Professional Documents
Culture Documents
Voorwoord
Beste lezer,
Voor u ligt het eindrapport van mijn afstudeeropdracht aan de faculteit Civiele Techniek en
Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft, sectie Gebouwen en Civieltechnische
constructies, getiteld Een constructief ontwerp voor The Wave.
Het gebouw The Wave in het centrum van Rotterdam is een ontwerp van PPKS Architects in Chicago
in opdracht van de Wilgen Vastgoed BV uit Rotterdam. Het ontwerp kenmerkt zich door ronde
vormen, een oplopende bouwhoogte en een uitkraging boven een naastgelegen pand.
Bij de uitwerking van het constructief ontwerp ben ik uitgegaan van het voorlopig ontwerp van
december 2008. Dit voorlopig ontwerp is ondermeer door de aankoop van aangrenzende panden
totaal veranderd en eenvoudiger van opzet geworden. Zo is er ondermeer geen sprake meer van een
uitkraging.
Na mijn literatuurstudie heb ik in mijn uitwerking in het bijzonder aandacht besteed aan de fundering,
de stabiliteit, de uitkraging en de overgangsconstructie tussen de onderbouw met een
kolommenstructuur en de bovengelegen woonverdiepingen met wanden in een meer vrije vorm, die
op de kernen na geen enkele relatie heeft met de onderbouw.
Mijn dank gaat uit naar de leden van mijn afstudeercommissie, bestaande uit prof.dipl.ing. J.N.J.A.
Vambersky (voorzitter), Ir. K.C. Terwel en Ing. H.J. Everts. Naast hun adviezen en commentaar
hebben zij mijn opdracht uitstekend weten af te bakenen en richting te geven om te voorkomen dat ik
u over twee jaar een rapport zou voorleggen van meer dan 3.000 paginas. Alles was interessant om
verder uit te werken. Daarnaast ben ik de heren ir. A. van der Vorm en ir. R. de Groen van Van Der
Vorm Engineering b.v. veel dank verschuldigd voor het aan bieden van een werkplek voor deze
afstudeerperiode. Daarnaast is bij Van Der Vorm b.v. op mijn werkplek, J. van Heusden, als klankbord
van groot belang geweest en waarvoor ik hem dank.
Ook de Wilgen Vastgoed BV dank ik voor het mogelijk maken van een bezoek aan het
architectenbureau van het gebouw en een gerenommeerd constructiebureau Halvorson and Partners,
stuctural engineers, beide gevestigd in Chicago.
Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken die mijn studie op de manier waarop ik hem heb ingevuld mede
mogelijk hebben gemaakt en de laatste twee jaar hun woonkamer als secundaire werkplek
beschikbaar hebben gesteld.
Sjors Sligman
Januari 2010
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Samenvatting
Op een locatie midden in Rotterdam aan de Aert
van Nesstraat, een zijstraat van de Coolsingel, staat
het huidige gebouw Rotterdam Building. Dit
gebouw is door projectontwikkelaar De Wilgen
Vastgoed B.V. opgekocht met als doel een nieuwe
locatie voor een bijzondere woontoren. Een aantal
architecten hebben een ontwerp gemaakt voor de
toren, waaronder een Architectenbureau uit
Chicago, PPKS Architects. De grondslag van dit
ontwerp zijn de vanuit de projectontwikkelaar
gestelde functionele eisen, waarin de aanwezigheid
van ongeveer 650 appartementen en 800
parkeerplaatsen binnen het beschikbare kavel van
ongeveer 2800 m2 moeten worden gerealiseerd.
Een illustratie van het ontwerp van PPKS is
weergeven in Figuur 1, waarbij de top van het
gebouw een hoogte van 139,5 m bereikt.
Uit een nadere analyse van het ontwerp volgen een
aantal constructieve uitdagingen. De voornaamste
worden hier kort aangegeven.
Het ontwerp bevat in de bovenbouw veelal ronde
vormen, welke in de onderbouw over gaan in een
rechthoekige plattegrond. Deze overgang bevindt
zich op de hoogte waar de parkeerfunctie over zal
gaan in een woonfunctie. Ongeveer op dezelfde
hoogte gaat het gebouw uitkragen boven een
bestaand, monumentaal pand.
Dit afstudeerwerk heeft als doel het zoeken naar een oplosbare en haalbare draagconstructie voor
The Wave, het ontwerp van PPKS Architects. Binnen dit ontwerp is vrijwel geen rekening gehouden
met een mogelijke constructie, maar bij de uitvoerig van de constructie wordt zoveel mogelijk de
functionele indeling van de architect aangehouden. Om te komen tot een constructief ontwerp die in
overeenstemming is met de functionele indeling zijn verscheidene alternatieven geschetst voor de
hoofddraagconstructie. Van deze alternatieven zijn er uiteindelijk twee globaal op hun haalbaarheid
getoetst en beschreven. Voor het gekozen conceptontwerp is vervolgens het constructief gedrag
gedetailleerder uitgewerkt op de volgende punten:
Het funderingsgedrag
De stabiliteit
De constructieve overgang tussen de parkeerfunctie en woonfunctie
Het uitkragende deel boven SKVR
Alvorens deze uitwerking gemaakt is, heeft er een literatuurstudie plaatsgevonden die specifiek
gericht is op deze onderdelen, waarbij een aantal referentieprojecten zijn bekeken met gelijksoortige
constructieve problemen. Voor de uitwerking van de constructie zijn vervolgens randvoorwaarden
geschetst, waarbij voor een aantal constructieve onderdelen van het gebouw de uitwerking niet zal
plaatsvinden binnen dit rapport, zoals de kelderconstructie.
Na vele schetsen voor de mogelijke constructieve indeling van het ontwerp, zijn een tweetal
alternatieven voor de hoofddraagconstructie daadwerkelijk verder uitgewerkt. Hierbij is de
haalbaarheid van deze constructies bekeken, waarbij de fundering, de mogelijke overgangsconstructie
en het uitkragende deel nog constructief gezien buiten beschouwing zijn gelaten. Deze twee
alternatieven worden gevormd door een basisstructuur waarbij ofwel de woningscheidende wanden
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
constructief worden gebruikt, of er een indeling is gemaakt aan de hand van de door de architect
aangegeven kolommen binnen de plattegrond van de woonverdiepingen, zoals deze zijn aangegeven
in Figuur 2 & 3.
Figuur 3.Figuur
Kolommen
2
volgens architect
Voor deze twee alternatieven is een volledige indeling van de constructie gemaakt, waarbij deze
gecombineerd is met de onderliggende, rechthoekige parkeerverdiepingen. Aan de hand van
vuistregels zijn vereenvoudigde berekeningen gemaakt voor de afmetingen van de hoofdelementen
binnen de conceptontwerpen, waarna de haalbaarheid van de stabiliteit is bepaald. De belangrijkste
conclusie hieruit is dat de kernen niet groot genoeg zijn en dat door het hoogteverschil en de
plaatsing van de twee kernen mogelijk grote rotaties op willen treden ten gevolge van de
windbelasting. Voor beide alternatieven zijn oplossingen beschreven en globaal berekend ter
ontlasting van de kern. Hieruit is gebleken dat de woningscheidende wanden de kernen al dusdanig
kunnen ontlasten, dat dit concept stijf genoeg kan zijn. Voor de constructie met de kolommen zijn
andere alternatieven beschreven, zoals een outrigger constructie. Het grootste probleem voor de
benodigde stabiliteitsconstructie is de overgang tussen de vormveranderingen en de functionele
indelingen gebleken, welke met de ronde vormen van de bovenbouw vrijwel niet te combineren zijn.
Voor deze twee concepten is op basis van een aantal vlakken een keuze gemaakt, waarin het concept
met de woningscheidende wanden het hoogst bleek te scoren.
Voor dit concept is in het verdere verloop van het rapport een gedetailleerde analyse gemaakt voor de
hoofddraagconstructie, waarbij de beschreven onderdelen aan de orde komen.
Vervolgens is het uitkragende gedeelte boven de bestaande bebouwing bekeken. Bij een nadere
analyse van het gebouw SKVR is gevolgd dat deze niet overeen komt met de tekeningen van de
architect, waarbij het gebouw wordt gentegreerd in The Wave. De verschillen worden gevormd door
de hoogtes van de verdiepingsvloeren in dit gebouw en de U-vormige plattegrond in het werkelijke
geval. Dit is de reden dat voor het uitkragende deel allereerst de haalbaarheid van een volledige
uitkraging van 18,5 m boven SKVR is geanalyseerd, waarbij gebruik is gemaakt in het meest gunstige
geval met een licht vloersysteem, infra+ vloeren. Bij deze analyse zijn een viertal constructieve
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Om de totale uitbuiging te
berekenen voor het hoogste
gedeelte van het gebouw ten
gevolge van de windlasten zijn
alle stabiliteitselementen een
onafhankelijke stijfheid
gegeven, waarna aan de van
de stijfheidspercentages het
deel van de windbelasting is
bepaald die door ieder
element onafhankelijk wordt
opgenomen. Uit de
berekeningen volgt een
uitbuiging waar alle hiervoor
beschreven onafhankelijke
onderdelen een invloed op
uitoefenen. De maximale
uitbuiging voor de bepaalde
profielafmetingen en
betonkwaliteiten wordt
zodoende: top = 307.1 mm
voor de 1e- orde uitbuiging.
Met een aanzienlijke 2e orde
invloed op deze uitbuiging van
een factor 1.2, wordt de totale Figuur 8. Mechanicaschema uitbuiging
uitbuiging in de top gesteld op
top;2e-orde = 368.5 mm, een waarde die ruim boven de gestelde maximale eis ligt. De stijfheid van de
elementen boven de overgangsconstructie blijken het grootste aandeel te hebben in de totale
uitbuiging in de top (>51% van de 1e-orde uitbuiging). Om deze reden zijn er een aantal oplossingen
beschreven om de stijfheid van de constructie boven de overgangsconstructie te verhogen. De
koppeling van de stabiliteitselementen wordt als meest geschikt gezien, waarbij een reductie van 40%
te behalen is op de totale uitbuiging.
Uit de gevonden waarden van de individuele windmomenten aan de hand van de
stabiliteitsberekeningen kunnen deze elementen op sterkte worden getoetst. Uit deze berekeningen
blijken alle aangenomen en grof bepaalde afmetingen te voldoen, op de kernen na. De moeten van
betonkwaliteit C28/35 worden verhoogd naar C53/65, waarbij de wanddikten eveneens moeten
worden verhoogd van d = 300 mm naar d = 500 mm, waarbij een groter knelpunt is ontstaan,
trekspanningen in de kern.
Om dit conceptontwerp van The Wave tot een haalbaar gebouw te maken, moeten er een aanzienlijk
aantal aanpassingen in het ontwerp worden gemaakt. In het ontwerp is door de architect weinig
rekening gehouden met de benodigde constructie. De kernen blijken vele malen te slank om op
zichzelf de stabiliteit te waarborgen voor het gebouw, waarnaast deze ook niet op een slimme manier
in het gebouw zijn geplaatst ten opzichte van de rotatie. Ondanks de weinig constructief vriendelijke
functionele indeling van het gebouw, is deze toch gebruikt om een constructieve oplossing te vinden,
in de vorm van de woningscheidende wanden. Ondanks de monumentale status van het gebouw
SKVR, zal deze oppervlakte toch gebruikt moeten worden om het uitkragende gedeelte te
ondersteunen, omdat deze als niet haalbaar en zeker niet economisch wordt beschouwd. Hiernaast zal
er een zeer diepe fundering geplaatst moeten worden om de zakkingen van The Wave, maar met
name de zakkingen en rotaties van de omgevingsgebouwen te beperken. Al deze factoren maken het
ontwerp in de huidige tijd oneconomisch en constructief gezien zeer lastig om uit te werken midden in
de bebouwde omgeving. In de laatste ontwikkelingen zijn zowel SKVR als de Splinter opgekocht door
de ontwikkelaar en is de uitkraging boven SKVR volledig verdwenen. Hierbij is in de plattegrond te
zien dat, ten opzichte van het hier uitgewerkte ontwerp, er al veel meer rekening gehouden is met de
constructieve voorzieningen binnen het gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Inhoudsopgave
INLEIDING ............................................................................................................................................ 12
1
PROBLEEMANALYSE ...................................................................................................................... 14
1.1
1.1.1
1.1.2
1.2
1.3
1.4
1.5
DE OPDRACHT ..................................................................................................................14
Locatie ..........................................................................................................................................................................14
Functioneel programma van eisen ....................................................................................................................................17
ARCHITECT ......................................................................................................................17
OMSCHRIJVING ONTWERP ....................................................................................................19
PROBLEEMSTELLING ...........................................................................................................22
DOELSTELLING .................................................................................................................22
BELASTINGEN ............................................................................................................................... 25
3.1
3.2
3.2.1
3.2.2
3.2.3
3.2.4
De windomgeving ...........................................................................................................................................................28
Schematisering gebouw ..................................................................................................................................................30
Windbelasting volgens de Eurocode .................................................................................................................................32
Windtunnelonderzoek .....................................................................................................................................................36
4.1
4.1.1
4.1.2
4.2
4.3
5
5.1
5.2
5.2.1
5.2.2
5.2.3
5.2.4
5.2.5
5.3
5.3.1
5.3.2
5.3.3
5.3.4
5.3.5
5.4
5.4.1
5.4.2
5.4.3
5.4.4
5.4.5
5.5
5.5.1
5.5.2
5.5.3
5.5.4
5.5.5
5.6
5.6.1
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
10
5.6.2
5.6.3
5.6.4
5.6.5
5.7
6
Schematisering............................................................................................................................................................. 105
Berekening en resultaat ................................................................................................................................................ 106
Uitvoering .................................................................................................................................................................... 108
Conclusie ..................................................................................................................................................................... 110
6.1
6.2
6.2.1
6.2.2
6.2.3
6.2.4
6.3
6.3.1
6.3.2
6.3.3
6.3.4
6.3.5
6.3.6
6.3.7
6.3.8
6.3.9
6.4
6.4.1
6.4.2
6.4.3
6.4.4
6.4.5
6.4.6
6.5
6.5.1
6.5.2
6.5.3
8.1
8.1.1
8.1.2
8.1.3
8.1.4
8.2
8.2.1
8.2.2
8.2.3
8.2.4
8.2.5
8.2.6
8.2.7
8.3
8.3.1
8.3.2
AANBEVELINGEN.............................................................................................................. 218
Aanbevelingen binnen de uitgewerkte mogelijkheden ....................................................................................................... 218
Algemene aanvullende aanbeveling constructie (stabiliteit) ............................................................................................... 220
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
11
Inleiding
De opgave voor de Gemeente Rotterdam is om het wonen terug te krijgen in haar binnenstad. Met dit
gegeven in het achterhoofd heeft De Wilgen Vastgoed bv het kantoorpand Rotterdam Building aan
de Aert van Nesstraat verworven voor herontwikkeling. Voor deze herontwikkeling heeft de Wilgen
Vastgoed bv het architectenbureau PPKS Architects uit Chicago opdracht gegeven om een ontwerp te
maken waarbij het eveneens verworven pand dat de SKVR huisvest en gemeentelijk monument
betrokken maar gespaard zou moeten worden.
Binnen de opdracht moest de architect ruim 600 woningen met parkeren realiseren en daarnaast op
de begane grond kleinschalige detailhandel en horeca. Deze opgave resulteerde in een gebouw met
een bijzondere vorm van 37 woonlagen in verschillende bouwhoogten en met veel ronde vormen op
een verdiepingen tellende onderbouw met rechthoekige structuur in verband met de kavelvorm en de
parkeerfunctie, waarvan bovendien twee lagen als kelder zijn uitgevoerd. De totale bouwhoogte is
circa 140 meter. En van de kenmerkende details in het ontwerp is de overbouwing middels een
uitkraging van dit SKVR-pand.
Voor het voorlopig ontwerp dat als uitgangspunt is genomen voor dit rapport was nog geen
constructief ontwerp. In dit architectonische ontwerp liggen een aantal constructieve opgaven die hier
verder uitgewerkt gaan worden waarbij de architectuur en de constructieve haalbaarheid hiervan de
belangrijkste leidraad vormen.
Na de probleemanalyse uit hoofdstuk 1, waarin het ontwerp uitgebreid wordt omschreven, is een
literatuuronderzoek gedaan naar hoogbouw en zijn verschillende referentieprojecten in Rotterdam
bekeken, die beide zijn opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 2 wordt het project ingekaderd en
worden de randvoorwaarden voor de verdere uitwerking van het constructief ontwerp gegeven.
Hoofdstuk 3 worden de verschillende belastingen op het ontwerp bepaald die noodzakelijk voor de
verdere uitwerking van het concept. In het volgende hoofdstuk 4 worden twee concepten voor een
globaal ontwerp voor de hoofddraagconstructie besproken, waarvan er n in de hoofdstukken daarna
wordt uitgewerkt op onderdelen. Zo wordt in hoofdstuk 5 de haalbaarheid bekeken van verschillende
alternatieven voor de uitkraging boven het SKVR-pand. Het constructief gedrag met
gewichtsberekeningen, de overgangsconstructie, de fundering en de stabiliteit komt in hoofdstuk 6
aan bod. In hoofdstuk 7 wordt nog kort stilgestaan bij het ontwerp zoals het nu verder ontwikkeld is
door de architect en de verschillen met het ontwerp dat in dit afstudeerrapport is uitgewerkt.
Tenslotte zullen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen resulterend uit de gedetailleerde
uitwerkingen in de vorige hoofdstukken zijn gegeven in hoofdstuk 8, waarbij een overzicht wordt
weergeven van de bepaalde constructieve oplossingen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
12
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
13
1 Probleemanalyse
1.1 De opdracht
De Wilgen Vastgoed is een bedrijf dat zich voornamelijk bezig houdt met het ontwerpen, ontwikkelen
en realiseren van zowel klein als grootschalige projecten in de woning- en utiliteitsbouw. Dit
vastgoedbedrijf heeft aan een aantal architectenbureaus de opdracht gegeven om op een markante
plek in Rotterdam een woontoren te ontwerpen.
1.1.1 Locatie
Voor het plan van de woontoren is een locatie midden in het centrum van Rotterdam vlak bij de
Coolsingel voor ogen (zie Figuur 9). In de huidige situatie zijn er hier voornamelijk oudere gebouwen
(het stadhuis, postkantoor) en hogere winkels/kantoren (Bijenkorf, WTC beursgebouw, etc.) in de
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
14
omgeving aanwezig. Een kort overzicht van de aanwezige bebouwing is aangegeven in Bijlage I;
hoofdstuk 2; figuur 1&2. De Wilgen vastgoed wil juist op deze centrale positie in Rotterdam een
opvallende woontoren plaatsen. Het kavel ligt ingesloten door de Aert van Nesstraat, de
Hennekijnstraat en de Sint-Luciastraat (zie Figuur 10). Hiervan ligt de Aert van Nesstraat haaks op de
Coolsingel en zijn de andere twee straten de zijstraten van de Aert van Nesstraat.
Op de figuur is te zien dat er in de huidige situatie al bebouwing aanwezig is. In de oksel van het
kavel staat een kantoortoren genaamd Splinter van architect Wim de Bruin. Op het kavel zelf staat
het kantoorgebouw Rotterdam Building uit 1976 en een relatief klein gebouw van SKVR.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
15
Op Figuur 11 is een plattegrond van het kavel te zien volgens het uitreksel van de kadastrale kaart
van Rotterdam. Op kavelnummer 1013 staat de bebouwing van SKVR, op kavel 663 bevindt zich
kantoortoren Splinter en 1129 is de te slopen Rotterdam Building. Kavelnummers 1013 en 1129
vormen samen de beschikbare bouwplaats voor de nieuwe woontoren, met als kanttekening dat de
aanblik van het gebouw van SKVR behouden moet blijven. De totale oppervlakte van het beschikbare
kavel bedraagt ca. 4000 m2.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
16
Ca. 450 appartementen van circa 80 m g.b.o. (waarvan 250 in de "sociale" huur)
Ca. 150 appartementen van circa 55 m g.b.o.
Ca. 50 appartementen van circa 90 m g.b.o.
Kleinschalige horeca op de begane grond / lobby
Parkeernorm volgens gemeentelijke verordening circa 1,27 pp / appartement.
Dit programma te ontwikkelen op de locatie van Rotterdam Building/ Aert van Nesstraat.
Het aanliggende gebouw SKVR meenemen in het ontwerp. Het gebouw is een monument en
dient opgenomen te worden in de planvorming van het nieuwe programma van eisen.
In totaal zullen er dus ca. 650 appartementen moeten komen van verschillende afmetingen, waarbij
er ca. 825 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Dit alles dient gerealiseerd te worden op een
beschikbaar kaveloppervlak van ca. 4000 m2, waarvan er ca. 1200 m2 het bestaande gebouw van
SKVR betreft.
1.2 Architect
Verschillende architectenbureaus hebben een conceptontwerp ingeleverd, zoals het ontwerp van
MVRDV (Figuur 13) en PPKS Architects(Figuur 12). Het ontwerp van PPKS Architects heeft een grote
kans op de uiteindelijke uitvoering van het project.
17
nodige andere functies binnen het gebouw. Zo is er bijvoorbeeld ook ruimte gemaakt voor parkeren,
winkels en een cafetaria, zoals deels is te zien op Figuur 14.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
18
De eerste twee verdiepingslagen bevinden zich 6 m. onder maaiveld en zijn volledig gericht op een
parkeerfunctie. Deze lagen zijn in de huidige situatie kleinschalig aanwezig en er zal dus een bouwput
gegraven moeten worden. De plattegronden van deze twee parkeerlagen zijn aangegeven in [Bijlage
I; hoofdstuk 1; figuur 3&4]. In het ontwerp is er rekening gehouden met de bestaande bebouwing
van SKVR, waardoor niet het gehele gebied kan worden afgegraven. Om deze reden zijn deze lagen
een kleiner oppervlak dan de bovenliggende verdiepingslagen. Wel zal er vlak langs het bestaande
gebouw ontgraven moeten worden. Deze bebouwing is in Figuur 14 aangegeven als Existing building
to be renovated.
Het aantal beschikbare parkeerplaatsen op beide lagen is respectievelijk 110 en 106 plaatsen, maar er
valt op te merken dat de indeling van de parkeerplaatsen in het conceptontwerp niet toereikend zal
zijn. In de figuren zijn ook al kernen voor verticaal transport te zien. Deze kernen zullen mogelijk
gebruikt moeten worden voor de stabiliteit van het gehele gebouw, afhankelijk van de
constructiekeuze. In deze kelderconstructie zullen de krachten vanuit de bovenliggende lagen
gespreid moeten worden over de fundering.
Zoals vermeld heeft de begane grondvloer een afwijkende verdiepingshoogte van 4.5m. In deze laag
bevinden zich verschillende functies, voornamelijk verzamel- en ontmoetingsplaatsen voor personen.
Een plattegrond van deze laag is aangegeven in [Bijlage I; hoofdstuk 1; figuur 5]. Op de plattegrond
is te zien dat in dit geval de bestaande bebouwing van SKVR erbij is betrokken. In deze plattegrond
wordt in het oppervlakte van dit gebouw een caf gesitueerd. Deze plattegrond blijft de maximaal
beschikbare oppervlakte van het kavel benutten, maar aan de kant van de Hennekijnstraat is al een
deel van de vorm van het bovengedeelte van het gebouw te zien. Op deze plattegrond zijn geen
parkeerplaatsen aanwezig. Op de functionele indeling van de plattegrond is nog geen rekening
gehouden met de overgang van de parkeergarage naar de begane grond.
Deze twee parkeerlagen zijn qua oppervlakte niet wezenlijk anders dan de begane grondvloer en de
bovenliggende vijf parkeerlagen. Deze lagen verschillen echter wat betreft de functionele indeling. Op
deze twee verdiepingen is minder parkeergelegenheid, omdat er ruimte is gemaakt voor
appartementen. Op deze verdiepingen zullen de relatief kleinere appartementen moeten komen met
een oppervlakte van gemiddeld 55 m2. Dit is te zien op de plattegrond in [Bijlage I; hoofdstuk 1;
figuur 6&7]. Op de plattegrond van P1 is ook een atrium boven de lobby aangegeven. Op de
plattegrond van P2 is een mogelijke luifel aangegeven aan de kant van de Hennekijnstraat. Deze luifel
moet dienen als bescherming tegen neerslaande wind naast het gebouw. Een impressie van deze
luifel is te zien in Figuur 16.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
19
Deze lagen worden weer volledig benut als parkeerfunctie. Over de gehele oppervlakte worden 122
parkeerplaatsen aangegeven op iedere verdieping. In [Bijlage I; hoofdstuk 1; figuur 8], wordt de
plattegrond van deze lagen aangegeven. De vorm van deze verdiepingen wijkt af van de
onderliggende vormen. De uiteindelijke bovenliggende vorm die The Wave moet vormen wordt hier
al iets meer zichtbaar. Aan de kant van de Aert van Nesstraat worden nu de ronde vormen ingezet,
waardoor een gedeelte van P2 geen vloerconstructie is, maar moet worden afgewerkt als dak. Hier
staan bomen op aangegeven. Als dit daadwerkelijk het geval is, moet er eventueel rekening worden
gehouden met deze belastingen. Aan de noordzijde van de plattegrond is ruimte gereserveerd voor
technische installaties. Op de aan- en afrij vlakken voor de overgangen naar de boven- en
onderliggende verdedigingen zijn ook parkeerplaatsen ingedeeld.
Ook deze verdiepingen zullen volledig worden benut als parkeerfunctie. De plattegronden staan
aangegeven in [Bijlage I; hoofdstuk 1; figuur 9&10]. Het verschil met de voorgaande lagen is dat een
deel van de bovenliggende rondere vormen nu ook worden ingezet aan de noordzijde van de
Hennekijnstraat. Waar in de lagere parkeerverdiepingen technische installaties zijn gereserveerd, is nu
een dakvlak aanwezig. Ook hier staan bomen op getekend die zo nodig moeten worden meegenomen
in de belastingen. Vanaf deze verdiepingsvloeren zal het gebouw voor het eerst gaan uitkragen boven
SKVR, zoals te zien is op Figuur 24. De maximale overspanning van de uitkraging zal 18 m zijn. Er is
in het architectonische ontwerp nog geen rekening gehouden met de overgang of ondersteuning van
deze uitkraging.
De plattegronden van deze verdiepingen zijn in feite allemaal hetzelfde met een woon- en
opslagfunctie. Alleen de 22e verdieping wijkt hiervan af, maar qua oppervlakte is deze hetzelfde. De
plattegronden van deze vloeren zijn aangegeven in [Bijlage I; hoofdstuk 1; figuur 11&12].
Te zien is dat de kernen vanaf de kelderconstructie hier ook nog steeds aanwezig zijn. Door de
variabele vorm van het gebouw vanaf de 8e verdieping, variren ook de vormen van de
appartementen. Op een verdiepingslaag is van de 22 ingetekende appartementen er in principe niet
een gelijk. De woningscheidende wanden zijn bij de gevel om de 9.0 m geplaatst, maar deze komen
zijn willekeurig van elkaar af of naar elkaar toe gericht. Dit is afhankelijk van de vorm van de gevel.
Het doel voor de indeling is om de appartementen gemiddeld een oppervlakte te geven van 80 m 2. Bij
deze verdiepingen is de uiteindelijke vorm van The Wave goed te herkennen.
Op de 23e verdiepingsvloer zijn er andere functies in het vloerplan aangebracht, zoals een health club
en een open ruimte voor het bovenliggende atrium. Deze andere indeling van de functies, zullen op
deze laag andere belastingen met zich meebrengen.
Deze verdiepingsvloeren zijn weer volledig bedoeld voor woningen. Vanaf hier doet het schuin
afgesneden dak en een atrium hun intrede. Dit schuine dakvlak staat aangegeven op Figuur 14,
waarbij het vlak ongeveer 50o zal zijn ten opzichte van de vloer. De plattegrond is toegevoegd in
[Bijlage I; hoofdstuk 1; figuur 13]. Het vloeroppervlak wordt per verdieping steeds kleiner door dit
schuine dakvlak. Uiteindelijk zal het vloeroppervlak teruglopen tot aan de grootst aanwezige kern in
het gebouw, ongeveer in het midden van het gebouw.
Ook is er vanaf hier een grote hap uit het vloervlak door het aanwezige atrium. Een impressie van het
schuine dakvlak en het atrium zijn te zien in Figuur 15. Aan de kant van de Aert van Nesstraat gaat
over deze verdiepingen ook een gedeelte ca. 4-5 m uitkragen, waarbij dit geleidelijk gebeurt over 5
verdiepingsvloeren. Op de figuur in de bijlage is dit te zien aan het breder geworden gebouw aan de
zuidzijde ten opzichte van de eerdere figuren.
Het schuine dakvlak zet zich door tot het bovenste punt van het gebouw, waardoor deze
verdiepingsvloeren steeds kleiner worden. De enige kern die tot het bovenste punt zal reiken is
degene het meest zuidelijk op de plattegronden, aan de kant van de Aert van Nesstraat.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
20
Figuur 16. Impressie van de luifel aan de kant van de Hennekijnstraat [38]
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
21
1.4 Probleemstelling
Het gaat hier om een conceptontwerp in een zeer vroege fase van het bouwtraject, waardoor nog alle
vormen van een constructief ontwerp voor het gebouw ontbreken. Er zijn nog geen keuzes gemaakt
voor de bouwmaterialen, het bouwsysteem, etc. Al deze keuzes zullen nog gemaakt moeten worden
om tot een goed constructief ontwerp te komen. De algemene probleemstelling is zodoende:
Het ontbreken van een constructief ontwerp voor het ontwerp van een woontoren in Rotterdam door
architectenbureau PPKS, genaamd The Wave.
Binnen het ontwerp bevinden zich vele constructieve uitdagingen, die belangrijk zijn voor de
uiteindelijke hoofddraagconstructie van het gehele gebouw. Voorbeelden hiervan zijn de overgang van
de parkeerlagen naar de rondere bovenbouw en de uitkragingen in het ontwerp.
1.5 Doelstelling
Het maken en beschrijven van een ontwerp voor een geschikte constructie voor het ontwerp van
PPKS Architects van een woontoren in Rotterdam, The Wave, volgens de algemeen geldende
normen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
22
2 Project kadering
Het conceptontwerp van 03-12-2008 voor The Wave [38], gemaakt door PPKS Architects, wordt
gebruikt voor het uitwerken van een constructief ontwerp van deze toren. Eventuele later gemaakte
veranderingen in het ontwerp zullen niet meegenomen worden in het hier gemaakte constructieve
ontwerp.
Voor de uitwerking van de constructie kan het project opgedeeld worden in een aantal typerende
onderdelen. Voor deze onderdelen zal een constructieve oplossing gevonden moeten worden.
De fundering
De fundering staan niet in het conceptontwerp beschreven. Gezien de bestaande bebouwing
en het formaat van het ontwerp, is dit wel een zeer interessant onderdeel van de constructie.
De parkeerlagen
Hieronder valt de kelderconstructie van twee parkeerlagen, de begane grond en de zeven
bovenliggende parkeerlagen in het ontwerp. Dit deel van de constructie zal constructief gezien
mogelijk een ander bouwsysteem hebben dan de bovenconstructie.
De bovenconstructie met de bijzondere vormen
Onder de bovenconstructie vallen eigenlijk alle verdiepingen die als hoofdfunctie wonen
hebben, de 8e t/m de 44e verdieping. Dit bovenste deel van het gebouw heeft vele variabele
vormen, waardoor er een andere aanpak nodig zal zijn voor de constructie.
Het uitkragende deel boven SKVR
De haalbaarheid van het zeer grote uitkragende deel boven de bestaande bebouwing moet
bekeken worden. Deze bestaande bebouwing zal geanalyseerd moeten worden.
Om tot een geschikte constructieve oplossing te komen is een onderzoek gedaan naar algemene
hoogbouw in Nederland. Hierbij zijn de bovenstaande onderdelen nauwkeuriger bekeken. Dit
onderzoek is opgenomen in Bijlage I; hoofdstuk 2. Voor het verdere verloop van dit rapport, zal dit
literatuuronderzoek worden gebruikt voor het toepassen van mogelijke oplossingen. Bij de
uitwerkingen van de oplossingen zal het doel zijn om de grove afmetingen en de haalbaarheid hiervan
te bepalen. Hierbij zullen berekeningen als voor bijvoorbeeld de wapeningsberekening indicatief zijn
om deze haalbaarheid aan te tonen.
Bij de uitwerking van de hoofdconstructie voor The Wave, wordt zo veel mogelijk het
conceptontwerp aangehouden waarbij het doel is om hier zo min mogelijk van af te wijken. Omdat
een totaal constructief ontwerp voor een dergelijk gebouw zeer bewerkelijk is, worden er vanuit het
conceptontwerp een aantal randvoorwaarden gesteld.
In het ontwerp wordt een verdiepingshoogte aangegeven van 3 meter. Dit zal het
uitgangspunt zijn voor het ontwerp, op de begane grondverdieping na.
In het ontwerp zijn een tweetal verticale kernen aangegeven in het gebouw. In principe wordt
er van uitgegaan dat deze op de juiste plaats staan en zal er worden bekeken of deze kernen
voldoen. Als dit niet het geval is, zal er een andere oplossing gevonden moeten worden.
De functionele indelingen zullen aangehouden worden, zoals in het ontwerp aangegeven.
Mochten er conflicten ontstaan wat betreft de constructie, zal deze de voorkeur krijgen.
Ondanks dat de functionele indeling nu aangepast moet worden, zal dit niet binnen dit
rapport gebeuren.
In het conceptontwerp staan op verschillende plaatsen bomen aangegeven. Deze zullen een
relatief grote puntlast op de constructie kunnen vormen, maar zullen in het verdere
constructief ontwerp niet meegenomen worden.
In de impressie (zie Figuur 15) is te zien dat de kernen openingen bevatten. Hier zal met een
indicatieve factor van worden uitgegaan in het constructief ontwerp.
Het ontwerp heeft een zeer open karakter, wat resulteert in een glazen gevel. Dit zal nogal
wat bouwfysische gevolgen hebben. Het bouwfysische aspect van dit gebouw zal niet of
nauwelijks bekeken worden in dit rapport.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
23
De constructie voor het schuine dakvlak met voornamelijk de grote overspanningen boven het
aanwezige atrium zal niet bepaald worden. Dit rapport beperkt zich tot de hoofdelementen
van de constructie.
Het ontwerp heeft een kelderconstructie. Deze exacte kelderconstructie zal niet berekend
worden, maar zal de afmetingen krijgen van de hoofddraagconstructie. De hulpconstructies
tijdens het uitgraven, tegen de opdrijving en de verticale belasting tegen de kelderwand
zullen niet meegenomen worden.
Voor de uitwerking van de fundering worden sonderingen gebruikt voor een vergelijkbare
locatie, dicht bij de plaats van dit gebouw.
Er is geen maaiveldniveau bekend op de locatie. Voor dit niveau wordt een diepte
aangehouden van -0.54 N.A.P., een waarde gelijk aan het niveau bij andere gebouwen in
Rotterdam. Hierbij wordt het grondwaterniveau aangenomen op -1.5 N.A.P.
Op ongeveer 100 m vanaf de locatie bevindt zich een metrotunnel. Deze tunnel zal niet in het
funderingsonderzoek worden betrokken.
Er zullen geen kosten voor de conceptontwerpen in beschouwing worden genomen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
24
3 Belastingen
Voor het bepalen van de belastingen op de constructie is uitgegaan van de functionele indeling, zoals
deze is aangegeven in het ontwerp van PPKS Architects. De verticale permanente en verticale
belastingen zullen worden bepaald aan de hand van de normen NEN 6702 [24] en Eurocode 1991
[27]. Deze belastingen zullen worden gebruikt voor het verdere verloop van de berekeningen van
zowel het conceptontwerp als het uiteindelijke ontwerp.
Opmerkingen
Gebruiksklasse
Verkeersruimte
Verkeers- en
parkeerruimten
voor lichte
voertuigen
Vloer
2.0-6.0
kN/m2
1.0
kN/m2
0.25
kN/m2
Afwerklaag
vloeren
Leidingen
Permanente
belasting
qp
Variabele
belasting
qk
1.5 2.5
Eenheid
Momentaanfactor
0
kN/m2
0.7
Opmerkingen
Gebruiksklasse
Ruimten voor
samenkomen
Ruimten met
tafels enz.
Ruimten voor
samenkomen
Ruimten met
vaste
zitplaatsen
Afhankelijk van
het gebruikte
vloertype
d=50 mm
Vloer
Afwerklaag
vloeren
Leidingen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Permanente
belasting
qp
Eenheid
Momentaanfactor
0
C1
Variabele
belasting
qk
2.0 3.0
kN/m2
0.7
C2
3.0 4.0
kN/m2
0.7
kN/m2
1.0
kN/m2
0.25
kN/m2
25
Opmerkingen
Gebruiksklasse
Verkeersruimte
Verkeers- en
parkeerruimten
voor lichte
voertuigen
Woon- en
verblijfsruimtes
Ruimten voor
wonen en
huishoudelijk
gebruik
Afhankelijk van
het gebruikte
vloertype
Daken alleen
toegankelijk
voor gewoon
onderhoud en
herstel
d=50 mm
Vloer
Daken
Afwerklaag
vloeren
Leidingen
Eenheid
Momentaanfactor
0
Variabele
belasting
qk
1.5 2.5
kN/m2
0.7
1.5 2.0
kN/m2
0.7
Permanente
belasting
qp
kN/m2
2.0-6.0
0.0 1.0
Aanbevolen:
0.4
kN/m2
1.0
kN/m2
0.25
kN/m2
Opmerkingen
Gebruiksklasse
Woon- en
verblijfsruimtes
Ruimten voor
wonen en
huishoudelijk
gebruik
Goederenopslag
met
toegangsruimten
Afhankelijk van
het gebruikte
vloertype
Mogelijke
scheidingswanden
d=50 mm
Ruimten voor
opslag
Vloer
Scheidingswanden
Afwerklaag
vloeren
Leidingen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Permanente
belasting
qp
Eenheid
Momentaanfactor
0
Variabele
belasting
qk
1.5 2.0
kN/m2
0.7
E1 of A
3.0
kN/m2
1.0
2.0-6.0
kN/m2
0.8
kN/m2
1.0
kN/m2
0.25
kN/m2
26
Opmerkingen
Gebruiksklasse
Woon- en
verblijfsruimtes
Ruimten voor
wonen en
huishoudelijk
gebruik
Afhankelijk van
het gebruikte
vloertype
Mogelijke
scheidingswanden
d=50 mm
Vloer
Scheidingswanden
Afwerklaag
vloeren
Leidingen
Daken
Daken alleen
toegankelijk voor
gewoon
onderhoud en
herstel
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Permanente
belasting
qp
Variabele
belasting
qk
1.5 2.0
Eenheid
Momentaanfactor
0
kN/m2
0.7
2.0-6.0
kN/m2
0.8
kN/m2
1.0
kN/m2
0.25
kN/m2
0.0 1.0
Aanbevolen:
0.4
27
kN/m2
3.2 Windbelasting
Van alle horizontale belastingen op een gebouw zal over het algemeen de windbelasting de bepalende
zijn. Het is daarom van groot belang een nauwkeurige schatting te maken van de aanwezige grootte
van deze belasting, om zodoende op een juiste manier de constructie uit te kunnen rekenen. In
Bijlage I;Hoofdstuk 2; Literatuuronderzoek staat aangegeven op welke manier deze horizontale
belasting op de stabiliserende constructie werkt en zodoende naar de fundering wordt afgedragen.
Van groot belang is het comfort van de uiteindelijke gebruikers van het gebouw, vrijwel direct
afhankelijk van de sterkte, stijfheid en het dynamische gedrag van de constructie.
Voor de bepaling van de windbelasting zijn er een aantal factoren van belang:
De windomgeving, deze bepaald de windsnelheden in de omgeving van het gebouw. Het gaat
hierbij om de algemene windomgeving en om de locale windomgeving zoals bij bijvoorbeeld
hoeken en bij de voet van het gebouw
Windbelasting, het gebouw is een obstakel voor de wind en zal dus belast worden. Hierbij
spelen de vorm en de afmetingen van het gebouw een rol
Constructieve respons, het gebouw zal onder invloed van de windbelasting reageren, deze
reacties zijn uit te drukken in spanningen, vervormingen en trillingen die op hun beurt weer
invloed hebben op de windbelasting. [32]
In de normen wordt geen rekening gehouden met complexere vormen, zoals bij The Wave het geval
is. Deze vormen moeten volgens deze normen vereenvoudigd en geschematiseerd worden. In veel
gevallen zal het tegenwoordig benodigd zijn om een windtunnelonderzoek te doen. Dit zal hier niet
worden gedaan, maar wel kort worden beschreven.
3.2.1 De windomgeving
Naarmate de hoogte toeneemt zullen ook de windsnelheden toenemen. Als deze windsnelheden tegen
een hoog gebouw botsen zullen er drukverschillen ontstaan. De druk zal hoger zijn bij grotere
windsnelheden, waardoor zich dit wil verplaatsen naar de lager gelegen druk. Zodoende ontstaan er
neerwaartse luchtstromen. Deze neerwaartse luchtstromen en mogelijke grote windsnelheden kunnen
in de directe omgeving van het gebouw als hinderlijk worden ervaren. Deze hinder kan worden
verminderd door bijvoorbeeld het toepassen van een luifel of de vorm van het gebouw. De omgeving
is op haar beurt ook van invloed op de luchtstroming rondom het gebouw. De turbulente stromen,
ontstaan door andere gebouwen, zijn moeilijk te bepalen aan de hand van de standaard regels. In de
NEN-normen en de Eurocodes wordt de uiteindelijke stuwdruk tegen het gebouw dan ook sterk
vereenvoudigd voor gebouwen tot een hoogte van 200 m. Tegenwoordig wordt daarom vaak de
windbelasting voor dergelijke gebouwen bekeken met een windtunnelonderzoek. In Figuur 18 is The
Wave te zien in zijn bebouwde omgeving. Hierin is duidelijk te zien dat er in de lagere
windsnelheidhoogten veel bebouwing aanwezig is die de luchtstroom enigszins tegen zullen houden.
Bij de hogere windsnelheden zal het gebouw wel de volle belasting te voorduren krijgen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
28
Wordt nu uitsluitend het ontwerp van The Wave bekeken, zijn er een aantal belangrijke aspecten in
het ontwerp die belangrijk zijn voor het bepalen en omschrijven van de windbelasting op het gebouw.
Het belangrijkste is het verschil in gebouwvorm van de onderbouw en de bovenbouw. De onderbouw
van het gebouw is rechthoekig van vorm, terwijl de bovenbouw een veel rondere vorm bezit. In
Figuur 19 en Figuur 20 staat aangegeven hoe deze onafhankelijk bekeken delen van het gebouw de
luchtstromen vanuit twee richtingen kunnen benvloeden. Er valt op te maken dat deze rondere, en
daarmee gestroomlijnde vormen van de bovenbouw een minder turbulente luchtstroom tot gevolg
heeft dan de rechthoekige onderbouw, maar de windsnelheden zullen hier wel hoger zijn.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
29
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
30
Samengevat zal de stabiliteit voor de schuine diagonalen worden bekeken voor de vlakken zoals
aangegeven in Tabel 6.
Tabel 6. Geschematiseerde vlakken
Richting
Zuidwest
Noordwest
Noord
West
Lengte
76.4 m
99.6 m
52
84.7
Hoogte
139.5 m
139.5 70.5 m
139.5 m
139.5 70.5 m
Oppervlakte
10658 m2
10458 m2
7254 m2
8893.5 m2
Door deze schematisering te maken zullen de windkrachten in eerste instantie te hoog uitvallen. Bij de
latere berekeningen in ESA kan er scherper met deze windkrachten gerekend worden om zodoende
eventuele constructieve afmetingen te beperken.
Bij deze berekeningen zal de windbelasting uit eventueel meerdere richtingen worden bepaald. Bij de
conceptuitwerkingen wordt de schematisering van de grootste diagonalen als voldoende geacht.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
31
3.2.3
Voor de bepaling van de extreme windbelastingen op het gebouw is het van belang om te weten in
welke mate de windsnelheden bij grotere hoogten toenemen. In de Eurocode 1991-1-4 [28] staat een
methode beschreven om deze gemiddelde windsnelheden vm als functie van de hoogte z te kunnen
berekenen. De maximumhoogte die gehanteerd wordt is 200 m, hier valt The Wave ruim binnen. In
Bijlage I; Hoofdstuk 4.1 is de berekening toegevoegd voor deze gemiddelde windsnelheden in
Rotterdam. Hierbij is gebruik gemaakt van het feit dat Rotterdam in windgebied II ligt en dat het een
bebouwde omgeving betreft. De windsnelheden zijn tegen de hoogte uitgezet in Figuur 24. Voor de
maximale hoogte van het gebouw van 139.5 m volgt hieruit dat de maximale windsnelheid waaraan
het gebouw onderhevig is, vm = 33.5 m/s bedraagt.
Hoogte (m)
200
150
100
50
0
0,00
10,00
20,00
30,00
40,00
In deze grafiek is duidelijk te zien dat de windsnelheid inderdaad toeneemt, zoals in de eerdere Figuur
18 al was aangegeven. Alleen de uiterste punt van het schuin afgekapte dak haalt een volledige
hoogte van 139.5 m boven maaiveld, maar vooralsnog zal er wel met de windsnelheid op deze hoogte
worden gerekend. Op deze manier zullen de gevonden waarden te ruim worden genomen, dit kan in
een later stadium altijd worden aangepast.
Aan de hand van deze gevonden windsnelheden kunnen voor de verschillende hoogten tot 200 m ook
de extreme stuwdrukken ten gevolge van de wind worden berekend. Ook hiervoor staan formules
aangegeven in de Eurocode. Naast deze berekeningsmethode wordt er ook een tabel gegeven met
richtwaarden voor de extreme stuwdrukken over de hoogte. Deze tabel geldt alleen in het geval dat
de orografiefactor c0 =1, bij een helling van het maaiveld <3%. Bij de bepaling van de stuwdruk is er
vanuit gegaan dat deze eis voor het maaiveld in Rotterdam geldt.
Bij de berekening van de extreme stuwdrukken bleek dat de gegeven waarden in de Nationale Bijlage
van de Eurocode minimaal afwijken van deze waarden. De berekening is opgenomen in Bijlage I;
Hoofdstuk 4.2, waarna deze in een tabel zijn uitgezet. Deze berekende waarden staan hieronder in
Figuur 25 in een grafiek verwerkt, waarnaast ook de gegeven waarden uit de Nationale Bijlage voor
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
32
Gebied II; bebouwd, zijn uitgezet. Er is duidelijk te zien dat de berekende waarden op elk moment in
de grafiek lager uitvallen dan de gegevens uit de Nationale bijlage. Het maximale verschil op een
hoogte van 200 m bedraagt: qp = 0.05 kN/m2. De afwijking van de berekende waarden en de
aanbevolen waarden bedragen zodoende maximaal 3%.
Hoogte (m)
200
150
100
Gegeven waarden volgens
de nationale bijlage
Eurocode
50
0
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
Voor de verdere berekeningen van het constructief ontwerp wordt uitgegaan van de aanbevolen
waarden van de extreme stuwdruk qp, zoals aangegeven in de Nationale Bijlage van Eurocode 1991-14.
In Figuur 23 staan de extreme stuwdrukken qp wat betreft The Wave al aangegeven. De basishoogte
van het gebouw tot en met de 23e verdieping bedraagt 70.5 m, waar, volgens de eigen berekening
een stuwdruk staat van qp = 1.30 kN/m2 en volgens de Nationale Bijlage in de Eurocode qp = 1.34
kN/m2. Vanwege het schuine dakvlak wordt er aangenomen dat deze stuwdruk lineair oploopt tot zijn
maximale waarde op 139.5 m hoogte. Uit de berekening volgt een waarde qp = 1.57 kN/m2, tegen
een waarde uit de Eurocode van qp = 1.62 kN/m2.
