d a t o p deze plaats het J a v a B a n k p a p i e r


reeds g o e d b e k e n d i s . D e b e v o l k i n g staat d a a r v r i j w e l
onder

de m a c h t

van

den

zoutpachter,

een C h i n e e s ,

die zelf v e e l met J a v a B a n k p a p i e r w e r k t . I n d i e n deze


zoutpachter

derhalve

het

Java Bankpapier verklaart

v o o r een d e u g d e l i j k c i r c u l a t i e m i d d e l z a l de b e v o l k i n g
bijna z e k e r z o n d e r e e n i g b e z w a a r dit B a n k p a p i e r aann e m e n . M e n k a n niet v e r w a c h t e n dat het J a v a B a n k p a p i e r i n de a n d e r e s t r e k e n d a d e l i j k z o o p o p u l a i r z a l
zijn, d a a r o m moet m e n v o o r z i c h t i g h e i d s h a l v e a a n n e m e n
dat

voor

de

i n w i s s e l i n g i n de a n d e r e s t r e k e n v o o r -

n a m e l i j k k l i n k e n d e munt z a l m o e t e n g e b r u i k t w o r d e n .
In
de

M e d a n en
kasorders

omstreken

van

de

zijn a l g e m e e n

Nederlandsche

gangbaar

Handel-Maat-

igi

schappij, welke thans nog tot een bedrag van ongeveer


$ T .000.000. uitstaan. Bovendien zijn daarin circulatie
het bankpapier van de Chartered Bank of India,
Australia & China en de Hongkong & Shanghai
Banking Corporation en het muntpapier van het Straits
Government. Men zal dus minstens een bedrag van
f 2.000.000. aan Bankpapier der Javasche Bank
beschikbaar moeten hebben voor de inwisseling van
deze verschillende soorten notes.
Verder zal men er op bedacht moeten zijn dat de
rijksdaalder over het algemeen een minder gewild
muntstuk is, en meer vraag naar guldens bestaat.
Hetzelfde verschijnsel doet zich thans voor bij de
inwisseling in de Westerafdeeling van Borneo, waar
rijksdaalders ongaarne worden aangenomen. V a n het
bedrag bovengenoemd aan standpenningen zal dus
een groot deel uit guldens moeten bestaan.
Voor eventueele inwisseling van den ouden dollar
door de Bataksche bevolking zouden de Gouvernements ambtenaren denkelijk nog afzonderlijke kassen
moeten verkrijgen. Het bedrag daarvan is nog niet
te schatten; waarschijnlijk zal dit evenwel niet groot
zijn, wegens de gewoonte der Batakkers om weinig
in munt te betalen, doch veeleer ruilhandel te drijven.
De wijze van uitvoering der inwisseling.
Het is eene zaak van overwegend belang, dat de
eerste aanvoer van Nederlandsch-Indische munt, en
dus de inwisseling van alle vreemde munt, geschiedt
door de organen van het Gouvernement en niet door
partikulieren; immers waar het Gouvernement een
13

92
dergelijken maatregel uitvaardigt, dient het in de
eerste plaats zorg te dragen, dat de nieuw ingevoerde
Nederlandsch-Indische munt niet vervalscht zij. Indien
het Gouvernement deze inwisseling aan het partikulier
initiatief zou overlaten, zou eene buitengewoon gunstige
gelegenheid geschapen worden tot invoer van valsche
munt in het groot, die althans in den aanvang waarschijnlijk straffeloos zou kunnen worden gespuid. Tot
eiken prijs moet dit worden voorkomen, en daarom
zal het Gouvernement die maatregelen moeten nemen,
dat het den invoer van nieuwe munt volkomen beheerscht, en ook de kosten er voor over heeft om zulks
te kunnen doen. Daarom moeten, evenals thans reeds
in de Westerafdeeling van Borneo geschiedt, op alle
plaatsen van eenig belang Gouvernementskassen
worden aangelegd, waar de Javasche Bank niet zelf
een kantoor opent. Voor de plaatsen waar de Javasche
Bank gevestigd wordt, kan zij zelve de uitvoering in
handen nemen. Maar dan moet bij de inwisseling
voor de oude dollars en voor de Straits-dollars ook
een koers verzekerd worden, die aan partikulieren
geene marge van ruilen meer toelaat: m. a. w. de
koersen van inwisseling bij het Gouvernement en bij
de Javasche Bank moeten zoo hoog zijn, dat geen
partikulier daartegen kan concurreeren. Een partikulier
zal bij zijne berekening natuurlijk in aanmerking
nemen de kosten van het vervoer van de munt naar
de plaats, waar hij deze moet slijten, en de kosten
van aanvoer van Nederlandsch-Indisch geld. Indien
nu het Gouvernement zich dadelijk op het standpunt
stelt, dat alle kosten van afvoer van het vreemde

193
geld en aanvoer van het Nederlandsch-Indisch geld
voor zijne rekening komen, en zich overigens bij
de inwisseling houdt aan den scherpsten wisselkoers
op de plaatsen, waarheen de vreemde munt moet
gebracht worden, zal het Gouvernement waarschijnlijk al
dadelijk den noodigen voorsprong boven partikulieren
verkrijgen om de inwisseling aan zijne kassen te
verzekeren. Op dezelfde wijze zou het Gouvernement
aan de Javasche Bank te hulp moeten komen alsof
de Javasche Bank een Gouvernementskas ware. Bovendien moeten steeds de scherpste koersen voor het
vreemde geld besteed worden, zoodat het Gouvernement eventueel ook de risico van eene koerswisseling
op zich zou moeten nemen voor plaatsen in het
binnenland, waarmede de communicatie zoo gebrekkig
is, dat elke koerswijziging niet onmiddellijk daar bekend
gemaakt kan worden. Het is niet meer dan logisch,
dat het Gouvernement deze kosten en risico's op zich
neemt omdat het, eenmaal een maatregel uitvaardigende, alle consequenties daarvan zelf moet dragen
en deze niet op de bevolking mag afwentelen. In n
woord dus, moet het Gouvernement, door b. v. zelf
de kosten van het transport te dragen, gedurende de
inwisseling voortdurend een iets hoogeren koers betalen
dan particulieren zouden besteden.
Voor de juiste uitvoering was noodzakelijk eene
regeling te treffen met eene bankinstelling aan den
overwal, die bereid zou zijn tegen de scherpste koersen
c i . f. aan den wal Penang of Singapore het vreemde
geld over te nemen, wat de oude dollars, Spaansche

194
matten, Yens en andere munt betreft, ter doorvoer
naar de havens, alwaar deze verschillende muntsoorten
het best van de hand zouden kunnen worden gezet;
en het doet ons een groot genoegen te kunnen verklaren, dat wij met de Nederlandsche Handel-Maatschappij op dit punt eene bevredigende regeling hebben
kunnen treffen. Immers de Nederlandsche HandelMaatschappij verklaarde zich bereid op voorwaarden,
die wij aannemelijk achten, de vreemde dollarmunt
van de Javasche Bank over te nemen vrij wal Penang
en Singapore, en ons daarvoor geregeld koersen te
willen opgeven. Bovendien konden wij ook tot overeenstemming komen over de wijze waarop de Javasche
Bank te Medan en op andere plaatsen van Sumatra's
Oostkust chques in Straitsdollars op de kantoren
der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Penang en
te Singapore kan afgeven, waardoor het chque-verkeer
van uit de voornaamste plaatsen van die kust met den
overwal tegen behoorlijke koersen als gewaarborgd
kan worden beschouwd. Het spreekt van zelf, dat de
Javasche Bank steeds hierop zelve een nauwlettend
toezicht zal blijven houden; en mocht onverhoopt een
toestand kunnen ontstaan, dat de belangen van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Javasche
Bank op deze punten niet meer kunnen samengaan,
dan is deze overeenkomst wederzijds opzegbaar met
een maand, zoodat ieder hare vrijheid van handelen
in eene maand terug kan erlangen. Mocht het ooit voorkomen, dan zou de Javasche Bank niet aarzelen om
onverwijld de noodige stappen te doen om f met
eene andere instelling eene gelijksoortige overeen-

195
komst aan te gaan, f desnoods eigen organen aan
den overwal te vestigen, die het haar mogelijk zouden
maken de politiek te volgen, welke zij zich als circulatiebank tot richtsnoer moet nemen.
In de gegeven omstandigheden zal het derhalve
wenschelijk zijn, dat ingevolge artikel 5 van het Octrooi
Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal als correspondenten der Javasche Bank buiten NederlandschIndi aanstelt de vertegenwoordigers der Nederlandsche
Handel-Maatschappij te Singapore en te Penang. De
Nederlandsche Handel-Maatschappij heeft zich bovendien bereid verklaard om ook voor anderen, komende
van Sumatra's Oostkust, als b.v. de handelaars uit de
kustplaatsen, welke geen goede verbinding met hoofdplaatsen der Residentie kunnen onderhouden, de
Nederlandsch-Indische munt en het Javasche Bankpapier tegen scherp concurreerende koersen in Straitsdollars om te wisselen. Zij heeft aan de Javasche
Bank de toezegging gedaan ook van deze koersen de
Javasche Bank steeds op de hoogte te houden.
Wij meenen te mogen aannemen, dat op die wijze het
geheele chque-verkeer en geldverkeer van Sumatra's
Oostkust met de Straits kan plaats vinden onder een
algemeen toezicht van de Javasche Bank wat de
koersen betreft, en dat derhalve de circulatiebank in
deze Residentie den invloed op den koers kan uitoefenen, voorzoover dit haar plicht kan worden geacht.
Door deze regeling wordt natuurlijk niet voorkomen,
dat vele Chineezen hunne oude gewoonte blijven
volgen, om liever hunne geldzaken aan den overwal

196
met de Klingsche geldwisselaars te doen, welke zaken
dan natuurlijk buiten het toezicht der Javasche Bank
zouden blijven. Aangezien deze Klingsche geldhandelaren gewoonlijk sterk concurreeren met de Banken,
soms zelfs wel voordeeliger koersen geven, gelooven
wij, dat deze eigenaardige neiging der Chineezen ook
geen bezwaren in de praktijk zal opleveren.
Tijd van invoering Nederlandsch-Indische munt
verbod circulatie van dollars.
Het zou ongetwijfeld het meest wenschelijk zijn,
wanneer de Nederlandsch-Indische munt door vrijwillige medewerking van de geheele bevolking in
korten tijd in deze Residentie zou kunnen worden
ingevoerd; dwangmaatregelen zouden dan onnoodig
zijn, en daarmede zou dan ook het vexatorisch karakter,
aan een gedwongen inwisseling noodzakelijk verbonden,
kunnen worden vermeden. Toch vreezen wij, dat eene
inwisseling zonder een bepaald verbod van de circulatie
van dollars niet tot stand te brengen zal zijn. De
bevolking toch is vrij conservatief in hare opvattingen
en velen begraven zelfs hunnen voorraad aan zilver
als opgespaard kapitaal. Eenige ondernemingen hebben
evenwel ook verklaard zonder verbod van dollarcirculatie niet tot de invoering van den gulden te
willen overgaan, omdat zij meenden niet verantwoord
te zijn tegenover de Besturen in Nederland, indien
zij uit vrijen eigen wil de gevolgen der veranderde
muntcirculatie zouden aanvaarden, alhoewel zij ten
slotte moesten erkennen, oprecht gesproken, geene
ernstige bezwaren meer tegen de invoering van den

197
gulden te hebben. Zij willen evenwel niet vrijwillig
de gevolgen eener onbekende toekomst voor hare
rekening nemen.
Het zal dus wel niet anders mogelijk zijn, dan met
uitzondering voor de eilandengroep bij Bengkalis, voor
de geheele Residentie een verbod van invoer, van
circulatie en misschien zelfs wel een verbod van bezit
van uitheemsche munten, welke niet zijn gouden
munten, en verder een verbod van in betaling geven
van dollarpapier uit te vaardigen; een uitzondering
alleen te maken voor muntverzamelaars en voor ambtenaren en banken, die in hunne hoedanigheid de vreemde
munt ten verderen doorvoer onder zich hebben, terwijl
dan voor deze laatsten telkens eene vergunning zal
worden verleend voor een vooraf bepaalden tijd, gedurende welke deze vreemde munt tot verderen doorvoer mag worden gehouden; een gelijke maatregel
wordt thans reeds in de Straits toegepast voor bezit
en doorvoer van de oude dollars, waarvan de circulatie
ook in de Straits is verboden. Het Gouvernement
kan dan in latere jaren, na algeheele verdrijving van
den dollar, overwegen of het verbod van bezit en
invoer kan worden opgeheven, daar ook in Europeesche
landen in den regel een dergelijk verbod ten aanzien
van vreemde munt niet bestaat.
Waarschijnlijk zal het wenschelijk zijn de verwisseling binnen zoo kort mogelijken tijd te doen volvoeren,
en dus het verbod uit te vaardigen ingaande op een
korten termijn b.v. een of twee maanden na de bekendmaking ter plaatse. Na afloop van den termijn
voor inwisseling zou deze inwisseling dan uitsluitend

198
geoorloofd zijn a a n 's l a n d s k a s s e n e n a a n de k a n t o r e n
der J a v a s c h e
nader

B a n k , op straffe

te bepalen.

van

overtreding

Intusschen z o u het

als

Gouvernement

moeten z o r g e n v o o r a l g e m e e n e b e k e n d m a k i n g i n zeer
r u i m e n z i n tot w e l k e k o e r s e n de

Gouvernementsambte-

naren en de k a n t o r e n d e r J a v a s c h e B a n k de a a n w e z i g e
d o l l a r s o o r t e n z o u d e n i n w i s s e l e n , o m v o o r a l te v o o r komen

dat

de i n l a n d s c h e

b e v o l k i n g slachtoffer

zou

worden v a n handige manipulaties v a n V r e e m d e Oosterlingen,

die

reeds thans,

o.a

in

Pakan

Bahroe

en

o m s t r e k e n , k a n s h e b b e n g e z i e n eene i n l a n d s c h e a r b i t r a g e tusschen

de v e r s c h i l l e n d e m u n t e n i n het l e v e n

te roepen, w a a r b i j zij z i c h een w o e k e r w i n s t v e r w e r v e n .


G e h e e l afgescheiden v a n een r e g e l i n g tot i n w i s s e l i n g
v a n de n i e u w e S t r a i t s m u n t , z o u v o o r het g e b i e d v a n
de S i a k r i v i e r eene afzonderlijke r e g e l i n g m o e t e n w o r d e n
getroffen,
v. v.

als reeds

hierboven

op

pagina

164

en

aangegeven.

H e t b e l a n g v a n a l l e n z o u m e d e b r e n g e n , dat de inwis*
s e l i n g , i n d i e n e e n m a a l i n b e g i n s e l hiertoe w o r d t besloten, zoo s p o e d i g m o g e l i j k h a a r beslag k r i j g t . I n
het

belang

van

het
ook

algemeen

wenschen,

dat

Harer

Nederland

medewerkt

is het

dus z e k e r

te

Majesteits

Regeering

in

door onverwijlde verschaffing

v a n een v o l d o e n d aantal g u l d e n s e n h a l v e g u l d e n s e n
door b e s p o e d i g i n g v a n de a a n m u n t i n g v a n de

nieuw

b e n o o d i g d e N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e p a s m u n t en k o p e r g e l d . M o c h t een en ander i n den tijd v a n acht m a a n d e n


na

heden

Javasche

kunnen

worden volbracht,

dan

hoopt

de

B a n k o o k i n dit t i j d v a k g e r e e d te zijn m e t

de s t i c h t i n g der v o o r haar bedrijf b e n o o d i g d e g e b o u w e n .

199
Van verschillende zijden werd ons de opmerking
gemaakt dat de invoering van de Nederlandsch-Indische
munt in dit gebied voor het Nederlandsch-Indisch
Gouvernement een zeer bijzonder voordeel zou opleveren, aangezien het de grondstof zilver voor den
zilverprijs zou koopen en de aangemunte geldstukken
voor ongeveer de dubbele waarde in circulatie zou
kunnen brengen. Wij willen niet verzuimen deze misvatting onmiddellijk met alle kracht te bestrijden.
Sedert Nederland in 1875 tot den gouden standaard
is overgegaan en de vrije zilveraanmunting heeft geschorst en later verboden, is geen zilvermetaal als
grondstof voor de munt in Nederland gekocht geworden; voor den aanmaak van zilveren pasmunt
voor de kolonin is nog wel in kleinere bedragen
zilver aangekocht geworden, doch voor het laatst in
1898; de muntwet van 1901 heeft voor Nederland die
verschillende voorschriften nader geregeld, en ook nu
werd voor aanmunting voor de kolonin geen zilver
meer ingekocht. Daarom is alle nieuwe zilveren munt,
sedert dien tijd uitgegeven, uitsluitend vervaardigd
door versmelting van oude afgesleten muntstukken,
welke uit de circulatie werden teruggetrokken, of door
versmelting van Nederlandsche zilveren munt (rijksdaalders), welke reeds in de landskassen of bij de
Nederlandsche Bank voorradig was. Ook thans zal de
Regeering evenmin behoeven over te gaan tot koopen
van zilvermetaal als grondstof voor de nieuw uit te
geven munt, daar de voorraad zilveren munt in Nederland ruimschoots voldoende is om het muntmateriaal te
verschaffen, noodig voor versmelting en aanmaak van

200
nieuwe munt voor deze streken. Trouwens zonder
wijziging der muntwet van 1901 zou dit voor standpenningen niet eens geoorloofd zijn. Toch kan het
Gouvernement een niet te ontkennen voordeel verkrijgen door uitbreiding van zijne zilvercirculatie in
deze Residentie, aangezien de nog wel wat overdadige
voorraad van zilver (bepaaldelijk van rijksdaalders) in
Nederland hierdoor wordt verminderd, en de Regeering in staat zal zijn tegen het provenu van de verdreven dollarmunten goud aan te koopen en daarmede
den goudvoorraad van Nederland en zijne kolonin
in niet onaanzienlijke mate te versterken. Het behoeft
zeker geen betoog, dat eene dergelijke versterking
van dien goudvoorraad voor Nederland, en derhalve
ook voor zijne kolonin, een heugelijk feit zal zijn.
Moge dit een reden te meer zijn om spoedig tot de
uitvoering over te gaan.
De Javasche Bank zal bij uitvoering van dezen
maatregel komen te staan voor een omvangrijken
arbeid en voor groote onkosten van eerste inrichting
van gebouwen als anderszins, terwijl het bijna als
zeker is aan te nemen, dat die arbeid voor haar niet
remuneratief zal zijn, omdat zij uit beginsel wil medewerken om aan de bevolking de hoogste koersen bij
inwisseling te verzekeren, en omdat zij althans in
de eerste jaren voor hare nieuwe kantoren niet een
geregeld bedrijf zal kunnen ontwikkelen, dat winstgevend zal blijken te zijn. De Javasche Bank is niettemin bereid al deze offers in het algemeen belang te
brengen, omdat zij meent als circulatiebank eene eigen-

201

aardige plicht te moeten vervullen. De Javasche Bank


hoopt evenwel dat zij tegenover deze groote offers van
het Gouvernement en van het publiek alle medewerking
zal verkrijgen, waar zij die ter bereiking van het
omschreven doel zal behoeven.
Wij willen dit rapport niet besluiten zonder een
woord van bijzonderen dank aan den Resident van
de Oostkust van Sumatra, den heer J. BALLOT, die
geen moeite heeft gespaard om door zijne persoonlijke
voorlichting en door een reis over het geheele gewest
ons bij te staan in het verzamelen van de noodige
gegevens om tot eene besliste gevolgtrekking te
kunnen komen.
Ook aan de andere Gouvernementsambtenaren op
de verschillende plaatsen, die wij bezochten, willen
wij een woord van hartelijken dank brengen voor de
activiteit en bereidwilligheid, welke zij ons betoonden.
Wij hebben ons onderzoek beperkt tot de Residentie
der Oostkust van Sumatra. Wij hebben echter vernomen,
dat nog in andere deelen van Sumatra ongeveer gelijksoortige toestanden worden aangetroffen als in deze
Residentie, zoodat er ongetwijfeld ook aanleidin Cf kan
bestaan, om een gelijksoortig onderzoek in te
stellen in het deel der Residentie Riouw, gelegen op
Sumatra, in Djambi en in het Palembangsche. Waarschijnlijk zijn de belangen in deze streken niet zoo
overwegend als in Sumatra's Oostkust. Nu de Javasche
Bank door de zeer aangename samenwerking met de
verschillende gouvernementsambtenaren in de Residentie der Oostkust van Sumatra is gekomen tot een

202
systeem van onderzoek, dat waarschijnlijk ook practisch
kan blijken voor de andere deelen van Sumatra, welke
nog van vreemde munt moeten worden gezuiverd,
zouden wij in overweging willen geven, dat een gelijksoortig onderzoek verder wordt voortgezet door de
Gouvernementsambtenaren, om desnoodig nadere voorstellen te formuleeren voor eene afdoende regeling
der muntcirculatie in die gewesten.
De President der Javasche Bank,
VISSERING.
B A T A V I A , 15 October 1906.

A M S T E R D A M , M e i 1920.

Naschrift.
Eenige mededeelingen over de ten uitvoerlegging van
de muntzuivering.

De munt-zuivering was vanuit Pontianak op de


Westkust van Borneo reeds ter hand genomen in het
laatst van Juli 1906, en is zonder eenige moeite op
1 December 1906 voleindigd geworden.
De munt-zuivering ter Oostkust van Sumatra is i n
twee groote deelen gesplitst geworden. De inwisseling
van vreemde munt is in de afdeeling Bengkalis, waaronder ook is begrepen Bagan Si A p i - A p i , ondernomen
op 1 Maart 1907, en was reeds voleindigd begin
Mei 1907. De munt-zuivering van dit deel was terhand
genomen overeenkomstig de voorstellen (op blz. 167)

203
van het advies, en is ook uitmuntend gelukt. Voor
het grootere gebied van Deli en omliggende landen
was natuurlijk belangrijk meer Nederlandsche teekenmunt noodig. Aangezien het Gouvernement had
medegewerkt om de genoemde hoeveelheden tijdig
naar Indi te doen versturen en ter plaatse aanwezig te
doen zijn, kon reeds eenige dagen vr i Februari 1908
een aanvang worden gemaakt met de munt-zuivering
in die streken, dus nog eenigen tijd vr het tijdstip,
dat reeds het vorige jaar in gemeen overleg tusschen
Regeering en ingezetenen was aangewezen als het
meest geschikte tijdstip van onderneming van dezen
maatregel. In begin M e i was ook in deze gebieden
de munt-zuivering tot een goed einde gebracht.
Door de goede voorbereiding van de te nemen
maatregelen, en de hartelijke medewerking ook van
de zijde der cultuur-ondernemingen, zijn al deze
werkzaamheden zonder eenig incident van beteekenis
kunnen volbracht worden. Enkele dagen trachtten
Chineezen op de markt i n Medan onrust te zaaien,
ten einde de bevolking te kunnen bewegen tot afgifte
van hare munten tegen lagere waarde, doch de Resident
B A L L O T heeft onmiddellijk zeer flink ingegrepen, deze
boosdoeners achter de grendels gezet, en meteen was
aan deze lieden iedere lust vergaan om verder roet
in het eten te gooien.
De Javasche Bank heeft verder hare maatregelen
genomen, eerst om doorloopend een voldoend bedrag
aan teekenmunt en aan Nederlandsch-Indische pasmunt
in het gebied van de Oostkust van Sumatra voorhanden te hebben, zoodat zij ieder bedrag, gewenscht

204
voor de circulatie, onmiddellijk kon afgeven, en omgekeerd ook ieder bedrag, dat in de circulatie overvloedig werd, weder in hare kassen kon terug nemen,
zoodat zij op zeer goede wijze de regulateur van het
muntwezen in deze streken kon worden, waardoor
dan ook de regelmaat in den omloop inderdaad veel
beter en veel grooter is geworden dan in den tijd
van de dollar-circulatie, toen in een tekort door
ontbieding van dollars uit den overwal, moest worden
voorzien. De geldelijke verbinding met den overwal
kon ook zonder eenige moeite worden gehandhaafd.
Immers De Javasche Bank had reeds dadelijk na
hare vestiging in Medan bekend gemaakt voor welke
prijzen zij afgever zou zijn van cheque in dollars
op den overwal, of nemer van dergelijke cheques.
Zij had die prijzen bepaald in verband met de
kosten van eventueele specie-verzending om op die
wijze te blijven binnen de marges tijdens de dollarcirculatie. De Javasche Bank had verwacht, dat intusschen de particuliere banken binnen de door haar
gestelde uiterste prijzen nemers en afgevers van cheque
op den overwal zouden blijven, en dit is ook inderdaad
het geval geweest. Hier hebben wij dus weder een
aardig voorbeeld, dat de circulatiebank ten slotte
afdoende regelend kan optreden tot beheersching van
het cheque-verkeer tusschen twee landen, terwijl het
feitelijke cheque-verkeer intusschen blijft plaats vinden
bijna geheel door tusschenkomst van particuliere bankinstellingen, die binnen door de circulatiebank gestelde
marges kunnen blijven opereeren; vooral ook omdat
zij zeiven op hare beurt weder kunnen terugvallen op

205

de circulatiebank, met het verzoek aan haar cheque


op het andere land te verkoopen, of cheque op het
andere land van haar over te nemen. Ook deze
quaestie was dus achterna naar aller genoegen geregeld (pag. 175 Eerste Munt-advies).
Ook aan het bezwaar van de zilver-industrie kon op
zeer eenvoudige wijze worden tegemoet gekomen.
De Javasche Bank heeft een tijd lang oude dollars
voor de zilverindustrie beschikbaar gesteld, na deze
in twee of meerdere stukken te hebben geknipt, zoodat
zij voor de circulatie te eenenmale ongeschikt waren
geworden. Die stukjes dollar konden dus voorloopig
gebruikt worden als kleine baartjes, en werden op de
eigen intrinsieke waarde voor de zilver-industrie in den
handel gebracht. Intusschen heeft De Javasche Bank
later kleine baren zilver in den omvang en ter waarde
van twee voormalige zilveren dollars en met dezelfde
alliage in omloop gebracht, voorzien van een eigen
handelsmerk van De Javasche Bank (merk Pohon,
een klapperboom in ovalen rand). Ook deze baartjes
waren spoedig een gewild handels-artikel.
Vier kantoren werden gevestigd door De Javasche
Bank: een Agentschap in Medan, en voorloopige eigen
kantoren onder den naam van Correspondentschappen
in Tandjong Poera (Langkat), Tandjong Balei (Assahan),
en ter hoofdplaats Bengkalis. Korten tijd daarna werden
deze kantoren omgedoopt in Agentschappen, daar zij
feitelijk geheel en al het werk van Agentschappen
hadden te verrichten, (pag. 187 Eerste Munt-advies).
De Javasche Bank heeft aanvankelijk met de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Singapore eene over-

20

eenkomst aangegaan, dat deze laatste al het vreemde


geld, uit de munt-zuivering voortkomende, zoowel zilver
als koper, voor nader op te geven prijzen van De
Javasche Bank voor rekening van het Gouvernement
zou koopen. Toen zij midden in de munt-zuivering
was, maakte het kantoor van de Nederlandsche
Handel-Maatschappij te Singapore bezwaren om met
deze overneming van munten voort te gaan, waardoor
opeens een groot gevaar dreigde voor de goede
voortzetting van de munt-zuivering, en wel bepaaldelijk,
dat de prijs voor het vreemde geld, bij de inwisseling
geboden, niet meer zou kunnen worden gehandhaafd,
waardoor natuurlijk groote ontstemming met alle
daardoor gevreesde verkeerde toestanden had kunnen
ontstaan. Een prompt handelen was in die omstandigheden noodig, en het is De Javasche Bank gelukt
om de medewerking te verkrijgen van het kantoor
van de Hongkong and Shanghai Banking Corporation
te Singapore, die voor zeer scherpe prijzen al het
vreemde geld, zoowel zilver als koper, van De Javasche
Bank wilde overnemen, terwijl de groote macht van
dit sterke lichaam over het geheele Oosten eene
juiste uitvoering van deze overeenkomst gedurende
de verdere munt-zuivering ten volle heeft gewaarborgd.
Dank zij dezen krachtigen steun is dus verder geen
moeite meer met den afzet van het uitgebannen geld
ondervonden. Het Gouvernement heeft dan ook bij
de inwisseling in al deze gebieden, welke onder leiding
van De Javasche Bank zijn gezuiverd, geen gulden
verloren. De marges waren zoo nauw mogelijk genomen, maar uit de verschillende marges zijn zelfs

207
de kosten van de zuivering bestreden kunnen worden.
De Straits-dollar is in het algemeen tegen den prijs
van f 1.40 overgenomen, de zilveren dollar tegen een
afwisselenden prijs voor het zilver in verband met
den wereldprijs, onder aftrek van de kosten van
vervoer naar andere gebieden (vooral China, waar
dit zilver nog van de hand gezet kon worden), en
ook voor prijzen z scherp berekend, dat de bevolking
zich zonder eenig bezwaar bij die prijs-berekening
heeft neergelegd. Met het veelsoortige koper, meermalen van slecht gehalte, werd natuurlijk meer moeite
ondervonden, doch ook op den duur kon dit, hetzij
als munt voor andere landen, hetzij als metaal, toch
voor bevredigende prijzen, vooral door tusschenkomst
van de Hongkong Bank, van de hand gezet worden.
De meest voorkomende dollars, nog in circulatie in
Sumatra, hadden de volgende gewichten en gehalten:
Dollars op een zilver-basis:
Pilaar-dollar (Spaansche mat)
Mexicaansche dollar . . . .
Hongkong dollar
Japansche Yen (afgeschaft in
1898)
Piaster, Fransch
British dollar
Straits dollar 1903
American Trade Dollar . . .
Ter vergelijking:
De Nederlandsche rijksdaalder

Bruto gew.
n grammen
26.896
27.072
26.956

Gehalte in
duizendsten Fijn-gewicht
8933/4
24.038
9027/9
24.438
900
34.261

26.956
27.
26.957
26.957
27.215

900
900
900
900
900

24.261
24.300
24.261
24.261
24.494

25.000

945

*3"625

14

H O O F D S T U K VIL

Advies aan den Directeur van Financin.


(Tweede munt-advies 1908).
De opleving in onze kolonin had op andere wijze
de zilver-quaestie weder aan de orde van den dag
gebracht.
In de eerste plaats hadden de vele wijzigingen in
de voorschriften omtrent ons muntwezen, waaronder
de wetten van 1854, 1857, 1875, 1877 en 1901, en
waaronder verder een overgroot aantal plaatselijke
ordonnantin in Indi, het overzicht over die muntvoorschriften z bezwaarlijk gemaakt, dat eene codificatie in n enkele duidelijke wet dringend noodig
was geworden. -De Regeering wilde dus die wijziging
ter hand nemen, en vroeg op een ontwerp-muntwet
voor Nederlandsch-Indi het advies der Javasche Bank.
President en Directeuren van de Javasche Bank
hebben daarom het navolgende advies uitgebracht,
waarin de munt-quaestie voor Indi ook van een
algemeen theoretisch standpunt in bespreking werd
gebracht.
De behandeling van dit ontwerp in de StatenGeneraal werd echter steeds verschoven; dit dreigde
nog om eene andere reden voor Indi bedenkelijk te
worden. Immers sedert de muntwetten van T875 en
1901 was de aanmunting van zilveren teekenmunten

2og
uit nieuw aan te schaffen zilver-metaal verboden
geweest; onze kolonin hadden echter voortdurend
meer zilveren munten noodig, zoodat het reeds was te
voorzien, dat binnen niet te langen tijd de voorraad
zilveren teekenmunten in Nederland tot een gering
cijfer zou zijn terug geloopen, en dat de voorraad in
Indi beslist onvoldoende zou zijn geworden.
D e Javasche Bank heeft het daarom haren plicht
geacht in herhaalde missive's steeds met meer aandrang aan de Regeering te verzoeken de noodige
stappen te doen om tot wijziging van de muntwet
1901 van het moederland te komen, en de zilveraanmunting onder zekere waarborgen tegen de nadeelen
van te groote zilver-circulatie wederom open te stellen.
Het gold dus niet meer alleen de wenschelijkheid van
eene codificatie, en van eene theoretisch juiste opstelling
van onze munt-wetgeving, doch ook de zeer praktische
eisch om den voorraad teekenmunt uit te breiden.
A a n dien aandrang is gevolg gegeven door de
indiening van twee ontwerpen van wet, n voor het
moederland en n voor de kolonin, die geleid hebben
tot de wetten van 31 October 1912 (No. 324) voor
Nederland en van 31 October 1912 (No. 325) voor
Nederlandsch-Indi.
Het in 1908 uitgebrachte advies luidde als volgt:
Advies aan den Directeur van Financin over een
Ontwerp Muntwet voor Nederlandsch-Indi.
W i j hebben bij missive van 8 Augustus 1907 N o .
17637 van UHoogEd.Gestr. het verzoek gekregen om
een advies uit te brengen over het ontwerp voor eene

2IO

muntwet voor Nederlandsch-Indi, waarvan ons een


afdruk bij die missive werd toegezonden.
Gaarne zullen wij aan het verzoek van UH.Ed.Gestr.
voldoen, onder mededeeling, dat de vertraging in de
beantwoording van Uwe vraag buiten ons toedoen is
veroorzaakt, eerst door een reis van eersten ondergeteekende naar Europa, en daarna door een reis van
tweeden ondergeteekende naar Borneo en de Straits,
terwijl de Directie het juister vond bij afwezigheid
afwisselend van haren President en Directeur niet zonder noodzaak over zulk een belangrijk onderwerp te
adviseeren.
In de eerste plaats hebben wij opgemerkt, dat dit
ontwerp van wet voor Nederlandsch-Indi is opgesteld
grootendeels op voorbeeld van en in nauwe aansluiting
aan de Nederlandsche Muntwet van 26 Mei 1901,
Nederlandsch Staatsblad No. 132.
Deze gedachtengang komt ons juist voor. Immers
het gouden tienguldenstuk en de grove zilveren munten,
welke tot ieder bedrag wettig betaalmiddel zijn, zijn
voor Moederland en Kolonin dezelfde. Evenzeer zijn
de gouden negotiepenningen, de ducaten, door beiden
erkend. Slechts de zilveren en koperen pasmunten zijn
voor de Kolonin andere dan voor het Moederland.
Achten wij dus in het algemeen juist dat de muntwet
van het Moederland tot voorbeeld dient voor het ontwerp
van wet voor de Nederlandsch-Indische Kolonin, zoo
meenen wij toch aan den anderen kant, dat op enkele
punten niet genoeg rekenschap is gehouden met
eenigszins afwijkende toestanden in Nederlandsch-Indi,
en dat derhalve enkele bepalingen in het ontwerp

211
opgenomen, te veel vastgekoppeld zijn gebleven aan
Nederlandsche toestanden.
Alvorens wij evenwel deze punten in dtail bespreken,
wenschen wij eerst een belangrijk principieel punt te
behandelen, en welde beteekenis van onze muntwetten
in verband met den eigenaardigen toestand van ons
muntwezen.
.Nederland heeft door het talmen met het aannemen
van den gouden standaard in de jaren 1873 tot 1875
niet alleen de gelegenheid verzuimd om, toen de
zilverprijs dat nog zonder verlies van beteekenis
mogelijk maakte, een bedrag van het in Nederland
overtollig geworden zilver te verkoopen en goud
hiertegen aan te schaffen; maar de heropening van
den vrijen muntsjag voor zilver in de maanden 1 Mei
tot 3 December 1874 is de aanleiding geweest, dat
nog bovendien tot circa 32 millioen gulden 1) aan
Nederlandsche Rijksdaalders zijn geslagen, en aan
den voorraad in het Moederland zijn toegevoegd ;
eene vermeerdering waarvan de heeren Dr. A. VROLIK
en Mr. N. G . PIERSON in 1883 verklaarden, dat ze
(!) Overzicht der in 1874 (Mei-December) aan 's Rijksmunt te
Utrecht afgeleverde zilveren standpenningen. (De geheele muntslag
betrof alleen, rijksdaalders):
voor de Nederlandsche Bank

Nederlandsche Handel Maatschappij . .

andere particulieren
n

25.084.227.50
123.600.
6.781.487.50

Totaal . . 31.989.315.
Zie verzameling van stukken betreffende: Nadere tijdelijke voorziening omtrent het Nederlandsen Muntwezen", 's Landsdrukkerij
'sGravenhage 1875,
- 89 en Verslag van het Muntcollege",
1874, blz. 11 en bijlage A .
b l z

212
niet alleen voor de circulatie in Nederland niet was
gevraagd, aangezien daaraan in het geheel geen
behoefte bestond, maar dat ze bovendien, de waarde
van ons ruilmiddel deprecieerende, verwarring dreigde
te brengen in onzen handel.
De muntpolitiek van die dagen werd in een hoofdartikel van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 25
Januari 1883 over Onze Muntstandaard" gequalihceerd
als volgt:
De vloek die bij de behandeling der muntquaestie in
de laatste jaren op ons rustte, is, dat wij altijd te laat
kwamen. Het stelsel van hen, die liefst de kat uit den
boom willen kijken, had steeds de overhand, maar die
averechtsche geslepenheid komt ons duur te staan.
Afwachten was de leus en inmiddels ging de geschikte
tijdvoor hervormen voorbij. Onder voorwendsel, dat
geen onmiddellijke gevaren ons bedreigden, bleven
wij gaarne stilstaan waar anderen vooruitgingen,
zonder te beseffen, dat de toekomst ons met te
ernstiger gevaren bedreigde."
De schrijver van dit uitmuntend gestelde hoofdartikel,
die als tijdgenoot deze moeielijke quaestie blijkbaar
dagelijks heeft kunnen volgen, geeft verder een zoo
beknopt, maar toch zoo volledig overzicht van de
behandeling der muntquaestie door de Regeering en
Staten-Generaal in die jaren, dat wij aan de verleiding
niet kunnen weerstaan, tot recht verstand van de
wording van den munttoestand, waaronder wij thans
nog leven, zijne mededeelingen hieromtrent in herinnering te brengen:
Het kan zijn nut hebben, zoo schrijft hij,

213

kortelijk te herinneren hoe wij in die noodlottige


engte zijn geraakt. In 1872 stelde de Minister van
Delden eene Staatscommissie in, die de nadeelen
had te onderzoeken, welke voor Nederland te duchten
waren van de veranderingen, die op het gebied van
het muntwezen elders waren aangenomen of voorgenomen, en tevens de middelen van herstel had
aan te wijzen. De dreigende depreciatie van het
zilver werd toen voorzien, als gevolg van de Duitsche
Muntwet, die den dubbelen standaard huldigde onder
bepalingen, die den spoedigen overgang tot het enkele
goud deden verwachten; van het voornemen der
Scandinavische Rijken om insgelijks den enkelen
gouden standaard aan te nemen; van de beperking
eindelijk der rol van het zilver als muntmetaal in
de Latijnsche Unie, waarvan de twee voornaamste
landen toen zuchtten onder den gedwongen koers
van het papieren geld. D e Staatscommissie stelde
voor over te gaan tot den dubbelen standaard met
beperking of voorloopig verbod van aanmunting van
zilveren standpenningen. Zij beschouwde echter zelve
dit voorstel als een maatregel van overgang, die tot
den dubbelen standaard zou kunnen leiden, als deze
weldra op een gebied van voldoenden omvang zou
worden gehuldigd, doch die op den enkelen gouden
standaard zou moeten uitloopen (i) zoodra het zeker
werd, dat Duitschland en Scandinavi zich voor dit
stelsel verklaarden. Toen deze laatste vrees werkel i j k h e i d was geworden, beval de Commissie dadelijk
f.) De cursiveering is van ons, Javasche Bank.
1

214
in een nader verslag den gouden standaard aan.
D e Minister bewerkte een wetsontwerp in dien geest,
doch zag zich reeds voorloopig verplicht de bevoegdheid aan te vragen, om de aanmunting van standpenningen, anders dan voor rekening van den Staat,
tijdelijk te schorsen. Bij wet van 21 M e i 1873 (Stbl.
No. 61) werd de bevoegdheid verleend, waarvan
de Minister gebruik maakte om bij Koninklijke
Besluiten van 27 M e i 1873 (Stbl. No. 77) en 19 Juli
1873 (Stbl. No. 110) die aanmunting te schorsen,
eerst tot 1 Augustus, daarna tot 1 November. Eene
nieuwe wet van 26 October 1873 (Stbl. N o . 148)
schonk hem weder de bevoegdheid die schorsing voort
te zetten tot 1 M e i 1874, waarvan onmiddellijk werd
gebruik gemaakt bij besluiten van 26 October 1873
(Stbl. N o . 151) en daarna van 15 Januari 1874, (Stbl.
No. 5). Inmiddels diende de Minister zijn wetsontwerp
in, waarbij hij, overeenkomstig het advies der Commissie, voorstelde tot den gouden standaard over te
gaan (!). Bij den Minister als bij de Commissie was de
vrees voor sterke daling der zilverprijzen en voor groote
fluctuatin in die prijzen het hoofdmotief voor dezen
overgang. De felste bestrijding viel terstond aan dit
ontwerp ten deel van de zijde der voorstanders van
het zilver, die met hand en tand aan ons gedurende
25 jaren deugdelijk bevonden stelsel van den zilveren
standaard" wilden vasthouden. Zij ontkenden, dat er
eenige vrees behoefde te bestaan voor daling in de
waarde van het zilver, en het is aan hunne profetien
(*) De cursiveering is van ons, Javasche Bank.

2 I

en hunne raadgevingen te danken, dat wij nu nog


steeds met ons muntstelsel sukkelen. Nadat zij erin
geslaagd waren de wet van Delden te doen afstemmen,
bleven wij een tijdlang, van i Mei 1874 af, den
zilveren standaard met onbeperkte aanmunting behouden, totdat de Minister VAN DER HELM zich verplicht
zag aan het winstgevend zaakje van het aanmunten
van minwaardig zilver een einde te maken, door
wederom eene wet van schorsing te vragen. Op deze
wet van 3 December 1874 (Stbl. No. 191) volgde
een Koninklijk Besluit van 11 December 1874 (Stbl.
No. 208), vervolgens een van 16 Maart 1875 (Stbl.
No. 25), waarbij de vrije aanmunting tot 1 Juli
d. a.v. werd verboden. Op dezen datum trad in
werking de wet van 6 Juni 1875 (Stbl. No. 117),
die eene tijdelijke voorziening omtrent het Nederlandsch muntwezen bedoelde. Hierbij werd de gouden
standaard ingevord, naast den zilveren, onder voortdurende schorsing van het aanmunten van zilveren
standpenningen Deze tydelyke regeling zou weldra,
naar de bedoeling van den heer van der Heim, die
in de gegeven omstandigheden den gouden standaard
beschouwde als den eenigen uitweg, door een definitieve
vetvangen worden. (i) Inderdaad diende hij spoedig
een ontwerp in, tot invoering van den enkelen gouden
standaatd, doch de voorstanders van het zilver vonden
voor hunne blinde overtuiging omtrent het herstel
van den zilverprijs nog zooveel aanhang, dat de
Minister zijn ontwerp niet durfde volhouden, maar

( ) De cursiveering is van ons, Javasche Bank.


x

2l6
in een gewijzigd ontwerp het behoud van den bestaanden hinkenden toestand voorstelde, met machtiging aan de Regeering om zilveren standpenningen
te versmelten en te verkoopen. Vereenigde de Tweede
Kamer zich met deze regeling, die toch evenmin als
die der wet van 1875 een definitief karakter droeg,
,de Eerste Kamer zwichtte voor een betoog, dat de
zilverprijs zich wel weder zou herstellen en verwierp
zelfs deze bescheiden poging om ons muntstelsel op
beteren voet te vestigen.
Ten gevolge dezer verwerping leven wij nu nog
onder de tijdelijke regeling van I875, die het muntwezen zoo deerlijk in de war heeft gestuurd. De
verantwoordelijkheid daarvoor treft, zooals uit het
historisch overzicht voldoende blijkt, echter niet hen
in de eerste plaats, die deze regeling ontwierpen,
maar hen, die eene betere regeling in 1874 en 1876
onmogelijk maakten".
Die ernstige gevaren", waarop de schrijver van het
hoofdartikel doelde, waren in den aanvang van 1883
vrij plotseling voor een ieder duidelijk geworden. De
goudvoorraad van de Nederlandsche Bank was immers
op 13 Januari 1883 tot 4.963.000, teruggeloopen,
terwijl de zilvervoorraad 92 millioen bedroeg, en de
circulatie van bankbiljetten ongeveer 193 millioen.
Het Moederland stond toen aan het zeer ernstig
gevaar blootgesteld, dat ook deze laatste, kleine voorraad van goud het land zou verlaten, o. a. op gronden,
destijds reeds zoo helder uiteengezet door den heer
Rozenraad, in zijne brochure De muntquaestie", Den
Haag, W. G. van Stockum & Zn., 1883.

