You are on page 1of 19

ORGANOGENESE 1. BEWEGINGSSTELSEL - wervelvorming (p.

113) zie cursusblad - definieer: vervangbeenderen = beperkt deel v/d schedelbeenderen dat endochondraal ontstaat, en dus het kraakbenig tussenstadium vervangen dekbeenderen = grootste deel v/d schedelbeenderen dat intramembraneus ontstaat, ontwikkelen dus in het oppervlakkig bindweefsel rond de hersenen apofyse = beenuitsteeksel dat tijdens de groei met het been verbonden is door een groeischijf epifyse = beenuitsteeksel, proximaal en distaal v. diafyse, gevormd vanuit een apart ossificatiecentrum diafyse = schacht, middenstuk of corpus van een bot metafyse = tss epifyse en diafyse fontanel = brede bindweefsel verbindingen tussen schedelbeenderen kraakbeen van Meckel kraakbeenstaaf in de mandibulaire boog (arcus pharyngeus 1), die secundair grotendeels verdwijnt, en niet deelneemt aan de vorming van de beenderige onderkaak, alleen het meest caudale deel vormt hamer en aambeeld kraakbeen van Reichert kraakbeenas in de hyode boog (arcus pharyngeus 2), waaruit nadien stijgbeugel en rostrale delen v/h tongbeen ontstaan metamerie = verdelen in een aantal segmenten die ongeveer gelijk zijn 2. LICHAAMSHOLTEN - vorming v/h middenrif (p. 124 + fig. 72) zie cursus heb ik zelf uitgeschreven/getekend * centrum tendineum (centraal) septum transversum * dorsolateraal (spierig) pleuroperitoneale plooien * dorsaal dorsaal mesenterium (scheil v/d slokdarm) * perifeer somatopleura

3. SPIJSVERTERINGSSTELSEL 1. Mondopening, lippen, wangen, gehemelte (p. 126-128) + heb ik zelf uitgeschreven/getekend a.) Mondopening en primitief gehemelte (zie fig. 73) - dors: nasofrontale knop (= prominentia frontonasalis) reukplacode = ectoderm op ventrolat zijde van nasofrontale knop wordt hoogcilindrisch laterale en mediale nasale plooi = beiderzijdse mesenchymproliferatie rond reukplacode, plooien blijven ventraal gescheiden reukgroeve - lat en ventr: mandibulaire boog (= KB1) groeit naar ventromediaal maxillaire knop = proliferatie op caudodors uiteinde van mandibulaire boog resp naar laterale en mediale nasale plooi nasolacrimale groeve (=sulcus nasolacrimalis) = tussen laterale nasale plooi en maxillaire knop, tot lensplacode traankanaal (=ductus nasolacrimalis) = nasolacrimale groeve wordt hol fusie mediale nasale plooi en maxillaire knop = vorming uitwendige neusopening + reukgroeve wordt reukzakje bodem van reukzakje verdwijnt: primitieve choanae, mediaan gescheiden door primitief gehemelte b.) lippen en wangen * lippen: labiogingivale lijst (= lamina labiogingivalis) = lipaanleg = epitheelverdikking langs boven- en onderrand van stomodeum uitdiepen tot resp labiogingivale groeve (= sulcus labiogingivalis) vestibulum oris lippen afgezonderd van tandvlees (= gingiva) ingegroeid door spierweefsel uit KB 2 - aanleg onderlip uit KB 1 - aanleg bovenlip uit maxillaire knoppen en mediale nasale plooien *wangen (zoogdieren): mondhoeken overbrugd door wangen, gedifferentieerd uit beiderzijdse buccogingivale lijst (lamina buccogingivalis) ingegroeid door spierweefsel uit KB 2 c.) definitief gehemelte (zoogdieren) ( ! zie fig 74) 2 processus palatini laterales = laterale palatinumplooien - ontstaan uit maxillaire knoppen - versmelten mediaan - versmelten met primitief gehemelte (thv vergroeiingsplaats: ductus incisivi waarin uitmonding vomeronasaal orgaan van Jacobson) - secundair: rostraal: verbening hard gehemelte caudaal: spieras zacht gehemelte 1 processus palatinus medianus = mediane palatinumplooi neusseptum en os vomer (scheiding tussen linker en rechter neusholten)