Windbelasting
Voor de bepaling van de uiteindelijke windbelasting op de vlakken, zijn een aantal factoren van
belang, welke zijn verwerkt in de formule:
qrep q p * cs cd * c f * c pe
cs cd Bouwwerkfactor
c f Krachtcofficint
c pe Drukcofficint
De berekening van de waarde voor qp is hiervoor beschreven.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
33
De bouwwerkfactor cscd
De bouwwerkfactor cscd behoort de effecten op de windbelasting in rekening te brengen van het niet
simultaan voorkomen van extreme stuwdruk op de oppervlakte van de constructie (cs) samen met het
effect van de trillingen van de constructie door de turbulentie (cd) [28]. In de NEN-normen komt dit
overeen met de dynamische vergrotingsfactor. De berekening van deze factor is opgenomen in Bijlage
I; Hoofdstuk 4.2.1 en is afhankelijk van de hoogte.
De krachtcofficint cf
Deze geeft het globaal effect van de wind op een constructie, constructie-element of component als
een geheel, inclusief wrijving, voor zover dit niet uitdrukkelijk uitgesloten is. De factor is sterk
afhankelijk van de vorm van het gebouw. Zoals eerder vermeld wordt het gebouw geschematiseerd
tot vlakken, maar om de windkrachten enigszins te reduceren, zullen de ronde hoeken van het
gebouw meegenomen worden in het bepalen van deze factor. De berekening voor deze factor is
opgenomen in Bijlage I; Hoofdstuk 4.2.2, waaruit blijkt dat dit resulteert in een waarde:
Cf = 0.80
De drukcofficint cpe
De uitwendige drukcofficinten geven het effect van de wind op de uitwendige oppervlakken van
gebouwen. Ten gevolge van de druk aan de voorzijde van de windbelasting en zuiging aan de
achterzijde van het gebouw, wordt de totale factor bepaald. Ondanks dat het gebouw schuine vlakken
heeft en ronde vormen bevat, wordt er nu van uitgegaan dat deze waarde de optelsom is van:
Cp;druk = 0.8 en Cp;zuiging = 0.4, waardoor geldt: cpe;totaal = 1.2
Omdat voor de bepaling van de totale windbelasting verschillende factoren afhankelijk zijn van de
hoogte, zijn de resultaten in Figuur 26 opgenomen als grafiek. De berekeningen zijn terug te vinden in
Bijlage I; Hoofdstuk 4.2.
250
200
150
Berekende winddruk
qrep
100
50
0
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
Uit de berekeningen volgt dat de totale windbelasting op het gebouw van qrep = 1,36 kN/m2 op
70,5 m hoogte, oploopt tot qrep = 1,67 kN/m2 op 139,5 m hoogte. Met deze waarden zal in de
verdere handberekeningen gerekend worden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
34
In deze richting wordt gebruik gemaakt van een vlak met de volledige hoogte van 139.5 m. Om deze
reden wordt de extreme stuwdruk over de volledige hoogte bepaald op qp = 1.67 kN/m2, de
representatieve drukkracht door de wind op deze hoogte.
Op de doorsnede kan nu een gelijkmatig verdeelde belasting over de hoogte worden gezet van q =
76.4 * 1.67 = 128 kN/m. Dit is een variabele belasting, waarbij de belastingsfactoren nog moeten
worden toegevoegd.
qe
qgem
3
2 b. b.
2
b.
b
69
0.505
H 139.5
qe
0.31
2 0.505 0.5052 0.128kN / m2
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
35
3.2.4
Windtunnelonderzoek
Het complexe gedrag van windstromingen rond obstakels kan op experimentele wijze inzichtelijk
gemaakt worden met windtunnel onderzoek. Vanwege de complexiteit van de werkelijke
luchtstromingen zijn analytische berekeningen onmogelijk en is het gebruikelijk formules en factoren
te hanteren die in de normen voorgeschreven worden. Deze normen geven voor de meest
gebruikelijke gebouwvormen waarden en benaderde formules. Voor ongebruikelijke gebouwvormen is
windtunnel onderzoek aan te raden. Ook bij windtunnel onderzoek zullen aannamen gedaan moeten
worden en vereenvoudigingen worden toegepast. Voor de volgende gevallen is windtunnel onderzoek
gewenst [32]:
Windhinder op maaiveld
Het comfort van de gebruikers van het gebied rond de voet van de toren is erg belangrijk. De
windhinder voor deze gebruikers is te bepalen met windtunnelonderzoek.
Financieel voordeel
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
36
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
37
Hierbij zal vermeld worden of deze indelingen zullen moeten veranderen, maar het daadwerkelijk
aanpassen hiervan zal niet plaatsvinden, omdat hier niet de nadruk op wordt gelegd in dit rapport.
De mogelijke aannamen die gemaakt worden tijdens de conceptontwerpen zijn kort beschreven en
opgesomd in Hoofdstuk 2; Projectkadering.
Voor een tweetal concepten zal de geschetste draagconstructie per afwijkende verdiepingslaag
beschreven worden, waarbij tevens zal worden aangegeven hoe hierbij omgegaan moet worden met
de overgang tussen de parkeerlagen en de woonverdiepingen. De indeling voor de parkeergarage zal
vrij standaard zijn, waarbij het voornaamste zal zijn om zo min mogelijk parkeerplekken te verliezen
t.b.v. de constructieve indeling. De plaatsing van de stabiliteitselementen zijn hierbij een belangrijk
gegeven, deze zullen voor ieder concept ook kort worden toegelicht. De uiteindelijke exacte
berekening voor deze stabiliteit zal in een later stadium (na de definitieve keuze) worden gemaakt
(Hoofdstuk 6).
Uit deze concepten zal een keuze worden gemaakt welke in de volgende hoofdstukken zal worden
uitgewerkt wat betreft de fundering, de uitkraging, de gewichtsberekening en de stabiliteit hiervan.
Binnen dit hoofdstuk valt als laatste onderdeel de beschrijving van de keuze voor het vloersysteem.
Dit vloersysteem zal een groot aandeel hebben in het totale gewicht van het gebouw en de
constructieve indeling van het gebouw. Het is daarom van belang al vroegtijdig een keuze te maken
voor het vloersysteem.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
38
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
39
4.1.1
Het middengedeelte waar de opslagunits geplaatst zijn moeten een constructieve indeling krijgen om
de verdere vloeroverspanningen op te kunnen vangen.
Als de wanden volledig in beton worden uitgewerkt zal hier mogelijk naast de dragende functie, ook
de stabiliteit uitgehaald kunnen worden. Van groot belang is in dit geval de overgang naar de
parkeerverdiepingen. Deze stabiliteitswanden kunnen mogelijk niet in de parkeerverdiepingen in
dezelfde vorm aanwezig kunnen zijn. De overgang van deze wanden naar de parkeergarage moet
daarom grondig bekeken worden. Voor de parkeerlagen en de begane grondverdieping zal een eigen
indeling gemaakt moeten worden.
Voor de verschillende verdiepingslagen zal de mogelijke constructieve indeling nu worden besproken,
waarbij mogelijk de hoofdafmetingen van de elementen worden aangegeven.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
40
4.1.1.1.1
Vanwege de geringe hoogte van de verdiepingsvloeren van 3000 mm, zal gecontroleerd moeten
worden of de liggerafmetingen binnen de perken blijven wat betreft de hoogte van het profiel. Voor
deze afmeting zal een korte berekening worden
gemaakt van het profiel dat ogenschijnlijk de
grootste overspanning cq. te dragen kracht heeft.
In Figuur 30 is de zwaarst belaste ligger
aangegeven. Deze ligger heeft weliswaar niet de
grootste overspanning, maar door de
overspanningrichting van de vloeren komt hier de
grootste belasting op te staan.
De belasting zal in de berekening enigszins ruim
worden aangenomen wat betreft de
vloeroverspanningen.
Te zien valt dat de ligger is aangesloten aan het
midden van een andere ligger. Op deze
aangesloten ligger komen verder geen opzienbare
belastingen komen te staan, maar deze zal wel
Figuur 30. Afmetingen van de grootste ligger
degelijk een doorbuiging hebben.
Deze doorbuiging moet worden opgeteld bij
de doorbuiging van de berekende ligger, maar
dit wordt vooralsnog niet in rekening
gebracht. Uitgegaan is van een breedplaatbetonvloer, welke de meest ongunstige
belasting ten gevolge van het eigen gewicht
heeft.
In Bijlage I;Hoofdstuk 5.1 is de
vereenvoudigde berekening voor deze ligger
opgenomen. Uit deze berekeningen volgt dat
een THQ 265/6/25 nagenoeg al zal voldoen
voor deze individuele liggers. Deze THQ-liggers Figuur 31. Vereenvoudigde weergave gentegreerde THQ-ligger
zijn prima te integreren binnen het
vloersysteem, zoals is aangegeven in Fout!
Verwijzingsbron niet gevonden..
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
41
4.1.1.1.2
Voor normale woningscheidende wanden wordt over het algemeen een dikte aangehouden van 250
mm. Onder het hoogste punt van de The Wave, moeten deze wanden een belasting dragen vanuit de
8e 44e verdiepingsvloer. Uitgaande van een aangenomen totale belasting van q = 10 kN/m 2 per
verdieping en een te dragen breedte van de belasting van 9 meter, volgt grofweg de belasting op de
wand:
Omdat het hier stabiliteitswanden betreft zal er aan de onderzijde van de wanden een moment
optreden ten gevolge van de windbelasting. De totale windbelasting zal naar ratio stijfheid worden
verdeeld over de wanden, voor deze berekening wordt aangenomen dat er een windbelasting op komt
te staan van 5 kN/m. Ten gevolge van deze windbelasting komt er een moment ter plaatse van de
overgang van de 7e naar de 8e verdiepingsvloer te staan van:
1
M wind *5*1082 29160kNm
2
Deze twee belastingen moeten minimaal kunnen worden opgenomen door de woningscheidende
stabiliteitswanden.
Voor de betonkwaliteit van de wanden wordt in eerste instantie een waarde aangehouden van C35/45
(B35). Met bovenstaande belastingen kunnen de afmetingen op spanning worden gecontroleerd:
F M
0.6* f ' b
A W
4375*103 *9
29160*106
0.6*35
1
9000* 250
* 250*90002
6
17.5 8.64 26.14 N / mm 2 21N / mm 2
optr .
optr .
optr .
De optredende spanningen blijken te groot te worden voor de hoogste wanden, waardoor er gekozen
wordt voor een betonkwaliteit C35/45 (B45),met een maximaal toelaatbare spanning van 0.6 * 45 =
27 N/mm2, welke wel voldoet aan de optredende spanningen.
Naast deze spanningen kan de wand ook nog uitknikken in zijn zwakke as van de doorsnede. Op pure
druk zal dit niet plaatsvinden, maar in de praktijk zal een element nooit op pure druk worden belast.
Volgens de NEN 6720 moeten onnauwkeurigheden worden meegenomen als een extra excentriciteit,
waardoor er een moment ten gevolge van de verticale belasting in de wand ontstaat. De berekening
voor de benodigde wapening in een deel van de wand is opgenomen in Bijlage I;Hoofdstuk 5.2. Voor
deze berekening is deel van de wand als kolom ingevoerd met een afmeting van 1000 mm x 250 mm
met een betonkwaliteit C35/45. Op deze kolom is een belasting gezet van F = 4375 kN, de
representatieve verticale belasting per meter op de wand, vermeerderd met de verticale drukkracht
ten gevolge van het moment van de wind (koppel):
29160
3240kN
9
4375 3240 7615kN
Fvert ;wind
Fvert ;tot
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
42
43
nodig als doorgaande wanden worden geplaatst. Deze wanden kunnen in de benodigde stabiliteit
voorzien doordat ze de buitenwanden vele malen stijver zullen maken.
Het uitkragende gedeelte zal in principe niet meehelpen in de stabiliteit van het gebouw. Er zal een
gedeelte van 18500 mm uitkragen boven SKVR, die zijn eigen constructie benodigd zal hebben. Dit
moet in samenhang met voornamelijk de 8e t/m 22e verdieping bekeken moeten worden. Het
uitkragende gedeelte zal in een later stadium bij de uitwerking van het gekozen concept nader
worden bekeken.
4.1.1.4.1
Voor de bepaling van de afmetingen van de aangegeven liggers in het parkeergedeelte van The Wave
zal een representatieve ligger in een ongunstig geval worden gebruikt met een overspanning van 7.5
m. Voor deze vereenvoudigde berekening wordt er uitgegaan van een ligger op twee steunpunten. In
werkelijkheid zal het voornamelijk een doorgaande ligger over meerdere steunpunten betreffen. Het
verschil hierbij is dat de momentverdeling in de ligger beter is wat betreft de veldmomenten. De
steunpuntmomenten zijn in het geval van twee scharnierende ondersteuningen niet aanwezig, maar
zullen in het geval van de doorgaande ligger niet groter uitvallen dan het veldmoment voor de ligger
op twee steunpunten.
De belasting op de ligger wordt globaal bepaald aan de hand van de belastingen zoals gegeven in
Hoofdstuk 3;Belastingen:
1
M max *93.375*7.52 656.5kNm
8
1
Vmax *93.375*7.5 350kN
2
Met het maximale moment kan het benodigde weerstandsmoment worden berekend in het geval dat
er een staalkwaliteit fs = 355 N/mm2 wordt gebruikt:
M
M 656.5*106
Wben
18.5*105 mm3
W
fs
355
Net als bij de voorgaandeberekening voor de ligger in de bovenlagen kan hier een gentegreerde THQ
ligger worden toegepast. Een THQ 265/6/25 voldoet wederom voor dit weerstandsmoment (W el
=27.9 *105 mm3).
De maximale doorbuiging van de ligger is te berekenen met:
4
5 qbgt * l
5
73.125*75004
*
34mm
384
EI
384 210.000* 42099*104
umax
Er volgt dat er een zeeg of een groter profiel moet worden gekozen om aan de doorbuigingseis te
voldoen. Deze tweede oplossing wordt aangenomen. Wordt er een ander formaat ligger gekozen, een
THQ 320/8/450/25, met een traagheidsmoment van Iy = 55477 *104 mm4, voldoet de zakking wel
met uoptr. = 25.8 mm. Dit profiel, met een hoogte van 320 mm, voldoet in principe ook nog steeds aan
de constructiehoogte van 400 mm als hij wederom wordt gentegreerd in de vloer.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
44
4.1.1.4.2
Voor het gewicht op de kolommen wordt weer gebruik gemaakt van een gelijkmatig verdeelde
belasting op de vloerverdiepingen van q = 10 kN/m2. De kolommen of wanden onder het hoogste
gedeelte van het gebouw zullen hier gecontroleerd worden op hun afmetingen. Door deze kolommen
te belasten over een oppervlak van 7.5 x 7.5 m, volgt de puntlast op de kolom:
24750*103
550000mm2
45
b * h 500*1500 750000mm2
Aben
Gekozen wordt voor een voorlopige doorsnede van 500 mm x 1500 mm, dit aan de hand van de
maximale breedtemaat en de spreiding van de belasting in de wand/schijf. Als de gegevens worden
ingevuld in de gemaakte Excel berekeningssheet, volgt een waarde voor het wapeningspercentage in
de doorsnede van: As = 26198 mm2, = 3.49% (Bijlage I;Hoofdstuk 5.4). Dit percentage is hoog
en het is gewenst om dit te verlagen. Om dit wapeningspercentage te verlagen kan er voor een
hogere betonkwaliteit of voor grotere afmetingen van de schijf worden gekozen. Dit is echter maar
indicatief en mede door de reactiekrachten vanuit de mogelijke overgangsconstructie ten gevolge van
de windbelastingen zal de belasting lokaal nog hoger zijn dan hier gesteld. Om deze reden wordt de
optie voor kolommen in staal bekeken. Staal heeft een hoger op te nemen drukspanning, waardoor
mogelijk een grotere slankheid
kan worden behaald.
Voor de bepaling van het
mogelijke staalprofiel, wordt door
de hoge belastingen gebruik
gemaakt van Histar HD-profielen.
Dit zijn profielen die uitermate
geschikt zijn voor het opnemen
van zeer hoge normaalkrachten.
In deze eerste bepaling wordt
gebruik gemaakt van Figuur 32,
waarin voor verschillende
staalsterkten de uiterst
opneembare belasting is uitgezet
tegen de kniklengte van de
kolom. Op de begane
grondverdieping is deze
kniklengte het grootst met lk =
4.5 m 9 m (afhankelijk van de
verbindingen). Uit deze kniklengte
volgt dan voor een HISTARprofiel HD 400 * 1086 een
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Figuur 32. Indicatieve bepaling voor de afmeting van een HD-profiel [51]
45
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
46
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
47
hgebouw
bker n
139
1:16
8.5
280mm
De lengte van deze kern is grofweg 100 m en de waarde voor qwind;kern kan worden bepaald aan de
hand van de maximale belasting op de kern:
qwind ;ker n
Fker n 16395
163.95kN / m
l
100
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
48
Bij invulling van de waarden volgt een benodigde stijfheid voor de kern:
280
163.95*1000004
EI ker n 5.86*1019 Nmm2
EI
Voor de elasticiteitsmodulus van de kern kan eveneens een aanname worden gemaakt. In dit geval
wordt er, vanwege de hoge belastingen, uitgegaan van een ongescheurde kern (statische belastingen
hoger dan de trekkrachten door de wind). De elasticiteitsmodulus wordt zodoende gesteld op E =
30.000 N/mm2. Met dit gegeven kan de minimale afmeting van de kern worden bepaald om aan de
maximale uitwijking te voldoen:
5.86*1019
1.95*1015 mm 4
30.000
1
1
4
I 1.95*1015 mm 4 * bker n 4 * bker n 2*300
12
12
bker n;min imaal 21662mm
I ben
Een dergelijke kern is uitzonderlijk groot en eigenlijk geen kern meer te noemen. Hiernaast zijn niet te
verwaarlozen factoren niet in deze vereenvoudigde berekening opgenomen:
De rotatie van de fundering.
De kern is hier volledig gesloten, in werkelijkheid zijn er openingen in de kern aanwezig welke
hem nadelig zullen benvloeden.
Het 2e-orde effect is niet in de berekening opgenomen voor de maximale uitwijking.
Buiten deze grote afmetingen bepaald op pure buiging, zullen de kernen ook willen torderen
ten gevolge van de aangrijpingspunten van de windbelasting. Deze rotatie zal een wringend
moment opleveren voor de kern welke ook nog van invloed kan zijn voor de afmetingen.
Al met al valt op te merken dat de
twee aanwezige kernen ruimschoots
niet zullen voldoen voor de opname
van de horizontale uitwijking van het
gebouw. De middelste kern moet,
vanwege de positie hiervan, bijna de
gehele windbelasting opvangen. Als
alleen deze twee kernen worden
gebruikt, zal het gebouw met een
windbelasting vanuit alle richtingen
willen roteren om de kernen heen.
Bij deze constructie zullen extra
maatregelen getroffen moeten worden.
Allereerst zal bekeken worden wat de
invloed is van het plaatsen van een
extra kern ter plaatse van het enkele
trappenhuis, direct naast de uitkraging.
In Figuur 36 zijn de reactiekrachten
aangegeven ten gevolge van de
plaatsing hiervan. Hieruit valt op te
merken dat de hiervoor berekende
middelste kern vrijwel volledig wordt
ontlast, maar dat de noordelijke kern
een 3 maal zo hoge belasting te
voorduren krijgt.
De maximale belasting komt echter op
de nieuw geplaatste kern te staan; Fmax
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
49
= 10135 kN. Deze belasting is, vanwege de plaatsing van de kern, aanzienlijk kleiner dan de eerder
gevonden waarde. Vanwege de hogere lengte van de meest zuidelijke, kleinere kern, zal deze nu
echter bepalend blijken met de aanwezige reactiekracht van F = 8590.9 kN. Als bovenstaande
berekening voor deze kern op dezelfde wijze wordt gemaakt, met een lengte van 139 m, wordt er
gevonden dat er een kern benodigd is met een benodigde minimale buitenafmeting van 15000 mm x
15000 mm, met een wanddikte van 300 mm. Vanwege de plaatsing van de extra kern, worden de
belastingen in de middelste kern bijna volledig onttrokken, waardoor deze verwaarloosbaar is. Het
probleem is echter de bereikbaarheid van alle verdiepingsvloeren. De nieuw geplaatste kern heeft een
lagere hoogte dan de middelste kern, waardoor de hogere verdiepingsvloeren alleen nog maar
bereikbaar zijn met de hoogste kern.
Ook bij deze gevonden waarde zijn de hierboven vernoemde factoren niet meegenomen, wat
betekend dat de kern nog aanzienlijk groter uit zal vallen. Zoals vermeld in de beschrijving van dit
concept, zullen de stabiliteitswanden worden gebruikt om belasting aan de kern te ontrekken, wat
lagere uitbuigingen zal opleveren. Deze wanden zullen niet doorlopen in de parkeerlagen, maar
ophouden ter hoogte van een overgangsconstructie, omdat ze de functionele indeling teveel schaden
in deze lagen. De hoogte wand zal dan een lengte krijgen van ongeveer l = 108 m. Bij de aanwezige
afmetingen van de wand, b = 300 mm en h = 9000 mm, kan de maximaal opneembare belasting van
de wand worden berekend. De uitbuiging van het gehele gebouw zal afhangen van een aantal
factoren, maar hier wordt nu puur naar de 1e-orde uitbuiging van de wand boven de
overgangsconstructie gekeken. De maximaal opneembare gelijkmatig verdeelde belasting kan dan
vereenvoudigd worden berekend:
108000
216mm
500
q *l4
q *l4
optr .
8EI 8E * 1 b * h3
12
1
1
max *8* E * b * h3 216*8*30000* 300*90003
12
12
qmax
6.9kN / m
4
l
1080004
max
Hierbij is aangenomen dat de windbelasting in een rechte lijn op de wand valt. In werkelijkheid zal
deze onder een hoek staan vanwege de positionering van de wanden op de plattegrond. Als iedere
wand een dergelijke belasting op zal nemen (dit zal niet het geval zijn vanwege de hoek van iedere
wand en daarmee de stijfheidverhoudingen), wordt de kern sterk ontlast. Door het gebruik van deze
wanden, zal ook een mogelijke rotatie binnen het gebouw mogelijk sterk worden gereduceerd.
Bij een mogelijke keuze van dit concept zal moeten worden nagegaan of dit werkelijk het geval zal
zijn en wat de invloeden van de stijvere constructie in de parkeerlagen, de overgangsconstructie en
de fundering hebben op de totale uitbuiging.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
50
Verdiepingslaag
P-1 & P-2
Begane
grondvloer
P1 P7
Constructieve
overgang
Woonverdieping
8e t/m 44e
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Onderdeel
Wanden
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Materiaal
Beton
Staal
Beton
Kwaliteit
B45
HISTAR 460
B45
Afmeting
d = 300 mm
HD 400 - 1086
d = 300 mm
Staal
S355
THQ
310/8/450/25
Wanden
Beton
B45
d = 300 mm
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Staal
Beton
HISTAR 460
B45
HD 400 - 1086
d = 300 mm
Staal
S355
THQ
310/8/450/25
Wanden
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Beton
Staal
Beton
B45
HISTAR 460
B45
d = 300 mm
HD 400 - 1086
d = 300 mm
Staal
S355
THQ
310/8/450/25
n.n.t.b
n.n.t.b.
n.n.t.b.
n.n.t.b.
Wanden
Beton
B45
d = 300 mm
Liggers
Staal
S355
THQ
310/8/450/25
51
4.1.2
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
52
4.1.2.1.1
Voor de bepaling van de afmetingen van de aangegeven liggers in het woongedeelte van The Wave
zal een representatieve ligger in een ongunstig geval worden gebruikt met een overspanning van 9.0
m. Voor deze vereenvoudigde berekening wordt er uitgegaan van een ligger op twee steunpunten. In
werkelijkheid zal het voornamelijk een doorgaande ligger over meerdere steunpunten betreffen. Het
verschil hierbij is dat de momentverdeling in de ligger beter is wat betreft de veldmomenten. De
steunpuntmomenten zijn in het geval van twee scharnierende ondersteuningen niet aanwezig, maar
zullen in het geval van de doorgaande ligger niet groter uitvallen dan het veldmoment voor de ligger
op twee steunpunten.
De belasting op de ligger wordt globaal bepaald aan de hand van de belastingen zoals gegeven in
Hoofdstuk 3;Belastingen:
1
M max *82*92 830.25kNm
8
1
Vmax *82*9 369kN
2
Met het maximale moment kan het benodigde weerstandsmoment worden berekend in het geval dat
er een staalkwaliteit fs = 355 N/mm2 wordt gebruikt:
M
M 830.25*106
Wben
23.4*105 mm3
W
fs
355
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
53
Net als bij de voorgaande berekening voor de ligger in de bovenlagen kan hier een gentegreerde THQ
ligger worden toegepast. Een THQ 265/6/25 voldoet wederom voor dit weerstandsmoment (W el
=27.9 *105 mm3).
De maximale doorbuiging van de ligger is te berekenen met:
uoptr
uoptr
5 qbgt * l
5
62.55*90004
*
60mm
384
EI
384 210.000* 42099*104
umax
Er volgt dat er een groter profiel moet worden gekozen om aan de doorbuigingseis te voldoen. Wordt
er een ander formaat ligger gekozen, een THQ 320/8/500/25, met een traagheidsmoment van Iy =
63551*104 mm4, voldoet de zakking wel met uoptr. = 35.8 mm. Dit profiel, met een hoogte van 320
mm, voldoet in principe ook nog steeds aan de constructiehoogte van 400 mm als hij wederom wordt
gentegreerd in de vloer.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
54
4.1.2.1.1
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
55
1
M max *1350*10 3375kNm
4
1
Vmax *1350 675kN
2
Met het maximale moment kan het benodigde weerstandsmoment worden berekend in het geval dat
er een staalkwaliteit fs = 355 N/mm2 wordt gebruikt:
M
M 3375*106
Wben
95*105 mm3
W
fs
355
Niet naar de maximale constructiehoogte kijkend voor de verdiepingsvloeren, zou een IPE750, met
een Wel = 72*106 mm3 al niet voldoen. Er moet dus voor een andere oplossing worden gekozen,
zoals een mogelijk vakwerk over een verdiepingshoogte. Dit zal, na een eventuele keuze van dit
concept, nader moeten worden bekeken.
De maximale doorbuiging van de ligger is te berekenen, waarna de benodigde traagheidsstraal kan
worden bepaald met:
4
5 qbgt * l
5 3.87 *100004
*
*
40mm
384
EI
384 210.000* I min
I min 6*107 mm 4
Deze twee waarden moeten worden gecombineerd tot een mogelijk profiel of een combinatie van
profielen om aan de doorbuigingseis te voldoen.
4.1.2.1.2
Voor het gewicht op de kolommen wordt weer gebruik gemaakt van een gelijkmatig verdeelde
belasting op de vloerverdiepingen van q = 10 kN/m2. De kolommen of wanden onder het hoogste
gedeelte van het gebouw zullen hier gecontroleerd worden op hun afmetingen. Door deze kolommen
te belasten over een oppervlak van 9 x 9 m, volgt de puntlast op de kolom:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
56
35640*103
1320000mm2
0.6* 45
b * h 1150*1150mm 1322500mm2
Aben
Deze oppervlakte is echter puur op spanning gekozen. Vanwege de zeer grote normaalkracht, zal in
de kolom een groot wapeningspercentage komen vanwege de initile vooruitbuiging van het geheel.
Om deze reden wordt wederom gekozen voor HD-staalprofielen. Staal heeft een hoger op te nemen
drukspanning, waardoor mogelijk een grotere slankheid kan worden behaald.
In deze eerste bepaling wordt gebruik gemaakt van Figuur 32, waarin voor verschillende staalsterkten
de uiterst opneembare belasting is uitgezet tegen de kniklengte van de kolom. Op de begane
grondverdieping is deze kniklengte het grootst met lk = 4.5 m 9 m (afhankelijk van de
verbindingen). Uit deze kniklengte volgt dan voor een HISTAR-profiel HD 400 * 1086 een
maximaal opneembare normaalkracht van Fmax;opneembaar = 30.000 50.000 kN, zoals deze ook al
eerder is bepaald. Dit is een opneembare belasting die in de orde van grootte zal liggen van de
optredende krachten in de constructie. De afmetingen van dit profiel zijn weergeven in Figuur 33,
waarin te zien is dat het profiel een breedte heeft van 454 mm. Deze breedte is gunstig voor
beschikbare breedte tussen de parkeervoorzieningen. Door het toepassen van dergelijke kolommen
voor de afdracht van de verticale belastingen, zullen de lasten op de fundering aanzienlijk zijn, wat
grote zakkingen tot gevolg kan hebben. In de funderingsanalyse moet daarom bepaald worden of
deze zakkingen te groot zijn om boven de zogenaamde laag van Kedichem te funderen. Vooruit
kijkend naar de begane grondvloer, zullen deze profielen een grotere vrijheid bieden voor de
functionele indeling dan bij het toepassen van betonnen schijven, wat een groot voordeel op zal
leveren. Het nadeel van het toepassen van stalen profielen is echter weer het feit dat ze moeten
worden beschermd t.b.v. de brandveiligheid, dit is in de literatuurstudie aangegeven in
Bijlage!;Hoofdstuk 2.7. Hier zal niet diepgaand op ingegaan worden, maar moet wel in het
achterhoofd gehouden worden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
57
Figuur 39. Enkele kern met beschouwde belasting bij twee kernen
De uitbuiging voor de enkele kern volgt (bij een dichte kern) en bedraagt u = 694 mm, vele malen te
veel. In deze constructieve oplossing zal dus een oplossing gevonden moeten worden om ofwel de
kern te ontlasten, of te verstijven. Hierop volgend zullen een aantal mogelijkheden worden
beschreven bij deze indeling van kolommen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
58
4.1.2.4.1
Gezien de twee kernen op zichzelf niet de stabiliteit kunnen waarborgen, zullen er extra maatregelen
moeten worden getroffen om de maximale uitbuiging in beide richtingen van de plattegrond te
minimaliseren. Hierbij moet ook de rotatie ten gevolge van de belastingen worden beschouwd en
tegen gegaan, zoals dit is beschreven in Bijlage I;Hoofdstuk 2.4;Stabiliteit. Om de kernen te ontlasten
van de windbelasting en de mogelijke rotatie tegen te gaan kunnen er bijvoorbeeld schoren worden
geplaatst tussen de aanwezige kolommen in het concept. Mogelijke posities zijn aangegeven in Figuur
40, maar deze kunnen van positie verschillen. De plaatsen van de schoren hier zijn puur indicatief
aangenomen, waarbij de deze bij voorkeur niet in het gevelvlak worden geplaatst omdat dit het
transparante karakter van het gebouw aan zal tasten.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
59
Als nu het gebouw wordt belast in de beschouwde windrichting op het lange vlak van het gebouw,
kunnen de twee kernen en de geschoorde raamwerken worden gezien als ondersteuningen onder een
ligger. Deze ligger wordt gevormd door het vloervlak en wordt oneindig stijf beschouwd. De
reactiekrachten op de steunpunten gevormd door de scoren en kernen kunnen onder invloed van de
windbelasting worden bepaald. Hierbij moeten deze ondersteuningen eigenlijk verend worden
ingevoerd, omdat deze in de verticale richting van het gebouw niet oneindig stijf zullen zijn. Door deze
als scharnierende ondersteuning in te voeren wordt dit niet verondersteld. Voor deze
ontwerpberekening wordt hier wel van uitgegaan. In Figuur 41 is de windbelasting op de ligger
aangegeven, waarbij de oplegreacties zijn berekend.
w
Figuur 41. Oplegreacties bij schematisering als ligger met vaste steunpunten
Uit deze figuur volgt een grootste oplegreactie op de lage kern van F = 3041 kN en op de hoge kern F
= 3277 kN. Dit is nog steeds een aanzienlijk grote belasting. Als deze belasting wordt verdeeld over
de hoogte van de kern, volgt de gelijkmatige belasting:
3277
2 23.5kN / m
139
Met deze belasting kan de afmeting van de kern worden bepaald voor de gevonden krachtsverdeling:
23.5*1390004
EI ker n 3.13*1019 Nmm2
EI
3.13*1019
I ben
9.35*1014 mm 4
33.500
1
1
4
I 9.35*1014 mm 4 * bker n 4 * bker n 2*500
12
12
bker n;min imaal 14500mm
280
Dit zou tot gevolg hebben dat er een nog steeds een kern benodigd is, die ruim twee maal zo groot is
als de getekende kern. Dit zou het smalle gedeelte in de plattegrond totaal overbodig maken. Voor
deze afmetingen is de sterkte van de kern te controleren [24]:
F M
0.6* f ' b
A W
10*9*9* 44*103
227021*106
0.6* 45
6500*8500 5900*7900 2*9.35*1014
139000
2
4.125 16.87 20.995 N / mm 27 N / mm 2
optr .
optr .
optr .
Voor de druksterkte zou het vergroten van de kern onder deze belastingen voldoen. De hoge
spanningen ten gevolge van het windmoment zullen op deze manier echter trekspanningen tot gevolg
hebben. Het weerstandsmoment van de kern zal moeten toenemen, of de kern moet worden ontlast
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
60
wat betreft de horizontale windbelasting. Bij een eventuele uitwerking van dit concept moet hier nog
naar gekeken worden.
Voor het zwaarst belaste geschoorde raamwerk kan een soortgelijke berekening worden gemaakt
voor de benodigde afmetingen hiervan. Voor deze berekening wordt er eerst uitgegaan van betonnen
wanden die als schijf werken. De hoogte van deze constructie is hier nog ongeveer 120 m. De
afmetingen hiervan zijn, bij een betonkwaliteit C35/45 en een dikte van 600 mm:
2476
20.6kN / m
120
20.6*1200004
240
EI wand 1.78*1019 Nmm2
EI
1.78*1019
I ben
5.3*1014 mm 4
33.500
1
I 5.3*1014 mm 4 *600* l 3
12
lmin 21966mm
q
Dit zou inhouden dat er een zeer grote wand met een breedte van 600 mm over bijna de volledige
lengte van het gebouw benodigd is.
Als er van de aanwezige kolommen geschoorde raamwerken worden gemaakt, moet het moment ten
gevolge van de belasting worden omgezet in een trek- en drukbelasting in de twee kolommen.
Indicatief kan deze belasting in de kolommen bepaald worden door het moment te ontbinden in het
koppel:
M wind 148320
16480kN
l
9
Deze belasting komt als extra drukkracht op de kolom te staan, welke ook al de verticale belasting
naar de fundering af moet dragen. Dit zou neerkomen op een totale belasting van F max;tot = 52000 kN,
een belasting die te hoog wordt geacht.
Naast deze zeer hoge belastingen, is er nog een nadeel aan deze constructieve oplossing. De
functionele indeling is sterk afhankelijk van de afmetingen en plaatsing van de geschoorde
raamwerken en/of wanden. De afmetingen hiervan zullen niet gering zijn, waardoor deze niet zonder
meer kunnen worden weggewerkt. Bovendien zijn de afmetingen, zoals deze nu zijn bepaald,
dusdanig groot, dat de belastingen op de elementen moet worden gereduceerd.
Enkele mogelijkheden hiervoor zullen hierna worden beschreven. Deze mogelijkheden kunnen
gecombineerd worden tot n geheel, maar dit zal alleen worden uitgewerkt als dit concept wordt
gekozen als de constructieve oplossing.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
61
4.1.2.4.2
Door de gevel te voorzien van een netstructuur, zoals bij bijvoorbeeld de Swiss-Re is toegepast (Zie
Bijlage I;Hoofdstuk 2.8.3;Swiss-Re), kunnen de kernen sterk worden ontlast. Vanwege de sprongen in
de doorsneden van het gebouw verandert de gevel echter sterk, waardoor dit niet eenzijdig over het
gehele geveloppervlak toe te passen is. Door de sterke vormverandering tussen de 7 e en 8e
verdiepingsvloer, wordt gesteld dat de gevelbuisconstructie alleen maar toepasbaar is voor het
gevelvlak van deze 8e verdieping en hoger. Om de stabiliteit over te brengen in de lager gelegen
delen, is dan weer een overgangsconstructie
benodigd, hetgeen in dit concept juist
vermeden dient te worden.
De stijfheid van een dergelijke gevelbuis,
met een ronde vorm zoals in dit geval is zeer
moeilijk te bepalen met de algemene
rekenregels. Vooral met deze
gevelkolommen die niet in n vlak staan,
moet de stijfheid met een driedimensionaal
rekenprogramma worden bepaald. Het
maken van een dergelijk uitgebreid
driedimensionaal model gaat te ver voor de
globale bepaling van dit concept. Om deze
reden wordt er een vereenvoudiging
gemaakt van het concept, welke uit te
leggen is aan de hand Figuur 42. In dit
figuur is een fictieve snede gemaakt naast de
kern aan de hoge zijde van het gebouw.
Omdat de gevelbuisconstructie tot aan de 7e
verdiepingsvloer zal reiken, is hieronder de
kern te zien met de doorlopende
gevelkolommen. Er wordt van uitgegaan dat
door deze gevelbuis de kern volledig wordt
ontlast van de windbelastingen.
Onder deze gevelbuis zal het windmoment
dan worden afgedragen door een trek en
een drukkracht door de gevelkolommen, die
als pendelstaaf worden geschematiseerd.
Figuur 42. Snede naast de hoogste kern bij een gevelbuisconstructie
Aan de onderkant van de gevelbuis wordt de
ontstane dwarskracht door de windbelasting overgedragen aan de kern. Deze dwarskracht zal onder
de gevelbuis ook deels worden afgedragen aan de mogelijk dragende buitengevels van de
parkeerlagen. Voor deze afdracht van de horizontale belastingen zal een constructie benodigd zijn die
dergelijke krachten als normaalkracht kan overbrengen. In feite zal de kern op iedere verdiepingsvloer
een klein gedeelte van deze dwarskracht overgebracht krijgen. Door deze overgang op oneindig stijf
te stellen, kan de uitbuiging in de top worden bepaald voor de kernconstructie. Doordat de
kernconstructie vanaf de 8e verdiepingsvloer wordt ontlast door de buisconstructie van de gevel, kan
deze worden ingevoerd als een oneindig stijve staaf vanaf deze verdiepingshoogte. Op deze manier
krijgt de kern hierboven alleen maar een horizontale verplaatsing ten gevolge van de roterende
buisconstructie.
Als deze constructie in een programma als Matrixframe wordt ingevoerd, volgen hieruit op deze
manier ook de momenten die door de buisconstructie en de kernen individueel moeten worden
opgenomen. Hiernaast zullen ook de reactiekrachten op de gevelkolommen bekend zijn, die moeten
worden opgeteld bij de eerder gevonden normaalkrachten ten gevolge van de statische verticale
belastingen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
62
Uit de figuur en de berekeningen zijn ook de momenten te halen ten gevolge van de windbelasting die
worden opgenomen door de kern en de buisconstructie ten opzichte van het eerder bepaalde, totale
windmoment op deze kern van Mtot = 277932 kNm:
Tabel 8. Resultaten vereenvoudigde Matrixframe-berekening voor een gevelbuis
Onderdeel
Kern
Gevelbuis
Opgenomen
moment Mwind
99757.5 [kNm]
178174.5 [kNm]
Percentage van
totaal
36 %
64 %
Maximale
oplegreactie Vwind
7364 [kN]
10644.5 [kN]
Hieruit volgt dat de gevelbuis de kernen sterk ontlasten wat betreft het totale windmoment. De
gevelkolommen krijgen echter een extra drukkracht te verwerken van ruim 10.000 kN. Als dit wordt
opgeteld bij de eerder bepaalde kolombelasting, zou dit neerkomen op een maximale waarde voor de
normaalkracht in de kolom van 45.000 kN. Deze belasting wordt erg kritisch voor zowel de kolom zelf
als de fundering. Qua uitbuiging is dit een zeer interessante optie, maar voor de reactiekrachten in de
kolommen moet hoogst waarschijnlijk een andere oplossing worden gevonden. Deze belasting kan
echter worden verdeeld over meerdere gevelkolommen, waarbij de gevelkolommen ook niet de
volledige belasting, zoals berekend, zullen ondervinden. Bij een eventuele keuze van dit concept voor
de stabiliteit, dient een 3-D berekening te worden gemaakt in een programma als Scia Engineer.
Bij de hier gevonden rotatie moet nog wel de individuele uitbuiging van de kern tot de 7 e
verdiepingsvloer en de rotatie ten gevolge van de fundering worden opgeteld. Het moment in de
kernconstructie is echter te groot om met de huidige afmetingen opgenomen te worden. Om te
voldoen aan de maximale spanningen ten gevolge van het moment, dienen de afmetingen van de
kern te worden vergroot naar 8500 mm x 8500 mm, met een dikte van de wanden dikte van 600 mm
in een betonkwaliteit B65. Dit is een aanzienlijke verandering ten opzichte van de getekende
kernconstructie. Bovendien wordt door de gevelbuis het transparante uiterlijk van het gebouw
aanzienlijk aangetast.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
63
4.1.2.4.3
Bij het toepassen van outrigger constructies kan de stabiliteit en draagkracht van het gebouw sterk
worden verbeterd, omdat een groot deel van het windmoment in de kern en het eigengewicht van de
toren wordt afgevoerd via de outrigger kolommen. Deze kolommen zijn in het ontwerp echter al
opgenomen als dragende kolommen. Het idee en de werking van een outrigger constructie is
weergeven in Bijlage I;Hoofdstuk 2.4.4;Outrigger-constructie. De exacte krachtswerking van een
outrigger constructie is moeilijk globaal te bepalen. Een outrigger constructie is namelijk een statisch
onbepaald systeem en de krachtswerking hangt onder andere af van het aantal en de locatie van de
outrigger(s), de stijfheid van de outrigger en de outrigger kolommen, de stijfheid van de kern en de
windrichting [37].
In het geval van de wave
volgt dat er op de
plattegrond geen eenduidige
indeling kan worden
gemaakt voor een outriggerconstructie aan de
aanwezige kernen. Voor de
hoogste kern is in de
beschouwde windrichting
voor de stabiliteit zelfs maar
aan n zijde een outrigger
constructie mogelijk, zoals
te zien is in Figuur 44. Als
op deze positie een
outrigger wordt geplaatst,
kan de invloed hiervan
worden bepaald op de totale
uitbuiging. Vanwege de
Figuur 44. Mogelijke positie voor een outrigger constructie aan de hoogste kern
krachtsverdelingen zou het
echter vele malen efficinter zijn om outriggers aan beide kanten van de kern te plaatsen. Dit is in de
andere richting wel mogelijk.
Hoe groter de hoogte van de outrigger, hoe groter de stijfheid van het element zal zijn. Het probleem
vormt zich hier echter dat de outriggers dwars door de woonlagen moeten gaan, waardoor er veel
ruimte voor functionele indelingen verloren zal gaan. Desondanks wordt er voor gekozen om een
outrigger te plaatsen over twee verdiepingsvloeren om enige stijfheid te verkrijgen.
Wordt nu aangenomen dat er een tweetal outriggers wordt geplaatst op 1/3 en 2/3 van de totale
hoogte, dan is met dezelfde verdeelde belasting zoals bepaald bij het eerste concept op de hoogste
kern de maximale uitbuiging te berekenen. Voor de profielen van de outrigger zijn, net als voor de
kolommen, HD 400 x 1086 profielen gebruikt in de berekening. Deze berekening wordt gemaakt in het
2-D liggerprogramma Matrixframe.
De resultaten uit dit programma zijn weergeven in Bijlage I;Hoofdstuk 5.5, en hieronder kort
samengevat in Tabel 9.
Tabel 9. Outrigger aan n zijde bij de hoogste kern
Element
Afmeting
Kern
6500 mm x 8500
mm
HD 400x1086
HD 400x1086
Outrigger
Gevelkolom
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Moment [kNm]
177794
Percentage van
totale
windmoment
66%
650
-
64
Oplegreactie
[kN]
-6675.9
6675.9
De maximale uitbuiging van de kern wordt op deze manier gereduceerd met ongeveer 50% tot een
uitbuiging van u = 327 mm. Deze 1e-orde uitbuiging overschrijdt de gestelde maximale uitbuiging
van 280 mm, waardoor er extra voorzieningen moeten worden getroffen.
In de kern komt nu in principe de trekcomponent te staan ten gevolge van het windmoment. Het
moment wordt wel aanzienlijk gereduceerd ten opzichte van het eerder gevonden windmoment.
Wordt nu de sterkte van de kern gecontroleerd, dan volgt dat deze lang niet sterk genoeg is in de
huidige afmetingen:
F M
0.6* f ' b
A W
10*9*9* 44*103
177794*106
0.6* 45
6500*8500 5900*7900 2*( 1 *8500*65003 1 *7900*59003 )
12
12
139000
4.125 208 212 N / mm 2 27 N / mm 2
optr .
optr .
optr .
De sterkte van de kern zal dus ruimschoots niet voldoen. De belasting op deze constructie dient dus
sterk af te nemen om het moment een factor 10 af te doen nemen. Een andere optie is om de kern
stijver te maken en daarmee grotere afmetingen te geven, met een hogere betonkwaliteit. Omdat de
spanning met een dusdanig grote waarde wordt overschreden, dienen waarschijnlijk beide
oplossingen te worden toegepast. Voor het ontlasten van de kern kunnen mogelijk de eerder
beschreven geschoorde portalen worden gebruikt. Ter indicatie wordt hier nog het verplaatsingsfiguur
weergeven als er wel aan twee zijden een outrigger geplaatst kan worden. In dit geval ontstaat er
geen normaalkracht meer in de kern en zal het moment verder worden gereduceerd tot M = 145521
kNm, een waarde die nog steeds vele malen te hoog is voor een normale kernafmeting.
Wat opvalt is dat de maximale uitbuiging nu
nog maar u = 215 mm bedraagt, een
waarde die onder de gestelde maximale
280 mm ligt.
Voor dit concept van de stabiliteit moet
worden bekeken of de hoogste kern kan
worden verschoven en worden versterkt. In
de beschouwde windrichting lijkt dit
onhaalbaar, omdat de kern dan bijna het
gehele grondoppervlak in beslag zal nemen.
Bovendien is, met de twee aanwezige
kernen de mogelijke rotatie in de
plattegrond nog niet opgelost. Door een
mogelijke combinatie van systemen op de
juiste plaats te positioneren kunnen de
krachten mogelijk dusdanig worden
verdeeld over de stabiliteitselementen, dat
er vrijwel geen rotatie op wil treden in het
gebouw. Hierbij moet worden uitgegaan
van de schijfwerking van de vloeren. Dit is
beschreven in het concept voor de
mogelijke geschoorde raamwerken.
65
Verdiepingslaag
P-1 & P-2
Begane grondvloer
P1 P7
Constructieve
overgangsliggers
Woonverdieping 8e
t/m 44e
Stabiliteitselementen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Onderdeel
Wanden
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Materiaal
Beton
Staal
Beton
Staal
S355
THQ
310/8/500/25
Wanden
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Beton
Staal
Beton
B45
HISTAR 460
B45
d = 300 mm
HD 400 - 1086
d = 300 mm
Staal
S355
THQ
310/8/500/25
Wanden
Kolommen
Extra
stabiliteitswanden
Liggers
Beton
Staal
Beton
B45
HISTAR 460
B45
d = 300 mm
HD 400 - 1086
d = 300 mm
Staal
S355
THQ
310/8/500/25
n.n.t.b
n.n.t.b.
n.n.t.b.
n.n.t.b.
