You are on page 1of 9

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

DOI 10.1007/BF03061724

Indicatie en analogie: kan muziektherapie beschouwd worden als een


vorm van psychotherapie?
Henk Smeijsters

Abstract Onderwerp van het artikel is de relatie tussen


muziektherapie en psychotherapie. De theorievorming
op dit gebied, die de laatste jaren internationaal tot ontwikkeling kwam, wordt weergegeven met de bedoeling
nauwkeuriger de kenmerken waarin muziektherapie en
psychotherapie overeenstemmen en verschillen aan te
geven. Aan de hand van een definitie van indicatie
wordt nader bepaald wanneer muziektherapie de aangewezen therapie voor psychische stoornissen is. Het zijn
vooral stoornissen met een non-verbaal of preverbaal
karakter waar muziektherapie een rol van betekenis
speelt, mits het psychische proces waardoor de stoornis
kan verminderen in het muzikale gebeuren weerspiegeld
wordt. Aan de hand van een definitie van analogie worden voorbeelden gegeven van overeenkomsten tussen
psychische en muzikale processen, zoals verbrokkeling,
aanpassing, afstand en nabijheid.

Inleiding
De vraag naar de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie roept bij muziektherapeuten nogal eens een
bepaalde spanning op. Voor een deel is dit te verklaren
uit het feit dat muziektherapie op meer gebieden inzetbaar is dan op het gebied van de psychische stoornissen.
Een muziektherapeut1die werkt aan de sociale
Henk Smeijsters (*)
Dr Henk Smeijsters is coordinator en hoofdvakdocent van de
opleiding muziektherapie van de Hogeschool Enschede, sector
Conservatorium. Hij is als docent verbonden aan de
Hogeschool Nijmegen en is projectleider/onderzoeker van het
Muziektherapeutisch Laboratorium te Nijmegen.Adres:
Kleine Stegel 17, 6471 EP Kerkrade.

vaardigheden, de cognitieve of motorische functies van


gehandicapten zal weinig behoefte voelen dit handelen te
kwalificeren als psychotherapie.
Een andere verklaring schuilt in het feit dat muziektherapeuten die een bijdrage leveren aan de behandeling
van psychische stoornissen tijdens hun opleiding niet
echt als psychotherapeut geschoold zijn. In de muziektherapeutische opleidingen is de relatie met de bestaande
psychotherapieen veelal niet van dien aard dat de
muziektherapie stevig in een bepaalde psychotherapie
verankerd wordt.
Deze stand van zaken is niet min of meer toevallig
gegroeid, maar het gevolg van de bij veel muziektherapeuten en docenten bestaande visie dat muziektherapie
een geheel eigen vorm van therapie is en niet beschreven
moet worden binnen een aan de verbale psychotherapie
ontleend begrippenkader. Men veronderstelt dat de
muziektherapie waarin het behandelen van psychische
stoornissen wordt beoogd, niet past binnen gangbare
psychotherapeutische modellen en men waakt ervoor
dat zij slechts een aanhangsel wordt van bestaande psychotherapieen. Het eigen karakter van het muziekmedium geeft in hun visie aanleiding tot het ontwikkelen
van een heel specifieke vorm van therapie.
In dit artikel wordt getracht de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie te verhelderen door het
specifieke van muziektherapie te benadrukken, maar
tevens te wijzen op wat psychotherapeutisch is aan
muziektherapie.

Waar de mannelijke vorm staat is ook de vrouwelijke bedoeld.

13

58

1. Problemen in de theorievorming betreffende de relatie


tussen muziektherapie en psychotherapie
Het in de inleiding geschetste standpunt van verschillende muziektherapeuten is begrijpelijk wanneer men
bedenkt dat muziektherapeutische processen niet geetiketteerd mogen worden met aan andere therapieen ontleende begrippen die te weinig recht doen aan het eigene
van de muziektherapie. Muziektherapie vindt immers
plaats door middel van muzikale processen en haar
beschrijven impliceert dat dit moet gebeuren aan de
hand van deze muzikale processen.
De bij sommige muziektherapeuten bestaande weerzin
tegen de psychotherapie schiet zijn doel echter voorbij op
het moment dat wordt verondersteld dat de muziektherapie eigen definities van psychische stoornissen en de
bijbehorende behandelstrategieen kent. Terwijl de
muziektherapie in feite werkt overeenkomstig bekende
psychotherapeutische processen sluit de muziektherapeut hiervoor meer dan eens de ogen, noemt de processen
niet bij hun naam of benadrukt dat het relateren van het
muzikale proces aan het psychotherapeutische proces
niet noodzakelijk is.
Heeft de muziektherapie een eigen gezicht als zij zich
onttrekt aan de gangbare omschrijvingen van psychische
stoornissen en de door psychtherapeutische processen in
gang gezette psychische processen die leiden tot herstel?
Is het niet veeleer zo dat moet worden aangetoond dat in
de muziektherapie wordt gewerkt met muzikale werkvormen en muzikale gedragingen die aansluiten bij de
psychische stoornissen en de psychische processen die
tot herstel leiden? Moet de muziektherapeut niet aangeven dat juist met muziektherapie de psychische stoornis
behandeld kan worden omdat in het muzikale proces het
genezingsproces gestalte krijgt?
In het buitenland zijn regelmatig publikaties verschenen waarin de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie werd geexpliciteerd (Rock, 1984; Schwabe, 1986;
Knill, 1987; Bruscia, 1989; Strobel, 1990). Zo wordt
muziektherapie door Rock beschouwd als een therapie
die door haar non-verbale karakter belevingen losmaakt
waardoor verbale therapie in tweede instantie mogelijk
wordt. Consten (1986) toonde hier te lande aan dat de
door hem als subtern aangeduide evocaties, evocaties die
verwijzen naar waardegebieden die in het verbale zelfonderzoek niet eerder geformuleerd worden, door de ondersteuning met muziek wel worden opgeroepen. Doordat de
client passende muziek uitkiest of zelf maakt kan een
gevoelde betekenis voordat zij in woorden benoembaar
wordt gearticuleerd worden (Leijssen, 1986).
Schwabe (1987) benadrukt dat in de muziek de door
de pathologie aangetaste spraak vermeden kan worden.
Hierbij zij opgemerkt dat in de praktijk van de

