You are on page 1of 86

Stadsgidsen

Het ontstaan en de geschiedenis van Waterland en Monnickendam


Cursus ten behoeve van de stadsgidsen van de Vereniging Oud Monnickendam

Herziene uitgave 2004.

Samenstelling
Harry Voogel
Paul van t Hof
Cees Lagrand

Inhoud

pagina

Inleiding

door P. van t Hof

Enkele jaartallen en feiten

door P. van t Hof

Het ontstaan en de geschiedenis van Waterland


en Monnickendam

door Prof. dr G. Borger

Iets over de bouwgeschiedenis en de stijl van


Monnickendamse gebouwen

door P. Stoffels

21

De geschiedenis van de Grote of St. Nicolaas kerk

door D. Oosterveld

29

De constructie van de kerk

door K. Roos

37

De Rooms katholieke Kerk

door M. Tessel.

40

De kleine kerken

door J. Groot

45

De Oude en Nieuwe Doelen

door J. Balvers

49

De Monnickendamse Speeltoren

door P. van t Hof

50

Speeltoren: opschriften der klokken

door K. Tolman en P. Stoffels

54

De gevelstenen van Monnickendam

door H. Voogel

58

De straat- en bijnamen van Monnickendam

door P. van t Hof

70

Naamgeving van de straten door de eeuwen heen

door P. Stoffels

71

VISSERIJ EN VISVERWERKING IN MONNICKENDAM

Inleiding
De geschiedenis van onze streek is jong. Ofwel zoals Geert Mak schreef: "In de twaalfde eeuw,
toen in Parijs de eerste universiteit werd gesticht en de Venetianen al handel dreven met de
Chinese keizer, lag de grond hier erbij als een soort Naardermeer in het groot". Het vaste land van
Waterland bestond toen uit een nauwelijks begaanbaar hoogveenmoeras dat zich uitstrekte tot
voorbij Marken dat al een nederzetting was. Van Monnickendam was nog geen sprake. Vanaf
rond het jaar 1000 werd op die moerasgrond door pionierende boeren in gesoleerde hoeven wat
graan verbouwd en enig vee gehouden. Om de grond te ontwateren groeven zij sloten. Dit
zorgde voor een drastische bodemdaling. In een paar eeuwen zakte het maaiveld ca 4 meter. Om
de grond tegen overstroming vanuit het hoger gelegen, nog niet ontgonnen, land te beschermen
legde men veendijkjes aan.
In de jaren 1164 en 1170 deden zich zware stormvloeden voor die de Zuiderzee deden ontstaan en
het gehele gebied onder water zetten. Omstreeks het jaar 1180 was een dijkring rondom een groot
deel van het Waterlandse gebied gelegd. Deze lag ten westen van het gebied waar Monnickendam
nu ligt. Dat gebied lag buitendijks, was onderhevig aan eb en vloed, zij het in beperkte mate,
waardoor het op kon slibben. De nederzetting Marken was al snel bedijkt en kwam droog te
liggen. Vanaf die tijd begonnen de Markers hun woonterpen aan te leggen. Tussen Marken en het
latere Monnickendam bleef n tot twee meter water staan, waarmee de Gouwzee en het eiland
Marken waren ontstaan.
In het begin van de dertiende eeuw hadden Norbertijner monniken uit Friesland het klooster
Maringaarde op Marken gesticht. Circa 1235 bouwden zij een dependance, een z.g. uithof, op
de plaats waar nu de algemene begraafplaats achter de Grote Kerk is. In de jaren daarna bezaten
die monniken ook landerijen en boerderijen. Om die te beschermen tegen de regelmatig
voorkomende overstromingen lieten zij aan het eind van de dertiende eeuw twee dijken
aanleggen, n.l. het Noordeinde en het Zuideinde. Rond het jaar 1300 werd de helft van de
Kerkstraat als terp aangelegd, waarmee de huidige drie hoofdstraten van Monnickendam een
feit waren. Langs de dijken en de terp werden huizen gebouwd en Monnickendam werd een
stadje dat zich, door de gunstige ligging aan waterwegen, snel ontwikkelde tot een belangrijke
haven- en handelsplaats. Uit gevonden munten blijkt dat er al heel vroeg internationale
contacten waren. We gaan ervan uit dat Monnickendam haar naam kreeg van de monniken uit
Marken.
In het jaar 1356 behaagde het graaf Willem de Vijfde van Holland, Zeeland en Westfriesland om
Monnickendam stadsrechten te geven.
(Hoewel, Monnickendam kreeg haar stadsrechten op 27 maart 1355, naar de toen geldende
jaartelling. Volgens de huidige jaartelling was dat echter 1356. Dat zit zo. In de middeleeuwen gold
de kerkelijke jaartelling waarbij het jaar van Pasen tot Pasen liep. Wat toen het laatste deel van
1355 was (van 1 januari tot Pasen) is volgens onze jaartelling dus het eerste deel van 1356. Naar
onze huidige jaartelling zijn de stadsrechten dus verleend op 27 maart 1356).
Het ging de graaf slechts om zijn eigen strategische doel en financile gewin. Voor zijn
oorlogsvoering had hij immers veel geld nodig. Voor Monnickendam betekende stadsrechten eigen
stadsbestuur, eigen rechtsregels en rechtspraak, maar ook het recht om accijns en tol te heffen. Dat
laatste was heel belangrijk voor de economie van de stad.
Monnickendam liep voorop bij de hervormingsbeweging en was in 1572 n van de 12 Hollandse
steden die deelnamen aan de eerste vrije Statenvergadering te Dordrecht en zich achter de Prins
van Oranje schaarden in de strijd tegen de Spaanse overheersing. Ht keerpunt in die strijd viel in
oktober 1573 toen de Spanjaarden de slag om Alkmaar en de slag op de Zuiderzee verloren. De
3