Kolommen
Staal
HISTAR 460
HD 400 - 1086
Liggers
Staal
S355
THQ
310/8/500/25
n.n.t.b
n.n.t.b.
n.n.t.b.
n.n.t.b.
66
Kwaliteit
B45
HISTAR 460
B45
Afmeting
d = 300 mm
HD 400 - 1086
d = 300 mm
De bouwmethode en bouwsnelheid
Voor de bouwmethode geldt dat er een aanzienlijk verschil tussen deze twee methoden zit. De
onderste 7 verdiepingslagen met parkeervoorzieningen kunnen, vanwege de stalen kolommen en
rechthoekige plattegronden waarbij mogelijk voor beide concepten kanaalplaten kunnen worden
toegepast, op een vrijwel zelfde snelheid worden gebouwd. Hierbij kunnen de kanaalplaatvloeren in
principe direct worden belast. De stabiliteit voor deze gevels wordt uit de gevels en de kernen
gehaald. Boven de parkeerlagen wordt het echter een ander verhaal. Bij het concept met de stalen
kolommen kan doorgebouwd worden op dezelfde manier. Het verschil zal echter zijn dat voor de
stabiliteit nu mogelijk hulpconstructies moeten worden geplaatst tijdens de bouw.
Het concept met de betonnen dragende wanden moet per verdieping uitharden en de vloeren zullen
onderstempeld moeten worden (breedplaatvloeren), waardoor de bouwsnelheid aanzienlijk omlaag zal
gaan ten opzichte van de constructie met het stalen frame. Bovendien zal er ene overgangsconstructie
tussen de wanden en kolommen benodigd zijn wat een aanzienlijke tijd in beslag zal nemen.
De aanname van de breedplaatvloeren en de kanaalplaatvloeren heeft voor de bouwmethode nog een
ander verschil. Het leidingwerk kan bij de breedplaatvloeren relatief eenvoudig worden ingestort,
terwijl bij de kanaalplaatvloeren alle openingen en sparingen al enige tijd van te voren bekend moeten
zijn. Voor de ronde vormen is een breedplaatvloer ook vele malen flexibeler wat betreft de
maatafwijkingen in de bouw. Samengevat zijn hier twee concepten uiteengezet waarbij de een flexibel
en langzaam te bouwen is en het andere concept snel te bouwen is, maar een lange voorbereiding
nodig heeft.
De kosten
Over het algemeen is beton een goedkopere oplossing dan staal, ondanks de recente ontwikkelingen
van het afgelopen jaar (recessie). Ondanks dat er bij beide concepten een stalen onderbouw
aanwezig zal zijn, zal het concept met het stalen skelet vele malen meer staal bevatten. Voor zowel
het skelet als de stabiliteitselementen zijn waarschijnlijk dusdanig grote profielen benodigd, dat deze
speciaal vervaardigd moeten worden. Een ander nadeel ten opzichte van de betonnen bovenbouw van
het eerste concept, is de brandwerendheid. Waar het beton de inwendige wapening beschermd,
zullen de open staalprofielen in zijn geheel beschermd moeten worden, waarbij aanzienlijke kosten bij
komen kijken. Voor het beton zullen de kosten afhangen van de afmetingen, de betonkwaliteit en de
hoeveelheid benodigde wapening. Ondanks dat de kosten niet bepaald zullen worden, wordt
verondersteld dat het betonnen concept goedkoper zal zijn. De bovenstaand beschreven
bouwsnelheid zal ook een aanzienlijke invloed hebben op de uiteindelijke bouwkosten.
Bij het concept met de dragende woningscheidende wanden, wordt de functionele indeling gebruikt
voor de indeling van de draagconstructie door de wanden te volgen. Via de overgangsconstructie gaat
dit over in verticaal belaste kolommen in de parkeerlagen. Door deze overgang is een geheel eigen
indeling gemaakt voor de indeling van de parkeerverdiepingen, waardoor er maar een minimaal aantal
parkeerplaatsen zijn opgeofferd. De begane grondvloer ondervindt ten gevolge van deze indeling wel
enige hinder wat betreft de indeling ervan. Het concept met de dragende kolommen over de volledige
hoogte heeft tot gevolg dat de in zowel de woonverdiepingen als de parkeerlagen enkele kolommen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
67
komen te staan die hinderlijk zijn voor de functionele indeling. In de parkeerlagen komen een aantal
kolommen zelfs midden op de rijbanen te staan tussen de parkeerplaatsen in. Op de begane
grondverdieping geeft dit net zoveel hinder als bij het andere concept.
De gevel
Het open en transparante karakter van de gevel moet zoveel mogelijk behouden blijven. Door de
inwendige wanden en kernen te gebruiken als dragend en stabiliserend, zal dit voor het gevelaanblik
van de 8e verdieping en hoger voor het eerste concept zeer gunstig zijn. In het andere concept zijn er
stabiliteitsvoorzieningen benodigd die vrijwel zeker het gevelaanblik zullen aantasten, zoals de
buisconstructie in de gevel. Onder deze 8e verdieping worden de gevels van de parkeergarage wel zo
gesloten mogelijk gehouden, omdat deze dragend en stabiliserend worden geacht. Dit is in beide
gevallen nadelig, alhoewel in het ontwerp deze lagen niet als dusdanig transparant zijn opgenomen
als de hogere lagen.
De fundering
De stabiliteit
In het eerste concept met de stabiliserende woningscheidende wanden zijn mogelijk geen
hulpconstructies benodigd voor de stabiliteit. Deze wanden onttrekken mogelijk een dusdanige
hoeveelheid windbelasting aan de kern, dat dit voldoende zal zijn om de horizontale uitbuigingen
binnen de perken te houden. Door de overgangsconstructie kunnen de horizontale belastingen
worden afgedragen naar de nieuwe stabiliteitselementen in onderliggende constructieve indeling. Bij
het tweede concept kunnen alleen de kernen de stabiliteit niet aan. Een aantal oplossingen zijn
beschreven die mogelijk gecombineerd moeten worden om aan zowel de stijfheid als de stabiliteit te
voldoen. Deze oplossingen nemen veel ruimte, mogelijk zelfs een verdiepingshoogte, in beslag.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
68
Tabel 11. Matrix voor de keuze van het concept voor de hoofddraagconstructie
Concept 1; Stabiliserende
wanden gebruiken
O
O
+
O
+
O
+
+
Concept 2; Een
kolomindeling
O
+
O
O
O
+
-
Uit deze matrix blijkt dat mede door het ontbreken van de overgangsconstructie, de bouwsnelheid bij
het tweede concept met het staalskelet aanzienlijk in het voordeel zal zijn. Dit zijn, ten opzichte van
de hier bepaalde punten, de voornaamste voordelen van dit concept ten opzichte van het deels
betonnen (hybride) skelet. Dit concept heeft een echter aantal belangrijke voordelen ten opzichte van
het staalskelet. Door het gevelaanblik en de versprongen gevel op een aantal posities, is bij uit de
betonnen wanden, in samenwerking met juist de overgangsconstructie, veel eenvoudiger de stabiliteit
te behalen zonder de functionele indeling van het ontwerp op een al te ingrijpende manier te
benvloeden. Hierbij wordt gebruikt dat over het algemeen een dichte wand stijver is dan een
geschoord raamwerk. Dit hangt echter van een aantal factoren af, zoals de verbindingen.
Deze factoren worden binnen dit rapport belangrijker geacht dan de bouwsnelheid en de kosten van
het ontwerp. Voor een opdrachtgever zal dit anders liggen, maar zal het ontwerp in zijn geheel zelf
ook niet economisch zijn. Desondanks wordt de keuze gemaakt om concept 1 uit te werken in het
vervolg van dit rapport.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
69
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
70
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
71
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
72
Deze twee verschillen vormen een dusdanig probleem in het ontwerp dat er uitvoerig naar een
oplossing gekeken dient te worden. Door het feit dat dit gebouw in 2008 is opgenomen op de
monumentenlijst van Rotterdam (zie Bijlage I;Hoofdstuk 5.6), zal het gebouw niet in zijn geheel
gesloopt kunnen worden. Omdat de gevelaanblik behouden moet blijven, zou er wel een optie kunnen
zijn om door het gebouw heen te funderen.
Binnen dit rapport zal er niet uitvoerig worden gekeken naar mogelijke oplossingen om het gebouw
alsnog dusdanig aan te passen dat het in The Wave gentegreerd kan worden. Er zal worden
uitgegaan van een vrijstaand gebouw dat behouden moet blijven en waar The Wave over zal
uitkragen of mogelijke ondersteuning in kan vinden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
73
Figuur 47. Beknopte analyse van het bestaande gebouw SKVR. Ontwerp vs. Originele tekeningen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
74
75
Het volledige gewicht van de uitkraging moet naar de fundering moeten worden afgedragen.
Afhankelijk van de toegepaste bouwmethode zullen de grootste drukkrachten zich dicht langs de
bestaande bebouwing begeven. Zeer vereenvoudigd is dit weergeven in Figuur 48, waarbij er twee
oplegpunten zijn toegepast. Zoals te zien is in
de figuur zullen er ten gevolge van het gewicht
van de uitkraging drukkrachten en trekkrachten
ontstaan. Deze trekkrachten zullen door het
eigen gewicht van het niet uitkragende gedeelte
van het gebouw opgeheven moeten worden, om
zodoende de trekkrachten in de fundering te
beperken. Bij Hoofdstuk 6.3;Funderingsanalyse
zal hier uitvoeriger op worden ingegaan.
In de NEN 6702 [24] staat aangegeven dat de
maximale doorbuiging van vloeren maximaal
mag zijn:
In de voorgaande paragraaf, volgt dat het gebouw een andere situatie betreft dan aanvankelijk door
de architect in het ontwerp aangenomen. De aangenomen hoogte ter plaatse van het nieuwe gebouw
is 19500 mm +NAP, terwijl het oorspronkelijke gebouw een maximale hoogte heeft van 18800 mm
+NAP. Dit zou betekenen dat er een tussenruimte beschikbaar is van 700 mm, wat gunstig is voor de
eventuele zakking van de uitkraging en een eventuele benodigde constructiehoogte.
Voor de totale krachtsafdracht en doorbuigingen, zal het een groot voordeel blijken als het gewicht
van de constructie in de uitkraging beperkt kan blijven. Het gekozen vloersysteem zal de grootste
invloed hebben op dit totale gewicht, alhoewel niet onbewust het lichtste systeem gekozen kan
worden. Hier hangen uiteraard verschillende factoren vanaf, voor- en nadelen zoals deze beschreven
zijn in de literatuurstudie, Bijlage I;Hoofdstuk 2. Afhankelijk van het gekozen hoofddraagsysteem zal
er een vloersysteem worden toegepast in de gehele constructie. Deze keuzes zijn in Hoofdstuk 4
nader besproken. Ter indicatie zijn een tweetal gewichtsberekeningen voor de uitkraging opgenomen
in Bijlage I;Hoofdstuk 5.7 & 5.8. Deze gewichtsberekeningen worden na de uiteindelijke keuze
mogelijk nog aangepast. De verticaal af te dragen belastingen naar de fundering ten gevolge van
wind is niet in deze berekening opgenomen. Ook zit hier het mogelijke eigen gewicht van de
draagconstructie voor de uitkraging nog niet bij.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
76
Bij de eerste berekening is gebruik gemaakt van breedplaatvloeren met een dikte van 280 mm. Uit de
berekening volgt dat er een totaal gewicht van Ftot = 212114 kN naar de fundering moet worden
afgedragen. Door de breedplaatvloeren te vervangen voor Infra+ vloeren is het gewicht aanzienlijk te
verminderen. Uit de tweede gewichtsberekening met dit vloersysteem volgt dat er een kracht van Ftot
= 119530 kN naar de fundering moet worden afgedragen. Dit is, alleen door het aanpassen van het
vloersysteem, een reductie van 100000 kN.
Bij het uitwerken van mogelijke oplossingen voor het opvangen van de uitkragingen zal deze
gereduceerde belasting als uitgangspunt worden genomen, om bij een relatief lage belasting de
haalbaarheid aan te tonen. Hierop volgend worden er nu enkele concepten globaal uitgewerkt en
toegepast op het ontwerp voor een mogelijke constructieve oplossing. Deze concepten zijn ter
indicatie en hebben, bij een eventuele keuze van het concept, verdere uitwerking nodig. Na het
omschrijven van het concept zal er een vereenvoudigde ontwerpberekening worden gemaakt om de
haalbaarheid te bepalen. Per concept zullen voor- en nadelen worden besproken, waarna wordt
ingegaan op de eventuele uitvoering van een dergelijke constructie.
De verschillende concepten die achtereenvolgens worden besproken, zijn:
Een onafhankelijke ondersteuning per verdiepingsvloer
Een vakwerk in de gevel van het gebouw
Ondersteund met drukdiagonalen onder de constructie
Een uitkraging met drukdiagonalen over de volledige hoogte
Een volledig ondersteunde constructie
Tussen deze concepten zal een keuze moeten worden gemaakt, waarbij mogelijk combinaties van
verschillende onderdelen zullen ontstaan. Aan de hand van de voor- en nadelen zal een MCE worden
opgesteld. Hierbij zullen de verschillende concepten worden beoordeeld aan de hand van
constructietechnische onderdelen, de haalbaarheid, de uitvoerbaarheid, etc.
De uiteindelijke best geschikte keuze zal ingepast moeten worden in het ontwerp voor de
hoofddraagconstructie, waarna de fundering grondig moet worden bekeken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
77
[zie Figuur 51]. Voor het veldmoment en de drukkrachten in oplegpunt B zal dit echter nadeliger
werken door een toename van beide. Wordt vanuit dit oogpunt de ligger bekeken met de maximale
18,5 m uitkraging, dan is uit de figuur op te maken dat deze maar een achterveld kan hebben van
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
78
1
1
M optr . * q2 * l 2 *44*18.52 7529.5kN
2
2
Om dit moment op te kunnen nemen heeft het toe te passen profiel (bij f s=355 N/mm2) een
weerstandsmoment nodig van:
wben.
M optr .
fs
7529.5*106
212*105 mm3
355
Hierbij is de doorbuiging nog buiten beschouwing gelaten. Bij een dergelijk weerstandsmoment
worden profielen gevonden ver boven de orde van grootte die binnen de constructiehoogte is
toegestaan. Omdat dit binnen de 400 mm maximale constructiehoogte niet is toe te passen, zal er
naar andere oplossingen gezocht moeten worden. Ter indicatie: een IPE 400 heeft een
weerstandsmoment van wel = 120 * 104 mm3. Tussen het benodigde en maximaal toe te passen
weerstandsmoment zit zodoende ongeveer een factor 20 in orde van grootte. Bij de liggers in de
uitkraging met een kleinere lengte zal deze factor kleiner uitvallen. Gentegreerde liggers in de vloeren
blijkt hierdoor geen optie. Een mogelijke oplossing voor dit probleem zou het toepassen van
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
79
samengestelde liggers of wanden kunnen zijn. De samengestelde ligger zou een verdiepingshoog
vakwerk kunnen zijn. De grote nadelige gevolgen voor de functionele indeling buiten beschouwing
latend, valt uit Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. op te merken dat, bij toepassing van een
wand over de volledige verdiepingshoogte met een betonsterkte C35/45, en een dikte van 300 mm
(indicatief) een doorbuiging ontstaat die al enigszins in de goede richting zit (u max = 61 mm in dit
geval). Aan deze figuur zijn echter een aantal opmerkingen verbonden. Hierin is een enkele verdieping
bekeken, maar bij toepassing van een verdiepingshoge wand, zullen deze wanden over de gehele
hoogte van de uitkraging samenwerken.
Doordat deze wanden als een geheel
zullen gaan werken, zal de uitbuiging
sterk worden gereduceerd. Het probleem
is echter de inpassing van de wapening in
deze wanden, afhankelijk van de
bouwmethode en volgorde. Het moment
van M = 7530 kNm ontstaat nog steeds
en zal per verdieping opgenomen moeten
worden, omdat het per verdieping
gebouwd zal moeten worden. Er zal
hierdoor trekwapening aangebracht
moeten worden bovenin de wand die de
trekspanning ten gevolge van dit moment
op moet kunnen vangen. Ter indicatie is
een eenvoudige berekening van deze
hoeveelheid wapening opgenomen in
Tabel 12. Hierin is te zien, dat voor een
wand met een dikte d= 300 mm en een
nuttige hoogte van h = 2950 mm een
minimum wapening benodigd is van Aben
= 6238 mm2. Hierbij is een betonkwaliteit
C35/45 gekozen. In de tabel is te zien dat
dit overeenkomt met minimale
wapeningsstaven van 832 mm (spreiden Figuur 52. Berekening van een enkele verdieping met wand
(Construct; liggers)
over 4 lagen) . Dit zijn vrij extreme
wapeningsstaven om in de wanden te
plaatsen.
Tabel 12. Indicatie berekening benodigde trekwapening
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
80
Het uitkragende gedeelte bestaat echter niet uit een enkele verdieping, maar, zoals vermeld, uit
meerdere verdiepingen waarbij de wanden zullen gaan samenwerken. Een korte berekening hiervan is
gemaakt en bijgevoegd in Bijlage I;Hoofdstuk 5.10 om te bekijken of dit een puur constructief
haalbare oplossing zou kunnen
zijn.
In Figuur 53;A is het
mechanicaschema voor deze
berekening te zien. De totale
uitkraging bevat 15 verdiepingen
met een hoogte h = 3000 mm per
verdieping. Er is voor gekozen om
deze uitkraging voor de
berekeningen te bundelen tot
wandliggers van 5 verdiepingen.
Dit is afhankelijk van de
bouwmethode en de plaatsing van
de wapening in de wanden. Door
de wanden goed te stempelen
alvorens deze te belasten tot deze
zijn uitgehard, valt dit te bereiken.
Door deze onderstempeling om te
vijf lagen te laten schrikken,
wordt de hulpconstructie na iedere
5 lagen ontlast. De geplaatste
wand over vijf verdiepingen zal
dan in samenwerking met de nu
ontlaste stempels de volgende
wand over vijf lagen dragen. Dit
kan doorwerken tot aan de
maximale hoogte van de wand.
Als de wapening vervolgens op
een dusdanige manier wordt
Figuur 53. A;mechanicaschema, B;Drukdiagonaal, C;Werkelijke situatie
ingestort in de wanden, zal deze
wandligger zich gaan gedragen als
in de berekeningsmethode is verondersteld.
Per verdieping staat dezelfde kracht q 1 en q2 aangegeven. In de bijlage zijn deze belastingen bepaald
voor de gehele ligger. Het resultaat hiervan is:
q1 = 464 kN/m
q2 = 348 kN/m
In Figuur 53;B is een drukdiagonaal aangegeven. Omdat het een gedrongen constructie is (l ov/h <2)
zal deze drukdiagonaal ontstaan over een hoogte z, waarin de drukkrachten naar het eerste oplegpunt
zullen worden gebracht. Het krachtenevenwicht in deze diagonaal zorgt ervoor dat er een horizontale
trekkracht in de wand ontstaat, zoals aangegeven in de figuur. Deze trekkracht komt voort uit het
ontstane moment in het oplegpunt. De benodigde wapening om deze trekkracht op te vangen is
berekend in de bijlage. De resultaten uit deze berekening zijn opgenomen in Tabel 13.
Tabel 13. Resultaten berekening wandligger over 5 verdiepingen
Maximale
moment in B
[kNm]
59552
Oplegreactie A
[kN]
Oplegreactie B
[kN]
Op te vangen
trekkracht [kN]
3418
14620
6139
Benodigde
wapening
[mm2]
14114->14469
Deze benodigde wapening kan worden toegepast als 1832, As = 14469 mm2. Buiten deze
buigtrekwapening is er nog meer wapening benodigd, zoals schuifwapening en ophangwapening.
Deze wordt voor deze berekening buiten beschouwing gelaten, omdat de trekwapening als bepalend
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
81
is beschouwd. Uit deze berekening volgt dat het opvangen van de krachten in de wand geen
constructief onmogelijk probleem blijkt. Het zwakke punt bevindt zich echter in het oplegpunt B. De
reactie uit 5 verdiepingen wordt hier als een puntlast F = 14620 kN afgedragen. Er zijn echter 3
wandliggers van 5 verdiepingen die in dit punt uitkomen. Dit resulteert in een puntlast van F =
43860 kN. Deze belasting zorgt ervoor dat de spanning in de betonnen wand met een breedte van
300 mm vele malen te hoog zal worden, waardoor extra voorzieningen moeten worden getroffen om
deze kracht te verdelen en naar onderliggen oplegpunt te verplaatsen. Stel dat dit oplegpunt een
kolom is, zal hiervoor een 1000 mm x 1000 mm in betonkwaliteit B105 (puur op basis van
drukspanningen) voor nodig zijn.
Zoals is vermeld zullen binnen het achterveld van de constructie meer steunpunten aanwezig zijn. In
het schema is hier alleen de gevelkolom aangegeven, waar in feite de krachten over meerdere
kolommen in het veld zullen worden verdeeld. Voor de kolommen dicht bij het oplegpunt B zal dit zeer
ongunstig zijn, omdat hier de grootste trekkrachten op zullen ontstaan. In Hoofdstuk
6.2;Overgangsconstructie zal worden beschreven dat onder de uitkraging een mogelijke
overgangsconstructie aanwezig zal zijn. De oplegpunten in het achterliggende veld zullen niet direct
onder de wanden aanwezig zijn in de onderliggende verdiepingen, waardoor deze oplegpunten als
verende opleggingaanwezig zullen zijn [zie Figuur 53;C]. In feite zijn alle opleggingen verend, maar
dit is buiten beschouwing gelaten voor deze vereenvoudigde berekening.
5.2.4 Uitvoering
Binnen dit concept zijn er een aantal aandachtspunten voor de mogelijke uitvoering. Worden puur de
krachten bekeken, blijkt dat er enorme puntlasten vlak naast de bestaande bebouwing van SKVR naar
de fundering moet worden afgedragen. Eerder is de grootste puntlast op F = 43860 kN bepaald. In
Hoofdstuk 6.3; Funderingsanalyse zal blijken dat de draagkracht per funderingspaal in de orde van
grootte ligt van Fmax = 5000 kN. Dit zou betekenen dat er vlak naast de bestaande bebouwing een
poer moet komen met minimaal 9 palen onder de belaste kolom. Buiten de benodigde afmetingen van
deze poer, zullen er grote spanningen in de grondlagen optreden ten gevolge van de grote belasting.
Dit zal, in verhouding, tot plaatselijk grote zettingen kunnen leiden. Aangezien deze zettingen direct
naast SKVR zullen optreden, zal dit slechte gevolgen hebben op dit gebouw.
De uitvoering van het uitkragende gedeelte zal mede afhangen van de keuze tussen prefab en in het
werk gestort beton. Vooral bij het in het werk gestorte beton zal er een ondersteunende
hulpconstructie onder de uitkraging aanwezig moeten zijn, vanwege het feit dat, direct na het storten,
de wanden niets kunnen dragen. Deze ondersteuning zal gevonden moeten worden in een frame om
het gebouw SKVR heen, of een ondersteuning direct op dit gebouw. Eerder is de tussenruimte tussen
de onderkant van de uitkraging en het dak van SKVR bepaald op 700 mm. Binnen deze ruimte zou
een hulpconstructie moeten komen. Dit zou bijvoorbeeld een 3D-vakwerk kunnen zijn, welke de
krachten naar twee kanten van het gebouw afdraagt.
5.2.5 Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat er een aantal voor- en nadelen aan dit conceptontwerp zitten. Hierbij is
puur gekeken naar de manier waarop het concept in dit geval is uitgewerkt. Andere
berekeningsmethoden bieden mogelijk andere constructieve voordelen of nadelen. De voor- en
nadelen die uit deze berekeningsmethode en vereenvoudigingen blijken worden hier beknopt
opgesomd en beschreven.
Voordelen:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
82
Constructief gezien komen er wapeningspercentages uit die de oplossing mogelijk maken voor
het grootste uitkragende gedeelte. De minder grote uitkragende delen zullen niet voor extra
problemen zorgen.
Een mogelijke overgangsconstructie onder het uitkragende gedeelte zal de krachten in het
achterveld verdelen over de onderstaande kolommen en wanden.
Nadelen:
Door de toepassing van betonnen wanden, worden de op te nemen belastingen sterk vergroot
door het eigen gewicht hiervan.
Dit extra grote eigen gewicht van de wanden, zorgen in combinatie met de andere aanwezige
belastingen voor grote geconcentreerde krachten in de oplegpunten. In oplegpunt B (zie
Figuur 51) is zodoende een kolom benodigd met zeer grote afmetingen of betonkwaliteit.
De functionele indeling van het gebouw zal sterk worden benvloed door de wanden in zowel
het uitkragende deel als het achterliggende ondersteunde deel. Door de aanwezigheid van
deze wanden h.o.h. 5400 mm over de gehele lengte zal er een en ander aangepast moeten
worden om een bruikbare indeling te creren.
Kolommen in het achterliggende veld welke dicht bij oplegpunt B staan, worden mogelijk op
trek belast. Het eigen gewicht moet dusdanig groot zijn om dit tegen te gaan.
Uitvoeringstechnisch is dit een lastige oplossing. Er zal een hulpconstructie om het gebouw
van SKVR geplaatst moeten worden, om tijdens het storten en drogen van de betonnen
wanden en vloeren ondersteuning te bieden.
Door het grote gewicht en geconcentreerde belastingen zal er een zeer zware fundering
benodigd moeten zijn, direct naast de bestaande bebouwing. De zakkingen die zullen
ontstaan zullen nadelig werken voor deze bebouwing.
Het grote eigen gewicht kan enigszins worden beperkt door het toepassen van bijvoorbeeld
vakwerkliggers in plaats van betonnen wanden. Door het lagere eigen gewicht hiervan zullen de
belastingen worden beperkt, maar zal de constructie ook minder stijf worden. Nog een klein voordeel
van de vakwerken is de functionele indeelbaarheid, omdat er eenvoudiger ruimte aanwezig voor het
plaatsen van bijvoorbeeld deuren. Als de keuze op dit concept zou vallen, moet hiertussen nog een
afweging worden gemaakt. Omdat het gekozen concept voor de hoofddraagconstructie uit dragende
wanden bestaat, zou deze oplossing een mogelijkheid kunnen zijn binnen dit ontwerp. Het grootste
probleem is echter de grote aanpassing van de functionele indeling en de afmetingen van de
benodigde wanden. Deze komen totaal niet overeen met het ontwerp van de architect.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
83
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
84
5.3.2 Schematisering
Voor de berekening van het vakwerk
wordt deze eerst geschematiseerd
tot een rechte ligger met een aantal
willekeurige oplegpunten. In Figuur
55 is de schematisering te zien van
n zijde van het vakwerk. In dit
geval zijn over de lengte van het
vakwerk langs de gevel een viertal
kolommen geplaatst. Afhankelijk
van de afstand tussen deze
kolommen zullen deze afwisselend
trek- en drukkrachten op moeten
nemen. De kolommen dicht bij de
uitkraging moeten beduidend de
meeste belasting op kunnen nemen.
Deze belastingen buiten
beschouwing latend, moet het
vakwerk het moment ten gevolge
van de belasting uit de uitkraging
kunnen dragen. Hierbij moet deze
ook voldoen aan de doorbuigingseis,
zoals deze eerder is aangegeven in
Paragraaf 5.1.
Fdruk / trek
Fdruk / trek
M optr .
h
510.000
170.000kN
3
Om met een staalsterkte van fs=355 N/mm2 deze kracht op te kunnen nemen is dan een doorsnede
benodigd van:
Aben
Fdruk 170.000*103
478873mm2
fs
355
Bij toepassing van een massief rond buisprofiel zou dit een diameter betekenen van:
dbuis 4*
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Aben
1.56m
85
Dit is puur op druk en trek berekend, waarbij de vervorming zelfs nog buiten beschouwing gelaten is.
Gezien deze zeer grote doorsnede zal dit niet de oplossing zijn.
Het koppel ten gevolge van het moment kan aanzienlijk worden verkleind door de hoogte van het
vakwerk groter te maken. Als het vakwerk een hoogte krijgt van 2 verdiepingen, h = 6000 mm,
worden de krachten van het koppel een factor twee kleiner. De benodigde massieve doorsnede heeft
dan een diameter van:
dbuis 4*
Aben
0.55m
Dit is een factor 3 reductie op de diameter van het profiel van het vakwerk met de enkele
verdiepingshoogte.
Om de krachten in het vakwerk nog verder te reduceren worden er twee van dergelijke vakwerken
boven elkaar geplaatst. Door beide vakwerken zodanig te plaatsen dat deze beiden de helft van de
uitkragende verdiepingen, en daarmee ongeveer de helft van de belasting dragen, zal het uiteindelijke
profiel nog verder gereduceerd kunnen worden. Het doel hiervan is om uiteindelijk een gangbaar
buisprofiel toe te kunnen passen. Een impressie van een dusdanige plaatsing van de vakwerken is te
zien in Figuur 56.
In de figuur is te zien dat de vloeren onderling zijn verbonden met kolommen, die uiteindelijk samen
komen op vakwerken in de breedterichting van de uitkraging boven SKVR. Dit zijn de vakwerken die
de belastingen vanuit de vloeren naar de twee vakwerken in de gevel af moeten dragen. Ten gevolge
van de vormen van het vakwerk zullen er ook wringende momenten op treden. Deze oorzaak van
deze momenten zullen later worden aangegeven. Om deze momenten op te kunnen vangen zullen er
aan de onder- en bovenzijde van het vakwerk aansluitingen aanwezig moeten zijn met bijvoorbeeld de
vloeren, zodat deze krachten afgedragen kunnen worden naar bijvoorbeeld de kernen. In de figuur
zijn deze aansluitingen niet aangegeven, maar gezien het feit dat het vakwerk rondom de gevel
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
86
geplaatst is, zal dit problemen opleveren wat betreft de bouwfysica. De aansluitingen zullen door de
glazen gevel heen geplaatst moeten worden.
Op de berekening zal enigszins dieper ingegaan worden. Voor deze berekening van de benodigde
profielen voor dit vakwerk wordt verwezen naar Bijlage I;Hoofdstuk 5.11.
De vakwerken zijn door middel van de kolommen aan elkaar gekoppeld, maar zullen in het eerste
geval vereenvoudigd worden door deze als onafhankelijke vakwerken te berekenen. Voor de profielen
is een dikwandig buisprofiel gekozen, maar dit is ter indicatie van de afmetingen.
Uit de berekeningen in de bijlage volgt dat er voor de ondersteunende vakwerken een minder groot
profiel benodigd is dan voor de vakwerken rondom het gebouw. De maximale krachten die op de
vakwerken komen te staan volgen uit de matrixframe berekeningen. In de volgende tabellen zijn deze
krachten opgesomd voor het zwaarst belaste ondersteunende vakwerk en het vakwerk rondom:
Ondersteunend vakwerk
Bovenstaven
Onderstaven
Diagonalen
Mmax
307,23
328,96
Nmax
19257,47
7871,89
15147,82 kN
Vmax
27,94
29,49
0 kN
8,49 kNm
Diagonalen
Mmax
1232,1
1496,6
8,49 kNm
Nmax
54045,55
24077,36
42381,42 kN
Vmax
224,4
307,4
0 kN
Uit de berekeningen volgen dat de profielen een afmeting moeten hebben met een minimale
doorsnede van:
Ondersteunend vakwerk
Amin = 54246,4 mm2
Vakwerk rondom
Amin = 159043 mm2
Om alle krachten op te kunnen vangen zal er, ter indicatie, een profiel benodigd zijn van:
Ondersteunend vakwerk
500-100
Vakwerk rondom
750-150
Als dit profiel wordt toegepast in het vakwerk rondom het gebouw, volgt uit een geschematiseerd
gedeelte op twee steunpunten (Figuur 57) dat de maximale zakking van een enkel vakwerk u =
0.078 m bedraagt. Zodoende blijft er nog maar 70 mm over voor de rotatie in de fundering en de
overige constructieonderdelen om binnen de eerder gestelde maximale doorbuigingseis van 148 mm
te blijven. Of dit voldoende is moet blijken uit de betreffende berekeningen voor deze onderdelen en
bij een mogelijke keuze van dit concept dient dit te worden uitgewerkt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
87
Hier moet de opmerking bij geplaatst worden dat hier nog niet het eigen gewicht van het vakwerk zelf
bij zit. In de voorgaande berekeningen is puur gekeken naar het sterk vereenvoudigde
mechanicaschema in een plat
vlak. In werkelijkheid bestaat dit
vakwerk uit allerlei verschillende
rondingen, waardoor er
reactiekrachten kunnen ontstaan
die wringing van het vakwerk tot
gevolg kunnen hebben.
Deze reactiekrachten staan
aangegeven in Figuur 59. Hierin
is het koppel ten gevolge van het
ontstane moment ter plaatse van
de oplegging aangegeven in het
rood. De reactiekrachten in het
vakwerk worden verdeeld door
het buisprofiel en de diagonaal.
Wordt ieder knooppunt
onafhankelijk bekeken, zal dit
overal het geval zijn, waardoor
deze component van de belasting
steeds kleiner wordt naarmate er
verder van de oplegging een
knooppunt wordt gekozen. In de
rechterfiguur in Figuur 59 zijn
Figuur 59. Vorming van reactiekrachten uit het vlak van het vakwerk
deze componenten aangegeven
en ontbonden in de richting van het vakwerk. En van deze ontbonden krachten in iedere knoop is de
kracht uit het vlak van het vakwerk. Doordat de belastingen op de buisprofielen aan de onder- en
bovenzijde van het vakwerk tegengesteld werken, zullen ook de reactiekrachten tegengesteld aan
elkaar zijn. Deze belastingen zijn aangegeven in Figuur 58;Links. Ten gevolge van deze krachten zal,
afhankelijk van de grootte hiervan, het vakwerk deels willen torderen. Om deze rotatie op de kunnen
vangen kunnen er bijvoorbeeld verbindingen worden gemaakt met de vloeren. Door deze
verbindingen en vloeren zullen dan de optredende horizontale krachten naar de kernen afgedragen
moeten worden. Gezien de grootte van de eerder berekende krachten, zullen deze puntlasten
dusdanig groot worden (bij een hoekverdraaiing van de knoop van 5; orde van grootte F = 3000 kN),
dat de verbinding met de vloer en de vloer zelf niet voldoende sterk zijn om deze belasting te kunnen
verdelen.
Figuur 58. Links) Rotatie ten gevolge van reactiekrachten; Rechts) Krachten opgevangen door vloeren
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
88
Deze beschreven wringing kan worden tegen gegaan als er wordt uitgegaan van een gesloten
systeem. Het vakwerk loopt rondom het gebouw als dit gesloten systeem. Als er zodoende een
willekeurige doorsnede wordt gemaakt in het gebouw, kan het vakwerk heel eenvoudig worden
geschematiseerd zoals aangegeven in Figuur 60. De grootte van de puntlasten buiten beschouwing
gelaten, wordt de rotatie van het vakwerk opgeheven doordat deze van beide kanten een
tegengestelde belasting bevat. Omdat de vloeren deze puntlasten, zoals hiervoor aangegeven, niet
zullen kunnen opnemen, moeten er mogelijk liggers in deze vloeren geplaatst worden op de
verdiepingen gelijk met de horizontale buizen uit het vakwerk. Bij een eventuele keuze van dit
systeem moet dit worden uitgewerkt.
5.3.4 Uitvoering
Bij dit concept zijn er maar twee oplegpunten aan weerszijden van het gebouw waar het grootste
gedeelte van de verticale belasting naar de fundering zal worden afgedragen. Uit de berekeningen
blijkt dat de grootte van deze oplegkracht Fopl = 44125 kN. Ondanks dat de oplegpunten de
belastingen vanuit een groter oppervlak naar de fundering af moeten dragen, is te zien dat deze
belasting dezelfde orde van grootte heeft als in het voorgaande concept met de stijve betonnen
wanden. Dit komt voornamelijk door het hoge eigen gewicht van deze wanden. In 6.3; De
Funderingsanalyse zal blijken dat de draagkracht per funderingspaal in de orde van grootte ligt van
Fmax = 5000 kN. Dit zou betekenen dat er vlak naast de bestaande bebouwing een poer moet komen
met minimaal 9 palen onder de belastte kolom. Buiten de benodigde afmetingen van deze poer, zullen
er grote spanningen in de grondlagen optreden ten gevolge van de grote belasting. Dit zal, in
verhouding, tot plaatselijk grote zettingen kunnen leiden. Aangezien deze zettingen direct naast SKVR
zullen optreden, zal dit slechte gevolgen hebben op dit gebouw.
Het voornaamste probleem gaat naar de maakbaarheid en bewerkbaarheid van dergelijke grote
staalprofielen. Ter indicatie is een 750-150 profiel aangegeven, maar een dergelijk profiel is verre
van standaard. De dikte van dit profiel is benodigd om alle krachten op te kunnen nemen, maar het
vakwerk moet ook gemonteerd en vervoerd kunnen worden. Uit de vervoerbaarheid van het vakwerk
volgt, vanwege de grote afmetingen, dat deze op de bouwplaats gemonteerd moet worden. Als de
onderdelen aan elkaar gelast zouden worden, moet deze lasverbinding minimaal net zo sterk zijn als
het profiel zelf. Dit zou betekenen dat de las een dikte moet krijgen in de zelfde orde van grootte van
het buisprofiel zelf, wat extreem veel tijd zal kosten. Om de verbindingen met de vloeren te
realiseren, zullen deze tijdens de uitvoering van het vakwerk moeten worden gestort. Omdat deze
tijdens het drogen nog geen belasting op kunnen nemen zullen deze met behulp van een
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
89
hulpconstructie over SKVR ondersteund moeten worden. Het vakwerk is hier compleet rond
meegevormd met de buitengevel, maar zal in werkelijkheid uit verbonden rechte stukken bestaan. Dit
is in Figuur 59 aan de rechterzijde al aangegeven bij de krachtontbinding. Het vakwerk kan, ten
behoeve van de invloeden van buitenaf, beter aan de binnenzijde van de gevel worden geplaatst.
Voor de invloed op de gevel ten gevolge van de wringing zal dit in principe geen verschil maken.
5.3.5 Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat er een aantal voor- en nadelen aan dit conceptontwerp zitten. Hierbij is
puur gekeken naar de manier waarop het concept in dit geval is uitgewerkt. Andere concepten bieden
mogelijk andere constructieve voordelen of nadelen. De voor- en nadelen die uit deze
berekeningsmethode en vereenvoudigingen blijken worden hier beknopt opgesomd en beschreven.
Voordelen:
Nadelen:
De belastingafdracht heeft zeer grote profielen voor het vakwerk tot gevolg. Deze moeten op
de bouwplaats worden gemonteerd, waarbij de verbindingen deze zelfde krachten moeten
kunnen overbrengen. De verbindingen die hierdoor gerealiseerd moeten worden, zullen erg
veel tijd in beslag nemen.
Kolommen in het achterliggende veld welke dicht bij oplegpunt B staan, worden mogelijk op
trek belast. Het eigen gewicht moet dusdanig groot zijn om dit tegen te gaan.
De mogelijke torsie van de vakwerken door de variatie aan vormen zal tegengegaan moeten
worden door middel van verbindingen met bijvoorbeeld de vloeren. Deze aansluitingen
kunnen zowel bouwfysische als constructieve problemen veroorzaken.
Door het grote gewicht en geconcentreerde belastingen zal er een zeer zware fundering
benodigd moeten zijn, direct naast de bestaande bebouwing. De zakkingen die zullen
ontstaan zullen nadelig werken voor deze bebouwing.
Ten opzichte van het concept met de betonnen wanden, zal deze constructie zich minder stijf
gedragen.
Het gevelaanblik zal worden aangetast door de grote vakwerken aan de buitenzijde van het
gebouw. Eerder is het vakwerk aan de buitenzijde geplaatst van de gevel, maar vanwege
deinvloeden van buitenaf (weer) is het beter om dit vakwerk aan de binnenzijde te plaatsen.
In dit geval hoeft het vakwerk niet te worden beschermd tegen deze invloeden.
De mogelijk wringende momenten die zullen ontstaan, moeten als koppel opgenomen worden
in de vloeren. Afhankelijk van de grootte van deze koppelkrachten moeten extra
voorzieningen worden getroffen voor de belastingen, omdat de vloeren mogelijk niet sterk
genoeg zullen zijn.
Uit deze opsomming volgt dat er meer nadelen aanzitten dan dat het voordelen geeft. Ondanks deze
voordelen wordt verondersteld dat deze niet opwegen aan de nadelen ervan. Voornamelijk het
belangrijk geachte gevelaanblik wordt in negatieve zin benvloed. Hiernaast worden de oplegkrachten
naar twee punten gebracht, waardoor er zeer grote belastingen zullen ontstaan in de fundering vlak
langs het bestaande gebouw van SKVR. Deze oplossing zou goed te combineren zijn met een
gevelbuis, zoals dit eerder globaal is beschreven in de concepten voor de hoofddraagconstructie. Het
vakwerk zou dan gentegreerd kunnen worden in de gevelbuis, waarbij de belastingen op een andere
manier over de opleggingen kan worden verdeeld. Dit zal niet worden uitgewerkt en deze oplossing
wordt niet geschikt geacht voor een combinatie met het gekozen concept voor de
hoofddraagconstructie.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
90
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
91
een verzwaarde ligger gerealiseerd onder de gehele uitkraging boven SKVR. Om de krachten op deze
verzwaarde ligger te reduceren kan er mogelijk met wanden worden gewerkt, waardoor er per
verdieping kan worden gerekend. Door het nieuw gecreerde grotere vlak voor de vrije ruimte van de
constructiehoogte boven SKVR, is het mogelijk een relatief hoge constructie aan te brengen onder het
gebouw.
5.4.2 Schematisering
Voor het vereenvoudigde
schema voor dit concept,
wordt ervan uitgegaan dat
er op iedere
diagonaalconstructie drie
kolommen staan. De meest
bepalende constructie zal
degene zijn met de grootste
overspanning. In Figuur 62
is het schema weergeven.
In de bovenste figuur is de
diagonaal aangegeven
onder de middelste kolom.
In dit geval heeft de
diagonaal een hoogte van
twee verdiepingsvloeren,
6000 mm. Dit is een pure
aanname voor de verdere
bepalingen en berekeningen
voor de haalbaarheid van
dit concept. In de figuur zijn
de vloeren in de constructie
aangegeven. In het
mechanicaschema is te zien
dat deze vloeren als
oplegpunten fungeren voor
de overbrenging van de
horizontale reactiekrachten
vanuit de uitkraging naar
stijve elementen, zoals de
kernen. Vanuit de
kolommen in de uitkraging
worden de belastingen op
de ligger eronder
overgedragen. Voor deze
ligger zal de drukdiagonaal
als oplegpunt gaan werken.
De diagonaal zal hierdoor
een grote drukkracht vanuit
de direct geplaatste kolom
hierboven en het nog
uitkragende gedeelte
ondergaan. Deze drukkracht
zal in het oplegpunt moeten Figuur 62. Vereenvoudigd schema drukdiagonalen onder het uitkragende gedeelte
worden ontbonden in een
horizontale reactie in de vloer en een verticale reactie in de kolom naar de fundering. Vooral de
reacties in de vloeren zullen kritisch zijn. In dit schema is het nog uitkragende gedeelte de extreme,
omdat constructie met de uiterste overspanning is genomen. Dit is het maatgevende uitkragende deel
van het gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
92
Kracht
Belasting
Flinks
8464 kN
Fmidden
16610 kN
Frecht
8950 kN
qverdieping
120.7 kN
Dit zijn vrij specifieke getallen, waarbij er is uitgegaan van infra+ vloeren om het eigen gewicht
hiervan te beperken. De belastingen per kolom zijn berekend voor een h.o.h. afstand van de
diagonaalconstructies van 9000 mm. Ondanks dat er nog vele variabelen aangepast kunnen worden,
zal ter indicatie verder gerekend worden met deze specifieke waarden.
Uit de berekeningen met behulp van het programma Construct: Raamwerken, zijn de reactiekrachten
op de verschillende onderdelen van het schema bepaald. Deze verschillende onderdelen zijn in deze
berekening onder verdeeld in: De drukdiagonaal (1), de kolom aan de rand van de uitkraging (2), de
verzwaarde ligger (3) en de oplegpunten A & B. Deze zullen, met de optredende reacties, kort worden
besproken.
De drukdiagonaal (1)
Kracht
Belasting
Normaalkracht
70586 kN
Dwarskracht
0 kN
Moment
0 kNm
Amin
max
fb
105
672248mm2
Dit komt overeen met een doorsnede van 820 mm x 820 mm. Hierbij zijn de voornaamste factoren
niet meegenomen, zoals het uitknikken van de diagonaal. In dit geval heeft de diagonaal een
aanzienlijke kniklengte van lknik = 10800 mm. Op dit uitknikken zal gewapend moeten worden en
mogelijk moet deze kniklengte worden verkort in beide richtingen. De grootte van de normaalkracht
moet echter in zijn geheel beperkt worden om eventuele afmetingen van de diagonaal mogelijk te
maken. Deze normaalkracht moet in oplegpunt B (zie berekening bijlage) op de vloer en de kolom
worden overgedragen. Dit wordt hierna kort besproken. De beste mogelijkheid voor deze
drukdiagonaal zou het toepassen van een staalprofiel, zoals de eerder beschreven HISTAR HDprofielen. Uit de eerder weergeven grafiek (Figuur 32), blijkt dat bij een kniklengte van 11m, er nog
maar een sterkte overblijft van ongeveer F = 30.000 kN voor het grootst mogelijke profiel, HD
460x1086. Dit betekend dat er aanpassingen moeten worden gedaan om deze maximaal opneembare
belasting te verhogen of om de optredende belasting te verlagen door zowel het toepassen van
meerdere diagonalen en het verkorten van de kniklengte van de diagonalen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
93
Kracht
Belasting
Normaalkracht
39150 kN
Dwarskracht
0 kN
Moment
0 kNm
1000
De krachten op de ligger onder het uitkragende gedeelte, zoals deze in de berekening zijn bepaald,
zijn opgenomen in Tabel 17.
Tabel 17. Reactiekrachten op de ligger onder het uitkragende deel
Kracht
Belasting
Normaalkracht
58731 kN
Dwarskracht
12504 kN
Moment
85451 kNm
Uit de berekening blijkt dat, als er voor een ligger met staalkwaliteit S355 wordt gekozen, er een
minimaal weerstandsmoment benodigd is van:
Wben
M max 85451*106
24,1*106 mm3
fy
355
Dit is extreem groot, waardoor de toepassing van bijvoorbeeld een vakwerk als ligger noodzakelijk
lijkt. Door een vakwerk toe te passen wordt dit moment verdeeld in een trek- en drukkracht in de
onder- en bovenligger hiervan. Dit koppel is afhankelijk van de hoogte van dit vakwerk. Hoe hoger dit
vakwerk wordt, hoe groter het verlies aan vrije ruimte of mogelijk zelfs hele verdiepingen zal zijn.
Vanwege de bestaande bebouwing zal dit vakwerk alleen maar naar boven gericht kunnen worden,
waarbij de diagonaal zich hiertussen bevindt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
94
De oplegpunten A&B
Hier zullen zich de grootste problemen voordoen. De ontstane reactiekrachten zullen via de vloeren of
een extra constructie naar de kernen of stabiliserende elementen afgedragen moeten worden. Via
deze elementen moeten deze horizontale krachten naar de fundering worden overgebracht. Uit de
berekening in de bijlage volgt dat deze reactiekrachten FH;A = 55033 kN (trek) en FH;B = 55033
kN (druk) bedragen.