13

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

muziektherapie blijkt dat de pathologie ook in het muzikale gedrag zichtbaar is. Maar anders dan de taal biedt de
muziek, doordat zij zich afspeelt in de context van de
esthetische illusie (Kris, 1989) en het creatieve spel
(Winnicott, 1971) meer mogelijkheden onbelaste manieren van expressie te (her)ontdekken.
Onder muziektherapie verstaat Schwabe een therapie
die de algemene kenmerken van een psychotherapeutische behandeling en een aantal voor de muziektherapie
specifieke kenmerken bezit. Alhoewel tegen het reserveren van de term muziektherapie voor uitsluitend psychotherapie bezwaar kan worden gemaakt, wordt in deze
visie de relatie tussen muziektherapie en psychotherapie
gedefinieerd. Volgens Schwabe moet de muziektherapie
ook overeenkomstig psychotherapeutische principes
vorm krijgen en in een psychotherapeutisch behandelplan ge ntegreerd worden. Uitgaande van door hem
onderscheiden algemene psychotherapeutische principes
krijgen de verschillende muziektherapeutische methoden
een plaats binnen wat hij een handelingsprincipe noemt.
Zo wordt bijvoorbeeld de Regulative Musiktherapie
ingedeeld bij het handelingsprincipe gericht op het direct
of indirect werken aan symptomen. Tot deze categorie
rekent hij onder meer de gedragstherapie, de paradoxale
intentie, de autogene training en de progressieve relaxatie. Knill legt het fundament van de musikorientierte
Psychotherapie in het scheppende muzikale handelen
en waarschuwt ervoor de theorie en de praktijk van de
muziektherapie te binden aan een enkel psychotherapeutisch model. Hij ontkent niet de relatie met de psychotherapie, maar stelt een werkwijze voor waarbij in plaats
van in de muziektherapie een afspiegeling van de psychotherapie te zoeken omgekeerd wordt gezocht naar kenmerken van de psychotherapie die uit de muzikale
dialoog kunnen worden afgeleid. Dit komt tot uitdrukking in het door hem gemaakte onderscheid tussen
muziek als middel in een therapeutisch proces en psychotherapie als een in de muziek gefundeerde discipline.
Het is in zijn visie niet zo dat het muzikale proces met
psychotherapeutische begrippen moet worden beschreven, maar het psychotherapeutische proces met muzikale
begrippen zoals luisteren, stemming, harmonie, dissonantie, motief, ontwikkeling, partituur en dergelijke.
Het nadeel van dit, voor de status van de muziektherapie op zichzelf aanlokkelijke uitgangspunt, is dat
muziekwetenschappelijke begrippen te zeer in overdrachtelijke zin worden vereenzelvigd met psychotherapeutische begrippen. Het is dan ook zeer de vraag of, zoals
Knill veronderstelt, de muziektherapeut kan volstaan
met musicus te blijven. Een musicus voor wie het verduidelijken van muzikale processen met behulp van psychotherapeutische vaktaal overbodig zou zijn.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

De jaren tachtig stonden in Nederland, met name door


het werk van Schalkwijk (1984, 1988, 1990), in het teken
van het differentieren tussen psychotherapeutische,
ortho(ped)agogische en recreatieve werkwijzen. Volgens
Schalkwijk (1988), die in navolging van Schwabe het
woord muziektherapie uitsluitend voorbehoudt aan een
vorm van psychotherapie werkt de muziektherapeut als
psychotherapeut wanneer de therapeutische relatie vooropstaat, wanneer er wordt gewerkt aan het opheffen of
verminderen van psychische stoornissen en de muzikale
bezigheid vooral bestaat uit het werken met muzikale
improvisaties waarbij het muzikale produkt ondergeschikt is. Terwijl de eerste twee criteria voor zichzelf
spreken roept het derde criterium vragen op omdat er
veel receptieve2 muziektherapieen bestaan die een psychotherapeutische functie hebben (Leuner, 1974;
Schwabe, 1987; Bonny, 1989).
Naast de criteria die werden ontwikkeld om aan te
geven wanneer muziektherapie een psychotherapeutische
functie vervult verschenen er enkele publikaties waarin het
inhoudelijke verband tussen de bestaande muziektherapeutische methodieken en bepaalde psychotherapieen
zoals psychoanalyse, client-centered therapy, Gestalt-therapie, gedragstherapie werd verduidelijkt (Ruud, 1980;
Schalkwijk, 1984; Bruscia, 1987; Smeijsters, 1991b).
Bij wijze van samenvatting en discussie kan worden
gesteld dat onzes inziens binnen de muziektherapie geen
eigen definities van psychische stoornissen en de bijbehorende psychotherapeutische behandelstrategieen ontwikkeld moeten worden. Wel zou moeten worden
aangegeven hoe psychische stoornissen in het muzikale
gedrag tot uitdrukking komen en hoe psychische processen die leiden tot herstel door muzikale processen mogelijk worden gemaakt. Hierbij moet worden aangegeven
dat dit samenhangt met de specifieke kenmerken van het
muzikale gebeuren.
Door muziekwetenschappelijke en psychotherapeutische begrippen te vereenzelvigen loopt de muziektherapie
het risico het verband met het psychotherapeutische proces uit het oog te verliezen en een situatie in stand te
houden die gekenmerkt wordt door de kloof tussen de
muzikale en de psychotherapeutische taal. Bovendien
vervagen de grenzen tussen muziektherapie en muziekpedagogiek. De muziektherapeut zou moeten aangeven
welke psychotherapeutische implicatie de muzikale processen hebben. De veronderstelling dat een muzikale
improvisatie zonder meer overeenkomt met een psychotherapeutisch proces sluit te veel de ogen voor de noodzaak het geschikte proces voor de betreffende stoornis te

2
Met receptief wordt bedoeld dat de client niet zelf muziek maakt,
maar naar muziek luistert.

59

zoeken. Dat een enkel proces, de muzikale improvisatie,


alleen zaligmakend zou zijn is op zijn minst twijfelachtig.