2. Tandontwikkeling (p. 128-129) epitheliale (ectodermale) + mesodermale oorsprong

zie tekening les

3. Tong (p. 129) aangelegd door: epitheel + mesenchym - epitheel: ectodermale + endodermale oorsprong - mesenchym: aangelegd vanuit ventrale delen v/d kieuwbogen (KB 1-4) * apex + corpus KB 1: tuberculum linguale medium, beiderzijds geflankeerd door zijdelingse tongkammen (tubercula lingualia lateralia) tuberculum + kammen: vormen samen * radix + tongbeen KB 2: tuberculum linguale proximale * zenuwuitlopers (+ tongbeen) KB 3 & 4 tss apex+corpus / radix = sulcus terminalis ( + medioventrale uitstulping: schildklieraanleg) 4. Kieuwbogen (p. 130-131)(zie fig 76-77) kieuwbogen = branchiale bogen = arci pharyngei (4 (5-6) beiderzijds) = mesenchymale verdikkigen (BWmassa met KBaanleg, spieraanleg, bloedvat en zenuw) - uitwendig: ectoderm-instulpingen (kieuwspleten) - inwendig: endoderm-uitstulpingen (faryngeale zakjes) Mandibulaire boog = KB 1 onder- en bovenkaak, tong, hamer en aambeeld Ecto uitwendige gehoorgang + trommelvlies Endo trommelholte + tuba auditiva kauwspieren n. trigeminus (5) Hyode boog = KB 2 tong, tongbeen, stijgbeugel Endo gehemelteamandel (tonsilla palatina) mimische spieren n. facialis (7) plica opercularis + sinus cervicalis KB 3 + 4 tong + tongbeen (KB 3) larynx (KB 4) Endo (KB 3) uitwendige bijschildklieren + thymus Endo (KB 4) inwendige bijschildklieren n. glossopharngeus en n. vagus farynx- en larynxspieren KB 5 + 6 rudimentair n. hypoglossus

+ embryonale maagdarmtractus incl. lever- en pancreasdivertikels: fig 26 + 80 fig 26+80+ zie gemeenschappelijke embryonale lichaamsvorm 4. ADEMHALINGSSTELSEL zie cursus heb ik zelf uitgeschreven. Trachea: sulcus/tubus laryngotrachealis+primaire/secundaire longknoppen +definieer surfactant 5. UROGENITAALSTELSEL Dit moeten we helmaal kennen zie cursus p149-167 6. BLOEDVAATSTELSEL Zie cursusbladen heb ik zelf uitgeschreven 1. intra-embryonale circulatie (p169-170 +fig) 2. hartontwikkeling (p 172, 174-177 +fig 103 links onder en fig 104 rechts) 3. Neonatale circulatie (p138 +fig 111) Uit welke embryonale structuren ontstaan volgende bloedvaten: Arcus aortae, truncus pulmonalis, a carotis communis/externa/interna, a mesenterica cranialis, vv jugularis, v azygos, v portae, ductus venosus en ductus arteriosus 7. LYMFOID STELSEL Uit welke embryonale structuren ontstaan de thymus en de milt? Thymus ontstaat uit het derde endodermaal faryngeale zakje (volgens sommigen uit het vierde). Milt ontstaat in het dorsale mesogastrium 8. ZENUWSTELSEL 1.crista neuralis: oorsprong + evolutie/migratie (p190) De crista neuralis zijn v neurectodermale oorsprong, ze ontstaan tijdens de neurulatie. Zij vormen een groot deel v/d ganglia, de mantelcellen, een deel v/d schwanncellen. Ze vormen ook de oorsprong v/d cellen v/h bijniermerg en v/d pigmentcellen. Ze spelen ook een rol in de vorming v/h septum spirale. Ze verzorgen gedeeltelijk het mesenchym i/d kop, i/d kieuwbogen en rond de neuraalbuis. 2., 3. en 4. heb ik zelf uitgeschreven/ getekend. 9. OOG Moeten we volledig kennen zie cursus p 201- 204