Het idee om deze krachten via de vloeren over
te laten brengen gaat niet op voor een
vloerdikte van dvloer = 300 mm. De horizontale
belasting in oplegpunt B is de component vanuit
de diagonaal. Deze diagonaal heeft afmetingen
die vele malen groter zijn dan de vloerdikte. Met
deze verschillen in afmetingen is het onmogelijk
om een gezonde constructie te realiseren. Ter
indicatie is dit gellustreerd in Figuur 64. Hierin
zijn de afmetingen neergezet zoals deze
hiervoor zijn bepaald. Vanuit de kolom kan de
horizontale reactiekracht worden overgebracht
op de vloer in een oppervlak van 1000 mm *
300 mm. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de
Figuur 64. Overdracht van de krachten in de vloer
vloer een directe verbinding heeft met de
kolom. In dit geval komt op dit oppervlak een spanning te staan van:
FH 55033*103
183, 4 N / mm2
A 1000*300
Deze drukspanning is vele malen te hoog voor de overdracht in de vloer met een relatief normale
betonkwaliteit. Voor de overdracht van deze drukkracht naar de kernen is ofwel een groter oppervlak
benodigd, of een extra constructie in staal. Staal heeft een hogere capaciteit voor het opnemen van
de drukspanningen, maar ook hier zijn extreme profielen benodigd.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
95
5.4.4 Uitvoering
Om de berekende profielen te reduceren zullen er nog aanpassingen moeten worden gemaakt wat
betreft de indeling van de kolommen en de afmetingen van de diagonaal. Door het grid te verkleinen
en meerdere diagonalen toe te passen is een verkleining van de krachten te behalen door een grotere
verdeling. Ook de lengte van de diagonaal aanpassen kan een voordeel opleveren. Door de diagonaal
hierbij een steilere hoek te geven wordt de horizontale component van de reactiekrachten kleiner. Dit
is een voordeel voor de vloerconstructie, maar een nadeel voor de extra verloren verdieping. Ook
wordt nu de kniklengte van de diagonaal langer. Doordat deze diagonaal kan worden geplaatst tijdens
het opbouwen, zou deze in principe direct dragend kunnen zijn. Op deze manier is er geen
hulpconstructie benodigd boven SKVR, wat resulteert in een goedkopere oplossing dan de voorgaande
twee.
5.4.5 Conclusie
Uit de berekeningen van de verschillende onderdelen blijkt dat de ontstane krachten dusdanig groot
worden dat er manieren moeten worden gevonden om deze te reduceren. De voor- en nadelen van
dit concept zullen hier worden opgesomd:
Voordelen
Nadelen
Doordat er een vast grid van kolommen in het uitkragende gedeelte aanwezig is, is er een
beperkt verlies van vrije ruimte voor de functionele indeling boven de parkeerlagen. Het
gekozen grid kan nog wel variren om een betere krachtverdeling te krijgen.
De bestaande bebouwing blijft onaangetast doordat hier volledig omheen wordt gebouwd.
Er behoeft geen hulpconstructie om SKVR geplaatst te worden tijdens de bouw. Wel moet er
om het gebouw heen gewerkt worden, waardoor de kans op beschadigingen nog altijd
aanwezig is. Dit zal, ongeacht de oplossing, altijd een probleem blijven.
Ten opzichte van de voorgaande oplossing met het vakwerk, zullen de verticale belastingen
over meerdere componenten worden verdeeld in deze oplossing.
Door de toepassing van de diagonalen onder het uitkragende gedeelte gaan er twee of meer
verdiepingen verloren (afhankelijk van de grootte van de diagonaal). Dit zal een aanzienlijk
gedeelte van de parkeervoorzieningen betekenen.
Voor de berekende waarden van de belastingen zijn zeer grote doorsneden benodigd. Om
deze krachten te reduceren zijn grotere afmetingen van de diagonaal benodigd. Om dit te
reduceren zullen er aanpassingen moeten worden gemaakt, wat betekend dat er meerdere
diagonalen moeten worden toegepast onder de uitkraging. Buiten de extra kosten die dit met
zich mee zal brengen, zullen er in het gebouw zelf meer kolommen geplaatst moeten worden
wat een nadeel is voor de vrije indeelbaarheid.
De vloerconstructies zijn niet in staat om de ontstane horizontale belastingen op te vangen en
over te brengen naar de stabiliteitselementen. Om de deze krachten toch over te kunnen
brengen is een additionele constructie benodigd wat ten koste gaat van de vrije hoogte in het
ontwerp.
Op de fundering komen zeer grote puntbelastingen te staan vanuit de kolommen. Deze
puntlasten bevinden zich direct naast de bestaande bebouwing SKVR. Om deze puntlasten op
te kunnen vangen moeten grote poeren worden gerealiseerd en zullen er aanzienlijke
zakkingen optreden.
Aan de hand van deze analyse blijkt dat er nog aanpassingen gemaakt moeten worden om als
haalbaar beschouwd te worden. Net als in de voorgaande gevallen zullen de puntlasten die de
fundering ingeleid moeten worden aanzienlijk groot zijn, waarbij deze vlak langs het gebouw SKVR
zullen zijn. Bovendien gaan er verdiepingsvloeren verloren om deze oplossing toe te kunnen passen.
Het volgende concept is eigenlijk te zien als een aanpassing van dit concept.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
96
Figuur 66. Mogelijkheid voor de indeling van drukdiagonalen over de volledige hoogte
vorm van de 8e t/m 22e verdiepingsvloeren, de diagonalen ongelijk in steilheid en lengte zullen zijn.
Voor het koppelen van de vloeren en daarmee de afdracht van de belastingen hiervan, zijn kolommen
op en onder de diagonalen geplaatst. Deze kolommen zijn in een grid van 9000 mm x 6000 mm
opgenomen. Tussen deze kolommen worden liggers geplaatst, zoals in de rest van het ontwerp ook
het geval zal zijn, waar de vloeren op zullen steunen. De krachtsafdracht naar de diagonalen zal
verder worden beschreven in de volgende paragraaf.
Door het plaatsen van de diagonalen over de volledige hoogte van het uitkragende gedeelte zullen,
binnen het grid, kolommen onder deze diagonaal komen te hangen. In deze situatie zullen er in de
kolommen grote trekkrachten ontstaan. Eveneens als met de drukdiagonalen onder de uitkraging,
zullen er grote horizontale krachten vanuit de diagonalen ontstaan naast de uitkraging. In de figuur is
deze alleen ter hoogte van de onderkant van de uitkraging weergeven. Elke vloerconstructie is
verbonden met de diagonaal, waardoor de horizontale belastingen zich zullen verdelen over de
vloeren. In tegenstelling tot het voorgaande geval, zal dit vele malen gunstiger werken door deze
verdeling. Mogelijk kunnen in dit geval de vloerconstructies deze krachten wel opnemen en afdragen
naar de stabiliserende constructie. Ook in dit concept zijn de verdiepingslagen P6 en P7 een probleem.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
97
Vanwege de andere vorm van deze verdiepingen vallen deze twee lagen niet geheel binnen het vlak
van de diagonalen. Dit is te zien op de plattegrond in Figuur 66. Als het vlak buiten de ronde vormen
van de bovenbouw wordt bekeken, valt op te merken dat er hier geen kolommen meer boven de
diagonalen kunnen worden geplaatst. Deze twee verdiepingen hebben daardoor een eigen
draagconstructie nodig, waarbij er rekening gehouden moet worden met de aansluitingen van de
diagonalen. Buiten het vlak van de bovenbouw, zullen de parkeerlagen op zichzelf weer uitkragen
buiten de dragende constructie van de bovenbouw. Om deze uitkraging op te kunnen vangen zullen
er bijvoorbeeld vakwerken in de gevel moeten worden gerealiseerd die de krachten naar de
constructie af kunnen dragen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
98
5.5.2 Schematisering
Zoals aangegeven in de beschrijving worden de kolommen geplaatst in op een grid van 9000 mm x
6000 mm. De diagonalen hebben een onderlinge afstand van 9000 mm h.o.h. en zullen alle vier een
andere hellingshoek hebben. De keuze voor vier diagonalen is indicatief, ter beperking van
belastingen kan ook een kleiner grid worden gekozen.
Voor de globale berekening van een enkele diagonaal wordt gebruik gemaakt van de diagonaal die
twee maal voorkomt, waarbij de verste kolom op het uiteinde staat (zie Figuur 66). Een doorsnede
hiervan is ter indicatie opgenomen in Figuur 68.
Figuur 68. Links) Grove doorsnede bij een drukdiagonaal; Rechts) Schematisering van deze doorsnede
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
99
Kracht
Belasting
Flinks
8464 kN
Fmidden
16610 kN
Frechts
8950 kN
Voor de veerstijfheid is een waarde aangenomen die vrijwel starre verbindingen in de horizontale
richting oplevert van k = 1.000.000 kN/m. Hoe stijver het geheel zich gedraagt, hoe beter de krachten
worden herverdeeld over de vloeren. Deze stijfheid hangt in grote mate af van de veren en de
dimensionering van de verbindingen. Tussen de vloerniveaus zullen er verbindingen tussen de
diagonaal en de vloer gemaakt moeten worden. Om het geheel zo stijf mogelijk te maken is een
momentstijve verbinding een voordeel, maar in de praktijk zal een verbinding van dergelijk formaat
nooit een volledig moment over kunnen dragen (gezien de krachten die in dit geval zullen ontstaan).
Voor de invoer in het raamwerkprogramma is om deze reden gekozen voor een invoer door middel
van pendelstaven tussen iedere verbindingsvloer. Op deze manier ontstaan er geen momenten in de
drukdiagonaal, waardoor er alleen maar druk- en dwarskrachten moeten worden opgenomen en
afgedragen. Een nadeel hiervan is de slechte herverdeling van de horizontale reactiekrachten over de
verdiepingsvloeren. De horizontale reactiekrachten ten gevolge van de belastingen uit de kolommen
zullen zich in dit geval voornamelijk concentreren rondom deze puntlasten op de diagonaal. Worden
wel volledig momentvaste verbindingen toegepast zullen de horizontale reactiekrachten op deze
punten kleiner worden door de herverdeling hiervan over de omliggende verdiepingsvloeren.
In de berekening in de bijlage is nogmaals een overzicht en een mechanicaschema van de diagonaal
weergeven. Uit de berekeningen volgen de belangrijkste waarden voor de controle op de verschillende
onderdelen in de constructie. Voor het verdere verloop zal er een onderscheid worden gemaakt
tussen: De diagonaal (1), de kolom naar de fundering (2), de drukkolommen (3) en de trekkolommen
(4).
De diagonaal (1):
Kracht
Belasting
Normaalkracht
36261 kN
Dwarskracht
12684 kN
Moment
0 kNm
Volgens Figuur 68 treden deze grootste normaal- en dwarskrachten op ter plaatse van punt B, bij de
overgang naar de kolom. Ter indicatie van de grootte van de profielen, wordt in dit geval gekozen
voor Histar HD-staalprofielen. In Figuur 32 is een indicatie te zien voor de opneembare belasting voor
kolommen met een afmeting HD 400 x 1086. In dit geval is gebruik gemaakt van pendelstaven, wat
resulteert in kniklengtes gelijk aan de lengte van een enkele pendelstaaf. De kniklengte is zodoende:
lknik = 3.2 m (zie bijlage). In de figuur is nu te zien dat bij deze kniklengte, bij toepassing van het
HISTAR staal met een vloeigrens van fy = 460 N/mm2, de opneembare normaalkracht kan oplopen tot
~55.000 kN. Uit deze belastingen volgt dat ze, ondanks dat deze nog steeds zeer groot zijn, al
aanzienlijk kleiner zijn dan bij de drukdiagonalen onder de uitkraging, wat een groot voordeel op kan
leveren.
100
Kracht
Belasting
Normaalkracht
34024 kN
Dwarskracht
0 kN
Moment
0 kNm
Voor deze kolom kan gesteld worden dat er ook HISTAR staalprofielen kunnen worden toegepast voor
de afdracht naar de fundering. Met een maximale kniklengte van 4.5 m (begane grondvloer en
zijdelings ondersteund verondersteld door vloeren) is uit Figuur 32 te vinden dat de normaalkracht
ruimschoots kan worden opgenomen. Bij deze belasting zit echter niet de verticale belasting uit het
achterveld van de constructie. De belasting die in dit geval op de kolom komt te staan is puur ten
gevolge van het uitkragende deel van de constructie. Als de kolommen ook verticale belasting af
moeten dragen uit het achterveld, zou de normaalkracht een stuk hoger uit kunnen vallen, waardoor
deze niet meer zal voldoen. De ontstane belasting is ook, net als bij de andere concepten, erg hoog
om de fundering in te leiden. Er zullen grote plaatselijke spanningsverhogingen optreden in de
grondlagen vlak naast SKVR, wat lokaal grote zettingen kan opleveren.
Kracht
Belasting
Normaalkracht
8305 kN
Dwarskracht
0 kN
Moment
0 kNm
Voor de kolommen die op trek of druk belast zijn, geldt dat de maximale waarde hetzelfde is; F trek =
Fdruk = 8305 kN. Voor de trekkolommen betekend dit dat er benodigde oppervlakte benodigd is,
afhankelijk van staalsterkte. Als er wordt uitgegaan van S235, is er een oppervlak benodigd van:
Aben
8305*103
23394mm2
355
Een kokerprofiel met de afmetingen 500 x 500 x 16 mm zou hiervoor voldoende zijn met A = 30317
mm2. Voor de drukkolommen moet knik in rekening worden gebracht. Verondersteld wordt dat een
kleiner formaat HD-profiel ruimschoots voldoet.
Het grootste probleem van dit concept wordt gevormd door de horizontale reactie ter plaatse van de
knik van de diagonaal naar de kolom die de afdracht naar de fundering verzorgt. Deze horizontale
reactie bedraagt Fh = 17065 kN en kan niet door de vloer worden opgenomen. Er zal ter plaatse van
deze knik een constructie benodigd zijn die deze belasting afdraagt aan bijvoorbeeld de kern welke op
zijn beurt op sterkte zal moeten worden gecontroleerd. Hier vormt zich ook het tweede probleem. In
het achterveld kan deze belasting maar vanuit n diagonaal in een rechte lijn naar de kern worden
afgedragen. Alle ander diagonalen staan niet in lijn met deze kernconstructie, waardoor er een
afdracht naar een andere stabiliteitsconstructie moet plaatsvinden. Omdat dit in de parkeerlagen
plaats moet vinden, moet worden onderzocht of deze diagonalen in lijn liggen met de daar aanwezige
stabiliteitswanden. Zo nodig moeten deze verschoven worden of extra diagonalen worden bijgeplaatst
om de belastingen in juiste banen te verplaatsen. Dit zal binnen dit hoofdstuk niet worden gedaan,
maar moet bij een eventuele keuze hiervan wel worden uitgewerkt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
101
5.5.4 Uitvoering
In tegenstelling tot het oorgaande concept, zullen deze diagonalen niet in zijn geheel geplaatst
kunnen worden vanwege de totale afmetingen. Waarschijnlijk kunnen deze diagonalen per verdieping
worden opgebouwd, waarbij de vloer volledig zal moeten uitharden om verder te werken aan de
volgende verdieping. Boven SKVR zal in dit geval wel degelijk een hulpconstructie gemaakt moeten
worden om tijdens de bouw het geheel te ondersteunen. Door het grid te verkleinen en meerdere
diagonalen toe te passen is een verkleining van de krachten te behalen door een grotere verdeling
van deze totale belasting. Er zal veel vrije ruimte verloren gaan doordat de diagonalen door iedere
verdieping zullen steken. Het is hierbij van belang wat voor verbinding er wordt gemaakt tussen de
vloeren en de diagonalen. De verdeling van de horizontale krachtsafdracht per verdiepingsvloer is
sterk afhankelijk van de stijfheden van deze verbindingen.
5.5.5 Conclusie
Uit de berekeningen van de verschillende onderdelen blijkt dat de ontstane krachten dusdanig groot
worden dat er manieren moeten worden gevonden om deze te reduceren. De voor- en nadelen van
dit concept zullen hier worden opgesomd:
Voordelen
Nadelen
Doordat er een vast grid van kolommen in het uitkragende gedeelte aanwezig is, is er een
beperkt verlies van vrije ruimte voor de functionele indeling boven de parkeerlagen. Het
gekozen grid kan nog wel variren om een betere krachtverdeling te krijgen.
De bestaande bebouwing blijft onaangetast doordat hier volledig omheen wordt gebouwd.
Ten opzichte van de voorgaande oplossing zijn de belastingen aanzienlijk lager in de
horizontale richting. Dit heeft te maken met de steilheid van de diagonalen.
De diagonalen zullen iedere verdiepingsvloer doorkruisen, dit zal ten koste gaan van een
groot gedeelte van de vrijheid met de functionele indelingen. Bovendien zijn de twee
parkeerlagen 6 en 7 nog steeds niet toe te passen in dit concept, vanwege de andere vormen
van de lagen erboven.
Voor de berekende waarden van de belastingen zijn zeer grote doorsneden benodigd. Om
deze krachten te reduceren zijn grotere afmetingen van de diagonaal benodigd. Om dit te
reduceren zullen er aanpassingen moeten worden gemaakt, wat betekend dat er meerdere
diagonalen moeten worden toegepast onder de uitkraging. Buiten de extra kosten die dit met
zich mee zal brengen, zullen er in het gebouw zelf meer kolommen geplaatst moeten worden
wat een nadeel is voor de vrije indeelbaarheid.
De vloerconstructies zijn niet in staat om de ontstane horizontale belastingen op te vangen en
over te brengen naar de stabiliteitselementen. Om de deze krachten toch over te kunnen
brengen is een additionele constructie benodigd wat ten koste gaat van de vrije hoogte in het
ontwerp.
Op de fundering komen zeer grote puntbelastingen te staan vanuit de kolommen. Deze
puntlasten bevinden zich direct naast de bestaande bebouwing SKVR. Om deze puntlasten op
te kunnen vangen moeten grote poeren worden gerealiseerd en zullen er aanzienlijke
zakkingen optreden.
Aan de hand van deze analyse blijkt dat er nog aanpassingen gemaakt moeten worden om als
haalbaar beschouwd te worden. Net als in de voorgaande gevallen zullen de puntlasten die de
fundering ingeleid moeten worden aanzienlijk groot zijn, waarbij deze vlak langs het gebouw SKVR
zullen zijn. Bovendien gaan er verdiepingsvloeren verloren om deze oplossing toe te kunnen passen.
Het blijkt dat voornamelijk de grote puntlasten puur ten gevolge van deze uitkraging naar de
funderingsconstructie een groot obstakel vormen. Om deze belastingen te verdelen wordt er in het
volgende concept gebruik gemaakt van het oppervlak van het gebouw SKVR, waarbij de mogelijkheid
wordt bekeken om dit gebouw te integreren binnen de draagconstructie, zoals in het oorspronkelijke
ontwerp werd verondersteld.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
102
De kolommen onder het uitkragende gedeelte kunnen mogelijk deels binnen deze sparing van het
gebouw SKVR
geplaatst worden.
Zodoende zal er met
de kolommen niet
door 6 vloeren heen
gegaan moeten
worden, maar door
twee a drie. Wordt nu
Figuur 70 bekeken,
dan is te zien dat het
open gedeelte van het
gebouw een relatief
klein oppervlak betreft
binnen de uitkraging
waarin de kolommen
geplaatst kunnen
worden.
Figuur 70. The Wave gesitueerd over plattegrond SKVR
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
103
In Bijlage II;Hoofdstuk 7 is een indeling te zien voor de indeling voor de kolommen binnen de
uitkraging. Door een dusdanig grid van 7500 mm x 6000 mm toe te passen, gaat de functionele
indeling van de parkeerverdiepingen P6 en P7 hier niet verloren. De verdiepingen 8 t/m 22 kunnen
verder worden ingedeeld aan de hand van dit grid, waarbij de functionele indeling enige aanpassingen
benodigd zal hebben door de plaatsing van de kolommen. Als deze kolommen tevens de kolommen
zijn zoals deze door SKVR naar de fundering gaan, zal dit eruit zien als aangegeven in Figuur 71.
In dit geval moeten er op veel plaatsen in SKVR door de volledige hoogte van het gebouw de
kolommen door de vloeren komen. In totaal staan er zodoende maar 7 kolommen in het verlaagde
gedeelte van het gebouw en 17 kolommen in het hoge gedeelte.
Gebleken is dat er zich tussen de overspanning en SKVR een vrije ruimte bevindt van 1050 mm. Deze
ruimte kan deels benut worden voor het toepassen van verzwaarde liggers onder de kolommen in de
uitkraging. Door de toepassing van verzwaarde liggers kunnen er mogelijk kolommen worden
weggelaten onder de uitkraging. In Figuur 72 is de reductie van het aantal kolommen met de
verzwaarde liggers te zien. In dit geval is het aantal kolommen teruggebracht tot 16. Door deze
reactie zullen er wel grotere krachten op de fundering en de betreffende kolommen komen te staan.
Figuur 72. Reductie van het aantal kolommen door toepassing verzwaarde liggers
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
104
5.6.2 Schematisering
Voor de schematisering van dit concept wordt de zwaarst belaste, middelste rij kolommen bekeken.
Een vereenvoudigde doorsnede hiervan is aangegeven in Figuur 73. Hierin zijn de kolommen onder de
uitkraging te zien met een lengte tot maaiveldniveau van 19500 mm. Er wordt vooralsnog van
uitgegaan dat dit de volledige kniklengte zal zijn, zonder dat deze is verkort door onderlinge
verbindingen met SKVR. Onder de uitkraging is een mogelijke verzwaarde ligger aangegeven.
In de figuur is vervolgens het mechanicaschema voor deze ligger met zijn oplegpunten aangegeven.
Deze verzwaarde ligger is nodig indien er oplegpunten komen te vervallen ten behoeve van het
bouwen door SKVR. Worden de kolommen onder het uitkragende gedeelte weggelaten, zoals dit is
gedaan in Figuur 72, dan ziet het mechanicaschema er uit als de onderste figuur (C) in Figuur 73.
De momenten die zullen ontstaan door de puntlasten uit de kolommen in de uitkraging zullen
aanzienlijk worden (zie berekening en resultaat). Of deze krachten opgevangen kunnen worden door
een verzwaarde ligger moet worden bepaald.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
105
Belasting
Waarde
Q1;totaal
49 kN/m
F1;totaal
3072 kN
F2;totaal
5826 kN
In Bijlage I;Hoofdstuk 5.15 zijn deze belastingen op de ligger geplaatst en zijn de resultaten bepaald
met behulp van het programma Construct: Liggers. De belangrijkste gegevens zijn hieronder
samengevat weergeven in Tabel 23.
Tabel 23. Belangrijkste uitkomsten berekening volledig ondersteunde ligger
Kracht
Maximale
veldmoment
214 kNm
Waarde
Maximale
steunpuntmoment
291 kNm
Maximale
oplegreactie
6243 kN
Het gevonden maximale veld- en steunpuntmoment moeten worden opgenomen door de ligger tussen
de kolommen. Omdat de gelijkmatig verdeelde belasting in principe gelijk is voor iedere
verdiepingsvloer, moet deze op elke verdieping aanwezig zijn.
Omdat er wordt uitgegaan van gentegreerde liggers in de het vloersysteem, wordt er verder
gerekend met THQ-liggers. Het minimale weerstandsmoment voor deze liggers bij een maximaal op te
nemen moment van Mmax;steunpunt = 291 kNm, bedraagt:
Wben
M max 291*106
1238*103 mm3
fy
235
Een THQ-ligger die aan deze eis voldoet is de THQ 265*6/190*30/400*15, met Wy=1483*103 mm3.
In de berekening Bijlage I;Hoofdstuk 5.15 is eveneens de maximale doorbuiging van deze ligger
opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat de maximale doorbuiging van de ligger u optr. = 22.5 mm
bedraagt.
De maximale doorbuiging van een veld in de vloerconstructie mag een maximale waarde hebben van:
700
106
500
TGB 1990. Bij toepassing van een hoofdwapening 32, worden bij afmetingen van 700 x 700 mm
waarden gevonden die aan de normen voldoen. De totale benodigde wapening in de kolom is
zodoende bepaald op Oben. = 13065,5 mm2, in beide richtingen. Toegepaste wapening is 2032
verdeeld over vier zijden, met een totaal oppervlak van O = 16085 mm 2.
Een mogelijkheid om deze kolomafmetingen en wapeningshoeveelheden te beperken is het verkorten
van de kniklengte van de kolom. In dit geval zal de kolom horizontaal ondersteund moeten worden ter
plaatse van de vloeren van SKVR. Stel dat op deze manier de kniklengte van de kolom kan worden
gehalveerd of worden teruggebracht tot een
ongeveer een kwart van de oorspronkelijke
500
a b b b b a
kniklengte, kan de afmeting van de kolom ook sterk
worden gereduceerd.
4 25.0
: a
c
c
Ervan uitgaande dat de kniklengte nu lrep = 5000
8 16.0
: b
c
c
mm zal bedragen, wordt voor de berekening in
c
c
8 16.0
: c
Construct weer de aangenomen afmeting van 500 x
c
c
500 mm gebruikt. Uit de berekening volgt nu dat er
Y
nog maar een hoeveelheid wapening benodigd is
a b b b b a
2
van Oben. = 4480 mm . In Figuur 75 is een
X
hoofdwapening in de kolom toegepast van 425 en
een bijlegwapening van 1616. De totale
Figuur 75. Wapeningsverdeling bij reductie van de
kniklengte
hoeveelheid wapening in de doorsnede bedraagt
2
zodoende Otot = 5180 mm . Door de kniklengte te
verkorten is zodoende naast een reductie van de helft van de betonoppervlakte, een 2,5 maal zo
kleine wapeningshoeveelheid benodigd.
Als opmerking moet hierbij geplaatst worden dat de brandwerendheidseis van 120 minuten nog niet in
deze berekening is opgenomen.
Nu wordt de mogelijkheid bekeken van het weglaten van enkele kolommen onder de uitkraging om
het doorbreken van het gebouw SKVR te beperken. Zoals in Figuur 73;C te zien is, worden er drie
steunpunten weggelaten, wat tot gevolg zal hebben dat er in plaats van de THQ-ligger een
verzwaarde ligger geplaatst zal moeten worden om de grotere momenten op te kunnen vangen. De
berekening van deze momenten is opgenomen in Bijlage I;Hoofdstuk 5.16. De belangrijkste gegevens
uit deze berekeningen zijn opgesomd in Tabel 24.
Tabel 24. Resultaten berekening zonder alle oplegpunten
Kracht
Waarde
Maximale
veldmoment
15856 kNm
Maximale
steunpuntmoment
14739 kNm
Maximale
oplegreactie
13546 kN
Doordat de belastingen nu niet op de oplegpunten, maar midden in het veld van de constructie staan,
worden de extreme waarden van de momenten bereikt. Deze maximale momenten staan niet in
verhouding met de eerder gevonden waarden, waarbij de doorgaande ligger wel met het volledige
aantal kolommen is ondersteund. Door het wegvallen van oplegpunten is het een logisch gevolg dat
de normaalkrachten in de kolommen (oplegreactie) nu ongeveer het dubbele bedragen dan de eerder
berekende waarden. Hierdoor zullen de kolomafmetingen ook aanzienlijk moeten toenemen om
dusdanige belastingen op te kunnen vangen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
107
5.6.4 Uitvoering
Voor de uitvoering van dit concept zal er door het gebouw SKVR heen gebouwd moeten worden. De
vraag is of dit haalbaar is. In de omschrijving van het concept wordt al enigszins rekening met de
uitvoering gehouden, door te kijken naar de posities in SKVR met de minst te doorkruisen vloeren. Het
probleem hierbij blijken de extreme krachten te zijn die ontstaan bij het reduceren van de
ondersteuningen onder het uitkragende gedeelte. Het gebruikte grid van 7500 mm x 6000 mm zal
hierdoor volledig ingedeeld moeten worden met ondersteuningen om een haalbaar alternatief te
creren. Het plaatsen van de kolommen door de bestaande bebouwing brengt een aantal problemen
met zich mee. De voornaamste problemen worden hier kort aangegeven:
De verdiepingsvloeren en het dakvlak moet op een aantal posities worden doorgebroken. Ten
gevolge hiervan kunnen problemen ontstaan met de sterkte van deze bestaande
vloerconstructies.
Door het doorkruisen van het dakvlak kunnen lekkages ontstaan. Een goede bouwtechnische
aansluiting is daarom noodzakelijk om lekkages te voorkomen.
Doordat er binnen een bestaand gebouw gewerkt moet worden, is er maar een beperkte vrije
ruimte beschikbaar voor materiaal en materiaal.
Deze beperkte vrije ruimte is voornamelijk bij de fundering van belang. De plaatsing hiervan
zou zodoende met een beperkte vrije hoogte van h = 2.70 m moeten plaatsvinden.
De aanwezige bestaande fundering is niet voldoende sterk om de nieuwe kolommen hun
krachten te laten afdragen. De nieuw te plaatsen fundering is mogelijk in strijd met de
posities van de al aanwezige fundering van SKVR. De nieuw te plaatsen funderingspalen
moeten op een minimale afstand van 2,8 * D van deze bestaande palen geplaatst worden.
De te plaatsen kolommen onder het uitkragende gedeelte moeten niet samenvallen met
belangrijke constructieve onderdelen van de bestaande bebouwing.
De kolommen moeten worden gefundeerd in het gebouw. Doordat de belastingen nu binnen
het gebouw naar de ondergrond worden afgedragen, zullen de zakkingen ook binnen het
gebouw ontstaan.
Figuur 76. plaatsing van de kolommen onder de uitkraging op de fundering van SKVR
Figuur 76 laat de plaatsing van deze kolommen op de aanwezige fundering van SKVR zien. Hierbij valt
het op dat, bij het aangenomen grid, de kolommen voornamelijk kruisen met de aanwezige
funderingsbalken. Op een aantal posities na vallen de kolommen niet direct samen met aanwezige
funderingspalen. Afhankelijk van de grootte van de benodigde poeren tussen de kolommen en
funderingspalen is het wel noodzakelijk om de minimale afstand tot de oude funderingspalen te
controleren. Gezien de krachten per kolom zullen er poeren gerealiseerd moeten worden met
minimaal twee funderingspalen om de verticale belasting naar de ondergrond af te kunnen dragen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
108
Als echter enkele steunpunten worden weggelaten zullen er meer funderingspalen benodigd zijn door
een verdubbeling van de af te dragen belasting, zoals deze hiervoor is bepaald.
In Figuur 77 is een doorsnede
van SKVR te zien onder het
uitkragende gedeelte met
daarin de kolommen. Veel
kolommen zullen, zoals eerder
al vermeld is, de vloeren
doorkruisen, maar in de
doorsnede valt op te merken
dat er ook kolommen zullen
zijn welke maar een enkele
vloer moeten doorkruisen.
Voor deze kolommen valt de
opmerking te maken dat de
kniklengten hiervan niet
verkort kunnen worden door
deze aan vloeren te koppelen.
In het geval van de rechter
kolom in de figuur zou dit wel
het geval kunnen zijn,
waardoor de grootste
kniklengte nog maar 4,1 m
bedraagt (bovenste
verdiepingsvloeren van SKVR).
De onderste verdiepingslaag
heeft een vrije hoogte van 2,7
Figuur 77. Doorsnede SKVR met plaatsing van de kolommen
m waarbinnen de gehele
fundering voor de kolommen geplaatst zou moeten worden. De fundering binnen het gebouw heeft
als voordeel ten opzichte van een pure uitkraging, dat de belastingen gelijkmatiger over het
grondoppervlak worden
verdeeld, waar in de
voorgaande oplossingen grote
geconcentreerde belastingen
vlak naast het gebouw zullen
zorgen voor grote
spanningsverschillen in de
ondergrond. Hierdoor zou het
gebouwveel onregelmatiger
kunnen zakken.
Een mogelijke oplossingvoor
deze problemen tijdens de
uitvoering bestaat uit het
volledig afbreken en
herbouwen van SKVR. Het
gebouw geniet een
monumentale status, waarbij
het gevelaanblik van het
gebouw behouden moet
blijven. Als het gebouw in zijn
geheel afgebroken kan
worden, kan er met de
benodigde aanpassingen van
de constructie binnen het
kavel, de gehele gevel in zijn
originele staat worden hersteld. Figuur 78. Nieuwe vloeren gekoppeld aan ondersteunende kolommen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
109
Mogelijk kan deze gevel zelfs blijven staan met extra ondersteuningen. Door de plaatsing van schoren
aan deze gevelvlakken kunnen de aanwezige ondersteuningen (vloeren) worden afgebroken en voor
de nieuwe situatie worden opgebouwd. Op deze manier worden de kniklengten van de kolommen
verkort tot de maximale verdiepingshoogte. In het ontwerp worden de verdiepingshoogten van dit
gebouw gelijk gehouden met het nieuwe ontwerp van The Wave. Doordat de verdiepingsvloeren nu
opnieuw worden geplaatst is het goed mogelijk deze indeling te volgen. De fundering moet nu worden
berekend op de draagkracht voor het bovenliggende uitkragende gedeelte en de verdiepingsvloeren in
het gebouw van SKVR. Deze zal echter niet maatgevend zijn.
5.6.5 Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat er een aantal voor- en nadelen aan dit conceptontwerp zitten. Hierbij is
puur gekeken naar de manier waarop het concept in dit geval is uitgewerkt. Andere
berekeningsmethoden bieden mogelijk andere constructieve voordelen of nadelen. De voor- en
nadelen die uit deze berekeningsmethode en vereenvoudigingen blijken worden hier beknopt
opgesomd en beschreven.
Voordelen
Nadelen
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
110
vloeren heen worden geplaatst zal dit, afhankelijk van de afmetingen, een aanzienlijk verlies
van vrije ruimte kunnen betekenen.
Binnen SKVR is een beperkte vrije ruimte aanwezig voor het materiaal en materieel. Zeker in
het geval dat de verdiepingsvloeren behouden blijven is dit een probleem. De plaatsing van
de fundering zal het grootste probleem met zich meebrengen vanwege de beperkte vrije
hoogte van 2,70 m. Bij toepassen van Tubex-funderingspalen zijn stellingen mogelijk met een
hoogte van 2,50 m. In dit geval worden de palen in segmenten de grond in gebracht, wat het
per funderingspaal zeer bewerkelijk maakt om deze te plaatsen.
Deze oplossing zal, door het behoud van SKVR, relatief hoge kosten met zich meebrengen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
111
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
112
6 Constructief gedrag
Voor het constructief gedrag van het gekozen concept wat betreft de hoofddraagconstructie moeten
een aantal verschillende onderdelen nauwkeuriger worden bekeken om te beslissen of deze
oplossingen constructief haalbaar zullen zijn. Deze verschillende onderdelen worden onderverdeeld in:
De benodigde overgangsconstructie van de 7e naar de 8e verdieping
Op dit punt zullen de krachten vanuit de bovenverdiepingen aanzienlijk groot zijn en moeten
op een correcte manier naar de onderliggende, afwijkende constructie in de parkeerlagen
worden afgedragen.
De fundering
Alle belasting moet via de fundering worden afgedragen. Door alle belasting zal de fundering
willen roteren en zakken. Na een uiteindelijke keuze te hebben gemaakt, zal deze zakking
nauwkeuriger worden bekeken. Hierbij wordt voornamelijk bepaald of er boven of onder de
aanwezige laag van Kedichem kan worden gefundeerd.
De stabiliteit
Bekeken moet worden of de stabiliteitswanden en de kernen in voldoende mate bijdragen
t.b.v. de maximale uitbuiging. Zo nodig moeten er extra voorzieningen worden getroffen om.
De kolommen en wanden in de parkeerlagen
Vanuit de overgangsconstructie zullen er grote gelijkmatig verdeelde belastingen op de
wanden en puntlasten op de kolommen komen te staan. De afmetingen van deze
constructieonderdelen moeten hierop gebaseerd zijn.
De wanden in de 8e t/m 44e verdieping
De belastingen op deze wanden zullen bepaald moeten worden voor het te gebruiken
bouwsysteem, waarna de afmetingen geschat zullen moeten worden.
Voor deze onderdelen zullen globale berekeningen worden gemaakt. Bij een uiteindelijke keuze voor
een concept zullen in een later stadium de berekeningen nauwkeuriger worden gemaakt aan de hand
van het programma ESA. In dit programma kunnen 3-D berekeningen worden gemaakt. Tijdens deze
conceptfase worden de onderdelen zo veel mogelijk geschematiseerd als eenvoudige 2-D
berekeningsmethoden, om een idee te krijgen van de krachten en afmetingen.
Om deze onderdelen ui te werken wordt eerst een gewichtsberekening gemaakt van het gekozen
concept voor de hoofddraagconstructie en de ondersteuning in SKVR. Aan de hand van deze
gewichtsberekening worden de verschillende onderdelen uitgewerkt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
113
6.1 Gewichtsberekening
Voor de verdere uitwerking en de grove berekeningen om tot een kloppend ontwerp te komen, moet
er een globale gewichtsberekening gemaakt worden van het gekozen concept van het
hoofddraagsysteem. Er zal bij deze gewichtsberekening niet tot in het kleinste detail worden
gerekend, maar in grove lijnen op de aanwezige oppervlakten van de plattegronden worden
berekend. De gebruikte belastingen zijn al eerder bepaald in hoofdstuk 3; Belastingen. Deze
belastingen zijn bepaald aan de hand van de normen NEN 6702 [24] en Eurocode 1991 [27].
De gewichtsberekening wordt onderverdeeld in een berekening voor het gehele gebouw en een
berekening voor alleen de uitkraging. Deze gewichtsberekening was benodigd voor de hiervoor
gemaakte uitwerking van mogelijke constructieve oplossingen voor het uitkragende gedeelte (zie
hoofdstuk 5).
Totale gewichtsberekening
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
114
Omschrijving
Belasting [kN]
Hieruit is te zien dat het grootste gedeelte van de belasting voortkomt uit de permanente belasting.
Vandaar dat deze veiligheidsfactor de grootste waarde geeft voor de uiterste grensfactor. De
bruikbaarheids grenswaarde is ook aangegeven omdat deze van belang is bij de latere bepaling voor
de zakking van het gebouw.
Voor de uitkraging is een aparte gewichtsberekening gemaakt voor de latere uitwerking van de
constructie hiervan. Deze berekening is gemaakt voor een breedplaatvloer als een veel lichtere infra+
vloer. De reden hiervan is het grote verschil in gewicht. In Bijlage I; Hoofdstuk 5.7 & 5.8 zijn deze
twee berekeningen opgenomen.
De resultaten van de gewichtsberekeningen zijn hieronder weergeven in Tabel 26.
Tabel 26. Resultaten gewichtsberekening uitkraging
Vloertype
Belasting [kN]
Breedplaatvloer
212.114
Infra+ vloer
119.530
Hieruit volgt dat, bij toepassing van breedplaatvloeren, de uitkraging ongeveer een percentage van
105 van het totale gewicht bedraagt. Om dit terug te dringen is de berekening nogmaals gemaakt,
maar dan met het lichte vloersysteem infra +. Een reductie van bijna 100.000 kN is het resultaat.
In hoofdstuk 5 is gebleken dat met deze vermindering van het gewicht, er nog steeds dusdanig grote
krachten op de constructie komen te staan ten gevolge van deze uitkraging, dat dit niet haalbaar lijkt.
Deze algemene gewichtsberekening (of onderdelen hiervan) zal worden gebruikt voor de verdere
berekeningen van de stabiliteit en de fundering.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
115
116
Volgens deze indeling sluiten de kolommen niet meer direct aan op de bovenliggende
woningscheidende wanden, waardoor er een overgangsconstructie benodigd zal zijn om de krachten
uit deze wanden op de kolommen over te brengen. Afhankelijk van de oplossing zal er een
woonverdieping verloren gaan of moet er een tussenverhoging in het gebouw worden geplaatst.
Voor de verdere toelichting van de overgangsconstructie, worden de krachten in de wanden op de 8 e
verdiepingsvloer ter plaatste van de overgang bepaald. In Bijlage I;Hoofdstuk 6.2 zijn de
gewichtsberekeningen van deze wanden opgenomen. Dit is een globale berekening, waarbij de
verticale belasting ten gevolge van de windbelasting niet is opgenomen. In Figuur 80 zijn de
bepalende belastingen weergeven. Hierbij is het aantal verdiepingen waaruit de wand bestaat
vermenigvuldigd met de totale belasting op de wand per verdiepingslaag. In de berekening is de
belasting per verdieping bepaald. Het aantal verdiepingen per wand is indicatief meegenomen voor
het schuine dakvlak.
Aangenomen wordt nu dat de wanden in de uitkraging en de rest van het gebouw hetzelfde
bouwsysteem zullen hebben.
Op de hoekpunten van de wanden steunen de THQ-liggers van het vloersysteem, waardoor bovenop
de berekende gelijkmatig verdeelde belasting, ook puntlasten aanwezig zijn ten gevolge van deze
opleggingen. Deze puntlasten zullen het grootst zijn op de wanden 10 t/m 13, vanwege de richting
van de vloeroverspanningen met het grootst te dragen veld voor de liggers.
Uit een eerdere berekening voor de THQ-ligger [Zie Hoofdstuk 4.1.1] volgt dat de zwaarst belaste
ligger per verdieping een kracht bevat van ongeveer qtot = 81 kN/m. Over een overspanning van 7,5
m resulteert dit in een reactiekracht in de oplegpunten van (per verdieping):
1
1
Fv * qtot * l *81*7,5 303.75kN
2
2
Deze belasting hoopt zich over 26 verdiepingen op tot een puntlast van F = 7897,5 kN. Dit is het
extreme geval op het hoekpunt van wand 13. Voor de andere hoekpunten wordt er nu van uitgegaan
dat deze belasting ongeveer de helft is; F = 4000 kN.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
117
Omschrijving
Maximale moment
Maximale dwarskracht
Maximale oplegreactie
Mmax
Vmax
Fv;max
Waarde
30972
23339
23940
Eenheid
kNm
kN
kN
Voor deze zeer grote belastingen zal een grove schatting gemaakt voor de afmetingen van deze ligger
aan de hand van de maximaal op te nemen dwarskracht bij bepaalde afmetingen en de
daaropvolgende benodigde wapening om het moment op te kunnen nemen.
Voor de betonkwaliteit van de balk wordt C53/65 aangenomen vanwege de hogere sterkte. Stel dat
de maximale afschuifsterkte wordt bekeken, moet de maximale schuifspanning van het beton worden
gecontroleerd met:
d 1
Vd
b*d
1 0.4* fb 0.86 N / mm2
Hierin is Vd = 23339 kN, de maximale dwarskracht in de ligger. Deze dwarskracht is enorm groot, wat
ook een grote betonnen ligger noodzakelijk maakt, waarbij dwarskrachtwapening benodigd zal zijn.
De afmetingen van deze ligger kan, vanwege de belastingen er op, niet aan de hand van standaard
ontwerpregels worden aangenomen. De afmeting van de ligger wordt nu op 1500 mm x 3000 mm
gesteld, wat een volledige verdiepingshoogte in zal houden. Bij een ligger zonder afschuifwapening
volgt:
Vd
23339*103
5.19 N / mm2
b * d 1500*3000
d 5.19 N / mm2 1 0.86 N / mm2
Deze eenvoudige berekening laat zien dat er een grote overschrijding is van de maximaal toelaatbare
spanning, wat schuifwapening tot gevolg heeft.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
118
De schuifwapening moet de resterende spanning ts = 5.19 0.86 = 4.33 N/mm2 op kunnen nemen.
De benodigde wapening kan worden berekend aan de hand van de formule:
Ass
(V V )
d bd
t
z * f s *1.73
Deze formule kan gebruikt worden als verticale wapeningsbeugels worden toegepast en de
drukdiagonaal op 30 wordt verondersteld. Bij een staalspanning van fs = 435 N/mm2 en een hoogte z
= 0.85 x 3000 = 2550 mm, is een schuifwapening benodigd van:
Ass 4.33*1500*3000
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
119
Stel dat er voor deze wapening beugels van 32 worden gebruikt, dan wordt het benodigde aantal
beugels per meter berekend met:
10150
6.3 ~ 7 Beugels / m
*162 *2
Stel dat er 32-100 geplaatst wordt, zou dit voldoende zijn om de dwarskracht over te brengen.
Bij deze afmetingen kan ook de wapening voor het maximale moment worden berekend. In Tabel 27
staat aangegeven dat het maximale moment voor de ligger op zes steunpunten M max = 30972 kNm
bedraagt.
De minimale wapeningshoeveelheid voor B65 bedraagt min = 0.27 %, wat voor deze doorsnede een
hoeveelheid is van Amin = 12150 mm2. Er zal blijken dat deze wapeningshoeveelheid te weinig is voor
de opname van het moment. Voor de beknopte berekening wordt er uitgegaan van eenzelfde
moment onder als boven. Hiermee kan het moment worden berekend met:
Md
30972
81, 4
2
b * d * f 'b 1,5*2.552 *39
Uit de tabellen volgt een waarde voor de benodigde wapening van 0 = 0.75 %. Dit komt overeen
met een wapeningsoppervlak van As = 33750 mm2, ruim twee maal zo veel dan de minimaal
benodigde wapening.
Om aan dit oppervlak te voldoen zijn er FeB 500 2740 benodigd, met een totaal oppervlak van
As;toegepast = 33928 mm2. Volgens bovenstaande formules voor het op te nemen moment, is dit:
M u 33928*435*(2550 0.39*
435*33928
) 35698.5kNm
0.75*1500*39
Deze wapening moet op een juiste manier in zowel het boven- en ondervlak worden geplaatst, maar
op te merken valt dat dit, samen met de dwarskrachtwapening, enorm veel wapening betreft.
Met deze afmetingen is deze constructie eigenlijk geen ligger meer te noemen. Deze afmetingen
kunnen mogelijk nog gereduceerd worden met voorspanning of andere vormen dan de rechthoekige
doorsnede, maar deze zullen naar alle waarschijnlijkheid niet sterk gereduceerd kunnen worden.
Het genoemde voordeel voor de tussenruimte weegt niet op tegen de nadelen voor deze oplossing.
Enkele van deze nadelen zullen hieronder worden benoemd en kort toegelicht;
De afmetingen en wapeningshoeveelheden
Zoals was te verwachten bij dergelijke krachten, zijn de afmetingen en
wapeningshoeveelheden zeer groot voor het opnemen hiervan. Ook bij het zoeken naar
andere mogelijke oplossingen zullen deze grote afmetingen hebben.
De situatie van de belasting naar een balk is niet voor iedere wand aanwezig
In de geschetste situatie is een gedeelte voor de ligger uitgelicht welke in een rechte lijn over
zes steunpunten geplaatst kan worden en de wanden ongeveer in het midden staan van de
balk. Als Figuur 81 nogmaals wordt bekeken, valt op te merken dat dit niet in de volledige
plattegrond het geval zal zijn. Als de liggers van de overgangsconstructie op het grid van de
indeling in de parkeergarage op de kolommen en wanden wordt geplaatst (zoals in de figuur),
staan de meeste wanden niet bovenop deze liggers. Een aantal wanden staan zelfs midden in
het vrije veld tussen twee balken in. Dit zou betekenen dat hiertussen hulpconstructies
moeten worden geplaatst om de belasting uit de wanden naar de liggers af te dragen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
120
Vanuit de wanden moet er een redelijk gelijkmatig verdeelde belasting worden overgedragen
op de balkconstructie (de wind buiten beschouwing gelaten). De belasting in de wanden moet
hierdoor van een verdeling over een lengte van 9000 mm naar een balkbreedte van 1500 mm
worden overgedragen. Dit zal gevolgen hebben voor de afmetingen van de stabiliteitswand,
omdat de spanningen hierin worden vergroot.