2. Indicatie en analogie
2.1. Indicatie, een definitie
Een essentieel punt met het oog op de vraag wanneer
muziektherapie ge ndiceerd is hangt samen met de relatie
tussen de psychische stoornis en het muzikale gedrag van
de client en de relatie tussen het psychische proces dat tot
verbetering kan leiden en het muzikale proces dat in de
muziektherapie op gang komt. Muziektherapie is in algemene zin ge ndiceerd wanneer door middel van een muzikaal proces een psychisch proces op gang kan worden
gebracht. Alvorens hierop in te gaan wordt het begrip
indicatie nader gedefinieerd.
Een korte, aan de geneeskunde ontleende, definitie
van indicatie is de volgende: een indicatie is de aangewezen geneeswijze uan een ziekte. Ontleedt men de definitie
dan volgt hieruit dat een indicatie moet voldoen aan
enkele criteria.
Dat in de definitie wordt gesproken over een ziekteimpliceert met betrekking tot psychotherapie dat in een
indicatie moet worden aangegeven op welke psychische
stoornis zij betrekking heeft. Dit lijkt een eenvoudige
constatering, maar een aantal in de muziektherapie
gebruikte indicaties verwijst wel naar eigenschappen
van de persoon, maar niet naar de psychische stoornis.
Als voorbeeld kan dienen de indicatie waarbij wordt
gezegd dat muziektherapie ge ndiceerd is omdat de client
van muziek houdt. Deze eigenschap, de liefde van de
client voor muziek, zegt niets over de problemen waarvoor hij in therapie is. Wat hier als indicatie wordt aangegeven is in feite een voorwaarde waarvan men vindt dat
eraan voldaan moet zijn opdat behandelmethoden tot
hun recht kunnen komen.
De definitie spreekt verder van aangewezen. Het betekent dat voor het genezen van een ziekte een geneesmiddel het meest geschikt is. Wordt iemand behandeld dan
moet bij voorkeur de ene en niet de andere behandeling
worden toegepast omdat zij beter aansluit bij de psychische stoornis. Concreet houdt dit in dat wanneer een
psychisch probleem sneller en diepgaander met een
andere therapie behandeld kan worden, muziektherapie
niet ge ndiceerd is.
Een derde criterium kan worden ontleend aan het
woord geneeswijze , tevens onderdeel van de definitie.
Geneeswijze impliceert dat er sprake moet zijn van genezen. Toegepast op psychische stoornissen betekent het
dat de muziektherapie moet leiden tot het verminderen
van psychische klachten.

13

60

Dat muziektherapie aangewezen is hangt niet alleen


samen met de vraag naar het tempo en de kwaliteit van de
verandering, het effect van de therapie, maar eveneens
met de meer inhoudelijke vraag hoe verklaard kan worden
dat muziektherapie effect heeft. Waardoor komt het dat
muziektherapie aangewezen is? Waaraan ontleent
muziektherapie haar genezende kracht? Het is de vraag
naar de samenhang tussen het genezingsproces en het
muziektherapeutische proces.
2.2. Wanneer is muziektherapie de aangewezen therapie?
Hebben wij muziektherapie als vorm van psychotherapie wel nodig?, zo vraagt Strobel (1990) zich af. Men zou
deze vraag kunnen toespitsen door te vragen of er psychische stoornissen bestaan waarvoor binnen de
bestaande psychotherapieen geen of ontoereikende
behandelingen bestaan, maar waarvoor de muziektherapie wel de aangewezen vorm van psychotherapie is.
Psychotherapie kan in algemene zin beschouwd worden als een vorm van therapie waarin gewerkt wordt met
gesprekken of acties die vergezeld gaan van gesproken
taal. Aangezien spreken en taalbegrip nauw verband
houden met het bewustzijn en het denken, behoren tot
de voorwaarden voor de psychotherapeutische behandeling het begrijpen van taal, het zich kunnen en willen
uitdrukken in taal en het in staat zijn formeel en inhoudelijk juist te denken.
Zon verbale therapie kan onder meer moeilijkheden
opleveren als bij de client sprake is van mutisme, neologismen, parafrasieen, perseveraties, echolalieen, autisme,
irrationaliteit en wanen omdat hier het spreken en denken gestoord zijn. Veel van deze symptomen vindt men
bij psychotische patienten (Vandereycken, Hoogduin,
Emmelkamp, 1990). Volgens David (1988) bestaat een
groot gedeelte van de met de bestaande therapieen niet
behandelbare clienten uit mensen met autistische kenmerken, hersenbeschadigingen, psychosomatische stoornissen en clienten die lijden aan intellectualisering. Zij
allen missen in de een of andere vorm het vermogen tot
verbalisatie en abstractie.
Muziektherapie is van belang als in de behandeling
geen beroep kan worden gedaan op een goed functionerend spreken en denken. Op zichzelf is dit echter nog geen
voldoende reden voor muziektherapie omdat ook andere
creatieve therapieen non-verbaal zijn. Bovendien zegt dit
negatieve criterium, niet-verbaal nog niet wat muziektherapie dan wel is (Kurstjens, 1991). Verderop zal verduidelijkt worden wat het eigene van muziektherapie als
non-verbale therapie is.
Naast problemen die op non-verbale wijze behandeld
moeten worden zijn er ook problemen die een preverbale
oorsprong hebben. Een aantal psychische problemen kan