10. OOR De hamer (= malleus) en het aambeeld (= incus) ontstaan uit het mesenchym v/d mandibulaire boog (= de eerste kieuwboog). De stijgbeugel (=stapes) ontstaat uit het mesenchym v/d hyoide boog en de cellen v de crista neuralis thv/d hyoide boog (= de tweede kieuwboog). De trommelholte (=cavum tympani) ontstaat uit het eerste endodermale faryngeale zakje. De uitwendige gehoorgang ontstaat uit de eerste ectodermale instulping v/d brachiaalstreek. (volle epitheliale streng tot tegen cavum tympani en wordt geleidelijk hol) Het trommelvlies (=membrana tympanica) ontstaat uitwendig uit het ectoderm v/d sulcus pharyngeus 1 en inwendig uit het endoderm v/h eerste endodermale pharyngeale zakje (met er tussen mesechym). 11. ENDOCRINUM Vorming v/d hypofyse: Ontstaat uit twee verschillende primordia die zich samenvoegen: 1. Adenohypofyse = ectodermale uitstulping v/h stomodeum (cran v/d orofaryngeale membraan). Er ontstaat een epitheliale uitstulping= zakje v Rathke (= saccus adenohypophysialis). Deze uitstulping groeit naar het diencephalon toe en vormt een epitheliale buis met aan het einde een blaasvormige verdikking (=zakje), deze verdikking wordt de adenohypofyse. De voorrand v/h zakje verdikt tot de hypofysevoorkwab = pars distalis De voorand krijgt ook een uitloper = pars tuberalis De achterwand blijft dun = hypofysemiddenkwab= pars intermedia Er is een holte i/h zakje= hypofysaire spleet 2. Neurohypofyse = neurectodermale uitstulping v/h diencephalon (= gemma neurohypophysealis) De uitstulping wordt progresief langer en hol, en vormt aldus de infundibulaire steel (= infundibulum). De infundibulaire steel wordt omgeven door de pars tuberalis v/d hypofyse plaatselijk en verdikt terminaal tot de hypofyseachterkwab (= lobus nervosus).

De bijnierschors ontstaat uit het mesoderm i/h dak v/d coeloomholte, langs weerszijden v/d aorta en tussen de aanhechting v/h dorsaal mesenterium en het craniaal deel v/d mesonefros. Het bijniermerg ontstaat uit het neurectoderm nml. uit de crista neurales en migreren naar de bijnierschors-in-aanleg.

12. INTEGUMENT Definieer: Periderm Het is de bedekkende laag v/h stratum basale (4) (= 2 lagig epitheel met een diepere germinatieve laag = (B)).Ontstaat uit het secundair ectoderm (A) (= de uitwendige bekleding v/h vroeg embryonaal stadium).Tussen de germinatieve laag (4) en het periderm (3) verschijnt het stratum intermedium (5) (=nieuwe cellagen) = primordiale epidermis (C).

Apicale ectodermale kam (4) Dit is een epitheelverdikking thv/d pootknop ???

Proliferatietepel Een naar buiten uitpuilende, uitgroeiende tepel (dit is zo al van i/h begin bij herkauwers en het paard) (Melklijst -> melkheuvels > met ertussen een epitheelknop > tepel) Eversietepel Bij de carnivoren het varken en de mens zijn de tepels aanvankelijk vlak en stomp en gaan pas later uitgroeien. Eponychium Grote weke hoornmassa ontstaan door sterke proliferatie v/h periderm a/d zoolvlakte. Beschermt de vruchtvliezen en baarmoederwand tegen perforatie. Na de geboorte droogt deze hoornkegel in en gt bij het eerste gebruik v/d hoef verloren (paardehoef). Definiring en verklaring van aangeboren afwijkingen 1. Hoe wordt polyspermie voorkomen? zie inleiding 2. Haplodie triplodie aneuplodie nullisomie, monosomie, trisomie, tetrasomie Mosacisme chimerisme hybriden (+ 1 voorbeeld van elk) zie inleiding 3. Tweelingen: monozygote dizygote diplopagus dicephalus autosiet / parasiet Mola= acardius= anideus= globosus amorphus= chorioadenoma/choriocarcinoma zie tweelingen en teratologie 4. Kritische periode teratogene agentia (+ 1 voorbeeld van elk) zie tweelingen en teratologie 5. Syndroom - ectopie - agenesie/aplasie/hypoplasie - dysplasie - persistentie schisis + geef 3 voorbeelden van elk syndroom = complex van meerdere congenitale afwijkingen die samen voorkomen in welbepaald kenmerkend patroon bv. tetralogie van Fallot (zie vaatstelsel) Down-syndroom Turnersyndroom ectopie = orgaan ligt niet op normale plaats - vnl. bij organen die tijdens hun ontwikkeling belangrijke migratie ondergaan bv. ectopia cordis, ectopia testis (cryptorchidie) - speciale vorm: inversio = partile/totale inversie, waarbij vorm en ligging v/d organen spiegelbeeld is v/d normale morfologie - kan ook secundair optreden: ectopie hernialis = a.g.v. uitstulpen doorheen een breukring