217
Deze ernstige toestand had reeds eenige maanden
vroeger, eind September 1882, aan de heeren Dr. A .
VROLIK en Mr. N . G. PIERSON aanleiding gegeven/

hunnen bekenden brief te schrijven aan den Minister


van Financien, graaf VAN LIJNDEN VAN SANDENBURG,

waarbij zij met ernstigen aandrang in overweging


gaven een wetsontwerp in te dienen om het Gouvernement te machtigen ten hoogste 20 millioen zilver
aan rijksdaalders te doen versmelten, en door tusschenkomst van de Nederlandsche Bank deze zilveren
baren op de goudpariteit als metaal ter beschikking
van den handel te stellen, ter handhaving der buitenlandsche wisselkoersen.
In 1884 erkende de vertegenwoordiging eindelijk
den ernst van den toestand, en het voorstel der heeren
Dr. A . VROLIK en Mr. N . G. PIERSON, krachtig gesteund

door den handel, werd dan ook 27 April 1884 in eene


wet belichaamd, met eene kleine verandering, waarbij
aan den Minister van Financin de machtiging werd
gegeven om wanneer en voor zoover als hij het met
het oog op den toestand van het Nederlandsche muntwezen noodzakelijk achtte, een bedrag van ten hoogste
25 millioen gulden in Nederlandsche Rijksdaalders te
doen versmelten tot baren en die baren door tusschenkomst van de Nederlandsche Bank te verkoopen".
De overgang tot den gouden standaard was derhalve
in 1875 zeer onvolledig geschied wegens de heftige
oppositie in de Staten-Generaal, die, de geschiedenis
heeft het geleerd toenmaals over het vraagstuk der
zilverdepreciatie zeer onjuiste denkbeelden heeft gehad.
De Regeering wilde bij herhaling tot den gouden

2l8
standaard

overgaan,

doch,

daar

zij hare

pogingen

telkens z a g v e r i j d e l d , n a m zij hare t o e v l u c h t tot eene


nadere tijdelijke v o o r z i e n i n g omtrent het

Nederlandsche

m u n t w e z e n , g e l i j k de c o n s i d e r a n s d e r w e t v a n 6 J u n i
1875 het

uitdrukt.

De

n o o d w e t v a n 27 A p r i l 1884,

z i c h e e n v o u d i g a a n de wet v a n 1875 aansluitende, g a f


e v e n w e l te k e n n e n , dat het z i l v e r niet meer b e s c h o u w d
k o n w o r d e n als standaard-metaal en d u s , v o o r z o o v e r r e
n o o d i g , moest o n t m u n t w o r d e n z o o d r a een o v e r v l o e d
v a n gedeprecieerd zilver i n circulatie gevaar zou beginn e n o p te l e v e r e n v o o r de h a n d h a v i n g v a n de g o u d p a r i t e i t o n z e r z i l v e r e n m u n t e n . F e i t e l i j k is dus N e d e r l a n d
d o o r e n sedert die n o o d w e t v a n 1884 een G o u d l a n d "
g e w o r d e n , o o k a l i s eene v e r k l a r i n g d a a r v a n

nergens

i n een d e r muntwetten te v i n d e n .
B i j de codificatie o n z e r m u n t w e t t e n i n N e d e r l a n d i n
1901 w e r d het standpunt d e r wet v a n 1875 a a n g e h o u d e n ,
maar

bovendien

werd

de

o v e r g e n o m e n i n a r t i k e l 4.

wet

van

Voor

1884 w o o r d e l i j k

Nederlandsch-Indi

w e r d bij de wet v a n 28 M a a r t 1877 b e p a a l d , dat het


n i e u w e g o u d s t u k op g e l i j k e n v o e t z o u w o r d e n toegelaten
als w e t t i g b e t a a l m i d d e l .
D o o r d e n l o o p d e r o m s t a n d i g h e d e n l e v e n w i j dus,
zoowel
steeds

i n N e d e r l a n d als i n N e d e r l a n d s c h - I n d i , n o g
onder

standaard
geven.

muntwetten

die ten

aanzien van

den

g e e n d u i d e l i j k e voorschriften h e b b e n w i l l e n

Het

publiek en

het

buitenland moeten

nog

steeds d a a r n a a r r a d e n , ofschoon sedert 1884 de bedoeling


vrijwel

met

commissie

zekerheid
van

is a a n

1872, de

te

wijzen. D e

Staats-

R e g e e r i n g e n v a n 1872 tot

1876, de voorstellers v a n de n o o d w e t v a n 1884,

deze

219

allen hebben reeds meer dan 30 jaren duidelijk er


voor uit willen komen, dat ons muntstelsel op gouden
basis zou zijn geregeld; desondanks heeft de struisvogelpolitiek van de meerderheid in de 7oer jaren
nog steeds gezegevierd.
Behalve de gehechtheid aan den zilveren standaard,
welke van 1847 tot 1872 ons land werkelijk uitnemende
diensten heeft bewezen, en de daaruit voortspruitende
conservatieve voorliefde voor het zilver, was de voornaamste oorzaak hiervoor te vinden in de vrees den
staat een groot verlies te doen lijden bij ontmunting
van gedeprecieerd zilver, terwijl men nog jarenlang,
eerst als vaste overtuiging, later als hoop uitsprak,
dat het zilver weder tot zijne oude hoogte zou rijzen.
Ook bij de steeds verder gaande daling in den zilverprijs, zoo laag als zelfs de krachtigste voorstanders
van
den enkelen gouden standaard en de ergste
pessimisten niet hadden kunnen verwachten, bleef
men huiverig om duidelijk in de wet te constateeren,
dat een groot gedeelte van de muntcirculatie in
Nederland en Nederlandsch-Indi bestond uit gedeprecieerde munt, niettegenstaande die waarheid voortdurend ernstiger en duidelijker bleek uit de inzinkende zilverprijzen. WALTER BAGEHOT, redacteur van
de Engelsche Economist in de 7oer jaren, voorspelde
destijds, dat de beste oplossing voor dezen neteligen
toestand zou wezen een doorzieken", totdat het te
veel aan zilver in verscheidene landen zou zijn geabsorbeerd in de grooter wordende circulatie, en totdat
het zilver op den duur afzet zou hebben gevonden
in A zi, hetwelk steeds meer zilver behoefde. Toen de

220

ziekte" in 1883 voor ons land een zeer ernstigen keer


dreigde te nemen, heeft Nederland den moed gehad
om voorbereidingen te treffen om, zoodra noodig,
onmiddellijk met kracht in te grijpen en een gedeelte
Van dien overvloed aan zilver te doen versmelten. D e
moreele invloed van die noodwet van 1884 alleen is
reeds zoo groot geweest, dat het crediet van Nederland
in het buitenland ongeschokt bleef; men was aldaar
overtuigd geworden dat ons land het gevaar was gaan
begrijpen en zich opofferingen zou willen getroosten
om de goudpariteit van zijne valuta en van zijne
verbintenissen tegenover het buitenland i n ieder
opzicht te blijven waarborgen. H e t uitvaardigen van
die wet, in verband met de weder aangevangen toevloeiing van goud naar Nederland, is reeds voldoende
geweest om de zoo gevreesde zilverontmunting
onnoodig te maken. D e vreemdeling wist nu dat
Nederland pal zou staan voor zijne verplichtingen en
begon weder het crediet te verleenen i n den vorm
van het nemen van langloopende buitenlandsche
wissels en Nederlandsche schuldbrieven, hetwelk hij
een oogenblik dreigde geheel te zullen opzeggen.
Voorwaar eene schitterende voldoening voor de heeren
Dr.

A . VROLIK en M r . N . G . PIERSON, d voorstellers

van de wet van 1884. E n het gevolg? Nederland


kon toen blijven doorzieken", heeft den tijd gehad
om te blijven wachten, tot van dien overvloed van
zilver een aanmerkelijk bedrag is geabsorbeerd, zoowel
in de Nederlandsche als in de Nederlandsch-Indische
circulatie; en zonder versmelting van zilver wijst thans
de weekstaat van de Nederlandsche Bank van 8 Februari

221
1908 aan een voorraad van goud 92.263.621.09
goudwissels
_ 9.528.289.97
tezamen. . . / 101.791.911.06
en van zilver
51.4n.204.42V2
zoodat nu eindelijk, na vele jaren, eene werkelijk
gunstige verhouding gekomen is van 2/3 goud en
van 1/3 zilver in de kassen der Nederlandsche Bank.
Men kan dus thans met vrij groote waarschijnlijkheid verklaren, dat voor Nederland eindelijk de
zilverquaestie, althans voor het oogenblik, niet meer
zorgelijk is, en dat thans de kans gering is geworden
dat het redmiddel van art. 4 der Muntwet van 1901
(het eenige artikel der vroegere noodwet van 1884)
dienst zal moeten doen. Zekerheid daaromtrent heeft
men evenwel ook thans nog niet, en het blijft daarom
van groot belang, dat het voorschrift van art. 4 deel
blijft uitmaken van onze muntregeling.
Immers men mag niet uit het oog verliezen, dat
de Nederlandsch-Indische Kolonin een aanmerkelijk
bedrag van dat in Nederland overvloedige zilver tot
zich hebben getrokken. De voorspelling der zilvervoorstanders in de 7oer jaren is daardoor ten deele in
vervulling gekomen ; toch maar zeer ten deele, want
wel heeft Azi zijne eigenaardigheid behouden, dat
tot nu de circulatie ongeveer uitsluitend zilver behoeft,
waardoor het doorloopend de grootste afnemer van het
zilver bleef, maar dit heeft geenszins kunnen beletten,
dat de zilverprijs in November 1902 en in Januari 1903
is teruggeloopen tot 21.11/16 pence per ounce standaard
(zie Pixley & Abeli's overzicht der zilverprijzen van
Januari 1833 tot December 1907) en dat het na
n

222

eene tijdelijke rijzing nu laatstelijk weder 25Y2 d.


noteerde. De zilvervoorstanders van vroeger konden
niet aannemen, dat het zilver beneden 58 pence zou
dalen!
Drie oorzaken hebben medegewerkt om vooral in de
laatste 2 jaren een groot bedrag aan Nederlandsche
zilveren munten in de circulatie van Nederlandsch-Indi
te doen opnemen:
1. de expedities ter pacificeering van verschillende
groote gebiedsdeelen in de Nederlandsch-Indische
Kolonin, waardoor uitgebreide landstreken voor
den geregelden handel en het geldverkeer zijn
opengesteld, met het gevolg dat onze munt daar
haar intrede deed;
2. de muntzuivering in West-Borneo en ter Oostkust
van Sumatra, waardoor het omloopsgebied van onze
munt ook belangrijk werd vergroot, en
3. de uitbreiding van cultuur en industrie in onze
Oost-Indische Kolonin. De uitbreiding in de suikerfabrieken en de suikercultuur, van de petroleumindustrie, van 'den mijnbouw, de nieuwe aanplant
van rubber, dyermeerdering van theefabrieken en
theelanden, hebben veel geld onder de bevolking
gebracht en dus veel geld geabsorbeerd.
Wij hebben het bedrag, dat op die wijze, sedert 1
Juli 1906 in de circulatie in Nederlandsch-Indi is
opgenomen, met terzijde lating van het bedrag bepaaldelijk voor de muntzuivering in Deli en omliggende
landen bestemd, in ons schrijven aan UH.Ed. Gestr.

223
van 3 Maart 1.1. begroot op . . .
terwijl alleen voor Deli en omliggende
landen nog bovendien op eene som
v

11.876.000.

6.000.000.
,

18.000.000.

werd gerekend
dus tezamen rond
ongeveer.

Is die aanhoudende en aanmerkelijke vergrooting


van de circulatie van zilveren muntstukken, wier
innerlijke waarde zeer gedaald is, voor de Nederlandsch-Indische Kolonin een bezwaar? W i j meenen
van niet, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat onbetwistbaar vaststaat, dat de goudpariteit van die zilveren
munten te allen tijde afdoende gewaarborgd zij.
Evenmin als er bezwaar is voor een land met een
geregeld bankwezen, dat het papier van eene circulatiebank in omloop is, hetwelk in zich zelf niet de
minste waarde vertegenwoordigt, maar zijne waarde
ontleent aan de wettelijk vastgestelde waarborgen
voor de gestie van de circulatiebank en voor de
uitgifte van haar bankpapier, evenmin kunnen wij
bezwaar zien in den omloop van gedeprecieerde zilveren
munt, mits ook voor deze steeds de zekerheid bestaat,
dat de nominaal daarop uitgedrukte waarde op de basis
van het goud als standaard te allen tijde verzekerd zij.
Oostersche volken en ook de bewoners der Nederlandsch-Indische Kolonin hebben nu eenmaal behoefte
aan eene groote circulatie in zilver; goud is daarentegen in de circulatie dier landen niet gewild. W i e
zich hiertegen wil verzetten, doet onaangename ervaringen op. Het Gouvernement van Engelsch-Indi

224
wilde in 1893 de gouden munt in omloop brengen en
staakte daarvoor de zilver-aanmunting. Het trachtte
deze muntpolitiek v o l te houden tot 1898, maar toen
was allengs een dergelijk gebrek aan zilvergeld
ontstaan, terwijl de gouden munt, ondanks alle pogingen,
niet in de circulatie werd opgenomen, dat i n 1898 de
zilver-aanmuntingen weder moesten worden hervat en
wel op groote schaal; sedert 1898 moest jaarlijks een
bedrag van honderd tot twee honderd millioen ropijen
worden geslagen. (In het jaar 1906 werd voor een metaalwaarde van ongeveer 13.000.000. = 195.000.000
ropijen voor Engelsch-Indi aangemunt. Zie the
Economist 16 Febr. 1907, Commercial History and
Review of 1906, N o . 3312, bl. 7).
De Javasche Bank heeft ook in de jaren 1891 1899
beproefd in de Nederlandsch-Indische Kolonin het
Nederlandsch tienguldenstuk in te voeren. Zij heeft van
18911901 9.675.000. aan gouden tientjes naar
Nederlandsch-Indie' gehaald, met het aanvankelijk doel
deze in de Kolonin in omloop te brengen; zij heeft
zelfs f 4.500.000. gouden tientjes uit vreemd goud
en baren goud voor eigen rekening laten aanmunten
(behalve 659.000. voor particuliere rekening en
992.390. in 1901 voor de Nederlandsche Bank,
de eenige aanmunting die in de laatste 20 jaren in
Nederlandsche gouden munt is geschied); zij heeft
gedurende verscheidene jaren die gouden tientjes a
pari aan hare kassen verkrijgbaar gesteld, en op die
wijze pogingen gedaan om die gouden tientjes in onze
Kolonin in de circulatie te doen opnemen, met het
gevolg, dat zij slechts een bedrag van f 1.675.090.

225
heeft afgegeven en wel v.n. aan mailreizigers, die het
goud dan weder medenamen naar Holland, zoodat het
in Indi niet eens in de circulatie kwam! Eindelijk
moest zij verklaren, dat al hare pogingen hadden gefaald,
en heeft zij die verder gestaakt. Een bedrag van
5.000.000. gouden tientjes is daarop in 1902 als
remise naar Nederland gebruikt, welke ten slotte bij
de Nederlandsche Bank zijn terecht gekomen, eerst tot
nader opzeggen, doch sedert December 1907 definitief.
Waar dus alle pogingen, om in Nederlandsch-Indi
goud in omloop te brengen, schipbreuk leden, blijft het
zilver, hoe zeer het ook gedeprecieerd moge zijn, in
ruime mate noodig voor de circulatie in onze kolonin.
Mr. N . P. V A N D E N B E R G , die met zooveel kracht
heeft gestreden om den gouden standaard ook in
Nederlandsch-Indi ingevoerd te krijgen, en met het
succes op zijne pogingen belichaamd in de wet van
28 Maart 1877, een onschatbaren dienst aan Nederlandsch-Indi bewezen heeft, heeft ook dit punt met
volkomen helderheid doorzien, getuige zijne vele
geschriften over deze quaestie, en o. a. uit een dezer
de volgende uiting in zijnen open brief aan monsieur
V I C T O R B O N N E T , Paris (afgedrukt achter de brochure
De Handelsbalans van Indi en de zilvermarkt",
Batavia, E R N S T & Co., 1876).
Que la monnaie d'argent convienne mieux aux
besoins spciaux des peuples de 1'Orient qu'une circulation base sur 1'or je ne le nie pas. A u contraire,
il faudra de la peine, et beaucoup de peine peut-tre
pour accoutumer les Orientaux a accepter 1'or comme
monnaie lgale; mais je ne saurais admettre, qu' a

226
cause de cela il soit indispensable, que 1' Orint
continue a se servir comme base de son systme
montaire d'un mtal, qui, par la dprciation graduelle
dont nous sommes tmoins, vient de perdre la qualit
essentielle et indispensable d'talon de valeur".
(De heer VAN DEN BERG sprak hier van eene circulation
base sur 1'or; uit het betoog blijkt duidelijk, dat dit
een penslip is, en de geachte schrijver hier bedoelde
une circulation d'or", daar hij juist het groote belang
betoogde van de handhaving van de geheele circulatie
op de goudbasis, ook waar goudstukken zelve bijna niet
in omloop zouden zijn).
Door velen wordt nog altijd, als verweer tegen den
gouden standaard, met voorliefde het voorbeeld van
Deli aangehaald: jaren lang heeft men zich daar moeten
behelpen met den steeds meer deprecieerenden zilveren
dollar, den Mexicaanschen en anderen, die zelfs van
f 2.55 tusschen 1850/65 tot 0.93 in Februari 1903
in waarde terugliep, en dit behelpen is juist de oorzaak
geweest van groote voordeden voor de cultures en
exporteurs van Deli. Die schijnbare tegenspraak is
gemakkelijk te verklaren.
Reeds in 1883 hebben de heeren Dr. A . VROLIK
en Mr. N . G . PIERSON in hunne nadere verdediging
van hun voorstel tot de wet van 1884, er op gewezen
wie in het algemeen wel, en wie niet de nadeelen zouden
ondervinden van de circulatie van gedeprecieerde
zilveren munt, welke niet gehandhaafd zou worden op
de goudpariteit. Zij schreven toen o. a. als volgt:
Wij herhalen het met nadruk: Niet den bankier,
niet den groothandelaar hebben wij bij het indienen

227
van ons voorstel op het oog gehad; allerminst den
exporteur, wien eene rijzing der wisselkoersen steeds
welkom is, maar den kleinen rentenier, den gepensionneerde, den ambtenaar, den daglooner. Daalt de
waarde van het goud, op hunne schouders zal het
neerkomen." (Zie blz. 9 Beschouwingen over de
nadere voorziening omtrent het muntwezen van D r .
A.

VROLIK en M r . N . G . PIERSON, Amsterdam, P . N .

VAN KAMPEN & Z n . , 1883).

Welnu, die kleine rentenier, de gepensionneerde,


die van een dollar inkomen moesten leven, zij waren
in Deli niet te vinden. D e ambtenaren, die een salaris
in Nederlandsch geld genoten, hebben niettemin jaren
lang steen en been geklaagd in Deli, dat door de
wisselende waarde van den dollar hun leven zoo duur
werd. De Deli Spoorweg Maatschappij liet zich betalen
in guldens, verkoos derhalve de zekerheid van de goudmunt boven de onzekerheid van het zilver en verhoogde
dus de vrachtprijzen in dollars, al naarmate deze
verder deprecieerden.
Eindelijk de daglooners, het grootste contingent
van de bevolking, die hebben wel degelijk gedurende
al die jaren een loon ontvangen, dat doorloopend
intrinsiek minder waarde verkreeg. T o c h hebben zij
geen noemenswaard nadeel hiervan ondervonden. D e
daglooners waren Chineezen, die voor korten tijd uit
China overkwamen om te werken. Hadden deze
bemerkt, dat de koopkracht van den dollar veel
minder geworden was, dan zouden zij ook wel gemord
hebben. Zij bemerkten dit evenwel niet omdat hun
voornaamste voedingsmiddel in Deli, tevens hun

228
voornaamste uitgaaf, de rijst en verder de opium, op
denzelfden prijs werden gehouden in de winkels der
ondernemingen, wegens een toeslag op den inkoopsprijs van de zijde dier ondernemingen; en in China
teruggekomen, was het vooral de vis inertiae", de
traagheid tot aanpassing van het enorme achterland
van China, dat de prijzen van verschillende producten
van het eigen land nog lang vrijwel dezelfde liet blijven.
De kleine groep van exporteurs, die, gelijk overal
elders evenzoo het geval geweest zou zijn, belangrijk
profijt trokken van de verlaging der loonen, waren in
het Delische tevens de grootste machthebbers. Daarom
bewijst het voorbeeld van Deli niets voor andere landen,
waar de verhoudingen niet geheel analoog waren.
Doch zelfs in Deli is aan dezen toestand een einde
gekomen. Immers als met een tooverslag veranderde
de toestand in Deli, toen de Straits-Regeering einde
Januari 1906 overging tot den gouden standaard door
fixeering van den Straits-dollar op een vaste basis van
2 sh. 4 d., d. i. circa 1.40. In het vooruitzicht van
die fixeering hadden Deli en omliggende landen zich
gehaast om de zgn. oude zilveren dollars uit te stooten
en het Straitsgeld algemeen in te voeren. De cultures
ter Oostkust van Sumatra zijn op die wijze in slechts
enkele weken tijds vrijwillig, hoewel onder den drang
der omstandigheden, tot een muntstelsel met vasten
gouden standaard overgegaan. Vandaar, dat er zooveel
te minder bezwaar bestond om thans den gefixeerden
Straits-dollar te doen plaats maken voor den sedert
eene eeuw gefixeerden Nederlandschen gulden, bij de
muntzuivering, welke thans ter Oostkust van Sumatra

229
bijna voltooid is. Men begreep zeer goed in deze
omstandigheden nog beter af te zijn met de munt van
het eigen land, onder welks Regeering men leeft.
Keeren wij thans tot ons eigenlijk betoog terug.
In een ander hoofdartikel, dan het hierboven aangehaalde, schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant
op 7 November 1882:
Ons uit den toestand te redden, waarin wij dus
gebracht zijn, zonder geldelijke opoffering, is een
kunststuk, dat wel niemand zal weten te volbrengen."
Wel nu, onder de tegenwoordige omstandigheden
bestaat er een goede kans dat dit kunststuk zal worden
volbracht
door den tijd. Wij hebben doorgeziekt"
en zijn eindelijk tot herstel gekomen. Zal dit duurzaam
zijn? De geschiedenis heeft geleerd hoe voorzichtig
men in zijn oordeel over muntzaken moet zijn. Toch
willen wij het wagen daarop een antwoord te geven.
En dan zal dit luiden Ja", mits men verder op zijne
hoede blijve en onze munttoestand een punt van
aanhoudende zorg blijft, n van de Regeering, n van
de circulatiebanken. Een groote hoeveelheid zilver is
afgevloeid naar Nederlandsch-Indi. Ontegenzeggelijk
zal daarvan wel weder een gedeelte terugvloeien: eb
en vloed zijn altijd afwisselend in munt- en geldvoorraden aan te wijzen; een der meest voor de
hand liggende oorzaken voor terugvloeing is eene
misoogst onder eene van landbouw-voortbrengselen
levende bevolking. Dit verschijnsel heeft zich dan
ook onlangs weder voorgedaan. Bij den minder gunstigen stand van de rijst in verschillende deelen van
West- en Oost-Java heeft de afvloeiing van zilver uit de

230
kassen der Javasche Bank, sedert Juli J Q O geregeld
voortgegaan, in December 1.1. wederom plaats gemaakt
voor eene terugvloeing, welke sedert dien heeft aangehouden. Eene zeer ernstige misoogst kan ook in het
vervolg eene zeer belangrijke terugvloeing veroorzaken.
Toch zal die terugvloeing, onvoorziene omstandigheden
daargelaten, den omvang van de afvloeing niet licht
overtreften of zelfs nabij komen, om de zeer natuurlijke
reden, dat het gebied, waarop onze munt thans circuleert,
zooveel grooter is geworden. Door vreedzame annexatie
hebben wij ons muntgebied vergroot, en dat grootere
gebied zal op den duur meer geld noodig hebben.
E e n herstelde zieke zie echter altijd toe, dat hij niet
weder eene instorting krijgt. Daarom blijft voortdurende
oplettendheid vereischt. D e struisvogelpolitiek van
187376 is thans niet meer noodig, daargelaten of zij
ooit noodig is geweest. Maar dan is het nu wel noodig,
dat wij eindelijk het vizier opslaan. W i j moeten thans
niet meer schromen den toestand van ons muntwezen
vrijmoedig in de oogen te zien, en ronduit in de wet
te verklaren, daarin vast te leggen in voor een ieder
verstaanbare woorden, welke de grondslag is voor ons
muntwezen. Het publiek en het buitenland moeten
thans niet meer behoeven te raden naar de bedoeling
van ons muntstelsel. Uit de wet moet blijken, welke
de Regeeringszorg is voor de munt, wat de wet te
dien opzichte als beginsel erkent, wat zij dus waarborgt.
N u de circulatie van onze zilveren munt wederom
zooveel grooter is geworden in de Oost-Indische
Kolonin, hebben deze het recht te eischen, dat ook
duidelijk wordt uitgemaakt, welk stelsel ten grondslag

231
strekt aan die munten, te meer nu allengs de omliggende landen in het Oosten tot den gouden standaard
overgingen.
Noch de muntwet van 1901 voor Nederland, noch
het door U H . E d . G e s t r . aan ons ter beoordeeling
gezonden ontwerp van wet voor onze Kolonin, geven
echter op dit punt voldoende duidelijkheid en zekerheid.
Geen van beide geven met duidelijke woorden aan,
welke de standaard is van ons muntwezen. In de wet
wordt slechts bepaald welke munten wettig betaalmiddel
zijn tot elk bedrag: natuurlijk is dit alleen wettig
betaalmiddel voor de binnenlandsche circulatie. Slechts
in n artikel der wet van 1901, het slotartikel 24,
komt het woord standpenningen" voor, maar dit
geschiedt slechts ten dienste van eene uitlegging, welke
met het begrip standpenningen zelfs geheel in strijd
is, luidende:
W a a r in de wetten of koninklijke besluiten het
woord standpenningen" is gebezigd, wordt daaronder
verstaan munten met de hoedanigheid van wettig
betaalmiddel tot ieder bedrag".
Dit artikel zegt dus, dat onder standpenningen"
worden verstaan munten met de hoedanigheid van
wettig betaalmiddel tot elk bedrag, dat wil zeggen,
dat die munten wel is waar niet alle in werkelijkheid
standpenningen zijn, maar niettemin in de circulatie
tot elk bedrag als wettig betaalmiddel gelden; maar
dan toch alleen wettig betaalmiddel voor de binnenlandsche circulatie. Immers bij de Nederlandsche wet
kan aan de Nederlandsche zilveren munten in het
buitenland geen waarde worden toegekend, welke

232
aldaar niet wordt erkend. In het internationale verkeer
wordt bij geldzendingen in groote bedragen alleen de
innerlijke metaalwaarde van de munt in aanmerking
genomen. Het bepaalde kenmerk van standaardmunt
is, dat de waarde van deze uitsluitend afhangt van de
waarde van het edel metaal, waaruit die munt bestaat.
Bij ons heeft alleen het gouden tienguldenstuk
intrinsiek de waarde, welke ook nominaal door den
stempel daaraan wordt toegekend, en dus is alleen
het gouden tienguldenstuk bij ons als standaardmunt
aan te merken. Indien dus ook onze grove zilveren
munten hier en daar in wetten en koninklijke besluiten
als standpenningen worden betiteld, dan is deze benaming oneigenlijk, en daarom zegt de muntwet ook, dat
daaronder worden verstaan", enz.
In onmiddellijk verband hiermede willen wij wijzen
op een begripsverwarring, welke veelvuldig voorkomt.
Velen achten een gouden standaard alleen mogelijk
in een land, waarin werkelijk veel goud in circulatie
is. In Nederlandsch-Indi zijn gouden tientjes zoo
goed als niet in omloop, dus zou Nederlandsch-Indi
geen goudland" zijn. E e n land kan een goudland
zijn, niet alleen indien het goud ook het voornaamste
betaalmiddel voor de binnenlandsche circulatie is, zooals
i n Engeland en ten deele ook in Duitschland het geval
is, doch evenzeer indien het muntwezen gegrond is
op het rgime van the gold-exchange Standard".
Volgens le March Financier en 1906 (blz. 796) geeft
de bekende Amerikaan Conant de volgende duidelijke
definitie hiervan:
Le gold exchange Standard" est ainsi nomm

233
paree que la circulation intrieure est, sous ce rgime,
changeable contre de 1'or a un taux fixe. Ce systme

diffre de celui du changement pur et simple d'talon


en ce qu'il n'implique pas 1'introduction dans la
circulation du mtal talon, mais qu'il fournit les
moyens (surtout par la rgulation de la frappe par
gouvernement) de maintenir une monnaie subsidiaire
de mtal dprci a un taux d'change fixe avec la
monnaie mtallique."
Een sprekend voorbeeld hiervan is de munthervorming in de Straits Settlements in Januari 1906. De
Straits-dollar werd toen gefixeerd" op 2 shillings en
4 pence, doch dezelfde dollars van 1903, die de laatste
jaren sterk in prijs hadden gewisseld, bleven in omloop.
Goud werd slechts in geringe hoeveelheid in de Straits
ingevoerd, en sovereigns zijn ook thans nog zoo goed
als niet in circulatie. Niettemin is sedert 1906 de
Straits een goudland geworden, enkel door wettelijke
maatregelen en daaraan verbonden waarborg van de
Regeering om die gefixeerde goudwaarde van den
Straits-dollar te handhaven.
Kenschetsend voor de positie van een goudland
zonder goud in circulatie en van de beteekenis van
den waarborg om het geld steeds op goudpariteit te
houden, is de volgende uiting van eenen Engelschen
bankier in Britsch-Indi.
In November U wilde het Britsch-Indisch Gouvernement het bedrag aan sovereigns, hetwelk het dagelijks beschikbaar wilde stellen tegen ropijs, inkrimpen,
waardoor de bankiers niet meer de zekerheid hadden
voor uitvoer naar het buitenland ieder bedrag te

234

kunnen

verkrijgen,

hebben.

De

onderhoud
hoeveel

dat

zij eventueel n o o d i g z o u d e n

Accountant-Generaal
met

een

der

banken,

hierover

en

vroeg

g o u d d e b a n k alles tezamen z o u

D e bankier antwoordde hierop


As

had

verlangen?

prompt:

m u c h as e v e r I c a n get, unless I a m

t h a t y o u w i l l g i v e me a l l I want, a n d

assured

then I

shall

p r o b a b l y w a n t n o t h i n g " . H e t stellige v e r t r o u w e n
alles

een

daarbij

i n dit g e v a l . ( Z i e de rede, g e h o u d e n

was

door den

heer E . M . JANION, A g e n t v a n de C h a r t e r e d B a n k o f
I n d i a , A u s t r a l i a & C h i n a te S i n g a p o r e , als v o o r z i t t e r
van

de

Kamer

van

K o o p h a n d e l te S i n g a p o r e .

The

S t r a i t s B u d g e t v a n 19 M a a r t 1908, (blz. 4).


In Nederland

en

Nederlandsch-Indi

zijn

gouden

tientjes w e l i n o m l o o p , i n de K o l o n i n e v e n w e l i n z o o
geringe

mate,

dat

men

uit

een

praktisch

oogpunt

N e d e r l a n d s c h - I n d i o o k z o u k u n n e n n o e m e n een l a n d
van

de

gold-exchange

S t a n d a r d " . H e t is n i e t t e m i n

niet twijfelachtig o f N e d e r l a n d s c h - I n d i is een

goud-

l a n d " , a l ziet m e n er n a g e n o e g g e e n g o u d i n o m l o o p .
M a a r d a n steunt d i e h o e d a n i g h e i d v a n g o u d l a n d o o k
bijna u i t s l u i t e n d o p d e w e t : d a a r o m moet die wet dit
ook duidelijk uitdrukken. V o o r a l na den overgang v a n
v e r s c h i l l e n d e o m l i g g e n d e l a n d e n i n het O o s t e n tot d e n
gouden

standaard

i n de laatst v e r l o o p e n j a r e n

N e d e r l a n d s c h - I n d i g r o o t b e l a n g er bij, en

ook

heeft
het

recht z u l k s te e i s c h e n .
Moge

N o o r d - A m e r i k a in den

navolgenswaardig
bankwetgeving
weg,

dat

het

voorbeeld

laatsten

wegens

de

tijd

geen

gebrekkige

h e b b e n verschaft, z o o n e e m t het niet


beginsel van

de n i e u w e muntwet

van

235
IQOO voor de duidelijkheid tot voorbeeld strekt. Zij luidt:
Be it enacted that the dollar consisting of twentyfive ana eight-tentks grams of gold, nine-tenths fine, as

established by section 3611 of the Revised Statutes


of the United States, shall be the Standard unit of
value, and all forms of money, issued or coined by
the United States shall be maintained at a parity of
value with this Standard, and it shall be the duty of
the Secretary of the Treasury to maintain suchparity".

Dit voorschrift laat aan duidelijkheid niets te wenschen over, het geeft houvast.
Nu willen wij de vraag stellen of het niet wenschelijk
te achten is om in eene nieuwe muntwet voor Nederlandsch-Indi op even duidelijke wijze als grondslag van
het muntwezen aldaar te verklaren, dat het gegrondvest is op den gouden standaard, en dat de Regeering
de handhaving van die goudpariteit waarborgt.
De heer J . DINGER heeft in zijn concept muntwet"
voor Nederlandsch-Indi (in aflevering L X X I I I van
het tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-Indi) eene zekerheid willen zoeken voor de
handhaving van de waarde der zilveren munten in
Nederlandsch-Indi in een voorschrift in de wet, dat te
allen tijde de onbeperkte invoer van het Nederlandsch
zilver uit de Kolonin in het vrije verkeer in Nederland
zou worden gewaarborgd. Wij zouden dat voorschrift
niet gelukkig achten; eensdeels belooft het te veel, anderdeels geeft het te weinig. Stel dat bij een algeheele
uitdrijving van het Nederlandsche zilver uit Nederlandsch-Indi, b.v. indien een nieuw in Indi gevestigde
Regeering een eigen muntstelsel zou willen invoeren,

26
3

afwijkende van het bestaande, en al het hier in omloop


zijnde zilver binnen korten tijd naar Nederland zou doen
terugvoeren, het Moederland plotseling zou worden overstroomd door eene zoo groote hoeveelheid overtollig
zilver, dan zou eene uitdrijving van het goud en een
daarmede gepaard gaande depreciatie van het zilver
niet kunnen uitblijven, en de wisselkoersen zouden
daardoor ernstig worden benvloed. Zelfs indien Nederland zich bij voorbaat zou bereid verklaren die belofte
na te komen, dan zouden toch groote schokken ten
nadeele van de waarde van het zilver niet uitblijven.
Daarentegen zou, zonder de belofte van den heer DINGER,
de zilvercirculatie in Indi ernstig gevaar kunnen
loopen ook in andere omstandigheden aan depreciatie
bloot te staan zonder overmatigen afvoer naar Nederland, indien de Regeering van Nederlandsch-Indi
het niet als hare plicht erkende de goudpariteit van
het zilver ook in Nederlandsch-Indi te waarborgen.
Telkens wanneer het evenwicht op muntgebied
wordt verbroken en eene hoogere macht niet zorg
draagt, dat de pariteit met de standaard-munt wordt
gehandhaafd, zullen schokken in de circulatie en
daardoor ook in het crediet van het land niet kunnen
worden voorkomen. Van veel grooter belang'dan de
belofte door den heer DINGER verlangd, is toch de
zekerheid, dat de goudpariteit van de zilveren munt
en in verband daarmede, dat de handhaving van de
goudpariteit ten opzichte van buitenlandsche wisselkoersen in Nederlandsch-Indi te allen tijde ook in
de Kolonin zeiven blijve gewaarborgd.
De muntwet kan die zekerheid verschaffen, indien

237
aan de Regeering daarbij de stellige plicht wordt
opgelegd om de goudpariteit te handhaven. Hoe zij
dit doen kan, zal evenals in andere landen telkens naar
omstandigheden te beoordeelen zijn.
De circulatiebanken in de verschillende landen hebben
aan de Regeering en aan het algemeen groote diensten
kunnen bewijzen om in die richting mede te werken.
Dit is o. a onlangs nog duidelijk erkend bij de laatste
verlenging van het Octrooi der Nederlandsche Bank,
waarbij de Nederlandsche Regeering openlijk de hulp
van de Nederlandsche Bank hiertoe heeft ingeroepen,
en tot dat doel van de Nederlandsche Bank eene
schriftelijke verklaring heeft uitgelokt, luidende als volgt:
De Directie der Nederlandsche Bank verbindt zich
tegenover de Regeering tot handhaving en voortzett i n g van de tot dusverre door haar gevolgde goudpolitiek, door bij stijging van de wisselkoersen op het
buitenland boven de pariteit der goudwaarde, haren
goudvoorraad, zoo lang zij daartoe bij machte zal zijn,
voor uitvoer beschikbaar te blijven stellen op den voet
van / 1.653.44 per kilogram fijn voor.baren en tot
hiermede overeenkomende prijzen voor gouden muntspecin."
De Nederlandsche Regeering kon verzekeren, dat
zij met deze verklaring in handen met gerustheid ten
aanzien van dit belangrijk onderwerp de toekomst
tegemoet kon zien.
De circulatiebank kan door hare goudpolitiek een
krachtigen steun geven aan de Regeering en aan het
volk, door met hare disconto-rente den geldelijken
toestand in het land te beheerschen voor zoover zij

28
3

hiertoe in staat kan zijn; en als regel is het aan de


circulatiebanken gelukt door deze disconto- en goudpolitiek eene afvloeiing van edel metaal naar vreemde
landen tijdig te temperen, en daarentegen eene toevloeiing van goud, voor zoover het voor de nationale
belangen noodig was, te bewerken, indien althans
een muntstelsel door groote zorgeloosheid van de
Regeering niet ernstig in de war zou zijn gestuurd.
Zoo ooit eenige circulatiebank in staat zou zijn in
deze richting mede te werken, dan gelooven wij, dat
de Javasche Bank in de tegenwoordige omstandigheden
dit zou kunnen doen. Naast Frankrijk is er misschien
geen ander gebied, alwaar in den regel zulk eene
gunstige positie tegenover het buitenland te scheppen
is, als in de Nederlandsch-Indische Kolonin.
Frankrijk heeft door den betrekkelijk geringen
omvang van zijne industrie, door zijne groote spaarkracht en door zijne daarmede in direct verband staand
groot bezit aan buitenlandsche fondsen in de laatste
tientallen van jaren de gelegenheid gevonden voortdurend vorderingen te kweeken op het buitenland,
waarvan de betaling in goud kon worden geischt, en
welke de vorderingen van het buitenland op Frankrijk
verre overtroffen. Nog voortdurend blijft Frankrijk van
die gunstige positie profiteeren, door telkens weer
geld aan het buitenland te leenen, zij het op korten
termijn door goud af te staan of goudwissels te disconteeren, zooals het in de laatste jaren herhaaldelijk
deed met Engeland en ook eenige malen met Duitschland, zij het door opnemen van zeer groote bedragen
aan buitenlandsche leeningen, waardoor wederom

239
belangrijke vorderingen, zoowel door rentetermijnen,
als uit hoofde van amortisatie, op het buitenland
werden gekweekt; op die wijze heeft Frankrijk niet
alleen zijnen goudvoorraad in zeer veel grootere mate
kunnen versterken dan eenig ander land, maar blijft
het die sterke positie bij voortduring innemen.
In Nederlandsch-Indi werken andere omstandigheden mede, zij het dan ook in geringere mate, om
in normale oogstjaren tot een zelfde resultaat te voeren.
De export van Nederlandsch-Indi overtreft verre den
import. De producten van Nederlandsch-Indi worden
voor een zeer belangrijk bedrag gefinancierd over
Londen in den vorm van verkoop van wissels op
Londen. De opbrengsten van die producten moeten
voor een groot deel dienen voor afdekking van uit
Nederland verschaft bedrijfskapitaal, voor een ander
deel in den vorm van dividenden om winst daarover
uit te keeren. Hoe dit ook zij, door die wissels op
Londen worden vorderingen gecreerd op het buitenland betaalbaar in goud, zoodat bij eene voorzichtige
manipulatie dier vorderingen zoowel de NederlandschIndische Kolonin, als Nederland, mede uit deze
oorzaak ook eene groote kracht konden uitoefenen
tot aanvulling van den voorraad edel metaal in het
eigen land, waar andere landen dikwijls tot kunstmatige middelen hunne toevlucht moeten nemen om
hunnen metaalvoorraad op peil te houden.
Wij hebben reeds opgemerkt, dat de NederlandschIndische Kolonin geen gouden munten in de circulatie
kunnen gebruiken.
Het ligt daarom o. i. tot nog toe niet op den weg

240
van de Javasche Bank om zelve een zeer belangrijken
goudvoorraad op te slaan, grooter dan voor haar
noodig is om de goudpariteit in het directe internationaal verkeer in het Oosten te verzekeren.
Niettemin eischt de steeds toenemende zilvercirculatie
in Nederlandsch-Indi, dat de pariteit van die zilveren
munten met steeds meer zorg wordt gewaarborgd. Wij
hebben tot nog toe gemeend, dat het voornamelijk de
taak was yan de Nederlandsche Bank, altijd naast de
plicht der Regeering, om de goudpariteit van de
Nederlandsche grove zilveren munten, ook in Nederlandsch-Indi gangbaar, te handhaven. Wij beschouwen
het dus ook als een direct belang voor NederlandschIndi, dat de Nederlandsche Bank deze taak vervulde;
en wij beschouwen het daarom evenzeer als een direct
belang, dat de Nederlandsche Bank in deze taak wordt
gesteund, en ter vervulling daarvan wordt versterkt
voor zoover het noodig of wenschelijk is; derhalve
achten wij het ook de plicht van de Javasche Bank,
met het oog op de belangen van Nederlandsch-Indi,
mede te werken om de Nederlandsche Bank in deze
richting te versterken. De Javasche Bank kon voor
dit doel herhaaldelijk gebruik maken van de boven
geschetste gunstige positie van Nederlandsch-Indi,
door haar portefeuille met oogstwissels op Engeland
te versterken. Met realiseering dier wissels juist in tijd
optredende, kan de Javasche Bank het meermalen in
haar hand hebben om goudtoevoer uit Engeland naar
Nederland te bevorderen of zelfs te bewerken. De
balansen der beide circulatiebanken kunnen dit proefondervindelijk aantoonen. B.v. in de maand October

241
1907 heeft de Javasche Bank voor een bedrag van
3.500.000. Nederlandsch-Indische oogstwissels in
Engeland te gelde gemaakt en is zij in staat geweest
uit Engeland een belangrijk bedrag in goud in de
kelders der Nederlandsche Bank te doen vloeien, gelijk
ook de balansen dezer laatste in October 1907 aanwijzen.
Zonder tusschenkomst van de Javasche Bank zouden
deze vorderingen op den duur ook wel door intermediair van andere bankiers met Nederland verrekend
zijn, althans voor zooverre die wissels in Nederlandsche
handen waren; zeer waarschijnlijk zou dan echter niet
het juiste tijdstip benut zijn om goudinvoer te bewerken,
en zeker zouden de particuliere bankiers zich niet
hebben laten leiden door de motieven der Javasche
Bank, dat eene versterking der Nederlandsche Bank
door afdekking in goud van de belangrijke bedragen,
welke in zilver voor de Indische circulatie en de
muntzuiveringen aan het Moederland werden onttrokken,
ook als een belang voor Nederlandsch-Indi moest
worden beschouwd. Door eenige verouderde en zelfs
indertijd verkeerd begrepen bepalingen in het Octrooi,
dreigde de Javasche Bank door de voortdurende
metaalafvloeiingen hare operatiekracht in die richting
te verliezen. Gelukkig heeft de tusschentijdsche
Octroois-wijziging, in Januari 1908 tot stand gekomen,
haar in ruimere mate de bevoegdheid verschaft om
vreemd goud en buitenlandsche wissels te bezitten.
(De naam buitenlandsche" wissels is hier zeer oneigenaardig, daar deze wissels in Nederlandsch-Indi voortspruiten uit de financiering van den oogst van het
eigen land). De Javasche Bank zal dus ook in het

242
vervolg kunnen medewerken om den nationale n goudvoorraad te versterken zoodra de omstandigheden
daartoe gunstig zijn, en kan dus in dit opzicht de
plicht der Regeering aanmerkelijk verlichten.
Wij haalden boven den staat van de Nederlandsche
Bank aan, en trokken daaruit de conclusie, dat thans
de toestand vrij gunstig kan genoemd worden mits"
onze munttoestand ook in het vervolg een punt van
voortdurende zorg blijft uitmaken. Wij willen o.a.
daarmede zeggen, dat de schijnbaar groote goudvoorraad van de Nederlandsche Bank de Regeering en het
publiek nog niet in slaap mag wiegen; want stelt men
dien voorraad van ongeveer 100 millioen gulden in
goud tegenover de geheele zilvercirculatie in Nederland
en in Nederlandsch-Indi, daarbij in aanmerking
nemende, dat de voorraad goud in circulatie in Moederland en Kolonin gering is, dan is de goudvoorraad
van Nederland nog altijd niet groot genoeg om elke
reden van bezorgdheid te laten varen. Het voorschrift
in art. 4 der muntwet van Nederland, alhoewel de
uitvoering daarvan steeds minder waarschijnlijk wordt,
blijft nog altijd een hoeksteen van ons muntwezen.
Maar dan is er ook stellig reden voor dat de
Regeering thans bij de codificatie van de muntwetten
in Nederlandsch-Indi haar plicht in stellige bewoordingen erkent.
Wij hebben daarom ernstige bedenking tegen eene
uitdrukking op blz. 6 eerste alinea in de Memorie
van Toelichting op het ontwerp muntwet, ons ter
advies ingezonden, waarin staat geschreven:
Het is ook een hoofdbelang voor Indi, dat de

243
aanwezige zilvermunt zooveel mogelijk de haar toeg e k e n d e goudwaarde benoude."
Op de hiervoren uitgewerkte gronden kunnen wij
ons geheel niet vereenigen met eene dergelijke
uitdrukking. E r mag zelfs geen twijfel worden geopperd
of de zilveren munt zooveel mogelijk''de haar toegekende goudwaarde behoude; het is meer dan ooit de
stellige verplichting van de Regeering om te zorgen
dat dit gebeurt, zij het dan ook met medewerking
van de circulatiebanken.
W i j geven U H . E d . G e s t r . dus in overweging dien
zin uit de Memorie van Toelichting te schrappen en
daarvoor in de plaats te stellen, dat het Gouvernement
het als zijne stellige plicht erkent, te allen tijde te
zorgen, dat die goudwaarde behouden worde.
W i j gelooven dus niet, dat er in de tegenwoordige
omstandigheden nog eenig bezwaar behoeft te bestaan
om in een nieuwe muntwet voor Nederlandsch-Indi
art. 2 te doen luiden als volgt:
Wettige munten in Nederlandsch-Indi zijn:
A. met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel:
a. i . tot ieder bedrag, de standaardmunt, zijnde
het Nederlandsch tiengulden stuk;
b. in zilver, enz. zooals in het ontwerp is aang e g e v e n , en hieraan toe te voegen als
bindend voorschrift, dat de goudpariteit van
de Nederlandsche zilveren munten wordt
gewaarborgd".
Daarnaast kan dan in art. 15 onder de Slotbepalingen" ten aanzien van het woord standpenningen"
in andere algemeene verordeningen voor de praktijk,

244
de uitlegging van dien term blijven staan, zooals thans
voorgesteld in het ontwerp.
Door deze kleine, maar zeer ingrijpende wijzigingen
wordt dan duidelijk geconstateerd, dat de eenige standaard voor Nederlandsch-Indi is de gouden standaard,
en dat het de verplichting van de Regeering is om de
waarde der andere munten op de pariteit van dien
gouden standaard te handhaven.
De positie van Nederlandsch-Indi tegenover het
buitenland wordt daardoor veel sterker. De voordeelige
positie van de Banque de France, (voor zooverre men
dit werkelijk een voordeel kan noemen), dat zij aan
buitenlanders, die op ongewenschte wijze als b.v. door
Finanz-wissels" goud kunstmatig uit het land trachten
weg te trekken, kan betalen in zilveren 5 francsstukken,
als zijnde wettig betaalmiddel, wordt daarbij toch
voor ons land behouden. Immers zilver blijft tot ieder
bedrag wettig betaalmiddel in het binnenland, dus
desnoods ook voor Finanz-wissels, welke bij ons aangeboden zouden worden, daargelaten of die politiek
van de Banque de France, welke abnormale afwijking
van de wisselkoersen op enkele landen ten gevolge
gehad heeft, werkelijk zooveel aanbeveling verdient
als de nieuwe beweging op muntgebied in Duitschland thans wil doen voorkomen.
Wij gelooven niet dat er een bezwaar behoeft te
zijn deze verklaring in de Nederlandsch-Indische muntwet op te nemen, waar deze nog niet staat in eene
dergelijke wet voor het Moederland, omdat die verklaring niet alleen niet in strijd is met de wettelijke
regeling voor Nederland, doch de grondslag van die

45

wettelijke regelaig, zooals wij boven gezien hebben,


in Nederland feitelijk ook geen andere is.
Na de behandeling van dit principieele punt, hetwelk
naar ons oordeel van het grootste belang is bij het
codificeeren van de muntwetten in NederlandschIndi, rest ons thans nog eenige artikelen van het
ontwerp afzonderlijk te behandelen. (1)
ARTIKEL 2 VAN HET ONTWERP.