13

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

zijn oorsprong vinden in de ontwikkeling van het kind


voor het aanbreken van de taalontwikkeling. De belangrijkste ontwikkeling tijdens de preverbale leeftijdsfase is
de ontwikkeling van symbiose tot individuatie (Cullberg,
1988).
Psychische stoornissen die hier hun oorzaak kunnen
vinden zijn het negatieve zelfbeeld en de Ik-zwakte die op
latere leeftijd tot een psychose kunnen leiden en innerlijke conflicten tussen het goede en het slechte die kunnen
leiden tot een zware depressie. Andere ziektebeelden die
in de eerste jaren hun oorsprong vinden zijn de borderline-stoornis en het narcisme, respectievelijk gekenmerkt
door een identiteitsstoornis en een gebrek aan empathie
in relaties.
Psychotherapeutische behandeling gebeurt in deze
gevalen nog vaak te veel overeenkomstig de behandeling
van neurosen terwijl juist een andere aanpak noodzakelijk is (Cullberg, 1988). Gangbare analytische en groepsdynamische therapieen blijken weinig succesvol (Van den
Bosch, 1990). De mogelijkheden van de op inzicht
gerichte therapieen bij terugkerende acute psychosen
zijn beperkt en bij clienten met problemen van parano de
aard is het heel moeilijk een therapeutische relatie tot
stand te brengen (Cullberg, 1988). Wat betreft de behandeling van de depressie in engere zin blijken psychoanalyse en experientiele therapie onvoldoende specifiek,
gedragstherapie en cognitieve therapie vooral gericht op
de minder ernstige dysthyme stoornis (Van den Hoofdakker, Albersnagel & De Cuyper, 1990). Onderzoek wijst
uit dat het vooral bij de depressie in engere zin verschil
uitmaakt welke behandelingsvorm gebruikt wordt. De
behandeling van borderline-clienten verloopt moeizaam
en is uiterst langdurig, weinig borderline-clienten genezen (Cullberg, 1988). Bij narcisme is psychotherapeutische behandeling in veel gevallen niet mogelijk omdat de
clienten zich niet in een afhankelijkheidshouding begeven
(Cullberg, 1988; Diekstra, 1990).
De genoemde ziektebeelden, die mogelijk ontstaan in
de preverbale leeftijdsfase hangen op verschillende
manieren samen met de plaats van de mens ten opzichte
van zijn omgeving. Bij de psychose ontbreken de grenzen
tussen Ik en nietIk, bij de depressie overheerst het gevoel
het goede in de omgeving vernietigd te hebben, bij de
borderline-stoornis bestaat een onvermogen om relaties
aan te knopen en te onderhouden en bij het narcisme is de
persoon niet in staat tot empathie en afhankelijkheid.
Resteert de vraag of muziektherapie in deze gevallen
een geschikte behandeling is. Om deze vraag te kunnen
beantwoorden moet, aansluitend bij de definitie voor
indicatie, worden aangegeven waarom muziektherapie
ge ndiceerd is. Dit zal gebeuren aan de hand van het
begrip analogie.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

2.3. Analogie
Wanneer men boeken en artikelen over muziektherapie
ter hand neemt stuit men meer dan eens op woorden als
analogie, gelijkenis, overeenkomst en dergelijke.
Knill (1987) benadrukt, zoals reeds werd opgemerkt, de
overeenkomsten tussen de muziekwetenschappelijke en de
psychotherapeutische taal, tot uitdrukking komend in
termen als stemming, ontstemd zijn, harmonie, ontwikkeling, transformatie. De morfologische muziektherapie
(Tupker, 1988), waarin het psychische wordt beschouwd
als Gestalt en verandering van Gestalt, heeft als uitgangspunt dat de muzikale compositie het prototype van de
psychische Gestaltvorming is. Psychische verschijnselen
worden opgevat als vormende verschijnselen die hierin
met muzikale vormen overeenstemmen.
Bruscia (1989) schrijft dat in de muziektherapie het
oplossen van muzikale problemen wordt opgevat als
gelijk aan het oplossen van levensproblemen. Van de
polariteiten van het instrument, het met de klank versmelten of zich van de klank afgrenzen, zegt Moser
(1990) dat ze vergelijkbaar zijn met de polariteiten van
de allereerste ervaringen van de mens. Strobel (1990) ziet
de muziektherapeutische dialoog als een regressieve, op
de preverbale dialoog tussen moeder en kind gelijkende
communicatie. Maler (1990) hanteert het begrip analogie
in het aan het instrumentale spel voorafgaande gesprek.
In het gesprek met de muziektherapeut komt de client tot
het scenisch en plastisch beschrijven van zijn innerlijke
gevoelswereld. Deze beschrijving vormt een analogie
van de innerlijke gevoelswereld en heeft in het verdere
verloop van de muziektherapie de betekenis van een
partituur. Met betrekking tot de muziektherapeutische
behandeling van verworven neurologische handicaps
spreekt Jochims (1990) van onmiskenbare analogieen
tussen de muziektherapeutische improvisatie en het aanpassingsproces dat nodig is bij een plotseling optredende
lichamelijke handicap.
Een recent gemaakt onderscheid tussen verschillende
typen indicaties is de verdeling in eigenlijke, oneigenlijke,
engere en ruimere indicaties (Schalkwijk & Luttikhuis,
1990). Bij een eigenlijke indicatie wordt deze gebaseerd
op geconstateerde behoeften en de persoonlijkheid van
de client, die ook in de aspecten van muziek te vinden
zijn (p. 99). In engere zin verwijst naar psychisch lijden.
Binnen ons bestek heeft de kwestie van analogie betrekking op eigenlijke indicaties in engere zin.
Als de auteurs schrijven dat een eigenlijke indicatie in
de psychotherapeutische muziektherapie onder andere
gekenmerkt is door het feit dat de muziek aansluit bij
de geconstateerde behoeften van de client, dat de behoeften van de client in aspecten van de muziek terug te
vinden zijn en dat de client via de muziek in contact kan