agenesie = bepaald lichaamsdeel / orgaan is totaal afwezig - oorzaak vroeg in de organogenese, zodat orgaanaanleg nooit ontstaat of zeer vroeg involueert bv. aglossia (tong), amelia (lidmaat), X??? (p.133, agenesie van de slokdarm) aplasie = lichaamsdeel / orgaan is rudimentair aanwezig bv. nieraplasie, X???, X??? hypoplasie = lichaamsdeel / orgaan is niet volwaardig uitgegroeid bv. testiculaire hypoplasie, X???, X??? dysplasie = misvorming ; abnormale vorming en groei van weefsel bv. heupdysplasie, X???, X??? ( definitie uit woordenboek; in cursus tot nu toe alleen soorten gewrichtsdysplasie gezien, algemene term nog niet?) persistentie = het blijven bestaan van organen / orgaandelen die normaal tijdens de foetale ontwikkeling verdwijnen bv. ductus arteriosus (botalli) persistens, foramen ovale persistens XX??? ???? + 3 vb schisis = splijting bv. palatoschisis, ???? + 3 vb 6. Hemivertebra = halfwervel = asymmetrisch opgebouwde wervel Linker en rechter sclerotomen dragen niet evenveel bij tot vorming v/d wervel. Torticollis = verwrongen/torsie van de hals Scoliosis =zijdelingse kromming v/d wervelkolom Kyphosis =hypoplasie v/d wervellichamen bolle rug Lordosis = hypoplasie v/d wervelbogen holle rug Vertebra transitoria = Overgangswervel Een wervel die gelegen is op twee opeenvolgende gebieden van de wervelkolom en die typische kenmerken van beiden combineert. Vb Halsrib=Costa cervicalis, Lumbalisatie, Sacralisatie, Vertebra accesoria=overtallig wervel Schistosoma reflexum = lett. gespleten en teruggeslagen lichaamswand = ribben naar dorsaal omgebogen borst en buikholte ventraal wijd open + ventrale buikwand niet goed gesloten evisceratie van hart, longen en buikingewanden voorkomen: regelmatig bij kalveren Dysmelia = afwijkingen v/d ledematen Polydactylie = te veel tenen (bv. Hubertusklauw = supplementaire mediale teen aan achtervoet bij hond) Amelia = ontbreken van ledematen Peromelia = stompe/verlamde ledematen (partiele afwezigheid)

Pygomelia = lidmaat op stuit of bekken Notomelia = lidmaat op rug Phocomelia = hand of voet rechtstreeks op romp Hand- en voetplaatjes v/d lidmaataanleg ontwikkelen normaal, maar proximaal steelvormig deel groeit niet uit (oa. door thalidomide) Arthrogryposis = te weinig beweeglijkheid in gewrichten Articulaire dysplasie = gewrichtsdysplasie = niet-optimaal uitgebouwde configuratie v/d gewrichten (bv. elleboogdysplasie, heupdysplasie, patellaluxatie) Osteochondrodystrofie trage en onregelmatige kraakbeenontwikkeling geheel skelet groeit onvoldoende uit wervelkolom, schedel en ledematen te kort (bulldog-kalf) Craniosynostosis vroegtijdig vergroeien v/d schedelbeenderen (vervroegd sluiten v/d beendernaden en fontanellen). 7. Hazenlip Mediane (echte) hazenlip = schistocheilia s. fisio labialis mediana Onvolledige vergroeing tussen rechter en linker mediale nasale plooien. -cheiloschisis = mediane spleetvorming in de bovenlip (hard botweefsel ook gespleten). -gnathoschisis superior = de mediane spleetvorming loopt door tot in de bovenkaak Laterale hazenlip = schistocheilia s. fissio labialis unilateralis s. bilateralis De maxillaire knop vergroeit met de laterale nasale plooi, maar bereikt de mediale nasale plooi niet volledig, hierdoor ontstaat een groeve die redelijk diep is en die tot in de neus- en mondholte kan reiken. (gnatoschisis inferior = mediane spleet in de onderlip De mandibulaire bogen zijn ventraal onvolledig of niet vergroeid.) coloboma facialis = schuine (diepe) aangezichtsspleet De nasolacrimale groeve blijft bestaan en loopt eventueel door in een laterale hazenlip. Palatoschisis = palatum fissum = mediane gehemeltespleet De processus palatini vergroeien niet volledig en er blijft een mediane verbindingsspleet (fissura palatina) bestaan tussen de neusholte en de mondholte (dit kan volledig tot zeer licht zijn). Komt het meest voor bij rund en is normaal bij vogels. Pseudopolydontia = persisterend melkgebit De melktanden vallen niet tijdig uit/ blijven bestaan.