Wij zouden UH.Ed.Gestr. in overweging willen


geven om den tegenwoordigen stuiver (het stuk van
n twintigste gulden) van zilver te doen vervallen,
en daarvoor in omloop te brengen een nikkelen stuiver;
zelfs zouden wij UH.Ed.Gestr. in overweging willen
geven ook het zilveren dubbeltje te doen vervangen
door een nikkelen muntstuk. Het zilveren stuivertje
is onbruikbaar voor de Indische circulatie en het
wordt dan ook haast nooit aangetroffen. Maar ook
het zilveren dubbeltje levert groote bezwaren op,
zoowel bij de veelvuldige uitbetalingen van kleine
bedragen, zooals bij loonsbetalingen in de Kolonin
dagelijks voorkomen (o. a. aan werkvolk op de theeondernemingen), alsook wegens de gebrekkige middelen
van Inlanders om deze kleine muntstukken bij zich
te dragen. Het is toch van algemeene bekendheid,
dat de Inlanders daartoe geen gebruik maken van
(*) Over de hier behandelde principieele quaestie is o. a. een
uitnemend artikel verschenen van de hand van den heer G . M .
BOISSEVAIN naar aanleiding van het voorstel der codificatie in
Nederland in 1901 in de Economist" 1900, September-aflevering.

246
beurzen, doch het bij zich dragende geld bergen in
gordels of in stukken doek, waardoor verlies van die
kleine dubbeltjes zeer licht voorkomt. Een grooter
muntstuk van gelijke waarde zou dus voor het gebruik
zoowel bij uitbetalingen als voor het dragen zeer veel
practischer zijn.
Met het oog op het groote gevaar van vervalsching
van muntstukken van grootere waarde, als b. v. het
kwartje, en de kunstgrepen door velen in het Oosten
aangewend om eenigszins op elkaar gelijkende munten
onderling te verwisselen, waardoor een ernstig wantrouwen in de munt wordt opgewekt, zouden wij
UH.Ed.Gestr. in overweging willen geven, zoowel voor
het nikkelen dubbeltje als voor den nikkelen stuiver
een vorm van munt te kiezen als b. v. de nieuwe
anna" in Britsch-Indi (zie b. v. muntslag 1907). Een
achthoekige munt, al of niet voorzien van een gat in
het midden zou ons ook zeer practisch lijken. Immers
een achthoekige munt stapelt gemakkelijk, kan zonder
bezwaar gerold worden in rolletjes, en is direct reeds
op gevoel af in het donker gemakkelijk te herkennen
van eenig ander muntstuk van hoogere waarde, in
grootte overigens daarmede overeenkomende.
Vooral op de buitenbezittingen en tegenover de vele
Chineezen, die in de omliggende landen aan het gebruik
van nikkelen munten gewend zijn, zou de invoering
van Nederlandsch-Indische nikkelen munten aan te
bevelen zijn.

247
ART.

VAN

HET

ONTWERP.

Aan de hand van de opmerkingen van den ControleurGeneraal bij 's Rijksmunt in zijne aanteekeningen op
de muntwet van 1901, te vinden in het verslag van
het jaar 1902, geven wij UH.Ed.Gestr. in overweging
bij de omschrijving van gehalte en gewicht, onder het
opschrift gehalte" het woord wettelijk" te vervangen
door normaal" en onder het opschrift gewicht"
evenzoo, en de daaronder geplaatste duizendsten"
onder het opschrift gehalte", nader te omschrijven
als duizendsten aan metaal fijn''en onder het opschrift
gewicht, kolom ruimte" de duizendsten" nader te
omschrijven als duizendsten van het normaal gewicht",
zoodat de omschrijving in artikel 4 dan zou luiden
als volgt:
I
MUNTSOORT.

G E H A L T E .
1
Normaal.
Ruimte.

II

'I G E W I C H T .

,"
Ruimte
I maal.
N o r

.
Middeli u

Duizendsten Duizendsten Gram.IDuizendsten


aan metaal
fij -

aan metaal

van

fijn.

het

normaal
gewicht.

enz-

ARTIKEL

enz.

VAN H E T

enz.

enz.

enz.

ONTWERP.

Wij geven UH.Ed.Gestr. in overweging om in plaats


van de woorden met zoodanige verkortingen als de
grootte van het stuk vereischt" liever .de volledige
omschrijving van die verkortingen voor ieder muntstuk
op te nemen.

248
ARTIKEL 6 VAN HET ONTWERP.

Dezelfde opmerking als bij art. 5.


ARTIKEL 7 VAN HET ONTWERP.

Wij

stellen UH.Ed.Gestr. voor de laatste alinea,

luidende:
Voor aanmunting van zilveren pasmunt mogen
alleen Nederlandsche of Nederlandsch-Indische wettige
munten gebezigd worden", te doen vervallen. W e l
is waar erkennen wij het belang om den nog altijd
ruimen voorraad zilveren munten van Nederland te
verminderen door voor nieuwe aanmunting uitsluitend
bestaande munten te bezigen; het is evenwel o. a.
onlangs bij de verschillende muntzuiveringen gebleken,
dat het nuttig kan zijn voor de Regeering om de
mogelijkheid aan te houden ingetrokken zilveren
munten, welke niet dan met groot verlies van de
hand te zetten zouden zijn, te bezigen voor ommunting
in pasmunt voor Nederlandsch-Indi.
Deze afwijking van het beginsel, bij de Nederlandsche Muntwet aangenomen, achten wij niet zoo
belangrijk als het belang van het Gouvernement om
in voorkomende gevallen niet gedwongen te worden
tot een thans vrij onnoodige geforceerde opruiming
van uit den omloop getrokken zilveren munten tot
den zeer gedaalden prijs van het zilvermetaal. E r
is een groot verschil tusschen vrijen aankoop van
metaal en verwerking van zilver, dat uit anderen
hoofde in handen van het Gouvernement komt. Q)
(!) Dit is geschied; zie art. 16 der Wet van 31 Oct. 1912,
een nieuwe wet, regelende het N.-I. muntwezen.

249
ARTIKEL 13 VAN HET ONTWERP.

De eerste alinea, luidende:


Het is verboden andere munten in betaling te
geven of te nemen, dan de munten in art. 2 dezer
wet bedoeld", stellen wij voor te wijzigen als volgt:
Het is verboden andere zilveren, nikkelen, bronzen
of koperen munten in betaling te geven of te nemen,
dan de munten, in art. 2 dezer wet bedoeld"; evenals
ook in art. 19 van de Muntwet voor Nederland is
bepaald. Immers eensdeels is het niet een belang voor
Nederlandsch-Indi te achten om vreemde gouden
munten op die wijze uit te sluiten, waar hiervoor
gelijk in Nederland geen aanleiding kan gevonden
worden, terwijl men niet bevreesd behoeft te zijn, dat
vreemde gouden munten algemeen in Indie in circulatie
zullen komen; anderdeels zijn vreemde bankbiljetten,
als b.v. Straitsnotes en dergelijke niet van de circulatie
uitgesloten, zoodat een voorschrift als in het ontwerp
van wet toch niet afdoende zou zijn om circulatie van
vreemde valuta geheel te weren.
ARTIKEL 16 VAN HET ONTWERP.

Wij stellen UH.Ed.Gestr. voor om in de tweede


alinea van dit artikel het woord Wet" door Koninklijke Besluiten" of liever nog door Gouvernements
Ordonnantin" te doen vervangen. Immers deze bepaling is waarschijnlijk in het ontwerp opgenomen in
navolging van het laatste lid van art. 25 der Nederlandsche Muntwet. Het is volkomen logisch dat de
Nederlandsche Muntwet voorschrijft, dat bij de Wet"

250
de buiten omloop stelling moet worden bevolen van
munten overeenkomstig W e t t e n " geslagen. Terecht
spreekt het ons gezonden ontwerp evenwel van onder
de werking dier wetten in omloop gebrachte munten",
d. w. z. dus niet krachtens die wetten. Immers er zijn
vele munten als de duiten, vreemd kopergld, enz.
welke langen tijd getolereerd zijn in de circulatie en
hier en daar op de buitenbezittingen zelfs nog getolereerd worden, en niet bij de wet zijn ingevoerd.
W i j meenen dus dat het onpractisch is de buiten
omloop stelling van die munten wel bij de wet, d.w.z.
dus door medewerking van den Nederlandschen wetgever, te doen geschieden, waar overigens alle bepalingen omtrent muntzuiveringen bij gewone ordonnantin van het Gouvernement van Nederlandsch-Indi
zijn uitgevaardigd.
W i j meenen dat ook de verdere verdrijving van
duiten en andere munten alsnog in omloop uitsluitend
bij Gouvernements Ordonnantin moet worden bevolen;
allicht kan daarmede nog het mogelijke bezwaar tegen
eene codificatie van de wettelijke voorschriften op het
muntwezen van Nederlandsch-Indi worden ondervangen, op grond dat eene dergelijke codificatie ontijdig
zou zijn, zoolang niet aan den omloop van duiten en
andere niet wettig erkende munten een einde is gemaakt.
T e n slotte hebben wij de eer als onze meening te
kennen te geven, dat wij het van groot belang achten
voor Nederlandsch-Indi, indien eene codificatie kon
worden verkregen van de veelvuldige voorschriften
voor het muntwezen, vooral nu het gebied van ons

251

muntwezen in de laatste jaren door het initiatie! der


Regeering zoo aanmerkelijk is uitgebreid, n door de
muntzuiveringen in verschillende gewesten, n door de
pacificatie van andere streken, welke dientengevolge
voor een geregelden handel en geldverkeer zijn opengesteld geworden. Maar bovenal heeft NederlandschIndi er belang bij, dat de Regeering zich niet beperkt
tot een enkelen verzamelingsarbeid der verschillende
voorschriften, maar thans overgaat tot eene duidelijke
omschrijving en regeling van de grondslagen van ons
muntwezen. E r is geen enkele goede reden meer dat
het Nederlandsch-Indisch Gouvernement thans in deze
niet zou doen, wat allengs de omliggende Staten in
het Oosten wel tot stand hebben gebracht.
President en Directeuren der Javasche

Bank,

G . V I S S E R I N G , President,
E . A . Z E I L I N G A AZN., Dhecteur.
BATAVIA, 30 Maart 1908.

HOOFDSTUK VIII.

De Muntcirculatie op Bali (Kepengs)


en in Celebes (Duiten).
(Derde Muntadries 1911).
A.

Kort Verslag over een onderzoek Tan de Muntquaestie op Bali.

Woensdag 22 Maart 1911 heeft de Gouvernementsstoomer Spits" mij overgebracht van Banjoewangi
(Oost-Java) naar Boeleleng op N.-Bali.
Donderdag 23 Maart werd onder leiding van den
Resident, den heer VEENHUYZEN, eene vergadering
gehouden te Singaradja (bovenstad van Boeleleng),
10 uur des voormiddags, bijgewoond door den Controleur LUBLINK WEDDIK, alwaar tegenwoordig waren
de Kapitein Chinees, Kapitein der Arabieren, het Hoofd
der Boegineezen en Wijkmeester der Boegineezen,
verder drie pedanda's (Balische priesters) en ongeveer 20 Balische hoofden (poenggawa's).
Gelijksoortige vergaderingen werden vervolgens gehouden: te Bangli op 25 Maart; Gianjar 26 Maart;
op beide plaatsen bijgewoond door de Stedehouders
en andere grooten; Denpassar (Badoeng) 28 Maart ;
Tabanan 30 Maart. Deze vergaderingen werden alle
bijgewoond door den Assistent-Resident, den heer

253
KROON, verder door de plaatselijke controleurs, DE
H A A N , SAYERS en KRUGERS. De overige landschappen

Karangasem, Kloengkoeng, Djembrana en Lombok


zullen door den Resident bezocht worden voor gelijksoortige vergaderingen; wegens gebrek aan tijd kan
ik die verdere bijeenkomsten niet bijwonen. De Resident zette telkens het doel der vergadering uiteen,
zijnde slechts eene bespreking, een voorafgaand overleg, ten einde aan de aanwezigen inlichtingen te verschaffen over de plannen om op Bali en Lombok tot
muntzuivering over te gaan, en behalve de rijksdaalders
ook de andere zilveren standaardmunten en zilveren
en koperen pasmunten van Nederlandsch-Indi in
omloop te brengen.
Op mijn verzoek lichtte de Resident de bedoeling
der te nemen stappen toe, o. a. met de volgende
mededeelingen:
Het voorname belang van eene dergelijke muntzuivering zal zijn een goed geordend muntstelsel ook
alhier in te voeren, dat onder het voortdurend toezicht
der Regeering staat; hierdoor zullen Bali en Lombok
zich kunnen aansluiten aan het handelsverkeer, zooals
dit zich over geheel Nederlandsch-Indi heeft ontwikkeld, en zullen de verrekeningen voor handelstransactin met personen uit andere deelen van onze
kolonin zeer vereenvoudigd worden en op een vaste
basis worden gebracht. Nu Bali en Lombok na de
pacificeering voortdurend in welvaart en in productiekracht vooruitgaan, en de inwoners steeds meer met
den handel in aanraking komen, wordt het handhaven
van eene zoo gebrekkige munt als de kepeng op den

254
duur een hinderpaal. De waarde van de kepeng is
zeer onstandvastig; eenige jaren geleden varieerde
die waarde tusschen 1200 en 2000 kepengs per rijksdaalder (15 jaar geleden op Lombok zelfs 1000 per
rijksdaalder, toen de heer VEENHUYZEN aldaar controleur was); thans is hij op den passer plm. 1600 per
rijksdaalder, op enkele plaatsen 1650; de opium-regie
neemt ze aan tegen 1750 per rijksdaalder; groote
betalingen in die zware muntsoort zijn zeer bezwaarlijk;
de prijzen der goederen zullen dus op den duur ook
aan eene dergelijke onvastheid lijden, welke zeer belemmerend werkt voor een geregelden handel, aangezien thans aan dien handel onafscheidelijk verbonden
is eene omrekening in de kepeng-munt tot onzekere
koersen, waarbij de vreemde handelaar natuurlijk zorgt,
dat het profijt op die omrekening aan zijne zijde is.
Het noodzakelijk gevolg is dan, dat bij verkoop de
bevolking minder voor hare producten ontvangt, bij
inkoop ten slotte hoogere prijzen moet besteden, dan
wanneer al die transacties dadelijk in de uniforme
Nederlandsch-Indische munt zouden geschieden. E n der
eerste plichten van het Gouvernement, reeds bij de
Grondwet voorgeschreven, om te zorgen voor een
goed muntwezen, brengt dus mede, dat bij de tegenwoordige economische ontwikkeling van Bali en Lombok
ook deze zaak behoorlijk geregeld worde, gelijk reeds
sedert de wet van 1854 voor de voornaamste overige
deelen van onze O.-I. kolonin is bereikt. Bovendien
is het handhaven der kepengs, eene muntsoort, welke
onder niemands contrle staat, en blijkbaar indertijd'
door Chineezen is ingevoerd, in strijd met de wet van

55

1854, en mag dus een dergelijke onwettige toestand


niet langer bestendigd worden, indien niet bijzondere,
duidelijk aanwijsbare belangen eene dergelijke bestendiging zouden vereischen.
Daarom werd door den Resident bepaaldelijk de
vraag gesteld, welke bezwaren er zouden bestaan:
. tegen eene algemeene invoering van ons Ned.Indische geld, en
2 . tegen eene verdrijving uit de circulatie van
de kepengs.
Ten einde aan te toonen, dat die muntzuivering
niet een uitzonderings-maatregel is voor Bali en Lombok,
en dus misschien op eenige vexatie der bevolking
zoude kunnen gelijken, toonde de Resident door mijne
bemiddeling de vele soorten van vreemde munten bij
de zuivering van Borneo en Sumatra reeds verdreven.
Op alle verdere vergaderingen werd eene zelfde uiteenzetting gegeven, welke door de aanwezigen blijkbaar gewaardeerd werd, terwijl ook de voorlegging
van die verzameling muntsoorten, reeds verdreven in
andere gewesten, eene welwillende aandacht had.
Tevens werd de onderlinge verhouding in de waarde
van ons Nederlandsch-Indische geld nog eens duidelijk
gemaakt, door voorbeelden in geldwisselen, uittellen
van vooraf opgegeven geldbedragen, enz. Tevens
werd de waarde-verhouding tot de kepengs door
voorbeelden duidelijk gemaakt.
Eene gelijksoortige inleiding werd op alle plaatsen,
alwaar vergaderingen belegd werden, gegeven, en aan
de aanwezigen werd ruimschoots de gelegenheid gegeven om vragen te stellen.
0

17

256
In het kort kunnen de antwoorden op de verschillende vergaderingen als volgt worden samengevat.
Nergens werd bezwaar geopperd tegen de algemeene
invoering van ons geld; de rijksdaalders zijn reeds
overal bekend, worden door allen aangenomen, en
groote betalingen geschieden reeds veelal in ringgits
(rijksdaalders). Het invoeren van kleinere coupures
dan de rijksdaalder werd dus gaarne als eene verbetering aanvaard. Bankpapier is ook op menige plaats
onder de meer gegoeden reeds bekend. De verdere
geleidelijke invoering van onze munt vond dus nergens
tegenspraak.
Een ander geval was het met de algeheele verdrijving van de kepeng; hiertegen werden wel bezwaren ingebracht.
Die bezwaren waren van drierlei aard:
i. De kleine man zou thans op den passer en
aan de zijde van den weg vele goederen, etenswaren,
versnaperingen, geneesmiddelen, enz. kunnen verkrijgen
voor den prijs van n kepeng, wat hem bij eene
grootere eenheid van munt onmogelijk gemaakt zou
worden; de vrees werd dus uitgesproken, dat zijn
levensstandaard in verhouding belangrijk zou worden
verhoogd te zijnen nadeele, of dat hij zich anders
velerlei zaken, die niet meer voor een kepeng te verkrijgen waren, zou moeten ontzeggen.
2. De godsdienstige gebruiken bij lijkverbranding,
offerandes, enz. brengen mede, dat kepengs moeten
geofferd worden aan de goden of gestrooid onder
de bevolking.
3 . Eene zekere soort van afgodsbeelden, de zoo0

Ramboet sedanas, samengesteld uit kepeng-stukken, die


met een draad aaneengeregen zijn.

257
genaamde ramboetsedana" moet van kepengs worden
gemaakt; het zou dus voortaan onmogelijk zijn om
die goden in het pantheon der Baliers te houden.
Het eerste bezwaar werd met min of meer aandrang
in alle vergaderingen te berde gebracht; wegens
de grootere belangrijkheid behandel ik dit bezwaar
het laatst.
De beide andere bezwaren werden bepaaldelijk te
Bangli te berde gebracht. O. a. werd daar medegedeeld, dat jaarlijks een karbouw moet geofferd worden
in het meer Batoer; dit dier wordt door snoeren
kepengs om den nek verzwaard en dan in het meer
gedreven, alwaar het dier met de kepengs zinken
moet als offer voor den berggod. Het derde bezwaar
werd te Gianjar ook voorgebracht, ofschoon met
minder aandrang. Bij nader onderzoek bleek het, dat
van die Ramboetsedanas buiten de poera's (tempels)
geen enkel ander beeld in de afdeeling aanwezig was,
en dat men zich nauwelijks kon herinneren wanneer
de laatste gemaakt waren. In Tabanan waren die
Goden intusschen niet meer in zwang. In Denpasser
hebben wij dit punt afzonderlijk door eenen raad van
pedanda's (priesters) uit een aantal afdeelingen laten
onderzoeken, en na rijp overleg, waarbij ook nog
geschriften geraadpleegd werden, werd ons door dien
raad uitdrukkelijk verzekerd, dat in geen enkel Balisch
wetboek voorgeschreven is, dat die geldoffers in
kepengs" gedaan moeten worden; dat alleen was
voorgeschreven geld", onverschillig van welke soort,
zoodat zonder eenig bezwaar onze Nederl.-Indische
munten ook voor die doeleinden gebruikt kunnen

258
worden. Ook verzekerde men, dat die poppen evengoed van ons kopergeld gemaakt mochten worden.
Gianjar had dit trouwens ook reeds toegegeven. Een
dieroffer als in het meer Batoer met kepengs was in
andere afdeelingen eigenlijk niet bekend. Te Tabanan
deelde de vergadering (bijgewoond door twee pedanda's)
ons mede, dat in de bergen ook wel geldoffers aan
de goden werden gebracht, maar, dat het ook wel
gebeurde, dat bij gebreke aan kepengs voorloopig een
steen werd geofferd, die het geld vertegenwoordigde,
onder belofte later bij gelegenheid dien steen in geld
om te wisselen; en reeds met die belofte namen de
goden genoegen! In Boeleleng waren die beide bezwaren niet eens genoemd. Uit een en ander blijkt
dus wel, dat de bezwaren sub 2 en 3, alleen met ernst
in Bangli geopperd, van geen groot belang behoeven
te zijn, nog afgezien daarvan, dat voor die plechtigheden en die poppen in het geheel slechts een klein
aantal kepengs benoodigd zou wezen, welke desnoods
gereserveerd zouden kunnen worden. De bezwaren
sub 2 en 3 kunnen dus niet geacht worden eenige
belemmering tegen de uitvoering van een economischen
maatregel als de muntzuivering op te leveren.
Het bezwaar sub 1 hebben wij persoonlijk nader
onderzocht. Wij hebben ons daartoe naar de passers
in de verschillende bezochte plaatsen begeven, ten
einde het geld en geldverkeer aldaar te onderzoeken.
Daarbij is ons gebleken, dat verreweg de groote
meerderheid van de goederen op den passer een veelvoud van een kepeng kosten; zoo o. a. een klein gedroogd vischje 16 kepengs, een stukje vleesch van

259
maag of andere minderwaardige soort 28 kepengs,
een eendenei 12 kepengs, een vierde part van zulk
een ei, dat veelal afzonderlijk verkocht wordt, 3 kepengs,
een klosje garen 9 kepengs, een klein stukje zeep
4 kepengs, een portie rijst 25 kepengs, een bosje sirih
3 kepengs, enz. enz.
Ten slotte bleek, dat slechts voor n kepeng te
verkrijgen was: n enkele sirih- of tabakspruim, n
strootje, n pisangblaadje met droge obat, en een
glas met zoogenaamde water-obat, zijnde water met
een weinig vruchtensap of iets dergelijks, en eene
kleine portie fijngesneden varens met klapperschraapsel.
Eene inwrijving met koenjit voor afkoelen, of iets
wat daarop gelijkt, waarvan vooral de vrouwen veel
gebruik maken, kostte reeds minstens 2 kepengs.
Alleen de vrouwelijke kooplieden die aan den weg
zitten, verkochten die kleine zaken voor n kepeng;
op de passers waren die verreweg in de minderheid.
Het economische belang voor die transacties van
1 kepeng is dus zeer miniem en valt geheel in het
niet bij de gewone omzetten op de passers, welke
bijna steeds een veelvoud van kepengs vertegenwoordigen. Bovendien werden op onze steeds herhaalde
vraag: hoe die koopers en verkoopers van waren
voor slechts n kepeng zich zouden redden als de
kleinste munt voortaan 3 kepengs zouden zijn? op
de meeste plaatsen geantwoord: dat de verkoopsters
dan wel zouden zorgen meerdere soorten goederen
ten verkoop te hebben, bijv. n n drinkobat n
n strootje n n pruim, en dat de koopers daar
voor 1/2
die drie zaken tegelijk bij n verc e n t

2O

koopster zouden inslaan, in plaats van als thans in


een kort tijdsverloop na elkaar bij verschillende
vrouwen. Algemeen werd dus zelfs in de vergaderingen dit bezwaar gemakkelijk oplosbaar geacht. In
Denpasser en Tabanan werd het niet eens ernstig geopperd. Gevraagd naar den levensstandaard, hoeveel een
man als minimum per dag moet verbruiken, bijv.
als hij alleen op reis is, werd geantwoord te Bangli
75 kepengs; op alle andere plaatsen 100 kepengs.
Het is ook hieruit duidelijk, dat betalingen van slechts
i kepeng tot eene kleine minderheid moeten behooren.
Wij meenden uit een en ander te mogen besluiten,
dat die transacties van i keping niet een economisch
belang vertegenwoordigen, hetwelk als een hinderpaal
tegen de muntzuivering moet worden aangemerkt.
Ook het eerste bezwaar bleek dus bij nader onderzoek van welhaast geen beteekenis.
Wij meenden dus, na vertegenwoordigers van alle
groepen bewoners geraadpleegd te hebben, en op
vele passers, ook op plaatsen tusschen de hoofdsteden,
vele personen uit het volk zelf te hebben gesproken,
te mogen constateeren, dat tegen de muntzuivering
geen ernstige bezwaren waren in te brengen, en dat
integendeel deze maatregel reeds vrijwel algemeen
als eene verandering ten goede werd beschouwd.
Ten aanzien van de eventueele uitvoering zij het
volgende opgemerkt:
Op alle plaatsen werd de wensch uitgesproken, dat
de zuivering niet te plotseling zou geschieden, opdat
de bevolking niet zou worden verrast, en den tijd

2I

zou hebben zich aan den nieuwen toestand aan te


passen. De Resident verklaarde daartegenover, dat de
zaak thans slechts in onderzoek was, en een besluit
eerst door de Regeering zou moeten genomen worden;
dat met het oog op de verplichte nieuwe aanmunting
alleen reeds op een uitstel van nog minstens een jaar
zou te rekenen zijn, en dat de termijn van inwisseling dan
na vroegtijdige aankondiging op minstens 3 maanden
zou te stellen zijn. Hiermede werd algemeen genoegen
genomen. Op bijna alle bezochte plaatsen werd van
iedere soort N.-I. munt eene zekere hoeveelheid achter
gelaten in handen van den bestuurs-ambtenaar, om
de waardeverhouding van het nieuwe geld nog nader
aan de bevolking door tusschenkomst der hoofden
bekend te maken. Bovendien werd in beginsel besloten
om op zeer vele plaatsen die verhouding door openbare
aanplakking bekend te maken, met illustreering in plaatdruk van de verschillende muntsoorten van 1854 tot
heden, welke thans nog als wettig geld in omloop zijn i).
De Resident waarschuwde met nadruk tegen verkeerde pogingen van Chineezen, Arabieren of anderen
om te trachten het volk op te lichten door verkeerde
voorstellingen van de waardeverhouding van het geld;
iedere poging moest dadelijk aan de bestuurs-ambtenaren worden gerapporteerd, opdat deze dadelijk waarschuwend of bestraffend zouden kunnen ingrijpen om
die misbruiken tegen te gaan.
Vervolgens werd de verhouding van het geld na) D i e platen zijn later op zeer verdienstelijke wijze ter Landsdrukkerij in Batavia vervaardigd.
!

22
gegaan. Het bleek, dat ongeveer overal de volgende
verhouding bestond:
n rijksdaalder . . . 1600 kepengs
gulden
640

halve gulden . . 320 soms 300 kepengs


kwartje
150
160

dubbeltje . . . .
60
66

2 / k
15 kepengs
cent
6

halve cent. . . .
3

De onderlinge verhouding was dus niet juist, en


vooral de kleinere munten zijn iets gedeprecieerd tegenover den rijksdaalder.
De Balirs rekenen bij de volgende eenheden als
veelvouden van de kepengs:
1 kepeng.
1 atak = een snoer van 200 kepengs, waaraan evenwel
ongeveer 5 a 1 o mogen ontbreken, zoodat een atak dus vaak
niet meer dan 195 a 190 stuks bevat, geldende voor 200;
1 pekoe = 5 atak = 1000 kepengs.
De rijksdaalder gerekend op 1600 kepengs, is een
Pekoe dus waard in ons geld f 1.56.
Op deze basis hebben wij berekend hoeveel geld
eventueel voor de muntzuivering noodig zal zijn, en
verdeeld over welke soorten. Het is natuurlijk niet
noodig, dat al die koperen kepengs wederom alleen in
klein geld zouden omgewisseld worden; zelfs zou het
zeer ongewenscht zijn om dien overvloed van klein
geld te bestendigen. W i j namen dus aan, in aanmerking genomen den levensstandaard van den Balir,
dat per gezin een pekoe aan klein geld, inclusief halve
1

c e n t s t u

Snoer Kepengs van Bali en Lombok,


genaamd een Atak. (200 stuks).

263

guldens, ruimschoots in de behoefte zou voorzien.


Alle vergaderingen waren dit met ons eens, nadat wij
een pekoe in verschillende munten hadden uitgeteld in
de volgende verhouding: i pekoe ssa iooo kepengsJ=
te verdeelen als volgt:
i halve gulden
0.50
1 kwart gulden
0.25
3 dubbeltjes
0.30
5 2i/ -centstukken

0.12^2

26 centstukken . . . . . . . .
25 V 2 ~

c e n t s t u

0.26

kken

0.12I/2
/

i-56

Daarop kwam de vraag aan de orde: hoeveel geld


gemiddeld per Balisch gezin wordt gehouden (per
dapoer) en uit hoeveel personen een gezin bestaat.
De antwoorden hierop liepen nogal uiteen. In de
afdeeling Boeleleng worden 4 personen op een gezin
gerekend, in de andere afdeelingen 5 op een gezin.
Volgens de laatste gegevens bedraagt het aantal
inwoners:
In de afdeeling :

Boeleleng
Bang"
Gianjar
Kloengkoeng. . .
Badoeng
Karang Asem . .
Tabanan
Djembrana . . . .

Lombok

gezinnen
122.000

zielen maakt a

30.500

44-655

..

,,

8.800

117.416
62.930

5
5

23.500
12.600

31.000

156-575

144.000

30.000

121.617

20.000

40.000

400.000

1.209.193

8.000

80.000

244.400

D E VOORRAAD KEPENGS PER GEZIN (DAPOER) WERD GESCHAT OP:


.

AFDEELING.

A . i

Aantal

Aantal pekoes

gezinnen.

1.56.

W A A R V A N

Totaal in

Ned.-Ind. Geld.

Verdeeling als

boven in klein geld.

Boeleleng. . . .
Bangli
Gianjar

30.500 a 1 pekoel
8.800 2
23.500 5

30.500

47,580.

,,

Rijksdaalders

"Uldens.

47,580.

17.600

27,456.

13,728.

117-500

183,300.

36,660. L

6,864. /

p pj _
a

er

6,864.

36,660. 109,980.

Kloengkoeng . .

12.600 4

50.400

78,624.

19,656.

19,656. 39,312.

Kareng Asem. .

30.000 3

90.000

140,400.

46,800.

46,800. 46,800.

241,800.

48,360. 145,080.

31,200.

31,200.

12,480.

12,480.

Badoeng . . . .

31.000 5

155.000

Tabanan . . . .

20.000 3

60.000

93,600.

31,200.

Djembrana . . .

8.000 3

24.000

37.440.

Lombok . . . .

80.000 3

240.000

374.400.

244.400

48,360.
12,480.

124,800.

124.800. 124,800.

785.000
1,224,600. 381,264.
zijnde dus
geschat op een
aantal van
785.000.000
kepengs.

/ 326,820. 516,516.

265
Er zal dus beschikbaar gesteld moeten worden:
516,516
326,820
122,200
61,100
73,320
30,550
63,544
30,550

zegge rond
500,000
350,000
125,000
1
65,000

75,000

35,ooo

70,000

35,O00

1,224,600

1,255,000

aan rijksdaalders (en event. bankpapier) /


guldens
. halve guldens (244400 0.50) . . ,
kwart

(244400 0.25) . .
* V10
2
(244400 0.30) . .
* V centst. (244400 0.12V2). . .

(244400 0.26) . . .
V*
n
(244400 O.I2Y2). . .
n

Met de inwisseling zal eerst mogen begonnen worden,


indien deze benoodigde muntstukken alle aanwezig
zijn ; immers tegen de ingenomen kepengs moet dadelijk
de volle tegenwaarde van ons Nederlandsch-Indische
geld in circulatie worden gebracht. Zou men de kepengs
innemen zonder de tegenwaarde tegelijk in omloop te
brengen, dan zou men eene schaarschte in kepengs
veroorzaken, met het gevolg, dat deze agio zouden
gaan doen, of m.a.w. duurder worden, b.v. 1500 of 1400
per / 2.50. Dit zou te veel schade voor het Gouvernement opleveren, tenzij het Gouvernement zou blijven
vasthouden aan een zelfden koers van inwisseling, in
welk geval de bevolking schade zou lijden en dus ontstemd worden. De koers van inwisseling zal op het
laatste oogenblik vastgesteld moeten worden; er bestaat veel kans, dat die 1600 per / 2,50 zal bedragen.
De maatregelen om tot uitvoering te komen zullen
moeten zijn:
i . reeds dadelijk den invoer van kepengs verbieden;
2. zoodra het Nederlandsch-Indische geld aanwezig

266
is een termijn stellen na welken de kepengs niet meer
als middel van betaling op de passers en elders mogen
gebezigd worden, op boete van verbeurdverklaring.
Die termijn zal minstens plm. 3 maanden moeten zijn.
Tevens moet zooveel mogelijk overal tegelijk gelegenheid tot inwisseling op boven uiteengezetten grondslag
gegeven worden.
In overweging kan nog genomen worden of men de be
volking wil toestaan een gering bedrag in kepengs aan
te houden tot het maken van sieraden of voor de ramboetsedanas. Beter zou het ongetwijfeld zijn de bevolking
te gewennen aan algeheele afwezigheid van kepengs.
VISSERING,
President van de Javasche Bank.
DENPASSER, 31 Maart 1911.

Naschrift.
AMSTERDAM, Mei 1920:

Het Gouvernement had in beginsel reeds tot de uitvoering dezer muntzuivering besloten. Het zeer groot
aantal stukken, in Utrecht te slaan (ongeveer 35 millioen
stuks) voor de zuivering van Bali en Lombok, eventueel
nog te vermeerderen met het kleine geld voor Celebes
benoodigd, eischte echter een geruimen tijd van voorbereiding ; de maatregel kon dus nog niet tot uitvoering
komen alvorens de oorlog uitbrak. Het spreekt van
zelf, dat de oorlog de uitvoering voorloopig geheel
onmogelijk maakte.
Intusschen heeft de rijzing van den prijs voor koper

267

in de open markt reeds tot gevolg gehad, dat zeer


vele van deze kepengs door Chineezen en Arabieren
zijn opgekocht, en naar elders verzonden; de bevolking
heeft in de plaats hiervan reeds veel zilveren pasmunt
willen aannemen, zoodat de zuivering onder den druk
der oorlogsomstandigheden thans reeds voor een deel
is geschied, en de voltooiing dus veel minder moeite
zal kosten dan vr 1914. De rijzing in de waarde van
koper had de kepengs in 1917 reeds opgedreven tot
eene waarde van 975 per rijksdaalder!
B. Kort Verslag oyer een onderzoek Tan de Muntquaestie in het
tiourernement Tan Celebes.

Den 2den April vertrokken wij bij het aanbreken


van den dag per s.s. Speelman" van de K . P. M .
uit Benoa op Z.-Bali naar Ampenan op Lombok, waar
's middags om 5 uur de van Riemsdijk" binnenliep,
waarop ik toen overstapte voor de reis naar Makassar.
Ik had nog even gelegenheid in Lombok aan wal te
gaan tot Mataram, maar het onderzoek voor de muntkwestie heeft de Resident verder persoonlijk op zich
genomen. In den nacht van 3 op 4 April arriveerde
ik na eene voorspoedige, doch zeer warme reis, te
Makassar, en reeds den 4den, vroeg in den morgen, kon
ik beginnen met den Gouverneur, den heer J. W. COENEN,
ons reisplan vast te stellen. Ik heb den Gouverneur
van Celebes en Onderhoorigheden bereid bevonden
om met allen ernst de muntquaestie te onderzoeken en
kan niet nalaten mijne erkentelijkheid te betuigen voor
de tactische en aangename wijze, waarop de heer COENEN
deze reis heeft voorbereid en ten uitvoer gebracht.

268
Den 5den April des morgens vroeg zijn de Gouverneur en ondergeteekende scheep gegaan aan boord
van den Gouvernements-stoomer Dog" en stoomden
wij direct door naar Paloppo, in het Noorden van de
golf van Boni, waar wij na pl. m. 36 uur stoomens
den zesden des avonds aankwamen, om eerst den jden
bij het aanbreken van den dag te debarkeeren.
7 April Paloppo.
Wij hebben de oude methode weder gevolgd om
ter plaatse eene vergadering te houden, bijgewoond
door de ambtenaren, de inlandsche hoofden, de voornaamste handelaren, de wijkmeesters en de hoofden
van vreemde Oo terlingen. Zoo werd de vergadering
te Paloppo, in eene ruime pendoppo gehouden, gebouwd
naar plaatselijken stijl, bijgewoond door de Datoe,
zijnde de vrouwelijke vorst van Loewoe, welke nog
steeds door ons bestuur in hare waardigheid gehandhaafd is gebleven. Deze vorstin kwam met een groot
gevolg van vrouwen ter vergadering; verder waren
aanwezig de hadatleden, zijnde een raad van bestuur,
welken men zou kunnen betitelen als ministerraad en
tegelijk Raad van State. Het hoofd van de hadatleden was tevens de echtgenoot van de Datoe, dus
zooveel als prinsgemaal. Verder waren aanwezig het
hoofd der Arabieren en een wijkmeester der Chineezen.
Behalve door den Gouverneur en ondergeteekende
werd de vergadering nog bijgewoond door een tweetal
s

Europeanen, t. w. den Assistent-Resident BREEDVELD


BOER en den Civiel Gezaghebber D E BAKKER.

De Datoe en de hadatleden verstonden geen woord


Maleisen, zoodat een tolk het geheele gesprek in het

VERGADERING PALOPPO
7 April 1911.

26

Boegineesch moest overbrengen. De wijkmeester der


Chineezen bleek verreweg de meest ontwikkelde persoon
te zijn. Van hem ontvingen wij dan ook de meeste
inlichtingen, die na vertaling in het Boegineesch in
hoofdzaak door de andere aanwezigen werden bevestigd,
en eenigszins aangevuld.
Het rijk van Loewoe bestaat uit 5 afdeelingen.
Paloppo, Makal, Malili, Rante Pao en Kolaka. Op
muntgebied vindt men eene merkwaardige verscheidenheid tusschen deze afdeelingen, zelfs in die mate, dat
geld, hetwelk in de eene afdeeling gangbaar is, in de
andere in het geheel niet wordt aangenomen. In
Paloppo zijn alle vreemde muntsoorten door de bevolking op eigen initiatief zoo goed als verdreven. De
oude Compagnies-duit komt nog wel sporadisch voor,
maar is weinig gewild en is reeds vrijwel verdrongen
door onze Nederlandsch-Indische koperen munt. Wel
komen er nog kepengs voor, gelijksoortig aan die van
Bali, doch ook deze zijn weinig in trek. Hoogst merkwaardig is de waardeverhouding van deze kepengs in
verschillende afdeelingen; in Paloppo heeft men de
volgende waardeverhoudingen:
12 Kepeng = 1 Koepang
3 Koepang = 1 Tali
8 Tali, zijnde dus 288 Kepeng of 24 Koepang =
1 Tolok
1 Tolok heeft de waarde van 25 Ned.-Ind. centen.
Derhalve gaan in de afdeeling Paloppo 2880 kepengs
op een rijksdaalder.
Daarentegen wordt de kepeng in de afdeeling
Malili in het verre binnenland nog gebruikt in de
18

270

verhouding van 200 stuks per 25 Ned Ind. centen,


dat is dus 2000 in den Rijksdaalder. Niettemin schijnt
er geen uitwisseling van kepengs tusschen de eene
afdeeling en de andere plaats te vinden, waarvan de
oorzaak wel zal zijn, dat het hooge gebergte het
onderlinge verkeer belemmert.
Omtrent de kepengs, welke in Malili Peth" worden
genoemd, deelde de Chineesche wijkmeester ons merkwaardige bijzonderheden mede. N a den Lombokoorlog
in 1894 werden die kepengs of peths te Paloppo in
groote hoeveelheden door de Chineesche handelaren
ingevoerd. Aanvankelijk was de waarde-verhouding
1 rijksdaalder = 4 tolok van 288 kepeng, dus een
rijksdaalder stond gelijk met 1152 kepeng. Successievelijk daalde de waarde van de kepeng, totdat kort
voor onze komst in Loewoe de rijksdaalder 8 tolok
van 288 kepeng deed, en dus 2304 kepeng waard was.
Deze waarde bleef gehandhaafd, totdat op last van
Majoor D E WIJS, den tweeden Civiel Gezaghebber van
Loewoe, de waarde van een rijksdaalder werd gesteld
op 10 tolok kepengs, dus op 2880 stuks. D e wijkmeester der Chineezen deelde ons mede, dat hij eenige
jaren geleden voor een bedrag van wel f 250,000.
aan kepengs heeft opgekocht tot een prijs van 8 maal
288 in den rijksdaalder, en deze betaald heeft met rijksdaalders. Op deze wijze zijn de rijksdaalders zeer
populair in die gewesten geworden en sedert de algemeen gangbare munt gebleven. Deze Chinees heeft
die kepengs uitgevoerd naar China, en volgens zijne
verklaring daarmede eene zeer goede winst gemaakt;
hij deed deze transactie in kongsie met eenige andeer

Oude twee-stuiver-stukken in zilver uit den tijd van de


Compagnie, bovenaan vrijwel ongeschonden, verder naar
onderen steeds meer gesnoeid, totdat slechts de kleine
stukjes als Katili's overbleven.