61

worden gebracht met de problemen, wordt ervan uitgegaan dat het specifieke van muziektherapie schuilt in de
overeenstemming tussen het psychische en het muzikale.
Deze parallel, door ons aangeduid als analogie, zal in
het onderstaande nader worden gedefinieerd.
Een analogie is een overeenkomst, een overeenstemming. Spreekt men van een analoge situatie dan vertoont
zij een overeenkomst met een andere situatie. Het woord
kan verwijzen naar een gelijkheid, het volledig aan elkaar
gelijk zijn, of het in bepaalde opzichten aan elkaar gelijk
zijn. Vooral deze laatste betekenis is hier van belang,
omdat een therapiesituatie geen volledige gelijkenis met
een alledaagse situatie vertoont.
In de therapeutische situatie wordt zoveel mogelijk de
werkelijkheid benaderd, maar toch ook afstand genomen
van deze werkelijkheid. Juist daardoor wordt een andere
beleving en een ander gedrag in relatie tot de werkelijkheid mogelijk. Zouden in de therapie alleen maar gebeurtenissen gekopieerd worden dan wordt geen therapie
bedreven, net zo min als de Wiederholungszwang tot
genezing leidt. Het is het andersoortige, datgene wat in
de therapie aan de werkelijkheid wordt toegevoegd of
waardoor de werkelijkheid anders belicht wordt, dat tot
genezing leidt. In elke therapie wordt aan dit tussengebied op een geheel eigen manier vorm gegeven. Vergelijkt
men, zoals Kris (1989), de therapiesessie met een toneelstuk dan kan gezegd worden dat zij, net als het toneelstuk, tegelijk werkelijk en onwerkelijk is. Doen alsof is
een essentieel kenmerk van het toneelspel.
Onzes inziens kan in de muziektherapie worden
gesproken van een analogie als er:
1. een nabijheid en afstand tot de werkelijkheid bestaat,
2. de nabijheid het gevolg is van het feit dat het gebeuren
in de muziektherapie in essentie gelijk is aan het gebeuren buiten de muziektherapie hetgeen blijkt uit:
a. het gegeven dat een buitenmuzikale handeling binnen de muzikale context plaatsvindt,
of:
b. het feit dat muzikale elementen als melodie, ritme,
tempo, kracht en vorm een symbolisch equivalent
zijn van de expressieve kenmerken van een buitenmuzikale handeling.
In het onderstaande worden enkele voorbeelden gegeven van dergelijke analogieen.
2.4. Analogie in de praktijk van de muziektherapie
2.4.1. Verbrokkeling een voorbeeld waarbij het muzikale
gedrag een afspiegeling is van het pathologische gedrag.
Tupker (1988) geeft het voorbeeld van een client die in de
improvisatie voortdurend datgene waar hij mee bezig is

13

62

plotseling afbreekt en begint met iets dat volstrekt nieuw


is. Het verband met het voorafgaande gaat daarbij volledig verloren. Tussen de stukken die sterk van elkaar
verschillen improviseert hij overgangen waarin hij onopvallend en zonder verband themas met elkaar verstrengelt. Het spel is gekenmerkt door een gebrek aan
continu teit, voorspelbaarheid en samenhang, het hangt
als los zand aan elkaar. Terwijl zijn spreken gebeurt met
verstarde patronen die geen ontwikkeling doormaken,
komt hij in de muziektherapie bij een accelerando tot
een ontlading waarin hij helemaal overgeleverd is aan
impulsen die hij niet meer in de hand heeft. Tussenvormen bestaan niet. In het muzikale spel worden zijn
opvoeding en verblijf in een tehuis hoorbaar.
Als baby werd hij door verschillende verzorgers
gevoed. Daardoor was hij niet in staat tegenover een
enkele persoon de integratie van bevrediging en frustratie, goede en kwade eigenschappen tot stand te brengen
(Klein, 1955). De eigenschappen bleven van elkaar
gesplitst en werden geen eenheid. Daardoor was hij evenmin in staat eigenschappen van zichzelf met elkaar te
verenigen. Hij kan de beide gedragingen, het starre geordende gedrag dat de veiligheid moet waarborgen en de
uitbarstingen die een teken zijn van verandering en vernieuwing, niet met elkaar verenigen. Er zijn geen tussenvormen, geen overgangen, het is het een of het ander,
zonder dat hij beide processen bewust kan be nvloeden of
met elkaar kan verenigen.
In het spel waarin hij themas telkens afbreekt wordt
zijn verblijf in een tehuis zichtbaar. Hier moet hij zich
telkens op nieuwe relaties instellen. De begeleiders in het
huis wisselen nogal en daardoor is het nooit mogelijk een
contact uit te bouwen. Het oude contact wordt telkens
afgebroken en vervangen door een nieuw.
2.4.2. Aanpassing een voorbeeld waarbij in de
muziektherapeutische behandeling een met de
probleemsituatie vergelijkbare situatie ontstaat.
De analogie die Jochims (1990) noemt bij de behandeling
van verworven neurologische handicaps biedt voldoende
perspectief om in dit kader te onderzoeken. Zij betrekt de
analogie op de muziektherapeutische improvisatie en het
aanpassingsproces dat nodig is bij een plotseling optredende lichamelijk handicap.
Reeds eerder werd opgemerkt dat de afstand tot de
werkelijkheid therapie mogelijk maakt. Het is het kunstmatige aan de situatie waardoor de persoon op een indirecte manier het gedrag tegenover de werkelijkheid kan
veranderen. Door een spelsituatie, een alsof-situatie, die
essentiele overeenkomsten met de werkelijke situatie vertoont, maar ook voldoende afstand ten opzichte van die
situatie waarborgt, wordt de client geleidelijk in het