Polydontia Suplementaire tandknoppen, 1 v/d tandknoppen splitst op. Oligodontia = hypodontia Tand(knopp)en ontbreken. Dentigere cyste = cystis dentigera Een onvolledig ontwikkelde tandaanleg waarvan het tandzakje dilateert en een variabele hoeveelheid tandweefsel bevat. Slokdarmachalasie = achalasia esophagi Dit is een soort van intrathoracale dilatatie van de slokdarm. Het is een te sterke cardiasfincter die onvoldoende relaxeert. (bv natuurlijk bij een paard, een paard kan
namelijk niet braken, een afwijking bij de hond)

Atresia ani = anus imperforatus Dit is een misvorming thv de darmen. Een plaatselijk sterke vernauwing van de darm (zonder doorgang) of een blindeindigende darm die een beetje verder weer doorloopt. Fig 79 G-H

Hernia umbilicalis = navelbreuk Het is een soort van eventratie (= het uit de buik komen van de ingewanden als gevolg van een stoornis in de sluiting van de buikwand). Bij deze zijn de uitpuilende ingewanden volledig bedekt en omsloten door de navelhuid (De ingewanden zijn bij de geboorte ingestulpt tot in de huidnavel(5)). Fig 53

Omphalocoele = navelstrengbreuk =omphalocelia=exomphalos Dit is ook een soort van eventratie. Hierbij puilen de darmen (4) verder uit in de navelstreng. (Nadat de wand van de navelstreng na de geboorte ingedroogd is, zijn de darmen in de omphalocoele alleen nog bedekt door een min of meer ingedroogd vlies.)(De ingewanden zijn bij de geboorte ingestulpt tot in het huidgedeelte van de navelstreng.)

Het is op zich een normaal verschijnsel voor de geboorte, dat de darmen gaan instulpen in de navelstreng owv plaats gebrek in de buikholte, maar het kan dus als aangeboren afwijking blijven bestaan. Fig 53 (6. amnionschede, 5. huidnavel)

Schistocoelia Dit is ook een soort van eventratie. Hier puilen een groot gedeelte van de maagdarmtractus uit over de gehele lengte van de linea alba. Divertikel van Meckel = diverticulum intestinale Dit is een overblijfsel van het dooierkanaal, dat kan teruggevonden worden als een weefselstreng of als divertikel thv het ileum. Deze verdwijnt normaal volledig bij de zoogdieren, bij vogels is het bestaan van dit weefselstrengetje normaal. Het bevat (dooier bij de kip) dat dient als voeding voor tijdens de eerste levensdagen en blijft nadien als lymfoide restant aanwezig. Umbilicale fistel = ductus vitellinus persistens Dit is een erg geval van een divertikel. Zie navelstreng rund Urachus persistens Dit is een afwijking in de navelstreek afkomstig van de urachus. De urachuskanaal blijft bestaan, met de buikwand verbonden, en de urine vloeit langs de navel eruit. De navelopening en het urachuskanaal sluiten niet bij de geboorte. Fig 52 Urachuscyste Dit is ook een afwijking in de navelstreek afkomstig van de urachus. Meer specifiek een blaas of holte waarin zich vocht gaat ophopen. De blaas blijft spoel of strengvormig aan de navelstreek vastzitten. Fig 52

Urachussinus Dit is ook een afwijking in de navelstreek afkomstig van de urachus. Een verwijding van het urachuskanaal Fig 52 8. Cyclopie = 1 mediaan oog Dit is een misvorming van de neusholte. Vrij frequent bij schapen en varkens. Hierbij is de neus omgevormd tot een proboscis. Proboscis Dit is een slurfvormige structuur die vasthecht boven het enkelvoudig mediane oog. 9. Lig teres vesicae Ze zijn een overblijfsel van het excretiestelsel. Het zijn ronde strengetjes (=restanten van de aa. Umbilicales) in de craniale rand van de lig vesicae lateralia. Utriculus masculinus Dit is een overblijfsel van het caudale deel van de paramesonefrotische (Muller) kanalen bij het mannelijk individu. Het vormt de mannelijke baarmoeder, op te merken als een Y-vormig structuurtje dat in de plica genitalis tussen de twee ductus deferentes gelegen is.Het bestaat uit 1 of 2 epitheliale buizen, die hol kunnen zijn en uitmonden op de colliculus seminalis. (Vaak bij hengsten). Paradidymis =orgaan van Giraldes Dit aanhangsel is een overblijfsel van mesonefrotische buisjes die in de zaadstreng, dus proximaal van de epididymis, gelegen zijn, bij het mannelijk individu. Medullaire strengen Dit zijn resten van de primaire epitheliale strengen (chordae sexuales) bij het vrouwelijk individu die in het indifferent stadium van de gonade-aanleg verschijnen (en die bij het mannelijk individu de tubuli seminiferi vormen) en in het ovarium normaal zouden moeten verdwijnen en vervangen worden door secundaire corticale strengen. Zij kunnen de oorzaak zijn van een kwaadaardig seminoma (zaadepitheeltumor). Epoophoron= orgaan van Rosenmuller Embryonale restant bij het vrouwelijk individu afkomstig van resterende mesonefrotische buisjes(bij het mannelijk individu vormen deze de ductuli efferentes). Het bestaat uit epitheliale strengetjes of buisjes die in het mesovarium en of de mesosalpinx gelegen zijn: tubuli transversi(=aantal dwarse buisjes apart bij elkaar gelegen), ductus epoophori longitudinalis (=buisjes aangesloten op een overlangs lopend maar blind eindigend kanaaltje), appendices vesiculosae (=aantal buisjes die blaasvormig dilateren)