271
Chineezen op andere plaatsen. Hij taxeerde, dat er
in geheel Loewoe thans nog voor ongeveer f 30.000.
aan kepengs in omloop is, berekend tegen de waarde
van 10 toloks van 288 per f 2.50. Hij verklaarde
zich bereid om ook dit restant zoo mogelijk op te
koopen en naar China uit te voeren, waarop hij zelfs
tegen den tegenwoordigen koopprijs nog winst verwachtte. De muntzuivering ten aanzien der kepengs
is in Paloppo dus reeds vrijwel door Chineesche
handelaren voltooid.
Zeer merkwaardig is het groote verschil in waarde
met de kepengs op Bali, alwaar op de passars 1600
in den rijksdaalder gaan. Dit gaf ons aanleiding
onmiddellijk den Resident van Bali en Lombok te
waarschuwen, dat dit bedrag aan kepengs nog in
Loewoe in omloop is, opdat hij tijdig maatregelen zou
nemen om den invoer in Bali en Lombok te verhinderen.
Ook de duiten-circulatie vertoont een merkwaardig
beeld. In Paloppo komen duiten nagenoeg niet voor;
in Malili evenmin. Daarentegen zijn in Makal en
Kolaka de haantjesduiten in omloop, en wel in Makal
tot de waarde van 4 op 1 cent, en in Kolaka van 3
op 1 cent; de Compagnies-duiten zijn in deze afdeelingen bijna onbekend.
Nog merkwaardiger is de circulatie van de zoogenaamde Katili's in de afdeeling Rante Pao. Deze
Katili's zijn oorspronkelijk de oude tweestuiver-stukken
van de Oost-Indische Compagnie, geslagen door Holland, West-Friesland, Zeeland, Utrecht, Gelderland,
enz. De inwoners hebben deze stukken in die mate
gesnoeid, dat van deze betrekkelijk groote munten,

272
grooter dan ons tegenwoordig kwartje, onregelmatig
kleine stukjes zijn overgebleven, nog kleiner dan het
stuivertje van Nederl.-Indischen muntslag. Veelal is
niet meer overgebleven dan de kop en een stuk van
het bovenlijf van den leeuw, en kan men aan de
keerzijde nog slechts enkele letters van Hollandia",
West-Frisia" of Ultrajectum" zien. De waarde dezer
Katili's bedraagt te Rante-Pao 6, te Nanggala en
Baloesoe 8 in 1 dubbeltje, terwijl de oude dubbele
stuivers van de Compagnie nog op vele plaatsen 10
Compagniesduiten gelden. Deze Katili's zijn reeds
geheel gelocaliseerd in Rante Pao, aangezien de bevolking aldaar ze niet meer kwijt kan raken, noch
voor betaling van belasting, noch aan de bevolking
der omliggende landschappen, waar ze absoluut geweigerd worden; de circulatie zal dus op den duur
die geschonden munt zelve uitdrijven. Onlangs te
Makassar zijnde, vernam ik, dat het nog wel voorkomt, dat de handelaren aldaar zakjes met deze
muntstukken in betaling ontvangen en ze voor de
zilverwaarde van de hand trachten te doen. Het
spreekt van zelf, dat de handel te Makassar niet dan
in den uitersten nood dergelijk gedeprecieerd geld in
betaling wil aannemen.
Yens, Mexicaansche en Pillar-dollars zijn hier vroeger
wel bekend geweest, doch worden thans niet meer
aangetroffen. Men deelde ons mede, dat ze alle
versmolten zijn door de zilversmeden.
Wij vonden in Paloppo nog eene bijzonderheid op
muntgebied. Als regel toonde ondergeteekende op
de vergaderingen eene verzameling vreemde munten,

Geldlapjes van Boeton (ongeveer y van de ware grootte).


t

273
welke reeds door het Gouvernement met medewerking
der Javasche Bank op andere plaatsen in den Archipel
verdreven zijn, zoo o. m. verschillende soorten dollars,
kopergeld, enz. enz. In die verzameling bevonden zich
ook geweven lapjes katoen van Boeton, die daar
vroeger als geld in omloop waren geweest. Deze
lapjes, ter grootte van een langwerpig couvert, gewoon
briefformaat, en welke dubbel gevouwen zijn, werden
in verschillende kleuren voor den Sultan, de RadjahRadjah en den Rijksbestuurder geweven, evenals voor
de hoofdmantries en mantries, en werden door ieder
dier personen op de passars in betaling gegeven. Deze
lapjes werden later weer door de bevolking ingeleverd
ter betaling van belasting, hoofdgeld en voor andere
doeleinden. Het in omloop brengen daarvan was dus
een soort voorrecht van muntslag voor de rijksgrooten.
Toen wij deze lapjes aan de vergadering toonden, was
de waardige ernst van de vergadering, die met
Oostersch decorum werd gevoerd, opeens verstoord;
het bleek, dat vele vrouwen uit het gevolg der Vorstin
van Loewoe daarop zeer gesteld waren: den Gouverneur werd letterlijk gesmeekt om n of meer van die
lapjes af te staan. Toen wij vroegen welke dan de
beteekenis van die lapjes was, ontstond een algemeen
gegichel; blijkbaar wilde men ons daaromtrent niet
volledig inlichten. Wel werd ons verteld, dat de
bruidegom vr het huwelijk een dergelijk lapje in
optocht naar zijn bruid moest brengen, omdat hij
daardoor in staat zou zijn het humeur zijner aanstaande
vrouw gedurende het huwelijk te bezweren. Volgens
mededeeling was er slechts n lapje ter plaatse aan-

274
wezig, dat in het bezit was van een oud man, die
het telkens tegen hoogen prijs verhuurde aan de
bruidegoms. Hij moest het echter steeds weer terug
ontvangen. Wij hadden een sterk vermoeden, dat er
aan dat lapje nog eene bijzondere sexueele beteekenis
werd gehecht, maar men weigerde ons verdere inlichtingen te geven. Een en ander werd ons later in
Boeton bevestigd, dat het bezit van een dergelijk
lapje aan den houder algeheele macht over iedere
vrouw ter plaatse zou verschaffen, doch dat die lapjes
op Boeton nu niet meer bestaan.
De vergadering verklaarde uitdrukkelijk, dat er niet
alleen niet het minste bezwaar bestond tegen de verdrijving van het vreemde geld, dat nog in omloop is,
de Kepeng, de Compagnieduiten, de Haantjesduiten,
de Katili's, maar drong er op aan, dat men zoo spoedig
mogelijk Ned.-Indische muntstukken zou invoeren,
teneinde die vreemde munten zoo snel mogelijk uit
de circulatie te verdrijven. De inwoners dezer landstreek zullen het ten zeerste toejuichen, wanneer
onverwijld tot inwisseling dier oude munten zou worden
overgegaan. Men achtte het onnoodig om ook de
Katili's in te wisselen, daar deze wel van zelf verdwijnen zullen.
8 April Watampone.
In den namiddag vertrokken wij van Paloppo en
kwamen den volgenden morgen, 8 April, voor de reede
van Badjoe, de havenplaats van Watampone of Boni,
zijnde n der hoofdplaatsen van het vroegere rijk
van Boni. Eerst hadden wij naar Palima en het
binnenland in naar Pampanoea willen gaan, de vesti-

75

ging van den Assistent-Resident, maar wegens het


heerschen van de cholera zijn wij te Watampone gebleven en zijn de bestuursambtenaren en de Inlandsche
hoofden op die plaats bijeengeroepen. Wij troffen hier
aan den Assistent-Resident BRAUTIGAM, de Controleurs
GOEDHART en LAKERVELD, den kapitein Civiel Gezaghebber DOERLEBEN, en verder een 30-tal Radjah's en
andere hoofden.
In Badjoe werden wij opgewacht door een groot
aantal Boegineezen in groot tenue, die een cavalcade
van wel 70 man vormden en ons naar Watampone,
ongeveer 4 paal het binnenland in, begeleidden. Het
was zeer interessant om hun rijden op die ongezadelde
paarden gade te slaan. Zij hadden een kussentje
tusschen de beenen, dat los op het paard lag, en niettegenstaande alle bewegingen niet van zijn plaats kwam.
Raakten zij vermoeid in hunne beenen, tengevolge
van het afhangen daarvan, dan trokken zij het vermoeide been op totdat de hiel tegen de zijde van het
paard rustte en zij dus feitelijk gehurkt te paard zaten,
en zelfs legden zij ook nog de elleboog op de knie.
Niettegenstaande de paarden in gestrekten draf en
zelfs in galop liepen, bestond er geen gevaar, dat
de ruiters, ondanks hunne hoogst eigenaardige
houding, er af zouden tuimelen. Wij zouden zelfs in
die houding bezwaarlijk op een stoel kunnen zitten.
De Boegineezen en Makassaren staan dan ook bekend
als de meest onverschrokken ruiters van den geheelen
Archipel. Oogenschijnlijk is het rijden leelijk en volgens
de regelen van de Europeesche manege zelfs af te
keuren. In de praktijk zijn echter die ruiters letterlijk

276
n geheel met hun paard. Hoofdstel en teugels bestaan meestentijds slechts uit dun rotan, zoodat zij hun
rijdier geheel met de beenen moeten beheerschen; zelfs
oude mannen reden op die wijze in de cavalcade mede.
Het muntwezen vertoonde hier een geheel nieuw
beeld. Het Nederlandsch-Indische geld is niet onbekend, maar toch veel minder in omloop dan in Loewoe.
De rijksdaalders zijn over het algemeen gewild, met
uitzondering van die met den beeldenaar van Koning
Willem II, welke hier den naam van rijksdaalders
met het oor" dragen, omdat alleen de kop van Koning
Willem II een oor vertoont, in tegenstelling met die,
waarop de kop van Koning Willem III voorkomt.
Ook de guldens met den beeldenaar der Koningin met
hangend haar zijn minder in trek. De rijksdaalders
van Koning Willem II zijn hier en ook op andere
plaatsen in Celebes om twee redenen minder gewild.
Eerstens daar de Boegineesche handelaren weigeren
ze te accepteeren, omdat verscheidene jaren geleden
eene Chineesche kongsie een groot aantal valsche
rijksdaalders met den beeldenaar van Koning Willem
III uit China of Singapore heeft gemporteerd in de
destijds nog zelfstandige rijkjes van Midden- en ZuidBali. Om die valsche stukken ingang te doen vinden,
verspreidden die Chineezen het gerucht, dat die rijksdaalders van Koning Willem II niet goed zouden
zijn en verklaarden zij zich bereid ze a f 2.25 in te
wisselen, waartegen dan die valsche rijksdaalders van
Koning Willem III voor de volle nominale waarde
in betaling werden gegeven. Dat bedrog schijnt z
goed gelukt te zijn, dat zelfs op Bali thans nog de

277

rijksdaalders van Koning Willem II niet gewild zijn


De Boegineesche handelaren, die tot de koenste
zeevaarders van den Archipel behooren, en met hunne
scheepjes geregeld varen eenerzijds tot de Philippijnen
en Nieuw-Guinea, en anderzijds zelfs tot Padang en
Singapore, deden geregeld Bali met ladingen rijst aan,
en vernamen aldaar het bezwaar tegen de rijksdaalders
van Koning Willem II, welk bezwaar zij naar Celebes
overbrachten. Nog een tweede reden is er echter
waarom in enkele landschappen deze rijksdaalders niet
in trek zijn. Er wordt n.1. beweerd, dat het daarop
afgebeelde oor ongeluk aanbrengt. Daarom krabt de
bevolking dat oor er wel af, in de meening, dat de
munt daardoor gangbaar zou worden, terwijl natuurlijk
volgens onze muntordonnantin die beschadiging juist
het tegenovergestelde gevolg heeft, en waardoor juist
het geloof in de minderwaardigheid van die muntsoort
versterkt werd. Wij hebben getracht op alle vergaderingen der bevolking duidelijk te maken, dat zij in
dit opzicht misleid is, en dat de ongeschonden rijksdaalders met den beeldenaar van Koning Willem II
even goed zijn als alle andere echte stukken.
De oude zilveren munten uit den tijd van de Compagnie worden hier niet meer als ruilmiddel gebezigd,
maar worden, f als curiositeit, f als djimats bewaard,
f versmolten voor het vervaardigen van sieraden \ de
tweestuiver-stukken hebben hier eene waarde van
10 Compagniesduiten. Onze Ned.-Ind. halve centen
zijn geheel onbekend, terwijl de dubbeltjes in het
geheel niet gewild zijn, eene merkwaardige tegenstelling met Boeton, alwaar de bevolking bijna

278
alleen dubbeltjes wil aannemen, waarover later meer.
Het ruilmiddel bij uitnemendheid is in Boni na de
rijksdaalder de oude Compagniesduit en de haantjesduit,
de eerste in verhouding van 12 voor 10 Ned.-Indische
centen, en de haantjesduit voor ongeveer 4 per Ned.
Indische cent. Merkwaardig is ook hier, dat de
circulatie-gebieden van de Compagnies- en de haantjesduiten scherp gescheiden zijn, in die mate zelfs, dat
de Compagniesduiten niet gangbaar zijn in de streken,
waar de haantjesduiten in omloop zijn en omgekeerd.
Indien dus een inlander, voorzien van de eene soort
munt, het gebied van de andere betreedt, dan moet
hij zijn geld omwisselen, evenals zulks een reiziger
met Fransch geld doet wanneer hij Duitschland betreedt.
Nog andere dwaasheden op muntgebied doen zich hier
voor. Het is bekend, dat de oude Compagniesduiten
in een zeer groot onderling onderscheiden aantal in
omloop werden gebracht, die onderling in gelijke
verhouding circuleerden. De kwart-stuivers van het
jaar 1826, door de Regeering in Ned.-Indi in omloop
gebracht, zien er in vergelijking met de andere stukken
vrij onaanzienlijk uit, en worden daarom door de
bevolking in deze streken tot de haantjesduiten gerekend,
zijnde dus 4 op 1 cent, niettegenstaande deze zelfde
muntstukken overal elders de waarde vertegenwoordigen van de gewone duiten van 6 op 5 cent. De
eigenlijke waarde van de haantjesduiten is afwisselend
980985 in den rijksdaalder. De Compagniesduiten zijn
in omloop in de afdeelingen Boni, Boni Riatang, Soppeng,
Barroe en Tanette; de haantjesduiten voor een gering
bedrag in Boni, doch voornamelijk in Wadjo en in

Verschillende koperen duitstukken:


I, 2 en 8: Halve stuivers, van verschillenden muntslag.
4>, 5 eh 6: 2-cent-stukken, ,,
,,

7 en 8: Dubbele duiten V . O. C .
9 en 10: Enkele duiten, in den vorm van K-stuiver.
I I , 12 en 13: Slechte exemplaren van 1-duitstukken van verschillenden
muntslag (in het midden van Lodewijk Napoleon).
14, 15, 16 en 17: Haantjes-duiten, waarvan de haantjes verschillende
richtingen uitzien.

279
het binnenland van Soppeng. De hoeveelheid Compagniesduiten werd geschat op een bedrag van
f 205,000., die der haantjesduiten op f 131,000..
Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar bijlage 1,
eene memorie van den Aspirant-Controleur ADRIANI,
die een zeer verdienstelijk overzicht van den duitenomloop in die gewesten heeft geleverd.
Ook op deze vergadering werd uitdrukkelijk de
meening uitgesproken, dat de verdrijving van de duiten
niet slechts geene bezwaren zou opleveren, doch dat
men deze verdrijving zeer gaarne zou zien. Mogelijk,
dat de verdrijving van de haantjesduiten uit de diepe
binnenlanden in het begin zal stuiten op eenige tegenkanting, maar toch waren de hoofden van oordeel,
dat het belang van het gewest medebracht, dat ook
die haantjesduiten verdreven worden en aan die dwaze
toestanden op muntgebied dus een einde gemaakt wordt.
Voor de taxatie van het bedrag aan Ned. Indisch
geld, dat bij eene muntzuivering noodig zal zijn, en
tevens voor de verdeeling over de verschillende soorten,
verwijs ik, evenals voor alle andere bezochte plaatsen,
naar de specificatie aan het einde van dit verslag.
Wij hebben getracht nog den zelfden avond van
de reede van Badjoe weg te stoomen, hetgeen echter
niet gelukte, daar de Dog" meer dan 4 paal (1 paal
= 1V2 Kilometer) uit den wal lag, en het vervoer
per prauw zooveel tijd vorderde, dat de duisternis
reeds was ingevallen, alvorens wij aan boord kwamen.
Wegens de ontelbare klippen en de slechts uit palen
bestaande bebakening durfde de gezagvoerder niet te
vertrekken. Wij konden dus eerst den volgenden

28o
morgen vroeg naar Boeton stoomen, alwaar wij 10 A p r i l
in den vroegen morgen aankwamen.
10 April Boeton.
Alhier vergaderden wij alleen met den kapitein VAN
W A L R A V E N , Civiel Gezaghebber, 2 Chineesche handelaren
en

een

Inlandschen

handelaar

HADJI ABDOELRAHIM,

wiens vader Makassaar en wiens moeder Boetonneesche


was. H i j was hoofd van de kampong Baoe Baoe alias
Boeton. D e Inlandsche hoofden werden daarentegen
niet ter vergadering genoodigd uit overweging, dat
zij hier van te geringe beteekenis zijn en van de geldtoestanden weinig afweten. D e zoogenaamde vorst van
Boeton is zelfs z weinig op de hoogte van de
bevolking, die onder zijne heerschappij heet te staan,
dat hij niet eens de taal verstaat van de Inlanders
op eenigen afstand op het eiland Boeton, en evenmin
die van de inwoners van het eiland Moena, vlak
daartegenover gelegen. Daarom moet de vorst een
aantal tolken in zijn kampong hebben, ten einde zich
bij zijne eigen onderdanen verstaanbaar te kunnen
maken. W a t wij op Boeton op muntgebied aantroffen,
heeft niet minder onze verbazing gewekt.
De oude duiten zijn bijna totaal verdreven, haantjesduiten zijn geheel waardeloos, waarom zij door de
menschen zelfs worden weggegooid. Desnoods kan
men nog een partijtje oude Compagniesduiten in de
toko's te gelde maken met groot disagio. D e Boegineesche zeevaarders brengen ze dan wel naar B o n i ;
de Boetonnees weigert beslist compagniesduiten aan
te nemen. V a n ons Nederl.-Indische geld zijn ongeveer
alle soorten bekend, met uitzondering van de koperen

28l
munten; er bestaat hier eene zoo groote voorliefde voor
dubbeltjes, dat de bevolking welhaast geen andere
munt dan ons Ned.-Indische dubbeltje accepteert,
zoodat dubbeltjes aldaar in groote hoeveelheden in
omloop zijn. Toen vroeger eene jaarlijksche schenking
aan den vorst van Boni moest worden gedaan, werd
die tot een bedrag van honderden guldens uitsluitend
in dubbeltjes betaald. De bevolking neemt die dubbeltjes
mede in flesschen of in houten paskokers. Ook bewaart
zij ze wel in flesschen onder den grond. Indien er eene
schaarschte in dubbeltjes ontstond, dan daalde zelfs de
waarde van den rijksdaalder wel tot een prijs van
23 dubbeltjes. Het Nederlandsch-Indische kwartje werd
vroeger gelijk gesteld aan 2 dubbeltjes.
In den laatsten tijd is de rijksdaalder weer op zijne
volle waarde gekomen. Het dubbeltje is dus feitelijk
de standaardmunt van het rijk van Boeton; toen
onlangs de onder-luitenant MOTTE het binnenland introk
om belasting te innen, bestond het bedrag ad. /8,000.,
hetwelk hij mede terugbracht, voor / 6,500. uit
dubbeltjes. Het spreekt van zelf, dat de bevolking toch
eene kleinere pasmunt noodig heeft, vooral daar zij
geen koper als zoodanig wil gebruiken; als pasmunt
dienen kolven djagoeng (mais) tot een prijs van
afwisselend 3040 stuks per dubbeltje, verder blokjes
gambir van ongeveer 3 in 1 cent, en ook wel klosjes
garen, waarvan de waarde 1/2 dubbeltje bedraagt.
W i j ontvingen hier ook de bevestiging van hetgeen
reeds werd medegedeeld omtrent de katoenen lapjes,
die vroeger als geld in omloop waren; de waarde
daarvan moet ongeveer geweest zijn 40 voor een

282
dubbeltje en 400 voor n gulden. Een gewoon lapje
stond dus ongeveer gelijk met n djagoeng-kolf. De
hadji verklaarde ons, dat hij zieh niet meer herinnerde
die lapjes in circulatie te hebben gezien, niettegenstaande zijne herinneringen terug gingen tot vr 28
jaren, maar wel had hij van zijne familie vernomen,
dat die lapjes vroeger in circulatie waren. Er zijn nog
wel eenige exemplaren op Boeton overgebleven, maar
deze worden daar als curiositeiten bewaard; mogelijk
zijn ze ook nog wel in den Kraton te vinden 1).
De oude compagnies-dubbeltjes zijn hier nog in
kleine hoeveelheden aanwezig, maar niet meer in omloop, en worden hier als djimats beschouwd. De
scheepjes-schellingen zijn zeer schaarsch, worden beschouwd als poesaka en doen minstens n gulden
per stuk. De gezagvoerders der gouvernementsstoomers schijnen voornamelijk het oude zilvergeld
der Compagnie opgekocht te hebben om daarin handel
te drijven; door hun toedoen is dus het zilvergeld uit
Boeton verdwenen. Lila's, dat zijn de kleine Inlandsche
kanonnen, zijn hier ook nog aanwezig, maar worden
niet meer als geld gebruikt, zooals in het Oosten op
Ceram en op Nieuw-Guinea het geval is. De handelaren deelden ons mede, dat ons kopergeld in het
binnenland niet wordt aangenomen, en dat zij voor
het opkoopen van producten uitsluitend van dubbeltjes
gebruik maken.
i) In eene noot op blz. 106 deel 57 Zevende Volgreeks III van
de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van NederlandschIndie wordt vermeld: Toen S C O T T E op Boeton kwam, trof het hem,
dat de bewoners bij gebrek aan geld zich daar behielpen met lapjes
in plaats van geld." Ongeveer 300 jaar geleden waren dus die
lapjes reeds op Boeton bekend.

283

Het aantal inwoners van Boeton wordt op grond


van de 7 0 , 0 0 0 geregistreerde mannen geschat op 2 8 0 , 0 0 0
zielen; men neemt hier n.1. de verhouding van n
volwassen man op een gezin van 4 verdere personen,
daar de malaria hier erg heeft huisgehouden en groote
sterfte heeft veroorzaakt. De geldsomloop van Boeton
behoeft dus niet meer gezuiverd te worden. Men
verwacht, dat alle Ned.-Indische muntstukken, en dus
ook het koper, op den duur hier grif ingang zullen
vinden; toch werd ons met grooten aandrang verzocht
om zoo spoedig mogelijk een belangrijken voorraad
dubbeltjes hierheen te zenden.
11 April Saleyer.
Wij vertrokken nog denzelfden dag van Boeton,
om den 11 den in den loop van den morgen te Saleyer
aan te komen. Hier vergaderden wij met den controleur
S C H R E U D E R , terwijl van de Inlandsche hoofden aanwezig waren:
de Regent van Bontobangoen, de Onderregent van
Bontobangoen, de Regent van Bonea, Glarang van
Benteng, Glarang van het eiland Kajoeadie, verschillende onderhoofden van Bontobangoen en Bonea,
benevens vier Chineesche handelaren, een Inlandsch
handelaar en vele menschen uit de dessa.
Op de eigenaardige staalkaart van het muntgebied
in Celebes levert Saleyer wederom een geheel afzonderlijk beeld; Saleyer is het eigenlijke land van de duiten.
Hier zijn naar schatting verreweg de meeste duiten
en de bevolking wil zoo goed als geen andere munt
aannemen, eene scherpe tegenstelling dus met Paloppo,
Boeton, enz. In 1884 was ons dubbeltje zelfs z

284
weinig gewild, dat het slechts acht duiten deed, m.a.w.
aan een aanzienlijk disagio onderhevig was. Terwijl
in nagenoeg alle andere plaatsen de duit min of meer
disagio doet, hetgeen wordt betiteld met den naam
van bassi", en deze bassi" dikwijls varieert tusschen
2030 duiten per rijksdaalder, is hier de bassi"
hoogstens 810 duiten, d. w. z. de rijksdaalder is hier
dus 310 duiten waard.
Saleyer heeft in den laatsten tijd zeer geprospereerd
door zijn belangrijken uitvoer van coprah, welke
grootendeels wordt opgekocht door Makassaarsche
kooplieden, waaronder vele Chineezen, die de coprah
voornamelijk betalen met duiten. Zoo werd ons verteld
(zie hieronder), dat de groote hoeveelheden duiten,
welke vroeger in Makasser en omgeving werden gevonden, voor een aanzienlijk deel hun weg hebben
gevonden naar Saleyer. Voor nadere bijzonderheden
verwijs ik naar eene belangwekkende nota, door den
controleur van Saleyer bij ons ingediend, en welke
ik hierbij overleg als bijlage 2. Deze controleur berekende, dat in de laatste drie jaren alleen reeds voor
een bedrag van / 200,000 aan duiten in Saleyer moet
zijn ingevoerd, en dat die daar gebleven zijn. Wel
betaalden de Saleyereezen de rijst, door Boegineesche
kooplieden aangevoerd, ook met duiten, maar de uitvoer van coprah moet in de laatste jaren den invoer
van andere goederen belangrijk hebben overtroffen.
Merkwaardig is het, dat in Saleyer uitsluitend oude
compagniesduiten worden gevonden, en de haantjesduiten ten eenenmale ongangbaar zijn. In het binnenland
moeten volgens ingewonnen inlichtingen de inwoners

285
kisten en blikken vol met duiten in den grond gestopt
hebben; het zilvergeld van de Compagnie is ook in
het binnenland nog in omloop, en zelfs tot een vrij
hoog bedrag. Meermalen doet het zilvergeld agio,
omdat het in de buurt, bijv. in Bonthain en omliggende
plaatsen en ook in Saleyer gebezigd wordt om de
zoogenaamde soenrang" te betalen, dat is de bruidschat. Aangezien deze munten allengs vrij schaarsch
zijn geworden, moeten de bruidegoms daarop meermalen een agio betalen, soms tot 15 Ned.-Ind. centen
voor een oud 2-stuiverstuk. Te Saleyer werd wel
verwacht, dat de bevolking aanvankelijk bezwaar zou
maken om die duiten, waaraan zij blijkbaar zeer gehecht is, af te staan, maar toch gaf de vergadering
uitdrukkelijk als haar oordeel te kennen, dat de thans
heerschende toestanden op den duur onhoudbaar
zouden worden, en dat Saleyer, wil het zich nog meer
aan het handelsverkeer aansluiten, het Ned.-Indische
geld behoort te aanvaarden, vooral omdat het steeds
moeilijker wordt om die duiten te Makassar van de
hand te doen.
Men vreest dus, dat, indien een minder gunstige
economische toestand aanbreekt, en de bevolking hare
spaargelden in duiten te gelde zal moeten maken,
aanzienlijke verliezen zouden worden geleden.
Voor Saleyer zal een aanzienlijk bedrag ten behoeve
van de muntzuivering moeten worden gereserveerd;
voor de specificatie verwijs ik naar de opgave aan het
slot van dit verslag. De rijksdaalders zijn te Saleyer
wel gewild, en zelfs heeft de controleur, in overeenstemming met de Inlandsche hoofden, het geheele

286
bezit aan rijksdaalders getaxeerd op niet minder dan
f 4,000,000.. Allen waren het er over eens, dat
Saleyer tot n van de meest welvarende streken van
den Archipel behoort, ofschoon de gezondheidstoestand
wegens koortsen meermalen tot ernstige bezwaren
aanleiding geeft. W i j bezochten, evenals op de andere
plaatsen, ook de zeer drukke passars. D e geldwisselaars
zaten daar in grooten getale met stapels duiten, die
zij verkrijgbaar stelden tegen NederL-Indisch geld.
Het verkeer op de passars geschiedde geheel in duiten;
ons Ned. Indische geld is er echter niet onbekend.
11 April Bonthain.
Nog dien zelfden dag vertrokken wij naar Bonthain,
waar wij des avonds om half acht aankwamen en
onmiddellijk vergaderden, terwijl wij den volgenden
morgen gelegenheid vonden om verschillende personen
te spreken en ook de passars te bezoeken.
Ter vergadering waren tegenwoordig de waarnemend
assistent-resident BARENDZ, de controleur van Boeloe
Komba, ADAMSE, de civiel-gezaghebber van Djeneponto,
V A N DER MIESEN, de oud-zendeling, die zich sedert
van de zending heeft afgewend, en o.a. de zware
tocht door Boeroe maakte in opdracht van het Gouvernement van Ned.-Indi; verder de Regent van
Bonthain, Panawang, een oude djaksa van Bonthain,
die zeer goed Hollandsch sprak, en vroeger hoofddjaksa van Makassar was, benevens een Inlandsche
handelaaren drie Chineesche handelaren.
De toestanden in Bonthain bleken volgens de mededeelingen der vergadering vrij eenvoudig te zijn. A l
ons Ned .-Indische geld is daar bekend, met uitzonde-

287
ring van de halve cent. Weliswaar zijn in het binnenland de halve guldens, kwartjes, dubbeltjes, en vooral
het kopergeld, weinig in trek, maar toch niet onbekend.
Rijksdaalders en guldens, vooral de eerste, zijn zeer
gewild. De pasmunt bestaat echter voornamelijk uit
oude compagniesduiten; haantjesduiten zijn onbekend.
Vrij groote bedragen aan compagniesduiten worden
hier gevonden, getaxeerd, met het oude zilvergeld, op
een bedrag van 255,000 in de verhouding van 12
duiten in een dubbeltje. De oude twee stuiverstukken
van de compagnie zijn in deze afdeeling ook nog
bekend, en in Mala Kadji wordt de voorraad daarvan
geschat op eene waarde van f 30,000.. Vooral in
deze streek worden de oude zilverstukken bepaaldelijk
voor de Soenrang (bruidschat) gebruikt.
De duiten doen hier evenwel een sterk disagio,
per /"2.50 zelfs 2530 cent. De Regent van Bonthain
verklaarde ons, dat hij duiten tot betaling van belasting
aanneemt onder 30 duiten bassi per rijksdaalder. Hij
draagt de belasting dan in Ned.-Indisch geld aan het
Gouvernement af.
Het bedrag, dat jaarlijks aan belasting wordt geheven,
bedraagt voor:
Bonthain en Taroeng
Mala Kadji
Boeloe Komba
Djeneponto
S i n d

a i

n
it

40,000.
o.
58,000.
4
_
I 7 ) 0 0

5 > 0 0 0 -

45,000.
/ 205,000.

Deze belastingen worden voor een niet gering

288
gedeelte in duiten opgebracht door tusschenkomst van
de Inlandsche hoofden.
Ook op deze vergadering werden geen bezwaren
geopperd tegen muntzuivering en waren de aanwezigen
veeleer van meening, dat eene dergelijke muntzuivering
met verdrijving der oude duiten in het belang van
het land kon worden geacht. Men uitte zelfs den wensch,
dat zoo spoedig mogelijk tot deze zuivering zou worden
overgegaan, mits voldoende tijd aan de bevolking
wordt gelaten tot inwisseling der oude duiten.
IJ April Madjene.
Van Bonthain gingen wij 12 April tegen den middag
onder stoom direct naar Madjene, alwaar wij den
i3den April in den voormiddag aankwamen.
Wij hielden hier vergadering met den controleur
CARON en een groot aantal hoofden, nader vermeld
op nevensgaanden plattegrond.
In het groote gebied van de Mandhar-staten worden
de haantjesduiten alleen nog in de afdeeling Binoeang
gevonden, grenzende aan het geheele gebied van de
haantjesduiten; in het overige Mandhar komen alleen
de oude Compagniesduiten voor. In het algemeen is
ons Ned.-Indische geld met uitzondering van de halve
cent en het tienguldenstuk bekend, maar de NederlandschIndische koperstukken zijn weinig gewild. Het verkeer
op de passars geschiedt geheel door middel van rijksdaalders en compagniesduiten. Wij bezochten de zeer
goed aangelegde passars in Madjene, wel haast modelpassars, en konden ons hiervan zelf overtuigen. De
oude tweestuiverstukken van de Compagnie zijn zeldzaam en worden alleen als djimats gebruikt. Het overige

VERGADERING T E MADJENE
13 April 1911.
f

Hato^

d e

3 Jed^

e a e

Vorst v. Tjenrana.

v >

Binoeang.

Vorst v. Madjene.

Vorst v. Pemboeang.

Balangnipa.

Tolk. -<

Controleur
Caron.

Gouverneur
v. Celebes.

President
Jav. Bank.

VERGADERING T E PAR PAR


14 April 1911.

<

r.! (Vorst)
Datoe van
Soeppa
Kraeng
Tinggima.E.
I Contr.
Pare-Pare
ruseman

gSc

<

.3
*

O T

^
*

g5

A
La Hadade
Poeana Goena,
Handelaar.

Hadji Abldit,
Handelaar.

Contr.
van Dinter.

Hadji Badili,
Handelaar.

289
zilvergeld van de Compagnie is onbekend. Er zijn hier
zeer vele sovereigns in omloop, die geregeld als geld
worden verhandeld tot een prijs van/12.40 a/12.50, de
shield-sovereigns doen zelfs 13,50 en worden als
sieraden gebruikt. De rijksdaalder, die zeer gewild is,
doet een agio van 15 duiten; derhalve staan 315 duiten
gelijk met 2.50; in overeenstemming daarmede is de
bassi" op den gulden 6 duiten, en op den halven
gulden 3 duiten. Kwartjes en dubbeltjes worden zonder
bassi" verhandeld, dus tegen 30 en 12 duiten.
Men zou hier gaarne zien, dat het Nederl. goudgeld nog meer in omloop werd gebracht, en verwacht,
dat dit dan wel het Engelsche goudgeld als betaalmiddel
zou verdrijven; men meende zelfs, dat het gouden
tientje voor eene hoogere waarde dan /10. door
de bevolking zou worden aangenomen, m. a. w. dat de
onkosten van verzending en assurantie vanuit Europa
bij uitgifte der tientjes in Mandhar ten volle gedekt
zou kunnen worden.
Ik legde aan de vergadering uit, waarom de Javasche
Bank in de laatste jaren geen goud in omloop heeft
gebracht, en dat het voor haar schade zou opleveren
om thans gouden tientjes in Nederl. Indi in omloop
te brengen, waar zij die natuurlijk a pari zou moeten
afgeven. Hierop werd mij uitdrukkelijk verzekerd, dat
men bereid zou zijn 0.15 tot / 0.20 per tientje voor
onkosten van verzending, enz. te vergoeden, waarop
ik heb verklaard de zaak aan de Directie te zullen
voorleggen, en haar te vragen of zij bereid zou zijn
voor eenige duizenden guldens aan de landschapskas
aldaar af te staan tegen vergoeding van de nominale

290
waarde plus de onkosten; de landschapskas zou ze dan
verder in West Mandhar in omloop brengen.
Overigens werd op deze vergadering ook geen enkel
bezwaar geopperd tegen algeheele verdrijving van de
duiten, mits deze geleidelijk zou geschieden, terwijl
tevens de wensch werd geuit, dat zoo spoedig mogelijk
tot de muntzuivering zou besloten worden.
In parenthesi wil ik nog even vermelden, dat wij
in Madjene hebben aangetroffen niet alleen zeer goede
passar-loodsen en goede wegen, maar ook een nieuw
gebouwd gasthuis, dat in bijna alle opzichten kon gelden
als eene model-inrichting; niet alleen was de bouw,
welke had plaats gevonden onder de persoonlijke leiding
van den vroegeren militairen geneesheer CREDIET, in
den stijl van de Boegineesche huizen in deze omgeving,
in alle opzichten buitengewoon smaakvol en netjes,
maar bovendien was de inwendige inrichting z uitmuntend, dat ze zelfs voldeed aan strenge eischen van
Europeesche hygine. Onder meer waren alle hoeken
in de zieken- en operatiezalen vermeden, en deze laatste
vertrekken geheel met blanke tegels afgezet. Het is
een hoogst gelukkig verschijnsel wanneer op eene
dergelijke wijze de beschaving in pas onderworpen
streken wordt gebracht. De Inlanders uit de omgeving,
waaronder de hoofden, hadden dan ook reeds getoond
een groot vertrouwen in de medische behandeling te
stellen; voor de hoofden waren afzonderlijke, zeer goed
ingerichte, vertrekken 2de klasse in orde gebracht.
14. April Par Par.
Des avonds om 12 uur verlieten wij onder bladstil

291
weder de reede van Madjene, om naar Par Par te
stoomen. Toen wij eenige uren onderweg waren, kwam
een z hevige storm opzetten als ik in Indi nog niet
heb meegemaakt; onze kleine stoomer ging dan ook
zeer te keer, en wegens het stuiven van regen en
zeewater viel het den kapitein den volgenden morgen
zeer moeilijk om den ingang van de baai van Par
Par te vinden. Het gelukte hem echter te ongeveer
8 uur te Par Par te ankeren. De vrij nauwe baai
was door de gierende rukwinden z in beweging als
er maar zelden was gezien.
Wij vergaderden alhier met den controleur RAMBALDO
DI COLLALTO van Par Par, V A N DINTER van Pinrang
en KRUSEMAN van Par Par, benevens met een aantal
hoofden, (zie bijgaanden plattegrond).
Onder deze hoofden bevond zich ook eene vorstin
van Maloes Tasi, die den indruk maakte eener deftige
dame, en zich o. m. onderscheidde door zeer scherpe
Europeesche gelaatstrekken. Ook n der mannelijke
hoofden (de Adatoeang van Sawitto, sprekend gelijkend
op Prof. HUGO DE VRLES uit Amsterdam, behoudens,
dat hij lange haren droeg en er slaperig uitzag)
vertoonde eene merkwaardige afwijking van het indonesische type: men had hem gerust voor een Europeaan
met scherp besneden gezicht kunnen houden. Bovendien waren eenige Inlandsche handelaren aanwezig.
In Par Par zijn de oude Compagniesduiten in de
verhouding van 10 voor een dubbeltje, en ook de oude
haantjesduiten, naast elkaar in omloop, de laatste in
eene verhouding van 9601000 per / 2.50. Wisselt
men een rijksdaalder tegen haantjesduiten, dan ontvangt

292
men daarvoor 960 stuks. Omgekeerd moet men 1000
duiten voor een rijksdaalder geven.
In Pinrang en Enrekang zijn alleen haantjesduiten
in omloop, dus Par Par ligt midden in het speciale
gebied van de haantjesduiten. De prijs van de haantjesduiten wisselt echter z sterk, dat men op den zelfden
passar een verschil van 1040 duiten vindt bij inwisseling van rijksdaalders. Ons Nederl.-Indische geld is niet
geheel onbekend; de rijksdaalder is zelfs gewild; de
halve cent is echter geheel onbekend. Ons 2Y2 centstuk
wordt genoemd ringgit-cent, ons 1 centstuk roepiah-cent.
Sovereigns moeten veel in omloop zijn tot een prijs van
12.40 en hooger; shield-sovereigns doen f 13. tot
f 13.30. De oude tweestuiverstukken van de Compagnie
zijn onbekend, evenals het andere oude zilvergeld.
Na uitlegging van de plannen tot muntzuivering en
ampele bespreking van de gevolgen, werd er te Par
Par evenmin bezwaar ingezien de duiten te verdrijven.
Zelfs waren de Inlandsche hoofden en vooral ook de
Maleische handelaren zeer beslist in hun uitdrukkelijk
verzoek om zoo spoedig mogelijk tot verdrijving van
die duiten over te gaan, daar zij reeds nu veel moeite
ondervonden in het handelsverkeer met andere plaatsen,
en vreesden, dat op den duur de duiten zelfs geheel
ongangbaar zouden worden. Ook op deze vergadering
werd nog de wensch geuit, dat de tijd voor inwisseling
vrij ruim zou worden genomen, opdat de bevolking
geen nadeel zou lijden. Met berekening van 1000
haantjesduiten in den rijksdaalder werd algemeen
genoegen genomen.
Het hevige stormweer belette ons om vr den

293
volgenden morgen te vertrekken; wel waren wij reeds
de binnenbaai uitgestoomd, om bij eerste gunstige
gelegenheid te kunnen vertrekken, desnoods des nachts.
15 April naar Makasser.
In den vroegen morgen van 15 April verlieten wij
Par Par om naar Makasser te stoomen; onderweg
overviel ons de storm met nog grootere kracht dan
den vorigen dag, z zelfs, dat het varen door den
Spermonde-archipel nog al bezwaarlijk werd. Men moet
daar namelijk een goed uitzicht hebben om tusschen
de vele riffen en eilanden den weg te vinden. Tot vijf
malen toe waren wij genoodzaakt eenen ankergrond te
zoeken, omdat het uitzicht door de hevige buien te
eenenmale benomen werd. De zee stond vrij hol, ofschoon
wij meermalen achter de kleine eilanden beschutting
konden vinden. In Makasser vernamen wij, dat in
verscheidene jaren zulk zwaar stormweder niet was
waargenomen; daar werden zelfs ruiten in de huizen
door den winddruk ingeslagen. Nog juist vr het
invallen van de duisternis konden wij te Makasser
binnenvallen, nadat wij kort te voren een drenkeling
hadden opgehaald, die reeds zes uur op een omgeslagen
prauw had rondgedobberd; de oude man was door de
worsteling met de golven z uitgeput en z verslapt
dat zijn vel reeds wit uitgesla gen was van het zeewater,
en hij, nagenoeg verdoofd, het stellig niet lang meer
had kunnen volhouden, en niet eens meer met eigen
krachten aan boord kon komen. In de warme machinekamer werd hij door wrijven en voeren van cognac
weder bijgebracht.

294
Te Makasser vernam ik, dat de Van der Hagen"
die mij naar Java zou brengen, eenige dagen vertraging
had, wat ons uitstekend te pas kwam, daar het slechte
weder ook vertraging in onze reis had gebracht.
Immers nu was er gelegenheid om te Makasser de
zaken nog eens rustig te bespreken. Zoo hebben wij
o. a. den i7den April des morgens in het Residentiekantoor eene vergadering gehouden, alwaar tegenwoordig waren de assistent-resident SCHADE, de assistentresident ter beschikking WENTHOLT, de kapitein
MESSEMAKERS,

civiel-gezaghebber

VAN PANGKADJENE,

benevens twee controleurs. Verder waren aanwezig


de kapitein-Chinees en de kapitein der Arabieren,
12 Inlandsche hoofden, 3 Chineesche handelaren met
name Nio E N G BOE, lid van den Gemeenteraad, TOEN
TJIANG

en L I E

TJING HIEN, lid van de Weeskamer.

Bovendien werd de vergadering bijgewoond door de


Heeren V A N DEN BERG

en V A N WOERDEN

van De

Javasche Bank. De kapitein-Chinees bevestigde ons,


dat hij in de laatste jaren zeer vele Compagniesduiten
had uitgevoerd naar Saleyer; in vroegere jaren had
hij soms tot een bedrag van / 120,000. aan duiten
in zijne goedangs te Makasser liggen, thans ten hoogste
6,000.. In de laatste jaren heeft hij zeker voor
200,000. aan duiten naar Saleyer gestuurd. Vroeger
kwamen die duiten geregeld terug naar Makasser,
maar sedert in de laatste jaren op de kleine plaatsen
overal toko's verrezen zijn, blijven de duiten ter plaatse
in omloop, en vindt de afrekening met Makasser in
ons Nederl. Indische geld of in Nederl. Indisch bankpapier plaats. De munttoestanden zijn na de ver-

295
schillende militaire expedities dus geheel veranderd.
De Kapitein-Chinees schatte het bedrag, dat aan
Compagniesduiten te Makasser en omgeving in omloop
is, op de volgende cijfers:
Spermonde eilanden
10,000.
Het Noordelijk deel der afdeelingen
Maros en Pangkadjene
25,000.
Hoofdplaats Makasser
,. 40,000.
Tjamba
, 4,000.
Takalar
25,000.
Goa
12,000.
116,000.
Makasser wordt geschat op 28,000 zielen, waarvan
2,000 heerendienst-plichtigen, die per jaar en per hoofd
5- moeten opbrengen, zijnde dus 10,000,.
Men schat, dat er 1,500 huisgezinnen zijn, en dat die
ieder minstens / 20. aan duiten bezitten, dus gemiddeld 2,400 duiten per gezin.
De Chinees Nio E N G BOE komt tot eene hoogere
taxatie, en meent, dat in het geheele gewest Makasser
ongeveer / 145,000. aan duiten in omloop is. De
Chinees TOEN TJIANG sluit zich hierbij aan, terwijl de
Chinees L I E TJING HIEN den voorraad in Makasser
schat op 80,000. en in het geheel op 200,000..
De kapitein der Arabieren is het daarentegen eens
met den Kapitein-Chinees, dat er niet zooveel duiten
in Makasser zijn, omdat er zooveel zijn uitgevoerd
naar Saleyer en ook wel naar Boni.
Evenals op de andere plaatsen hebben wij ook in
deze vergadering gevraagd of het ook den aanwezigen
bekend was, of er nog valsche duiten werden ingevoerd,

296
waarop ons werd geantwoord, dat ongeveer 8 jaar
geleden twee vaten met duiten, ingevoerd van Bandjermasin, wegens valschheid verbeurd werden verklaard.
Daaruit blijkt dus, dat er wel degelijk invoer van
valsche duiten heeft plaats gevonden, en de vergadering sprak dan ook als haar vermoeden uit, dat er nog
in de laatste jaren valsche duiten zijn ingevoerd uit
Singapore. Men was dan ook van oordeel, dat de
invoer van duiten zoo spoedig mogelijk behoort te
worden verboden, en dat de muntzuivering zoo spoedig
mogelijk doorgevoerd moet worden. Op de vraag of
het Gouvernement bereid zou zijn de duiten tot de
nominale waarde van 12 op een dubbeltje in te wisselen,
dus zonder berekening van bassi" werd onmiddellijk
geantwoord, dat het Gouvernement zeer zeker bassi"
in rekening zal brengen, aangezien anders te veel
winst zou zitten op den invoer van valsche duiten of
den uitvoer van de kusten van Boni en Saleyer naar
Makasser.
Aan de vergadering werd medegedeeld, dat overal
de plaatselijke bassi" zou worden vastgesteld, en dat
er veel kans bestaat, dat de latere inwisseling tegen
die bassi" zal geschieden.
Het bleek, dat op het oogenblik te Makasser de
bassi" 4V2% t 5 % bedraagt, dat is dus 15 duiten
op een rijksdaalder of 6 op een gulden. De rijksdaalder is dus 315 duiten waard. In deze vergadering
werden evenmin bezwaren geopperd tegen de muntzuivering, integendeel werd van de zijde van den handel,
en ook de Inlandsche hoofden sloten zich hierbij aan,
met grooten aandrang gevraagd om zoo spoedig
o t

297
mogelijk tot verdrijving van die lastige oude munten
te geraken.
De Kamer van Koophandel te Makassar is reeds
op mijn vorige reis door mij geraadpleegd over de
verdrijving der duiten; van de zijde dier Kamer werd
reeds sterk hierop aangedrongen, gelijk o.a. kan blijken
uit de latere schriftelijke bevestiging harer wenschen
bij missive van 20 April 1911, (waarvan copie onder
bijlage 13).

