You are on page 1of 3

-1-

Het kwaad en de wet van het toeval

De Orion Nebula

1 - De oerchaos wordt orde en regelmaat


Er bestaat een spanningsveld in Gods scheppingsplan tussen wanorde en orde. Als God zich terugtrekt wordt de schepping aan de wetten van het verval overgelaten, de wetten ook van het blinde toeval en keert de schepping terug naar zijn oorspronkelijke wanordelijke staat. Waar God in psalm 104 ordenend bezig is, treedt chaos op waar God zijn aangezicht verbergt. (Ps. 104:29) Dat gebeurt niet zomaar. Als de mens, kroon der schepping (Ps. 8:6-7), zich radicaal van God afwendt, wendt God op zijn beurt zich van de mens af. Luister maar naar wat Jeremia zegt. Na eerst een oproep tot bekering te hebben gedaan (Jer. 4:4): Doet weg de voorhuiden van uw harten opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een vuur vanwege de boosheid van uw handelingen, gaat hij verder (4:19-27): Krijgsgeschal! Ramp op ramp. Hoe dwaas is mijn volk. Ik zag de aarde. Deze nu was woest en ledig (tohu bohu) en er was geen licht aan het uitspansel. Er was geen mens en alle vogels waren gevlucht. Het vruchtbare land was een woestenij - wegens YHWH, om Zijn ziedende toorn. Ditzelfde tohu bohu komen wij tegen bij het begin van het scheppingsverhaal: De aarde nu was woest en ledig. Dit woest en ledig wordt gezien als de oerchaos waarin God orde en regelmaat schiep, zodat alles in een organisch verband bij elkaar paste, waardoor met recht gesproken mag worden van UNI-versum. Waar God scheppend bezig is en als schepper bezig blijft (de herder Israls sluimert noch slaapt) bestaat geen tohu bohu en daarom gaat tohu bohu aan die eerste scheppingsdag vooraf; en zie: God schiep het licht!

2 - Dwalende evolutietheorie
De Darwinistische evolutietheorie gaat ervan uit dat, indien er sprake is van een schepper, deze wat vage persoonlijkheid na de wereld in het aanschijn te hebben geroepen, weer in zijn eigen tuintje is gaan wieden en de natuur zijn gang heeft laten gaan. Na de racebaan te hebben aange-

-2legd en het startschot te hebben gegeven, viel er niets meer voor God te doen. Want, zegt men quasi vroom, de schepping is immers volmaakt en kan zichzelf wel bedruipen; in feite is de evolutie onder de wet van oorzaak en gevolg in het scheppingsplan voorzien. Volgens deze visie is het irrelevant of de wereld al of niet is geschapen. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde. Dit is een filosofisch interessant concept, want God in zijn almacht had daarvoor kunnen kiezen, maar in zijn wijsheid en vooral LIEFDE heeft Hij anders besloten en dat ook met veel tekens en openbaringen doorheen de geschiedenis kenbaar gemaakt. De Joods-Christelijke beschouwing gaat daarom uit van Gods actieve bemoeienis. Daarbij past het beeld van een God die als een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert. (Lk. 13:34) Aldus is de schepping, zoals die vanuit het beginsel is neergezet, de ene helft; de andere helft God zelf is nodig om die tot haar eindbestemming te laten komen. Het hoeft niet zo te zijn. Als het moet keert God in uiterste instantie ons de rug toe. Dat heet in het Hebreeuws hester panim: het verbergen van Gods aangezicht. Als God de wereld aan zijn lot overlaat dan is het einde nabij; dan rest alleen nog de dag des oordeels. Het zich afwenden van God staat in Deuteronomium 31:17 beschreven (zie ook 32:20): Dan zal Ik hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen en zullen zij verzwolgen worden en vele rampen en benauwdheden zullen hen treffen. Gods zelf woont in een ontoegankelijk Licht dat geen mens gezien heeft of kn zien. Daarom bekleedt God zich met een uiterlijk, de panim, om Zijn innerlijke essentie, de pnim, te verbergen. Dat aanschijn is desondanks van zon grote heerlijkheid dat geen enkel mens zelfs dt kan zien en toch in leven blijven. Als God zijn aangezicht voor ons verbergt, is dat dus een serieuze aangelegenheid, zodanig dat Mozes bidt: Indien Uw aangezicht niet meegaat, doe ons van hier (de Sina) niet optrekken! (Ex. 33:13-20, 1 Ti. 6:16)

Wij die met eigen ogen de aarde zien verscheurd, maar blind en onmeedogend ontkennen wat gebeurt: dat oorlog is geboden en vrede niet mag zijn, dat mensen mensen doden, dat wij die mensen zijn. Wij die nog mogen leven van hoop en vrees vervuld, aan machten prijsgegeven aan meer dan eigen schuld, wij die, God weet hoe verder, tot hier toe zijn gespaard: dat wij toch nooit erkennen het recht van vuur en zwaard. Dat wij toch niet vergeten waartoe wij zijn gemaakt, dat diep in ons geweten opnieuw het Licht ontwaakt. Dat in ons wordt herschapen de geest die overleeft, dat onze lieve aarde nog kans op redding heeft.
Een kerklied van Huub Oosterhuis.