Paroophoron =orgaan van Waldeyer Persisterende mesonefrotische buisjes bij het vrouwelijke individu die caudaal van het ovarium in het mesovarium gelegen zijn. (Bij het mannelijk individu stemmen deze overeen met de paradidymis) Parovariele cysten = appendices vesiculosae Verzamelnaam voor cysten die al of niet gesteeld zijn en nabij het ovarium of de eileider gelegen zijn .Afkomstig van embryonale resten van de mesonefrotische buisjes (-> Epoophoron), ductus paramesonephricus (appendix vesiculosa ovarii), of ductus mesonephricus, waarin zich secundair vocht heeft gestapeld. De diameter van deze cysten kan varieren. Gartnergangen =kanalen van Gartner = ductus deferens vestigialis Overblijfsel van de mesonefrotische (wolff) kanalen bij het vrouwelijke individu. Ze zijn subepitheliaal in de ventrale wand van de vagina gelegen, en monden iets craniaal van de urethraopening in de bodem van de vagina uit. Het zijn holle buisjes die craniaal blind eindigen, en waarin uitzonderlijk vocht kan ophopen zodat cysten ontstaan. (Komt vaak voor bij rund). Lig teres uteri Dit is het overblijfsel van het caudale deel van het gubernaculum ovarii. Het ontspringt nabij de top van de uterushoorn in het verlengde van het ligamentum ovarii proprium. Het loopt naar caudaal op de ventrolaterale zijde van het lig latum uteri en zit eventueel door tot in de liesstreek. Lig suspensorium ovarii Dit is het overblijfsel van de diafragmaband en dus van het geregresseerde craniale deel van de mesonefros bij het vrouwelijke individu. Het verbindt de craniale boord van het ovarium met de lumbaalstreek, waar het vasthecht nabij de nier. 10.Cystenier = polycysteuze nier Aangeboren cystevorming in de nier als gevolg van het uitblijven van vergroeiingen tussen de nefronen en de papillaire kanalen (komen vaak voor bij mens en varken). Ectopische ureter Een ureter die caudaal van het trigonum vesicae uitmondtin het bekkendeel van de urethra en veroorzaakt aldus incontinentia urinae. 11. intersex individu van een bepaald geslacht, dat ook min of meer kenmerken van het andere geslacht vertoont (alle huisdieren, vnl. geit, varken) Hermafrodiet = gonadaal weefsel van beide geslachten Ovotestis of testis en ovarium ( links een, rechts ander) Afwezig in de rest van het genitaalstelsel.

Pseudohermafrodiet aard van het gonadaal weefsel stemt niet overeen met de rest van het geslachtsapparaat - 2 testes + vrouwelijke secundaire geslachtsorganen - 2 ovaria + mannelijke secundaire geslachtsorganen Kween = kweenvorming = free-martinisme door anastomosen van de umbilicale bloedvaten veroorzaken de hormonen van de mannelijke fetus afwijkingen in het geslachtsapparaat van de vrouwelijke partner. Witte vaarzenziekte kanaal van Mller sluit niet aan op de sinus urogenitalis Cryptorchidie = ectopia testis vnl. bij dieren met laattijdige descendus testis Paard: klophengst, varken: binnenbeer Hypospadie lippen van de sulcus urogenitalis vergroeien onvolledig met elkaar Uitwendige urethra-opening ligt op de onderzijde van de penis Phimosis een te eng cavum preputiale kan leiden tot beklemming van de pars libra penis (mens; huisdieren zelden) 12. Foramen ovale persistens Door de blijvende opening zal zuurstof rijk en arm bloed kn vermengen dit owv een dysproportie tussen de grootte v/d opening en de klep ( met als oorzaak een nooit aangelegde septum primum of secundum, of wnr het for primum blijft bestaan owv een stoornis in de bouw v/h septum intermedium).