13

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

werkelijke van de situatie gevoerd zonder dat de weerstand geforceerd wordt. Nichts wird verleugnet, aber
auch nichts ausgesprochen (Jochims).
Beperken wij ons in dit geval tot de individuele therapie omdat het aanpassingsproces in eerste instantie een
individueel karakter draagt, dan wordt de vraag belangrijk waaruit de analogie tussen het aanpassingsproces en
de muziektherapeutische improvisatie bestaat. Zijn zij in
wezen aan elkaar gelijk?
Kenmerkend voor de situatie na een verworven handicap is dat de lichamelijke en/of geestelijke constitute veranderd is. De gehandicapte is niet meer in staat tot datgene
wat voorheen wel mogelijk was. Dit leidt tot reacties die
eigen zijn aan rouw zoals ontkenning, woede en bedroefdheid over datgene wat verloren ging. Dergelijke emotionele reacties kunnen de noodzakelijke aanpassing
dwarsbomen. Hun expressie en verwerking vragen aparte
aandacht. Zonder expressie en verwerking van deze emoties is aanpassing onmogelijk (Smeijsters, 1991a).
Waaruit bestaat de aanpassing die moet worden opgebracht? Aanpassen is het zich instellen op veranderde
omstandigheden. Niets is moeilijker dan noodgedwongen moeten afwijken van bestaande patronen. De mens
wordt uit zijn baan gesleurd als hij zich tegen alle verwachtingen in opeens heel anders moet gaan gedragen.
Een zelf geplande verandering of een verandering
waarop men kan anticiperen krijgt een plaats in de geordende gang van zaken want de persoon weet wat komen
gaat en kan zich hierop instellen. Maar als plotseling het
leven een kant uitgaat die helemaal niet verwacht werd,
als plannen onvoorbereid niet langer doorgang kunnen
vinden en mogelijkheden van waaruit het leven kon worden vormgegeven ophouden te bestaan vallen het zelfbeeld en de toekomst in duigen. Het zelfwaardegevoel
verschrompelt. Aanpassing vergt in een dergelijke
situatie zeker twee dingen: het loslaten van het oude en
het ontdekken en vormgeven van nieuwe, andere
gedragingen.
Deelnemen aan een muzikale improvisatie betekent
zich overgeven aan een situatie die niet van tevoren vastligt, zich op onzeker terrein begeven. De persoon weet
van tevoren niet wat hij moet doen, weet niet waar hij
uitkomt en weet niet of het iets wordt. De muziek die zal
gaan klinken werd niet gecomponeerd, afspraken die van
tevoren gemaakt worden kunnen nooit precies vastleggen wat er gebeuren zal. Zou men van tevoren wel alles
vastleggen, zoals sommige musici van tevoren hun loopjes paraat hebben, dan is er niet echt sprake van improviseren. Kenmerkend voor improviseren is dat het elk
ogenblik een andere richting uit gaan gaan, dat men
door het spel van anderen elk moment opnieuw met een
nieuwe situatie wordt geconfronteerd. Proberen zij niet
hun starre patronen vol te houden, maar staan zij open

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

voor de nieuwe situatie dan moeten zij ervoor zorgen


geen slachtoffer te blijven, niet overgeleverd te zijn aan
datgene wat hun overkomt, maar te reageren op het
nieuwe gebeuren en er invloed op zien te krijgen.
Het muzikale handelen tijdens het improviseren is, terwijl het op afstand van de werkelijkheid plaatsvindt, in
wezen gelijk aan het handelen bij plotselinge veranderingen in het dagelijkse leven waarbij het oude moet worden
losgelaten en de nieuwe situatie moet worden opgepakt.
We treffen een vergelijkbaar aanpassingsproces niet
alleen aan bij verworven handicaps, maar ook bij personen die ter vergroting van de zekerheid zichzelf zo in
starre patronen hebben vastgeketend dat ze geen enkele
verandering de baas kunnen. Hier ontstaat de noodzaak
tot aanpassing niet door het verdwijnen van mogelijkheden, maar door het loslaten van starre patronen en het
aandurven van onvoorspelbare situaties (Van den Hurk
& Smeijsters, 1991).

63

reageren op wat een ander muzikaal doet. Er bestaat geen


muzikaal materiaal zonder een persoon die het maakt, geen
van de persoon ge soleerd produkt in de ruimte.
In deze in wezen interpersoonlijke muzikale processen
spelen muzikale symbiose en individuatie een beslissende
rol. Actieve muziektherapie is een voortdurend proces
van versmelten en uit elkaar gaan, samen zijn en alleen
zijn, naar elkaar toe gaan en zich van elkaar verwijderen.
Symbiose en individuatie vinden daadwerkelijk plaats en
de kracht van de muziektherapie schuilt in het feit dat
deze processen niet op een verbaal maar op een nonverbaal niveau verlopen. Het non-verbale, ongereflecteerde, maakt een handelende herhaling en daarmee
non-verbale probleemoplossingen mogelijk.

2.4.4. De fenomenologie van de muzikale elementen

De in het voorafgaande genoemde psychische stoornissen


van non-verbale en preverbale aard kunnen met muziektherapie worden behandeld omdat actieve muziektherapie
een vorm van therapie is waarin op non-verbale wijze de
allereerste objectrelatie en het daarmee samenhangende
preverbale proces van symbiose naar individuatie kan
worden gereconstrueerd. Muziektherapie is in de kern
van de zaak een therapie waarin wat er muzikaal gebeurt
tot stand komt door de muzikale interactie tussen twee of
meer personen. Natuurlijk kan actieve muziektherapie de
individuele expressie van de client benadrukken, maar tot
haar wezen behoort dat de muziektherapeut en/of een

Wanneer sprake is van fenomenologie, het betekenis


verlenen aan muzikale elementen, ligt de nadruk op criterium 2b van de definitie van analogie: het feit dat
muzikale elementen als melodie, ritme, tempo, kracht
en vorm een symbolisch equivalent zijn van de expressieve kenmerken van een buitenmuzikale handeling. Als
referentiekader voor het begrip analogie wordt hier het
werk van Hegi (1986, 1991) genomen. Het uitputtend
behandelen van alle overeenkomsten tussen ritme-,
tempo-, dynamiek- en melodievormen en de ziektebeelden zou binnen dit bestek te ver voeren. Op een andere
plaats zal hierop worden teruggekomen.
Hegis fenomenologie van muzikale elementen berust
op de veronderstelling dat een muzikaal gebeuren een
afspiegeling is van een psychische gebeurtenis en dat
deze psychische gebeurtenis kenmerkend is voor een
bepaald ziektebeeld. Schematisch weergegeven:
Van een analogie van het ziektebeeld in de muzikale