BESLUIT.
Het resultaat van ons onderzoek, voor zoover de
Gouverneur van Celebes en onderhoorigheden en ondergeteekende dit persoonlijk hebben kunnen instellen,
is dus geweest, dat wij op alle plaatsen de Inlandsche
hoofden en handelaren hebben gesproken, terwijl de
bestuurs-ambtenaren reeds in de laatste maanden een
voorloopig onderzoek naar den munttoestand hebben
ingesteld. Overal, met uitzondering van Par Par
wegens de cholera, hebben wij ons onder de bevolking
op de passars begeven, om daar een indruk te verkrijgen
van het handels- en geldverkeer. Wij hebben ons op
de passars allerlei prijzen van goederen doen noemen,
om na te gaan welke kleinste hoeveelheden werden
verhandeld, en of met het oog daarop het verdrijven
van eene muntsoort van zoo geringe waarde als de
duit ook bezwaar zou opleveren.
In het kort kunnen wij thans verklaren, dat wij niet
alleen nergens ernstige bezwaren tegen die verdrijving

298
hebben ontmoet, maar, dat wij veeleer overal een min
of meer sterken aandrang hebben geconstateerd, uitgaande van de bevolking zelve, om zoo spoedig mogelijk
van die duiten te worden verlost. Hierbij zij er nog even
aan herinnerd, dat in Boeton de bevolking reeds zelve
de duiten geheel heeft verdreven, en dat zij in Paloppo
reeds nagenoeg geheel verdwenen zijn.
Merkwaardig is het, dat de haantjesduiten een beperkt
omloopsgebied hebben in het midden van Celebes
en dat in de omliggende landen uitsluitend oude compagniesduiten worden gevonden en de haantjesduiten
daar niet eens gangbaar zijn. Waar wij bovendien op
de meeste plaatsen hebben bevonden, dat het gangbare
geld bestond uit rijksdaalders en verder uit koperen
duiten, is het dus duidelijk, dat de munttoestanden
op Celebes onhoudbaar zijn, te meer in verband met
de snelle ontwikkeling, welke deze landen ondergaan,
en welke inde eerstvolgende jaren hoogstwaarschijnlijk
nog zal toenemen.
Het gaat toch niet aan een muntstelsel te hebben,
waarbij alleen een munt van f 2,50 circuleert, en
verder een zeer kleine munt als de duit, zoodat men
voor elke betaling, kleiner dan f 2,50, eene aanzienlijke hoeveelheid duiten noodig heeft. Bovendien bewijst het feit, dat de duit bijna overal nog disagio
doet, op den oorspronkelijken prijs van 12 op 10 cent,
zelfs tot 30 op een rijksdaalder, of meer dan 10%,
dat een veel te groot aantal duiten in omloop is,
waardoor ze nog meer zijn gedeprecieerd dan de
aanvankelijke depreciatie bedroeg, tegen welke zij
door het Gouvernement zijn uitgegeven (in de ver-

xemplaren van duiten door mij uit de circulatie van


Celebes medegenomen, die vermoedelijk alle valsch
zijn, zooals uit den hoogst gebrekkigen muntslag te
zien is (zie o.a. bovenaan den dubbelen slag van de
kroon op No. i en het omgekeerde jaartal op No. 5).

299
houding van 12 op 10 cent). Bovendien is ons gebleken, dat eene niet onaanzienlijke hoeveelheid
valsche munt in omloop moet zijn; immers, wij hebben
meermalen muntstukken aangetroffen, die dermate een
misdruk vertoonden, dat reeds op het eerste gezicht
kon worden geconstateerd, dat zij valsch waren. Niet
alleen circuleert dus in deze streken nog steeds eene
munt, in strijd met de bepalingen van de Muntwet
van 1854, doch bovendien wordt die munt in geen
enkel opzicht door het Gouvernement beschermd,
zoodat de waarde in het geheel niet vaststaat. Verder
staan deze landen thans geheel open voor den invoer
van allerlei minderwaardige namaaksels, die waarschijnlijk nog met winst van uit Singapore en China onder
de bevolking in omloop worden gebracht.
Het is dus hoogst wenschelijk, dat het Gouvernement, op hetwelk volgens de Grondwet de plicht
rust om te zorgen voor een goed muntwezen, onverwijld maatregelen neemt om ook in deze streken geregelde munttoestanden te scheppen onder voortdurend toezicht van de zijde van het Gouvernement.
Te meer is zulks noodig, nu in de laatste jaren
Celebes met reuzenschreden is vooruitgegaan, en
handel en verkeer met het binnenland ieder jaar toenemen, hetgeen o.a. kan blijken uit de zeer snel
toenemende scheepvaart op die streken. De Koninklijke Paketvaart Maatschappij ziet zich genoodzaakt
om een steeds toenemende tonnenmaat ter beschikking
te stellen. Waar het Gouvernement in de laatste jaren
zijn gezag tot deze streken heeft uitgebreid, moet het
ook de plicht van het Gouvernement worden geacht

300
er voor te zorgen, dat de handel zich kan ontwikkelen met behulp van een behoorlijk muntstelsel. Dat
in deze landen nog de misstanden worden aangetroffen
uit den tijd van 1816 tot 1854, waaronder Nederlandsch-Indi zoozeer heeft geleden, verdient zooveel
afkeuring, dat het welhaast niet noodig is om de
plicht, welke ten deze op de Regeering rust, nader
duidelijk te maken.
Ondergeteekende is wegens gebrek aan tijd
nog niet in staat geweest om de Oostkust van
Celebes benoorden Boeton en de Residente Menado
voor dit zelfde doel te bereizen. In de Tominibocht,
Gorontalo en nog eenige andere streken, moeten
volgens ingewonnen informaties ook nog heel wat
duiten in omloop zijn. De Gouverneur van Celebes
was van plan zich onmiddellijk met den Resident van
Menado in contact te stellen, om eene gemeenschappelijke actie voor de muntzuivering aldaar in het leven
te roepen.
Ik wil er nog even aan herinneren, dat in den
Oostelijken Archipel op de eilanden Geser, en in het
Oostelijk deel van Ceram ook nog compagniesduiten
voorkomen, terwijl Nieuw-Guinea, de Aroe-eilanden,
Timor en omgeving, de Halmaheira Archipel, benevens
de Sangir en Talaut eilanden, geen duiten meer in
circulatie hebben. Er zijn dus in de Molukken, inclusief
Celebes, nog enkele zwarte plekken, waar de duiten
nog circuleeren, terwijl de bevolking in deze streken
er in geenen deele belang bij kan hebben om die
duiten-circulatie nog te bestendigen; haar belang brengt
integendeel onbetwistbaar mede, dat zij in dezelfde

30i
gunstige conditie komt als het overige gedeelte van
onzen Archipel.
Wat de hoeveelheid Nederlandsch-Indische munt
betreft, welke noodig is voor de muntzuiveringen in
Bali, Lombok en in het Gouvernement Celebes en
Onderhoorigheden, kom ik tot de volgende cijfers:
Koperen munt, benoodigd voor:
Bali en Lombok . . f
Gouv. van Celebes

2Y2 cent
35,000

1 cent
70,000

t/ cent
35,000
2

en Onderhoorigh. 112,500

130,000

67,500

/ 147,500

200,000

f 102,500

Totaal bedrag, dat in het Gouvernement van Celebes


en Onderhoorigheden moet ingewisseld worden te:
Paloppo
Watempone (Boni) . .
Boeton
Saleyer
Bonthain
Madjene
Par Par
Makassar
Loewoe

40,000
350,000
10,000
400,000
250,000
65,000
80,000
400,000
80,000

1,675,000,
welk bedrag moet worden ingewisseld in de volgende
muntsoorten:

302
i.

/ 2.so
Paloppo. . . .

Boni

Boeton . . . .

Saleyer . . . . 100,000
Bonthain . . .

Madjene. . . .

Par P a r . . .

Makassar . . . 100,000
Loewoe....

Totaal. . . 200,000

100,000

100,000
50,000

15,000
100,000
15,000
380,000

0,10
10,000

0,02%
2,500

Paloppo. . . .

10,000
60,000

50,000
50,000
_
15,000
50,000
15,000
/ 240,000

50,000
50,000
20,000
15,000
50,000
15,000
270,000

0,01
5,000

Boni
70,000
20,000
30,000
Boeton . . . .
10.000

Saleyer . . . .
50,000
20,000
20,000
Bonthain . . .
50,000
20,000
20,000
Madjene. . . .
15,000
10,000
15,000
Par P a r . . .
10,000
10,000
10,000
Makasser . . .
50,000
20,000
20,000
Loewoe....
10,000
10,000
10,000
Totaal. . . 275,000 / 112,500 130,000
n

0.2

/ 0.50
10,000
50,000

o,ooV

2,500

20,000

Zegge in
..

2.50 stukken . .
1.

. .
0.50

. .
0.25

. .
o. 10

. .
0.02 /

. .
0.01

. .
B

o.oo ^
1

Totaal. . .

200,000
380,000
240,000
270,000
275,000
112,500
130,000

10,000
10,000
5,000
5,000
10,000
5,000
67,500

d. i . aantal stukken
80.000
380.000
480.000
1.080.000
2.750.000
4.5OO.OOO

13.000.000

67,500

13.500.000

1,675,000

35.770.000

33
of in zilveren standpenningen.

pasmunt.

koperen

. . .

. . . .

820,000

940.000

545,000

3.830.000

310,000

31.000.000

1,675,000

35.770.000

V e r h o u d i n g v a n de hoeveelheid benoodigde koperen


m u n t tot het a a n t a l i n w o n e r s :
R e s i d e n t i e B a l i e n L o m b o k m e t 1.200.000
i n w o n e r s heeft n o o d i g
G o uv.

met 2.500.000 i n w o n e r s heeft n o o d i g . .


T o t a a l generaal. .
Ten

140,000

v a n C e l e b e s en O n d e r h o o r i g h e d e n

behoeve

310,000
/

450,000

v a n de muntzuivering op B a l i e n

L o m b o k z a l er b e s c h i k b a a r m o e t e n w o r d e n g e s t e l d a a n :
zegge rond
rijksdaalders (en eventueel bankpapier)
guldens

fc

halve guldens (244400 0.50)

350,000

122,200

125,000

(244400 0.25) . . . .

61,100

65,000

V10

(244400 0.30)

73,320

500000

326,820

kwart
2i/

516,516

centstukken (244400 0.12^/^ . .

>

(244400 0.26)

. . .

Vs

(244400 0.T2I/2) .

30,550

63,544

30,550

1,224,600

75,000

35,000

70,000

35,000

1,255,000

D u s is er totaal n o o d i g v o o r Celebes e n Onderhoorigheden, B a l i e n L o m b o k :


a a n rijksdaalders

700,000

guldens

730,000

halve guldens . . . .

365,000

kwart

335,000

710

'

2I/2 c e n t s t u k k e n . . .

147,500

"

200,000

>

Vs

350,000
. . .

_
102,500
T o t a a l . . . 2,930,000

34
Het spreekt van zelf, dat niet eene ongeveer gelijke
hoeveelheid Nederlandsch-Indisch koper moet worden
in de plaats gesteld van de groote hoeveelheden kepengs
op Bali en Lombok en duiten in Celebes. Immers, uit
het disagio, waaraan deze koperen circulatiemiddelen
onderhevig zijn, blijkt ten duidelijkste, dat er te veel
koper in omloop is, evenals zulks het geval was in
de overige deelen van Indi vr de zuivering van
de duiten-circulatie. De zilveren pasmunt en verder
de halve guldens, de guldens, alsook ten deele de
rijksdaalders, zullen dus voor een groot deel den rol
moeten overnemen van de groote opeenhoopingen van
koper, hetwelk als spaargeld door de bevolking wordt
bewaard.
Voor de muntzuivering, zoowel op Bali en Lombok,
als op Celebes, moet een behoorlijke tijd worden gegeven, opdat de bevolking op alle plaatsen in de
gelegenheid zal zijn het vreemde koper zonder overhaasting in te leveren. Aan den anderen kant mag
de inwisselings-termijn niet te ruim worden gesteld,
teneinde misbruiken bij de inwisseling en clandestienen
invoer van buiten af tegen te gaan. In het algemeen
kan een termijn van drie of vier maanden voor ieder
gebied als voldoende worden beschouwd. Het verdient
aanbeveling om, evenals zulks ter Oostkust van Sumatra
geschiedde, de bevolking bij voorbaat te waarschuwen,
dat de inwisseling in de laatste weken tegen een
lageren prijs zal geschieden, terwijl ten slotte het
bezit van vreemd koper geheel verboden moet worden
op straffe van verbeurdverklaring.
Men moet echter zeer voorzichtig zijn, dat men door

305
eene ontijdige inwisseling niet eene kunstmatige
schaarschte in die vreemde ruilmiddelen in het leven
roept, welke schaarschte bijv. zoude kunnen ontstaan,
wanneer men reeds kepengs en duiten aannam, alvorens
de hoeveelheid Ned.-Indisch geld voldoende zou zijn
om de circulatie weder aan te vullen. Zouden de kepengs
of de duiten schaarsch worden, dan zou de prijs
hoogstwaarschijnlijk omhoog gaan, gelijk indertijd met
de Straitsdollars is geschied, toen n der groote
buitenlandsche banken in de Straits door een corner"
in dollars eene schaarschte daarvan in het leven riep.
Met de systematische inwisseling mag derhalve geen
aanvang worden gemaakt, alvorens het geheele bedrag,
dat aan Nederl.-Indische munt benoodigd is, in de
verschillende gewesten aanwezig is; is zulks het geval,
dan dient ook met voortvarendheid de muntzuivering
ondernomen te worden.
Het komt mij voor, dat de verdrijving van de duiten
uit Celebes van nog meer dringenden aard is dan de
verdrijving der kepengs uit Bali, omdat er in Celebes
zoovele onderling verschillende soorten in omloop zijn,
en de betrekkelijk hooge prijs van de duiten den invoer
van valsche stukken nog thans winstgevend maakt.
Waar de bevolking van Celebes bovendien zelve naar
de zuivering verlangt, komt het mij wenschelijk voor,
dat met den voorhanden zijnden muntvoorraad zoo
spoedig mogelijk met de zuivering der circulatie op
Celebes worde aangevangen. Hoogstwaarschijnlijk zal
de benoodigde zilveren en koperen pasmunt te Utrecht
moeten worden aangemaakt. De eerste hoeveelheden
centen zouden dan voor Celebes kunnen dienen. Ik

3o6
w i l h i e r m e d e echter niet z e g g e n , dat de z u i v e r i n g v a n
Bali

e n L o m b o k niet d r i n g e n d z o u d e zijn.

O o k die

g e w e s t e n h e b b e n recht o p eene s p o e d i g e en afdoende


r e g e l i n g v a n het m u n t w e z e n .
Ten
het

slotte

doet

ingetrokken

z i c h n o g de v r a a g v o o r w a t m e t

vreemde

kopergeld

moet

worden

g e d a a n . H e t is niet o n m o g e l i j k , d a t d e k e p e n g s w e g e n s
hunne

geringe

zonder

groote

waarde

i n de circulatie b e t r e k k e l i j k

v e r l i e z e n als k o p e r

kunnen

worden

v e r k o c h t ; m o g e l i j k bestaat er te S o e r a b a i a g e l e g e n h e i d
om

ze te v e r k o o p e n

versmolten
uitvoer

naar

rijksdaalder
op

worden.
China

onder

de v e r p l i c h t i n g , d a t ze

H e t is n o g een open vraag o f


o p d e n prijs v a n 1600 i n e e n

aanbeveling zal verdienen. W i j kunnen dit

het oogenblik v a n uitvoering nader

onderzoeken.

I n i e d e r g e v a l z a l er e e n afdoend toezicht o p m o e t e n
w o r d e n g e h o u d e n , dat de k e p e n g s , hetzij v e r s m o l t e n ,
hetzij n a a r C h i n a u i t g e v o e r d w o r d e n , e n niet h u n n e n
w e g naar a n d e r e d e e l e n v a n d e n N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e n
Archipel vinden.
Op

de i n w i s s e l i n g v a n de

duiten

zal door

de

R e g e e r i n g v e r m o e d e l i j k eene grootere schade g e l e d e n


w o r d e n , o m d a t de d u i t e n naar v e r h o u d i n g v a n h u n n e
w a a r d e tot e e n h o o g e r e n prijs i n o m l o o p zijn d a n d e
k e p e n g s . T o c h k o m t het mij v o o r , dat het G o u v e r n e ment

geen

oogenblik

m a g aarzelen

o m aan

deze

misstanden e e n e i n d e te m a k e n , e n d a t het de daaruit


voortvloeiende
zulks

schade

o p z i c h moet n e m e n ,

is g e s c h i e d i n de j a r e n

evenals

18451854, en later

bij de z u i v e r i n g v a n J a v a e n M a d o e r a i n 18991900.
Waar

het G o u v e r n e m e n t heeft k u n n e n toestaan, d a t

307
de misstanden zoo lang zijn blijven bestaan, is het
zijne plicht om eindelijk een offer te brengen, opdat
aan die misstanden voorgoed een einde worde gemaakt.
De duiten zullen waarschijnlijk het voordeeligst als
oud koper te Soerabaia verkocht kunnen worden, daar
zij natuurlijk nergens meer als munt gangbaar zijn.
1/ April naar Java.
In den nacht van 17 op 18 A p r i l vertrok ik met
de Van der H a g e n " naar Java. In Boeleleng had
ik op den ioden A p r i l nog even gelegenheid om aan
wal te gaan en met Resident VEENHUYZEN een onderhoud te hebben, aan wien ik mijn voorloopig rapport
over de munttoestanden i n zijn gewest overhandigde.
De Resident verklaarde mij inmiddels Lombok te
hebben bezocht en op de drie hoofdplaatsen met de
belanghebbenden vergaderingen te hebben belegd;
ook in deze vergaderingen zijn geen ernstige bezwaren
tegen de muntzuivering te berde gebracht, en bleek
de bevolking van Lombok bereid om tot eene muntzuivering hare medewerking te verleenen.
VISSERING,
President van De Javasche Bank.
BATAVIA, 10 M e i 1911.

BIJLAGE

I.

Nota omtrent de verschillende muntsoorten


in omloop in de afdeeling Boni,
door
d e n heer M . A D R I A N I ,

iA

Geen

andere

A s p . Controleur.

bepaalde ruilmiddelen dan

gemunt

g e l d en N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h b a n k p a p i e r w o r d e n
i n de a f d e e l i n g B o n i g e b e z i g d ; het laatste is echter
alleen

bekend

en

i n g e b r u i k , zij het o o k i n be-

p e r k t e mate, bij d e g r o o t e r e h a n d e l a r e n e n p r a u w voerders.


a. G o u d - g e l d : E n g e l s c h e en i n m i n d e r e mate A u s t r a l i s c h e p o n d e n , g a n g b a a r t e g e n j 12.50 t o t / 1 3 . .
N e d e r l a n d s c h g o u d - g e l d is o n b e k e n d .
b. Z i l v e r - g e l d : I n o m l o o p z i j n :
r i j k s d a a l d e r s , g u l d e n s , h a l v e g u l d e n s , kwartjes en
dubbeltjes, w e l k e laatste echter w e i n i g g e w i l d , zelfs
i n v e r s c h i l l e n d e s t r e k e n n o g v r i j w e l o n b e k e n d zijn.
Rijksdaalders
van

en guldens

met d e n

beeldenaar

K o n i n g W i l l e m I I zijn m i n d e r g e w i l d e n be-

kend

onder

den

(rijksdaalders

met

naam
een

ringgi

madaoentjoeling

oor) o f r o e p i j a m a d a o e n -

t j o e l i n g ; o o k d e g u l d e n s met de beeltenis v a n H . M .
d e K o n i n g i n met h a n g e n d haar zijn w e i n i g i n trek.
Zeer

gewild

zijn d a a r e n t e g e n

de m u n t s t u k k e n

39
met den beeldenaar van Z. M . Koning Willem I,
waarvoor vrij hooge prijzen worden besteed, en
die niet als betaalmiddel worden gebezigd, doch in
den regel als geluks-aanbrengers worden bewaard.
Oude zilveren munten worden als ruilmiddel
niet meer gebezigd, doch als curiositeit bewaard,
of tot het vervaardigen van sieraden aangewend.
Slechts de oude dubbele stuivers vindt men nog
wel tegen 10 duit in omloop.
. Kopergeld:
Halve stuiverstukken en centen treft men weinig
aan en zijn bij de bevolking niet gewild; halve
centen zijn hier onbekend. Het ruilmiddel bij
uitnemendheid zijn de duiten.
Bij voorkeur worden als ruilmiddel gebezigd de
rijksdaalder, de oude duiten (doewi lama) en de
haantjesduiten (doewi manoe).
De oude duiten.
Door de Vereenigde O.-I. Compagnie van 1602
1799 in Nederland geslagen, waarvan de volgende
soorten in Boni in omloop zijn:
a. Voorzijde: Het wapen van Zeeland met randschrift Luctor et Emergo".
b. Voorzijde: Als boven, doch zonder randschrift.
Keerzijde: boven het muntteeken (een burcht),
daaronder ^ met jaartal.
c. Keerzijde: als boven, doch met guirlandevormige versiering langs den bovenrand.
Ze worden door de bevolking ook wel doewi
djakka genoemd.

3io
2.

Voorzijde: H e t wapen v a n Utrecht.


Keerzijde:

H e t m u n t t e e k e n .(het

provinciale

w a p e n ) , d a a r o n d e r "Of met j a a r t a l . H i e r o n d e r zijn


een g r o o t a a n t a l e x e m p l a r e n m e t h e t j a a r t a l 1790,
d i e eerst i n 1840 1843 i n N e d e r l a n d zijn g e s l a g e n
ingevolge

Koninklijk

Besluit

van

27

Januari

1839, N o . 96.
Bij

de b e v o l k i n g staan

zij b e k e n d o n d e r d e n

n a a m d o e w i matjan.
3.

V o o r z i j d e : H e t wapen v a n G e l d e r l a n d met randschrift i n d e o est spes n o s t r a " .


Keerzijde:

H e t muntteeken

boom), h i e r o n d e r ^

k i n g w o r d e n ze d o e w i b a r k i t i
4.

(korenaar

o f een

m e t j a a r t a l . D o o r de b e v o l geheeten.

Voorzijde: H e t wapen v a n Holland.


Keerzijde:
bloem),

Het

muntteeken

daar onder " V

(een v i j f b l a d i g e

met j a a r t a l .

Z e worden

n a d e r a a n g e d u i d met d e n n a a m d o e w i m a g e d o n g .
5.

Voorzijde: H e t wapen v a n West-Friesland.


K e e r z i j d e : H e t m u n t t e e k e n (schip, h a a n o f vijfb l a d i g e bloem) t u s s c h e n twee p u n t e n ,

daaronder

en het j a a r t a l .
B.

Tijdens de Bataafsche Republiek van 18001806/'/


geslagen.
a. I n N e d e r l a n d .

li

Voorzijde:

H e t wapen

van Nederland

zonder

s c h i l d h o u d e r s t u s s c h e n 5 en 1/16, d a a r o n d e r een G ,
Keerzijde:

e e n ster, d a a r o n d e r

Indiae Batav.,

w a a r o n d e r een j a a r t a l .
Daar

ze i n d e n r e g e l iets g r o o t e r zijn d a n de

3H

gewone duiten, doch kleiner dan de tweeduitstukken, worden ze doewi tjelebai genoemd.
2. Voorzijde, wapen van Holland als A 4.
3
|
Gelderland als A 3.
4"
Overijsel tusschen 5 en 1/16.
daaronder G met randschrift vigilitate et orate
(wacht en bidt).
Keerzijde: boven het muntteeken (een arend),
daaronder Indiae Batav., waaronder het jaartal.
b. In Indi.
h Voorzijde Java, waarboven een ster en waaronder
het jaartal 1806 of 1807.
Keerzijde:
Van den zelfden stempel bestaan ok exemplaren
1808, 1809 en 1810, dus onder een volgend bestuur
geslagen. Ze zijn bij de bevolking bekend onder
den naam doewi pendjang en niet gewild.
C.
h

2.

3.

T-gdens het Koninktyk Holland en het Iransehe


Keizerrijk in Indi geslagen van 18071811.
Va stuiver, gobang boekang (2 duit).
Voorzijde: een ster, daaronder Java, waaronder
het jaartal en een Z.
Keerzijde: 1/2 St, waartusschen monogram L . N .
(Lodewijk Napoleon).
duit, doewi boekang.
Voorzijde: als boven.
Keerzijde: als boven, doch zonder waardebepaling.
duit, doewi pendjang.
Voorzijde: als bij No. 2.
Keerzijde: L.N., waarboven een ster.

312
4.

D.

duit.
Voorzijde: j ^
Keerzijde: )

Tijdens het Engelsch tusschenbestuur geslagen


I8TII8I.

1.

l / stuiver, gobang djempang (2 duit), zoo geheeten


omdat het hartvormig schild de vorm heeft v/d.
schaambedekking door kleine meisjes gedragen.
Keerzijde: een hartvormig schild, waarin U.E.I.C.
en waarboven een B (British United East India
2

Compagnie (^p) tusschen l / . . St.


Keerzijde : Java, waaronder het jaartal en het
muntmeestersteeken Z.
duit, doewi djempang.
Voorzijde: als No. .
Keerzijde: idem, doch zonder waardebepaling.
Beide soorten zijn niet gewild.
8

2.

E.

Na het jaar 1816 door het Nederlandsch-Indis


Gouvernement geslagen.
a. In Nederland.
1. halve stuiver, gobang galoeng (2 duit).
Voorzijde: gekroond wapenschild van Nederland zonder schildhouders tusschen 1/2 St.
Keerzijde: Ster, waaronder Nederl.-Indi en
jaartal, hieronder S.
2. kwart stuiver, doewi galoeng.
Voorzijde: Als bij No. 1, doch met 1/4 . . St.
Keerzijde: Als bij No. 1.

313

3.
4.
b.
1.

2.

3.

4-

II.

Hiervan zijn er vele met het jaartal 1826 in


omloop, veel lichter en dunner dan de andere,
en worden door de bevolking bij de haantjesduiten gerekend onder den naam doewi panrela.
de reeds onder A . 2 genoemde duiten.
tweeduitstuk, gelijk aan No. 3, doch grooter; door
de bevolking goban mantjan geheeten.
In Nederlandsch-Indi.
halve stuiver, gobang galoeng (2 duit).
Voorzijde: Het gekroonde wapenschild van Ned.
zonder schildhouders en zonder de blokjes in het
wapen tusschen 1/2 St., waaronder een G.
Keerzijde: Indiae Batav., waaronder het jaartal.
tweecentstuk (2 duit); hoewel 2/100 gulden, toch
bij de bevolking slechts 2 duit waard.
Voorzijde: Gekroond wapenschild van Ned.
zonder schildhouders tusschen 2 . . . . Ct.
Keerzijde: Ster, daaronder Nederl. Indi, jaartal
en muntmeestersteeken V., J. of W .
een cent (1 duit), waarde vergelijk 2.
Voorzijde: Als No. 2, doch met 1 . . . . Ct.
Keerzijde: Als No. 2.
duit, als B. a No. 1, doch met jaartal 18181823.
Een dubbeltje is gelijk aan 12 duiten de gulden
en de rijksdaalder doen echter gewoonlijk respectievelijk 68 en 1520 duiten agio.

De zoogenaamde Haantjesduiten, en die, welke daat toe


door de bevolking worden gerekend te behooren.
A. Door de Engelsche Oost-Indische Compagnie voor
Sumatra geslagen.

3H
1.

D o e w i bandera singkeroe siwali.


V o o r z i j d e : H e t w a p e n der E n g e l s c h e O . I. C o m p .
met

twee

banieren

l e e u w e n als s c h i l d h o u d e r s , w e l k e twee
vasthouden,

ausp(iciis)

regis

toevoorzigt

v/d

alles o p een b a n d , w a a r o p

et

senat(us)

Koning

en

Angliae

het

(onder

Parlement

van

E n g e l a n d ) , met omschrift E a s t I n d i a C o m p a g n i e ,
h i e r o n d e r het j a a r t a l .
K e e r z i j d e : satoe k e p i n g , w a a r b o v e n i , e n waaro n d e r het j a a r t a l 1219, alles i n A r a b i s c h k a r a k t e r .
S t u k k e n v a n 2 en 4 k e p i n g w e r d e n een enkele
m a a l d o o r mij aangetroffen.
2.

D o e w i bandera singkeroe wali.


Voorzijde:

Als

N o . 1,

doch

met

omschrift

Island of Sumatra.
Keerzijde:
omgekeerd,

b o v e n het
waaronder

A r a b i s c h , cijfer 9, d o c h
satoe

keping, daaronder

het j a a r t a l 1219 (n. 1. 1804).


3.

D o e w i bandera

djok.

V o o r z i j d e : als N o . 2, j a a r t a l

1804.

K e e r z i j d e : als N o . 2, d o c h jaartal 1^248 (1831/2),


e n de k a f uit twee deelen bestaande.
4.

Voorzijde:

(^p), w a a r o n d e r het jaartal,

het 2de en 3de cijfer een


Keerzijde:

tusschen

roosje.

S a k e p i n g , w a a r o n d e r het j a a r t a l i n

A r a b i s c h e cijfers.
5.

Iets g r o o t e r d a n de

voorgaande.

V o o r z i j d e : als N o . 4, d o c h j a a r t a l niet g e s c h e i d e n
d o o r een roosje.
Keerzijde: tiga keping.

315
B.

Andere munten, door de Engelsche O. I. C. geslagen.

1.

Doewi tombangan
Voorzijde: zooals A . i.
Keerzijde: een weegschaal, waartusschen adil
in Arabische karakters, hieronder het jaartal 1219.

2.

Voorzijde: als boven, jaartal 1803.


Keerzijde: een opschrift in Arabisch karakter,
daaronder een dubbele streep, waaronder V. Cash.

3.

Doewi bandera singkeroe wali.


Voorzijde: als boven, doch met omschrift Island
of Sultana.
Keerzijde: boven een omgekeerde 9, daaronder
satoe keping 1219.
Hiervan trof ik enkele exemplaren in geel koper
aan.

C.

Munten met opschrift.


Island oj Sultana.

1.

Doewi bandera leppo.


Voorzijde: wapenschild

(j^j^,

waarboven een

banier BC^ en geflankeerd door twee paarden


als schildhouders, hieronder jaartal 1835.
Keerzijde: (Arabisch). In welke tijdrekening
1411 overeenkomt met 1835
mij onbekend.
i s

2.

Voorzijde: alsboven, doch boven het schild een


burcht en twee banieren.
Keerzijde: als bij No. 1.

3i6
3.

Voorzijde: alsboven, doch boven het schild slechts


een naar links wapperende banier, waarvan de
teekening niet duidelijk zichtbaar en zonder randschrift.
Keerzijde: als bij No. tg

D.
1.

Munten door Engelsche particulieren geslagen.


Doewi manoe leppo.
Voorzijde: naar rechts gekeerde haan op een
stukje grond, hierboven in Arabisch karakter tanah
Melajoe.
Keerzijde: als van C. No. 1.
2. Doewi tedoeng.
Voorzijde: naar links gekeerde haan op onderstuk,
waarop C. R. Read; omschrift in Arabisch karakter
tanah melajoe satoe keping en jaartal 1500.
Keerzijde: 16-bladige bloem, waaromheen in
Boegineesch karakter wanoea tana oenra sedi
keping 1250; waarschijnlijk wordt met Oenra,
Manra (mandhar) bedoeld.
(Netscher en v. d. Chys lezen hieruit wanoea
tana oerai, land v/h. Westen; zie blz. 188 van de
munten van Nederlandsch-Indie).
3. Voorzijde: naar rechts gekeerde haan op een
stukje grond, hierboven tanah melajoe in Arabisch
karakter.
Keerzijde: als No. 2.
Zeer zeldzaam moet nog voorkomen de z.g.
doewi tedoeng mapakka, waarbij de staart van
den haan anders geteekend is, en die door spelers

3*7

4.

5.

6.

7.

8.
9.

zeer gezocht is, daar zijns gelijke moeilijk te vinden


is, en de eigenaar dus veel kan winnen. Men laat
n.1. de pajongzijde zien, de tegenpartij moet er dan
eene soortgelijke bijzoeken; is de keerzijde gelijk,
dan wint de tegenpartij; in het tegenovergestelde
geval verliest zij. Heeft men dus een z.g. doewi
tedoeng mapakka, dan heeft men de zekerheid
bijna altijd te winnen.
Doewi manoe djok.
Voorzijde: een naar rechts gekeerde haan op
een stukje grond, waarboven tanah melajoe.
Keerzijde: satoe keping 1248 in Arabisch karakter.
Hiervan trof ik een enkel exemplaar aan in geel
koper geslagen.
Doewi manoe singkaroe wali.
Voorzijde: gelijk aan No. 4.
Keerzijde: boven een omgekeerde negen, daaronder satoe keping, daaronder jaartal 1219.
Doewi Soera.
Voorzijde: tana oegie 1250, in Boegineesch
karakter.
Keerzijde: seoewa doewi, eveneens in Boegineesch karakter.
Voorzijde: negerie Atjeh.
Keerzijde: doewa keping 1248, alles in Arabisch
karakter.
Voorzijde: negerie Taroeman.
Keerzijde: als van No. 7.
Voorzijde: poeloe Pertja (Sumatra) boven, en
onder een ster, om de overeenkomst hiervan met
een oorknop doewi bangkara geheeten.

3i8

10.
11.
12.
13.
14.
15.

16.

Keerzijde: satoe keping 1251, alles in Arabisch


karakter.
Voorzijde: Menangkabau, verder als No. 9.
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Negerie Siak, verder als No. 9.
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Negerie Deli, verder als No. 9.
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Tanah Melajoe, verder als No. 9.
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Negerie Perak (Maleisch schiereiland).
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Negerie Trengganoe (Maleisch schiereiland).
Keerzijde: als bij No. 9.
Voorzijde: Negerie Selangoer (Maleisch schiereil.).
Keerzijde: als bij No. 9.
Verder wordt onder de haantjesduiten gerekend
de z. g. doewi panrela.
Voorzijde: gekroond wapenschild van Nederland
zonder schildhouders tusschen 1/4 . . . St.
Keerzijde: Ster, waaronder Ned-Indie 1826 S.;
dunner en lichter dan de met dezelfde kenteekenen
voorziene doewi lama.
Ook trof ik een drietal soorten aan met de
voorzijde, voorzien van een wapenschild in den
geest van de Compagniesduiten, en de keerzijde
ook voorzien van
; en met een gekroond
schild, waarop in Arabisch karakter Bandjermasin
en aan de keerzijde eenige Arabische cijfers; n
met aan de voorzijde een schild, waarin Arabische

3*9
cijfers, en aan de keerzijde eveneens daarvan
voorzien, en nog enkele andere exemplaren, waarvan de herkomst mij niet bekend is.
Bij inwisseling krijgt men voor een rijksdaalder
980995 haantjesduiten.
Japansch, Zuid-Amerikaansch, en Mexicaansch
zilvergeld wordt vrij veel verhandeld voor het
vervaardigen van zilverwerken, doch is als ruilmiddel niet in gebruik.
Sengkang, 10 Januari 1911.
De Aspirant-Controleur t/6. van den
Assistent-Resident van Boni,
(w.g.) M . A D R I A N I .

BIJLAGE 2.

Aanteekeningen omtrent den munttoestand


in de onderafdeeling Saleyer,
door
den heer S C H R E U D E R , Controleur op Saleyer.

Saleyer, 11 April.
Evenals in vele andere streken op Celebes spelen
ook in deze onderafdeeling de oude koperen duiten
uit den tijd der O. I. C . een voorname rol in het
ruilverkeer.
D i t vindt zijn oorzaak in de eerste plaats in het
feit, dat de duiten, behalve ruilmiddel, ook waardemeter
zijn. Het Hollandsche geld is als zoodanig bij de
Inlandsche bevolking absoluut onbekend.
Het wordt alleen gebezigd als ruilmiddel, in welke
functie het eene waarde bezit van eene vaste hoeveelheid duiten -f- een aan schommelingen onderhevig
agio. Een guldenstuk heeft bijv. eene waarde van 120
duiten -f- 5 a 6 duiten agio. Dit agio wordt echter
alleen gegeven voor de Hollandsche teekenmunt en
van deze voor den gulden en den rijksdaalder in verhouding meer dan voor den halven gulden. Voor de
zilveren en koperen pasmunt wordt geen agio gegeven.
Dit is waarschijnlijk de reden, dat de Hollandsche
pasmunt, alsook het halve guldenstuk, bij de Inlandsche

321
bevolking als ruilmiddel niet gewild is, en dan ook
bijna niet voorkomt. E e n Inlander, die deze muntstukken bij toeval ontvangt, haast zich ze van de hand
te doen, meestal als belasting-penningen. D e rol van
de Hollandsche pasmunt wordt vervuld door de duiten.
Dat deze rol eene zeer voorname is, behoeft geen
betoog. Het zijn de eenigste muntstukken beneden
den gulden, die i n omloop zijn, en daardoor voor eene
bevolking, die alleen van den kleinhandel leeft, onmisbaar. Grootere betalingen worden echter, zoo mogelijk,
eveneens in duiten gedaan. Eene maximum-waarde,
waarin in deze munt mag uitbetaald worden, bestaat
niet. E r is dan ook steeds eene sterke vraag naar
duiten, waardoor de agio zoo gering is, en zij van
buiten af in groote hoeveelheden worden ingevoerd.
Merkwaardig is het hoe verzot in enkele regentschappen
van Saleyer de bevolking op deze koperen duiten is.
Indien men de verhalen hieromtrent mag gelooven,
dan moet in verscheidene bergkampongs van het regentschap Bontobangoen, als Lalemang, Bara, Palemba,
Bingaloera, Loera-Gantarang, enz. de bevolking petroleumblikken en klapperdoppen vol met duiten in den
grond begraven. Komen bewoners dezer kampongs
op de passers hun producten verkoopen en ontvangen
zij hiervoor zilvergeld, dan zullen zij dit zooveel mogelijk
tegen duiten verwisselen. W e l worden in het ruilverkeer
de benamingen gulden en rijksdaalder steeds gebruikt,
doch stilzwijgend bedoelt men dan n gulden of rijksdaalder koper i . c , resp. 120 en 300 duiten. E e n gulden
koper is dus in Hollandsche munt slechts / 0.96, een
rijksdaalder koper 2 . 4 0 . D e reaal, eene waarde

322
vertegenwoordigende van 2. koper, dient in vele
gevallen nog als waardemeter. Als munt bestaat hij niet
meer. In zijn gebruik is hij dus te vergelijken met de
Hollandsche schellingen" en vier duiten". Het bedrag
van den Soenrang (de bruidschat) wordt bijv. steeds
in realen uitgedrukt. Van de Hollandsche teekenmunt
is de rijksdaalder het meest in omloop en zeer gewild
bij de bevolking. Dit betreft alleen echter dien met
den beeldenaar Willem III; die met den beeldenaar
Willem II is niet gewild. Vaak gebeurt het, dat
handelaren op kantoor komen met verzoek een aantal
dezer muntstukken, die zij niet kwijt kunnen raken,
te mogen inwisselen. Die afkeer is te wijten aan de
tallooze Boegineesche rijsthandelaren, die, om welke
reden is mij onbekend, dit muntstuk niet willen ontvangen. De gulden is veel minder in omloop dan
de rijksdaalder; het aantal zal nauwelijks 1 % bedragen
van het aantal rijksdaalders. En reden hiervoor is,
dat dit muntstuk in den Oostmoesson in vrij groote
hoeveelheden wordt uitgevoerd naar Reo en Laboeanbadjo op Sombawa, waar het voor 1.20 tot zelfs
1.25 wordt verkocht.
Volledigheidshalve dient nog vermeld te worden,
dat zoo nu en dan, bij gebrek aan ander geld, tusschen
de bergbewoners onderling, de oude zilveren tweestuiverstukken als ruilmiddel dienst doen; deze hebben
dan eene gangbare waarde van ten hoogste 12 koperen
duiten. Enkele zeldzame dier tweestuiverstukken, n.1.
die, waarop twee steigerende paarden zijn afgebeeld,
hebben eene bijzondere waarde als djimat tegen verschillende ziekten, o.a. tegen de cholera, en zijn derhalve

323
zeer gezocht. In de laatste jaren zijn deze tweestuiverstukken veel uitgevoerd naar Soembawa, en aldaar
verkocht. De z.g. haantjesduiten" komen in deze
onderafdeeling niet voor. Ook zilvergeld van vreemden
stempel is hier niet in omloop. De Engelsche gouden
Sovereign wordt zelden als ruilmiddel gebezigd, dient
hoofdzakelijk tot vervaardiging van sieraden. Een
moeilijk te beantwoorden vraag is nu de hoeveelheid
dier verschillende muntsoorten te ramen. Immers behalve
het gemunte geld, dat in omloop is, is er geld, dat
voor onbepaalden tijd aan de circulatie onttrokken is,
omdat de over het algemeen uiterst spaarzame Saleierees
er van houdt een kous te maken. Zooals hierboven
reeds met een enkel woord is aangeduid, zijn het
vooral de duiten, die door vele bergbewoners van het
regentschap Bontobangoen, alsook Bonea, bij voorkeur
worden bijeenvergaard. Waarschijnlijk geldt hierbij de
overweging, dat dieven van deze muntsoort niet zoo
gemakkelijk eene groote hoeveelheid kunnen rooven.
De Regent van Bontobangoen vertelde mij, dat een
7 of 8 jaar geleden bij een brand, die een groot deel
van de kampong Lalemang vernielde, aldaar bij het
opruimen der puinhoopen, inderdaad petroleumblikken
vol van deze munten te voorschijn kwamen, waaronder van lieden, van wie hij absoluut niet verwacht
had, dat zij zooveel contanten in hun bezit zouden
hebben. Ook de Regent van Bonea vertelde mij als een
frappant staaltje hoe hij eens toevallig er achter gekomen was, dat bossen djagoeng, die in een Inlandsche woning in een bergkampong van zijn gebied
aan den zolder hingen, geen djagoeng bevatten, doch

324
blanke rijksdaalders, ook alweer van wege de dieven.
Ik zelf heb er mij reeds meermalen over verwonderd
hoe bij diefstallen in de kampong contanten ad 100.
tot / 200. ontvreemd konden worden bij eenvoudige
lieden, die voor / 3. a / 4. in de hoofdelijke
belasting waren aangeslagen, en bij wie ik zulke
bedragen dus niet verwacht had.
Gegeven nu de terughoudende en achterdochtige
aard van den Inlander, als men inlichtingen van hem wil
hebben omtrent de hoeveelheid van zijne bezittingen, was
het te voorzien, dat een onderzoek in de kampongs
al zeer weinig bevredigende resultaten zou opleveren.
Meer resultaat verwachtte ik van een onderzoek naar
de hoeveelheid contanten, die in de laatste jaren het
land zijn binnengevloeid en weer uitgegaan. Sedert
de coprah zulk een belangrijk handelsartikel geworden
is, hebben de groote Europeesche en Chineesche
exportfirma's te Makassar, als LEDEBOER, TING TJAM,

THONG THAE e. a. alhier agenten aangesteld, speciaal


voor den opkoop van coprah, en ontvangen deze bijna
met elke boot hiervoor de noodige contanten, te weten
rijksdaalders en duiten. Volgens door deze agenten
uit hunne boeken verstrekte en dus vertrouwbare
opgaven, hebben zij in 1910 van Makassar ontvangen
o.a. / 46,350. aan koperen duiten, terwijl zij in 1908
en 1909 resp. bedragen groot/58,532. en/30,933.
van deze munt ontvingen. In drie jaren tijds is dus
alleen door deze agenten ingevoerd aan duiten een
bedrag groot / 135,815.. Voeg hierbij de Inlandsche
handelaren, die zelf hun coprah per prauw of boot
naar Makassar brengen en duiten vandaar invoeren,

325
zoo kan het bedrag van deze munt, dat in de laatste drie
jaren Saleyer is binnengevloeid, gerust op 200,000.
gesteld worden. Over meerdere jaren kon ik tot mijn
spijt geen gegevens verkrijgen. Gaan nu deze duiten
op een of andere wijze weer uit het land? Voor
zoover ik heb kunnen nagaan slechts in zeer geringe
bedragen, hetgeen niet te verwonderen is, omdat bijna
overal op den vasten wal de agio grooter is dan hier.
Alleen de z. g. orang papanambe en orang papandja,
visschers uit Boeloecomba en de Bonigolf, die in den
Oostmoesson op de Westkust eenige maanden komen
visschen en de gevangen visch op de passers verkoopen, zijn gewoon, de ontvangen duiten mede naar
huis te nemen. Alle andere handelaren, zooals bijv.
de Boegineesche rijsthandelaren, die in het afgeloopen
jaar voor ruim 200,000. aan rijst verkocht hebben,
wisselen steeds het ontvangen kopergeld in. Wanneer
men nu in aanmerking neemt de hoeveelheden kopergeld, die ook in al de jaren vr 1908 zijn binnengevloeid, daarbij rekening houdende met de omstandig;
heid, dat vroeger de agio veel hooger was en derhalve
de uitvoer veel grooter, dan moet men wel tot de
conclusie komen, dat op Saleyer inderdaad groote
hoeveelheden duiten zijn opgehoopt Ik meen niet te
hoog te ramen wanneer deze hoeveelheid op tweemaal het in de laatste drie jaren ingevoerde bedrag,
dus op 400/m. gesteld wordt, daarbij dan tevens
inbegrepen de aanwezige duiten op de eilanden Tambolongan en Kajoeadie, alsook de tot Bonerate
behoorende eilanden. Dat niettegenstaande dit feit er
bij tijden gebrek is aan duiten, moet eensdeels worden

326
toegeschreven aan de hierboven beschrevene spaarzucht der bergbewoners, anderdeels aan de door de
hooge vlucht van den coprahhandel snel toegenomen
welstand der bevolking, waardoor ook hare behoeften
zooveel grooter geworden zijn.
De geraamde hoeveelheid duiten van 400,000.
zou dus bij eene eventueele muntzuivering vervangen
dienen te worden door onze Hollandsche munt. Deze
hoeveelheid is echter, zooals reeds tevoren vermeld,
gedeeltelijk veilig opgeborgen en daardoor aan de
circulatie onttrokken, naar schatting de helft. O f nu
de bezitters van deze aan de circulatie onttrokken
duiten hun voorkeur voor deze munt zullen doen overgaan op onze koperen munt, zal nog moeten blijken.
Ik betwijfel zulks, en geloof eerder, dat zij er de
voorkeur aan zullen geven hunne duiten in te wisselen
tegen blanke rijksdaalders. Zal nu de resteerende
hoeveelheid duiten in circulatie ten bdrage van
200,000. uitsluitend ingewisseld worden tegen
onze koperen munt? Ik geloof van niet. Immers door
de intrekking der duiten heeft de afkeer der bevolking
tegen onze zilveren pasmunt geen reden van bestaan
meer en zal zij ongetwijfeld plaats maken voor waardeering van dit zoo handige ruilmiddel. Voor de helft
of + 100,000. dient m.i. aan zilveren pasmunt, alsook
1/2 guldenstukken, ter inwisseling beschikbaar gesteld
te worden; de andere helft 100,000. aan koperen
pasmunt, deze goed gesorteerd, en vooral mag eene
ruime hoeveelheid halve centstukken niet ontbreken.
Dit laatste, om te voorkomen, dat de heele cent in
de plaats treedt van het n-duitstuk, tot nu toe de

327
kleinste munteenheid en geringer in waarde dan
n cent.
Aan rijksdaalders is in het afgeloopen jaar door de
coprah-agenten ingevoerd voor eene waarde van
688,000.; door Inlanders, die zelf hunne coprah verscheepten naar Makassar, voor ruim 100,000., zoodat
in 1910 i 800,000. aan rijksdaalders Saleyer is
binnengevloeid. De in- en uitvoer bedroeg voor dit
jaar in ronde getallen resp. 800,000. en 1,100,000.,
zoodat 300,000. van den invoer besteed moeten zijn
voor den opkoop van uitvoerartikelen. Dat dit inderdaad het geval is, is mij gebleken door vergelijking
der opgaven van de handelaren omtrent hun uitvoer
en de daarvoor ontvangen contanten. Het resteerend
bedrag van den invoer, dus 500,000., kan men
aannemen, dat het land weder is uitgevloeid. Hierbij
gevoegd de opbrengst der belastingen, de contanten door
Mekka-gangers medegenomen, te zamen i 100,000.,
komt men tot een totaal van 600,000., dat in 1910
in zilver is weggevloeid. De hoeveelheid ruilmiddelen
is dus toegenomen met 200,000. aan rijksdaalders.
In de jaren 1909 en 1908 bedroeg deze toevoer van
rijksdaalders resp. i 125,000. en 100,000. . In 3
jaren tijds is dus de hoeveelheid ruilmiddelen toegenomen met 425,000. aan rijksdaalders. De gevolgen
dezer gunstige betalingsbalans voor de hoeveelheid
der aanwezige ruilmiddelen zijn niet uitgebleven. De
prijzen zijn gestegen, in het laatste jaar zelfs zoozeer,
dat Saleyer, vroeger een goedkoop land, thans tot de
duurste gerekend kan worden. Ook de belangrijke
toename van het getal bedevaartgangers in het afge-

328
loopen jaar (100 tegen 49 in 1909) meen ik op rekening
van dien overvloed van ruilmiddelen te moeten stellen.
Afgaande nu op van de handelaren en hoofden
verkregen inlichtingen, meen ik het aantal rijksdaalders,
dat in de onderafdeeling Saleyer aanwezig is, te
kunnen ramen op omstreeks 1,600,000 stuks, dus eene
waarde van db f 4,000,000.; deze raming is uiteraard
zeer vaag en zoo laag mogelijk gesteld.
Het aantal guldens zal, volgens de hooger genoemde
raming van 1 % van het aantal rijksdaalders, omstreeks
16,000 stuks bedragen, terwijl de aanwezige hoeveelheid halve guldenstukken, zilveren en koperen pasmunt op een totaal bedrag van nauwelijks f 1,000.
geraamd wordt.