Foramen interventriculare patens Het for. interventriculare blijft bestaan, zodat bij systole, bloed uit beide ventrikels, zowel in de aorta als in de truncus pulmonalis terechtkomen. Deze opening kan aan een afwijking gelegen zijn zowel v/h septum interventriculare, het septum intermedium of het septum spirale Pars membranacea defecta= hoog dorsaal in het interventriculair septum Pars muscularis defecta= in het spierig gedeelte v/h interventriculair septum

Truncus arteriosus persistens Afwezigheid v/h septum spirale waardoor het bloed gaat vermengen in de truncus arteriosus (gaat vaak gepaard met een persisterend for. interventriculare). Ectopia cordis -ectopia cordis cervicalis: hart daalt onvolledig af nr caudaal en blijft i/d hals liggen. -ectopia cordis fissisternalis: het hart komt ventraal v/h sternum terecht als gevolg v een nog nt dichtgegroeid sternum op het moment dat het hart de thorax bereikte. Transpositio aortae Het spiraalvormig ontwikkelde septum aorticopulmonale eindigt iets meer naar links of rechts op het septum interventriculare. Ruiteraorta Bij een verplaatsing naar rechts staat de aorta zowel boven de rechter als linker ventrikel , met als gevolg: een blijvend for. interventriculare (b), vermenging v bloed, en een abnormale verdeling v/h bloed over de truncus pulmonalis (10) en de aorta. Tetralogie v Fallot = Tetralogia Fallotii= viervoudig syndroom Septum spirale is ver naar rechts ingeplant -verplaatsing v/d aorta = transpositio aortae (j) -vernauwing v/d truncus pulmonalis = stenosis trunci pulmonalis (l) -defect i/h septum interventriculare (k) -hypertrofie v/d rechter ventrikel (e) (owv het interventriculair septum defect en door een verhoogde weerstand (als gevolg v de pulmonalis stenose).

Ductus arteriosus persistens Normaal zou bij de geboorte de spierige wand moeten contraheren door de toegenomen zuurstofspanning in het arteriele bloed, wnr dit niet gebeurt is zal er een bloedvloei ontstaan vanuit het hoge drukgebied (aorta) naar de longcirculatie. Portocavale shunts Dit is een veneuze afwijking, er treed een anastomose op ts de v portae en de v cava caudalis. 13. Anencephalia De hersenen ontbreken grotendeels of volledig. (Dit gaat vaak gepaard met een breed schedeldefect(cranioschisis), cyclopie, en/of proboscis).

Cerebellaire abiotrofie Dit is een soort van Hypoplasie van het encephalon = de totaliteit v/d hersenen of bepaalde onderdelen gaan zich onvoldoende gaan ontwikkelen. Hier zullen meer specifiek de kleine hersenen (=cerebellaire dysplasie) microscopische letsels gaan vertonen. Vb. cortexatrofie waarbij purkinjecellen afwezig zijn. Abiotrofie wil zeggen degenraite v structuren die wel normaal worden aangelegd maar daarna ofwel voortijdig ofwel zonder duidelijke oorzaak gaan verdwijnen Hydrocefalie = hydrocephalia congenitales Pre of perinataal een abnormaal grote hoeveelheid cerebrospinale vloeistof in (hydrencephalia) en rond (hydrocephalia) de hersenen. Hydrocephalia interna=inwendig waterhoofd =hydrencephalia er stapelt zich teveel vocht op in de hersenventrikels. (Veroorzaakt door verstopping v foramina interventricularia, aquaductus mesencephali of v/d openingen v/d 4de ventrikel naar de subarachnoidale ruimte.) -> Met als gevolg atrofie v/h zenuwweefsel. Macrocephalia = vergroting v/d schedelholte in zijn geheel Exencephalia = uitpuiling v/h hersenweefsel langs een beperkte opening in de schedel. Hydrocephalia externa= uitwendig waterhoofd Overmatige hoeveelheid cerebrospinale vloeistof in de subarachnoidale ruimte, owv een te hoge vochtproductie door de plexus choroidei en een te geringe absorptie capaciteit v/d granulationes arachnoidales. Meningocoele Een soort v Exencephalia (= het uitpuilen v/d hersenen en/of hersenvliezen (8) owv een defect in de schedelwand). Een blaasvormige uitstulping die uitgaat van de leptomenix en bestaat uit hersenvliezen en cerebrospinale vloeistof. De wand hiervan is meestal zeer dun wanneer die niet door een normale huid bedekt is en scheurt vaak bij de geboorte.