De moderne mens meende in zijn arrogantie dat met het ontdekken van de natuurwetten hij de om ons heen staande realiteit ten diepste had doorgrond. De logische volgende stap was toen de evolutietheorie, die alleen daarom al fout is omdat zij ervan uit gaat dat de evolutie is gebaseerd op de wetten van het toeval. Welnu, God laat niets aan het toeval over, behalve daar waar de mens, die als kroon der schepping is aangesteld, het laat afweten en zich door zijn misdadig gedrag van God afkeert. In antwoord neemt God, die onze vrijheid respecteert!, distantie. Hij wordt dan de

-3zwijgende klokkenmaker (uitdrukking van een bekende evolutionist). De schepping wordt dan overgelaten aan wat ook wel de immanente gerechtigheid wordt genoemd, een gerechtigheid die uit de natuur van de handelingen zelf volgt die door de mens worden gesteld. Het concept van immanente gerechtigheid sluit elk idee uit van een straf die van boven komt of van buiten. Dat ligt in de betekenis van immanent opgesloten, gebaseerd op het Latijnse manere in: binnenblijven. Die term duidt op iets dat uit de zaak zelf voortvloeit, zonder inmenging van een transcendente of externe oorzaak. Sinds Babel mag de zelfgenoegzame mens geen hoge torens meer bouwen, nog wel kleine zoals die van Siloam (Lk. 13:4), een mensenwerk dat aan de wetten van het toeval was overgelaten en bij het instorten achttien passanten zwaar trof. Als de mensen in het algemeen met God wandelen, buigt God de wetten van het toeval zodanig dat hun gemeenschap wordt gezegend en torens als die van Siloam pas ineenstorten indien toevallig niemand langs loopt. Maar nu liepen er op dat ene cruciale moment wel een aantal mensen voorbij en vonden de dood. Zij waren in die omstandigheid niet zondiger dan de rest. Zij konden vanuit het toevalsaspect zelfs bter zijn dan de rest. Hiermee wil niet gezegd worden dat God ook niet als de straffende God kan optreden. Daar waar de mogelijkheden tot herstel volledig zijn uitgeput, zal worden gesnoeid - in extremis weliswaar. Daarvan zijn de zondvloed en de vernietiging van Sodom en Gomorra voorbeelden en waarschuwingen. God is ook gerechtigheid, maar zijn gerechtigheid is anders dan die van ons. Hoe dan Psalm 94 verstaan? God van wraak, Jahwe, de God van wraak, openbaar U: verhef U, richter der aarde, tref met vergelding de trotsen. Hoe lang, Heer, mogen de bozen, de bozen, hoelang triomferen? Wraak in deze psalm is een wat ongelukkige vertaling van het Hebreeuwse nekama. Wraak in onze betekenis is doorgaans het resultaat van wilde opgekropte woede, en indien gebotgevierd doorbreekt zij alle normen van fatsoen. Nekama daarentegen is een onderkoelde en afgewogen reactie die tot de juridische terminologie behoort. Het houdt een represaille in voor wandaden en het behelst een tegemoetkoming voor de benadeelde partij. Dat laatste ontbreekt helaas in onze westerse strafwetgeving (dat valt onder het civiel recht). Daarom neemt in diezelfde psalm God het op voor de verdrukten: de weduwe, de vreemdeling en de wees. Als het recht tot gerechtigheid wederkeert blijken zij, de oprechten van hart, onder Gods vleugels te zijn behoed. Zo is God hen een helper en een burcht (een toevluchtsoord). God is dus partij, en wel partij voor de zwakken en ontheemden. Gods bestraffing is dus in overeensteming met zijn engagement jegens diegenen die weerloos staan tegen de menselijke maat van geweld, haat en inhaligheid. De psalmist, die dit heeft neergeschreven, ziet van wraak af, ziet af van het eigenhandig vereffenen van geleden schade en bidt God om zijn zaak waar te nemen en het begane onrecht recht te zetten. Zie bijvoorbeeld de psalmen 43:1 en 109:31. De biddende levert daarmee niet alleen zijn vijanden over aan God, maar ook zichzelf, en doet in wezen wat ons in de brief aan de Romeinen wordt voorgehouden (12:19): Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven (Deut. 32:35): Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heer. Twee verzen verder staat in scherpe tegenspraak tot onze kleinmenselijke intutieve gerechtigheid: Wordt van het kwaad niet overwonnen, maar overwint het kwaad door het goede. Dit is zo extreem dat ons daar de kracht toe ontbreekt, maar gelukkig heeft God ons de Heilige Geest gezonden, de Helper die onze zwakheden tegemoet komt. Hubert Luns

You might also like