BIJLAGE

3.

Kamer van Koophandel en Nijverheid


te Makassar.

No. 66.

Makassar, 20 April 1911.

De Kamer heeft vernomen, dat een voorbereidend


onderzoek door Uwen President en den Gouverneur
van Celebes en Onderhoorigheden heeft plaats gehad,
in hoeverre eene zuivering der in omloop zijnde
duiten" in dit gewest wenschelijk zou zijn en welke
maatregelen eventueel in die richting zouden moeten
worden genomen.
De Kamer drukt hierbij hare ingenomenheid uit
met dit plan, na welker uitvoering de handel met de
bevolking op zuiverder basis zal zijn gevestigd en
onderlinge afrekening in verschillende munt, met het
gevolg nadeelig koersverschil voor de bevolking, zal
zijn voorkomen, en waardoor tevens een einde zal
zijn gemaakt aan een toestand, welke in een land met
een op de goudwaarde gebaseerd muntstelsel niet
mag voorkomen.
In gelijke bewoordingen werd aan den Gouverneur
van Celebes en Onderhoorigheden geschreven en
wordt een copie hierbij ingesloten.
Aan
President en Directeuren der Javasche Bank,
Batavia.

330
Tot hare spijt kan de Kamer geene raming opgeven
van de in omloop zijnde duiten, daar bij gehouden
informatie de meeningen der handelaren te veel uiteenliepen.

De Kamer van Koophandel en Nijverheid


te Makassar,
{w.g.) H . C. D E GROOT,
President
(w.g.) A . G. H . V A N W O E R D E N ,
Secretaris.

DERDE AFDEELING.

HET VRAAGSTUK VAN DE SCHEIDING


VAN HET MUNTWEZEN.

H O O F D S T U K IX.

De behandeling van het vraagstuk van


scheiding van het muntwezen in
19121913.
Wij hebben in Hoofdstuk VII reeds gezien hoe
de wenschelijkheid van eene herziening van de
muntwetgeving voor Nederlandsch Oost-Indi steeds
meer noodig werd geacht, om door eene goede
codificatie eene verduidelijking van de geldende voorschriften te leveren, nu de veelheid van wetten en
administratieve bepalingen allengs in een doolhof was
ontaard.
De groote afvloeiing van het zilver van De Nederlandsche Bank naar Indi sedert 1906, en de uitputting
van den voorraad zilver in de kassen der Javasche
Bank ondanks die aanvoeren uit Nederland, leverden
echter een nieuw dringend argument om de muntwetten
van Nederland en van Nederlandsch-Indi te wijzigen,
ten einde aanmaak van zilveren teekenmunten uit
baren zilver, hetwelk sedert de wet van 6 Juni 1875
definitief verboden was, wederom mogelijk te maken.
De Javasche Bank vooral had in de laatste jaren
steeds met meer aandrang gewezen op de noodzake-

334

lijkheid om tot eene dergelijke wijziging te komen.


Mitsdien heeft de Regeering bij de Staten-Generaal
twee wets-ontwerpen ingediend: n tot wijziging van
de muntwet van 1901 voor Nederland, en een tweede,
bedoeld als een geheel nieuwe wet voor het Nederlandsch-Indische muntwezen.
In 19x2 zijn die ontwerpen in de Staten-Generaal
aan de orde gekomen. In de Tweede Kamer, maar
vooral in de Eerste Kamer, werd bij deze gelegenheid de quaestie ter sprake gebracht van de wenschelijkheid eener scheiding van het muntwezen in
Nederlandsch-Indi van dat in het moederland, en
vooral de heer J. T. CREMER, destijds President der
Nederlandsche Handel-Maatschappij, was in de Eerste
Kamer de woordvoerder voor deze gedachte. Het
voornaamste motief daarvoor te berde gebracht, was
de bezorgdheid voor terugvloeiing van het vele zilver,
hetwelk thans in Indi zijne plaats had gevonden, en
dat nog belangrijk zou moeten toenemen na wederopenstelling van aanmunting van onze teekenmunt uit
zilverbaren; die mogelijkheid van terugvloeiing werd
gevreesd onder twee omstandigheden; eerstens, indien
door eene later opkomende malaise of door verbreiding
van goud het zilveren geld in groote bedragen naar
Nederland zou terugvloeien; en ten tweede ingevolge
eener verovering van ons koloniaal gebied door eenen
buitenlandschen vijand, die ons zilver zou uitbannen
en de aanwezige zilveren munten als eene vordering
voor 100 % der nominale goudwaarde aan Nederland
zou doen aanbieden.
De Ministers van Financin en Kolonin hebben

335

o n d e r d e n i n d r u k v a n d e n v r i j heftigen a a n d r a n g v a n
eenige l e d e n d e r V o l k s v e r t e g e n w o o r d i g i n g de samens t e l l i n g v a n eene S t a a t s - C o m m i s s i e i n u i t z i c h t g e s t e l d ,
welke

C o m m i s s i e deze

vraagstukken

na aanneming

d e r w e t t e n z o u h e b b e n te o n d e r z o e k e n .

D e heer M r .

F . S. V A N NIEROP m e r k t e terecht i n de E e r s t e K a m e r
op, dat d i t e i g e n l i j k w a s : de p a a r d e n achter d e n w a g e n
spannen, o m een a d v i e s te v r a g e n n a a f h a n d e l i n g d i e r
wetten.

De

urgent,

dat

verandering

der

w e t t e n was echter z

deze n i e t t e m i n d a d e l i j k tot s t a n d

kwam;

e n aldus zijn o n t s t a a n de w i j z i g i n g i n de N e d e r l a n d s c h e
M u n t w e t v a n 31 O c t o b e r 1912 ( N o . 3 2 4 ) en de n i e u w e
Muntwet

voor

(No.

1912

De

Minister

terugkeer
zijn

Nederlandsch-Indi

van

31

October

325).

in

van

Financin

heeft

mij n a

mijne

N e d e r l a n d d a a r o p , mede uit n a a m v a n

Collega

van

Kolonin,

i n mijne q u a l i t e i t

van

President v a n D e Nederlandsche B a n k , geraadpleegd


over

het

doen

commissie.
zich

zelve

optreden

v a n eene d e r g e l i j k e Staats-

Ik

achtte

op

niet

alleen

nog

dat

tijdstip

niet

rijp

de

zaak

op

v o o r eene be-

h a n d e l i n g d o o r eene S t a a t s - C o m m i s s i e , m a a r meende,
dat

het

het

klaarblijkelijk

i n de

waardig,

zou

dergelijke

gegeven

o m s t a n d i g h e d e n zelfs t e g e n

landsbelang,

wezen

om

tot

C o m m i s s i e o v e r te

en

dus

oproeping

afkeurensvan

eene

g a a n J i k w a s niet i n

staat geweest dit afwijzend a d v i e s tijdens de b e h a n d e l i n g


van

de

Oosten

wet te g e v e n , d a a r i k mij toen i n het v e r r e


bevond;

i n mijn

vierde

muntadvies

heb ik

de g r o n d e n v o o r een e n a n d e r o m s t a n d i g a a n g e g e v e n .
D i t a d v i e s l u i d d e als v o l g t :

336
A M S T E R D A M , I I A p r i l 1913.

Aan
Zijne Excellentie den Minister van Financin,
ie 's Gravenhage.
Excellentie,
Uwe Excellentie heeft, mede namens Zijne Excellentie
den Minister van Kolonin, het vereerende verzoek
tot mij gericht eventueel het voorzitterschap te
aanvaarden eener Staatscommissie, door de Regeering
in te stellen, ten einde Haar te dienen van advies
nopens de vraag: of de tegenwoordige toestand op
het gebied van het Muntwezen in Nederland en
Nederlandsch-Indi wijziging van de desbetreffende
wettelijke regelingen in het bijzonder met betrekking
tot de bestaande eenheid van munt noodig of
wenschelijk maakt en zoo ja welke wijzigingen; zulks
met mededeeling van haar gevoelen over de daarmede
samenhangende vraagstukken."
In de eerste plaats acht ik mij verplicht Uwe Excellentie mijn oprechten dank te betuigen voor dit voor
mij zeer eervolle aanzoek, en Uwe Excellentie wel te
willen verzoeken ook de tolk voor mijne dankbaarheid
jegens Zijne Excellentie den Minister van Kolonin
te willen zijn.
^Ifl
Alvorens echter op dit verzoek een definitief antwoord
te geven, zal ik gaarne gebruik maken van de gelegen-

337
heid, mij door Uw Excellentie zoo welwillend verschaft,
om eenige beschouwingen in te dienen bij de Regeering
over den arbeid, door eene dergelijke in te stellen
Staatscommissie eventueel te verrichten, en over de
vermoedelijke resultaten van dien arbeid.
Een hoofdpunt van onderzoek door de Commissie
zal moeten zijn, of het al dan niet gewenscht zal zijn
de eenheid van munt voor Nederland en voor NederJandsch-Indi, voor zooverre die thans bestaat, te
bestendigen.
Derhalve zal de Commissie hebben te onderzoeken:
A. welke de gevolgen zullen zijn van een behoud
van de tegenwoordige inrichting van het muntwezen voor Moederland en Kolonin;
B. welke de gevolgen zullen zijn van eene scheiding
van het muntwezen in Nederlandsch-Indi van
dat van het Moederland verder gaande dan thans
reeds bestaat, en welke maatregelen eventueel
zullen te nemen zijn om tot eene dergelijke scheiding
te komen, indien wenschelijk geoordeeld.
Bij beoordeeling van punt A. zal bepaaldelijk een
onderzoek ingesteld moeten worden naar de twee
hoofdzaken:
i. welke gevolgen zijn te verwachten van eene
bestendiging van de tegenwoordige inrichting in
tijd van vrede;
2O. welke gevolgen zijn bij een dergelijke bestendiging
te verwachten in geval de Nederlandsche Kolonin
in Azi zouden worden gewikkeld in een oorlog
met een of meer andere mogendheden, en Ned.-

33

Indi geheel of ten deele zou in bezit worden


genomen door een of meer vreemde mogendheden,
die op muntgebied maatregelen zouden willen
nemen in strijd met het belang van Nederland.
Het spreekt van zelf dat de Commissie bij hare
overwegingen en eindbeoordeelingen niet minder
de belangen van Nederlandsch-Indi in de gegeven
gevallen in het oog zou moeten houden.
Met vergunning van Uwe Excellentie zal ik aan
ieder der hier vermelde punten een korte beschouwing
wijden.
ad. A . Met behoud van de tegenwoordige bestaand
eenheid van muntwezen.
i. in tijd van vrede.
Een eenheid van muntwezen tusschen Nederland
en Nederlandsch-Indi bestaat thans in zooverre, dat het
gouden tienguldenstuk, en sedert kort ook het
gouden vijfguldenstuk , benevens de Nederlandsche
zoogenaamde zilveren standpenningen (de 2^/%, 1 en
1/2 guldenstukken) voor Nederland en NederlandschIndi dezelfde zijn. D e zilveren en koperen (en nikkelen)
pasmunt zijn daarentegen niet dezelfde, zoodat deze
laatste soorten van munten van het eene gebied niet
gangbaar zijn in het andere gebied.
Bovendien bestaat n in Nederland n in Nederl.Indi in ieder eene afzonderlijke circidatiebank, iedere
bank met een eigen octrooi en met eene uitgifte va<n
eigen bankpapier; hoewel die beide circulatiebanken
in het algemeen belang zeer vriendschappelijk te zamen
werken, is het bankpapier van de eene bank niet
gangbaar in het arbeidsgebied van de andere. Eenheid

339

bestaat dus ten aanzien van de gouden en zilveren


standpenningen, scheiding ten aanzien van pasmunt
en bankpapier.
Geld teruggevloeid uit de circulatie, kan dus alleen
in den vorm van gouden en zilveren standpenningen
zijn weg direct naar Nederland vinden. Het is niet
te verwachten, dat terugvloeiing van goud bezwaren
met zich zal brengen, dus zijn ten slotte alleen de
bezwaren van terugvloeiing van zilver onder de oogen
te zien.
In vredestijd kan terugvloeiing van zilver voorkomen
in tijden van minderen opbloei; nog meer in tijden
van depressie. Sedert i April 1906 is een bedrag van
ongeveer 57.500.000. in zilveren standpenningen
uit Nederland naar Nederlandsch-Indi gevloeid, voornamelijk als een gevolg van de pacificatie van vele
landstreken in de zoogenaamde Buitenbezittingen en
van den grooten opbloei in handel en cultures in onze
Oost-Indische Kolonin. Ongetwijfeld zal een deel van
dit zilver weder verdwenen zijn door de gewone oorzaken, als verlies, versmelting, uitvoer door pelgrims
naar Mekka, van waar het o.a. via Trist en Marseille
weder naar Nederland vloeit. Alles bijeengenomen
zal dit bedrag echter niet van grooten invloed zijn,
en kan men dus aannemen, dat nagenoeg dat geheele
bedrag, met hetgeen reeds vr die jaren in circulatie
was in Nederlandsch-Indi, nog aldaar aanwezig zal
zijn, zoowel dienende voor de behoeften van de circulatie, als voor opleg van onverteerde inkomsten
(het Engelsch-Indische hoarden"). Laten wij het
bedrag van Nederlandsche zilveren standpenningen,

34
dat aldus thans nog in Nederlandsch-Indi wordt
gehouden, rondweg schatten op 130,000,000..
Mocht nu in komende tijden een terugslag plaats
vinden in handel en cultures, waardoor ondernemingen
zouden worden opgeheven, een deel der arbeidende
bevolking werkeloos zou worden, prijzen van producten
zouden dalen, uitvoer zou verminderen, tal van oorzaken
tijdens een crisis veelal te zamen werkende om minder
geld onder de bevolking te brengen en het opgespaarde
geld weder te doen uitgeven, dan behoort het geenszins
tot de onmogelijkheden dat een belangrijk bedrag
zilveren standpenningen uit de circulatie zal terugvloeien,
hetwelk ten slotte voor een groot deel zijn weg zal
zoeken naar Nederland, evenals zulks herhaaldelijk
reeds geschiedde in vorige jaren. Dan kan het niet
anders, of Nederland zal dat zilvergeld hebben op te
nemen, alwaar het zich dan grootendeels zal concentreeren in de kelders vah De Nederlandsche Bank.
Het zal dan ontegenzeggelijk medewerken om in
Nederland een abnormale ruimte van geld te veroorzaken, en ten slotte goud uit Nederland verdrijven
naar het buitenland. Die gevolgen heeft Nederland
echter rustig af te wachten. Mocht de gouduitvoer uit
Nederland wegens een teveel aan zilver wederom zoo
dreigend worden als in de jaren 18831884, dan zou
Nederland ook die consequentie hebben te aanvaarden
en eventueel art. 4 van de Muntwet van 1884, in alle
latere muntwetten overgenomen, hebben toe te passen.
(Zie art. 4 der Muntwet van 1901).
Het is intusschen hoogst onwaarschijnlijk, dat het ooit
zoo ver zal komen, omdat het omloopsgebied van ons

Nederlandsch zilver sedert dien zooveel grooter geworden is, waardoor zelfs in tijden van eene zoodanige
depressie meer zilver in omloop zal blijven dan vroeger
het geval zou zijn geweest; doch mocht zulks niettemin
het geval zijn, dan zoude de schade daaruit niet meer
zoo ernstig kunnen zijn, omdat vermeerdering van den
zilver voorraad door nieuwe aanmunting thans beschermd
wordt door het muntfonds, te vormen uit het profijt
op de seignoriage. De vermeerdering door aanmunting
zal dus sedert de invoering van de muntwet van 1912
geen gevaar meer opleveren. De mogelijkheid van
groote terugvloeiingen van zilver uit de circulatie in
vredestijd geeft dus geen aanleiding tot ernstige bezorgdheid, nog minder tot het treffen van bijzondere
maatregelen reeds bij voorbaat, zoodat deze mogelijkheid ook geen aanleiding behoeft te geven tot het
instellen eener speciale muntcommissie.
2. In tijd van oorlog.
Geheel anders zal de toestandzijn, indien NederlandschIndi onverhoopt mocht gewikkeld worden in een oorlog
met een of meer vreemde mogendheden. Vooral deze
quaestie zal van zoo delicaten aard zijn, dat het zeer
bezwaarlijk zal zijn voor eene in te stellen muntcommissie om reeds thans met die mogelijkheid rekening
te houden. Onder meer toch zal die commissie ook
hebben te overwegen welke maatregelen van verweer
in de zoogenaamde zilverquaestie tegen een buitenlandschen vijand zullen zijn te nemen, en daaronder zich
ook moeten uitspreken over eene weigering door Nederland om de in Nederlandsch-Indi aanwezige zilveren

342
teekenmunt eventueel terug te nemen. Om verschillende
redenen is het zeer ongewenscht zich in vredestijd
bijv. reeds over deze quaestie uit te laten, n om het
delicate van de zaak, n omdat zij in geval van noodzaak na het uitbreken van een oorlog ten slotte zoo
eenvoudig kan opgelost worden.
Ter illustreering van het delicate der zaak zij het
mij veroorloofd als voorbeeld eenige beschouwingen
afzonderlijk te wijden aan de mogelijkheid van weigering
van het zilver uit onzen Archipel.
Mocht het ongeluk willen dat Nederlandsch-Indi
zou worden in bezit genomen door een vreemden
geweldenaar, dan zal deze zich geplaatst zien voor
een zeer eigenaardigen munttoestand, te weten: een
naar verhouding zeer grooten omloop van zilveren
teekenmunt, waaraan de eigenschap is toegekend van
wettig betaalmiddel tot ieder bedrag, niettegenstaande
de intrinsieke waarde van die teekenmunt slechts p.m.
4 0 % van de nominale bedraagt. Een muntfonds zal
die veroveraar niet aantreffen, althans niet voor de
stukken gemunt vr de wet van 1912. De veroveraar
zal zich dus zeer goed rekenschap geven van de omstandigheid, dat die zilveren teekenmunt feitelijk gewaarborgd werd door de mogelijkheid om die munt
steeds in onbeperkte bedragen a pari naar Nederland
terug te zenden, en dat zij overigens door den steun
en het crediet van den Nederlandschen Staat op
haar pariwaarde werd gehandhaafd, (art. 4 Muntwet
van 18X4).
De veroveraar zal in die omstandigheden voornamelijk met twee belangen rekening moeten houden:

343
Eerste belang: De veroveraar zal noodzakelijk, ook
in zijn eigen belang, moeten zorgen den economischen
toestand van het overwonnen volk niet ernstiger te
schokken dan uit oorlogsnoodzaak onafwendbaar zal
zijn. H i j zal zich dus moeten onthouden van maatregelen, welke een zoo belangrijke stoornis in het
economische leven der bevolking zouden brengen, dat
de draagkracht der bevolking daardoor nog meer zou
worden getroffen dan reeds door den oorlog zou zijn
geschied. D e veroveraar zal zich dan wel ernstig bedenken, alvorens hij moedwillig aan de in omloop
zijnde teekenmunt de nominale waarde ontneemt of
ontzegt, den waardemeter in het veroverde gebied
aldus aantast, en daarmede een economische crisis in
dat gebied zou veroorzaken, naast de nadeelige gevolgen van den oorlog, welke crisis ook voor hem
als nieuwe bezitter en nieuwe belastingheffer zeer
onaangenaam zou kunnen zijn. W i l de veroveraar
dus in het muntwezen ingrijpen, dan zal hij het op
die wijze moeten doen, dat hij den bestaanden toestand en den waardemeter niet ernstig verstoort.
Het tweede belang wijst hem evenwel dadelijk een
uitweg uit deze moeilijkheid. De zilveren teekenmunt
is als het ware een schuld van den Nederlandschen
Staat, hebbende een innerlijke waarde van ca. 4 0 % ,
en steunende dus overigens op eene schuldverplichting
van den Nederlandschen Staat" van circa 6 0 % . De
veroveraar zal dus ongetwijfeld trachten die schuld
op Nederland te verhalen, door de stukken naar
Nederland ter incasseering te zenden of op een of

344
andere wijze te gebruiken of te doen gebruiken tot
afdekking van schuld in Nederland. Een dergelijke
handeling zou den veroveraar zeer groot voordeel
brengen, want hij zou dan in staat zijn al die zilveren
munten a iooP/ aan Nederland te slijten, en het
noodige zilver voor de nieuwe door hem uit te geven
teekenmunt wederom a ca. 40 % in te koopen, (misschien
wel uit de Nederlandsche rijksdaalders, die als bullion
ter markt zouden worden gebracht), zoodat hij op die
transactie bijna zeker p.m. 60 % zou kunnen verdienen.
Gerekend over het boven geschatte bedrag van zilveromloop van f 130,000,000., zou deze winst dus
78,000,000. kunnen bedragen. Voor Nederland zou
dit een puur verlies zijn, voor zooverre dit bedrag
zou moeten ontmunt worden, (althans zooveel de
stukken van vr 1912 betreft), voortgesproten uit de
steeds verder gegaan zijnde daling van den zilverprijs. Dit verlies was voor Nederland nog nooit tot
uiting gekomen, omdat het nimmer tot realisatie genoodzaakt is geworden. Kwam Nederland plotseling te
staan voor te grooten overvloed van zilver en zou
het dus genoodzaakt worden tot eene realisatie van die
teekenmunt, dan zou het dat verlies hebben bij te passen
in tastbare waarde, wilde het niet het gevaar loopen
zijn eigen muntwezen geheel te ontredderen en daardoor nog grootere economische nadeelen te lijden.
Die terugzending van het zilver uit Nederlandsch-Indi
zou dus een ramp zijn voor Nederland, welke of het
Staatscrediet, of het economische leven, misschien
zelfs beide tegelijk, ernstig nadeel zou toebrengen;
een nadeel dat zelfs nog terug zou werken op de
0

345
Nederlandsche onderdanen, welke in het veroverde
gebied van Nederlandsch-Indi zouden blijven wonen,
daar ook zij als houders van Nederlandsche waarden
en als belanghebbenden bij Nederlandsche zaken en
familin de gevolgen van dien ramp in eigen vermogen zouden ondervinden.
Er zou dus voor Nederland alle reden zijn om te
trachten dit onheil af te wenden. Het zou in die
omstandigheden gerechtigd zijn om te handelen a la
guerre comme a la guerre. Het zou de voldoening
van die zoogenaamde schuld op de teekenmunt kunnen,
ja moeten weigeren. Het zou daarmede volstrekt geen
onverantwoordelijke daad doen; eerstens omdat het
niets ongewoons is om eene schuld, loopende ten laste
van een verloren en door anderen veroverd gebied,
af te wijzen en verder voor rekening van den veroveraar te laten, terwijl Nederland in dergelijk geval
zeer goed het standpunt zou kunnen innemen, dat het
zilver, dienende als circulatiemiddel voor NederlandschIndi en aldus strekkende ten bate van die kolonin,
redelijkerwijze te beschouwen is als een bestanddeel
van Nederlandsch-Indi; maar ook ten tweede, omdat
het een zeer gewoon verschijnsel is dat de Staat onder
zekere omstandigheden zijne verplichting uit de uitgifte
van niet-waardevolle circulatie-middelen kan opzeggen.
Dit is zeer dikwijls geschied, een zekeren tijd na
bekendmaking van intrekking van munten, muntpapier
en dergelijke. Nog vele muntstukken en muntbiljetten,
door den Nederlandschen Staat uitgegeven, komen
voor in verzamelingen, in oude boedels, doch deze
worden niet meer door den Staat in betaling aange-

346
nomen. Iedere wijziging van munt en muntpapier in
omloop bracht mede het stellen van eenen termijn,
binnen welken die munt of dat muntpapier behoorde
te worden ingeleverd, en na afloop waarvan die
stukken niet meer als eene schuld door den Staat
erkend zouden worden. Zoo zijn thans niet meer
inwisselbaar de muntstukken geslagen onder Koning
Willem I, de oude muntbiljetten, uitgegeven ingevolge
de wet van 18 December 1845, de zilver-recepissen
jran Nederlandsch-Indi van 18461859. Bij dergelijke
wijzigingen worden de stukken betrekkelijk spoedig
uit den omloop verbannen, doch wordt nog gedurende
langen tijd daarna vrijwillig door den Staat de gelegenheid gegeven dergelijke stukken bij bepaald aangewezen kantoren in te wisselen. Dit geschiedt natuurlijk
uit overweging, dat de bona-fide houders, die om
verschillende redenen nalatig waren gebleven die
stukken tijdig in te leveren, door de wijziging van
wege den Staat eene te betreuren schade zouden
lijden. Het billijkheidsgevoel gaf in deze omstandigheden steeds den doorslag, en deed meermalen zelfs
een reeds gesloten termijn van inlevering weder
opnieuw voor zekeren tijd openen.
In geval van inbezitneming van Nederlandsch-Indi
door een buitenlandschen vijand bestaan evenwel die
motieven van bona-fide houder en van billijkheidsgevoel niet meer, en is dus de Staat ook van moreel
standpunt volkomen gerechtigd de gelegenheid tot
inwisseling voor den nieuwen veroveraar niet langer
open te stellen. Immers de vijand, die zich met geweld
tegen onzen zin en te onzen nadeele, heeft meester

347
gemaakt van ons overzeesch gebied, kan te onzen
opzichte niet meer als bona-fide beschouwd worden.
D e regeering gaat in een dergelijk geval niet uit
eigen verkiezing tot eene wijziging over, doch wordt
daartoe tegen haar zin gedwongen door den geweldenaar. Toegevendheid tegenover den geweldenaar
zou zijn een onvergeeflijke zwakheid. E n van die
toegevendheid zou de vijand ongetwijfeld zoo spoedig
mogelijk gebruik maken. Immers zooals reeds boven
becijferd, zou hij daarmede een bedrag van ongeveer
f 78,000,000. kunnen verdienen.
Kan de Nederlandsche Staat zich daartegen verdedigen? W a t de ruimte van tijd betreft, zeer zeker.
Het zal vrij geruimen tijd duren, althans verscheidene
maanden, voordat het zilver in groote bedragen uit
Nederlandsch-Indie in Nederland kan worden aangeboden. De tijd van vervoer alleen duurt reeds vijf
weken; doch ook de opzameling in Oost-Indi, en
de in-de-plaats stelling van nieuwe circulatiemiddelen
daarvoor zal vooral in dat uitgestrekte gebied vrij
veel tijd vereischen. D e Nederlandsche regeering zal
dus vrij veel tijd beschikbaar hebben om hare maatregelen te nemen. Vermoedelijk zal een der beste
maatregelen zijn de rijksdaalders, guldens en halve
guldens binnen een korten termijn buiten omloop te
stellen, deze in het geheele land ter inwisseling op
te roepen en daartegen af te geven tijdelijke zilvercertificaten, een soort van muntbiljetten, ongeveer in
gelijken geest als in Nederland in 184647, in
Nederlandsch-Indie in 1846 geschiedde. Het bedrag
dezer certificaten zou moeten gelimiteerd blijven tot

348
het nominaal bedrag der daartegen ingetrokken
zilveren standpenningen, zoodat geen ongedekt muntpapier zou uitgegeven worden, De zilveren standpenningen zouden zijn om te munten in gelijksoortige
van een nieuwen, duidelijk te onderscheiden, muntslag, welke nieuwe stukken weder zouden zijn uit
te geven tegen inlevering der zilvercertificaten.
Intusschen zou de Regeering reeds vrij spoedig
kunnen overgaan tot verbod van invoer van rijksdaalders, guldens en halve guldens, zoodat althans
groote zendingen van die stukken uit NederlandschIndi bij voorbaat zouden gestopt kunnen worden.
Reeds de bekendmaking van spoedige afkondigingvan dien maatregel zou preventief werken op eene
verzending van die stukken uit Nederlandsch-Indi.
Dat eene dergelijke handelwijze mogelijk is nvan
het standpunt van technische uitvoering, n van de
uitvoering binnen betrekkelijk korten tijd, hebben nu
reeds zoovele voorbeelden bewezen; behalve in ons
land en in Nederlandsch-Indi in 184647 en 184659,
zijn zeer sprekende voorbeelden daarvan: in Nederlandsch-Indi op Java de duiten-inwisseling in 1899;
de dollar-inwisseling in West-Borneo 19061907 en
Sumatra's Oostkust 1907-1908; de uitstooting van den
zilveren Yen en de overgang tot den gouden standaard
in Japan in 1898; in de Straits-Settlements in 1903
de uitstooting van de oude dollars tegen den grooten
Straitsdollar, in hetzelfde gebied de inwisseling van
dezen grooten dollar tegen den verkleinden in 1907-1908
en eindelijk na den overgang van den zilveren tot
den gouden standaard in Mexico in 19051906,

349
waarbij de oude dollars ook werden verdreven voor
de nieuwe zilveren teekenmunt van geringer gehalte.
In al deze landen eischte de omwisseling slechts een
betrekkelijk korten tijd.
Voorbeelden van uitstooting en weigering van aannemen van eigen munt leveren ook op Japan, Mexico,
de Straits Settlements, allen na wijziging van hun
muntstelsel, Serawak en Broenei zelfs van munten nog
gangbaar in eigen gebied. In de eerste drie voorbeelden
waren de staten moreel niet te beschuldigen. In alle
voorbeelden is een bewijs te vinden, dat een zoodanige
weigering mogelijk, en bijna zeker vol te houden is.
Zal het nu voor Nederland ook in dezen zin mogelijk
en vol te houden zijn?
Van moreel standpunt zeer zeker, om de verschillende
reeds bovengenoemde redenen; zelfs tegenover de
Nederlanders die in het veroverde ex-NederlandschIndi zouden blijven, omdat deze bij eene weigering
van Nederland er zelfs beter aan toe zouden zijn dan bij
eene ernstige economische crisis tengevolge eener terugvloeiing van al het zilver naar Nederland (vide supra).
Van het standpunt van macht, van voldoende krachtsontwikkeling om de toepassing van den maatregel te
dwingen en te doen respecteeren, alleen indien Nederland sterk genoeg zal blijken om zijn eigen landsgrenzen
te verdedigen. Mocht zulks niet meer het geval zijn,
dan zou Nederland ook in ander opzicht weerloos zijn!
en ook aan het opleggen van oorlogs-schattingen in
anderen vorm niet meer kunnen ontkomen. Wie in het
geheel geen kracht meer zou hebben om zijn wil te
doen eerbiedigen, kan dan ook feitelijk zijn wil

35
niet meer uiten. In dat geval zou om die reden de
muntquaestie haar belang verloren hebben. H e t zou
geen muntquaestie meer zijn, indien de vijand
onbeperkt ook in dit opzicht zijnen wil aan ons zou
kunnen opleggen.
Ten slotte is dus ook in geval van A II de zaak
eigenlijk zeer eenvoudig. In geval van oorlog zal
men snel moeten handelen en zal ongetwijfeld ook de
mogelijkheid bestaan om snel te kunnen handelen.
Wijziging van onze zilvercirculatie, uitstooting van onze
tegenwoordige zilveren standpenningen zal zeker zeer
mogelijk zijn. E e n besluit daartoe zal zeer snel kunnen
genomen worden, evenals in oorlogstijd zoovele besluiten
tot handelen op staanden voet genomen moeten worden,
en de uitvoering zal ten slotte op zeer eenvoudige
wijze kunnen geschieden.
Maar dan kunnen de motieven voor het nemen van
een dergelijk besluit, en dan kan de keuze van de wijze
van uitvoering ook alleen geschieden op dat oogenblik
zelf, in verband met de omstandigheden van dat oogenblik, welke tot het nemen van een dergelijk besluit
aanleiding zouden moeten geven.
Derhalve komt de behandeling van deze quaestie
reeds thans door eene in te stellen muntcommissie
volkomen nutteloos voor. W a t kan het voor nut
hebben dat zulk een lichaam als eene in te stellen
Staatscommissie diepgaande beschouwingen gaat wijden
aan mogelijkheden, die toch niet i n vredestijd te harer
beoordeeling staan, terwijl in geval van nood de einduitkomst ook zonder dergelijke beschouwingen zoo

35*
eenvoudig te bereiken zal zijn? Zou de commissie
dan niet gevaar loopen ten slotte hetzelfde te doen
als een onzer groote rechtsgeleerden in een der vroegere
hooge rechtscolleges, die na het opstellen van een
zeer doorwrocht vonnis in een zijner laatste overwegingen kwam tot de overweging, dat zijn voorgaande
overwegingen eigenlijk niet ter zake dienende waren,
en dus verder buiten beschouwing konden blijven?
Maar er is een andere, wellicht nog veel ernstiger
schaduwzijde aan het optreden van eene dergelijke
commissie verbonden. Zij zal dan hebben te beraadslagen en te concludeeren over een mogelijk verlies
onzer Oost-Indische Kolonin, indien Nederland te
zwak mocht zijn geworden om zich in dat bezit te
handhaven. Zelfs het opperen van die mogelijkheid
door eene officiele Staatscommissie is zeer bedenkelijk-,
maar nog bedenkelijker zou het zijn om dien arbeid
der commissie te publiceeren. Dat zou beslist onmogelijk
zijn. Welk een miserabel figuur zouden wij maken
n tegenover eigen bevolking, n tegenover het buitenland, indien de officiele Staatscommissie die mogelijkheid ging uitpluizen en op den voorgrond stellen als
een deel van haren arbeid.
Indien eene bankinstelling goed gaat, en zelfs nog
bezig is zich uit te breiden, mag zij geen raad van
wijzen bijeenroepen om te beraadslagen wat te doen
zal zijn, indien de bank eens onverhoopt in staat van
faillissement zou komen. Er zijn nu eenmaal zaken,
die men niet ter sprake brengt, omdat men zelfs met
de veronderstelling daarvan zijn goeden naam te
grabbel zou gooien. En men behoeft nog niet het

352
verwijt van een gebrek aan voorzorg te verdienen,
indien men in tijden, wanneer de zorgen nog niet
aanwezig zijn, zich nog niet bezig houdt met het
treffen van maatregelen tot regeling van zaken bij
zijn eigen financielen ondergang.
Indien dus de commissie zich met dergelijke ontijdige
beschouwingen al zou inlaten, zouden n de Regeering
n zijzelve daarover toch een geheimzinnig stilzwijgen
moeten bewaren; en ook dat zou een slechten indruk
naar buiten maken. Het zou juist prikkelend werken
en te eerder aanleiding geven tot beschouwingen in
debatten en in de pers, welke de belangrijkheid der
zaak zelve waarschijnlijk verre te buiten zouden gaan.
Het optreden der commissie zou tot dit gevaar aanleiding kunnen geven; ook om die reden is haar
optreden niet gewenscht te achten.
Het is dus niet aan te bevelen ter wille van de
reden sub A II bedoeld,, plannen tot scheiding van
het muntwezen reeds thans ter beraadslaging aan eene
Staatscommissie voor te leggen.
Het moge mij vergund zijn, afgezien van het bovenstaande, nog eene korte beschouwing te wijden aan
de gevolgen van een eventueel besluit om te komen tot
ad. B . Eene scheiding van muntwezen, verder gaande
aan thans reeds bestaat.
Deze scheiding zou daarin moeten bestaan dat de
zilveren teekenmunt, thans gangbaar onder den naam
van zilveren standaardmunt in Nederlandsch-Indi,
zou veranderd worden. In plaats van de rijksdaalders,
de guldens en halve guldens zoude Nederlandsch-Indi

353
moeten verkrijgen een eigen Nederlandsch-Indische
.roepy, alleen in die kolonin gangbaar. De zilveren
teekenmunt zou dus in dit opzicht hetzelfde karakter
verkrijgen als de thans in Nederlandsch-Indi in omloop zijnde zilveren en koperen pasmunt. De technische
uitvoering van eene dergelijke verandering zou betrekkelijk eenvoudig zijn. De thans in omloop zijnde zilveren
munten zouden moeten worden verzameld, versmolten en
"Omgemunt in de nieuwe roepyen. Eenige moeilijkheid
zou kunnen ondervonden worden wegens den geringen
voorraad zilveren munten in de landskassen en bij de
Javasche Bank, zoodat belangrijke aanmuntingen van
roepyen zonder nieuwe zilver-aankoopen bij voorbaat
wel eenig hoofdbreken zou kosten. Misschien zouden
ook hier weder zilvercertificaten, luidende in roepyen,
tijdelijk dienst kunnen doen. In ieder geval zou die
moeilijkheid niet onoplosbaar zijn. De Straits-regeering
heeft nog kort geleden, in 1907, voor dezelfde quaestie
gestaan en haar bevredigend opgelost.
Eene veel grootere moeilijkheid, ja, de grootste moeilijkheid zou dan echter zijn, hoe die nieuwe roepy op
zijne pariwaarde zou zijn te handhaven.
Die roepy zou noodwendig van dezelfde ratio tot
goud moeten zijn als onze tegenwoordige zilveren
teekenmunt, zijnde de oude ratio van 1 : 15,625. Eene
slechtere ratio is natuurlijk niet aan te raden, daar de
tegenwoordige na de zeer groote zilverdaling reeds
vrij bedenkelijk is, en alleen in historischen oorsprong
hare verdediging kan vinden. Eene betere ratio zou
beteekenen, dat naar verhouding tot zijne nominale
waarde ieder stuk meer zilver zou moeten bevatten

354
dan thans. Maar waar zal dat meerdere zilver vandaan
komen? Of door uit de tegenwoordige hoeveelheid
zilver der bestaande stukken een kleiner aantal nieuwe
stukken, ieder van hooger zilvergehalte, te slaan, of
door baren zilver bij te koopen en die te verbruiken
voor aanvulling van het gehalte der nieuwe roepijen.
In beide gevallen zal die bijvoeging van zilver een
zuiver verlies voor den Staat beteekenen. Zal Nederlandsch-Indi of Nederland tot dat offer bereid zijn,
indien niet onomstootelijk vaststaat dat die bijvoeging
noodzakelijk is? En wie zal dat nadeel moeten lijden?
Nederland, dat een welkom dbouch gevonden heeft
in zijne kolonin om zijne fouten in muntwetgeving
in vorige jaren uit te wisschen, of Nederlandsch-Indi,
dat genoodzaakt is geworden zooveel gedeprecieerd
zilver uit het moederland op te nemen zonder eenige
compensatie daarvoor te hebben verkregen?
Dit zou eene zeer netelige quaestie zijn.
De quaestie gaat echter nog veel dieper. Zelfs indien
de roepy van beter gehalte zou zijn dan onze tegenwoordige zilveren teekenmunt, kan deze toch nimmer
volwichtig van zilver worden gemaakt; de fluctuaties
in den zilverprijs maken dit beslist onmogelijk, en de
onaangename ervaringen van Mexico en de Straits
Settlements in de laatste 7 jaren zullen de idealisten,
die zulks nog wilden bepleiten, wel voor goed van
dat wandenkbeeld genezen hebben, indien zij tenminste
oogen hebben om te zien.
Dus de roepy zal in ieder geval eene hoogere
nominale waarde moeten hebben dan de intrinsieke
aan zilvergehalte. Wie zal dan in het vervolg dat

355
verschil waarborgen, indien de zilveren teekenmunt
niet meer als voorheen op zijne pariwaarde naar
Nederland gezonden zal kunnen worden ? Stel, dat een
belangrijk bedrag aan roepyen uit de circulatie terugvloeit, zoodat alle kassen bij banken, landskassen, enz.
met zilver overvuld geraken. Het gouvernement zal
dan beslist genoodzaakt worden al dat overtollige
zilver op te nemen, en daartegen het equivalent in
goudwaarde elders, bepaaldelijk in Nederland, af te
geven. Geschiedt dit niet, dan kan het niet uitblijven
of de roepy zou deprecieeren, eventueel zelfs tot haar
intrinsieke zilverwaarde, en de rampzalige gevolgen
daarvan zouden voor het land niet te overzien zijn.
In Nederlandsch-Indie zou dan een toestand geschapen
zijn als in Spanje, en in vroeger jaren in Itali; dat
zou zoo beschamend voor Nederland en NederlandschIndi zijn en zoo nadeelig voor den geheelen economischen toestand van het land, dat het ondenkbaar
is dat eenige Regeering, niet met blindheid geslagen,
zulk een avontuur zou durven beginnen. Koloniale
landen in gelijke omstandigheden als Britsch-Indi en
de Straits Settlements, hebben dan ook maatregelen
daartegen genomen door uitbetalingen in goudwaarde
elders, in het moederland, te verschaffen tegen teruggestorte zilveren teekenmunt. Nederland zelf heeft reeds
in art. 4 der Muntwet van 1884 de noodzakelijkheid
van die consequentie, om de zilveren teekenmunt op
waarde te houden, voor eigen land erkend. Zijne
Aziatische kolonie zal dus niet anders kunnen handelen.
Een der grootste Fransche economisten van dezen
tijd, RAPHAL GORGES LVY, heeft juist dezer dagen