Voordelen
Wanden worden volledig ondersteund
In tegenstelling tot het hier voorgaande concept worden de wanden nu wel volledig
ondersteund door de overgangsconstructie. De wanden zullen over de volledige 9000 mm de
betreffende krachten kunnen overdragen, zonder dat er spanningsverhogingen zullen
ontstaan, zoals hiervoor het geval was.
In het voorgaande geval werd bijna de volledige belasting uit de wanden geconcentreerd en
overgebracht op een enkele kolom of wand in de parkeergarage. Bij het toepassen van de
plaatconstructie wordt de belasting uit de wanden verdeeld in alle richtingen, wat tot gevolg
heeft dat de belasting op een enkele kolom lager zal worden.
De stabiliteit van de wanden moet door de plaat kunnen worden opgenomen en overgebracht
worden op de onderliggende stabiliteitselementen. In feite werkt de overgangsconstructie als
een stijve plaat, waardoor horizontale belastingen kunnen worden overgedragen in alle
richtingen. Ten gevolge van de momenten ter plaatse van de aansluiting met de
bovenstaande wanden door de windbelasting, mag de plaat niet teveel vervormen om extra
uitbuiging te voorkomen. Dit wordt besproken in.
Nadelen
Zwaardere constructie
Door het grote oppervlak voor de betonplaat, komt er een groot gewicht bij voor de totale
constructie. Dit zware constructieonderdeel kan daarom nadelig werken voor de
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
121
Bij de oplossing met enkel de liggers/balken, is er een tussenruimte aanwezig waar mogelijk
installatievoorzieningen voor de bovenliggende woonlagen geplaatst kunnen worden. In dit
geval is de plaat in zijn geheel dicht (met uitsluiting van de lift- en trapschachten), waardoor
deze installaties hier niet geplaatst kunnen worden. Andere plaatsen moeten voor de
installatievoorzieningen worden ingenomen (mogelijk de opslagruimten op enkele
verdiepingsvloeren).
Vanwege het zeer grote oppervlak voor het te storten beton en de mogelijke aanzienlijke
dikte van de plaat, moeten er grote hoeveelheden beton worden gestort. Storten van grote
hoeveelheden beton kan nogal wat problemen met zich meebrengen, zoals de ontwikkeling
van warmte door de chemische reactie tijdens het uitharden en het storten van de vloer in
verschillende lagen van bijvoorbeeld 20-30 cm. Ook zal de totale vloerconstructie zwaar
moeten worden onderstempeld tot de volledige uitharding plaatsgevonden heeft.
Controle op pons
Voor de ponsberekening wordt allereerst een ondersteuning van de plaatconstructie uit de plattegrond
voor de 7e-verdiepingsvloer bekeken. Voor deze ponsberekening wordt er van uitgegaan dat er een
gelijkmatig verdeelde belasting op de constructie staat in plaats van de spreiding van lijn- en
puntlasten over de gehele plaat. Hiervoor wordt de eerdere gewichtsberekening bekeken, waarbij
alleen de overgangsconstructie en de 8e 44e verdiepingsvloeren zijn meegerekend. Hieruit volgt een
belasting van Ftotaal = 1.644.388 kN oftewel een gemiddelde maximale waarde over het volledige vlak
van qtotaal,gem = 575 kN/m2 (Aplaat = 2800 m2).
Met deze belasting zal voor de ponsberekening worden verder gerekend. Dit is een gemiddelde
waarde, lokaal kan deze belasting hoger of lager uitvallen dan deze waarde.
Voor de berekening wordt er een kolom/wand aangenomen van 500 mm x 1000 mm, welke een
verticale belasting moet over een oppervlak van 7500 x 7500 mm 2. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat
de belasting in de plaat op een dusdanige manier wordt herverdeeld, dat er een volledige ponscirkel
beschikbaar is (vereenvoudiging).
De pons voor de betreffende plaat moet worden berekend aan de hand van:
Fd
1 0.8* fb
u*d
u (a d )
2(al ab )
a
In dit geval moet de rechthoekige kolom als een ronde kolom met dezelfde omtrek beschouwd
worden, a. Met een waarde Fd = 32344 kN en een hoogte u = 0.9*2000 = 1800 mm, wordt voor de
pons-schuifspanning een waarde gevonden van:
32344*103
2.08 N / mm2 1 0.8*1.65 1.32 N / mm2
8655*1800
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
122
Uit de berekening blijkt dat dit niet voldoet aan de eis, waardoor er ponswapening benodigd zal zijn.
De minimale dikte voor de plaat met wapening kan globaal bepaald worden aan de hand van de eis t 2.
Voor beton is deze waarde 5.4 N/mm2. Als dezelfde formule wordt ingevuld met deze eis, volgt hieruit
een minimale dikte:
32344*103
5.4 N / mm2
(955 d )* d
d 988mm h 1100mm
De dikte van de plaat voldoet dus ruimschoots, mits er ponswapening wordt toegepast boven de
oplegpunten.
Controle op moment
Voor de bepaling van het moment in de vloerconstructie wordt zeer vereenvoudigd een moment
bepaald aan de hand van een strook met een breedte van 1000 mm. Er wordt nu aangenomen dat
deze strook een gedeelte met een breedte (volgens het stramien in Figuur 81) van 7500 mm aan
belasting als moment op moet kunnen nemen. Net als bij de eerdere liggerconstructie wordt aan de
hand van de oplegpunten deze strook als een doorgaande ligger beschouwd.
Het maximaal op te nemen moment in de plaatconstructie volgt dan uit:
M max
1
*(7.5*575)*7.52 ~ 20.000kNm
12
Dit moment is zeer geschematiseerd bepaald, zonder de algemene regels op platen toe te passen. Dit
is puur ter indicatie van de op te nemen momenten. Lokaal kunnen deze momenten groter of kleiner
zijn, maar dit zal uit de ESA-berekening blijken.
In Bijlage I;Hoofdstuk 6.4 is de berekening opgenomen voor de toetsing van de aanwezige dikte van
d = 2000 mm voor de vloerconstructie met het aanwezige moment. De berekening is gemaakt voor
een strook van 1000 x 2000 mm, waarbij bij voorbaat is uitgegaan van een grote dekking. Dit is
gedaan met de voorspelling dat er meerdere wapeningsstaven boven elkaar geplaatst moeten worden
om deze in de strook te kunnen verwerken.
Voor de dikte van de plaat geldt dat deze moet voldoen aan de eis [26]:
kx
xu
1
k x;max
h
1 fs
500
0.535
Uit de berekening in de bijlage volgt voor de hoogte van de drukzone een waarde x u = 659.6 mm.
Hieruit volgt een waarde ks = 0.315. Dit blijkt te voldoen aan de eis en de dikte is dus voldoende om
het moment op te kunnen nemen.
Uit dezelfde berekening volgt een wapeningshoeveelheid van As = 29307 mm2, oftewel 2240. Dit is
een grote hoeveelheid wapeningsstaven, maar deze hoeveelheid is voornamelijk bepaald ter bepaling
van de drukzone. Bij een toepassing van een dergelijke plaat als overgangsconstructie is het hoogst
waarschijnlijk dat deze voorgespannen zal worden.
Zowel de ponsberekening als de momentberekening geven een controle aan met een redelijke waarde
onder de controlegetallen (uitkomst is ~60% van het controlegetal). Dit betekend dat er nog een
redelijke marge aanwezig is, wat een kleine reductie van de dikte van de plaat kan betekenen. Deze
reductie wordt niet bepaald, omdat er een sterk vereenvoudigde aanname is gemaakt wat betreft de
belastingen. Lokaal kunnen deze mogelijk aanzienlijk hoger uitvallen, waardoor de marge gedeeltelijk
of mogelijk in zijn geheel wegvalt. Dit wordt berekend aan de hand van een ESA-model.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
123
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
124
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
125
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
126
Uit deze uitkomsten van de computerberekeningen kan het maximale moment in de betreffende
richting in de plaat bepaald worden. De uitkomsten voor de andere drie richtingen zijn eveneens
berekend en in een figuur opgenomen in Bijlage I; Hoofdstuk 6.5 t/m 6.7. Uit de figuren volgen de
maximale momenten voor iedere richting, deze zijn hier samengevat opgenomen in Tabel 28:
Tabel 28. Maximale waarden momenten uit ESA-berekening
Richting
Maximaal[kNm/m]
Mxd+
22271.5
Myd+
24761.85
Mxd20033.1
Myd13164.8
Uit de figuren blijkt dat de wapeningsmomenten aan de bovenzijde zich, zoals verwacht, voornamelijk
boven de steunpunten concentreren, de wapeningsmomenten aan de onderzijde zijn de
veldmomenten tussen deze steunpunten. De veldmomenten blijken te voldoen aan de eerdere globale
berekening voor de waarde ervan, waardoor er geen verdere controle wordt gemaakt.
De steunpuntmomenten aan de bovenzijde van de plaat vallen echter hoger uit dan de eerdere
aangenomen waarde voor het moment, waardoor deze een nieuwe controle benodigd hebben.
Deze controle wordt op dezelfde manier gemaakt als bij de vereenvoudigd bepaalde momenten in de
vorige paragraaf, met behulp van de eis [26]:
kx
xu
1
k x;max
h
1 fs
500
0.535
In Bijlage I;Hoofdstuk 6.8 is de berekening opgenomen voor het maximale moment in een strook van
de vloer met een breedte van 1000 mm. Op deze strook is het maximale moment in de Y-richting van
de plaat boven een steunpunt gebruikt; Myd+ = 24761.85 kNm/m. Uit de berekening volgt dat er een
waarde voor de hoogte van de betondrukzone een factor k = 0.409 komt. Naast deze waarde volgt
dat er, bij toepassing van een niet-voorgespannen liggerdeel, een wapening benodigd is van 3040.
Dit is een enorme hoeveelheid wapening, maar dit hoeft niet in het gehele vlak van de plaat geplaatst
te worden. De maximale momenten komen plaatselijk voor, zoals blijkt uit de figuren met de
momenten in verschillende richtingen. Zoals al eerder aangegeven is het waarschijnlijk een betere
optie om de plaat voor te spannen, waardoor de trek in het beton wordt vermeden. Mogelijk is er
zodoende ook minder wapening benodigd.
Voor C35/45 geldt dat het maximum wapeningspercentage max = 2.48 %. Ter indicatie wordt het
wapeningspercentage voor de hierboven berekende hoeveelheid wapening bepaald voor de strook
van 1000 mm breedte. De hoeveelheid berekende wapening is A ben = 38060,5 mm2. Het
wapeningspercentage voor deze hoeveelheid bedraagt:
38060.5
*100 1.9% max 2.48%
1000*2000
Uit deze berekening volgt dat het wapeningspercentage voor deze richting voldoet, maar hierbij is niet
de gehele doorsnede bekeken. Op bepaalde posities zullen de boven- en onderwapening overlappen,
waardoor het wapeningspercentage mogelijk wel overschreden wordt. Bijgaande opmerking dat deze
berekende waarde een extreem geval is in de plaat voor de bovenwapening, welke door voorspanning
mogelijk nog gereduceerd kan worden. Voor de verdere berekening wordt ervan uitgegaan dat deze
maat voor de dikte van de plaat voldoet voor de opname van het moment en plaatselijk oplosbaar zal
zijn.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
127
Uit de figuur blijkt dat de maximale oplegreactie zich bevindt onder het hoogste gedeelte van het
gebouw (en daarbij de hoogste belastingen op de plaat). Deze maximale oplegreactie is: Fmax =
50028 kN, een aanzienlijk hogere waarde dan de gebruikte waarde voor de ponsberekening.
Het verschil hiervan is eenvoudig te verklaren. Bij de bepaling van de maximale oplegreactie is bij de
handberekening een gelijkmatig verdeelde belasting gebruikt over het gehele oppervlak van de plaat.
Hieruit zal normaal gesproken een redelijk gelijkmatig stelsel van oplegreacties onder de plaat. In het
geval van de computerberekening is de belasting niet gelijkmatig over de plaat verdeeld, maar zijn
deze afhankelijk van de hoogte. Deze lokaal hogere belasting zorgt ervoor dat de oplegreactie hierbij
ook een hogere waarde zal hebben.
Voor deze nieuwe maximale oplegreactie zal de ponsberekening herzien moeten worden. Aan de hand
van de maximale t2 waarde kan de benodigde dikte van de plaat worden bepaald inclusief wapening.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
128
De benodigde wapening zal zelf niet worden berekend, maar verondersteld wordt dat het bij deze
controledikte al dan niet oplosbaar blijkt.
Voor de maximale waarde van het controlegetal wordt t 2 = 5.4 N/mm2 aangehouden. Bij toepassen
van dezelfde kolom/wand onder dit punt en invulling van de maximale belasting, volgt een waarde
voor de dikte van de plaat:
50028*103
5.4 N / mm2
(955 d )* d
d 1305mm h 1450mm
Uit deze berekening volgt dat de aangenomen dikte van 2000 mm voldoet voor de opname van de
pons. Om aan te tonen dat er ponsbewapening benodigd zal zijn, wordt deze berekening ook gemaakt
voor het controlegetal t1 = 1.32 N/mm2. Uit deze berekening volgt voor de dikte van de plaat:
50028*103
1.32 N / mm2
(955 d )* d
d 3028.5mm
Deze dikte is minimaal benodigd als er geen extra wapening wordt toegepast, wat duidelijk aantoont
dat deze benodigd zal zijn.
Ook in dit geval is deze oplegreactie de maximale in de plaat. Aangenomen wordt dat voor de andere
oplegpunten met bijbehorende reacties de plaat zal voldoen voor de ponsopname.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
129
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
130
6.3 De funderingsanalyse
In deze paragraaf zullen aan de hand van verschillende stappen de zettingen en afmetingen van de
fundering worden bepaald. Dit wordt gedaan aan de hand van de keuzes van de
hoofddraagconstructie in Hoofdstuk 4. Zoals is beschreven in de voorstudie naar hoogbouw bestaat de
zetting uit een aantal aspecten:
De zetting van de verschillende grondlagen op een diepte 4D onder de paalpunten ten
gevolge van spanningsverhogingen (of groepseffect)
De zakking van de paalpunt ten gevolge van de belasting op de lagen direct onder de
paalpunt
De zakking van de paalpunt ten gevolge van de elasticiteit van de paalschacht
Een belangrijk onderdeel hierbinnen is de aanwezigheid van de laag van Kedichem op 37 m N.A.P
t/m 52 m N.A.P. Deze grondlaag is relatief slap ten opzichte van de boven- en onderliggende lagen.
Voor het gebouw is de zakking in deze laag maatgevend voor de diepte van de benodigde fundering.
Als ten gevolge van de belasting deze laag teveel gaat samendrukken, moet er door deze laag heen
gefundeerd worden. De eis voor deze zakking wordt bepaald aan de hand van de optredende
zakkingen in de omgeving ten gevolge van de plaatsing van The Wave.
Aan de hand van deze zakkingen kan ook de bepaald worden of er een stijve of slappe
funderingsplaat aanwezig moet zijn voor de verdeling van de krachten. Voor beide gevallen zullen de
zettingen met een algemeen opgezet model worden bepaald, waarna een conclusie kan worden
verbonden aan de benodigde funderingsdiepte.
Voor de opzet van deze berekening zal allereerst de interactie van de ondergrond met de constructie
in het algemeen worden besproken. Vervolgens wordt de grondopbouw voor de verschillende lagen
ter plaatse besproken, waarna er een globale schatting en berekening kan worden gemaakt voor een
mogelijke plaatsing van een funderingspaal. Voor deze enkele funderingspaal wordt een schatting
gemaakt van de zakking die puur in de paal zal optreden ten gevolge van de aanwezige belasting.
Hierna zal een globaal model gemaakt worden voor de spanningstoename in de grond onder een
slappe funderingsplaat met behulp van Excel. Met deze spanningsverhogingen onder de paalpunten
wordt de zakking in de bepalende grondlagen berekend.
Aan de hand van deze gegevens zal er voor het globale model een ESA-model worden gemaakt. Dit
model zal worden geanalyseerd voor de stijve plaatfundering.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
131
132
De verdeling van de krachten over de verschillende funderingspalen is nog steeds sterk afhankelijk
van de bovenliggende constructie met zijn bijbehorende stijfheid. Zoals in Figuur 89 te zien is, zullen
de funderingspalen aan de randen van de constructie zwaarder worden belast ten opzichte van de
middelste, naar mate de funderingsplaat of constructie stijver wordt. Bij een volledig slappe
funderingsconstructie, zullen de funderingspalen gelijkmatig worden belast. Van dit gegeven zal
gebruik worden gemaakt bij het berekenen van de volledig slappe, gelijkmatig belastte
funderingsplaat onder de gehele constructie, zoals deze zal worden beschreven en berekend in
6.3.4.1.
6.3.2 Opbouw grondlagen
Voor de uiteindelijke berekening van de zakking moeten de verschillende grondlagen in kaart worden
gebracht. In Bijlage I;Hoofdstuk 3.1 is een extra zware sondering opgenomen ter plaatse van het
naastgelegen bankgebouw Meespierson. Voor een dergelijk groot grondoppervlak, met zijn uiteindelijk
variabele belastingen voor het The Wave, zijn normaal gesproken verscheidene sonderingen
benodigd, verspreid over dit oppervlak om de gehele grondopbouw in kaart te brengen. Vanwege
gebrek aan deze sonderingen, wordt de zware aanwezige sondering voor het gehele gebied als een
representatieve sondering verondersteld, waardoor de grondopbouw overal hetzelfde zal zijn. In een
situatie met meerdere sonderingen in het gebied is het normaal gesproken gebruikelijk dat er variaties
van grondlagen aanwezig zullen zijn. Deze variaties kunnen, afhankelijk van de stijfheden van deze
grondlagen, bij eenzelfde belasting zettingverschillen opleveren. Deze zettingverschillen worden hier
dus buiten beschouwing gelaten. De sondering is met behulp van NEN 6740;tabel 1 [30] en Bijlage
I;Hoofdstuk 7.1 [11] vertaald tot een doorsnede met verschillende soorten grond. Deze doorsnede is,
met zijn belangrijkste parameters voor de grondeigenschappen, weergeven in Figuur 90.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
133
6.3.3 Funderingsdiepte
Aan de hand van Figuur 90 en de sondering zal voor een enkele paal de maximale draagkracht
worden bepaald. Voor de diepte zal in eerste instantie uitgegaan worden van de draagkrachtige
grondlagen op 17.0 m N.A.P. t/m 37.5 m N.A.P., wat de draagkrachtige grond boven de laag van
Kedichem betreft. Redelijk willekeurig binnen deze draagkrachtige laag is gekozen voor een diepte
voor het paalpuntsniveau van 31.0 m N.A.P., zodat er nog ruim 6 meter draagkrachtige grond onder
dit punt aanwezig is.
Voor een enkele paal zal nu eerst de maximale paalpuntbelasting worden bepaald, waarna de
individuele zakking wordt berekend.
qc; II ; gem
1 q
Pr ;max; punt * * s * ( c; I ; gem
qc;III ; gem )
2
2
Hierin zijn de drie waarden voor q de gemiddelde conusweerstanden in de drie besproken gebieden
rondom de paalpunt en , en s factoren afhankelijk van de paaldoorsnede. De drie gebieden, bij een
diameter van 500 mm, zijn:
Gebied I:
0.7 D 4 D = 0.35 m 2 m
Gebied II:
0.7 D 4 D = 0.35 m 2 m
Gebied III:
8D=4m
In de sondering (Bijlage I;Hoofdstuk 3.2) is aangegeven welke gebieden voor de berekening van de
verschillende waarden is gebruikt voor de conusweerstand.
134
1 26 22
pr ;max; punt 0.9*1.0*0.9* (
17) 16.6MPa 15MPa
2
2
De maximale draagkracht van de punt bedraagt dan:
Fr ,max;schacht Op * L * pr ;max;schacht
In deze formule is:
De gemiddelde conusweerstand is berekend over een lengte van 16 m boven de paalpunt. Hieruit
volgt:
qc
Fr ,max
m ,b
6665
5554kN
1.2
Deze maximale paalbelasting wordt nog benvloedt door het maximum aantal palen M en het aantal
sonderingen N en wordt in rekening gebracht met de factor M,N. Deze waarden zijn in tabel 1 in NEN6743 opgenomen. Omdat voor dit geval deze waarden voor M en N niet bekend zijn, worden deze
aangenomen. Voor M,N wordt nu een waarde aangehouden van M,N = 0.85.
De uiteindelijke maximale draagkracht per funderingspaal wordt zodoende:
2144445
455 palen
4721
Het totale oppervlak van het gebied is grofweg A = 3695 m 2. Bij een minimale h.o.h.-afstand van 3,5
D tussen de palen, moeten deze 2.1 m h.o.h. staan. Grofweg neemt iedere paal zo 4.41 m 2 ruimte in
beslag, wat zou beteken dat er n = 3695/4.41 = 838 funderingspalen met een diameter van 600 mm
op het gebied zouden passen. Er wordt daarom van uitgegaan dat deze hoeveelheid palen op het
gebied in te passen is.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
135
w1 wpunt wel
In deze formule is de wpunt de totale zakking van de punt van de paal ten gevolge van de belasting
hierop en wel is de elastische verkorting van de paal zelf.
Allereerst wordt wpunt berekend aan de hand van de belasting in de B.G.T. Uit voorgaande berekening
voor de maximale draagkracht van de funderingspaal volgt een maximale draagkracht voor de schacht
en paalpunt van: Fr ,rep;schacht 2424kN *0.85 2060kN en Fr ,rep; punt 4241kN *0.85 3605kN .
Dit zijn de maximale rekenwaarden van de belastingen, waar de factor = 1.2 wel op toegepast is,
maar niet de factor M,N = 0.85. Door deze factoren nu respectievelijk te laten vervallen en toe te
passen, volgen de maximale waarden voor de draagkracht van de paal ten gevolge van de
schachtwrijving en paalpuntweerstand in de B.G.T.
2060
1717kN
1.2
3605
3004kN
1.2
Fd ;schacht
Fd ; punt
Omdat dit de maximale draagkracht is van de funderingspaal, wordt er voor de verdere berekening
van uitgegaan dat er gemiddeld een belasting op de paal komt te staan van 2/3 van deze maximale
waarde. Dit resulteert in de volgende op te nemen belastingen voor de paal:
1717
1145kN
1.5
3004
Fpunt
2003kN
1.5
Ftot Fschacht Fpunt 3147kN
Fschacht
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
136
De elastische verkorting van de paal wel wordt berekend aan de hand van de formule:
wel
L * Fgem;i
Aschacht * E paal ;nom
Met :
Fgem
L 31m
l 13.5m
Fs ;tot ;i 3147 kN
L ( L l ) 17.5m
Fr ; punt ;i 1441kN
Door alle waarden in te vullen volgt w el = 14 mm.
De totale zetting per individuele funderingspaal volgt nu uit:
w1 wpunt wel
w1 12 14 26mm
6.3.4
6.3.4.1
Voor de bepaling van een realistisch beeld voor de zakking van de grondlagen en voornamelijk de laag
van Kedichem waarboven de paalfundering is geplaatst, wordt eerst een slappe plaatfundering
beschouwd. Deze plaatfundering zal worden voorgesteld op een diepte ter hoogte van het
aangrijpingspunt van de belastingen op de funderingspalen. Zodoende kan de spanningsverhoging
vanaf een diepte van 4Deq ten gevolge van de krachten op de funderingspalen op de ondergrond
worden berekend. Aan de hand van deze spanningsverhogingen kan de zakking in onderliggende
lagen worden bepaald ten gevolge van het groepseffect van de palen.
Vanwege het toepassen van een slappe plaatvloer zal een figuur verkregen moeten worden die
overeenkomstig is met Figuur 88, slappe plaatvloer. Hierbij zullen de zettingen aan de randen kleiner
zijn dan in het middengedeelte, wat tot gevolg zal hebben dat de beddingconstanten aan de randen
hoger zullen zijn dan in het middengedeelte. Wordt na dit model een stijve plaatvloer toegepast met
deze gevonden beddingconstanten, zal blijken dat de plaat aan de randen een hogere tegendruk zal
geven zoals is aangegeven in Figuur 88, stijve plaatvloer. Dit zal worden beschreven aan de hand van
een ESA-model in [6.3.5.4].
Voor de berekening van de zetting is eerst de verticale normaalspanningsverhoging benodigd ten
gevolge van de verticale belasting op de fundering. Deze verhoging zal worden berekend aan de hand
van de theorie van Boussinesq.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
137
6.3.4.2
In de theorie van Boussinesq wordt een oplossing gevonden voor de spanningen en vervormingen in
een homogeen lineair-elastische halfruimte. Deze halfruimte wordt belast door een verticale puntlast
op het oppervlak, zoals in Figuur 92 is aangegeven.
Met deze theorie kan voor elke cordinaat binnen dit oppervlak de spanning op een deeltje worden
bepaald ten gevolge van deze puntlast. In dit geval is echter alleen de verticale toename van de
normaalspanning van belang. Deze kan worden berekend aan de hand van de formule:
zz
3P z 3
, met
2 R 5
R x 2 y 2 z 2 (bolcordinaat )
z diepte[m]
P Puntbelasting[kN ]
Onder deze puntlast ontstaat
er een spanningsverhoging in
de grondlagen die zich
cirkelvormig over het
oppervlak zal verspreiden.
Direct onder de puntlast zal
deze spanning vrijwel gelijk
zijn als de aangebrachte
belasting, waarbij deze snel
afneemt omdat er nog weinig
spanningsverdeling aanwezig
is. Over het algemeen wordt
er in de praktijk aangenomen
dat deze spreiding van de
belasting over de diepte
Figuur 93. Verticale normaalspanning [12]
onder een hoek van 45o zal
gebeuren [12]. Dit is niet geheel correct, maar geeft een redelijke benadering. Het verloop van de
spanningsspreiding zal er ongeveer uitzien zoals aangegeven in Figuur 93. De aanname dat het
materiaal lineair elastisch is brengt met zich mee dat superpositie van oplossingen mogelijk is. Zo kan
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
138
de oplossing van Boussinesq gebruikt worden als uitgangspunt voor meer algemene belastingen,
bijvoorbeeld een stelsel van puntlasten, of een belasting over een zeker oppervlak [12].
Dit gegeven wordt toegepast op de bepaling voor de zakking van de relatief slappe laag van Kedichem
onder The Wave. Het gebouw heeft, qua indeling van het gebouw op de bouwplaats, een variabele
belasting op de ondergrond. Omdat het gebouw een schuin dakvlak heeft, waarbij het oploopt van 23
tot 44 verdiepingen, zal aan een zijde de oppervlaktebelasting hoger zijn dan aan de andere zijde.
Deze belasting zal enigszins lineair oplopen van de ene naar de andere zijde van het oppervlak.
Voor de eerste berekening voor een slappe plaatvloer, zal de gemiddelde waarde van deze belasting
gelijkmatig worden verdeeld over het gehele oppervlak, inclusief het gedeelte waar de huidige
bebouwing van SKVR aanwezig is.
In Figuur 94 staat het oppervlak van de funderingsoppervlakte aangegeven, waarbij het oppervlak
voor verdere uitwerking is ingedeeld in 3 gebieden.
Aan de rechterzijde in het figuur is te zien dat er een x-as en y-as is toegevoegd, waarbij het gehele
gebied is opgedeeld in vlakken van 2 m x 2 m. Door de aangegeven superpositie kan voor het gehele
gebied de spanningstoename worden berekend door de kleinere vlakken op te tellen. In de figuur is
ook de hoek bijgetrokken waarin de bestaande bebouwing van De Splinter staat. Dit wordt gedaan om
te laten zien hoe een gedeelte in de omgeving van The Wave waar geen additionele belasting op
komt te staan, toch wordt benvloed door de extra belasting in het overige oppervlak.
De belasting op het funderingsoppervlak wordt, zoals vermeld bepaald aan de hand van de
gemiddelde belasting gelijkmatig verdeeld over het gehele oppervlak. Dit is gelijk aan het totale
gewicht zoals volgt uit de gewichtsberekening [verwijzing naar bijlage]. In deze gewichtsberekening
voor het gehele gebouw is uitgegaan van breedplaatvloeren.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
139
Grenstoestand
BGT
UGT (perm=1.35)
Gebouwgewicht
1721160 [kN]
2144445 [kN]
Door het gehele gebouwgewicht te delen door de oppervlakte volgt dan de belasting op het gehele
gebied:
qgebied
1721160kN
465.8kN / m2
52*21 52*35 27*29
Een klein onderdeel van de berekening is opgenomen in Bijlage I;Hoofdstuk 7.2. De volledige
berekening is gemaakt met behulp van het programma EXCEL. Aan de hand van dit onderdeel wordt
de verdere berekening van de toename van de verticale normaalspanning beschreven.
Aan de hand van de indeling van de vlakken zoals aangegeven in Figuur 94, krijgt iedere puntlast een
x- en y-cordinaat. Voor elke cordinaat kan op de op dat moment beschouwde diepte onder de
puntlast de bolcordinaat worden bepaald. Deze bolcordinaat moet worden bepaald aan de hand van
het op dat moment beschouwde punt. Dit komt omdat een willekeurig punt in het vlak in zekere zin
wordt benvloed door ieder punt in het totale oppervlak. Voor de bepaling van de bolcordinaat R
wordt zodoende gebruik gemaakt van dx en dy.
Het beschouwde punt in het voorbeeld in de bijlage is bijna het middelpunt van het vlak met x = 26, y
= 40 en z = 12 m. Dit punt is ter indicatie geheel willekeurig gekozen. Met de formule voor zz en de
eerder bepaalde factoren is zodoende de toename van de verticale normaalspanning voor dit punt
bepaald, ten gevolge van alle andere x- en y-cordinaten in het totale oppervlak waar een puntlast op
staat. Door al deze spanningsverhogingen bij elkaar op te tellen wordt het gewenste resultaat
verkregen voor de totale spanningsverhoging op dit punt, bij deze diepte van z = 12m.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
140
6.3.4.3
Door deze berekening te maken voor iedere cordinaat waar een puntlast boven staat is een inzicht te
verkrijgen voor de spanningsverhoging op de beschouwde diepte, in dit geval z = 12 m. In Bijlage
I;Hoofdstuk 7.3 is er deel van het resultaat opgenomen, waarbij de waarden voor de X-as zijn
uitgezet tegen de waarden van de Y-as op een zekere diepte, hier z = 12 m. Aan de hand van deze
tabel kunnen er sneden worden gemaakt op zowel de X-as als de Y-as, waardoor de
spanningsverdeling inzichtelijk wordt. Voor een snede op x = 26 m is de spanningsverhoging te zien
ten opzichte van de y-as van het beschouwde gebied in Figuur 95.
Spanningstoename op 12 m [doorsnede x = 26 m]
450,00
Spanningstoename [kN/m2]
400,00
350,00
300,00
250,00
200,00
z = 12 m
150,00
100,00
50,00
0,00
1 5 9 13 17 21 25 29 33 37 41 45 49 53 57 61 65 69 73 77 81 85
Y-cordinaat [m]
Figuur 95. Spanningstoename op 12 m diepte, x=26m; slappe plaat
Een duidelijke afvlakking van de spanningen naar de randen van het gebied is aanwezig, zoals in
Figuur 93 bij een enkele puntlast te zien is. In het midden van het gebied blijft de spanning nagenoeg
maximaal voor de betreffende diepte. In de doorsnede is een opmerkelijke afname van de
normaalspanning te zien na y = 56 m. Zoals in Figuur 94 te zien is, bevindt zich na deze waarde voor
y het onbelaste gebied van De Splinter in de oksel van het gebied. Deze onbelaste cordinaten zorgen
niet voor een normaalspanningsverhoging in het belaste oppervlak. Andersom is dit wel het geval,
zoals later zal blijken.
De toename voor de normaalspanning, zoals deze is berekend voor een doorsnede op x = 26 m
volgens Figuur 94, kan voor iedere waarde van de x-as worden berekend, binnen een range van x = 1
t/m 51. De berekeningen voor deze range gaan exact hetzelfde als in het opgenomen voorbeeld en
zijn daarom niet in de bijlage opgenomen. Als alle berekende waarden aan elkaar worden gekoppeld,
kan een inzicht worden gegeven voor de spanningstoename van het totale gebied op een diepte van
12 m. De samengevoegde gegevens zijn in een grafiek inzichtelijk gemaakt in Figuur 96. Kleine
aanmerking op deze figuur is dat het niet op een diepte van 12 m, maar 12,5 m is weergeven. Het
verschil hiertussen is minimaal en de spanningen op 12 m zijn binnen een marge van 1-2% hoger.
Voor de illustratie van het gebied mag dit geen waarde hebben.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
141
In het vlak van de X- en Y-as is het belaste gebied van The Wave weergeven om een en ander te
verduidelijken. In de figuur is af te lezen dat de maximale toename van de spanningsverhoging onder
dit gebied een waarde heeft van zz = 350 400 kN/m2. Deze maximale spanningstoename is op deze
diepte nog redelijk gelijkmatig verdeeld in het middengebied en is nog relatief weinig afgenomen ten
opzichte van de belasting op maaiveldniveau q = 415.4 kN/m 2. Aan de randen van het gebied neemt,
zoals ook al bleek uit Figuur 95, de spanning snel af naar waarden die een factor twee kleiner zijn,
waarbij de hoekpunten nog verder afnemen. De reden hiervoor is dat de hoekpunten maar vanaf n
zijde benvloed worden door het belaste oppervlak. Dit zal later ook blijken in de totale zakking van
het gebied.
Het onbelaste gebied heeft een afwijkende spanningstoename ten opzichte van het belaste gebied,
wat duidelijk blijkt uit de figuur. In het hoekpunt (1,85) is de spanningstoename nagenoeg 0, en
neemt hierna vrij snel toe tot het aansluit op de spanningstoename van het belaste gebied. Dit
betekent dat het onbelaste gebied weldegelijk een toename van de normaalspanning ondergaat ten
gevolge van de invloeden van het belaste gebied. Deze spanningstoenamen zullen, zoals in Bijlage
I;Hoofdstuk 7.4 zal blijken, een zakking tot gevolg hebben. Dit is ook de reden dat er de zakkingen in
de omgeving gecontroleerd moeten worden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
142
Spanningstoename op x = 1 m
400,00
Spanningstoename [kN/m2]
350,00
300,00
z=2m
250,00
z=4m
200,00
z=7,5m
150,00
z=10m
100,00
z=17,5m
50,00
z=25m
0,00
1 5 9 13 17 21 25 29 33 37 41 45 49 53 57 61 65 69 73 77 81 85
y-as [m]
Figuur 97. Het uitdijen van de verticale spanningstoename op X = 1 m
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
143
Er is een duidelijke afname en spreiding te zien van de verticale spanningen ten opzichte van het
figuur voor een diepte van z = 12,5 m onder het belastingsniveau. De maximale verticale
spanningstoename loopt in dit geval terug tot zz = 300 350 kN/m2. Ook is te zien dat deze
maximale spanningstoename zich op een veel kleiner gebied geconcentreerd heeft. In tegenstelling
tot het figuur met z = 12,5 m, neemt de spanning vanaf het middenpunt veel gelijkmatiger af naar de
randen toe. Het onbelaste gebied in de oksel van The Wave heeft hierdoor nu een duidelijke toename
in verticale normaalspanning, zoals zojuist ook al is beschreven en bleek uit Figuur 97. In de hoek
tegen The Wave aan lopen deze spanningen op tot zz = 150 200 kN/m2.
Aan de hand van deze resultaten zullen in de volgende paragraaf de zakkingen onder het gebouw
worden berekend en besproken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
144
1
ln
C 1
Hierin
C
is:
= Samendrukkingconstante
= Korrelspanning na belasten
= korrelspanning voor belasten
Deze wet gaat uit van een homogene laag. De grondopbouw bestaat echter uit verschillende lagen
zoals uit de sondering is gebleken (zie Figuur 90). Door gebruik te maken van deze verschillende
lagen met een eigen dikte en onderscheid te maken tussen de primaire en secundaire zakking (dit
komt later aan de orde), kan de formule voor de zetting worden omgezet in:
1
'
log(t )
z
*ln n * H
C'
C 's
'0
p
In deze formule is:
z
= Zakking [m]
t
= Tijdsduur van belasten [dagen]
Cp
= Primaire samendrukkingconstante
Cs
= Secundaire samendrukkingconstante
n
= Nieuwe korrelspanning na belasten
0
= Initile korrelspanning
H
= Dikte van de beschouwde grondlaag
De onafhankelijke waarden voor de variabelen zullen worden besproken, waarna de berekening voor
de zetting zal worden bepaald. Voor deze berekening zijn een aantal factoren van belang:
Het aangrijpingspunt van de belasting
De grensspanning
De ontgraving met bijbehorende waterspanningen
De consolidatieperiode van de zetting
In Bijlage I;Hoofdstuk 7.4 is een voorbeeld voor de berekening van de zetting opgenomen op het punt
X = 25m; Y = 45m. Aan de hand van dit voorbeeld zal de totale berekening worden besproken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
145
De initile korrelspanning is de spanning afhankelijk van het gewicht van de grondlaag en de diepte,
waarbij de waterspanning meegenomen wordt. Binnen het gebied wordt, zoals eerder al is
beschreven, twee lagen diep ontgraven. Tijdens de bouw zal de kelderconstructie niet gelijk in zijn
geheel af zijn, waardoor, vanwege het vervallen van het gewicht van deze grondspanningen, een
ontlasting zal plaatsvinden van de aanwezige, onderliggende grondlagen. Door deze ontlasting wordt
in feite de korrelspanning gereduceerd.
De reductie die optreedt door deze ontgraving is op eenzelfde manier berekend als het eerder
beschreven model voor Boussinesq. Deze spanningsverlaging ten gevolge van hiervan wordt op ieder
te berekenen punt van de initile korrelspanning afgetrokken.
De korrelspanning is Bijlage I;Hoofdstuk 7.4 in de tabel opgenomen als en de reductie hiervan door
de ontgraving als ontgraving. De uiteindelijke gebruikte initile korrelspanning die in de formule voor de
zetting is gebruikt is zodoende bepaald op het verschil tussen deze twee (voor ieder punt een eigen
berekende waarde voor de ontgravingspanning) en is in de tabel opgenomen als 0.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
146
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
147
Figuur 100. Berekende zakking beschouwde gebied van de laag van Kedichem
Uit de figuur voor de totale zetting blijkt deze, zoals verwacht uit de spanningstoenamen, maximaal te
zijn in het middengebied. Deze zettingen van de beschouwde lagen, zullen bij beschouwing van een
slappe funderingsplaat maximaal zakken tussen z = 32 40 cm. Het absolute maximum van de
zetting is z = 37,2 cm op het punt (x = 27; y = 35).
In feite is deze figuur, weliswaar met andere waarden, de omgedraaide figuur van de
spanningsverhoging zoals deze is bepaald met Boussinesq.
Eerder is de aan de hand van de spanningsverhogingen voorspeld dat de hoekpunten in verhouding
met het overige deel niet mee willen zakken, uit de figuur blijkt dit inderdaad het geval te zijn. De
zakking in de hoekpunten van het belaste gebied vallen binnen het kader z = 10 15 cm.
Ook in dit figuur is het bijzonder om te zien hoe het onbelaste gedeelte zich gedraagt ten gevolge van
spanningsverhoging door het belaste gebied. De zakkingen die hier ontstaan zijn volledig te danken
aan de ontstane verhogingen van diezelfde verticale normaalspanning in dit gebied. Het blijkt dat in
de uiterste punt de zakking minimaal is (z = 0 5 cm) en vrij stijl afloopt naar de zakkingen in het
belaste gebied, zoals de spanning zich ook gedroeg. Hiermee is bewezen dat de omgeving direct
naast het gebied aanzienlijk mee zal willen zakken door de spreiding van de spanningsverhogingen in
de dieper gelegen grondlagen.
De norm voor de interne hoekverdraaiing van de fundering in de bruikbaarheidsgrenstoestand mag
maximaal = 1:300 zijn. Het grootste verschil in zakking binnen het belaste gebied bestaat tussen
het middenpunt en een van de belaste hoekpunten. Uit de figuur is af te lezen dat de maximale
zakking bij een hoekpunt z = 13,7 cm bedraagt. De zakking in het middenpunt van de slappe plaat is
hiervoor bepaald op z = 37,2 cm. Met een verschilzakking tussen deze twee punten van 235 mm,
resulteert dit in een gemiddelde rotatie van 1:185. Deze rotatie is vele malen te groot, waardoor de
conclusie getrokken kan worden dat er voor een dergelijk geval een stijve funderingsplaat moet
worden toegepast.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
148
Ter indicatie is de zakking opgenomen als er volgens deze berekeningen in EXCEL wel rekening
gehouden zou zijn met de verhoogde grensspanning, zoals beschreven in paragraaf 6.3.5.2. Deze
resultaten zijn gellustreerd in Figuur 101.
Figuur 101. Zakking van de laag van Kedichem, rekening houdend met de grensspanning
In dit figuur zijn de verschillen ten opzichte van het figuur, waarbij rekening is gehouden met een
volledige overschrijding van de grensspanning, duidelijk te zien in de hoekpunten. De maximale
zakking blijft exact gelijk aan elkaar, maar de zakking in de hoekpunten is beduidend minder. Waar in
voorgaande oplossing de zakking in het hoekpunt nog z = 13,7 cm bedroeg, is deze in dit geval
teruggelopen tot z = 4,9 cm. Zoals eerder besproken is dit inderdaad een terugloop van de zakking
met een factor van ongeveer 3.
In het onbelaste gebied komt een groot gedeelte uit onder de grensspanning, wat een relatief groot
oppervlak oplevert met zakkingen van z = 0 5 cm. Dichter bij het belaste gebied, nemen deze
zakkingen plotseling sterk toe, wat een vreemde knik in de grafiek vormt. Dit is de overgang tussen
de verticale spanningen kleiner en groter dan de grensspanning op de betreffende diepte.
Deze inachtneming van de grensspanningen heeft tot gevolg dat er nog grotere interne rotaties
optreden in de constructie.
Voor de totale zakking dient de zakking van de individuele funderingspalen nog opgeteld te worden.
De individuele paalzakking is eerder berekend als w1 = 26 mm voor iedere paal. De totale zakking
moet berekend worden aan de hand van:
wtotaal w1 w2
In deze berekening is de zakking w2 het groepseffect van de grondlagen onder het belaste oppervlak,
zoals deze in dit hoofdstuk is berekend. In feite is de totale zakking op ieder punt, bij toepassing van
de slappe funderingsplaat deze zakking w 2 met een optelling van 23 mm. Voor de maximale zakking
volgt hieruit:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
149
Figuur 102. Tijdsafhankelijke zakking volgens de formule van Terzaghi als lange termijn effect
De totale zakking is afhankelijk van de consolidatiegraad van de ondergrond. Hierbij wordt, na het
aanbrengen van de belasting, het grondwater als het ware uit de grond geperst doordat deze
overspannen wordt. In het begin van het consolidatieproces wordt deze echter vertraagd, doordat het
uitstromen van dit water enige tijd kost. Dit is het zogenaamde primaire consolidatieproces. Uit
proeven blijkt, dat na het aflopen van deze consolidatieperiode deze rekken en zakkingen niet naar
een eindwaarde naderen, maar gestaag doorgaan. Deze voortgaande zettingen zijn in de voorgaande
grafiek beschreven aan de hand van het semilogaritmische verband. Voor deze voortgaande zettingen
zijn er verschillende theorien denkbaar, zoals het uitpersen van water uit microporin of langzame
kruip van kleiplaatjes over elkaar door onder invloed van afstotende en aantrekkende krachten [12].
Deze voortgaande zettingen worden ook wel de secundaire consolidatie of kruip genoemd. In deze
grafiek zit de primaire consolidatie voor de kortere periodes in principe niet verwerkt.
Wat de invloed van de primaire consolidatie op het totaal heeft in het totale traject naar de
uiteindelijke zetting, zal nu voornamelijk omschrijvend worden besproken. Voor de uiteindelijke
zakking na 10.000 dagen zal dit geen gevolgen hebben.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
150
De primaire consolidatie zal in de grafiek een consolidatiecurve tot gevolg hebben, zoals aangegeven
in Figuur 103. Deze rode primaire consolidatielijn is schetsmatig getekend. De waarden hiervan zijn
indicatief en niet berekend, maar puur ter indicatie aangegeven. Om het verloop van deze zettingen in
de tijd aan te geven in de primaire zone, wordt vaak gebruik gemaakt van een relatieve grootheid, de
zogenaamde consolidatiecofficint U. Dit is een dimensieloze grootheid die aangeeft hoe ver het
consolidatieproces is voortgeschreden [12]. De waarde van U hangt voornamelijk af van de
samendrukbaarheid, de doortastendheid en de dikte van de beschouwde grondlaag. De waarde van U
varieert van 0 (z = zbegin) to 1 (z = zeind). Als de lijn wordt bekeken van de secundaire zakking, zal
deze na de eerste dag al ruim 25 cm zakking tot gevolg hebben. Vanwege de vertragende werking
van de grondlagen voor de uitstroming van het grondwater zal dit nooit direct het geval zijn, maar zal
het veel geleidelijker gebeuren. Ook zal het gebouw, en daarmee de volledige belasting, niet direct
geplaatst worden, waardoor de zakking ook langzamer zal plaatsvinden. Uit formules (deze worden
hier verder niet besproken) blijkt dat deze toename aan het begin van de zettingen kwadratisch
verlopen, door de toename van de waterspanningen in de ondergrond. Dit is de reden dat deze lijn in
eerste instantie een toenemende steilheid heeft. Deze toename zal plaatsvinden tot ongeveer de helft
van de zakking is bereikt, in de grafiek is dit punt aangegeven als z/2 of t 50%. Vanaf dit moment zal de
steilheid afnemen tot in principe de waterdruk weer 0 zal worden en niet meer uitstroomt. Dit blijkt
echter niet het geval te zijn, zoals dat is beschreven met het secundaire consolidatie-effect. Vanaf dit
moment gaat daarom de grafiek over in de logaritmische rechte lijn van dit effect.
De lijn zoals getekend in de grafiek voor de primaire zakking, zal bepaald moeten worden aan de
hand van de Log(t)-methode volgens Casagrande [12]. Deze methode werkt als volgt. Als het verloop
van de zetting gemeten bij een samendrukkingproef wordt uitgezet tegen de logaritme van de tijd,
ontstaat over het algemeen een kromme zoals de rode lijn in Figuur 103. Er blijkt geen horizontale
asymptoot te zijn, maar een min of meer rechtlijnig verloop van de zakking. Dit verloop is de eerder
berekende tijdsafhankelijke zakking met behulp van de secundaire consolidatie. Er is min of meer
afgesproken dat de eindzakking ten gevolge van de primaire consolidatie kan worden bepaald aan de
hand van de snijpunten van de primaire en secundaire lijn, zoals aangegeven in de figuur op het punt
ts.