andere client deelnemen aan het muzikale gebeuren. Datgene wat geschapen wordt, de muzikale gebeurtenis, ontstaat door de interactie van personen. Door de relatie
ontstaat het muzikale produkt, men zou zelfs kunnen
zeggen dat de muzikale relatie het muzikale produkt is.
De mate waarin de interactie tussen personen het produkt
is, de combinatie van individualiteit en collectiviteit in het
samenspel, is typisch voor muziek maken.
In de muziektherapie ontstaat een situatie waarin de
persoon in relatie treedt tot een uit andere personen
bestaande omgeving. Het muzikaal reageren is altijd

elementen is sprake als de voor het ziektebeeld kenmerkende symptomen in de muzikale gebeurtenissen worden
teruggevonden. Daarbij zij opgemerkt dat het vooral de
combinatie en de ernst van de symptomen en in het
verlengde hiervan de combinatie en de extremiteit van
de muzikale afspiegelingen zijn die verwijzen naar een
psychische stoornis.
Nemen we een psychische stoornis als voorbeeld.
In de DSM-III-R wordt een persoon met een schizo de
persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door minstens vier
van de volgende eigenschappen:

2.4.3. Afstand en nabijheid een voorbeeld waarbij door


middel van muziektherapie non-verbale en preverbale
stoornissen behandeld kunnen worden.

13

64

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765

heeft geen behoefte en plezier aan hechte relaties,


kiest activiteiten die alleen gedaan moeten worden,
geeft zelden blijk van sterke emoties,
heeft geen seksuele behoeften,
is onverschillig voor lof en kritiek,
heeft geen intieme vrienden,
is koud, afstandelijk, maakt geen gebaren als reactie
op anderen.

Een aantal van de eigenschappen wordt in het gedrag


tijdens het improviseren zichtbaar. Het niet met anderen
meedoen, op afstand blijven en op eigen houtje iets doen,
zal waarschijnlijk ook in de improvisatie optreden door
niet aan te sluiten bij wat anderen doen. Dergelijke
gedragingen zijn echter niet gebonden aan een specifiek
muzikaal element en zijn kenmerkend voor criterium 2a
van de definitie van analogie.
Sommige eigenschappen komen daarentegen tot uitdrukking in specifieke muzikale elementen. Hoe kan
iemand distantie tot anderen scheppen? Door bijvoorbeeld heel zacht te spelen, want wie zijn stem verheft
wordt gehoord, maakt op zichzelf opmerkzaam en opent
daarmee de mogelijkheid tot contact. Een ander muzikaal
gedragspatroon dat kan optreden is het spaarzaam
gebruik maken van het melodische materiaal door motiefjes te spelen die niet van de plaats komen, beperkt in
omvang zijn en gekenmerkt door kleine intervallen. Zon
speelwijze is al evenmin uitnodigend. Het ontbreken van
sterke emoties kan tot uitdrukking komen in een soortgelijke muzikale verschijningsvorm: vlak spel met weinig
dynamische, melodische en temporele schommelingen.
Bepalend is hierbij niet het individuele muzikale element, maar de unieke combinatie van muzikale elementen. In zon combinatie wordt een specifieke stoornis
weerspiegeld, zoals overeenkomstig de diagnostische criteria van DSMIII-R niet een enkel kenmerk, maar een
combinatie van kenmerken doorslaggevend is.
Of dergelijke combinaties van muzikale elementen
voor iedere psychische stoornis bestaan, of met andere
woorden de verschillende stoornissen in muzikaal
opzicht van elkaar onderscheiden kunnen worden is
vooralsnog een open vraag. Pas wanneer dit mogelijk is
zal de mogelijkheid tot een muziektherapeutische psychodiagnostiek bestaan.

Conclusie
Muziektherapie biedt voldoende aanknopingspunten om
te kunnen worden beschouwd als een vorm van psychotherapie. Opdat zij zo kan worden beschouwd is echter
nodig dat de muziektherapeuten doordrongen worden
van hoe hun werkwijze aansluit bij de psychische stoornissen en de psychotherapeutische processen. De

13

muziektherapie hoeft niet te voorzien in eigen definities


van psychische stoornissen en psychotherapeutische processen. Het specifieke van muziektherapie moet blijken
uit het feit dat psychische processen die leiden tot herstel
door muzikale processen mogelijk worden gemaakt.
Alhoewel het denken rond indicaties volop in ontwikkeling is, is het noodzakelijk in deze indicaties aan te
geven waarom muziektherapie bij een bepaalde psychische stoornis aangewezen is. Dit laatste is slechts mogelijk wanneer kan worden aangetoond dat muzikale
processen in essentie een analogie vormen van de psychische processen die bij de betreffende stoornis tot herstel
leiden, dat door bezig te zijn met muziek zich bij de client
processen voltrekken die tot verbetering leiden. Dit laatste gebeurt wanneer in een situatie die gekenmerkt is
door nabijheid en afstand tot de werkelijkheid, een buitenmuzikale handeling die tot genezing leidt binnen de
muzikale context plaatsvindt of muzikale expressies die
een symbolisch equivalent zijn van de kenmerken van een
buitenmuzikale handeling veranderen.
Summary
The subject of this paper is the relationship between music
therapy and psychotherapy. The author refers to international
theories on the subject while analysing the similarities and the
differences between music therapy and psychotherapy. Indications
for music therapy are determined by means of a definition. It is
stated that music therapy can be indicated when there are problems
characterised by nonverbal and preverbal causes or symptoms, if
the mental process that leads to healing is reflected in the musical
process. Some examples are given of what is called the analogy
between mental and musical processes, such as disintegration,
adaptation, distance and proximity.