356

die quaestie nog behandeld in een zeer lezenswaardig


artikel over het modernisme in de internationale bankpolitiek der latere jaren, (het artikel lesEtats Banquiers"
in de Revue des deux Mondes van i Maart 1913.
blz. 191), en verklaart daaromtrent o.a. het volgende:
Cette intervention gouvernementale n'est pas ncessaire dans les pays u 1'or circule librement et est
obtenable en change des billets, paree que, aussitt
que les changes s'lvent, le metal jaune estexport
par les particuliers. La u ceux-ci ne peuvent pas le
puiser dans la circulation, il faut que 1'authorit publique
opre les remdes qui ont le mme effet; et, pourles
effectuer sans difficult, le Trsor doit au pralable avoir
prpar les moyens de le faire, c'est a dire tre crditeur
de sommes importantes sur les places trangres."
Tot op zekere hoogte zal de Javasche Bank als
centrale bank mede kunnen werken om de pariteit
van de Indische roepy te handhaven, door goud-chques
af te geven op. goudcentra buiten Nederlandsch-Indie,
in de - eerste plaats op Nederland, of door gouden
munt af te geven in Indi. De Javasche Bank zou
zelfs genoodzaakt worden hare buitenlandsche wisselportefeuille te vergrooten, en al hare overige middelen
in goud-centra elders, en zoo zou noodzakelijk OOK de
goud-politiek van de Javasche Bank in het debat
gesleept worden. Doch zelfs met vergrooting van hare
buitenlandsche middelen zou de Javasche Bank die
taak niet alleen op hare schouders kunnen.nemen, en
ten slotte ook op het gouvernement terugvallen om
handhaving van de teekenmunt te vorderen, daar ook
zij niet mag gedogen, dat hare biljetten bij gebrke

357
van die handhaving zouden deprecieeren. Hoe men
de zaak dus ook beziet, Nederlandsch-Indi zal in ieder
geval een fohds moeten vormen waaruit ten slotte die
overwijzingen in goudwaarde kunnen geschieden.
Hoe kan zulk een fonds echter .gevormd worden?
Indien dit dadelijk zal moeten geschieden, niet anders
dan door eene leening; het is toch bijna ondenkbaar,
dat de Regeering uit hare gewone middelen zoo maar
dadelijk een zoo belangrijk bedrag zal kunnen afzonderen. Maar dan zal, zij het langs een anderen weg,
wederom hetzelfde resultaat bereikt worden alsof hetzij
de roepy een toeslag op zilvergehalte zou hebben
verkregen, hetzij de wet van 1884 plotseling tot uitvoering zou zijn gekomen. Immers in al deze drie gevallen zou het voelbare resultaat wezen, dat het verlies,
op den bestaanden voorraad zilveren teekenmunt geleden door den grooten achteruitgang in den zilverprijs
sedert 1870 (van 62 d. tot ca. 28 d.) plotseling onder oogen
moet worden gezien en voor een niet onbelangrijk
bedrag in hard cash" op tafel zou gelegd moeten worden.
Wie zal lust gevoelen om nu plotseling zulk een belangrijk bedrag (immers het zal een bedrag van verschillende
millioenen moeten zijn, vermoedelijk wel ongeveer 20
millioen gulden, wil het als fonds den noodigen waarborg geven), op te brengen, indien de.noodzakelijkheid
voor het oogenblik niet klaar gebleken is?
En zal deze quaestie niet dadelijk ontaarden in een
uiterst pijnlijk geschil tusschen Nederland en Nederlandsch-Indi wie van beiden de depreciatie van de
munt in omloop door opbrenging van zulk een fonds
voor zijne rekening zal moeten nemen? Ik vrees, dat

358
de gemoederen en de discussies over deze quaestie
zeer verhit zullen worden, en het eenige resultaat zal
wezen, dat aan weerszijden het opbrengen van het
fonds geweigerd zal worden. E e n practisch resultaat
zal dan niet verkregen zijn, maar wel zal in wijden
kring groote ontstemming zijn gesticht.
E n dat alles kan toch op zoo eenvoudige wijze
voorkomen worden.
BAGEHOT heeft reeds meer dan dertig jaar geleden
gezegd, dat de landen met groote zilvervoorraden van
gedeprecieerde teekenmunt moesten doorzieken. Nederland en Nederlandsch-Indi zijn thans reeds in zoover
doorgeziekt, dat voor het oogenblik het zoo lang bestaand hebbend te veel aan zilver reeds geheel in de
circulatie is opgenomen. Het zwakke punt bestaat
nog alleen' in de omstandigheid, dat tegenover de
minderwaarde van de gedeprecieerde teekenmunt in
circulatie nog geen fonds als equivalent bestaat; die
minderwaarde wordt op het oogenblik dus gedekt
door het crediet van den Staat, en is voor het oogenblik niet bemerkbaar, omdat de voorraad zoo schaarsch
is geworden, dat de nominale waarde thans gehandhaafd wordt ook zonder eenige tusschenkomst van
den Staat. Ingeval eener belangrijke terugvloeiing van
de Indische roepij zou dit plotseling anders kunnen
worden, en zou het euvel in schrille kleuren voor den
dag kunnen komen. Zelfs de onzekerheid, of dit niet
te eeniger tijd zou kunnen plaats vinden, zou aan het
Nederlandsch-Indische muntwezen een ernstig nadeel
kunnen toebrengen; de prijzen, de wisselkoersen in
Nederlandsch-Indisch geld uitgedrukt, zouden reeds

359
dadelijk daarvan den hoogst ongunstigen invloed
kunnen ondervinden. Het ziekte-proces, ook voor
Nederland en voor Nederlandsch-Indi uit de groote
daling van het zilver voortgekomen, hoe schoon ook
op weg van genezing, is op het oogenblik nog niet
geheel genezen Waarom dan nu plotseling dat ziekteproces open te snijden, weder geheel open te leggen,
nu het zoo goed op weg is te cicatriseeren ? Dat zou
toch geen goede heelkunde zijn.
Immers, juist sedert korten tijd is de genezing op
zulk een goeden weg. Sedert de nieuwe muntwetten
van 1912 is de aanmunting van nieuw zilver uit gekochte baren wederom toegestaan, doch wordt de
winst, als seigniorage behaald, in een afzonderlijk
muntfonds gestort. Het verbruik van zilveren teekenmunt in Nederlandsch-Indi gaat steeds voort, stukken
worden versmolten, stukken gaan teloor, en intusschen
Izal vermoedelijk nog herhaaldelijk meer zilver aangemunt moeten worden, doch dan steeds, met op zijde
legging van de seigniorage. De renten, op dit muntfonds gekweekt, zullen bij de hoofdsom worden geschreven. Er bestaat dus alle kans, dat over 15,
misschien reeds over 10 jaren, dat fonds tot een belangrijk bedrag zal zijn aangegroeid en alsdan opgewassen zal zijn tegen de eischen voor een goud-fonds,
dat een eigen Nederlandsch-Indische roepij op hare
I nominale waarde zou kunnen houden. Tegen dien tijd
jzou Nederlandsch-Indi zoo ver kunnen zijn, als thans
reeds Britsch-Indi en de Straits Settlements zijn, dat
pij zich de weelde kunnen veroorloven van een eigen
koloniaal muntstelsel ook voor de zilveren teekenmunt,

3o
voldoende gewaarborgd door een eigen^nruntfjonds.
Indien die tijd ook voor Nederlandsch-Indi zal
zijn aangebroken, zal de behandeling van deze quaestie nuttig zijn geworden, terwijl die behandeling op
dit oogenblik op zijn zachtst genomen praematuur is
te achten.
Dat men dus deze zaak late rusten, totdat wij in
deze zilver-quaestie voldoende doorgeziekt zullen zijn
om een zoo radicale wijziging te kunnen verdragen.
Mocht intusschen het ziekteproces wederom erger
worden, z, dat een tusschentijdsch ingrijpen noodzakelijk zou worden, in den geest als art. 4 der Muntwet van 1884, of zou Nederland of Nederlandsch-Indi
intusschen in een oorlog worden gewikkeld, z, dat
voorziening ook op dit punt onverwijld noodig mocht
worden, dan zijn uit de geschiedenis genoeg gegevens
voorhanden om tot eene dadelijke beslissing te kunnen
komen; men zal de verschillende quaestin dan zelfs
nog beter kunnen overzien dan thans, omdat men op
dat oogenblik zelf het beste zal kunnen oordeelen,
hetgeen alsdan naar omstandigheden te doen zal zijn.
Heden zou een ingrijpen in een of andere richting op
zuiver theoretische gronden bijna zeker geen voordeel
kunnen brengen.
Van welke zijden ik dus den vermoedelijken arbeid
van eene in te stellen Staatscommissie voor het doel,
omschreven in den brief van Uwe Excellentie van 18
Februari 1913 beschouw, kom ik tot de slotsom, dat
haar optreden in den tegenwoordigen tijd zeer vermoedelijk nutteloos zal zijn, ja zelfs schadelijk zou

36r

kunnen worden; dat haar optreden op dit oogenblik


in ieder geval ontijdig zou wezen, in verschillende
der belangrijkste punten zou doodloopen op conclusies,
welke op het heden toch niet door de regeering zouden
kunnen worden aanvaard, terwijl de minder belangrijke de instelling eener commissie niet zouden wettigen;
dat het daarentegen volstrekt niet uitgesloten is, dat
in later jaren eene dergelijke commissie nuttig werk
zal kunnen verrichten.
In die omstandigheden waag ik het aan het oordeel
van we Excellentie te onderwerpen, eene dergelijke
Staatscommissie voorshands nog niet in het leven te
roepen, tenzij binnen korten tijd nieuwe omstandigheden, op dit oogenblik nog niet te voorzien, alsnog
de bijeenroeping van eene commissie voor dat doel
wenschelijk zouden maken.
Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te
teekenen
Van Uwe Excellentie
de dienstwillige dienaar
w.g. VISSERING
President van De Nederlandsche Bank.

De Regeering heeft zich in 1913 alsnog met dat


advies vereenigd, en heeft dientengevolge van verdere
behandeling dier zaak op dat tijdstip afgezien.

HOOFDSTUK X .

De stand van het muntwezen in 1920 en de


beslissing omtrent de te voeren muntpolitiek voor de naaste toekomst.
De oorlog heeft ook in de munt-positie van Nederlandsch-Indi diep ingrijpende veranderingen gebracht.
In slechts zes tot zeven jaren tijds zijn vele wijzigingen
tot stand gekomen, die wij vroeger weliswaar in
eene verre toekomst niet onmogelijk hebben geacht,
doch die wij slechts konden verwachten na eene ontwikkeling van vele jaren. De ruwe noodzaak van den
oorlog heeft ook op dit gebied ingewerkt met eene
kracht, en heeft vooral veranderingen in bestaande
toestanden, gebracht met eene snelheid, dat men zich,
evenals in zoovele andere zaken, nauwelijks rekenschap
heeft kunnen geven van de beteekenis dier wijzigingen.
Voortdurend nemen wij weder gebeurtenissen waar,
die z nieuw voor ons zijn, dat wij de oogen eens goed
moeten uitwrijven om de belangrijkheid daarvan voldoende tot ons waarnemings-vermogen te doen doordringen.
Ik heb reeds in andere geschriften opgemerkt, dat
in muntzaken de feiten niet zelden aan de menschelijke
bedenkselen vooruitloopen, en dat wetenschap en overdacht systeem zich meermalen eerst aan die feiten

363
aanpassen, nadat deze reeds geheel voldongen zijn.
Het zelfde heeft zich thans weder voorgedaan in de
verhouding van het muntwezen der kolonin tot dat
van het moederland. Een kort relaas dier feiten kan
dit duidelijk maken
De oorlog heeft eene geheel andere uitwerking gehad
op het moederland dan op de kolonin. Nederland lag
tusschen de strijdende partijen, en in het midden van
de gevaarlijkste zne ter zee; de oorlog woedde direct
aan zijne grenzen, en niet alleen kon men van ons
gebied duidelijk het gebulder der explosieve stoffen,
hooren, doch de drang van den oorlog raakte ook
onmiddellijk ons maatschappelijke en economische
leven. Op den duur werd Nederland vrijwel gesoleerd
van de wereld; met veel moeite werd hier en daar
een smalle weg opengelaten om ten minste nog eenig
contact met andere deelen der wereld te houden. De
communicatie met onze kolonin werd gedurende eenige
jaren nagenoeg geheel verbroken.
Hoe anders is het beeld in onze kolonin!
In den aanvang van den oorlog maakte men ook
eenige weken van spanning door, doch toen het al
spoedig bleek, dat Nederland niet als mede-combattant
in den oorlog gesleurd werd, keerde de rust in onze
kolonin vrijwel terug. Men had in Indi in den aanvang eenige zeer verstandige maatregelen genomen,
die goed doel hadden getroffen om den eersten schok
op te vangen, doch daarna werd men in Indi meer
belangstellend toeschouwer van het vreeselijke drama
in Europa, dat in alle landen werd opgeblazen tot
den grooten tijd".
34

364
Telkens bleek het dan ook weder, dat men zich in Indi
niet voldoende rekenschap kon geven van de moeilijkheden, waarin de bewoners van Nederland zich
bevonden; en vooral niet van de delicate positie,
waarin het kleine Holland zich bevond tegenover de
met iedere maand scherper wordende manier van
optreden der groote belligerenten tegen ons.
Dit was aan Indi niet kwalijk te nemen, omdat
Holland geen mededeeling kon doen aan Indi van
den juisten stand van zaken; brieven werden streng
gecensureerd en veelal opgehouden; telegrammen
kwamen niet door, of anders na groote vertraging,
en ook sterk becritiseerd. Talrijke quaestin werden
dus in Indi verkeerd begrepen, of heelemaal niet
begrepen; en als mededeelingen dan al na groote
vertraging, niet zelden zeer onvolledig, overkwamen,
was de toestand in Holland dikwijls weder z veranderd,
dat zijn optreden niet zelden in strijd scheen met zijne
eigen vroegere beweringen. Men kon in Indi natuurlijk
niet doorgronden, dat Holland, door het altijd weer
wisselende aspect der gebeurtenissen rondom, ook tot
voortdurende wijzigingen in zijn handelen van het
oogenblik genoopt werd.
In Indi gaf een en ander aanleiding tot onvriendelijke beoordeelingen, en zeer ten onrechte vernam men
de langzamerhand wel wat afgezaagde beschuldiging,
dat Holland Indi in den steek liet, dat het zich los
maakte van Indi, indien dit tijdelijk in zijn kraam te
pas kwam. En dan werd daartegenover de half politieke, de half martelaars-leuze, vernomen: Indi los
van Holland!" zelfs uit den mond van personen, van

365
wie men een meer helderen kijk op den loop der
zaken had mogen verwachten.
Hoe weinigen zijn er, die deze positie goed hebben
ingezien? Holland was als eene vrouw, die door de
sterke omstanders vastgehouden werd in hare woning
tusschen de branden, die allerwege in de omgeving
uitsloegen; op een afstand, in het vrije veld, liepen
de kinderen te weeklagen, dat moeder niet naar ze
toekwam om ze te troosten voor den schrik, dat zij
den brand ook konden zien. Niet de vrouw maakte
zich los van de kinderen, maar deze waren door de
omstandigheden vrijgebleven, terwijl aan de moeder
hare bewegings-vrijheid ontnomen was.
Dat was de toestand voor Indi; het was door den
oorlog vrijgelaten, terwijl Holland en de andere neutrale
landen in Europa in de banden waren geslagen. Indi
kon vrijelijk zijne schepen overal heen sturen, en kon
zijne cultures en verdere producties blijven voortzetten.
Natuurlijk was het aanbod van de scheepsruimte kleiner
dan de vraag; zelfs heeft het zorgen gehad, dat zijne
producten zich te veel opstapelden, terwijl niet voldoende verkocht en verzonden werd; wij weten heel
goed, dat in dien tijd ook hulp van Holland werd
gevraagd om die steeds toenemende opstapeling te
financieren, welke hulp na overleg door Holland
werd toegezegd. Ik wil dus niet beweren, dat Indi
geheel zonder bekommernissen is gebleven, doch het
heeft zijne kracht van produceerend en van uitvoerend
land behouden, en het heeft volle vrije beweging gehad
om nieuwe markten in andere werelddeelen te zoeken.
Zoodra dus de scheepsgelegenheid beter werd, kon Indi

66

zich in nog veel vermeerderde kracht ontplooien, en kon


het evenals alle Aziatische landen voor het oogenblik
zelfs op toeneming van welvaart wijzen.
In al die opzichten stak het zeer gunstig bij Holland
af; zijne voedselmoeilijkheden zijn bij lange na niet
zoo groot geweest; werkeloosheid door den oorlog
kent het niet. Op die wijze is Indi een sterk uitvoerend
land geworden, in hoogere mate dan voorheen, ook
tegenover Nederland; toen de scheepvaart tusschen
Nederland en de Kolonin weder werd hersteld, kwamen
de schepen uit Indi overvuld aan, doch uit ons land
vertrokken zij daarheen met wanruimte; de wisselkoers
op ons land moest dus bij voortduring gunstig voor Indi
zijn, in zooverre De Javasche Bank dien niet wist te
beheerschen in samenwerking met De Nederlandsche
Bank. Feitelijk hield De Nederlandsche Bank den koers
voor ons land op door aan De Javasche Bank in de laatste
jaren tot zelfs ruim / 86 millioen aan goud af te geven.
Toen Engeland geen goud meer afgaf, leidde De
Javasche Bank hare zaken in Ponden via Nederland,
om van ons land iedere gewenschte hoeveelheid goud
te kunnen vragen. Ook de positie van De Javasche
Bank als hoedster van het muntwezen en van den
wisselkoers was dus z sterk geworden als in de
geschiedenis nog niet bekend is geweest.
Die toestand zal ook nog in de naaste toekomst
blijven voortduren. Immers Indi zal zijne toenemende
kracht als exporteerend land ook in volgende jaren
kunnen ontplooien, en staat in dat opzicht voor veel
betere ontwikkelings-voorwaarden dan het verarmde
Europa, zelfs inclusief Holland. De wisselkoers moet

3&7
dus in de volgende jaren in den regel in het voordeel
van Indi blijven, zelfs in aanmerking nemende de
remises naar Holland voor rente en dividend op verleend bedrijfskapitaal. De Javasche Bank zal daardoor
de beheersching over den stand der wisselkoersen
van Indi op andere landen minstens op goudpariteit
kunnen behouden.
Indien men dus thans tot eene scheiding van het
muntwezen zou willen komen, zouden voor Indi alle voorwaarden daarvoor vervuld zijn; alle redenen waarom
men dit in 1913 en vroegere jaren op economische gronden
nog niet zou hebben kunnen doen, zijn thans vervallen.
Men herleze slechts die bezwaren uit vroegere jaren, om
thans te kunnen constateeren, dat ze opgeheven zijn ingevolge de nieuwe door den oorlog geschapen toestanden.
Men zou dus thans de mogelijkheid en de wenschelijkheid om tot eene scheiding te komen ernstig in
overweging kunnen nemen.
Edoch, wij staan hier nogmaals voor het merkwaardige
geval, dat de feiten weder op het systeem vooruitgeloopen zijn. Immers die scheiding bestaat reeds; niet
in naam, niet volgens de wet, doch wel in de feiten,
in de praktijk.
Gedurende den oorlog heeft zich in ons Indi het
zelfde verschijnsel voorgedaan als overal elders, dat
het zilver werd weggestopt. Aanvoeren van zilver uit
Nederland gingen bezwaarlijk tijdens den oorlog, en de
weinige zendingen, die ten bedrage van 4,149,000.
in Indi aankwamen, waren niet voldoende om op te
wegen tegen het uit de circulatie door oppotten gezogen
geld. Indi heeft dus, hoewel niet dan na eenige aarzeling,

assw

368
i moeten

besluiten

I geven

o o k zijne

i n coupures

eigen

van /

z i l v e r b o n s u i t te

1 e n 2,50 (en sedert

I k o r t o o k v a n f 0.50) 1) D i t is g e s c h i e d o p g r o n d v a n het
besluit v a n d e n G o u v e r n e u r - G e n e r a a l v a n 18 J u l i 1919,
N o . ia.
De

Indisch

Staatsblad

N o . 408 (zie bijlage E ) .

G o u v e r n e u r - G e n e r a a l ontleende

besluit

aan artikelen

reglement

voor

h e t recht tot d i t

20 e n 21 v a n het R e g e e r i n g s -

Nederlandsch-Indi

(zie bijlage F ) .

D e uitgifte v a n deze z i l v e r b o n s i s dus b u i t e n eenige


muntwet o m g e s c h i e d ; a l s n o o d m a a t r e g e l w a s zij niettemin

geoorloofd,

mits

slechts

achterna

zou worden

v o l d a a n a a n het voorschrift v a n a r t i k e l 21, 2de a l i n e a


R e g e e r i n g s - r e g l e m e n t , dat d e K o n i n g dezen m a a t r e g e l
o n v e r w i j l d ter k e n n i s b r e n g t v a n d e S t a t e n - G e n e r a a l .
D e Indische z i l v e r b o n s zijn niet g a n g b a a r i n N e d e r l a n d ; d e N e d e r l a n d s c h e niet i n I n d i . D e o m l o o p v a n
N e d e r l a n d s c h e z i l v e r e n t e e k e n m u n t e n i n I n d i i s zeer
veel

geringer

oppotten,

geworden,

maar

niet

ongetwijfeld

alleen

meer d o o r het

ook. door

verbruik of

v e r k o o p v a n d i e z i l v e r s t u k k e n i n g e v o l g e de zeer sterke
r i j z i n g i n d e n prijs v a n het zilver-metaal.

D i e rijzing

i n prijs is o o k n d e r g e v o l g e n v a n d e n o o r l o g , w e l k e
d o o r n i e m a n d v o o r z i e n is, althans niet i n dien o m v a n g .
I n N o v e m b e r 1903 h a d het z i l v e r met 2111/16 pence
per ounce fijn het laagste punt b e r e i k t ; i n 1914 v r d e n
i) Op 31 Januari 1920 waren van deze Indische zilverbons in omloop:
4,969,632.50 a 2.50
4,924,942, 1.
.
112,390.50 0.50
De uitgifte van een belangrijk grooter bedrag is dringend noodig
geworden. Reeds is thans tot eene uitgifte van 60 millioen besloten.

369
oorlog was die prijs reeds opgeloopen tot 2415/16 cf.
(20 Juli 1914); thans, in begin 1920, had die prijs reeds
een cijfer bereikt van 89Y2 d. (11 Februari 1920), welke
prijs intusschen weder vrij belangrijk teruggeloopen is. 1)
De inhoud in zilver-metaal is dus voor onze Guldens en
Rijksdaalders tijdelijk reeds belangrijk meer waard geworden dan hunne nominale waarde. Het kon daarom
niet uitblijven of in den laatsten tijd moest opnieuw
gebeuren, wat in de jaren 186068 zoo voortdurend
plaats vond, dat onze zilveren munten uit Indi weggevoerd worden; de couranten hadden reeds berichten,
dat een Rijksdaalder thans in China de tegenwaarde
van f 3.75 opbrengt. Binnen korten tijd zal er dus
niet meer veel zilver in ons Indi aanwezig zijn. De
) Op 1 April 1919 was de zilverprijs te Londen 48 5/8 d.
per ounce fijn, en op 11 Februari 1920 89% d. Onze zilveren
teekenmunten zijn in omloop gebracht op eene pariteit van 62 5/8 d.
per ounce fijn. Met de laatste noteering te Londen zouden dus
ook onze teekenmunten belangrijk opgeld moeten doen. Dat heeft
intusschen in Nederland nog niet plaats gevonden, omdat ondanks
alle verboden van buitenlandsche Regeeringen, en medewerking van
de Nederlandsche Regeering, om smokkelen van vreemde .zilveren
teekenmunten over de grenzen naar Nederland tegen te gaan, niet is
kunnen worden verhinderd, dat toch eene zekere hoeveelheid zilver ons
land is binnen gedrongen. Daardoor is de prijs van zilver-metaal in
Nederland den laatsten tijd genoteerd geweest 65. tot 67.
per Kilogram fijn, terwijl uit 1 Kilogram fijn zilver 105,82 aan
zilveren guldens zouden kunnen geslagen worden. De zilver-circulatie
in Nederland wordt dus op het oogenblik beschermd tegen versmelting en verkoop als bullion zoowel door dien smokkelhandel
als door de depreciatie van de buitenlandsche wisselkoersen
( sterling op 10,66), waardoor de netto verkoopsprijs van zilver
in Londen, ondanks de hooge noteering in Engelsch geld, niet eens
aantrekkelijk is voor uitvoer van zilveren teekenmunt uit Nederland.
x

37Q

voorraad bij De Javasche Bank was in Januari 1920


reeds geslonken tot het luttele bedrag van 1,716,283..
Waarschijnlijk zal zilver dus spoedig opgehouden
hebben nog een belangrijk deel van de munt-circulatie
in onze kolonin uit te maken.
Deze ongewone rijzing in den prijs van het zilver
heeft aan de Regeering aanleiding gegeven om een
wets-voorstel in te dienen, dat het gehalte van fijn
zilver in onze teekenmunten wordt terug gebracht van
0,945 fijn zilver op 720/1000 fijn. Het voorstel is met
grooten spoed behandeld en verheven tot de wet van
27 November 1919 (Staatsblad No. 786) (zie bijlage D).
De tegenwoordig in omloop zijnde zilveren teekenmunten zullen dus in onze kolonin, voor zooverre zij nog
niet in den smeltkroes of over de grenzen verdwenen
zijn, zelfs spoedig uit den omloop genomen worden.
Wij staan dus reeds voor het feit, dat een nieuwe
munt in Indi en in ons land moet ingevoerd worden.
Deze mogelijkheid, reeds verondersteld in mijn advies
in 1913, is dus, zij het op andere gronden, ook alreeds
werkelijkheid geworden.
Die invoering zal in het moederland vrij spoedig
kunnen geschieden; tijdelijk zal de circulatie in Nederland
nagenoeg geheel uit zilverbons gaan bestaan; voor
Indi zal de uitvoering van die verandering echter
meer tijd moeten nemen, daar de afstanden aldaar
zooveel grooter zijn; de officiele buiten-omloop-stelling
voor de zilveren munten zal in Indi dus veel later
gesteld moeten worden dan in ons land. Wederom
op dien grond zal het feit zich voordoen, dat de muntcirculatie van zilver (en dus ook van zilverbons) in

37i

Indi, althans tijdelijk, noodwendig eene andere moet


zijn dan in het moederland.
In deze merkwaardige omstandigheden kan dus alleen
het gouden tientje overblijven om als gezamenlijke munt
voor Indi en het moederland te dienen. Doch zelfs
dit muntstuk wordt thans feitelijk in de praktijk uitgeschakeld.
Toen opnieuw kenteekenen ziqh voordeden, dat
Indi belangrijke bedragen aan standpenningen van
Holland zou kunnen opvragen, heeft De Nederlandsche
Bank in 1917 besloten om 40 millioen gulden aan gouden
tientjes voor hare eigen rekening in Utrecht te doen
slaan. Door eene fout in de Muntwet, welke geen
rekening houdt met het feit, dat de Nederlandsche
muntfabriek niet in Amsterdam ligt, zoodat aanmunting
uit baren goud of uit vreemd goud een vervoer heen
en terug tusschen Amsterdam en Utrecht noodig
maakt, levert aanmunting voor particulieren een niet
onbelangrijk verlies op uit hoofde van transport- en
assurantiekosten; De Nederlandsche Bank heeft dus
die aanmuntingen niet verder voortgezet, meenende tot
dit bedrag van 40 millioen gulden reeds hare tegemoetkoming te hebben getoond. Toen dan ook die volle
40 millioen gulden, met nog 16 millioen gulden daarboven uit ouden voorraad van tienguldenstukken, aan
De Javasche Bank voor Indi waren afgestaan, heeft
De Nederlandsche Bank voorgesteld uitheemsche gouden
muntstukken aan De Javasche Bank ter beschikking te
stellen, in den vorm van Sovereigns, omdat anders de
voorraad gouden tientjes bij De Nederlandsche Bank
te klein dreigde te worden, ja zelfs binnenkort geheel

37

uitgeput zou zijn; De Nederlandsche Bank had harerzijds kunnen volstaan met slechts Nederlandsche zilverbons ter beschikking te stellen, als zijnde in Nederland
wettig betaalmiddel tot ieder bedrag; die Nederlandsche
zilverbons waren echter niet geschikt voor de metaalkas
der Indische circulatiebank; deze laatste heeft dus
gaarne van de gelegenheid gebruik gemaakt om die
vreemde muntstukken uit het moederland te betrekken.
Door een en ander was echter het laatste gemeenschappelijke muntstuk voor het muntverkeer tusschen
Nederland en de kolonin feitelijk uitgeschakeld; sedert
korten tijd bestaat dus de eenheid in muntwezen tusschen
die beiden wel in naam, in de praktijk echter grootendeels niet meer. Beiden hebben nog dezelfde rekeningseenheid en waardemeter, doch de circulatie is in beide
gebieden nagenoeg reeds gescheiden, en na intrekking
der zilveren munten in Nederland zal die scheiding
dus, althans tijdelijk, vrijwel voltooid zijn.
In deze omstandigheden is De Nederlandsche Bank
tot een belangrijk besluit gekomen; met name om
voor het oogenblik geen goud meer voor de kolonin
af te staan. Zij is hiertoe geleid door de volgende
overwegingen:
De oorlog heeft den toestand in onze kolonin tegenover het moederland in di mate veranderd, dat de
exporteerende kracht van de kolonin tegenover het
moederland zeer belangrijk is toegenomen; z belangrijk zelfs, dat Nederland in op het oogenblik afzienbaren tijd niet in staat zou zijn om het verstoorde evenwicht tusschen in- en uitvoeren tusschen die beiden met
goud-betalingen te herstellen; betalingen in goud mogen

373
slechts gebruikt worden om te trachten dit evenwicht te
herstellen, indien voorzien kan worden, dat dit herstel
langs normalen weg, bijv. binnen den tijd van een seizoen,
weder kan nagestreefd worden; kan men de mogelijkheid tot dit herstel binnen een dergelijken afzienbaren
tijd niet ongeveer met zekerheid aannemen, dan bewijst
zulks, dat nieuwe invloeden aan het werk zijn, z
machtig, dat op den duur dat evenwicht door goudzendingen niet te verkrijgen zal zijn. In die omstandigheden is het eene fout om goud ter beschikking te
stellen; men zou daarmede slechts eenen kunstmatigen
toestand scheppen, waardoor de werkelijke toestand
verdoezeld zou worden. Die ongunstige toestand moet
door meer krachtige maatregelen bestreden worden,
in de eerste plaats door opwerking van den export
naar, en door inperking van den import uit het andere
gebied, dat agio boven ons land doet; de prikkels om
tot verbetering van dien toestand te geraken, gelegen
in hoogere wisselkoersen voor den export en lagere
voor den import, mogen dan tijdelijk niet buiten werking
gesteld worden door het scheppen van een kunstmatig
evenwicht door goudzending, welk kunstmatig ingrijpen
toch niet op den duur zou zijn vol te houden. Zou
dat tijdstip bereikt worden, waarop de goud-afgifte zou
moeten worden gestaakt door onmacht om de goudzendingen vol te houden, dan zou men niet meer staan
slechts voor eenen achteruitgang in koers, maar voor
eene ineenstorting, een collapse", zooals thans vele
landen als waarschuwend voorbeeld hebben getoond;
onze groote fout zou dan geweest zijn, dat wij door
onze op den duur vergeefsche pogingen tot beheer-

374
sching van den wisselkoers door goudafgifte, de natuurlijke middelen tot herstel zouden hebben tegengehouden.
Wij zouden dan den ongunstigen toestand voor ons
land slechts in de hand hebben gewerkt, in plaats van
dezen te hebben bestreden. In dergelijke omstandigheden bewijst men dus niet een dienst aan het algemeen
belang door goud-afgifte, doch slechts een ondienst.
Nog eenige bijkomstige overwegingen hebben De
Nederlandsche Bank tot dit besluit geleid. In Nederland meende de circulatiebank geen goud aan het
publiek te moeten alstaan, omdat het publiek, door
het belangrijke agio op goud-metaal elders te verwerven,
een geheel ongemotiveerde persoonlijke winst door die
afgifte kon maken. De Javasche Bank bleef echter
evenals vroeger vreemde goudstukken aan het publiek,
bepaaldelijk aan hadji's en Arabieren, afgeven tegen
belangrijk hoogere prijzen, dan waarvoor zij het goud
van de Nederlandsche Bank verwierf. Het was toch
inderdaad niet noodig, of liever niet gewenscht, dat
De Nederlandsche Bank haar goud tegen ouden prijs
zou afstaan, om anderen in staat te stellen met dit
goud eene belangrijke winst te maken. Die winst werd
langs een omweg zelfs voor een deel door vreemde
bankiers gemaakt! Bij hunne wisselzaken in Indie
hielden de Engelsche bankiers er rekening mede, dat
zij hunne opgekochte Ponden-wissels via Londen in
Nederlandsch geld konden omzetten, en dan zeker
konden zijn met medewerking van De Javasche Bank
de Nederlandsche Guldens op goudbasis in Nederlandsch-Indische Guldens om te zetten; en tot die
medewerking was De Javasche Bank in staat, omdat

375
zij voortdurend ieder gevraagd bedrag aan goud van
De Nederlandsche Bank kon verkrijgen. Dit werd in
Engeland zelfs z gewaardeerd, dat De Nederlandsche
Bank betuigingen van erkentelijkheid ontving uit
Engelsche kringen, dat deze goudbasis de Engelsche
wisselarbitrage zoo steunde. Onze goud-afgiften kwamen
dus Engelsche arbitrageanten ten goede, toen Engeland
zijne afgiften van goud aan ons reeds lang had gestopt.
Daarvoor mocht toch ons Nederlandsche goud niet
dienen.
Nog eene andere overweging is geweest, dat Indi
thans door zijne groote kracht tot export zijne goederen
kan verkoopen naar Amerika, Japan, en nog andere
landen, die in eene positie waren, dat zij vrijelijk
goud konden afgeven. Zoolang De Javasche Bank in
de buitenlandsche markt niet meer vrijelijk goud kon
verkrijgen, heeft De Nederlandsche Bank haar geholpen;
nu dit wederom mogelijk is geworden, is het logischer,
dat de Indische circulatiebank het goud, dat zij wenscht
te verwerven, ook maar uit die landen betrekke, met
de toepassing van haar Gold-Exchange-politiek op die
landen; zouden wij goud blijven afgeven aan Indi,
dan zou het resultaat zijn geweest, dat de uitvoer uit
Indi bijv. naar Amerika-zou hebben plaats gevonden
tegen betaling van dollars, welke laatste door hun
agio boven den gulden in een grooter aantal guldens
zouden zijn om te zetten, welke guldens wederom in
goud uit onze kelders voor Indische rekening zouden
worden weggetrokken. Handelaars in Indi, banken
aldaar, zoowel van Nederlandsche als van vreemde
nationaliteit, zouden op die wijze eene winstgevende

376
dollar-arbitrage ten koste van ons goud kunnen opzetten.
Ook dat was toch zeer ongewenscht.
Waren wij, tegen al deze invloeden in, voortgegaan
met afgifte van goud aan D e Javasche Bank voor de
oude pariteit, dan zou feitelijk langs een anderen weg,
en zij het dan op andere motieven, weder een toestand
geschapen zijn als in 186068 in het leven was geroepen
door de onjuiste wisselpolitiek onzer Regeering; ook
wij zouden thans tegen den loop der wisselkoersen
ingegaan zijn, zonder in staat te zijn op den duur dien
loop der wisselkoersen door de goudafgifte volledig
te beheerschen. W i j zouden dan in anderen vorm
dezelfde fout begaan als het Gouvernement in 186068.
Onze fout zou nog minder te verontschuldigen zijn,
want wij behoorden thans beter te weten.
Op al die gronden heeft De Nederlandsche Bank,
na in de laatste 1V2 j
steeds grootere quantiteiten, tot een totaal-bedrag van per saldo ongeveer
86 millioen gulden aan goud te hebben afgegeven
voor Indi, bemerkende, dat zij door de gewijzigde
omstandigheden althans tijdelijk niet meer in staat
zou zijn door goud-afgifte de wisselkoersen te blijven
beheerschen, verklaard, dat zij voorloopig geen goud
meer kan afstaan; zij gaf daarbij echter de verklaring
af, dat, indien de koloniale circulatiebank met het oog
op hare Gold-Exchange-politiek goud noodig zou
hebben om hare metaaldekking op peil te houden, en
zij dit elders ter wereld niet meer zou kunnen verkrijgen, D e Nederlandsche Bank, in een dergelijk
geval van nood en van klaarblijkelijk algemeen belang,
alsnog bereid zal zijn goud aan de Indische circulatiebank
a a r

i n

377
af te geven, voor zooverre zij op zulk een tijdstip
hiertoe in staat zou zijn.
Resumeerende, kan men dus op het oogenblik als
feitelijken toestand constateeren, dat het Indische muntwezen reeds gescheiden is van het Nederlandsche; niet
Nederland heeft Indi in den steek gelaten, doch de
omstandigheden hebben in dit opzicht voor Indi eene
zelfstandige positie geschapen; daarbij is Indi,
wat export-mogelijkheid betreft, de meer krachtige
geworden.
Welnu, laten wij dien toestand dan ook in theorie
aanvaarden, en in de Muntwet vastleggen.
Indi is thans krachtig genoeg hiervoor; blijft het
ook in de toekomst in die mate een exporteerend land,
dan kan het onder leiding van zijne circulatiebank
met eene voorzichtig voortgezette Gold-Exchangepolitiek zijne wisselkoersen op het buitenland volledig
beheerschen; het heeft thans voldoende eigen kracht
om de pariteit van zijn eigen munt te handhaven, wat
in 1913 nog quaestieus geacht mocht worden; zijn
eigen Indische Munt-fonds, volgens de wet van 1912
gevormd, zal thans bovendien zeer versterkt kunnen
worden, door oplegging van de seigniorage uit de
muntverzwakking van 945/1000 tot 720/1000 te verkrijgen, welk voordeel natuurlijk ook bij de uitgifte
van eene eigen Indische ropy blijft behouden. Terwijl
juist in 1913 n van de bezwaren was, dat een dergelijk Munt-fonds noodig zou zijn voor de handhaving
van de pariteit, terwijl het een uiterst moeilijke quaestie
zou wezen wie voor de vorming van dat Munt-fonds
zou moeten zorgen, kan ook deze quaestie thans worden

378
opgelost, indien door een kleine wetswijziging dit
Munt-Fonds ook dienstbaar kan gemaakt worden voor
de handhaving van de pariteit van de Indische teekenmunt 1). Zou Indi tijdelijk eene malaise moeten
doormaken, als waarin nu bijna alle Europeesche landen
zich bevinden, dan staat de bevoegdheid voor Indi
thans vast om zelfstandig leeningen aan te gaan;
mocht hulp van het moederland in een dergelijk geval
noodig zijn, dan kan men verwachten, dat Nederland
even goed zijne belangstelling zal toonen als ter gelegenheid van de tot nu toe uitgegeven Indische leeningen,
waarin Nederland een zeer belangrijk deel heeft genomen. Scheiding van het muntwezen zal dus niet
beteekenen een in den steek laten van de kolonin
door het moederland, doch veeleer eene ontwikkeling
van Indi tot meer eigen kracht ook op dit punt.
Scheiding zal dan zijn niet eene kleineering, maar eene
opheffing.
Het bezwaar van eene groote circulatie van gedeprecieerd zilvergeld bestaat niet meer. De ongezonde
munt-toestanden van vroeger zijn thans doorgeziekt,
en Indi is krachtiger dan ooit daaruit te voorschijn
gekomen.
De Kolonin kunnen dan hun eigen NederlandschIndischen Gulden of Indische ropy invoeren, als waardemeter op n lijn staande met den Nederlandschen
!) Zie hierover ook o.a. het belangwekkend artikel van Mr.
J . WESTERMAN HOLSTIJN Eenige Indische Munt-quaesties" in
Koloniale Studin (April-nummer 1920) blz. 219.

379
Gulden; de wissel-pariteit met Nederland kan dan
even zoo goed gehandhaafd worden als dit onder bestaande omstandigheden al of niet mogelijk is gebleken.
Ten aanzien van de gouden munt zou men kunnen
overleggen om f het Nederlandsche tienguldenstuk
in gebruik te laten, f ook een eigen goudstuk als
goud-ropy in te voeren, zooals Britsch Indi onlangs
met den gouden mohur deed, ofschoon ook aldaar de
Sovereign nog wettig in omloop is gebleven. Beide
oplossingen zouden voor een gouden muntstuk aanvaard kunnen worden. Zelfs zou Indi het zonder
een eigen goudstuk in de circulatie kunnen stellen
omdat het Nederlandsche goudstuk in de circulatie
feitelijk nimmer gewild is geweest. Met verstandige
toepassing van de Exchange-politiek, en daarmede ook
steunende op andere goudlanden, zou de goudwaarde
van de Indische ropy niettemin voorshands voldoende
gehandhaafd kunnen worden.
Het slaan van muntstukken kan ook in het vervolg
ai Utrecht blijven geschieden; een eigen Munt-Inrichting
is voor Indi ook in het vervolg nog overbodig te
achten; zij zou zeer kostbaar zijn, vooral in het beheerend- en technisch personeel. Men zou van de
Munt te Utrecht waarborgen kunnen vragen, dat z i j \
in de toekomst, ook voor Indi, sneller kan werkenm capaciteit kan zij met geringe kosten tot n der
grootste van Europa gemaakt worden. Er zijn vele
Staten, die het zonder eigen Munt-Inrichting stellen en
buiten hunne grenzen munt-opdrachten laten uitvoeren

8o

Mocht een oorlog het wereldverkeer wederom afsnijden,


dan hebben wij thans genoeg geleerd hoe wij ons
met surrogaten ook op muntgebied kunnen redden,
die niet gevaarlijk voor het crediet van het land
behoeven te zijn, mits zij slechts met verstand en
voorzichtigheid gebruikt worden.
Alle ernstige bezwaren, vroeger tegen eene scheiding
van muntwezen tusschen onze Oost-Indische kolonin
en het moederland bestaande, zijn thans verdwenen.
De tijd is rijp voor eene definitieve beslissing.
Laten wij trachten thans daartoe te komen.

BIJLAGEN:
A.

Wet van den isten Mei 1854 (No. 75) tot regeling
van het Muntwezen in Nederlandsch-Indi.

B.

Uittreksel uit de wijziging van de Muntwet 1901


voor Nederland bij de wet van 31 October 1912
(No. 324).

C.

Nieuwe Muntwet voor Nederlandsch-Indi van


31 October 1912 (No. 325).

D.

Wet van 27 November 1919 tot wijziging van de


Muntwet 1901 (voor Nederland) en van de
Indische Muntwet 1912 (No. 786).

E.

Ordonnatie van Z. E . den Gouverneur-Generaal


van Nederlandsch-Indi over uitgifte van zilverbons in Nederlandsch-Indi.

F.

Uittreksel uit

het

Regeerings-reglement

Nederlandsch-Indi.
G.

Overzicht van specie-zendingen 1852-1870.

H.

Overzicht van specie-zendingen 1871-1919.

voor

BIJLAGE A .

(No.

75).

Wet

van

den

/sten Mei

van het Muntwezen van

1854, tot

regeling

Nederlandsch-Indi.

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der


Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog
van Luxemburg, enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut!
doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat art. 59
der Grondwet bepaalt, dat het muntstelsel in de kolonin
en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen
wordt geregeld door de wet;
dat bij Koninklijk Besluit van den i2den Juni 1839
{Staatsblad van Nederlandsch-Indi
no. 37) de Nederlandsche gulden, zooals dezelve bij de wet van den
2sten Maart 1839 (Staatsblad no. 6) voor dit Rijk is
bepaald, verklaard is te zijn de standpenning van
Nederlandsch-Indi, en dat die standpenning, uit kracht
van de publicatie van onzen Gouverneur-Generaal
van Nederlandsch-Indi, van 26 Maart 1846 (Staatsblad van Nederlandsch-Indi no. 10), thans wordt vertegenwoordigd door den recepis;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
2

33
ARTIKEL I.

's Rijks muntspecin in Nederlandsch-Indi zijn


zilveren standpenningen, zilveren en koperen pasmunt en gouden negotiepenningen.
A R T . 2.

De standpenningen
muntstukken:

zijn

de

volgende

zilveren

ae Nederlandsche gulden, zijnde ook de eenheid


van het muntstelsel voor Nederlandsch-Indi;
de rijksdaalder of het stuK van twee en een
halven gulden;
de halve gulden;
zooals zij zijn verordend bij de wet van 26 November
1847 {Staatsblad no. p).
A R T . 3.

Zilveren pasmunt
het stuk van
het stuk van
het stuk van

zijn:
1/4 (een vierde) gulden;
1/10
tiende) gulden;
J/20 i
twintigste) gulaen.
een

ART.

4.

Koperen pasmunt zijn:


de cent of het honderdste van den gulden;
de halve cent.
De beeldenaar en middellijnen worden door
Ons bepaald bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit.
Het gewicht dezer muntstukken wordt binnen
een jaar na het in werking brengen dezer wet door
de wet geregeld en de uitgifte bepaald.

384
ART.

5.