Figuur 103. Werkelijk verloop van de zettingen ten gevolge van de primaire consolidatie
Geconcludeerd kan worden dat de exacte zakkingen in het totale tijdtraject niet volledig bekend zijn,
maar dat de eindzakkingen, zoals deze berekend zijn, een juiste indicatie geven voor de totale
zakkingen in het gebied na 30 jaar.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
151
Beddingconstanten
Voor de invoer van de ondersteuningen werken de vlakken van 2 m x 2 m zoals eerder beschreven
als verende ondersteuningen. De ondersteuningen kunnen ingevoerd worden als ondersteunend vlak
(met een beddingconstante) of als verend knooppunt (veerconstante). Voor de verdere berekening
wordt ervoor gekozen om in het midden van ieder vlak (zie Figuur 94) een verende ondersteuning te
plaatsen. Deze verende ondersteuning kan als het ware worden gezien als een van de gelijkmatig
verdeelde funderingspalen over het totale oppervlak. De veerconstanten worden voor ieder
cordinatenvlak berekend aan de hand van:
kv;rep
Fs ;rep
w2
Palen
Een opmerking moet gemaakt worden op het aangenomen palenplan, waarbij in dit geval de
funderingspalen gelijkmatig zijn verdeeld onder de stijve funderingsplaat. In de uiteindelijke
constructie moet een palenplan worden gemaakt aan de hand van de plaats waar de verticale
krachten naar beneden komen, nu is dit uitgesmeerd over het volledige oppervlak. Dit is puur gedaan
om de zakking in de laag van Kedichem aan te tonen. In het uiteindelijke plan zullen niet exact
dezelfde palen gelijkmatig verdeeld onder de gehele fundering aanwezig zijn.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
152
Uit de resultaten in deze figuur valt op te maken dat de zakking verloopt van z = -251 mm tot z = 258.2 mm. Over een totale lengte van de plaat van is een verschilzakking van 7 mm minimaal te
noemen. De stijve funderingsvloer heeft aan de hand van de gevonden veerconstanten inderdaad het
gewenste resultaat opgeleverd van een gelijkmatige zakking. Gemiddeld gezien treedt er een
gelijkmatige zakking over het gehele oppervlak op van z = -254 mm. Deze zakking is aanzienlijk te
noemen, voornamelijk voor het effect op de omgeving. Op de zakking in de belendingen zal ingegaan
worden in paragraaf 6.3.8; Zakkingen van de belendingen.
De zakkingen zoals aangegeven in Figuur 104 zullen nooit optreden. Er zijn een aantal factoren
aangenomen in deze berekening en vereenvoudigde invoer dan in werkelijkheid het geval zal zijn. Drie
van deze factoren zullen kort worden toegelicht.
De funderingspalen zijn in dit geval gelijkmatig verdeeld onder het oppervlak, binnen vlakken van 2 x
2 m2. In werkelijkheid moeten de funderingspalen worden geplaatst aan de hand van de
krachtsafdracht van de bovenstaande constructie. Lokaal kunnen er grote punt- of lijnlasten naar de
fundering worden afgedragen, waardoor er een aantal funderingspalen benodigd zijn om deze
krachten af te dragen. In dit geval is aangenomen dat de funderingsplaat de belastingen volledig zal
herverdelen over het algemene stelsel van funderingspalen. Door de ingevoerde hogere stijfheden aan
de randen van de ingevoerde plaat, zullen de funderingspalen hier hogere reactiekrachten te
verwerken krijgen dan in het midden van de constructie. Dit zorgt voor het uiteindelijke
zakkingverschil met de slappe plaat, waar iedere paal een gelijke belasting krijgt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
153
De belasting is in de berekening gelijkmatig over het totale oppervlak verspreid. In werkelijkheid heeft
het gebouw een schuin dakvlak, waarbij deze van de 23e tot aan de 44e verdiepingsvloer op zal lopen.
Grofweg moet de gelijkmatige belasting worden verdeeld van:
q23
415.6
* 23 285.2kN / m
23 44
Tot
q44
415.6
* 44 545.6kN / m
23 44
Door deze belasting op de plaat te plaatse in plaats van de gelijkmatig verdeelde belasting, zal er een
rotatie optreden in de plaatconstructie. Deze rotatie mag niet groter zijn dan de gestelde inwendige
rotatie binnen een constructie van = 1:300. In Figuur 105 zijn de berekende waarden van de
zakkingen van de stijve plaatfundering weergeven.
Figuur 105. ESA-model voor de zakking van de fundering met oplopende belasting
Aan de hand van de berekening is op te merken dat de zakking aan de minst belaste zijde z = -238.6
mm en aan de zwaarst belaste zijde z = -249.4 mm bedraagt. De verschilzakking hiertussen is
zodoende zverschil = 10.8 mm, wat overeen komt met een rotatie van gemiddeld 1:925, ruim boven de
vereiste waarde van de rotatie.
De belasting is weliswaar verdeeld naar ratio verdiepingsvloeren over het oppervlak van het gebouw,
maar in werkelijkheid klopt ook dit niet geheel. De belastingen zullen veel geconcentreerder naar de
fundering worden afgedragen en niet worden gespreid over het gehele oppervlak. Op de
funderingsplaat moet, aan de hand van de indeling van de constructie, een stelsel van punt- en
lijnlasten worden geplaatst. Dit zal ervoor zorgen dat er binnen de plaat zelf een variatie aan rotaties
zal ontstaan, in plaats van de bekeken gehele plaat. Ook zullen lokaal de zakkingen hoger zijn dan de
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
154
hier berekende waarden. Aangenomen wordt nu dat de hier berekende waarden representatief zijn
voor de algemene gehele zakking voor de laag van Kedichem.
Omdat de plaat oneindig stijf is verondersteld worden, zoals vermeld, de belastingen niet gelijkmatig
verdeeld over de funderingspalen. Een plaat met dergelijke afmetingen (85 m x 52 m), zal echter
nooit volledig stijf kunnen zijn. Ondanks dat deze hier als een plaat is ingevoerd, hangt de stijfheid
hiervan sterk af van de constructie van het gehele gebouw. Voornamelijk de plaatsing en afmetingen
van wanden en kernen zullen sterk meedragen in de totale stijfheid hiervan. Het gedrag van de
constructie zal in werkelijkheid een combinatie zijn van de zakking zoals deze zijn weergeven in Figuur
100 en Figuur 105. Dit vormt een combinatie van een volledig slappe met een volledig stijve
plaatfundering. Hoe stijver de uiteindelijke constructie van het gebouw zal zijn, hoe meer de zakking
zal neigen naar de figuur van de stijve plaatfundering. De maximale zakking zal ook een werkelijke
waarde verkrijgen tussen de maximale waarde van een slappe plaat (z = 372 mm) en een stijve plaat
(z = 249.4 mm).
Voor de nu verdere beschrijving van het funderingsgedrag van het beschreven model,
wordt aangenomen dat het stijve model als uitgangspunt wordt gebruikt. Dit model wordt
voornamelijk gebruikt voor de bepaling van de zakkingen in de laag van Kedichem.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
155
kv;rep
Fd ;rep
w1
kv;rep
3147
1.2*105 [kN / m]
26*103
Hierbij worden deze palen wederom in het beschreven vlakkenstelsel van 2 x 2 m 2 geplaatst. Ook
hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat dit niet het werkelijke palenplan zal zijn, maar een
indicatie ervan. In de ESA-berekening wordt gebruik gemaakt van de stijve plaat, wat ook voor andere
waarden zal zorgen dan het werkelijke geval zal geven. Eerder is berekend dat er minimaal 455 palen
benodigd zijn om de totale verticale belasting op te kunnen vangen. In dit geval zijn er 936 palen
gelijkmatig verdeeld onder deze stijve plaat. Het werkelijke gedrag zal hierdoor aanzienlijk kunnen
afwijken van de waarden die in deze paragraaf met ESA worden berekend. Deze verschilzetting zal in
rekening worden gebracht met een vermenigvuldiging van de totale horizontale uitbuiging ten gevolge
van de rotatie van de fundering met een factor 2. Deze waarde is een pure aanname op basis van het
aantal palen en de stijve plaat. Ondanks dat het werkelijke gedrag nog steeds kan verschillen, zal met
deze aanname worden gerekend in de uiteindelijke stabiliteit en het 2e-orde effect hiervan. Dit wordt
niet in deze paragraaf gedaan, maar in paragraaf 6.4;Stabiliteit.
De windbelasting zelf is berekend in hoofdstuk 5 en bepaald op een gelijkmatige belasting op het hele
gevelvlak van qwind = 1.49 kN/m2. In deze berekening zal de rotatie van de plaat bepaald worden met
dw wind uit de x- en de y-richting op de plaat. Om deze zonder de bovenconstructie op de plaat te
zetten, zal deze als oplopende verticale belasting op de plaat worden geplaatst. Om deze belasting te
kunnen bepalen wordt het moment berekend ten gevolge van de windbelasting op de
funderingsplaat:
1
M win d * qwind * l 2
2
Voor de hoogte l van het gebouw wordt de gemiddelde hoogte aangehouden van 105 m. Dit is niet
helemaal het geval, omdat The Wave oploopt van 70.5 m aan de ene kant tot 139 m aan de andere
kant. Het maximale moment in de funderingsplaat is zodoende:
1
M win d *1.49*1052 8213.6kNm / m
2
In de X-richting wordt dit moment op de plaat ingevoerd als verdeelde belasting van (dit is het koppel
maar wordt gebruikt als ongunstigste geval als oplopende last):
qx richting
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
8213.6
237kN / m 237kN / m
2
*52
3
156
In Y-richting wordt deze belasting op de plaat gezet met een grootte van:
q y richting
8213.6
145kN / m 145kN / m
2
*85
3
Deze belastingen worden over de gehele plaat gespreid, soortgelijk aan de spreiding van alle verticale
belastingen bij de algemene funderingsberekeningen. De belasting komt echter niet gelijkmatig op de
fundering, maar verdeeld over de verschillende stabiliteitselementen. Voor deze berekening wordt dit
echter buiten beschouwing gelaten en zal de hier bepaalde rotatie worden gebruikt voor de verdere
berekening van de stabiliteitselementen ten gevolge van de fundering.
Aan de hand van deze belastingen zijn in ESA (Scia Engineer) de rotaties bepaald ten gevolge van
deze windlasten. Uit deze berekeningen blijkt dat de rotatie in de X-richting bepalend is. Voor deze
richting zal nu de uitkomst worden besproken.
De rotatie in de X-richting van de plaat zijn weergeven in Figuur 106.
In de figuur is te zien dat er een verschilzakking op zal treden van uz = 7,5 mm over de breedte van
de plaat van 52 m. Met de beschreven factor 2, volgt hieruit een totaalzakking van u z;totaal = 15 mm
(klein) over de breedte van de plaat. Hieruit volgt een uitbuiging in de top in X-richting van:
ux;top; fundering
15*139
40mm
52
Deze uitbuiging moet bij de uiteindelijke uitbuiging worden opgeteld. Dit wordt beschreven in
paragraaf 6.4;Stabiliteit.
Zoals aangegeven is deze waarde puur indicatief. De uitbuiging van 40 mm is, ondanks de factor 2 om
aannamen te elimineren, nog steeds gering te noemen. Als deze factor nog groter zou zijn (factor 4),
zorgt dit voor een uitbuiging van 80 mm, deze uitbuiging is nog steeds aannemelijk. Desondanks
wordt er bij de verdere uitwerking van de stabiliteit verder gerekend met de gevonden waarde van
ux;top = 40 mm.
Uit dezelfde berekening in de Y-richting volgt een uitbuiging van de top van uy;top = 18 mm.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
157
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
158
In deze grafiek zijn algemene waarden voor de verticale verplaatsingen uitgezet tegen de afstand van
de omgeving. In de figuur is een maximale verticale verplaatsing van 18 cm uitgezet tegen een
maximale afstand van 50 meter. Uit de berekeningen voor een stijve plaatfundering volgen zakkingen
van z = 23,8 25 cm. Ondanks deze hogere waarden, wordt geacht dat de zakkingen op een afstand
van 20 m toch op een redelijke manier kunnen worden geschat met de grafiek, omdat er een
duidelijke trend te herkennen is. De lijn voor een zakking van 0.25 m is geschat als de aangegeven
rode lijn.
Als nu een afstand van 20 naast de rand van de bebouwing wordt bekeken, is een zakking op dit punt
te vinden van ongeveer z = 5 cm. Wordt nu verondersteld dat deze bebouwing een diepte heeft van
15 m, dan valt op deze extra afstand een restzakking te vinden van ongeveer 2 cm. De interne rotatie
in deze bestaande bebouwing wordt in dit geval 1:500. Voor nieuwbouw voldoet dit aan de eis, maar
uit de praktijk volgt dat het voor bestaande bebouwing teveel wordt geacht.
Ter vergelijkijking wordt het berekende gebied beschouwd van het gebouw Splinter met de slappe
plaatfundering. Op een afstand van 29 meter naast de rand van The Wave, volgde hieruit nog een
minimale zakking van 2 cm. Uit de bovenstaande grafiek zou, bij de berekende zakking van het gebied
van The Wave, op dit punt nog een zakking aanwezig zijn van ongeveer z = ~2.5 cm. Deze waarde
komt redelijk overeen met de gevonden waarden uit de berekeningen van de zakkingen in
voorgaande paragrafen.
De voorlopige conclusie is dat de omgevingsgebouwen op deze manier teveel hinder ondervinden
(inwendige rotaties worden te groot) van de zakkingen in de laag van Kedichem onder the Wave. De
oplossing zal zich vinden in een fundering dieper dan deze laag.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
159
160
6.4 De stabiliteit
In Bijlage I;Hoofdstuk 2;Literatuurstudie staan een aantal methoden beschreven om de stabiliteit in
hoogbouw te realiseren. Het gekozen constructieve ontwerp bestaat, op de verschillende type
verdiepingsvloeren, uit stabiliserende wanden en de twee kernen. Hierbinnen is een onderscheid te
maken tussen de verschillende verdiepingsvloeren:
- De bovenbouw van de 8e t/m 44e verdiepingsvloeren: Hier worden de woningscheidende
wanden gebruikt voor de stabiliteit van het gebouw. Zo nodig moeten de kernen ook gebruikt
worden.
- De parkeerverdiepingen van P-2 t/m de 7e verdiepingsvloer. Deze lagen bevatten niet
dezelfde stabiliserende wanden zoals bij de woonverdiepingen mogelijk is. Via de
overgangsconstructie moeten de belastingen naar andere wanden en de kernen worden
afgedragen.
- De begane grondvloer zal dezelfde stabiliserende elementen moeten bevatten als de onderen bovenliggende aanwezige parkeerlagen.
Uit de algemene normen [NEN 6702] volgt dat het de maximale rotatie van het gebouw niet meer
mag zijn dan:
tot
1
1
*h
*140 280mm
500
500
Dit is de maximale uitbuiging in de top van het gebouw. Het gebouw varieert door het schuine
dakvlak in hoogte, maar de maximale hoogte zal als maatstaf worden aangehouden voor de verdere
berekening voor de haalbaarheid van deze stabiliserende elementen.
De uitbuiging in de top van het gebouw zal voortkomen uit een aantal factoren:
- De rotatie van de fundering t.g.v. de verticale belastingen en de windbelasting
- De uitbuiging van de stabiliteitselementen van de 8 e t/m 44e verdiepingen t.g.v. de horizontale
windbelasting
- De inwendige rotatie van de overgangsconstructie tussen de 7e en 8e verdiepingsvloer
- De uitbuiging van de stabiliteitselementen van de onderste verdiepingen tot de fundering.
- De eventuele horizontale rotatie van het gehele gebouw.
Deze factoren zullen worden beschreven, waarbij er een aanname of een berekening zal worden
gemaakt voor de uitkomsten hiervan.
Allereerst zal de algehele opzet voor de stabiliteit worden besproken, zoals deze is aangegeven in
[Hoofdstuk 4]. Hierbij zullen de subonderdelen worden aangegeven, welke daarna worden berekend.
De stabiliteitselementen op de verdiepingen hebben elk een eigen stijfheid. Deze elementen zullen
ieder onafhankelijk een deel van de windbelasting willen afdragen naar uiteindelijk de fundering.
Onderling zijn deze elementen verbonden met de vloeren op iedere verdieping, waardoor de
elementen in principe op iedere verdieping dezelfde horizontale uitwijking hebben. Op de twee
aanwezige kernen na, zijn de stabiliteitswanden niet in een eenduidige richting op de plattegrond
geplaatst. Dit is voornamelijk het geval voor de verdiepingsvloeren boven de overgangsconstructie
vanaf de 83 verdiepingsvloer. In [Hoofdstuk 3;Belastingen] staan de twee ogenschijnlijk ongunstigste
windrichtingen beschreven. Aan de hand van deze windrichtingen zullen de stijfheden en uitbuigingen
van de verschillende stabiliteitselementen worden berekend en gecontroleerd.
De hierboven aangegeven onderdelen staan als vereenvoudigd mechanicaschema aangegeven in
Figuur 109. De stijfheid van de fundering is hier aangegeven als een rotatieveer met een stijfheid C.
Deze stijfheid zal in een later stadium aan de hand van de berekende waarden worden bepaald. Dit
zal ook de basis zijn voor het bepalen van het 2 e-orde effect ten gevolge van deze fundering. Tussen
de 7e en 8e verdiepingsvloer bevindt zich de 2 m dikke plaatconstructie. Deze plaat is in werkelijkheid
niet oneindig stijf, maar de wanden zullen enige rotatie ondervinden ten gevolge van de inwendige
rotaties in de plaatconstructie. In feite is de rotatieveerstijfheid voor deze overgangsconstructie voor
iedere wand verschillend, door de variatie aan oplegpunten onder deze plaatconstructie. Dit zal echter
worden geschematiseerd en in de uitwerking hiervan worden besproken [paragraaf 6.4.1].
In de figuur is eveneens de maximale uitbuiging van 280 mm aangegeven. De twee verdiepingen van
de kelderconstructie zijn niet meegenomen in de totale hoogte van het gebouw. De reden hiervan is
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
161
dat deze twee keldervloeren zich onder maaiveld bevinden en zijdelings ondersteund worden, dit zal
worden besproken in [paragraaf 6.4.3.1]. Om de invloed hiervan te verwaarlozen wordt voor de
fundering gesteld dat deze zich direct onder maaiveldniveau bevindt, waarmee de verdere stabiliteit
wordt berekend.
De stabiliteit zal in principe voor iedere wand onafhankelijk moeten worden berekend vanwege de
variatie en positionering hiervan. De verschillende onderdelen voor de totale invloed zullen
onafhankelijk worden uitgewerkt, waarna alle gevonden waarden moeten worden samengevoegd en
opgeteld om tot de uiteindelijke maximale uitbuiging van het geheel te komen. Binnen het uitwerken
kunnen er al tussentijdse aanpassingen plaatsvinden als wordt ondervonden dat de individuele
uitbuigingen te groot zullen zijn. De volgorde waarin de drie onderdelen uit het schema hierop
volgend zullen worden uitgewerkt is:
De rotatiestijfheid van de fundering
De stabiliteitselementen van de 8e-44e verdiepingsvloer en de overgangsconstructie
De stabiliteitselementen van de begane grond t/m de 7e verdiepingsvloer
Na het samenvoegen van de gegevens zal de invloed van het 2 e-orde effect worden beschreven op de
totale uitbuiging. Pas als de uitwerking van de stabiliteit voor het aangenomen conceptontwerp
compleet is, zal er besloten worden of er additionele maatregelen genomen moeten worden om aan
de eisen voor uitbuiging te voldoen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
162
tan( )
ux;top
L
[rad ]
M rep
C fundering
C fundering
M rep
1
M rep * qw in d * l 2
2
Door het invullen van de waarde wordt de rotatieveerstijfheid gevonden voor de X-richting van het
model van de funderingsplaat:
40
140*103
x 2.86*104 [rad ]
tan( )
1
M rep *1.49*85*1052 698158kNm
2
M rep
698158
C fundering
2.441*109 [kNm / rad ]
4
C fundering
2.86*10
In deze berekening is voor het moment op de fundering gebruik gemaakt van een gemiddelde hoogte
van het gebouw van l = 105 m vanwege het schuin oplopende dakvlak.
Aan de hand van deze rotatieveerconstante van de fundering kan vervolgens de knikfactor voor het
uit te werken 2e-orde effect worden bepaald aan de hand van de formule:
nf
2* C f
Ftotaal * l
Met de gevonden waarde voor Cf en de totale belasting in de uiterste grenstoestand Fugt = 2.144.445
kN (zie Gewichtsberekening), wordt deze waarde:
nf
2*2.441*109
16.25
2.144.445*140
Het totale gewicht wordt hier gebruikt, omdat er hier verondersteld wordt dat deze volledig op alle
stabiliteitselementen samen komt te staan. In de berekening is de rotatie van de volledige fundering
gebruikt, waar uiteindelijk ook de volledige belasting op komt te staan.
Deze berekening kan ook voor de Y-richting worden bepaald. In de hiervoor bepaalde rotatie zijn de
gegevens voor de uitbuiging in de X-richting bepaald. Omdat deze richting de bepalende richting is,
wordt er verondersteld dat de uitbuiging aan de top ten gevolge van de rotatie van de fundering in de
Y-richting eveneens u = 40 mm bedraagt. Deze uitbuigingen moeten bij de uitbuiging van de
stabiliteitselementen worden opgeteeld voor de bepaling van de totale uitbuiging.
Het 2e-orde effect moet in een later stadium worden berekend met de gevonden waarde n f = 16.25.
De uitbuiging zal vermenigvuldigd worden met de waarde voor dit effect.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
163
Figuur 110. Vereenvoudiging van de oplegpunten voor de wanden van de 8e 44e verdieping
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
164
op de plaat staan, is geen vaste afstand te vinden voor deze steunpunten ten opzichte van de
wanden. Deze plaatsing ten opzichte van elkaar is te zien in Figuur 79 van Hoofdstuk 6.2; De
constructieve haalbaarheid van de overgangsconstructie. In Figuur 110 is dit in voor een
representatieve wand vereenvoudigd tot een mechanicaschema met twee oplegpunten (rechter zijde
van de figuur). Te zien is dat er een variabele afstand tussen de steunpunten onder de
overgangsconstructie en een variabele hoogte voor de wanden is aangegeven. Elke wand zal,
afhankelijk van zijn afmetingen, zijn eigen stijfheid EI wand bezitten, maar ook de overgangsconstructie
zal een eigen stijfheid hebben. Ten gevolge van deze stijfheid en de posities van de oplegpunten zal
de plaat inwendig willen roteren en de wand laten uitbuigen. Dit is aangegeven in Figuur 111.
Figuur 111. De opzet voor de totale uitbuiging van de wanden boven de overgangsconstructie
In deze figuur is aangegeven hoe het schema op te delen is in twee aparte onderdelen, de uitbuiging
in de top ten gevolge van de rotatie in de overgangsconstructie en de uitbuiging ten gevolge van de
stijfheid van de wand zelf.
De verplaatsingen in de top van het gebouw ten gevolge van deze invloeden zal aan de hand van
deze schemas worden berekend. Hierbij wordt verondersteld dat de kernen op eenzelfde manier
wordt geschematiseerd.
u plaat ;top
2.6
*108000 31mm
9000
Deze waarde zal echter kleiner zijn ten gevolge van de stijfheid van de wand op de plaatconstructie.
Uitgaande van dit gegeven wordt voor het verdere vervolg aangenomen dat de maximale uitbuiging in
de top van het gebouw ten gevolge van deze overgangsconstructie een waarde van u z;plaat;top = 15
mm zal krijgen, dus ongeveer de helft van de gevonden waarde. Als het zakkingfiguur in hoofdstuk
6.2 echter wordt bekeken, is te zien dat deze vervormingen in de plaat maar zeer lokaal optreden en
op de meeste wanden geen invloed zullen hebben. Deze vervormingen zullen dus niet de bepalende
factor vormen voor de totale uitbuiging van het gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
165
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
166
In de figuur is te zien dat voor iedere wand een oplegging met een eigen veerstijfheid is opgenomen.
De reden hiervan is dat iedere wand een eigen stijfheid heeft en daarmee een eigen uitbuiging zal
hebben. Afhankelijk van deze stijfheid kan de wand een reactiekracht opnemen ten opzichte van de
totale windbelasting. Door geen vaste steunpunten te gebruiken voor iedere wand, wordt zodoende
de belasting beter herverdeeld over de stabiliteitselementen. De stijfheid van de ligger wordt op
oneindig gesteld, omdat dit de dikke plaatconstructie betreft welke schijfwerking zal ondervinden.
6.4.2.3.1
De stijfheid kan per wand worden bepaald, waarna deze in de juiste hoek haaks op de beschouwde
windrichting kan worden ontbonden.
Voor het bepalen van de stijfheid EI van
een wand in de richting haaks op de
windbelasting, moet deze worden
ontbonden zoals dat globaal is
aangegeven in Figuur 113. In deze figuur
is een willekeurige stabiliteitswand
aangegeven met de parameters:
- d = dikte element
- b = lengte van het element
- EI = stijfheid element
De wand staat onder een hoek t.o.v. de
aangegeven y-as (de windrichting).
Om deze wand uit te drukken in deze
richting wordt gebruik gemaakt van de
volgende relaties:
by b *cos y
dy
Iy
d
cos y
d y * by 3
12
d * b3
*cos 2 y
12
Figuur 113. Verdraaien van de hoofdas
Als het gebruikelijke traagheidsmoment van een wand bepaald is, kan de representatieve waarde dus
eenvoudig berekend worden door het te vermenigvuldigen met een factor cos 2 . Dit is Het
traagheidsmoment ten gevolge van de sterke richting van het element. Door de hoekverdraaiing van
het element, gaat echter ook de stijfheid van de zwakke as meetellen, waarbij de breedte en lengte
van het elementen omdraaien in de formule. Het deel van het traagheidsmoment wordt bepaald door:
bx d *sin y
dx
b
sin y
Ix
d x * bx 3 b * d 3
*sin 2 y
12
12
Het totale traagheidsmoment onder invloed van een hoek wordt bepaald door het optellen van deze
twee onafhankelijke waarden. Voor deze elementen wordt gesteld dat het gedeelte van het
traagheidsmoment in de zwakke richting van dusdanig kleine invloed is (tot 45o), dat deze voor de
verdere berekening zal worden verwaarloosd.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
167
Als voorbeeld wordt nu wandnummer 3 uit Figuur 112 genomen. Deze wand staat onder een hoek
= 31o t.o.v. de windrichting. Met een dikte d = 300 mm en een lengte van b = 9000 mm, volgt uit
voorgaande relaties dat deze wand in de y-richting een traagheidsmoment heeft van:
Iy
d y * by 3
12
300*90003
*cos 2 31 1.34*1013 mm4
12
d x * bx 3 9000*3003
Ix
Er wordt nu uitgegaan van een betonsterkte C35/45 met een elasticiteitsmodulus in ongescheurde
fase van E = 33.500 N/mm2. Met deze elasticiteitsmodulus kan alleen gerekend worden als de
verticale spanningen ten gevolge van de statische belasting in de wand groter zijn dan de
trekspanningen ten gevolge van de windbelasting. Deze aanname kan niet zonder meer worden
gemaakt, maar zal gecontroleerd moeten worden. Voor deze controle zal eveneens de beschouwde
wand 3 worden gecontroleerd op deze spanningen.
In Bijlage I;Hoofdstuk 6.2 is de belasting op deze wand bepaald op 6280 kN/m over een lengte van
9000 mm. Deze belasting geeft een drukspanning in de wand met een waarde:
druk ;statisch
6280*1000
20.93N / mm2
1000*300
Ten gevolge van de windbelasting zal er een moment onderin de wand (ter plaatse van de
overgangsconstructie) ontstaan, welke een trek en een drukkracht in de wand (koppel) als gevolg
heeft, zoals in Figuur 83 al is aangegeven bij de berekening van de plaatconstructie. Voor deze
berekening moet de belasting bepaald worden die door de wand wordt opgevangen. Als nu
vooruitgekeken wordt naar de resultaten, zal blijken dat deze wand een aandeel van de windbelasting
zal opnemen van 4,11 kN/m. Aan de hand van het moment kan de zodoende het koppel als schuin
oplopende belasting worden berekend en zodoende de spanning. De controle of deze spanning lager
is dan de spanningen ten gevolge van de drukspanning is:
1
1
M wind * qwind * l 2 * 4.11*1082 23969.5kNm
2
2
23969.5
qoplopend
3994.9kN 3994.9kN
2
*9
3
3994.9*103
trek ;wind
13.3N / mm 2
1000*300
trek ;wind druk ;statisch 13.3N / mm 2 20.9 N / mm 2
Hieruit blijkt dat deze controle grofweg voldoet, waardoor verder gerekend zal worden met de
ongescheurde fase voor een betonkwaliteit C35/45.
De totale stijfheid van wandnummer 3 in het gebouw wordt zodoende:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
168
6.4.2.3.2
In dit gedeelte zal wordt beschreven hoe de stijfheid per wand bepaald is. Iedere wand zal een
percentage van de totale windbelasting qw opnemen, afhankelijk van zijn veerstijfheid. Deze
veerstijfheid zal voor iedere wand bepaald worden door op deze wanden onafhankelijk een
gelijkmatige, fictieve kracht van 1 kN/m te zetten. Door met deze
fictieve kracht de uitbuiging van iedere wand op dezelfde hoogte
te bekijken, kan de veerstijfheid k per wand worden bepaald. De
laagste wanden hebben een maximale hoogte van h = 48000
mm. Dit zal het referentiepunt worden voor de uitbuiging van alle
wanden tijdens de verdere berekening. Het vereenvoudigde
schema voor de wanden op een hoogte van 48000 mm is
weergeven in Figuur 114. In het schema is de wand ingeklemd
beschouwd op de overgangsconstructie. De wand zal een
uitbuiging ondergaan door de windbelasting (hier fictief: 1kN/m)
over de volledige hoogte. Voor de wanden die hoger zijn dan
deze beschouwde 48000 mm, zal er een reactiekracht en een
moment aanwezig zijn op dit punt vanwege de windbelasting
boven dit punt.
De uitbuiging in de top van iedere wand kan worden berekend
aan de hand van de formule:
top;wand
qw; fictief * h 4
8EI y
top;wand 3
1.0*1080004
37.9mm
8*4.49*1017
De horizontale uitbuiging van de wanden op 48000 mm hoogte kan bepaald worden door een
combinatie van vergeet-mij-nietjes:
h48000;wand
Fl 3
Ml 2 qw; fictief h
3EI y 2 EI y
8EI y
Hierin zijn de factoren voor de belasting F, het moment M en de windbelasting in rekening gebracht
voor een aan n zijde ingeklemde staaf.
Voor wand 3 volgt hieruit op een hoogte van 48000 mm een fictieve uitbuiging van = 8.70 mm. In
de EXCEL-sheet in Bijlage I;Hoofdstuk 8.2 is deze berekening voor iedere wand en de twee kernen
opgenomen. Nu voor iedere wand de uitbuiging op dezelfde hoogte bekend is ten gevolge van een
gelijke belasting, kan de veerstijfheid van de wand worden berekend. Deze fictieve veerconstante van
elke wand kan worden berekend aan de hand van de formule:
kwandx
Ffictief
u fictie;wandx
169
6.4.2.3.3
Terugkoppelend naar Figuur 112 aan het begin van deze paragraaf, zijn nu de waarden van de
veerstijfheden voor de oplegpunten bepaald. Door nu ook voor deze ligger gebruikte maken van een
fictieve belasting van q = 1 kN/m, kunnen de oplegreacties in alle steunpunten worden berekend.
Deze berekening is gemaakt voor de schuine ligger met een lengte van 98.9 m, zoals deze in de figuur
is getekend.
Voor de ingevoerde ligger zelf is gebruik gemaakt van een oneindige stijfheid EI, omdat dit de vloeren
betreft. Voor deze vloeren wordt er van uitgegaan dat dit relatief te realiseren is door middel van
schijfwerking binnen de vloeren. Door de keuze van breedplaatvloeren is de benodigde wapening
eenvoudig aan te brengen.
Uit voorgaande berekeningen voor de veerstijfheden van de wanden bleek dat de wanden die onder
een hoek > 60o ten opzichte van de wind staan, een dusdanig kleine stijfheid hebben dat deze niet
worden gebruikt voor de verdere berekening van de reactiekrachten hierop. Ondanks dat deze
wanden een kleine kracht zullen opnemen, wordt verondersteld dat deze verwaarloosbaar zijn ten
opzichte van de overige reactiekrachten op de wanden.
De berekening van de oplegreacties is gemaakt met behulp van het programma Technosoft: Liggers.
In Bijlage I;Hoofdstuk 8.3 zijn de resultaten van de berekening in dit programma opgenomen. De
oplegreacties zijn voor de betreffende wanden eveneens opgenomen in de EXCEL-sheet in de bijlage.
Voor de beschouwde wand 3 volgt een reactiekracht van Freactie = 2.78 kN ten gevolge van de
fictieve belasting op de ligger. Gezien het feit dat de totale belastingsresultante van de fictieve
windbelasting Ffictief;res. = 98.9 * 1 = 98.9 kN bedraagt, is het percentage van de opgenomen kracht
voor de betreffende wand eenvoudig te berekenen:
Percentage
2.78
*100 2.81%
98.9
Deze stijfheidspercentages zijn voor iedere wand eveneens opgenomen in de betreffende EXCEL-sheet
in de bijlage.
Deze voorgaande berekeningen hebben gevolg dat het percentage van de belastingopname per wand
of kern bekend is. Door de totale windbelasting op deze wanden te zetten, kan hiervan met behulp
van dit percentage het deel worden bepaald, wat wordt opgenomen voor de betreffende wand.
Met behulp van de windbelasting [zie Hoofdstuk 3] in de noordwestelijke richting van qw = 1.49
kN/m2, komt er op de wanden grofweg een belasting staan van qw;rep = 1.49 * 98.9 = 149 kN/m.
Als nu met behulp van de percentages de belasting wordt bepaald die door wandnummer 3 wordt
opgevangen, volgt hieruit:
qw; perc;wand 3
2.81
*149 4.19kN / m
100
6.4.2.3.4
Met de werkelijk bepaalde belastingen op de onafhankelijke wanden kan nu op vrij eenvoudige wijze
de maximale uitbuiging in de top van de wanden worden bepaald. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
de hiervoor (vorige pagina) aangegeven formule voor de uitbuiging in de top ten gevolge van een
gelijkmatig verdeelde belasting bij een aan n zijde ingeklemde staaf.
Als dit wordt gedaan voor de beschouwde wand 3, volgt hieruit een maximale uitbuiging op 108 meter
hoogte van:
top;wand 3
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
4.19*1080004
158.75mm
8*4.49*1017
170
Deze waarde voor de uitbuiging is direct al vrij hoog te noemen, 63% van de totale maximale
uitbuiging van 280 mm. Dit is wederom voor alle wanden en kernen opgenomen in de sheet, waaruit
ook blijkt dat de beschouwde wand de grootste horizontale verplaatsing zal hebben.
De maximale horizontale verplaatsingen voor de wanden in de top van iedere wand is samengevat in
Tabel 30. Deze waarden zijn dus niet op eenzelfde hoogte bepaald in dit geval.
Tabel 30. Maximale uitwijkingen in de toppen van de wanden volgens de indeling
Wandnr.
2
3
4
5
6
7
8
[mm]
149.4
158.75
146.92
139.77
127.95
89.16
82.48
6.4.2.3.5
Wandnr.
9
14
15
16
17
18
19
[mm]
29.27
22.52
25.2
71
103.49
113.33
124.78
Wandnr.
20
21
22
23
24
Kern 1
Kern 2
[mm]
132.81
8.95
5.62
5.04
4.32
114.45
151.31
Voor de invloed van de rotatie in het vlak van het gebouw ten gevolge van de windbelasting, moet de
verplaatsing van de stabiliteitselementen op een zelfde hoogte worden bekeken. Ter indicatie wordt
zodoende de verplaatsingen van de wanden op een hoogte van 48 m berekend. Deze waarden voor
de wanden zijn opgenomen in de EXCEL-sheet in Bijlage I;Hoofdstuk 8.2. In Figuur 115 zijn deze
waarden over de lengte van de beschouwde diagonaal uitgezet.
35,00
30,00
25,00
20,00
15,00
10,00
5,00
0,00
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,0
In deze grafiek is de linkerzijde het hoge deel van het gebouw (noordelijke deel) en de rechterzijde
het lage deel (zuidelijke deel) van The Wave. Wat hieruit duidelijk blijkt is dat er een rotatie optreedt
ten gevolge van een aantal factoren:
De hogere belasting vanwege de grotere hoogte van het gebouw.
Meerdere wanden dicht bij elkaar geschematiseerd ter plaatse van het lagere deel (zie ook
Figuur 112)
Kleinere kern aanwezig ter plaatse van de hogere zijde van het gebouw
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
171
Uit de figuur blijkt dat er aan de lage zijde van het gebouw vanaf de overgangsconstructie tot aan de
top op 48 m hoogte maar een minimale verplaatsing op zal treden van laag = 4.5 mm. Dit in
tegenstelling tot de verplaatsing aan de hoge zijde van het gebouw met een verplaatsing van hoog =
38 mm. Ten gevolge van dit verschil is er dus een rotatie binnen het gebouw opgetreden van
ongeveer 33.5 mm over een lengte van 98.9 m, dus ongeveer = 1:3000. Deze rotatie is
aanvaardbaar te noemen en zal hiermee een redelijk aandeel vormen in de totale uitbuiging van het
gebouw.
6.4.2.3.6
Voor de andere, mogelijk bepalende windrichting zoals deze is bepaald in [Hoofdstuk 3], is eenzelfde
berekening gemaakt als degene die hiervoor is uitgelegd. Deze EXCEL-sheet is bijgevoegd in Bijlage
I;Hoofdstuk 8.3 & 8.4.
Samengevat volgt hieruit dat er een maximale verplaatsing in deze richting op zal treden van
ongeveer y;max;top = 145 mm en een rotatie van de plattegrond van 20 mm.
Deze waarden vallen lager uit dan de gevonden waarden in de andere richting, waardoor wordt
gesteld dat de hiervoor uitgewerkte richting bepalend zal zijn voor de bovenbouw boven de
overgangsconstructie. Beide richtingen zijn wel van belang voor het totale gedrag van de constructie
inclusief de lagen onder deze overgangsconstructie. Afhankelijk van de stijfheid hiervan in beide
richtingen zal er een kritische richting uitkomen welke moet voldoen aan de maximale uitbuiging van
het gebouw. Er wordt nu aangenomen dat de berekende en uitgewerkte richting de bepalende
richting zal zijn voor de verdere berekening van de stabiliteit van het gebouw. De volledige berekening
voor deze uitbuiging is dan in het vervolg ook alleen maar opgenomen in het rapport.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
172
173
horizontale verplaatsing aan de top bij de overgangsconstructie een rotatie op zal treden. Deze rotatie
zal moeten worden vermenigvuldigd met de lengte van de bovenstaande constructie, waardoor deze
eveneens een extra uitwijking zal krijgen. Ten gevolge van de belasting over de hoogte van de
constructie boven de overgangsplaat, dient er voor deze berekeningen een representatieve belasting
en een representatief moment worden geplaatst. Deze belastingen en momenten zijn in principe
afhankelijk van de hoogte van het gebouw op de betreffende positie en de plaats van de
bovenstaande stabiliserende elementen. Verondersteld wordt nu dat er in de overgangsconstructie
een volledige herverdeling van de belastingen plaatsvindt, waarbij wordt uitgegaan van de
gemiddelde hoogte van het gebouw.
De berekening zal wederom in stappen worden beschreven, maar omdat deze vrijwel hetzelfde zijn als
in de voorgaande paragraaf voor de 8e verdiepingsvloer en hoger, zullen ze minder uitgebreid zijn.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
174
6.4.3.2.1
Net als in voorgaand geval kan voor iedere wand de stijfheid worden bepaald ten opzichte van de
beschouwde windrichting. Hiervoor moeten wederom de hoeken worden bepaald ten opzichte van
deze windrichting. De hoeken van de hier, in eerste instantie, beschouwde stabiliteitselementen zijn in
een figuur opgenomen in Bijlage I;Hoofdstuk 8.6. De traagheidsmomenten voor de gecombineerde
stabiliteitselementen zullen berekend moeten worden met behulp van Steiner. Als voorbeeld hiervan
wordt het traagheidsmoment bepaald voor de wandcombinatie direct naast de grote kern.
Voor dit stabiliteitselement wordt het traagheidsmoment berekend in de Y-richting, waarna het wordt
vergeleken in de richting op de wind. Met behulp van Steiner wordt de Iy bepaald op:
3
b
*h
bwand * hwand 3
2* zijwand zijwand b * h * z 2
12
12
I y ;totaal
10000*3003
400*150003
2*
10000*300*37502
12
12
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
175
Zoals uit Figuur 113 al is gebleken, veranderen bij het verdraaien van de beschouwde as, de lengte en
breedte (fictief) van het element. Voor het samengestelde element is dit indicatief aangegeven in
Figuur 120.
In de figuur is te zien dat de beschouwde windbelasting op een hoek van 32 o staat ten opzichte van
het element. Het zwaartepunt van het gedraaide element blijft op dezelfde positie, allen de waarde
voor b, h en z veranderen voor de voorgaande berekening, waarbij de sterke as van de elementen
ook een aanzienlijke invloed zal gaan uitoefenen op de gehele stijfheid. De berekening is hieronder
per element aangegeven, waarna de gehele stijfheid is berekend.
In principe heeft de stijfheid in de zwakke richting een geringe invloed op de totale stijfheid van dit
element. Omdat de flenzen in deze richting wel mogelijk een aanzienlijke invloed zullen hebben, wordt
deze richting wel meegenomen in de berekening. Ter indicatie is voor dit element de fictieve
verandering van de breedte en lengte aangegeven in de sterke richting:
471.7mm
cos cos 32
Voor de zwakke richting is deze berekening hetzelfde, met het verschil dat h en b worden omgedraaid
en de sinus wordt gebruikt. De totale stijfheid van dit element wordt nu berekend door het optellen
van deze twee richtingen:
b * h3
h * b3 2
cos 2
sin
12
12
400*150003
15000* 4003 2
I'
cos 2 32
sin 32 8.09*1013 mm4
12
12
I'
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
176
Dit element kan een aanzienlijke invloed hebben op de totale stijfheid uit zowel zijn zwakke, als sterke
richting. In zijn zwakke richting zal het element een lage stijfheid hebben, maar een aanzienlijke
invloed op het geheel hebben ten gevolge van de regel van Steiner. Dit is in zijn sterke richting niet
het geval, maar de stijfheid is hier vanzelfsprekend al hoger. Deze drie invloeden zullen gezamenlijk
de stijfheid van dit element vormen.
h * b3
10000*3003
cos 2
cos 2 32 1.62*1010 mm4
12
12
3
b*h
300*100003 2
I x ' ( sterk )
sin 2
sin 32 7.02*1012 mm4
12
12
I y ' ( zwak )
Hieruit blijkt dat de stijfheid door de hoekverdraaiing vanuit de sterke richting vele malen groter is dan
de stijfheid uit de zwakke richting voor het individuele element. In deze zwakke richting heeft het
element echter nog het traagheidsmoment van Steiner. Deze zal bepaald moeten worden aan de hand
van de nieuwe afmetingen van het element in deze richting en de gedraaide afstand tot het
zwaartepunt van het element:
11791.78mm
cos cos 32
I steiner b '* h '* z '2 254.4*11791.78*(3750*cos 32 0.5* b ') 2 2.796*1013 mm4
Opgeteld geeft dit een waarde van:
Deze totale stijfheid wordt vervolgens bepaald door het optellen van de verschillende elementen:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
177
6.4.3.2.2
De bepaling van de veerstijfheden van deze elementen wordt op dezelfde manier gedaan als in het
voorgaande geval voor de constructie boven de overgangsconstructie. Hierbij wordt ook een fictieve
gelijkmatige belasting van qfictief = 1kN/m op ieder stabiliteitselement geplaatst. Ondanks dat er boven
aan de stabiliteitselementen een moment en een puntlast aanwezig zullen zijn, wordt verondersteld
dat de fictieve gelijkmatig verdeelde belasting voldoende is om het stijfheidspercentage van de
elementen te bepalen. Ten gevolge van de belasting gaan de individuele elementen uitbuigen, aan de
hand van deze uitbuigingen kan de veerconstante worden bepaald. De waarden voor de
veerstijfheden zijn opgenomen in de EXCEL-sheet in Bijlage I;Hoofdstuk 8.7.
6.4.3.2.3
In Bijlage I;Hoofdstuk 8.7 is een Matrixframe berekening opgenomen voor de berekening voor de
verdeling over de verschillende stabiliteitselementen onder opnieuw een fictieve belasting op de
diagonaal als ligger. Dit is eveneens op een zelfde manier gedaan als voor de bovenconstructie, alleen
met een ander programma (niet beschikbaar). De uitkomsten zijn echter hetzelfde. Voor de ligger is
nu een lengte gebruikt tot aan het gedeelte waar SKVR gepositioneerd is. Ondanks dat er hier
kolommen geplaatst zullen worden welke de verticale reactiekrachten op zullen vangen, zullen deze
geen invloed hebben op de horizontale stabiliteit zoals deze hier wordt bepaald voor deze onderste
lagen. De verkortingen van deze kolommen kunnen wel invloed uitoefenen op de totale uitbuiging van
de wanden van de bovenliggende lagen. Hieronder volgt een korte berekening op de invloed hiervan:
F * L 1461*103 * 25500
1.3mm
E * A 210.000*138600
2*1.3
utop ;elas
*108 5.4mm
52
wel
Hierin is het totale windmoment globaal verdeeld over de kolommen. Deze belasting is enigszins hoog
aangenomen en hierbij is geen statische belasting opgenomen omdat verondersteld wordt dat deze
overal een gelijke elastische verkorting zal geven. Ten gevolge van het windmoment zal er een
uitbuiging in de top ontstaan van 5 mm, welke zoals vermeld te ruim is berekend. Om deze reden
wordt de invloed van de rotatie in de top ten gevolge van de elastische verkorting in de stalen
kolommen van de parkeergarages verwaarloosbaar verondersteld.
Met behulp van deze uitkomsten kunnen de stijfheidspercentages voor ieder element bepaald worden.
Aan de hand van deze percentages zullen de werkelijke verdeelde belasting, de puntlast en het
moment over de wanden worden verdeeld. De stijfheidverhoudingen en de uitkomsten uit het
liggerprogramma zijn opgenomen in de EXCEL-sheet in Bijlage I;Hoofdstuk 8.8.
Voor de verdere verdeling van de drie aanwezige belastingen moet een kleine opmerking worden
geplaatst. De gelijkmatig verdeelde belasting op de constructie onder de overgangsplaat wordt weer
qwind = 149 kN/m gebruikt, zoals deze is bepaald in [H4: Wind]. De puntbelasting en het moment
boven in ieder element moeten nog worden bepaald. Voor deze bepaling wordt uitgegaan van een
gemiddelde hoogte van het gebouw van 105 m. In werkelijkheid zal door het schuine dakvlak de
belasting oplopen vanaf de 23e t/m de 44e verdieping op 139.5 m hoogte. Er wordt nu gerekend met
een waarde van de maximale belasting op 139.5 m door deze op de gemiddelde hoogte te zetten. Ter
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
178
105 25.5
M rep;wind ;h25500 11845.5*
417553.8kNm
2
Deze twee berekende belastingen zijn de totale belastingen op de hoogte van h = 25,5 m van het
gebouw, de positie waar de overgangsconstructie zich bevindt. Deze belastingen zullen zich verdelen
over de stabiliteitselementen aan de hand van de stijfheidpercentages hiervan. Deze verdeling per
element is opgenomen in de EXCEL-sheet in Bijlage I;Hoofdstuk 8.8.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
179
6.4.3.2.4
h25500;wand
Fh3 Mh 2 qw h 4
3EI y 2 EI y 8EI y
Op een zelfde wijze kan aan de hand van deze belastingen de rotatie in de overgangsconstructie
onder invloed van deze elementen worden berekend aan de hand van:
h 25500;wand
Fh2 Mh qw h3
2 EI y EI y 6 EI y
Ook deze rotatie zijn per wand opgenomen en berekend in de EXCEL-sheet. De uitkomsten van deze
uitbuigingen en rotaties uit de berekeningen zijn hieronder samengevat in Tabel 31.