Literatuur
Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSMIII-R
(1989). Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.
Bonny, L. (1989). Sound as symbol: Guided Imagery and Music in
clinical practice. Music Therapy Perspectives, 6, 710.
Bosch, R.J. van den (1990). Schizofrenie en andere functionele
psychische stoornissen. In W. Vandereycken, C.A.L. Hoogduin & P.M.G. Emmelkamp (red.), Handboek psychopathologie dl 1. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum.
Bruscia, K.E. (1987). Improvisational models of music therapy .
Springfield IL: Charles C. Thomas.
Bruscia, K.E. (1989). Defining music therapy. Phoenixville PA:
Barcelona Publishers.
Consten, J. (1986). Muziek in gesprek. Een onderzoek naar het
gebruik van muziektherapie als uitbreiding van de zelfconfrontatiemethode . Intern rapport KU Nijmegen.
Cullberg, J. (1988). Moderne psychiatrie. Baarn: Ambo.
David, E. (1988). Physiologische Grundlagen der Musiktherapie.
In G. Hormann (Hrsg.), Musiktherapie aus medizinische Sicht.
Munster: Ferdinand Hettgen.
Diekstra, R.F.W. (1990). Persoonlijkheidsstoornissen. In W. Vandereycken, C.A.L. Hoogduin, P.M.G. Emmelkamp (red.),
Handboek psychopathologie dl 1. Houten/Antwerpen: Bohn
Stafleu Van Loghum.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:5765


Hegi, F. (1986). Improvisation und Musiktherapie. Paderborn:
Junfermann.
Hegi, F. (1991). Die Kunst der musiktherapeutischen Improvisation .
Lezing, Nijmegen.
Hoofdakker, R.H. van den, Albersnagel, F.A. & Cuyper H. de
(1990). Stemmingsstoornissen. In W. Vandereycken, C.A.L.
Hoogduin, P.M.G. Emmelkamp (red.). Handboek psychopathologie dl 1. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum.
Hurk, J. van den, & H. Smeijsters (1991). Musical improvisation in
the treatment of a man with obsessive-compulsive personality
disorder. In K.E. Bruscia (ed.), Case studies in music therapy.
Phoenixville PA: Barcelona Publishers.
Jochims, S. (1990). Krankheitsverarbeitung in der Fruhphase
schwerer neurologischer Erkrankungen. PPmP Psychother.
med. Psychol, 40, 115122.
Klein, M., Heimann, P., Money-Kyrle, R.F. (eds.). (1955). New
directions in Psycho-analysis. Londen: Tavistock.
Knill, P.J. (1987). Auf den Weg zu einer Theorie musikorientierter
Psychotherapie. Musiktherapeutische Umschau, 1, 314.
Kris, E. (1989). De esthetische illusie. Meppel: Boom.
Kurstjens, H.J.J. (1991). Vrije vestiging muziektherapie . Lezing
Studiedag Regio-Oost, Ede.
Leijssen, M. (1986). Focusing in de praktijk van de client-centered
therapie. In G. Lietaer, Ph.H. van Praag & J.C.A.G. Swildens
(red.), Client-centered psychotherapie in beweging. Leuven:
Acco.
Leuner, H. (1974). Die Bedeutung der Musik in imaginativen
Techniken der Psychotherapie. In W.J. Revers, G. Harrer &
W.C.M. Simon (Hrsg.), Neue Wege der Musiktherapie. Dusseldorf, Econ.
Maler, T. (1990). Das Lubecker Musiktherapie-Modell: Klinische
Musikpsychotherapie auf der Grundlage der Ich-Psychologie.
In I. Frohne-Hagemann, Musik und Gestalt. Paderborn:
Junfermann.
Moser, J. (1990). Der Gong in der Behandlung fruher Schadigungen. In I. Frohne-Hagemann, Musik und Gestalt. Paderborn:
Junfermann.
Rock, O.T.R. (1984). Das musikalische Erlebnis als Psychotherapie. Musiktherapeutische Umschau, 5, 189195.
Ruud, E. (1980). Music therapy and its relationship to current treatment theories. St. Louis: Magnamusic-Baton.

65
Schalkwijk, F.W. (1984). Grondslagen van muziektherapie. Nijmegen: Dekker & Van der Vegt.
Schalkwijk, F.W. (1988). Muziek in de hulpverlening aan geestelijk
gehandicapten. Nijkerk: Intro.
Schalkwijk, F. (1989). Concepts of music therapy: towards a language for existing differences and similarities between the ways
music is used in treatment. Paper presented at the 5th International Congress Music Therapy and Music Education for the
handicapped, Noordwijkerhout.
Schalkwijk, F., & Luttikhuis, C. (red.) (1990). Opstellen over creatieve therapie. Nijmegen: Hogeschool Nijmegen.
Schwabe, C. (1986). Methodik der Musiktherapie und deren theoretische Grundlagen. Leipzig: J.A. Barth.
Schwabe, C. (1987). Regulative Musiktherapie. Stuttgart: Gustav
Fischer.
Smeijsters, H. (1987). Muziek & Psyche. Assen/Maastricht: Van
Gorcum.
Smeijsters, H. (1989). Connotations and functions of music . Paper
presented at the 5th International Congress Music Therapy
and Music Education for the handicapped, Noordwijkerhout.
Smeijsters, H. (1991a). Emotionele problemen bij de ouder wordende
mens en de behandeling ervan in de muziektherapie. Lezing
Symposium Muziektherapie bij de Ouder Wordende Mens,
Enschede.
Smeijsters, H. (1991b). Muziektherapie als psychotherapie . Assen/
Maastricht: Van Gorcum.
Smeijsters, H. (1992). Functions of music in music therapy. In T.
Wigram & T. West (eds.), Music and the healing process: Music
Therapy . Carden Publications.
Strobel, E. (1990). Von der Musiktherapie zur Musikpsychotherapie Kann aus Musiktherapie eine anerkannte Form von
Psychotherapie werden? Musiktherapeutische Umschau, 11,
313338.
Tupker, R. (1988). Ich singe was ich nicht sagen kann . Regensburg.
Vandereycken, W., Hoogduin, C.A.L., & Emmelkamp, P.M.G.,
(red.) (1990). Handboek psychopathologie, dl 1. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum.
Visser, K., & Hummelen, K. (1988). Verschillen in de creatieve
therapie tussen borderlineen neurotische patienten, Tijdschrift
voor Kreatieve Therapie, 1, 1113.
Winnicott, D.W. (1971). Playing and reality. Londen: Tavistock.

13

You might also like