De negotiepenningen zijn:
de gouden Willem;
de dubbele en halve Willem;
de gouden dukaat en
de dubbele dukaat;
zooals zij zijn verordend bij de wet van 26 November
1847 (Staatsblad no. p).
A R T . 6.
Het gewigt van het stuk van 1/4 gulden is drie
wichtjes, honderd tachtig duizendste van een wigtje;
van het stuk van 1/10 gulden, een wigtje, twee honderd
vijftig duizendste van een wigtje;
van het stuk van 1/20 gulden, zes honderd tien
duizendsten van een wigtje.
De ruimte in gewigt is: voor het stuk van 1/4
gulden, zes duizendste; voor het stuk van 1/10 gulden
tien duizendste, en voor het stuk van 1/20 gulden
twaalf duizendste gedeelten van het gewigt voor elk
stuk bepaald, zoowel boven als beneden dat gewigt.
A R T . 7.
Het gehalte der zilveren pasmunt is zeven honderd
twintig duizendsten (0,720) met eene ruimte van twee
duizendsten, zoowel boven als beneden dat gehalte.
A R T . 8.
De beeldenaar der zilveren pasmunt is: aan de voorzijde 's Rijkswapen tusschen de aanduiding der geldswaarde 1/4
G , 1/10
G , 1/20
G , benevens

35
het jaartal en het omschrift: Nederlandsch-Indi, met
zoodanige verkortingen als de grootte van het stuk
vereischt, en aan de keerzijde de aanduiding der
geldswaarde in de Maleische en Javaansche talen.
Deze stukken worden in den ring gemunt, met een
staanden kartelrand.
ART.

9.

De middellijnen der zilveren pasmunt worden door


Ons bepaald bij een in het Staatsblad te plaatsen
besluit.
ART.

10.

De aanmunting van pasmunt voor NederlandschIndie geschiedt alleen voor rekening van den Staat
en krachtens eene in elk geval door Ons te verkenen
magtiging, tevens bepalende het bedrag der aanmunting.
Dit bedrag wordt telken jare in de Staatscourant
medegedeeld.
Het maximum van elke soort uit te geven pasmunt
wordt, binnen drie jaren na het in werking brengen
van deze wet, door de wet bepaald.
ART.

11.

De negotiepenningen zijn geen wettig betaalmiddel.


Niemand is verpligt zilveren pasmunt tot een hooger
bedrag dan tien gulden of koperen pasmunt tot een
hooger bedrag dan twee gulden in betaling aan te nemen.
ART.

12.

Vreemde zilveren muntspecin, waarvan de koers,


op de innerlijke waarde gegrond, door Ons, op voor-

386

stel van het koloniaal Bestuur is bepaald, worden in


's Lands kassen in Nederlandsch-Indi in betalingaangenomen.
ART. 13.

Geene valsche, vervalschte, in waarde verminderde,


verminkte of geschonden muntspecin, worden in 's
Lands kassen aangenomen, en is niemand gehouden
dusdanige specin aan te nemen.
ART. 14.

Alle thans in Nederlandsch-Indi wettig omloopende


betaalmiddelen blijven voorloopig op den bestaanden
voet gangbaar.
ART. 15.

Het verbod van invoer van kopermunt, uit de


buitenbezittingen in Nederlandsch-Indi naar Java en
Madura, wordt gehandhaafd.
ART, 16.

Binnen drie jaren na het in werking treden dezer


wet, wordt het bedrag van omloopende kopermunt
verminderd tot op de hoeveelheid, die als koperen
pasmunt zal blijken noodig te zijn.
Binnen een gelijk tijdsbestek worden de recepissen,
uitgegeven krachtens de publicatie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indi van den 4de
Februari 1846 (Staatsblad van Nederlandsch-Indi
no. 3), buiten omloop gesteld, nadat aan de houders
de gelegenheid tot inwisseling tegen zilveren munt,
gulden om gulden, zal zijn verstrekt.

387
ART.

17.

De recepissen verjaren twee jaren na afloop van


den termijn voor de geheele verwisseling te stellen.
ART.

18.

Maandelijks wordt door den Gouverneur-Generaal


openbaar gemaakt het bedrag der ingetrokken kopermunt en der ingewisselde en vernietigde, alsmede dat
der nog niet ingewisselde recepissen.
ART.

19.

-Jaarlijks, te beginnen met i- Januari 1855, wordt


door Onzen Minister van Kolonin aan de StatenGeneraal gezonden een verslag omtrent de uitvoering
aan de tegenwoordige wet gegeven.
ART.

20.

De middelen tot dekking der uitgaven, noodig tot


regeling van het muntwezen in Nederlandsch-Indi,
worden door de wet vastgesteld.
ART.

21.

Ten aanzien van de vervolging en de bestraffing


hier te lande der misdrijven gepleegd met opzigt tot
's Rijks muntspecin, in de tegenwoordige wet vermeld,
worden deze gelijk gesteld met de nationale gangbare
muntspecin.
ART.

22.

Op een nader door Ons te bepalen tijdstip zal deze


wet in Nederlandsch-Indi afgekondigd en in werking
gebragt worden.

388
A l l e vroegere, met de tegenwoordige wet strijdende
verordeningen zijn van dat tijdstip af vervallen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal
worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Collegin en Ambtenaren, wien
zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de
hand zullen houden.
Gegeven te Amsterdam, den isten M e i 1854.
WILLEM.
De Minister van Kolonin
C . F . PAHUD.

Uitgegeven den zesden M e i 1854


De Directeur van het Kabinet des Konings
DE K O C K .

BIJLAGE B .

Uittreksel uit de gewijzigde Muntwet voor


Nederland.

(No. 324.)

Wet van den gisten October 1912, tot wijziging en aanvulling van de Muntwet igoi.
ARTIKEL I.

In art. 2 der Muntwet 1901 wordt het bepaalde


A. I. a gelezen als volgt:
in goud:
het tienguldenstuk;
het vijfguldenstuk.
2.

ART.

In het eerste lid van art. van gemelde wet wordt


na het woord tienguldenstukken" ingevoegd vijfguldenstukken".
Aan dat artikel wordt het volgende lid toegevoegd:
Van het, in het tweede en vierde lid van dit artikel gestelde verbod om rijksdaalders, guldens, halve
guldens en zilveren pasmunt aan te munten anders
dan uit zilver door versmelting van rijksmunten verkregen, kan door Ons afwijking worden toegestaan,
wanneer de behoeften der circulatie zulks noodig
maken. De sommen benoodigd voor den aankoop
3

39

van zilver worden op de begrooting van rijksuitgaven


gebracht, welke door de wet wordt vastgesteld.
A R T . 3.

Na artikel 3 van gemelde wet wordt ingevoegd:


A R T . $6ts.
De winst op aanmuntingen van munten verkregen,
wordt, na aftrek van de kosten van aanmunting, besteed tot aankoop van inschrijvingen in een of meer
van de Grootboeken der Nationale Schuld, welke
inschrijvingen worden overgeschreven onder een hoofd
van rekening luidende: Fonds uit de zuivere winsten,
verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het
Rijk". De renten van de ten name van het fonds ingeschreven Nationale Schuld worden aan het Fonds
toegevoegd.
De ten name van genoemd fonds staande Grootboek-inschrijvingen kunnen uitsluitend worden vervreemd tot verkrijging van zoodanige bedragen als
noodig zijn tot dekking van de ten laste van het Rijk
komende verliezen door de ontmunting ofvermunting
van munten geleden. De opbrengst van de vervreemde
Grootboek-inschrijvingen wordt verantwoord onder
de middelen tot dekking van de uitgaven van den
dienst, welke met de verliezen der ontmunting of vermunting wordt belast.
Van de bedragen, welke ingevolge het eerste lid
van dit artikel besteed zijn tot aankoop van Grootboek-inschrijvingen en van de bedragen, waarover

39i

volgens het tweede lid is beschikt, wordt jaarlijks eene


rekening door Ons aan de Staten-Generaal overgelegd.
ART. 4.

In art. 6 der gemelde wet wordt de staat gelezen


als volgt:
MUNTSOORT.

J ^ - ,

Middellijn.
wettelijk ruimte wettelijk ruimte
duizendsten
gram
duiz. millimeters.
6

f f

1 10

gulden

Goud. \ S

ducaat

/ 2 /
1
1

Zilver <

*/

/ 25
\ 10

900

1,5

6,720

900

1,5

3,360

983

gulden

1,0

945
945

cent

3,494

2,5
2

22,5
18.0

21,0

945

1,5

1,5
i5

25,000
10,000

4
5

22,0

640
640

4,0
4,0

3,575
1,400

10
15

19,0
15,0

5,000

38.0
28,0

Vierkant met zijden


van 18. mM. behoudens de afronding
der hoeken.
( V it 950 koper 10 koper 4,000 n op
23,5
Brons.<
40 tin
5 tin
2,500 honderd
19,0
f t/g 10 zink
5 zink
1,250 stukken.
14,0
Nikkel

\
'kkel
ikkel )
" (750 koper 10 koper ) ^ "
n

'

1 0

BIJLAGE C .

Nieuwe Muntwet voor Nederlandsch-Indi.

(No. 325).

Wet van den gisten October igi2, houdende

nadere regeling van het Nederl.-Indisch


muntwezen.
Wij WILHELMTNA, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut!
doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenschelijk is de wetten tot regeling van het Nederl.Indische muntwezen door eene nieuwe wet te vervangen :
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan,, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I .

De rekeningseenheid van het muntstelsel in Nederl.Ind is de gulden.


De gulden is verdeeld in honderd centen.

393
A R T . 2.
Wettige munten in Nederlandsch-Indi
A.
I.

zijn:

met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel:


tot ieder bedrag:

a. in goud:
het tienguldenstuk;
het vijfguldenstuk;
b. in zilver:
de rijksdaalder of twee en een halve gulden;
de gulden;
de halve gulden;
II.

tot beperkt bedrag, de volgende pasmunten:

a. in zilver:
het stuk van l/ (

e e n

vierde) gulden;

het stuk van i/io (een tienden) gulden;


b. in nikkel:
het vijfcentstuk;
c. in koper:
het twee en een halve centstuk;
de cent;
de halve cent;
B. zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel:
de gouden dukaat.
A R T . 3.
Rijksdaalders,

guldens

en halve guldens

kunnen

slechts voor rekening van den Lande worden aangemunt, ter vervanging van Nederlandsche of Nederl.-

394

Indi sche wettige zilveren munten, die aan den omloop


worden of zijn onttrokken.
Aanmunting van pasmunt voor Nederlandsch-Indi
geschiedt alleen voor rekening van den Lande.
Voor de aanmunting van zilveren pasmunt mogen
alleen Nederlandsche of Nederlandsch-Indische wettige
munten gebezigd worden.
Van het in het eerste en in het derde lid van dit
artikel gestelde verbod om rijksdaalders, guldens, halve
guldens en zilveren pasmunt aan te munten anders
dan uit zilver door versmelting van Nederlandsche
of Nederlandsch-Indische wettige munten verkregen,
kan door Ons, op voordracht van onze Ministers van
Kolonin en van Financin, afwijking worden toegestaan, wanneer de behoeften der circulatie zulks noodig
maken. De sommen, benoodigd voor den aankoop
van zilver, worden op de begrooting van NederlandschIndie gebracht, welke door de wet wordt vastgesteld.
ART.

4.

De winst op aanmuntingen van munten verkregen


wordt, na aftrek van de kosten van aanmunting, besteed tot aankoop van inschrijvingen in een of meer
van de Grootboeken der Nationale Schuld, welke
inschrijvingen worden overgeschreven onder een hoofd
van rekening, luidende: Fonds uit de zuivere winsten,
verkregen uit aanmuntingen voor rekening van Nederlandsch-Indi." De renten van de ten name van het
fonds ingeschreven Nationale Schuld worden aan het
fonds toegevoegd.

395
Wanneer het aangaan van leeningen ten laste van
Nederlandsch-Indi wettelijk zal zijn geregeld, kunnen
de in het vorige lid bedoelde winsten ook worden
besteed tot aankoop van schuldvorderingen, deel uitmakende van zoodanige leeningen.
De ten name van genoemd fonds staande Grootboekinschrijvingen en de schuldvorderingen, krachtens het
vorig lid van dit artikel aangekocht, kunnen uitsluitend
worden vervreemd tot verkrijging van zoodanige
bedragen als noodig zijn tot dekking van de ten laste
van den Lande komende verliezen door de ontmunting
of vermunting van munten geleden. De opbrengst
van de vervreemde Grootboekinschrijvingen en schuldvorderingen wordt verantwoord onder de middelen tot
dekking der uitgaven van den dienst welke met de
verliezen der ontmunting of vermunting wordt belast.
Indien door onzen Minister van Financin gebruik
wordt gemaakt van de in artikel 4 der Muntwet 1901
gegeven machtiging, wordt in het, op de daarbedoelde
ontmunting geleden verlies door Nederlandsch-Indi
bijgedragen in verhouding van de hoeveelheid zilver,
welke voor aanmuntingen voor rekening van Nederlandsch-Indi is aangekocht tot de hoeveelheid, welke
door Nederland en Nederlandsch-Indi te zamen is
aangekocht. Echter zal Nederlandsch-Indi niet verder
aansprakelijk zijn dan voor het verlies, geleden op de
ommunting van een zoodanig bedrag aan munten als
noodig is ter verkrijging van eene hoeveelheid zilver,
in gewicht gelijkstaande met de hoeveelheid zilver,
welke voor aanmuntingen voor rekening van Nederlandsch-Indi is aangekocht.

396
Van de bedragen, welke ingevolge het eerste en
tweede lid van dit artikel worden besteed tot den
aankoop van Grootboekinschrijvingen of schuldvorderingen en van de bedragen waarover volgens het
derde lid is beschikt, wordt jaarlijks eene rekening
door Ons aan de Staten-Generaal overgelegd.
ART.

5.

Het tienguldenstuk, het vijfguldenstuk, de gouden


dukaat, de rijksdaalder, de gulden en de halve gulden,
genoemd in artikel 2, zijn de muntstukken van dien
naam, zooals zij zijn verordend bij de Muntwet 1901.
6.
De in artikel 2 genoemde pasmunten hebben een
gehalte, gewicht en middellijn, benevens eene op het
gehalte en op het gewicht toegestane ruimte, zoowel
boven als onder, gelijk bepaald is als volgt:
ART.

'

11

MUNTSOORT.

i/

Gehalte.

2.

wettelijk.

ruimte.

wettelijk.

ruimte.

>g

duizendsten

duizendsten

gram.

duizendsten

guldenstuk. . . )
> 720 zilver
2
./
. . . S
II
I
l 2o nikkel 10 nikkel )

3,^0

5 centstuk . . . . \

5l

(7 50 koper
2

g
g

Gewicht.

i / . , centstuk . . . I

M5

10

t e r 8

19,0

*5
*Sf>
J
# n op noni,o

Jderd stukken

10 koper >
I 2

'5

),.

.:J

^fi

V, een op vijftig

cent

[koper

4,oo

i/g cent

2,300

bukken

23,5

397

A R T . 7.

De beeldenaar der zilveren pasmunt is:


op de voorzijde 's Rijks wapen tusschen de waardeaanduiding V*
G., V10
->
omschrift
NEDERL.-INDI benevens het jaartal, het muntteeken, en het muntmeestersteeken en op de keerzijde de
waarde-aanduiding in de Maleische en Javaansche talen.
De stukken worden in den ring gemunt en hebben
een kartelrand.
G

ART.

h e t

8.

De beeldenaar der nikkelen pasmunt is:


op de voorzijde de Koninklijke kroon, de waardeaanduiding 5 ct., het opschrift N E D E R L A N D S C H INDIE en het jaartal, en op de keerzijde de waardeaanduiding in de Maleische en Javaansche talen.
De stukken worden in den ring gemunt, hebben
een gladden rand en in het midden eene ronde opening.
A R T . 9.

De beeldenaar der koperen pasmunt is:


op de voorzijde 's Rijks wapen in een kring, tusschen
het jaartal en voorts hierboven in het omschrift
N E D E R L A N D S C H INDI: onder de waarde-aanduiding: 2V2 cent, 1 cent, 1/2
wederzijde
het muntteeken en het muntmeestersteeken; op de
keerzijde, de waarde-aanduiding in de Maleische taal
op het veld om in de Javaansche taal voor het omschrift.
De stukken worden in den ring gemunt en hebben
een gladden rand.
c e n t

e n

t e r

"Javasche

398
ART.

IO.

Telken jare wordt in de Staatscourant en in de


Courant medegedeeld hoeveel van elke
muntsoort:
a. voor rekening van den Lande is aangemunt;
b. van Regeeringswege in Nederlandsch-Indi is
ingetrokken.
ART.

II.

Niemand is verplicht zilveren pasmunt tot een hooger


bedrag dan van tien gulden, nikkelen pasmunt tot een
hooger bedrag dan van vijfgulden of koperen pasmunttot
een hooger bedrag dan van twee gulden aan te nemen.
ART.

12.

Door den Gouverneur-Generaal worden de landskassen aangewezen, waar de pasmunt tegen rijksdaalders,
guldens en halve guldens kan worden ingewisseld.
Zoo noodig stelt hij tevens voor elke kas vast het
aan zilveren, nikkelen en koperen pasmunt aan te
bieden bedrag, beneden hetwelk geen inwisseling zal
kunnen geschieden.
A R T . 13.

Munten, welke anders dan door slijting in gewicht


zijn verminderd, worden in 's Lands kassen niet aangenomen.
Niemand is gehouden ze aan te nemen.
A R T . 14.

De munten, die vermoed worden valsch, vervalscht,


opzettelijk beschadigd of opzettelijk geschonden te zijn,

399
kunnen door eiken houder aan den Directeur van
Financin ter beoordeeling worden opgezonden.
De ambtenaren, met ontvangsten voor de kassen
van openbare lichamen of instellingen belast, in wier
handen dergelijke munten komen, zijn verplicht, nadat
zij desgevraagd een ontvangbewijs aan den houder
hebben uitgereikt, die munten onverwijld op te zenden
aan den officier van justitie bij den raad van justitie
binnen wiens rechtsgebied hun kas gevestigd is, indien
de aanhouding is geschied bij een Europeaan of daarmede gelijkgestelde, en aan het hoofd van plaatselijk
bestuur, binnen wiens ressort hun kas gevestigd is,
indien de aanhouding is geschied bij een Inlander of
daarmede gelijkgestelde. De officier van justitie of het
hoofd van plaatselijk bestuur overwegen of de aangehouden muntstukken benoodigd zijn voor eenig strafrechterlijk onderzoek en zenden ze, zoo dit niet het
geval is, aan den Directeur van Financin.
Ingeval de uitspraak van den Directeur van Financien
het vermoeden bevestigt, worden de ter beoordeeling
ontvangen munten door of vanwege dien Departementschef doorgesneden en aan den inzender teruggegeven.
Op uitdrukkelijk verlangen van den officier van justitie
of het hoofd van plaatselijk bestuur, door wien de
inzending is geschied, kan een munt bedoeld in het
vorig lid, in onveranderden staat worden teruggegeven.
Alleen tegen vergoeding van de nominale waarde
kan de Directeur van Financin, zoo hij dit wenschelijk
acht en de betrokken ambtenaar van gerechtelijke:
politie (officier van justitie, hoofd van plaatselijk bestuur^
er zich niet tegen verzet, een stuk terughouden.

400
Ingeval de uitspraak het vermoeden niet bevestigt,
worden dezelfde of andere gave munten teruggegeven.
ART.

15.

V a n Regeeringswege worden ingetrokken en vermunt:


a. alle gebrekkig bewerkte munten;
b. alle munten, niet begrepen onder die bedoeld
bij artikel 14, derde lid, welke door den omloop zoozeer
zijn afgesleten, dat hun beeldenaar geheel of gedeeltelijk
onzichtbaar is, of die door andere oorzaken voor den
omloop ongeschikt zijn geworden;
c. de tienguldenstukken, vijfguldenstukken, rijksdaalders, guldens en halve guldens, die door slijting
in den omloop in gewicht zijn gedaald:
de tienguldenstukken en vijfguldenstukken 5 duizendsten of meer;
de rijksdaalders
15 duizendsten of meer;
guldens
30

halve guldens 40

beneden hun wettelijk gewicht.


D e wijze van intrekking wordt bij ordonnantie geregeld.
ART.

16.

Het is verboden andere zilveren, nikkelen, bronzen


of koperen munten in betaling te geven of te nemen
dan de munten in artikel 2 dezer wet bedoeld.
Deze bepaling geldt niet voor de gedeelten van
Nederlandsch-Indi bij ordonnantie aan te wijzen, en
voor zoodanige munten alsdan bij die ordonnantie
aangegeven, met dien verstande echter, dat ook in

401

d i e g e b i e d s d e e l e n o n v e r m i n d e r d blijft ieders b e v o e g d heid

o m wettige

betaalmiddelen

te eischen, e n het

a l d a a r a a n d e i n d e n a a n h e f v a n het tweede l i d v a n
artikel

14 dezer

w e t bedoelde a m b t e n a r e n

verboden

is bij o n t v a n g s t e n , d i e zij als z o o d a n i g d o e n , a n d e r e


dan

de m u n t e n ,

i n artikel

2 dezer wet bedoeld, i n

b e t a l i n g a a n te nemen.
ART.

17.

D e s t r a f b e p a l i n g e n t e g e n o v e r t r e d i n g v a n a r t i k e l 16
worden bij ordonnantie

vastgesteld.

ART.

18.

W aar i n algemeene v e r o r d e n i n g e n het w o o r d s t a n d penningen"

is g e b e z i g d , w o r d e n d a a r o n d e r

verstaan

m u n t e n met d e h o e d a n i g h e i d v a n w e t t i g b e t a a l m i d d e l
tot i e d e r b e d r a g .
ART.

Deze
Muntwet

wet k a n worden
1912."

19.

aangehaald

als

Indische

Z i j treedt i n w e r k i n g o p e e n n a d e r

bij o r d o n n a n t i e te b e p a l e n d a g .
M e t d i e n d a g w o r d t b u i t e n w e r k i n g g e s t e l d de w e t
v a n i M e i 1854 (Staatsblad'No.

75), zooals die laatstelijk

is g e w i j z i g d bij de w e t v a n 11 J a n u a r i 1901 (Slaalsblaa


No.
De

31).

krachtens d e w e t v a n 1854 (Staatsblad N o . 7 5 )

e n de w i j z i g i n g s w e t t e n v a n 2 0 A p r i l 1855 (Staatsblad
N o . 12), 2 8 M a a r t 1877 (Staatsblad N o . 4 2 ) e n 11 J a n u a r i
1901 (Staatsblad N o . 31) i n o m l o o p g e b r a c h t e

munten

402
met uitzondering van de zilveren i / guldenstukken,
blijven op den bestaanden voet gangbaar, zoolang
hare buitenomloopstelling niet bij de wet wordt bevolen.
De zilveren l/ o guldenstukken worden op het tijdstip
en op de wijze bij ordonnantie te bepalen buiten omloop
gesteld, nadat tot inwisseling daarvan gedurende ten
minste drie maanden gelegenheid zal zijn gegeven.
Tot het tijdstip dier buitenomloopstelling blijven deze
munten, behoudens de bepalingen van de artikelen 11
en 12 dezer wet, wettig betaalmiddel.
3 0

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal


worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie:
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, den 3isten October 1912..
.

WILHELMINA.

De Minister van Kolonin,


DE WAAL MALEFIJT.

Uitgegeven den zestienden November 1912.


De Minister van Justitie,
E. R. H . REGOUT.

BIJLAGE D .

(No. 786.)

Wet van den 2jsten November ip/p, tot


wijziging van ae Muntwet ipoi" en van
de Indische Muntwet 1912".

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der


Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut!
doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenschelijk is de Muntwet 1901" en de Indische
Muntwet 1912" te wijzigen:
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I.

In artikel 6 der Muntwet 1901 wordt de staat, voor


zoover deze de zilveren munten betreft, gelezen als volgt:
( V gulden.)

) g
\
. . 1 / , gulden.
u l d e n

ilver.

/
*

2 5

c e n t

"

'

j
'

640
ART.

3,o
4,0

,ooo
5,000

s
6

3,575
1,400

10
15

I O

? 0

B o
19,0
15,0

2.

Artikel 4, vierde lid, der Indische Muntwet 1912


wordt gelezen als volgt:
Indien Onze Minister van Financin gebruik maakt

404
van de in artikel 4 der Muntwet 1901 gegeven machtiging, wordt in het, op de daar bedoelde ontmunting
geleden verlies, voor zoover dit het gevolg is van
ontmunting van zilveren munten met een wettelijk
gehalte van 945 duizendsten, door Nederlandsch-Indi
bijgedragen in verhouding van de hoeveelheid zilver,
welke voor rekening van Nederlandsch-Indi is aangekocht tot de hoeveelheid, welke door Nederland en
Nederlandsch-Indi tezamen is aangekocht. Voorzoover
het verlies het gevolg is van ontmunting van zilveren
munten met een wettelijk gehalte van 720 duizendsten,
draagt Nederlandsch-Indi in dezelfde verhouding bij
in een zoodanig deel van dat verlies als overeenkomt
met het verlies, dat zou geleden zijn indien de opbrengst
van het uit deze ontmunting verkregen zilver ff* maal
de werkelijke opbrengst had bedragen. In het meerdere,
op de ontmunting van zilveren munten met een wettelijk
gehalte van 720 duizendsten geleden verlies draagt
Nederlandsch-Indi bij in verhouding van de nominale
waarde der zilveren munten met dat gehalte, welke
voor rekening van Nederlandsch-Indi zijn aangemunt
tot de nominale waarde dier munten, welke voor
rekening van Nederland en Nederlandsch-Indi tezamen
zijn aangemunt. De aansprakelijkheid van NederlandschIndi volgens de eerste twee zinnen van dit lid, is echter
beperkt tot het verlies, geleden op de ontmunting van
een zoodanig bedrag aan munten als noodig is ter
verkrijging van eene hoeveelheid zilver, in gewicht
gelijkstaande met de hoeveelheid zilver, welke voor
aanmuntingen voor rekening van Nederlandsch-Indi
is aangekocht. Bij de toepassing van het bepaalde in

45

den vorigen zin wordt aangenomen, dat de hoeveelheid zilver, verkregen uit munten met een wettelijk
gehalte van 720 duizendsten, 'J maal de werkelijk
verkregen hoeveelheid bedraagt.
Slotbepalingen.
ART.

3.

De rijksdaalders, guldens en halve guldens, geslagen


overeenkomstig de wettelijke bepalingen, zooals die
luidden vr den in het volgend artikel genoemden
dag, blijven op den bestaanden voet gangbaar totdat
zij, volgens de bij algemeenen maatregel van bestuur
vast te stellen regelen, buiten omloop zijn gesteld.
ART.

4.

Deze wet treedt in werking met 1 Januari 1920.


Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal
worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, den 2 7sten November 1919.
WILHELMINA.
De Minister van Financin,
DE VRIES.

De Minister van Kolonin,


DE GRAAFF.

Uitgegeven den vijfden December 1919.


De Minister van Justitie,
HEEMSKERK.

BIJLAGE E .

Ordonnantie op de uitgifte in Zilverbons


in Nederlandsch-Indi.

In Naam der Koningin:


de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie
den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut!
doet te weten:
Dat Hij, met het oog op de behoeften van het
geldverkeer, het noodzakelijk achtende tijdelijk muntbiljetten uit te geven: Lettende op .de artikelen 21,
29, 31 en 33 van het Reglement op het Reglement
op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indi;
Heeft goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I.

Muntbiljetten zullen worden uitgegeven, vertegenwoordigende eene waarde van twee en een halve n
Gulden (f 2.50) en een Gulden (f i.) van iedere
soort tot eene waarde van ten hoogste vijf millioen
gulden ( 5,000,000.).
A R T . 2.

De muntbiljetten van twee en een halven Gulden


zijn ten naastenbij 12.7 centimeter lang en 7.6 centimeter
breed en hebben den volgenden uiterlijken vorm:

407
(Voorzijde.)
NEDERLANDSCH-INDI.

Muntbiljet
Groot
Wordt in betaling aangenomen
door de Javasche Bank en aan
alle landskassen. Inwisselbaar in
zilver na aankondiging.
li (Portret van H. M. de Koningin.) 2l/
Geregistreerd:
President en Directeuren De Directeur van Financin
van de Javasche Bank
(Handteekening.)
(Handteekeningen.)
Twee en een halven Gulden.
Wettig Betaalmiddel.
2 1

De voorzijde is in olijfkleur gedrukt op witten ondergrond. Het portret van H . M . de Koningin is gevat
in een ovaal in het midden van het biljet op olijfkleurigen ondergrond, aan de bovenzijde waarvan
het woord Groot" is geplaatst, aan de onderzijde,
onder eene versiering de woorden Twee en een halven
Gulden" en Wettig betaalmiddel".
Alle deze woorden komen wit uit op olijfkleurig veld.
Het portret is in het midden geflankeerd door de
cijfers 2i/ , geplaatst in een versierd veld. Het geheel
is omgeven door een rand van versieringen, in de
vier hoeken waarvan de cijfers 2^/2 zijn aangebracht;
de bovenste cijfers hebben eene grootere afmeting
dan de onderste.
(Achterzijde.)
De achterzijde is in bruin gedrukt op witten ondergrond en vertoont in het midden het Nederlandsche
wapen, geflankeerd door de cijfers 21/2- Boven het
2

408

wapen staat het woord Nederlandsch-Indi", onder


het wapen de woorden Twee en een halve gulden"
in wit op bruin veld.
Het geheel, dat een eenigszins kleiner veld heeft
dan de voorzijde, is eveneens omgeven door een versierden rand met de cijfers 2I/2 in de vier hoeken,
overal van gelijke grootte.
De biljetten zijn gedrukt op planchette-papier, en
dragen op de voor- en achterzijde twee serieletters
en een

volgnummer van 000001 tot en met 100000.

Zij zijn voorzien van een datum van uitgifte en van


de stempels der handteekeningen van den Directeur
van Financin en van President en Directeuren van
de Javasche Bank.
A R T . 3.

De muntbiljetten van een Gulden zijn ten naastenbij


12.7 centimeters lang en 7.6 centimeters breed, en
hebben den volgenden uiterlijken vorm:
(Voorzijde.)
NEDERLANDSCH-INDI

Muntbiljet
Groot
Wordt in betaling aangenomen
door de Javasche Bank en aan
alle landskassen. Inwisselbaar in
zilver na aankondiging.
1 (Portret van H. M. de Koningin.) 1
Geregistreerd:
President en Directeuren De Directeur van Financin
van de JavascheBank
(Handteekening.)
(Handteekeningen.)
Een Gulden.
Wettig betaalmiddel.

49
De voorzijde is in zwart gedrukt op witten ondergrond.
Het portret van H . M . de Koningin is gevat in een
ovaal in het midden van het biljet op zwarten ondergrond, aan de bovenzijde waarvan het woord Groot"
is geplaatst, aan de onderzijde, onder eene versiering
de woorden Een Gulden" en Wettig betaalmiddel".
Alle deze woorden komen wit uit op zwart veld.
Het portret is in het midden geflankeerd door het
cijfer i , geplaatst in een versierd veld.
Het geheel is omgeven door een rand van versieringen, in de vier hoeken waarvan het cijfer i is
aangebracht; het bovenste cijfer heeft eene grootere
afmeting dan het onderste.
(Achterzijde.)

De achterzijde is in blauw gedrukt op witten ondergrond en vertoont in het midden het Nederlandsche
wapen, geflankeerd door het cijfer i . Boven het wapen
staat het woord Nederlandsch-Indi"; onder het wapen
de woorden Een Gulden" in wit op blauw veld.
Het geheel, dat een eenigszins kleiner veld heeft
dan de voorzijde, is eveneens omgeven door een versierden rand met het cijfer i in de vier hoeken, overal
van gelijke grootte.
De biljetten zijn gedrukt op planchette-papier en
dragen op de voor- en achterzijde twee serieletters
en een volgnummer van oooooi tot en met iooooo.
Zij zijn voorzien van een datum van uitgifte en van
de stempels van de handteekeningen van den Directeur
van Financin en van President en Directeuren van
de Javasche Bank.

4-io
ART.

4.

De muntbiljetten hebben de hoedanigheid van wettig


betaalmiddel.
Zij worden met inachtneming van het bepaalde in
artikel 10 van deze ordonnantie op het tijdstip en op
de wijze, door den Gouverneur-Generaal te bepalen,
ingetrokken, nadat tot hunne inwisseling voldoende
gelegenheid is gegeven.
ART.

5.

D e muntbiljetten zullen in omloop worden gebracht


door de Javasche Bank voor zooveel daaraan behoefte
blijkt te bestaan.
ART.

6.

Door den Directeur van Financien wordt iedere


maand in de Javasche Courant mededeeling gedaan
van het bedrag der uitgegeven muntbiljetten.
ART.

7.

Wegens het verlies van muntbiljetten wordt in


geen geval eenige vergoeding verleend.
A R T . 8.
^*'
Wanneer muntbiljetten onbruikbaar zijn geworden,
kunnen zij, mits zij nog kenbaar zijn, na daartoe van
den directeur van Financin verkregen machtiging,
tegen nieuwe biljetten worden ingewisseld.
:

ART.

9.

De ingetrokken muntbiljetten worden door den


Directeur van Financin ter vernietiging bij de Algemeene Rekenkamer overgebracht.

411

Iedere maand wordt van het aantal en de soort der


in den loop der vorige maand overgebrachte muntbiljetten door den Directeur van Financin in de
Javasche Courant mededeeling gedaan.
ART. IO.

Tot de intrekking der muntbiljetten moet zoo spoedig


mogelijk worden overgegaan, wanneer voldoende
zilvergeld daarvoor aanwezig is.
ART. II.

Deze ordonnantie treedt in werking met ingang


van den dag na dien harer afkondiging.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende
zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indi
geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche
en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en
beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en
Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor
zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de
hand zullen houden zonder oogluiking of aanzien
des persoons.
Gedaan te Batavia, den i8den Juli 1919
J. VAN LIMBURG STIRUM

De Algemeene Secretaris
G. R. ERDBRINK.

Staatsblad No. 408


Uitgegeven den i8den J li 1919
u

De Algemeene Secretaris
G. R. ERDBRINK.
(Besluit van den Gouverneur-Generaal van 18 Juli 1919 No. ia.)
27

BIJLAGE

F.

Uittreksel uit het Regeerings-Reglement


voor Nederlandsch-Indi.

TWEEDE

HOOFDSTUK.

Van de bevoegdheid en de plichten van de Regeerin


van Ned.-Indi.
ART.

20.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement en van
's Konings bevelen, algemeene verordeningen vast te
stellen omtrent alle onderwerpen, waarvan de regeling
niet door de wet is geschied of moet geschieden,
waarin niet door een Koninklijk Besluit is voorzien,
of waarvan aan den Koning de regeling niet is voorbehouden.
A R T . 21.

Onverminderd het geval, voorzien bij art. 43, is


de Gouverneur-Generaal in dringende omstandigheden
bevoegd om, onder nadere bekrachtiging door de wet
of goedkeuring van den Koning, algemeene verordeningen vast te stellen omtrent onderwerpen, waarvan
de regeling door de wet moet geschieden of aan den

413
Koning is voorbehouden, zoolang die regeling niet heeft
plaats gehad.
Zoodanige maatregel wordt, wanneer het een onderwerp geldt waarvan de regeling door de wet geboden
is, door den Koning onverwijld gebracht ter kennis
van de Staten-Generaal.

BIJLAGE G .

Overzicht van de speciezendingen tusschen


Nederland en Nederlandsch Oost-Indi,
volgens de Koloniale Verslagen.

Ik heb getracht een overzicht samen te stellen van


de verzendingen van zilveren munten tusschen Nederland en Nederlandsch-Indi in de jaren 1852 tot 1919.
Ik stuitte daarbij op tal van moeilijkheden om de
juiste cijfers te verkrijgen. D e bronnen, waaruit geput
kon worden, voornamelijk de koloniale verslagen en
de jaarverslagen der beide circulatiebanken, verder
brochures van den Heer N . P. VAN DEN BERG, en een
enkel verslag van Kamers van Koophandel, waren
ook daarom troebel, omdat zij niet van dezelfde grondgedachte uitgingen. Zoo bijv. De Nederlandsche Bank
vermeldt bedragen, welke zij heeft afgegeven op verzoek tot verzending naar Indi, doch het blijkt, dat
meermalen verzendingen van partijen munt, afkomstig
uit de kelders van De Nederlandsche Bank, hebben
plaats gevonden, waarvan de bestemming bij verzoek
om afgifte blijkbaar niet aan de Bank was medegedeeld. V a n 1906 tot 1914 is de zilvervoorraad bij D e
Nederlandsche Bank met rond 70 millioen teruggekropen (van / 73,179,000 op 6 Januari 1906 tot
f 2,986,000 op 1 Augustus 1914). Hiervan is bovendien

415
m de eerste oorlogsdagen stellig / 6 millioen in
Nederland in de circulatie opgenomen. D e Koloniale
Verslagen vermelden daarentegen, dat in die jaren
meer dan 80 millioen van Nederland naar Indi is
verzonden. D i e schijnbaar verschillende cijfers kunnen
natuurlijk naast elkander mogelijk zijn, omdat het
zilver hngs allerlei particuliere wegen in- en uitvloeit als
door mail-reizigers, doorMekka-gangers, diehun Indisch
geld in Singapore en elders inwisselen. Jaarlijks kwamen
ero.a. zendingen Nederlandsch zilvergeld uit Trist naar
Amsterdam, afkomstig van in Mekka en Port-Said
gewisseld geld. Dan worden slechte, afgesleten munten
m ndi uit den omloop genomen, en naar de Munt
te Utrecht voor omsmelting gezonden. Het i dus
ondoenlijk om sluitende cijfers te verkrijgen. Onderstaande tabellen dienen dus meer om een algemeen
overzicht te verschaffen, dat * het algemeen wel een
juist beeld kan geven.
s

Zeer merkwaardig is, dat de groote afvloeiingen


naar andere handels-centra in het verre Oosten van
1860-1870, die de bekende geldschaarschte hebben
gemaakt in die jaren in Indie, niet in cijfers vermeld
zyn, omdat het geen uitvoeren naar Nederland waren
Uok na 1870 werd nog steeds te veel zilvergeld
door de Regeering uit Nederland naar Indi verzonden
zoodat dit voor een belangrijk deel weder zijn weg
naar Nederland moest terugvinden. Ook die terug
zendingen zijn moeilijk te controleeren, daar deze ten
deele vja Singapore, ten deele via andere kanalen
geschiedden.
Uit de gedachtenwisseling tusschen

den Heer B .

Al6
HELDRING en

den

H e e r N . P . VAN DEN BERG, waarover

ik op blz. 77 nadere mededeeling heb gedaan, kan


blijken, dat in de jaren 18751881
gezonden een bedrag aan zilver, door den Heer VAN
DEN BERG getaxeerd op 44 millioen, en dat in die
zelfde jaren uit Indie naar het moederland werd gezonden aan zilver / 21 millioen, terwijl nog kon worden
nagegaan, dat via Singapore naar Londen, en zoo
vervolgens naar Nederland, nog bovendien 10 millioen
in die zelfde jaren werd verzonden. De Heer VAN DEN
BERG geeft hiervan de verklaring, dat de eigenlijke
oorzaak van dat terugzenden van zilver uit Indie is,
dat de Regeering nog altijd, zooals 20 jaar geleden,
meer zilver aanvoert dan voor de behoefte van het
verkeer noodig is, zoodat dit meerdere moet wegvloeien.
H a d de Regeering in de jaren 18751880 geen zilver
ingevoerd, en in hare behoefte aan middelen uitsluitend
door wisseltrekking of door verkoop van producten
in Indi voorzien, dan zou geen zilver uit Indi zijn
terug gevloeid, daar dan de wisselkoers te gunstig
voor Indi zou zijn geweest om uitvoer van specie
mogelijk te maken. Het merkwaardige geval deed zich
dus hier voor, dat blijkbaar nog altijd een teveel aan
zilver naar Indi werd gevoerd, hetwelk nu geen
uitweg meer kon vinden naar de andere Aziatische
landen wegens de daling van zilver, maar dat nu zijn
uitweg moest vinden naar het moederland, omdat de
wisselhandel nog niet voldoende georganiseerd was,
ook door het eenzijdig optreden van de Regeering in
hare voortgezette zilver-zendingen, om die onnutte verplaatsing van zilver te beletten. De verzending van
n

I n d i e

417
zilver via Singapore verklaart de Heer V A N DEN BERG
uit de omstandigheid, dat langs wel honderderlei
kanalen ons zilver op volkomen natuurlijke wijze naar
Singapore kon afvloeien, bijv. door bedevaart-gangers
naar Mekka, door Chineesche mijnwerkers afkomstig
van Billiton, door Arabische handelaren op Java, enz.
In den regel stroomde dit zilver van Singagore weder
naar Java terug, maar meermalen deed zich de gegelegenheid voor te Singapore om het zilver v i a
Londen naar Amsterdam te verschepen op voordeeliger
voorwaarden dan wanneer men deze Nederlandsche
specie naar Batavia zou terug sturen.
Het zilver was meermalen zelfs z onnut geweest
in Nederlandsch-Indi, dat de Nederlandsch-Indische
Handelsbank in hare verslagen (1878) melding maakt
van het feit, dat zilver, nog onuitgepakt in dezelfde
verpakking als waarin het van Europa was aangekomen,
weder naar Europa werd terug gevoerd.

Overzicht van speciezendingen in zilver


van 18521870.

Invoeren van Nederland naar


Ned. Oost-Indi (Java en Madoera)

Uitvoeren van Ned. Oost-Indi


(Java en Madoera) n. Nederland.

In d u i z e n d e n
1 8

53
54
55
1856
57
1858
59
60

Part.
267

Gouvernt
1.903

Guldens.

Totaal
2.170

Part.
4
19
28
1
1
1
69

.
18
9
.
.
.
.
.
.
.

1862
1863
1864
^5
1866
1867
1868
1869

260
2.576
15
1.850
897
156
91
22
15
376
315
201
4-506
200
i-4 5
400
._

5.158
17.007
7-H2
12.866
12.420
11.916
8.764
17.765
22.692
12.589
15.114
25.585
7.510
8.090
15-700
12.151
8.700

5.418
19.583
7.268
14.716
13-317
12.072
8.855
17.787
22.707
12.965
15.429
25.786
12.016
8.290
17.115
12.551
8.700

1870

302

12.102

12.404 .

6.915

168.988

175-903

53/70 13-738

233.241

246.899

18

18

18

18

18
18

1 8 6 1

l8

1853/64
l8

Gouvernt
_

Totaal
4

._
.
28
.
t
.
T
.
1
.
69
.
.
.
.
18
._
. .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
_ . _
_ . _
I 9

146

146

146

146

419
N.B. Het is gebleken, dat onder de speciezendingen
van Gouvernementswege ook betrekkelijk kleine zendingen begrepen zijn van Mexicaansche dollars. Deze
sommen kunnen vermoedelijk op 5% van bovengenoemde bedragen geschat worden.
Of en voor hoeveel de particuliere speciezendingen
vreemde munt bevatten is in de Koloniale verslagen
niet aangegeven.

BIJLAGE H .

Overzicht van Speciezendingen


van 18711919.

Volgens de statistische opgaven in de Koloniale


Verslagen (bijlage C. van de Handelingen der Staten
Generaal) bedroegen in de jaren 18711919 de rechtstreeksche In- en Uitvoeren van specin tusschen
Nederland en Ned. Oost-Indi als volgt:
In d u i z e n d e n

1919
1918
i9 7
1916
1915
1914
1913
1912
1911
1910
1909
1908
1907
1906
1905
1904
x

Guldens.

Van Nederland naar Indi


door het Gouvernement en
Particulieren.
Zilver
Goud
?
?
?
?
3- 38
.
911
263
?
?
?
?
18.989
764
12.293
10.863
7.137
9.845
10.593
143
9-7*9
201
20.451
1.651
7.059
1.235
5.644
1.785
4.248'
1.541
1.100
466

Transporteeren

101.382

28.757

Van Indi naar Nederland


idem.
Zilver
Goud
?
?

170

?
?
4-879
574
55

~~~
.
-
6
3
~
""

1 2 1

5.629

180

42 1

In d u i z e n d e n
Van Nederland naar Indi
door het Gouvernement en
Particulieren.
Zilver

Goud

Transport 1 0 1 . 3 8 2

28.757

93

1.000
x

3-000

2-367

9.002

2.385

1.101
3.306

1898

1.600

880

1897

_ . _

l 8

96

670

699

l 8

95

615

94

1.004

274

l 8

93

1.000

203

' -

2.436
_ . _

200

j
-

_ ; _

691

1.310

991

4-159

991

_ . _

6.647

2.100
,
002
_

- . -

2.750

"-610

_ . _

1877

18.919

_ . _

1876

2.513

_ . _

75
74

4-53
1.194

-
_ . _

73

28.633

l 8

l 8

l 8

Transporteeren

_ ; _

2 OA.i

1881

iS79

460

I880

_ .

_ ; _

1.171

i-445

_ ' _

. _

1882

_ ' _
T

8.800

7.989

_ " _

9.650

17.073

246.978

i n

1889
I

542

6.630

'

90

5.000

367

Goud"
l

44

8.107

Zilver *
-5.629

1900

Van Indi naar Nederlam


idem.

- 33

1899

Guldens.

.
47-447

_
2

2.480
,

_ . _

_ * _
_ ; _
_ . _

. _
60.898

_ _ _

422
In d u i z e n d e n
Van Nederland naar Indi
door het Gouvernement en
Particulieren.
Zilver
Goud
Transport 246.978
47-447
1872
8.446
.
1871
10.658
.
1871/1880
1881/1890
1891/1900
1901/1906
1907/1914
1915/1919

98.670
40.851
21915
14.256
86.241
4-149

.
6.740
8.083
7-659
24.702
263

1871/1919

532.164

94-894

Guldens.
Van Indi naar Nederland
^ idem. ^
Zilver
Goud
60.898
5.180

2i-34
3-5
18.457
-
5-459
17
6

I 2

6l

0 2

-796


~

5-ooi
*79
~

"-360

You might also like