Tabel 31. Resultaten voor de horizontale verplaatsing en rotaties door windebelasting op de constructie onder de
overgangsconstructie
Wand/kern
Wand 1
Wand 2
Wand 3
Kern 1
Wand 4
Wand 5
Kern 2
Wand 6
Wand 7
Wand 8
Horizontale verplaatsing
[mm]
15.63
14.72
12.60
13.63
8.67
7.83
5.33
6.76
1.84
1.34
Horizontale rotatie: =
14.3 mm
1.10E-3
1.04E-3
0.89E-3
0.96E-3
0.619E-3
0.553E-3
0.376E-3
0.4772E-3
0.13E-3
0.096E-3
Aan de lage kant van het gebouw bevinden zich de meest stijve constructie-elementen. Dit heeft tot
gevolg dat het gebouw zich aan deze zijde veel stijver zal gedragen dan de hoge zijde met de minder
stijve elementen in de onderbouw. Op zichzelf is dit niet logisch, maar vanwege de
breedteverhoudingen van het gebouw aan de noord- en zuidzijde is dit onontkoombaar. Aan de hoge
zijde is het gebouw namelijk ruim twee maal zo smal als bij de brede kant van het gebouw. Als de
horizontale verplaatsingen van de elementen niet te groot worden is dit geen probleem, het gevolg is
echter wel dat het gebouw ook op deze hoogte al enigszins zal roteren. Uit bovenstaande tabel blijkt
dan ook dat de hoge zijde ten opzichte van de lage zijde een rotatie zal krijgen van 14.3 mm, wat
zeer gering wordt beschouwd. Deze extra rotatie heeft wel tot gevolg dat er een grotere inwendige
rotatie op zal treden met de gevolgen voor de totale verplaatsing in de absolute top van The Wave
van dien. Dit zal in de volgende paragraaf worden besproken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
180
Figuur 121. Factoren die van invloed zijn op de totale verplaatsing in het gebouw
Uit de berekeningen is gebleken dat de horizontale verplaatsingen ten gevolge van de windrichting uit
noordwest de bepalende zijn. Voor deze richting wordt de totale 1e-orde uitbuiging dan ook bepaald.
Voor deze totale uitbuiging rest enkel nog de relatief eenvoudige optelsom van de voorgaand
berekende onderdelen voor de uitbuiging. Hierbij is de uitbuiging in de top van het gebouw het meest
belangrijk met een maximale waarde van max = 280 mm. Deze maximale uitbuiging is echter inclusief
een 2e-orde effect, een factor waar tot nu toe nog geen rekening mee gehouden is. Desondanks
wordt de maximale uitbuiging nu berekend zonder deze factor, waarna een conclusie wordt getrokken
voor deze uitbuiging. De totale uitbuiging wordt nu ter indicatie berekend voor de kern aan de hoge
zijde van het gebouw (8500 mm x 6500 mm, wanddikte 300 mm) zal nu worden bepaald, omdat deze
tot aan de bovenzijde van het gebouw op 139 m zal doorlopen. De losse elementen en de optelsom
zijn opgenomen in Tabel 32.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
181
307.1 [mm]
Uit deze berekening volgt dat de totale maximale uitbuiging van het gebouw al met de 1e-orde
uitbuiging wordt overschreden. Dit betekent dat het 2e-orde effect hier ook nog bij opgeteld zal
moeten worden. Dit 2e-orde effect zal in een later stadium worden berekend, maar wordt nu op een
factor 1.2 gesteld. Met invloed van dit 2e-orde effect volgt hieruit dat de totale horizontale uitbuiging
van het gebouw (in dit geval de hoogste kern) een waarde krijgt van:
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
In de figuur zijn de horizontale verplaatsingen van alle stabiliteitselementen uitgezet tegen de positie
waarop deze zich bevinden op de lengtediagonaal uit Figuur 110. Deze lijn is weergeven als de
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
182
golvende lijn (rood), waardoorheen een trendlijn is getekend ter indicatie van het werkelijke gedrag.
Uit de figuur blijkt op deze hoogte de maximale uitwijking max;h=70.5 = 96 mm te bedragen, wat
beduidend kleiner is dan de uiteindelijke waarde op een twee maal zo grote hoogte. De rotatie van
het gebouw op deze hoogte bedraagt ongeveer = 36 mm. In Figuur 123 is dit weergeven in de
plattegrond om e.e.a. duidelijker te maken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
183
1
ntotaal
1 1
n f nk
De waarde voor het knikgetal van de fundering is al bepaald en gesteld op n f = 16.25 (Zie 6.4.1). Het
knikgetal voor de bovenbouw zal bepaald worden aan de hand van een representatieve waarde voor
de uitbuiging door het 1e-orde effect en de totale waarde van de verticale statische belasting.
De berekening van dit knikgetal zal worden gemaakt voor de beschouwde wand 3 en voor een
representatieve waarde voor het gehele gebouw. Deze twee waarden zullen worden vergeleken.
Voor de berekening is een vervangende stijfheid EI benodigd voor het gehele gebouw. De stijfheid
wordt berekend aan de hand van:
utop;1eorde ~ 230mm
qwind * l 4 149*1.5*1400004
EI rep 4.66*1019
8EI rep
8* EI rep
Deze waarde is berekend aan de hand van een totale uitbuiging in de top van 230 mm ten gevolge
van het 1e-orde effect. Het knikgetal kan zodoende worden berekend aan de hand van:
nk 7.8
EI
4.66*1019
7.8*
7.97
Q *l2
2.144.445*103 *1400002
nk 7.8
EI
6.11*1017
7.8*
7.23
Q *l2
6280*103 *9*108002
Hieruit blijkt dat deze twee waarden niet heel ver van elkaar vandaan liggen. Voor de verdere
berekening van het algehele knikgetal wordt gebruik gemaakt van de representatieve waarde hiervan.
Invullen van de waarden voor de twee onafhankelijk knikgetallen levert een totale waarde op van:
1
ntotaal
1
1
ntotaal 5.35
16.25 7.97
Deze waarde is vrij klein, de factor voor het 2e-orde effect zal daarom een aanzienlijke invloed hebben
op de totale uitbuiging van het gebouw:
n2eorde
n
5.35
1.2
n 1 4.35
In deze factor is het effect uit de fundering relatief klein ten opzichte van de stijfheid van het gebouw
zelf. Door deze stijfheid groter te maken, kan ook deze factor worden gereduceerd.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
184
Onderdeel
Fundering
Rotatie onderbouw
Uitbuiging onderbouw
Uitbuiging bovenbouw
Totaal 1e-orde:
Totaal 2e-orde:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
Hoeveelheid uitbuiging
40 [mm]
103.7 [mm]
12.14 [mm]
151.31 [mm]
307.1 [mm]
368.6 [mm]
100%
185
top;1eorde
280
(40 92.66 12.14) 77.5mm
1.2
Voor de verdere oplossingen wordt er van uitgegaan dat het hoogste gedeelte van het gebouw boven
de overgangsconstructie (dus h = 108 m, de kern als representatieve waarde) deze uitbuiging
ongeveer als maximum mag hebben.
Hier worden nu achtereenvolgens een aantal oplossingen beschreven en zo nodig berekend om naar
een geschikte oplossing toe te werken. Vervolgens zal het 2e-orde effect worden uitgewerkt met de
gevonden waarden voor alle afhankelijke factoren.
Figuur 124. uitkomsten voor de uitbuigingen bij een dikte d = 400 mm van alle elementen in de bovenbouw
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
186
In de uitkomsten is te zien dat de maximale uitbuiging = 119 mm bedraagt voor deze oplossing,
wat voor de 1e-orde uitbuiging nog steeds een te grote waarde oplevert voor de verplaatsing. Om nog
verdere reductie te verkrijgen zouden nog dikkere wanden en kernen gebruikt moeten worden. Als in
de bovenbouw elke wand een dikte krijgt van d = 500 mm (en hiermee dus weer dezelfde
stijfheidverhoudingen), wordt, volgens dezelfde berekening de maximale horizontale verplaatsing van
de wand met de grootste verplaatsing: max = 95.6 mm op 108 m hoogte boven de
overgangsconstructie. Dit is een waarde in de buurt van de gezochte 1e-orde uitwijking van de
bovenconstructie van = 77.5 mm. Dit heeft echter wel tot gevolg dat alle wanden en kernen in de
constructie boven de overgangsconstructie 67% dikker moeten worden dan in de oorspronkelijke
aanname is gedaan. Hierbij zal dit ook tot gevolg hebben dat het eigen gewicht eveneens met
dezelfde waarde toe zal nemen ten gevolge van deze wanden. Het voordeel hiervan is dat dit, naast
de stijfheid, ook de sterkte ten goede zal doen. De overige 7 mm kan opgelost worden in de
onderbouw van de constructie. De mogelijkheid bestaat hier om meerdere kolommen als kleine
wanden uit te voeren, waardoor de stijfheid van de hoofdelementen wordt verhoogd. Ook zouden
deze constructiewanden met een grotere dikte kunnen worden uitgevoerd, waardoor de reductie ten
gevolge van de rotatie van de onderbouw ruimschoots deze 7 mm zal overtreffen.
Uit de berekening blijkt dat er een uitbuiging in de hoogste kern op zal treden van max = 131.66
mm, een reductie ten opzichte van B45 van ongeveer 13%, tegen een aanzienlijk kostbaardere
betonkwaliteit. Deze reductie blijkt maar gering te zijn en in dit geval zou er naar nog hogere
betonkwaliteiten gezocht moeten worden omdat de gestelde waarde voor de uitbuiging van de
bovenbouw nog steeds ruim wordt overschreden. Een mogelijkheid zou zijn om de hogere
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
187
betonkwaliteit met de dikkere wanden te combineren. In dit geval kan de uitbuiging van deze
bovenbouw worden gereduceerd tot een waarde in de buurt van de gestelde 77.5 mm voor de top.
bzijwand * hzijwand 3
bwand * hwand 3
2*
b * h * z2
12
12
I y ;totaal
2000*3003
300*90003
2*
2000*300* 4500 2
12
12
I y ;totaal 4.25*1013 mm 4
EI y ;totaal 33.500* 4.25*1013 1.43*1018 Nmm 2
Verhoging
EI y ;totaal
EI y ;enkelewand
1.43*1018
*100
*100 203%
7.02*1017
Figuur 126. Wand als I-vorm
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
188
Uit deze berekening volgt dat er in de hoogste kern nog maar een verplaatsing op zal treden van max
= 87.58 mm in de top van het gebouw ten gevolge van de stijfheden van de bovenbouw. Ten
opzichte van de wanden met een rechthoekige doorsnede is dit een reductie van 42% van de eerder
gevonden uitbuiging. Deze waarde valt wel binnen de gestelde waarde voor de 1e-orde verplaatsing
van de top van het gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
189
190
van 108 m. De tweede koppeling die zal worden vergeleken is de koppeling tussen wandnummer 17
en 22. Binnen deze koppeling zit een aanzienlijk hoogteverschil van de stabiliteitswanden, waarnaast
de koppelingswand een lengte zal krijgen van ongeveer 25 m.
6.4.6.4.1
Deze koppeling is maar een korte van ongeveer 3 m lengte, zoals aangegeven in Figuur 131.
Voor de berekening van de nieuwe
uitbuiging wordt aangenomen dat
deze twee gekoppelde elementen stijf
zijn ten opzichte van elkaar. Hierbij
wordt dus verondersteld, dat de
krachten ten opzichte van elkaar op
het gehele element worden
uitgeoefend. Als de kern wordt
bekeken, zal dit niet helemaal het
geval zijn, omdat de krachten op de
dwarswand ter plaatse van de
koppeling zullen staan. Deze zal voor
een uitbuiging van de wand kunnen
zorgen, maar ondanks dat dit grote
krachten kunnen zijn, wordt deze
invloed niet meegenomen in de
verdere berekening. In het geval er
Figuur 131. Koppeling van de kern met de wand
voor wordt gekozen om hier een wand
te plaatsen, moeten er aanpassingen aan de kern of de positie van wand 3 worden gemaakt.
De berekeningen voor de uitbuigingen zullen
worden gemaakt met het programma
Matrixframe.
Voor deze berekening wordt de kern op 4
plaatsen gekoppeld aan de wand. Dit is een
redelijk willekeurige keuze, die eventueel
aangepast kan worden. In dit geval komt er een
wand te staan ter koppeling van de twee
stabiliteitselementen om de 9 verdiepingen, of 27
m. Ter verduidelijking is dit opgenomen als een 3D figuur van puur deze elementen in Figuur 132.
Als op deze twee elementen dezelfde belasting
wordt geplaatst als de gevonden waarden in de
handberekeningen voor de totale stabiliteit in
[Bijlage I;Hoofdstuk 8.2], dan kan het verschil
tussen de oorspronkelijk gevonden uitbuiging en
de gevonden waarde voor de uitbuiging na
koppeling worden vergeleken. De belasting moet
echter wel in de juiste positie worden gedraaid
vanuit de windbelasting, omdat in Matrixframe de
EI-waarde niet onder een hoek kan worden
geplaatst. Zodoende moeten de eerder gevonden
belastingen worden gedraaid door deling van
cos2, waarin de hoek van het
stabiliteitselement ten opzichte van de beschouwde
Figuur 132. Indicatie van de koppelingen
windrichting is. Deze verdraaiing zal echter ook een
invloed hebben op de zwakke as van het element, zoals dit eerder is aangegeven bij het verdraaien
van de stabiliteitselementen ten opzichte van de windrichting. Deze invloed wordt hier als klein
verondersteld en zodoende voor deze vereenvoudigde berekening verwaarloosd. In feite werken deze
twee richtingen samen om tot de totale uitbuiging te komen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
191
Uit de matrixframe berekening volgt een uitbuiging van het geheel, zoals aangegeven in Figuur 133.
In de figuur valt te zien dat er een maximale uitbuiging van = 0.058 m in de
top op 108 m boven de overgangsconstructie overblijft.
Hier moet echter een kanttekening worden gemaakt. In voorgaande
handberekeningen is de stijfheid EI van de kernen aanzienlijk kleiner
aangenomen vanwege de onzekerheid van de openingen in de kern aan iedere
zijde van de kernen. In dit geval is er een dichte kern ingevoerd in het
programma, waardoor deze een aanzienlijk hogere stijfheid heeft dan in de
handberekeningen. De werkelijke waarde voor de stijfheid van de kern zal
ergens tussen de gebruikte waarde en de waarde voor een dichte kern liggen.
Hierdoor zal de uitbuiging enigszins hoger uitvallen dan de hier gevonden
waarde voor de uitbuiging na koppeling.
De tweede factor die van invloed is op de hier gevonden uitbuiging is de nieuwe
stijfheidverhouding van het gehele systeem. Doordat deze gekoppelde
elementen tezamen een aanzienlijk hogere stijfheid krijgen ten opzichte van
niet gekoppelde elementen, zal dit meer belasting naar zich toe trekken en
zodoende de minder stijve elementen ontlasten. Afhankelijk van de hoeveelheid
wanden die gekoppeld zullen worden, kunnen de verhoudingen tussen de
belastingopnamen door de stabiliteitselementen aanzienlijk veranderen. Om
deze verdeling en de verhoudingen op exactere wijze te berekenen, zal er
gewerkt moeten worden met bijvoorbeeld Scia Engineer. Hieruit zullen, bij
invoer van de gehele constructie, waarden komen die aanzienlijk gunstiger uit
kunnen pakken dan de hier gevonden uitbuigingen.
Verondersteld wordt dat deze twee factoren de uitbuiging met ongeveer 50%
zullen verhogen, wat neerkomt op een totale uitbuiging in de top van max =
87 mm. Dit is een waarde die voldoende zou zijn voor de maximale 1e-orde
uitbuiging zoals deze eerder is gesteld. Deze uitbuiging is aanzienlijk lager dan
de gevonden waarde van 151 mm.
De gevonden waarden voor de belastingen op de onafhankelijke onderdelen
binnen dit schema zijn opgenomen in Bijlage I; Hoofdstuk 8.10. Aan de hand
van deze belastingen kunnen de koppelwanden worden gecontroleerd op zijn
afmetingen.
De maximale belastingen op de zwaarst belaste koppelwand zijn samengevat
weergeven in Tabel 34.
Tabel 34. Maximale belastingen op koppelwanden
Belasting
Waarde
Moment
31.77 kNm
Normaalkracht
99.6 kN
Dwarskracht
12.7 kN
Figuur 133.
Uitbuiging na
koppeling
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
192
6.4.6.4.2
193
5.89kN / m
6.758kN / m
cos 2 21
4.56kN / m
5.164kN / m
cos 2 20
qwind ;17
qwind ;22
Dit zijn de hoeveelheden belasting van de totale windbelasting die de wanden onafhankelijk opnemen
ten gevolge van het stijfheidspercentage van het totale geschematiseerde systeem.
Figuur 136. Uitbuiging van wand 17 & 22 bij koppeling op twee punten
In de figuur is te zien dat onder invloed van de belastingen zoals deze bepaald zijn voor de individuele
wanden, de uitbuiging in de top van de wand nog maar = 43 mm bedraagt, tegen een uitbuiging
van = 104 mm voor wand 17 voor het koppelen van de wanden. Dit zou een reductie van bijna
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
194
60% betekenen. De belasting zal echter niet hetzelfde zijn als de hier gebruikte waarden voor de
individuele wanden. Door de koppeling tussen de wanden zal de stijfheid van het geheel aanzienlijk
hoger zijn, waardoor er een nieuwe verdeling van de totale windbelasting zal plaatsvinden. Door de
hogere stijfheid van dit systeem zal er mogelijk een aanzienlijke verhoging van de belasting op dit
systeem op kunnen treden. Deze nieuwe stijfheidverhoudingen en krachtsverdelingen zijn afhankelijk
van het totaal aantal koppelingen die gemaakt zullen worden in beide richtingen. Door de complexere
krachtswerking van de gekoppelde elementen zal dit geheel in een 3D-rekenprogramma moeten
worden uitgerekend.
De in deze paragraaf beschreven koppeling wordt zodoende als representatief gezien, waardoor aan
de hand van deze gegevens de procentuele afname van de 1 e-orde uitbuiging wordt bepaald. Er zal
een aanname moeten worden gedaan voor de werkelijke belasting op de elementen. Gesteld wordt
dat, door nieuwe stijfheidverhoudingen, de belastingen ongeveer een factor 1,5 hoger zullen worden
voor beide wanden:
5.89kN / m
*1.5 10.1kN / m
cos 2 21
4.56kN / m
*1.5 7.75kN / m
cos 2 20
qwind ;17
qwind ;22
Bij invoer van deze gegevens, volgen de maximale uitbuigingen in het systeem zoals berekend met
Matrixframe en weergeven in Figuur 137.
Figuur 137. uitbuiging van wand 17 & 22 na verhoging van de belasting met een factor 1,5
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
195
In de figuur is te zien dat de maximale uitbuiging nu ook met deze zelfde factor is vergroot, wat
inhoud dat in de top van wand 17 de maximale uitbuiging = 64 mm bedraagt. Dit is een reductie
ten opzichte van de oorspronkelijke uitbuiging van 39 %.
De uitbuigingen van de wanden ten opzichte van de individuele uitbuigingen na de koppeling zijn
samengevat in Tabel 35.
Tabel 35. Veranderingen van uitbuigingen in de top van het stabiliteitselement
Element
Kern 2
Wandnummer 3
Wandnummer 17
Wandnummer 22
1e-orde zonder
koppelen
1e-orde met
koppelen
151.31 [mm]
158.75 [mm]
103.5 [mm]
5.62 [mm]
87
87
64
21
[mm]
[mm]
[mm]
[mm]
Hoogte van
de top boven
de plaat
108000 [mm]
108000 [mm]
93000 [mm]
48000 [mm]
Reductie
42.5 %
45%
39%
-365%
In de tabel valt te zien dat, door de koppeling van de lage met de hogere wand, de lage wand 22 een
grotere uitbuiging ondergaat dan deze aanvankelijk had voor de koppeling. Deze koppeling is echter
nog steeds erg klein en valt binnen de eis voor de doorbuiging op die betreffende hoogte:
top;48000 21mm
48000
96mm
500
1
M max;wand 17 *10*932 43245kNm
2
De koppeling van de wanden heeft echter tot gevolg dat dit moment is
gereduceerd tot M = 13053 kNm ter plaatse van de aansluiting met de
overgangsconstructie (zie Figuur 138). Ter plaatse van de koppelingen
zitten er sprongen in de momentenlijn door de overdracht op de
koppelwanden. Dit heeft tot gevolg dat de momenten onderin de
stabiliteitswand ook weer kleiner zullen uitvallen. Terugwerkend naar de
gehele constructie heeft dit ook een positieve invloed op de belastingen
op de overgangsconstructie, waar bij de berekening is uitgegaan van een
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
196
Aanpassing
Geen
Grotere dikte van de
stabiliteitselementen
Grotere betonkwaliteit
van de elementen
Vormverandering
wanden
Koppelen van
stabiliteitselementen
Maximale
uitbuiging
bovenbouw
151.31 [mm]
95.6 [mm]
Reductie
Totale 1e-orde
uitbuiging
2e-orde
uitbuiging
37%
307.1 [mm]
251.3 [mm]
368.5 [mm]
301.5 [mm]
131.7 [mm]
13%
287.5 [mm]
345 [mm]
87.58 [mm]
42%
243.4 [mm]
292 [mm]
91 [mm]
40%
246 [mm]
295 [mm]
Deze uitbuigingen zijn, zoals vermeld in het gehele hoofdstuk, globaal en vereenvoudigd bepaald. Aan
het begin van deze paragraaf zijn de invloeden vermeld die een gunstige invloed op de totale
uitbuiging kunnen hebben. In de tabel is te zien dat het veranderen van de vormen van de
stabiliteitswanden en het koppelen van de stabiliteitselementen de meeste invloed hebben op de
totale uitbuiging van de bovenbouw. Hiernaast zullen deze twee oplossingen kostentechnisch het
meest interessant zijn, vanwege de hoeveelheid of kwaliteit beton in de andere oplossingen.
Bouwtechnisch gezien zal de koppeling van de elementen de meest gunstige oplossing vormen.
Ondanks dat deze oplossing op enkele plaatsen een wand over de vrije loopruimten zal krijgen, is dit
gemakkelijk op te lossen door het maken van sparingen voor deuren. De vrije indelingen van de
woningen zullen geen invloed ondervinden aan deze koppelingen.
Bij de vormverandering van de wanden zal het storten van de flenzen van deze wanden mogelijk een
probleem vormen. Er zal voor iedere wand een eigen bekisting benodigd zijn vanwege de variatie aan
vormen. Dit zal het een duur en tijdrovend proces maken en daarmee hoge kosten met zich
meebrengen.
Ondanks dat uit deze berekeningen volgt dat de maximale berekende uitbuiging de toegestane
uitbuiging met 15 mm zal overschrijden bij het koppelen van de stabiliteitselementen, zal deze
oplossing toch de voorkeur genieten. Hierbij wordt verondersteld dat deze 15 mm gemakkelijk zijn
weg te werken vanwege de ongunstige aannames die in het rapport zijn gemaakt voor de stabiliteit.
Ideaal zou een combinatie van voorgaande oplossingen zijn, maar dit wordt niet verder uitgewerkt.
Als alleen al de werkelijke stijfheid van de kernen wordt gebruikt zal deze overschrijding al aanzienlijk
verminderd zijn. Voor de stijfheid in de onderbouw (parkeerlagen) zijn in dit geval willekeurig een
aantal kolommen veranderd in wanden, om de buitenwanden een hogere stijfheid te geven. Deze
buitenwanden hebben in de berekening ook maar een stijfheid meegekregen van 75% van de
werkelijke waarde voor mogelijke openingen.
Deze ongunstige waarden hebben het geheel, volgens de indeling van de architect, toch tot een
oplosbaar probleem gemaakt, mits er een overgangsconstructie aanwezig is. De stabiliteitswanden
zullen wel op enkele posities gekoppeld moeten worden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
197
6.5.1.1 De kernen
De afmetingen van de kern ter plaatse van de overgangsconstructie kunnen worden bepaald aan de
hand van de formule voor de stijfheid onder invloed van de verticale belasting en het windmoment.
Voor de betonkwaliteit is gekozen voor C35/45. Voor de hoogste kern (108 m boven de
overgangsconstructie), kan het maximale moment worden bepaald aan de hand van het hiervoor
gevonden percentage van de op te nemen windbelasting. Deze windbelasting is bepaald op qwind =
7.08 kN/m over de volledige hoogte. Dit resulteert in een windmoment van:
1
M wind *7.08*1082 41290kNm
2
De verticale belasting op de kern kan worden bepaald als er wordt uitgegaan van een te dragen
oppervlak van 81 m2 over 36 verdiepingen:
F M
0.6* f ' b
A W
1
1
optr .
39366*103
41290*106
0.6* 45
6500*8500 5900*7900 2* 4.745*1013
108000
2
4.56 46.98 51.5 N / mm 27 N / mm 2
optr .
optr .
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
198
Deze sterkte blijkt niet te voldoen voor de kern, waardoor er maatregelen benodigd zijn. Omdat alleen
bij een zeer hoge betonkwaliteit de benodigde spanning kan worden behaald, wordt ervoor gekozen
om de dikte van de wanden in deze kern in eerste instantie aan te passen. Bij een vergroting van de
wanddikte tot d = 500 mm, wordt het traagheidsmoment aanzienlijk verhoogd naar:
1
1
F M
0.6* f ' b
A W
1
M wind *17.91*932 77451.8kNm
2
1
1
optr .
39366*103
77451.8*106
0.6* 45
8500*8500 7900*7900 2*8.834*1013
93000
2
4.0 40.77 44.77 N / mm 27 N / mm 2
optr .
optr .
Voor deze kern worden zodoende dezelfde maatregelen getroffen als voor de andere kern om aan de
benodigde stijfheid te voldoen:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
199
6.5.1.1.1
Het grootste probleem wat uit deze berekening blijkt is de aanwezigheid van trek in de kernen. In een
eerdere berekening (zie pagina 167) is voor de hoogste en zwaarst belaste wand berekend dat hier
geen trekspanningen zullen ontstaan. Aan de hand van deze berekening is in de verdere
stabiliteitsberekening uitgegaan van een E-modulus in ongescheurde toestand van alle
stabiliteitselementen. In voorgaande berekening van de spanningen in de kernen is aangetoond dat
bij betonkwaliteit C53/65 de drukspanningen ten gevolge van de windbelasting en statische verticale
belasting opneembaar zijn bij de aangegeven afmetingen. Het probleem wat echter zal ontstaan zijn
de grootte van de spanningen ten gevolge van het windmoment ten opzichte van de verticale
belasting. Deze grote spanningen wijzen op trek aan een zijde van de kernen. Deze trekspanning kan
worden berekend met een gunstig werkende statische belasting op de kern en een ongunstig
werkende windbelasting. Hieronder is dit gedaan voor de hoogste kern:
F
M
1.5*
A
W
13
4
I 7.24*10 mm
optr . 0.9*
F
M
1.5*
A
W
13
4
I 8.834*10 mm
optr . 0.9*
Ef
E ' b 38500
12833N / mm2
3
3
Hieruit blijkt dat deze met een factor 2.5 moet worden verlaagd ten opzichte van de eerste aanname
in de stabiliteitsberekening. Deze verlaging heeft mogelijk een aantal gevolgen. Door het veranderen
van de stijfheid van de kernen, zullen de verhoudingen ten opzichte van de wanden veranderen. Dit
zal mede afhankelijk zijn van de berekening van de wanden. Hierbij is ook aangenomen dat deze
ongescheurd zijn. Door het veranderen van de afmetingen en de betonkwaliteit van de kern zal voor
bijvoorbeeld de hoogste kern deze stijfheid veranderen van de eerste aanname tot het werkelijke
geval zoals hieronder is aangegeven:
200
veranderen door dit gegeven. Dit neemt niet weg dat de trekspanning in de kern aanwezig zal blijven,
welke niet gewenst is. Deze trekspanning zal opgevangen moeten worden door wapening of zal
gereduceerd moeten worden. Voor hoogste kern zal nu indicatief de benodigde wapening worden
bepaald per strekkende meter kernwand.
F 2.18*107
50137mm 2
fs
435
Dit zou overeenkomen met een wapeningshoeveelheid van 4040 mm binnen een oppervlak van
1000*500 mm kernwand. Het wapeningspercentage zou zodoende neerkomen op = 9.95 %, alleen
al om de trekspanningen op te kunnen nemen. Hierbij is niet eens de eis voor de minimale afstand
tussen de wapeningsstaven gecontroleerd. Het is duidelijk dat deze wapening niet toe te passen is
binnen de kern. Enige wapening om trekbelasting op te kunnen vangen zal noodzakelijk zijn, maar
deze spanningen zullen aanzienlijk verlaagd moeten worden. Een aantal maatregelen om deze
trekspanningen in de kern te reduceren worden hieronder kort beschreven:
Een groter weerstandsmoment van de kern
Voor deze maatregel zal de afmeting of vorm van de kern moeten veranderen. Door het
toepassen van een groter weerstandsmoment, zullen de spanningen ten gevolge van het
windmoment afnemen. Door het veranderen van de afmetingen van de kern, zullen de
spanningen ten gevolge van de statische belasting afnemen, wat een negatief effect is ten
opzichte van deze aanpassing voor reductie van de trekspanning. De voorkeur gaat uit naar
het veranderen van de vorm, met eenzelfde oppervlakte, maar een hoger weerstandsmoment
of traagheidsmoment.
Het verhogen van de verticale belasting in de kern
De kernen krijgen, ten opzichte van de wanden, maar een kleine verticale belasting te
verwerken. Dit is een direct gevolg door de plaatsing van deze dragende en stabiliserende
wanden, waardoor de kernen worden ontlast. Voor de spanningen in de wanden is dit
gunstig, maar zoals hieruit blijkt is dit voor de kern zeer ongunstig. Door een mogelijk andere
indeling of door koppeling zou de kern een grotere verticale belasting te verwerken moeten
krijgen. Een knelpunt hierbij is de geringe verdiepingshoogte, waarbij de vloeroverspanningen
niet al te groot mogen worden. Afhankelijk van dit systeem, blijft het windmoment op de kern
aanwezig. Als hierbij een grotere drukspanning komt te staan ten gevolge van deze grotere
verticale belasting, vormt zich het probleem dat de huidige afmetingen en/of de betonkwaliteit
weer niet in sterkte zal voldoen. Om dit op te lossen is wederom een iteratief proces
benodigd.
Het voorspannen van de kern
Bij voorspanning wordt de drukspanning in het beton verhoogd, waardoor deze deels of in
zijn geheel de maximale trekspanningen op zouden kunnen heffen. Het probleem hiervan is
hetzelfde als bij de voorgaande maatregel, de verhoging van de drukspanningen moeten
worden opgeteld bij de al aanwezige drukspanningen in de kern. Om deze reden zullen de
afmeting of de betonkwaliteit mogelijk niet meer voldoen.
Het ontlasten van de kern
Een andere maatregel kan het ontlasten van de kern wat betreft de horizontale windbelasting
zijn. In dit geval moet er meer belasting naar de wanden worden aangetrokken door deze
stijver te maken. Dit zou het geval kunnen zijn bij het toepassen van de wanden met een Ivormige doorsnede. Hierdoor is de stijfheid vele malen hoger, waarbij de kernen
waarschijnlijk sterk worden ontlast.
Binnen dit rapport zal er geen precieze oplossing meer worden bepaald en berekend om de
trekspanningen in de kernen te beperken. Dit is wel een belangrijk onderdeel binnen de totale sterkte
en stijfheid van het geheel, waardoor dit wel als aanbeveling opgenomen dient te worden. Zoals al
eerder is gebleken, volgt uit deze berekening wederom dat de aangenomen kernen een te kleine
doorsnede hebben in de tekeningen van de architect.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
201
6.5.1.2 De stabiliteitswanden
De stabiliteitswanden kunnen op een zelfde wijze worden bepaald als de kernconstructies, bij een
combinatie van de te dragen belasting en de momenten ten gevolge van de windbelasting op de
wand. Hierbij zal de hoogste wand worden gecontroleerd (wandnummer 3) met een hoogte boven de
overgangsconstructie van 108 m. Deze wand wordt belast door een gelijkmatige windlast van q wind =
4.19 kN/m en een verticale belasting van qvert = 6280 kN/m (zie Hoofdstuk 6.2) over de wandlengte.
Voor deze wand met een dikte van 300 mm en een kwaliteit C35/45, kan de controleberekening
worden gemaakt:
optr .
F M
0.6* f ' b
A W
1
W *300*90002 40.5*108 mm 4
6
1
M wind * 4.19*1082 24436kNm
2
6280*9*103 24436*106
optr .
0.6* 45
300*9000
40.5*108
optr . 20.9 6.0 26.9 N / mm 2 27 N / mm 2
Voor de combinatie van deze maximale belasting met het aanwezige windmoment blijkt de zwaarst
belaste wand te voldoen aan de sterkte. Ten gevolge van de verticale belasting kan de wand echter
uitknikken. De wanden moeten daarom worden getoetst aan deze maximale belasting.
De doelstelling van deze berekening is niet de berekening van de exacte wapening van de wand, maar
om vast te stellen of de wand de verticale normaalkrachten op kan nemen. Hiervoor wordt op een
deel van de wand met een breedte van 1 m en een wanddikte van 300 mm een verticale
normaalkracht van 6280 kN aangebracht. Het beschouwde deel van de wand wordt geanalyseerd als
een tweezijdig scharnierend oplegde plaat in een geschoord raamwerk. Deze berekening is aan de
veilige kant. In Bijlage I;Hoofdstuk 9.1 is de berekening voor de ingevoerde wand als kolom
opgenomen.
Uit de resultaten van deze berekening volgt dat er voor de opname van de verticale belasting een
wapeningspercentage benodigd is van: = 1.04%. Hieraan is te zien dat de wand voldoet voor de
aanwezige belasting hierop.
6.5.1.2.1
optr . 0.9*
F
M
1.5*
A
W
1
W *300*90002 40.5*108 mm 4
6
1
M wind * 4.19*1082 24436kNm
2
optr .;min 0.9* 20.9 1.5*6.0 9.81N / mm 2
In de wanden zullen geen trekspanningen optreden.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
202
Belasting
Waarde
Moment
2761 kNm
Dwarskracht
314 kN
Normaalkracht
244.5 kN
De wand heeft een hoogte ter grootte van een verdiepingslaag (3000 mm) en een dikte van 300 mm,
waarbij wederom een betonkwaliteit is aangehouden van C35/45.
Voor deze lasten kunnen de afmetingen en de betonkwaliteit worden gecontroleerd aan de hand van
controleberekeningen.
Het minimale wapeningspercentage bij een dergelijke betonkwaliteit bedraagt min = 0.21 %. Dit
komt voor een doorsnede van de wand overeen met een oppervlak voor het wapeningsstaal met
FeB500: Amin = 1890 mm2. Voor dit wapeningspercentage kan het maximaal opneembare moment
worden berekend:
Vd
1 0.4* fb
b*h
314*103
0.349 N / mm2 1 0.4*1.65 0.66 N / mm2
300*3000
Als er openingen in de wand zitten voor mogelijke deuren, moet deze dwarskracht door een kleinere
afmeting worden overgenomen. Stel dat deze deuropening 2000 mm hoog is, moet de dwarskracht
door een oppervlak van 300 mm x 1000 mm worden opgenomen. Hieruit volgt:
314*103
d
1.05 N / mm2 1 0.4*1.65 0.66 N / mm2
300*3000
Voor dit gedeelte is dus wapening benodigd. De haalbaarheid van deze doorsnede inclusief wapening
kan worden bepaald aan de hand van:
Vd
0.349 N / mm2 2 0.2* f 'c 0.2*45 9 N / mm2
b*h
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
203
6.5.2 De overgangsconstructie
De afmetingen van de overgangsconstructie (d = 2000 mm) zijn al op sterkte gecontroleerd in
Hoofdstuk 6.2. Zodoende wordt deze constructie als sterk genoeg geacht.
6.5.3
6.5.3.1 De kernen
Voor de kernen onder de overgangsconstructie is verondersteld dat de horizontale belastingen volledig
worden herverdeeld in deze overgangsconstructie als een soort outrigger-constructie. Het moment in
de kernen hangt hierdoor af van het percentage van het totale moment ten gevolge van de
stijfheidverhoudingen, de opname van de verticale component en de resterende verticale
windbelasting. Voor de hoogste kern volgt uit de stabiliteitsberekeningen in 6.4, dat hier ter plaatse
van de overgangsconstructie op ~25.5 m hoogte belastingen staan zoals weergeven in Tabel 38.
Tabel 38. belastingen op de hoogste kern onder de overgangsconstructie
Belasting
Waarde
Moment
17542 kNm
Dwarskracht
575 kN
Windbelasting
7.73 kN/m
Uit deze belasting volgt het totale moment aan de onderzijde van de kern:
F M
0.6* f ' b
A W
1
1
optr .
48114*103
34717 *106
0.6*65
8500*6500 7500*5500 2*7.24*1013
25500
2
3.44 6.11 9.55 N / mm 39 N / mm 2
optr .
optr .
Voor deze lagere verdiepingen voldoet de kern, mede vanwege de grotere afmetingen, ruim aan de
sterkte. De andere kern wordt, vanwege zijn afmetingen, ook sterk genoeg geacht.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
204
I zwak 196200*104 mm 4
A 1386*102 mm 2
196200*104
119mm
1386*102
L 4500
37.8
i
119
E
210.000
e
67
fy
460
37.8
rep
Dit is een waarde die overeenkomt met de gestelde maximumwaarde voor de kritische normaalkracht
en dus een goede aanname.
De reactiekrachten onder de plaatconstructie zijn de lasten vanaf de top tot en met het eigen gewicht
van de plaat zelf. Voor de maximale belasting in de kolommen moet de statische verticale belasting
onder deze constructie voor de overige verdiepingen nog worden opgeteld. Als er wederom wordt
uitgegaan van een maximaal te dragen oppervlak per verdiepingsvloer van 81 m 2, komt er per kolom
een belasting bij van:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
205
6.5.3.2.1
De funderingsplaat
Deze belasting is dusdanig hoog, dat ook de fundering een kritisch punt zal vormen. In Hoofdstuk
6.3.9 is aangenomen dat de maximale draagkracht van de funderingspalen ongeveer Fmax = 6500 kN
bedraagt voor een 600 Tubexpaal op een diepte van >60m. De laag van Kedichem is niet sterk
genoeg geacht. Dit zou betekenen dat voor een dergelijke puntlast 8 funderingspalen benodigd zijn
om de belasting af te dragen naar de grondlagen. Voor een dergelijke belasting kan de afmeting van
de poer zeer globaal worden berekend die benodigd is onder deze kolom. De minimale dikte van deze
poer kan grofweg worden bepaald aan de hand van een ponsberekening:
Voor de berekening wordt er een voetplaat onder de kolom aangenomen van 1000 mm x 1000 mm,
welke een verticale belasting van ongeveer 53.555 kN moet afdragen naar 8 funderingspalen.
De pons voor de betreffende poer of funderingsplaat moet worden berekend aan de hand van:
Fd
1 0.8* fb
u*d
u (a d )
2(al ab )
a
In dit geval moet de rechthoekige voetplaat als een ronde kolom met dezelfde omtrek beschouwd
worden, a. Stel nu dat er een poer onder de betreffende kolom wordt geplaatst met een 3 x 3
paalindeling. De minimale afstand van deze funderingspalen moet ongeveer 3.8 * D zijn. Dit komt
overeen met lhoh = 3.8*600 = 2.28 m.
Met een aanname dat de drukdiagonaal naar de palen onder een hoek van ongeveer 45 o in de poer
loopt, kan de dikte van de plaat worden bepaald:
d plaat
2280
~ 3200mm
cos 45
Voor de verdere berekening voor de pons wordt er uitgegaan van een dikte van de plaat van d =
3000 mm.
Met een waarde Fd = 53.555 kN en een hoogte d = 0.9*3000 = 2700 mm, wordt voor de ponsschuifspanning een waarde gevonden van:
53555*103
1.59 N / mm2 1 0.8*1.65 1.32 N / mm2
12482*2700
Uit de berekening blijkt dat dit niet voldoet aan de eis, waardoor er ponswapening benodigd zal zijn.
De minimale dikte voor de plaat met wapening kan globaal bepaald worden aan de hand van de eis t 2.
Voor betonsterkte C35/45 is deze waarde 5.4 N/mm2. Als dezelfde formule wordt ingevuld met deze
eis, volgt hieruit een minimale dikte:
53555*103
5.4 N / mm2
(1273 d )* d
d 1250.8mm h 1400mm
De dikte van de plaat voldoet dus ruimschoots, mits er ponswapening wordt toegepast boven de
oplegpunten. Er blijkt dus, om de hoogste kolombelastingen op een juiste manier af te dragen naar de
funderingspalen er een zeer zware funderingspaal benodigd te zijn.
Uit de gevonden waarden voor de puntlasten onder de overgangsconstructie volgt echter dat er, na
het optellen van de extra 6500 kN op iedere kolom, er in het gehele oppervlak kolombelastingen
optreden die variren tussen N = 10.000 kN 35.000 kN. Deze belastingen zullen poeren benodigd
hebben en ondersteund worden door maximaal 6 funderingspalen. In de praktijk zal er waarschijnlijk
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
206
een gehele plaat worden toegepast, waarbij de poeren hierin zijn opgenomen. Deze plaat zal, zoals al
beschreven in Hoofdstuk 6.2 zich, ondanks de aanwezige dikte, niet gedragen als een stijve plaat.
Een uitzondering op de gevonden belastingen bevindt zich onder het hoogste gedeelte van het
gebouw. Deze belastingen zijn weergeven in Figuur 139.
Figuur 139. Hoge puntlasten en mogelijke posities voor extra kolommen of wanden ter ontlasting hiervan
In de figuur is te zien dat de twee hoogste oplegkrachten onder de overgangsconstructie een waarde
hebben van 50.028 en 44.627 kN. De hoogste puntlast wordt, bij het toevoegen van de verticale
belasting van de onderste verdiepingslagen Nmax = 56.528 kN. Deze waarde is hoger dan de
beschouwde maximale waarde voor zowel de poer/plaat als de maximale normaalkracht in de kolom.
Om deze puntbelasting te verminderen wordt verondersteld dat in de plattegrond extra kolommen
kunnen worden geplaatst of dat er een zware wandconstructie kan worden geplaatst om de belasting
te verdelen. Dit zal niet verder worden uitgewerkt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
207
Figuur 140. Ontwikkelingen van The Wave door verandering plannen [40]
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
208
Figuur 141. Impressie van het laatste ontwerp voor The Wave [40]
De vormen en afmetingen van het gebouw zijn echter sterk veranderd. De uitkraging boven SKVR is
volledig komen te vervallen. Daarnaast is te zien dat nieuwe rondvormige gevel geheel tot aan
maaiveldniveau door zal lopen. In het uitgewerkte ontwerp zaten hier een aantal verspringingen in,
waardoor een overgangsconstructie als oplossing benodigd bleef. Dit zal voor dit nieuwe ontwerp
eenvoudiger op te lossen zijn. Het gebouw is nog steeds zeer dicht naast SKVR geplaatst, wat zal
inhouden dat er een zeer grondige analyse moet worden gemaakt voor de zakkingen van SKVR. Het
uitgewerkte ontwerp had een dakvlak die opliep van 70,5 m t/m 139,5 m hoogte. Het laatste ontwerp
heeft dit dakvlak nog steeds, met als verschil dat deze zal oplopen van 99,5 m t/m 131 m. Doordat de
Splinter is opgekocht, kan het nieuwe gebouw een groter oppervlakte benutten. Dit heeft tot gevolg
dat er, om aan de haalbaarheid van de gestelde functionele voorzieningen te voldoen, volstaan kan
worden met een lager gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
209
In Figuur 142 is ter vergelijking een typische doorsnede opgenomen van het oude en het nieuwe
ontwerp van een woonverdieping.
Het verschil tussen de ontwerpen is duidelijk te zien. Het nieuwe ontwerp heeft een bijna
symmetrische plattegrond, waarbij de woningen op een rechthoekige manier zijn ingedeeld. In het
nieuwe ontwerp is, in tegenstelling tot het gebruikte ontwerp, weldegelijk rekening gehouden met een
benodigde constructie. Omdat deze plattegrond qua vorm door zal lopen tot aan maaiveldniveau, kan
deze constructie van onder tot boven worden doorgetrokken. In het ontwerp is in de gevel ruimte
opgenomen voor eventuele kruisverbanden en is er tussen de overgang van de parkeerverdiepingen
en de woonverdiepingen een verdieping opgenomen als overgangslaag. Bovendien zijn er aanzienlijk
grotere kernen opgenomen in het ontwerp, die in tegenstelling tot het gebruikte ontwerp, wel op
logische posities staan voor de stabilisatie van het gebouw. Het beschikbare grondoppervlak wordt in
het nieuwe ontwerp op een veel betere manier gebruikt, waardoor dit veel economischer zal zijn, en
daarmee aantrekkelijker voor voornamelijk de projectontwikkelaar.
In de plattegrond is goed te zien dat de Splinter zal worden afgebroken om The Wave te kunnen
realiseren. Dit ontwerp zal, op deze zeer beknopte analyse na, niet verder worden uitgewerkt.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
210
8 Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen de conclusies en aanbevelingen worden beschreven voor het gevonden
ontwerp voor de hoofddraagconstructie. De conclusies worden eigenlijk gevormd door het hiervoor
beschreven ontwerp met de tussentijdse conclusies voor de draagsystemen. Om dit inzichtelijk te
maken zal allereerst een overzicht worden gegeven van de totale toegepaste constructie binnen het
ontwerp, waarbij de hoofdpunten worden beschreven en opgesomd. Na deze beschrijving zullen de
conclusies van dit rapport over het ontwerp van The Wave worden besproken, waarna de
aanbevelingen zullen volgen. Binnen deze aanbevelingen wordt van dit ontwerp uitgegaan en niet van
de huidige status van het ontwerp, waar zeer belangrijke en omvangrijke onderwerpen binnen dit
uitgewerkte ontwerp verdwenen zijn.
Figuur 143. Indicatieve weergave van het overzicht van de constructieve oplossingen
Alle afmetingen zijn in voorgaande hoofdstukken beschreven, waardoor een opsomming van de
berekende elementen rest als kort overzicht. Dit zal in de volgende paragrafen worden gedaan voor
de in de figuur aangegeven onderdelen.
Binnen deze paragraaf zal kort aandacht worden besteed aan de uitvoering van de verdiepingen.
Hierbij zullen de belangrijkste eigenschappen worden aangegeven, zonder ergens diep op in te gaan.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
211
Onderdeel
Hoge kern
Materiaal
Beton
Kwaliteit
C53/65
Lage kern
Beton
C53/65
Woningscheidende
stabiliteitswanden
Tussenliggers
Beton
C35/45
Staal
S355
Koppelwanden
Beton
C35/45
Vloersysteem
breedplaatvloeren
Beton
C20/25
Afmeting
6500 mm x 8500 mm
d = 500 mm
8500 mm x 8500 mm
d = 500 mm
H = 3000 mm
D = 300 mm
THQ 320/8/500/25
H = 3000 mm
D = 300 mm
n.n.t.b.
d = 280 310 mm
Het vloersysteem is niet berekenend op sterkte, maar verondersteld wordt dat een maximale
overspanning van 9000 mm voldoende is om op een eenvoudige manier de wapening in te passen in
het vloersysteem. Deze maat valt nog binnen de standaardmaten. Voor de wanden en de kernen is
gekozen voor in-het-werk storten van de elementen. De reden is het eenvoudig verwerken van
koppelingen. Omdat deze elementen stabiliserend zijn, worden ze niet als prefab uitgevoerd. De
koppelingen tussen de verschillende verdiepingsvloeren zijn minder eenvoudig te realiseren in prefab.