Spina Bifida = open-rug syndroom Dit is een defect v/d wervelkolom die meestal gepaard gaan met letsels v/h ruggemerg en/of de ruggenmergvliezen. Spina bifida aperta = uitwendig zichtbare afwijking Spina bifida occulta = kleinere afwijkingen verscholen onder een normale huid

Rachischisis vertebralis= gebrekkig sluiting v/d wervelkollom

Menigocoele= plaatselijke uitpuilende blaasvormige zwelling owv een defect in de sluiting v/d wervelbogen. Menigomyocoele= uitpuilend weefsel bestaand uit meningen (8) en Ruggenmergweefsel (7)

14. Macrophtalmie =buphtalmie =ossenoog Dit is een te grote oogbol. Bv door een onvoldoende permeabiliteit v/d voorste oogkamer, waardoor de afvoer v/h oogkamervocht belemmerd wordt en de intraoculaire druk stijgt (=congenitaal glaucoom). Goniodysgenesis??? Microphtalmie De oogbol is te klein. (Dit komt ook voor bij onvolledige stadia van cyclopie, de ogen zijn sterk naar elkaar genaderd maar niet volledig versmolten). Cyclopie = 1 mediaan oog Dit is een misvorming van de neusholte. Vrij frequent bij schapen en varkens. Hierbij is de neus omgevormd tot een proboscis. Conjuctivale resp. corneale dermoiden Epidermale structuren met eventueel haren en haarklieren zijn plaatselijk aanwezig op de conjuctiva of resp. op het cornea epitheel. Aphakia Aplasie/afwezigheid v/d lens.

Ectopia lentis = lensluxatie Verplaatsing v/d lens naar voor (tot in de oogkamers) of naar achter (in het glaslichaam) als gevolg v/e deficiente ophanging door de fibrae zonulares. Congenitaal cataract Aangeboren lensvertroebeling, kan erfelijk of infectieus verworven zijn. Persisterende a. Hyaloidea = a hyaloidea persistens Delen v deze arterie en/of haar vertakkingen achteraan het lensoppervlak (=tunica vascularis lentis) blijven partieel bestaan. Persisterende pupillaire membraan Weefselresten die voor de lens gelegen zijn. Polycorie Polycoria vera = dit is een iris met een bijkomende pupil omgeven door gladde spieren. Polycoria spuria = dit is een iris met een perforatie ten gevolge v focale hypoplasie. Coloboma Restanten v/e onvolledig verdwenen fissura choroidea kunnen resulteren in: spleetvorming v/d structuren die uitde oogbeker zullen ontstaan: -coloboma iridis= sleutelgat iris (dus een spleetvorming in de iris) -coloboma retinae (spleetvorming i/d retina) -spleetvorming in de sclera Synblepharon = Blepharophimosis Onvoldoende of niet geopende ooglid spleten Chalazion = hagelbol Cyste v/e tarsaalklier (thv/h de oogleden) zwijntje in jen oog Dacryostenosis Occlusie (verstopping) v/d ductus nasolacrimalis. 15. Anotie = afwezigheid v/d oorschelp Otocephalie Craniale misvorming waarbij de oorschelpen vooraan op de kop ingeplant staan, omdat alle structuren voor de eerste kiewboog niet werden aangelegd (alle prosencephale en nasofrontale structuren).

Otognathie Bijkomende kleine onderkaak en eventueel nog andere mondstructuren (tong, tanden, speeksleklieren, onderlip) aan de oorbasis, owv een abnormale opsplitsing van de mandibulaire kieuwboog. 16. Albinisme Afwezigheid v/h pigment melanine, ook i/d ogen. De pigmentcellen zijn meestal aanwezig, doch zijn niet in staat melanine te vormen. Atrichosis = Atrichia = alopecia congenitalis Afwezigheid v haren. Vb Nude mice: kale muisjes, die door mutatie ontstaan zijn en bovendien geen thymus hebben. Ichthyosis Schubachtige epidermisverdikkingen ipv haren. Epitheliogenesis imperfecta Plaatselijke afwezigheid v/d epidermis Hyperthelie Bijkomende tepels (thv/d melkklier). Gynecomastie Melkkliervorming bij mannelijke individuen, dit kan aangeboren zijn (bv bij hermafrodieten) of dit kan ook postnataal door middel van hormonale invloeden ontwikkeld zijn.

You might also like