Voor de vloeren zal gelden dat deze onderstempeld moeten worden, waarna de uitharding de
volgende verdiepingsvloeren kunnen worden onderstempeld en gestort. Vanwege de variabele
vormen van de plaatsing van de wanden, zal in dit geval een tunnelbekisting lastig zijn. Voor de
kernen en de wanden zal een bekisting benodigd zijn die mee zal klimmen met de bouw
(klimbekisting). Op deze manier kunnen alle elementen na uitharding al meedragen aan de stabiliteit
van het geheel.
8.1.2 De overgangsconstructie
Een globaal overzicht van de plattegrond met de berekende elementen zijn weergeven in Bijlage
II;Hoofdstuk 9. Hierin zijn zowel de elementen weergeven die berekend zijn, als de mogelijk
benodigde elementen die niet binnen dit rapport zijn bepaald. Samengevat hebben de
hoofdonderdelen de eigenschappen zoals weergeven in de tabel:
Tabel 40. Overzicht onderdelen 83 - 44e verdiepingsvloer
Onderdeel
Overgangsplaat
Materiaal
Beton
Kwaliteit
C35/45
Afmeting
2800 m2
D = 2000 mm
Deze dikke plaat kan niet zonder gevolgen in een keer worden gestort. Het storten zal in fases
moeten plaatsvinden, waarbij steeds een laag beton wordt gestort over het oppervlak. Deze
overgangsconstructie zal tijdens de constructie zwaar moeten worden onderstempeld op de
onderstaande verdiepingen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
212
Onderdeel
Hoge kern
Materiaal
Beton
Kwaliteit
C53/65
Lage kern
Beton
C53/65
Extra stabiliserende
wanden
Tussenliggers
Beton
C35/45
Staal
S355
Kolommen
Staal
S460
Vloersysteem
Breedplaatvloeren
Dragende wanden
buitengevel
Beton
C20/25
Beton
C35/45
Afmeting
6500 mm x 8500 mm
d = 500 mm
8500 mm x 8500 mm
d = 500 mm
H = 3000 mm
D = 300 mm
THQ 320/8/500/25
HD 400-1086
(maximaal)
n.n.t.b.
d = 280 310 mm
D = 300 mm
Voor de gewichtsberekening is gebruik gemaakt van breedplaatvloeren in deze lagen, maar vanwege
lagere geluidseisen en de toepasbaarheid van een vast grid, is het hier mogelijk om kanaalplaten toe
te passen. De lengte van de kolommen moet mede worden bepaald aan de hand van de
bereikbaarheid midden in de stad. Afhankelijk van deze lengtes zullen de kolommen moeten worden
gekoppeld tijdens de bouw. De dragende en stabiliserende buitenwanden en de kernen kunnen op
een zelfde manier worden gestort als de hiervoor beschreven klimbekisting.
8.1.4 De fundering
Een globaal overzicht van de plattegrond met de berekende elementen zijn weergeven in Bijlage
II;Hoofdstuk 9. Hierin zijn zowel de elementen weergeven die berekend zijn, als de mogelijk
benodigde elementen die niet binnen dit rapport zijn bepaald. Samengevat hebben de
hoofdonderdelen de eigenschappen zoals weergeven in de tabel:
Tabel 42. Overzicht onderdelen 83 - 44e verdiepingsvloer
Onderdeel
Poeren of
funderingsplaat
Funderingspalen
Tubexpalen
Materiaal
Beton
Kwaliteit
C35/45
Beton
C28/35
Afmeting
Maximale dikte
d = 3000mm
Diameter = ~600 mm
Lengte = ~60 m
De fundering is bepaald aan de hand van tubexpalen, vanwege de trillingvrije inbrengmethode. Voor
een grotere draagkracht kan, zoals beschreven in de literatuurstudie ook gekozen worden voor
boorpalen. Het precieze palenplan is niet beschreven binnen dit rapport, waardoor de plaat indicatief
is vastgesteld. Deze funderingsplaat zal op een zelfde wijze als de overgangsconstructie moeten
worden gestort, waarbij vermeld moet worden dat de grondwaterstand tijdelijk verlaagd zal moeten
worden om opdrijving te voorkomen.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
213
8.2 Conclusies
Aan de hand van het hiervoor beschreven overzicht van de totale constructie en de voorlopige
conclusies na de uitwerkingen van de verschillende onderdelen, zullen nu de conclusies worden
opgesomd en onderverdeeld in:
De hoofddraagconstructie
Het uitkragende gedeelte
De funderingsanalyse
De overgangsconstructie
De stabiliteit
8.2.1 Conclusies hoofddraagconstructie
De afmetingen zoals deze zijn ingetekend door de architect voor de constructieve elementen lijken
niet haalbaar. De voornaamste reden hiervoor is de zeer slanke stabiliserende elementen in de
plattegronden. Deze elementen moet in afmetingen worden aangepast of er zijn ondersteunende
constructies benodigd om de kernen te ontlasten wat betreft de horizontale windlasten. Uit de
conceptanalyse is naar voren gekomen dat de beste optie is om de woningscheidende wanden in de
plattegronden vanaf de 8e verdiepingsvloer als dragend en stabiliserend te beschouwen. De
afmetingen van zowel de kernen als de woningscheidende wanden zijn hiervoor in het overzicht
opgenomen. De kernen zijn in eerste instantie op stijfheid gedimensioneerd, waarna ze in een later
stadium op sterkte zijn gecontroleerd. Na de sterkteberekeningen bleek dat de kernen moesten
worden verstevigd naar een wanddikte van d = 500 mm en een betonkwaliteit C53/65. Uit de
gevonden waarden vanuit de stabiliteitsberekeningen hiernaast dat er trekspanningen op de twee
kernen ontstaan. Deze trekkrachten moeten gedeeltelijk of in zijn geheel worden gelimineerd, maar
een uitgebreide aanpassing is niet meer gemaakt binnen dit rapport. Deze zal echter wel gemaakt
moeten worden, vanwege het feit dat deze trekspanningen dusdanig groot zijn dat ze niet oplosbaar
lijken te zijn binnen dit concept, in samenhang met de gevonden uitbuigingen in de top. Een verdere
toelichting is ook beschreven in de conclusie van de stabiliteit.
Binnen het ontwerp blijkt de overgang tussen de 7e verdiepingsvloer (parkeerfunctie) en de 8e
verdiepingsvloer (woonfunctie) een probleem op te leveren, omdat het gebouw overgaat van
rechthoekige vormen in ronde vormen. Bovendien blijken de woningscheidende wanden niet in te
passen zijn in de functionele indeling van de parkeerlagen en de begane grondvloer, waardoor er
geen andere uitweg bleek dan een overgangsconstructie tussen de twee verdiepingen. Dit is ook de
reden dat de er voor de parkeerlagen een geheel eigen indeling gemaakt kon worden, waarbij de
parkeerplaatsen zijn ingedeeld in clusters van 3. Hierbij zullen een minimaal aantal parkeerplaatsen
verloren gaan van de originele functionele indeling volgens de architect.
Om alle reactiekrachten uit de constructiedelen boven de overgangsconstructie af te kunnen dragen
naar de fundering bleken betonnen kolommen vrijwel ontoereikend te zijn, waardoor de keuze is
gemaakt voor HISTAR HD-profielen. Deze profielen zijn uitermate geschikt om hoge normaalkrachten
op te nemen. Om in deze verdiepingslagen te voorzien in de stabiliteit, is de keuze gemaakt om de
buitenwanden eveneens dragend en stabiliserend te maken, waarbij binnenwanden in extra stabiliteit
kunnen voorzien.
8.2.2 Conclusie uitkragende gedeelte
Uit de beschreven methoden voor de uitkraging is gebleken dat de belastingen die naar de
funderingen afgedragen moeten worden in het gunstige geval in de orde van grootte zijn van F =
30.000 kN, welke bij de overige verticale belasting op de kolommen moet worden opgeteld als deze
worden gekoppeld. Hierbij is gerekend met een gewicht ten gevolge van infra+ vloeren, die niet de
voorkeur genieten voor woonverdiepingen. Het grootste probleem bij deze puntlasten is de afdracht
naar de fundering. De belastingen komen direct naast het gebouw SKVR uit, waarbij er voor de
overdracht naar de funderingspalen grote poeren benodigd zijn die de belasting over verschillende
funderingspalen zullen verdelen. Door deze lokaal hoge belasting, zullen de grondlagen hier grote
spanningsverhogingen ondergaan, waardoor het gebouw van SKVR een mogelijk grote ongelijke
zakking ondergaat, wat als te grote nadelige gevolgen is verondersteld. Bij het concept waarbij het
oppervlak van SKVR wordt gebruikt om een nieuwe fundering te plaatsen, waardoor de uitkraging
volledig wordt ondersteund, zijn de puntlasten uit de opleggingen veel kleiner: F = ~6500 kN.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
214
Uit de resultaten van de overgangsconstructie volgde de maximale belasting op deze kolommen ten
gevolge van de verticale statische belasting en de windbelasting: Nmax = 27405 kN. Omdat deze
belastingen over het gehele oppervlak zijn verspreid, zullen er veel gelijkmatigere zakkingen optreden
ten opzichte van de belastingen langs de rand van het gebouw.
De normaalkrachten binnen uit het uitkragende gedeelte worden naar de fundering afgedragen
middels dezelfde HISTAR HD-profielen.
8.2.3 Conclusie funderingsanalyse
Met de aannames en vereenvoudigingen is een redelijk beeld ontstaan van de mogelijke zakkingen
van het gebouw ten gevolge van de grondopbouw onder het paalpuntniveau boven de laag van
Kedichem. De vereenvoudigingen in deze berekeningen zijn voornamelijk:
De gelijkmatige verdeling van de belasting.
De slappe vs. de stijve plaatfundering.
De gelijkmatige plaatsing van de paalfundering onder de plaat.
Uit de resultaten van de volledig slappe plaatfundering gefundeerd boven de laag van Kedichem
volgde een maximale zakking van = 37.2 cm en bij toepassing van een stijve plaatfundering een
gelijkmatige zakking van = 25.8 cm. Het werkelijke gedrag zal een waarde zijn die tussen deze twee
gevonden waarden in zal liggen.
De gevonden zakkingen worden, zoals al gebleken is uit de omschrijvingen ervan, te groot
verondersteld. Ondanks dat de zakkingen in de stijve plaat ten opzichte van de slappe plaatfundering
al aanzienlijk gereduceerd zijn, blijven deze zakkingen >25 cm. Als het gebouw gelijkmatig zakt zijn er
weinig problemen voor The Wave zelf, maar de rotaties die hieruit volgen zijn te groot voor de
omgevingsgebouwen. Voor de omgevingsgebouwen worden rotaties gevonden die groter zijn dan de
beoogde rotaties uit de praktijk van = 1:750-1000. Voornamelijk het gebouw in de oksel van de
plattegrond (Splinter) en SKVR ondervinden hier de grootste problemen van.
Door deze grote zakkingen en rotaties binnen the Wave en de invloeden op de omgeving, wordt
geconcludeerd dat de laag van Kedichem teveel zetting ondervindt ten gevolge van de
spanningsverhogingen in de ondergrond onder het paalpuntniveau van -31 NAP. Het gevolg is dat er
funderingspalen moeten worden toegepast die door de laag van Kedichem steken > -55 NAP. Voor
deze palen worden Tubex-funderingspalen gebruikt met een diameter van 600 en een maximaal
draagvermogen van ~6500 kN. Om de optredende reactiekrachten te verdelen over deze
funderingspalen, moet gebruik gemaakt worden van grote poeren of een volledige plaat (d =~3000
mm, kwaliteit C35/45). Deze plaat geniet de voorkeur vanwege het feit dat het een kelderconstructie
betreft en opdrijven tijdens de bouw tegen zal gaan. Dit neemt niet weg dat het gebouw nog steeds
zal zakken.
8.2.4 Conclusie overgangsconstructie
In het ontwerp is een overgangsconstructie opgenomen in de vorm van een betonnen plaat met
betonsterkte C35/45 voor het gehele oppervlak. De toepassing van een dergelijk dikke
plaatconstructie van d = 2000 mm is rekentechnisch gezien haalbaar gebleken. Om deze plaat toe te
kunnen passen, moet het totale gebouw worden verhoogd tot 141.5 m, of er moet een
verdiepingsvloer worden opgeofferd.
De maximale momenten liggen in de orde van grootte van Mmax = 20.000 kNm, voornamelijk boven
de steunpunten. Om deze momenten op te vangen zijn er lokaal wapeningspercentages benodigd van
=1.9% <max = 2.48 %.
8.2.5 Conclusie stabiliteit
De uiteindelijke horizontale verplaatsing in de top van het gebouw wordt veroorzaakt door de
volgende onafhankelijke elementen:
De verplaatsing ten gevolge van de rotatie in de fundering (40 mm)
De verplaatsing in de top ten gevolge van de rotatie in de elementen onder de
overgangsconstructie (103.7 mm).
De verplaatsing ten gevolge van de stijfheid van de onafhankelijke stabiliteitselementen onder
de overgangsconstructie (12.14 mm).
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
215
Uit de berekeningen is gebleken dat de horizontale verplaatsingen ten gevolge van de windrichting uit
noordwest de bepalende zijn. Deze windlasten zijn op een zeer globale manier berekend, waarbij de
ronde vormen als factoren zijn betrokken volgens de normen, waarbij deze op een voor de berekening
negatieve manier vereenvoudigd zijn.
De maximale uitbuiging in de top van het gebouw mag max = 280 mm zijn. Een vereenvoudiging van
de plattegrond met de stabiliteitselementen als verende ondersteuningen gaf als resultaat voor de 1e
orde uitbuiging in de top van opt;1e-orde= 307.1 mm. Hiernaast is het 2e orde effect ten gevolge van
de knikgetallen van de fundering een algemene representatieve kernconstructie aanzienlijk gebleken:
n2e-orde = 1.2, met als gevolg een totale uitbuiging in de top van max = 368.5 mm.
Om deze uitbuiging te verminderen is met koppelingen tussen stabiliteitselementen een gemiddelde
reductie van de 2e orde uitbuiging te behalen van 40%, de methode die het meest aannemelijk is
geacht. Desondanks moeten, om deze indeling van de constructie elementen geschikt te maken, er
methoden gecombineerd worden om aan de maximale uitbuiging te voldoen.
Ondanks dat de stabiliteit aan de hand van deze indeling en vereenvoudigde stabiliteitsberekeningen
in eerste instantie op te lossen lijkt, heeft zich nog een ander knelpunt gevormd in de vorm van
trekspanningen in de kernen. Deze spanningen zijn dusdanig groot gebleken dat deze niet weg te
wapenen zijn, waardoor er maatregelen getroffen moeten worden om deze trekspanningen tot een
dusdanige waarde te verminderen, dat deze wel met wapening op te vangen is. Voor de wanden geldt
dat hier nog een aanzienlijke reserve aanwezig is om extra trekspanningen ten gevolge van de
windbelasting op te nemen. Het is dan ook aannemelijk dat deze wanden stijver gemaakt moeten
worden om meer windbelasting naar zich toe trekken (stijfheidsverhoudingen ten opzichte van de
kernen). Zodoende zou de kern kunnen worden ontlast, maar de trekspanningen zijn van dusdanige
grootte, dat dit niet voldoende lijkt te zijn. Dit is binnen dit rapport niet meer geanalyseerd. Als voor
de stabiliteitselementen niet de functionele indeling gevolgd zou worden, zou dit een eenvoudiger op
te lossen probleem zijn. Onderdelen als een overgangsplaat en verspringende stabiliteitselementen
kunnen worden gelimineerd, waarbij er veel grotere stabiliteitselementen geplaatst hadden kunnen
worden binnen de plattegrond. Het volgen van de functionele indeling en het aantonen van de
haalbaarheid hiervan is een keuze geweest binnen dit rapport.
8.2.6 Algemene conclusie
Om dit conceptontwerp van The Wave tot een constructief haalbaar gebouw te maken, moeten er een
aanzienlijk aantal aanpassingen in het ontwerp worden gemaakt. In het ontwerp is door de architect
weinig rekening gehouden met de benodigde constructie. De kernen blijken vele malen te slank om op
zichzelf de stabiliteit te waarborgen voor het gebouw, waarnaast deze ook niet op een slimme manier
in het gebouw zijn geplaatst ten opzichte van de rotatie. Ondanks de weinig constructief vriendelijke
functionele indeling van het gebouw, is deze toch gebruikt om een mogelijk geschikte oplossing te
vinden voor deze constructie, in de vorm van de woningscheidende wanden. Een groot knelpunt
hierbij blijkt de aanwezigheid van te grote trekspanningen in de kernen, welke niet met wapening op
te vangen zijn. De aanname van ongescheurd beton in de stabiliteitsberekeningen is wat betreft de
kernconstructies een foute gebleken. Na aanpassingen van de afmetingen en betonkwaliteit ten
behoeve van de sterkte, blijkt de stijfheid van de kern hier aanzienlijk door te worden benvloedt
(factor 1.5), waarbij de trekspanningen niet zonder meer opgevangen kunnen worden. Hierdoor zullen
er andere maatregelen moeten worden getroffen, zoals het stijver maken van de wandconstructies
waardoor en een kleiner deel van de windbelasting op de kernen komt te staan. De vraag hierbij is of
de kernen dan nog stabiliserend moeten worden beschouwd of in zijn geheel kunnen vervallen in de
berekening. Dit is een iteratief proces, dat niet binnen dit rapport is gemaakt. In de conclusie voor de
stabiliteit is al kort aangegeven dat het volledig laten vervallen van de functionele indeling een
eenvoudigere oplossing voor het stabiliteitsprobleem zal opleveren, waarschijnlijk zonder trek in de
elementen. In werkelijkheid zullen er in samenspraak met de architect aanpassingen en
overeenstemmingen gemaakt moeten worden tussen de constructieve en functionele indelingen van
de plattegronden. Al met al is de gemaakte keuze voor de stabiliteit wel oplosbaar, maar zal dit geen
effectieve keuze zijn. Een eenvoudiger en goedkoper alternatief zal worden gekozen om het gebouw
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
216
voornamelijk economisch haalbaar te maken, dit blijkt al aan de aanpassingen van de nieuwe
ontwerpen.
De trekspanningen in de kern buiten beschouwing latend, heeft de wandconstructie tot gevolg dat er
een overgangsconstructie benodigd is ter plaatse van de functionele overgang tussen de
verdiepingsvloeren, wat erg kostbaar zal zijn. De constructieve oplossingen, en voornamelijk de
vloeroverspanningen, zijn binnen het ontwerp beperkt door de geringe verdiepingshoogte van 3000
mm, wat een constructiehoogte voor de vloeren, leidingwerk en plafond betekend van 400 mm.
Ondanks de monumentale status van het gebouw SKVR, zal deze oppervlakte toch gebruikt moeten
worden om het uitkragende gedeelte te ondersteunen, omdat deze als niet haalbaar en zeker niet
economisch wordt beschouwd. Hiernaast zal er een zeer diepe fundering geplaatst moeten worden
om de zakkingen van The Wave, maar met name de zakkingen en rotaties van de
omgevingsgebouwen te beperken. Al deze factoren maken het ontwerp in de huidige tijd
oneconomisch en constructief gezien zeer lastig om uit te werken midden in de bebouwde omgeving.
In de huidige ontwikkelingen zijn zowel SKVR als de Splinter opgekocht door de ontwikkelaar en is de
uitkraging boven SKVR volledig verdwenen. Hierbij was in de plattegrond te zien dat, ten opzichte van
het hier uitgewerkte ontwerp, er al veel meer rekening gehouden is met de constructieve
voorzieningen binnen het gebouw.
8.2.7
Binnen dit rapport is de totale constructieve oplossingen binnen de perken proberen te houden, door
aan het begin van het gehele verwerkingsproces strakke randvoorwaarden te stellen. De voornaamste
beperking hierbij is het zoveel mogelijk volgen van het ontwerp van de architect geweest. Zodoende is
gesteld dat voornamelijk het open gevelvlak en de functionele indeling van het ontwerp zoveel
mogelijk nagestreefd moesten worden. Door deze aannames aan het begin van het proces zijn er wat
betreft de constructieve oplossingen een beperkt aantal mogelijkheden overgebleven die mogelijk
zouden voldoen. Zoals uit de uitwerking van het gekozen concept en de daaropvolgende conclusie is
gebleken, is het twijfelachtig of het conceptontwerp van de architect wel constructief oplosbaar zal
zijn op de manier zoals deze is uitgewerkt binnen dit rapport. De twee grootste noodzakelijke
aanpassingen in het ontwerp zijn de ondersteuningen in SKVR onder de uitkraging en de
overgangsplaat.
In de praktijk zal vrijwel nooit uitgegaan worden van de volledige constructieve indeling van de
architect, maar zal in samenspraak met de constructeur een goede indeling gevonden moeten
worden, waarbij het gebouw aan zowel de functionele als de constructieve eisen zal voldoen. Hierbij
zullen deze twee onderdelen op elkaar moeten worden afgestemd, dit is in dit rapport beperkt tot het
afstemmen van de constructie aan de functie.
In de voorontwerpen van de constructie werd het in dit rapport uitgewerkte concept met de
woningscheidende dragende en stabiliserende wanden gekozen. Hierbij is verondersteld dat, vanwege
het aantal wanden, deze in samenwerking met de twee kleine kernen ruimschoots zouden voldoen
aan de stabiliteit. Bij de nauwkeurige uitwerking hiervan bleek dit niet het geval te zijn, waardoor er
aanzienlijke aanpassingen aan de wanden en kernen moeten worden gemaakt om aan de maximale
uitbuiging te voldoen. Hierbij zijn deze wanden, in combinatie met de functionele indeling van de
parkeerlagen, bepalend gebleken voor de keuze van de overgangsplaat. Door de gestelde
randvoorwaarden is dit voor dit uitgewerkte conceptontwerp echter bijna niet te voorkomen. Om deze
reden is er hierna bij de aanbevelingen een kort overzicht gegeven van mogelijke stabiliserende
elementen, in het geval dat de in dit rapport gestelde randvoorwaarden worden genegeerd. Op deze
manier blijken op vrij eenvoudige maatregelen de stabiliteit opgelost te kunnen worden, zonder dat
hier een overgangsconstructie voor benodigd is. Dit is echter de andere kant van het ontwerp, waarbij
de functie zich volledig moet aanpassen aan de constructie. Hiertussen zal uiteindelijk een weg
gevonden moeten worden, waarbij beide eisen een geschikte oplossing hebben.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
217
8.3 Aanbevelingen
De aanbevelingen worden hieronder onderverdeeld in een gedeelte welke puur gebaseerd is op de
gemaakte uitwerking binnen dit rapport en een aanvullend deel, waarbij voor een eventuele verdere
uitwerking, mogelijk beter haalbare oplossingen zijn gegeven voor de stabiliteitsconstructie.
Alle elementen binnen de constructie zullen invloed op elkaar uitoefenen en daarmee een
invloed hebben op de stabiliteit in positieve of negatieve zin. In dit rapport is deze stabiliteit
bepaald door de elementen onafhankelijk te bekijken. Bij deze beschouwingen zijn aannamen
gemaakt wat betreft de openingen in de kernen en de wanden door de stijfheid te
verminderen met een factor en is de rotatie van de overgangsconstructie als verwaarloosbaar
beschouwd. De totale stabiliteit kan vele malen nauwkeuriger worden bepaald als de gehele
constructie wordt ingevoerd in een 3-D programma als Scia Engineer. In een dergelijk
programma zullen alle invloeden op de totale uitbuiging wel meegenomen worden in de
berekening en zullen de maximale uitbuiging waarschijnlijk positiever uitvallen. De invoer is
echter bewerkelijk.
Als de keuze wordt gemaakt om de in dit rapport beschreven constructie verder uit te werken,
moeten de trekspanningen in de kernen worden gelimineerd volgens een van de kort
beschreven methoden. Omdat deze spanningen dusdanig hoog zijn, wordt aanbevolen om
andere manieren voor de stabiliteit te bekijken en in te passen in het ontwerp. Dit wordt kort
aangegeven in de algemene aanvullende aanbeveling constructie, de volgende paragraaf.
Er zijn in het verloop van het rapport aannames gemaakt van voornamelijk belastingen die in
een later stadium wel exacter berekend zijn. In sommige gevallen zijn deze belastingen niet
teruggekoppeld voor een nieuwe sterkteberekening. Hiernaast is de constructie in eerste
instantie voornamelijk op stijfheid bepaald. Na controle op de sterkte bleken sommige
elementen niet te voldoen, zoals de twee kernen. Door deze kernen in kwaliteit en afmetingen
te verhogen zodat deze aan de sterkte voldoet, zal dit ook invloed hebben op de stabiliteit. De
kernen krijgen hierdoor een grotere stijfheid, en daarmee een kleinere uitbuiging afhankelijk
van de nieuwe stijfheids verhoudingen. Deze terugkoppelingen hebben een positieve invloed
op de gehele constructie. Dit zal een iteratief proces zijn voor de gehele constructie.
De verdiepingshoogte van het ontwerp is h.o.h. 3000 mm. Dit brengt voor de constructie een
aanzienlijke beperking met zich mee. Voor de geluidsisolatie is een aanzienlijk dikke vloer
benodigd tussen de woonlagen (280 mm), waardoor er weinig ruimte over blijft voor het
plaatsen van een verlaagd plafond. Bovendien zal er zeer accuraat moeten worden omgegaan
met het plaatsen van mogelijk leidingwerk. De vrije indeelbaarheid van het gebouw blijft
relatief beperkt doordat er een relatief zware vloerconstructie moet worden gecombineerd
met een kleine overspanning om de constructie binnen de aanwezige 400 mm
constructiehoogte te houden. De optie zou bekeken moeten worden om deze
verdiepingshoogten te verhogen. Het nadeel hiervan is dat, bij een dergelijk hoog gebouw, er
minimaal een verdiepingslaag verloren zal gaan. De mogelijk opbrengsten uit deze
verdiepingslaag moeten afgewogen worden tegen de extra kosten voor de vereiste extra
constructieve voorzieningen bij de lagere verdiepingshoogten.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
218
Er is in het rapport verondersteld dat SKVR kan worden aangepast, mits het gevelaanblik
behouden kan blijven. Als dit niet het geval is, moet het uitkragende gedeelte boven dit
gebouw minimaal worden verkleind om de optredende belastingen te verkleinen. In het
laatste ontwerp is deze uitkraging volledig verwijderd.
De functionele indeling van het gebouw moet in samenspraak met de architect worden
veranderd om een optimale constructieve oplossing te verkrijgen. In dit rapport is de
functionele indeling van de architect aangehouden, wat voor de constructie verre van
optimaal is.
Binnen het rapport is er weinig aandacht besteed aan de mogelijke uitvoering en logistiek
voor op de bouwplaats. Omdat dit een dicht bebouwd gebied is, waarbij rond de bouwplaats
zelf op korte afstand gebouwen en panden aanwezig zijn, is dit een extra punt van aandacht
die zeker nog van belang kan zijn bij eventuele verdere ontwikkelingen van het gebouw.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
219
1
M laag *1.36*70.52 3379.8kNm / m '
2
1
M hoog *1.49*139.52 14497.9kNm / m '
2
3379.8 14497.9
M gem
*85m 759800kNm
2
umax
1
*q*H 3
q*H4
2
C fund .
8 EI min
umax
M gem * H
C fund .
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
M gem * H 2
16 EI min
220
Omdat hier het gemiddelde moment wordt gebruikt, wordt er ook een gemiddelde hoogte
aangehouden van:
139.52 70.52
H gem.
110.5m
2
110.5*103
500
Met een maximale uitbuiging van umax
184.2mm (incl. 2e orde) en een veerstijfheid
1.2
van de fundering van Cfund. = 2.441*109 kNm/rad, kan vervolgens de minimaal benodigde stijfheid van
het gehele gebouw globaal worden berekend:
umax 184.2
M gem * H
C fund .
M gem * H 2
16 EI min
6
3
759800*106 *110.5*103 759800*10 * 110.5*10
184.2mm
2.441*1015
16 EI min
2
8.3.2.1.1
Wanden in de rotatie-as
Stel dat bovenstaande stijfheid in beide richtingen aanwezig moet zijn. In Figuur 145 zijn de twee
belastingsmiddenlijnen getekend. Deze lijnen zijn niet exact getekend, maar voor deze berekeningen
vereenvoudigd aangenomen. Vanwege de hogere zijde van het smalle gedeelte van The Wave, is het
snijpunt van deze twee lijnen, het rotatiecentrum, meer richting deze zijde aangenomen.
Als er nu een schijf geplaatst wordt in beide richtingen in deze rotatieas, kunnen hiervoor de
afmetingen worden bepaald om de stijfheid van het gebouw te waarborgen. Hierbij wordt
aangenomen dat er een betonkwaliteit C28/35 wordt gebruikt met een E-modulus in gescheurde fase
van ongeveer E = 8.500 N/mm2. Hierbij wordt zeer grof aangenomen dat deze wanden voor 80%
gesloten zijn. Deze afmetingen kunnen nu op een eenvoudige manier worden bepaald:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
221
EI ben 0.8*
1
* b * h3 * E 3.87*1018 Nmm2
12
Als hierbij wordt aangenomen dat deze wanden een lengte hebben over de volledige breedte op dit
punt van ongeveer 30 m, dan is de benodigde dikte van de wand b:
1
* b *300003 *9000 3.87 *1018 Nmm2
12
239mm
EI ben 0.8*
bmin
Als er, vanwege de mogelijk benodigde sterkte, voor wanden wordt gekozen met een dikte van 250
mm, is er ruim voldoende stijfheid voor eventuele reserve. Hiernaast moet de schijf voldoende sterk
zijn om optredende spanningen op te kunnen nemen. Als er wordt uitgegaan van een te dragen
breedte van ~9m en het eerder berekende windmoment, kunnen de spanningen eenvoudig worden
bepaald:
F M
0.6* f ' b
A W
40*10*9*103
759800*106
optr .
0.6*35
1
1000* 250
2
* 250*30000
6
optr . 14.4 20.2 34.6 N / mm 2 21N / mm 2
optr .
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
222
Uit deze globale controle blijkt C28/35 niet te voldoen. Pas bij een betonkwaliteit C53/65 zal de wand
voldoen aan de sterkte voor de drukspanningen.
De hogere spanning ten gevolge van het windmoment zal ook tot gevolg hebben dat er een kleine
trekspanning in het element zal ontstaan. Deze spanning is relatief klein, waardoor wordt
verondersteld dat deze relatief eenvoudig is weg te werken op de manieren zoals deze in dit rapport
kort zijn beschreven.
Omdat deze schijven in de as zitten van het rotatiecentrum, moeten er extra wanden worden
geplaatst om dit tegen te gaan. Voorbeelden voor deze wanden zijn in de figuur aangegeven in het
blauw, maar deze zijn indicatief genomen. Als voor deze wanden ook een dikte van 250 mm wordt
gekozen, worden deze ruimschoots groot en sterk genoeg geacht om de rotatie tegen te gaan.
Deze rotatie moet worden getoetst op een ongunstige situatie van de belasting, waarbij aan de ene
kant van het rotatiecentrum de volledige belasting ten gevolge van de wind staat, en aan de andere
kant de halve belasting. Dit heeft een resulterende belasting tot gevolg met een waarde van
ongeveer:
1250kN
z
60
M rot 3483*
Fwand
Hierbij is aangenomen dat de wanden op een afstand van 50 m van elkaar staan. Per wand dient dan
een maximale belasting van 1250 kN opgenomen te worden om de rotatie tegen te gaan.
Door het schuine dakvlak zullen deze twee stabiliteitswanden niet tot de gehele hoogte reiken, dit is
globaal te zien in de doorsnede in de figuur. De wanden die in dit hogere gedeelte zijn geplaatst
tegen de rotatie van het gebouw moeten zodoende stijf genoeg zijn om deze extra hoogte op te
vangen. Voor het overbrengen van de belastingen worden de vloeren als schijven uitgevoerd.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
223
8.3.2.1.2
Door de plaatsing van de stabiliteitswanden in het rotatiecentrum blijft er weinig vrijheid voor de
functionele indelingen. De schijven tegen de rotatie van het gebouw kunnen wel met redelijke
willekeur worden geplaatst en ingedeeld. Door nu de stabiliteitswanden te verplaatsen en op te delen
in meerdere wanden die elk een eigen stijfheid bezitten welke groot genoeg is om aan de gestelde eis
te voldoen, kan er in de plattegrond worden geschoven. Dit is, ter indicatie, gedaan in Figuur 146.
Het voordeel hiervan is dat er geen extra schijven geplaatst hoeven worden ten opzichte van de
rotatie van het gebouw, mits de wanden niet allemaal in n rotatiepunt zullen snijden. Als dit wel het
geval zou zijn, is het gebouw instabiel wat betreft de rotatie. In dit geval wordt verondersteld dat de
rotatie op eenvoudige wijze wordt tegengegaan door de plaatsing van de wanden.
De wanden zijn hier ook buiten het gedeelte van SKVR geplaatst, waar verondersteld wordt dat het
gebouw door kolommen wordt ondersteund.
Voor de vereenvoudigde berekening wordt verondersteld dat iedere wand een percentage van
maximaal 60% (ruim) van de totale windbelasting moet opvangen. In de figuur is te zien dat er
wanden van ~20000 mm zijn ingetekend. Aan de hand van deze gegevens kan vervolgens de dikte
van de wanden eenvoudig worden berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de hiervoor gevonden
betonsterkte van C53/65, met een gescheurde E-modulus van E = 12833 N/mm2.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
224
1
* b * h3 * E 0.6*3.87 *1018 Nmm 2
12
1
EI ben 0.8* * b * 200003 *12833 0.6*3.87 *1018 Nmm2
12
bmin 339mm
EI ben 0.8*
F M
0.6* f ' b
A W
40*10*9*103 0.75*759800*106
optr .
0.6*65
1
1000*350
2
* 250* 20000
6
optr . 10.3 34.2 44.5 N / mm 2 39 N / mm 2
optr .
Hieruit blijkt dat de gestelde betonsterkte voor deze kleinere wanden niet zal voldoen. Hierbij moet
gezegd worden dat de aanname van 60% van het windmoment erg ruim is. Als deze belasting wordt
verdeeld over de wanden met een maximaal percentage van 50% per wand, voldoet deze sterkte wel.
Ook hier zullen op deze manier weer trekspanningen ontstaan, maar deze zullen door de geringere
afmetingen hoger zijn dan in het voorgaande geval. Een oplossing kan zijn door de wanden alsnog
langer te maken of deze een andere vorm te geven, dit zal in het volgende idee worden besproken.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
225
8.3.2.1.3
Samengestelde wanden
Bij een willekeurige plaatsing van de wanden zoals in het voorgaande geval, kunnen de wanden
kleinere afmetingen hebben, maar zal er aanzienlijke trek ontstaan in deze wanden. Door het geven
van andere vormen aan de schijven, kunnen deze spanningen ten gevolge van het windmoment
aanzienlijk worden verkleind. Een voorbeeld voor het samenstellen van wanden is aangegeven in
Figuur 147. Hierbij is nog enigszins rekening gehouden met de vormen van de woningen en gevels,
maar dit zal niet bevorderlijk zijn voor de lagere parkeergarages. Deze flenzen aan de schijven
kunnen vrij geplaatst worden. Deze vormen hebben een aanzienlijk hogere stijfheid dan de hiervoor
berekende elementen, waardoor niet wordt gerekend aan deze stijfheid. De optredende spanningen
zijn van groter belang.
Voor deze korte berekening wordt verondersteld dat de schijven nu als I-vorm worden berekend, met
flenzen van ~6m breedte en 250 mm dikte.
F M
0.6* f ' b
A W
1
1
* blijf * hlijf 3 2*( * h flens * b flens 3 A flens * z 2 )
12
12
1
1
* 250* 200003 2*( *6000* 2503 6000* 250*100002 )
12
12
optr .
I wand
I wand
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
226
optr .
optr .
40*10*9*103 0.75*759800*106
0.6*65
2* 4.667 *1014
1000* 250
20000
14.4 12.2 26.6 N / mm 2 39 N / mm 2
Uit deze berekening blijkt dat dit element uitgevoerd in C53/65 een lagere betonkwaliteit kan hebben
om aan de sterkte te voldoen. Ook volgt dat er een minimale trek in het element zal komen te staan
ten gevolge van de windlasten. Met een gunstig werkende statische belasting en een ongunstig
werkende windlast, volgt een maximale trekspanning van:
F
M
1.5
A
W
optr . 0.9*14.4 1.5*12.2 5.34 N / mm2
optr . 0.9
Hierbij moet weer worden gezegd dat hier een ruime aanname van 75% van de totale windlasten is
gebruikt. Deze zal in werkelijkheid minder zijn, waardoor de trekspanningen mogelijk helemaal niet
ontstaan. Bij een opname van 50% van de totale windlast zal er geen trekspanning ontstaan.
8.3.2.2.1
Het middendeel waar in de oorspronkelijke indelingen een ruimte voor opslag en een kleine kern
aanwezig is, kan in zijn geheel worden omringd door een betonwand, dit is aangegeven in Figuur 148.
Deze betonwand zal dan als een soort kernconstructie gaan werken. Hierbij zullen er openingen in
deze wand aanwezig moeten zijn, er zal daarom worden aangenomen dat het een 80% gesloten vlak
is. In de figuur is te zien dat het hoge gedeelte extra voorzieningen benodigd zal hebben om een klein
deel van de stabiliteit op te vangen, omdat deze kernconstructie niet geheel tot aan de top zal reiken.
Deze in de figuur getekende wanden zullen gelijk dienen om de rotatie in beide richtingen tegen te
gaan, zoals dit al eerder is aangegeven.
De globale afmetingen van deze kern kunnen worden aangegeven door de grofweg uit te gaan van
een ronde kernconstructie met een diameter van D = 20 m. De benodigde wanddikte kan zodoende
worden bepaald, waarbij gebruik wordt gemaakt van een betonkwaliteit C28/35 in gescheurde
toestand:
1
* *( D 4 ( D d ) 4 ) * E 3*1018 Nmm 2
64
1
EI ben 0.8* * *(200004 (20000 d ) 4 ) *12000 0.75*3*1018 Nmm 2
64
d min 205mm
EI ben 0.8*
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
227
Als er wederom een dikte van de wand van d = 250 mm wordt gekozen, heeft deze constructie nog
voldoende reserve om eventuele uitschieters op te kunnen vangen.
De spanningen in de constructie kunnen worden gecontroleerd door wederom uit te gaan van het
volledige windmoment. Voor de verticale belasting wordt gesteld dat deze nu een iets grotere
belasting te voorduren krijgt per strekkende meter van de kernconstructie. Als aanname wordt nu een
dragende oppervlak van 12 x 1 m gebruikt.
F M
0.6* f ' b
A W
1
I ker n * *(200004 197504 ) 3.85*1014 mm 4
64
40*10*12*103 759800*106
optr .
0.6*35
2*3.85*1014
1000* 250
20000
optr . 19.2 19.7 38.9 N / mm 2 21N / mm 2
optr .
De spanningen worden bij deze betonkwaliteit te hoog, dit is op te lossen door een hogere
betonkwaliteit toe te passen. De trekspanningen die in dit geval ontstaan zijn ongeveer:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
228
F
M
1.5
A
W
optr . 0.9*19.2 1.5*19.7 12.27 N / mm2
optr . 0.9
Deze trekspanningen moeten opgevangen worden met wapening of worden verminderd door meer
verticale belasting naar deze kern te brengen. Het grote nadeel van deze kern is de indeelbaarheid
van de parkeerlagen en de doorkruising van het gebouw SKVR (deze zou in zijn geheel weg moeten).
Door de vorm van deze constructie, is dit lastig in te passen. Een alternatief op deze kern met ronde
vormen is het plaatsen van grote kernen met rechthoekige doorsneden, zie Figuur 149. Dit zal voor de
parkeerlagen een betere oplossing zijn, maar zal op zijn beurt weer meer gevolgen hebben voor de
bovenlagen. In dit figuur is een tweetal kernen getekend, een kern in het lage gedeelte en het hoge
gedeelte. Afhankelijk van de afmetingen van deze constructie, zullen de vormen van de buitengevel
zelfs aangepast moeten worden. De minimale afmetingen van deze kernen zijn in een eerder stadium
in het conceptonderzoek uit Hoofdstuk 4 bepaald.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
229
8.3.2.2.2
In het voorgaande geval is er een kern geplaatst aan de binnenzijde van het gebouw. Deze
constructie kan ook naar de gevel worden verplaatst, waardoor een gevelbuis te creren is. Dit is
aangegeven in Figuur 150. Deze kan zowel in beton als staal worden uitgevoerd. Voor een betonnen
uitvoering geldt dat de hiervoor berekende afmetingen meer dan voldoende zijn om dit hier op te
lossen, maar vanwege het open karakter van de gevel zal een stalen gevelbuis de voorkeur genieten.
In de figuur is te zien dat de gevelbuis in dit geval een zoveel mogelijk ronde vorm zal krijgen, welke
daardoor deels door het gebouw heen zal steken. Voor deze oplossing zullen de onderstaande
kolommen van het deel boven SKVR zonder meer door dit gebouw heen moeten, maar om het
volledige effect van de gevelbuis te benutten, moet SKVR eigenlijk in zijn geheel verdwijnen. Deze
kolommen zullen ook door de onderliggende parkeerlagen steken.
Figuur 150. Gevelbuis in ronde deel van het gebouw (vorige kern naar buiten plaatsen)
Omdat de gevelbuis niet in het hoge deel van het gebouw aanwezig is, moeten hier wanden (of de
kern) geplaatst worden om de rotatie en ene klein deel van de stabiliteit op te vangen. Deze krachten
zullen via de vloerschijven naar de buisconstructie moeten worden afgedragen.
In de figuur is een kolomafstand aangegeven van 9000 mm, maar dit kan variren. De benodigde
stijfheid van de elementen kan worden bepaald aan de hand van de benodigde oppervlakte van deze
kolommen. Als, net als in het voorgaande geval, wordt uitgegaan van een ronde gevelbuis met een
diameter van 50000 mm in dit geval, kan worden berekend hoe groot een fictieve gesloten staalplaat
moet zijn als gevelbuis:
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
230
1
* *( D 4 ( D d ) 4 ) * Estaal 3.87 *1018 Nmm 2
64
1
EI ben 0.8* * *(500004 (50000 d ) 4 ) * 210000 3.87 *1018 Nmm 2
64
d min 1mm
EI ben 0.8*
Met een h.o.h. afstand van de kolommen van 9000mm, is de benodigde oppervlakte van deze
kolommen om aan de stijfheidseis te voldoen ongeveer Aben = 9000 * 1 = 9000 mm2. De afmeting
van de kolom zal hierdoor niet bepaald worden, maar zal voornamelijk afhankelijk zijn van de sterkte
en spanningen in de kolom.
Stel dat de kolommen een horizontaal te dragen oppervlak hebben van 6 m x 9 m per
verdiepingsvloer. Bij een maximaal te dragen verdiepingsaantal van 40 verdiepingen wordt de
normaalkracht in een enkele, maximaal belaste kolom ongeveer:
759800
22794kN
2
*50
3
Deze belasting wordt door de kolommen in een halve cirkel van de buis opgenomen als trek aan de
ene zijde en druk aan de andere zijde (zie Figuur 151) , waarbij de buitenste kolom in de beschouwde
richting het zwaarst belast is. Als wordt aangenomen dat ongeveer 33% van deze trek of druklast
door de buitenste kolom wordt opgenomen (grove, maar ruime aanname), komt hierop een extra
belasting te staan als druk of trek met een waarde van: Fmax;kolom = 7600 kN.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
231
Als deze belasting bij de al aanwezige verticale last wordt opgeteld of afgetrokken, volgt hieruit dat er
geen trek op zal treden en er een maximale drukkracht op zal treden van F druk;max = ~30.000 kN, wat
opgenomen kan worden door de eerder beschreven HD-profielen.
In Figuur 152 & Figuur 153 zijn nog een tweetal gevelbuizen opgenomen, waarbij rekening gehouden
is met SKVR en het hogere vlak. Door de gevelbuis nu wel over de volledige gevel te plaatsen, zijn er
geen gevels meer benodigd in het hoge gedeelte van The Wave. Verondersteld wordt dat deze
gevelbuis de belastingen kan opvangen. In de rechter figuur is rekening gehouden met SKVR. In dit
geval stopt de gevelbuis bij dit gebouw en wordt deze recht afgesneden. Boven SKVR kan deze
gevelbuis wel worden doorgezet, maar zal deze ondersteund moeten worden door kolommen onder
dit gedeelte zoals in het rapport is aangegeven. Het recht afgesneden deel is op zichzelf al in staat om
in de volledige stijfheid te voorzien, afhankelijk van de uitvoering.
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
232
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
233
Referenties
Boeken
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
Dictaten
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
Wetenschappelijke artikelen
[20]
[21]
[22]
Normen
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
Ing. H.J. Everts, Cement 2001; Funderen van hoogbouw in Nederland - p. 35-39
Ing. M. de Boer/ ir. G.L.H.M. Henkens, Bouwen met Staal 158 februari 2001; Virtuoze
constructie in staal, beton en staal-beton p. 18-25
Stedenbouw en architectuur, augustus 2005; Montevideo p. 8 -11
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
234
Rapporten
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
C.F. Bosveld, 2008; Afstudeerrapport 1001 Tower; Constructief ontwerp van een
getuide hoogbouw
A.J. Dijkstra, 2008; High-Rise: Exploring the ultimate limits
Dispuut Utiliteitsbouw, 2006, Final Report Asia 06, Studytour to Dubai, Beijing and
Shanghai of the U dispuut
Dispuut Utiliteitsbouw, 2006, Kansen voor staalplaat-betonvloeren in Nederland,
Rapportage van een case study uitgevoerd voor Corus
STUVO-rapport 97, 1992; Interactie tussen hoogbouw en ondergrond
K. Kerstens, Delft 2004; Constructief ontwerp voor woontoren Oostplein,
Rotterdam
Presentaties
[38]
[39]
[40]
Internetpaginas
[41]
[42]
[43]
[44]
[45]
[46]
[47]
[48]
[49]
[50]
[51]
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
235
Adresgegevens
Gegevens student:
Naam
Studienummer
Adres
Sjors Sligman
1155466
Jan de Geuspad 26
3151 KD
Hoek van Holland
sjors@sligman.nl
sjorssligman@gmail.com
Gegevens werkplek:
Opleiding
Richting
Adres
Afstudeercommissie:
Telefoon
Naam
Afdeling
Gegevens
015-3617353
Prof.dipl.ing. J.N.J.A. Vambersky
Sectie Geb. & Civieltech. Constr.
Kamer: S2 1.53
Stevinweg 1
2628CN Delft
Email
Telefoon
Naam
Afdeling
Gegevens
J.N.J.A.Vambersky@tudelft.nl
+31 (0)15 27 85488
Ir. K.C. Terwel
Sectie Geb & Civieltech Constr
Kamer: S2 1.54
Stevinweg 1
2628CN Delft
Email
Telefoon
Naam
Afdeling
Gegevens
K.C.Terwel@tudelft.nl
+31 (0)15 27 81512
Ing. H.J. Everts
Sectie Geo-engineering
Kamer: KG 00.430
Stevinweg 1
2628CN Delft
Email
Telefoon
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
H.J.Everts@tudelft.nl
+31 (0)15 27 85478
236
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
237
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
238
Sjors Sligman
Studienummer 1155466
sjorssligman@gmail.com
239