Hollandse vloot stond daarbij onder aanvoering van admiraal Cornelis Dirkszoon, burgemeester
van Monnickendam.
De grote bloei van de stad duurde tot rond 1640. De stad had toen ca 4000 inwoners. Door de
concurrentie van Amsterdam en doordat de handelsvaart meer en meer werd uitgeoefend met
schepen die te groot waren om de Gouwzee te bevaren, liep kort daarna en vooral in de 18e eeuw
de economie sterk terug. De stad verarmde sterk. Onder het Franse bestuur (1795) verloor de stad
zijn privileges en de vaste zetel in de Staten Generaal. Pas na 1820 herstelde de economie van de
stad zich langzaam. Eerst was er een opleving van de visverwerking en de handel in vis en
agrarische producten, nadat in 1888 de tramlijn naar Amsterdam gereedkwam verbeterden de aanen afvoermogelijkheden van de stad en ontwikkelde zich ook het toerisme.
Na 1950 ontstond de noodzaak tot een eerste uitbreiding buiten de stadswallen en groeide de stad
tot haar huidige grootte.

Dit zijn verschillende dijken (de stippellijnen) en dammen die in het verleden rond
Westfriesland, Kennemerland en Waterland zijn aangelegd om het binnendringen van het
zeewater te beletten. Dit kon dank zij de aanwezigheid van gezag, van een goede
arbeidsverdeling, van een grote energie ten plattelande n de hulp van het paard. De
Westfriese Omringdijk (120 km lang) was al aan het eind van de 13e eeuw gereed.

Enkele jaartallen en feiten.


1235
1273
1288
1356

*
1357
*
1400
*
1403
1404
*
*
1406
1426
1431
1499
1509
1513
1527
1572

1573
1575
1630
1795
1853

Friese Norbertijner monniken vestigden zich op het eiland Marken, van daaruit werd
land ontgonnen en in 1237 een nevenvestiging gesticht die mede tot het ontstaan van
Monnickendam leidde.
Monnickendam wordt voor het eerst genoemd in een handvest van Jan Persijn
Floris V verleent Monnickendam het recht van Jaarmarkt. De eerste stadswallen
worden aangelegd
Monnickendam krijgt stadsrecht. Volgens het handvest zijn de stadsrechten verleend
op de dag van St Matthijs in 1355. Deze datum is volgens de kerkelijke jaartelling
waarbij het jaar loopt van Pasen tot Pasen. Volgens de huidige jaartelling is het
stadsrecht verleend op 27 maart 1356.
De stad werd toen omsloten door de Oude .Zijds Burgwal, Kermergracht, Korte
Burgwal, Nieuwe Niesenoortsburgwal en Niesenoortsburgwal.
1e uitbreiding van het vrijheidsgebied.
Toegevoegd werd het deel dat omsloten wordt door de Oude Zijds Burgwal,
Lindegracht en Fluwelen Burgwal.
2e uitbreiding van het vrijheidsgebied.
Dit betrof een gedeelte buiten de Zuideinderpoort (tot het Hemmeland) en een
gedeelte bij de Noordeinderpoort.
Afsluiting van de Purmer Ee door de Nieuwe Dam.
3e en grootste uitbreiding van het vrijheidsgebied.
De begrenzing liep nu vanaf het Hemmeland dwars door de Pierebaan en de
Monnikenmeer, langs de Leek, Wiltsloot, Purmer en Purmer Ee.
Weezenland, Bloemendaal en Kloosterbuurt lagen nu ook binnen de stadsvrijheid.
Start van de bouw van de Grote kerk.
Monnickendam (Kabeljauws) werd overvallen door de Kennemers die voor Jacoba
van Beieren vochten (Hoeken). Hierbij vielen veel slachtoffers. [zie Kermergracht]
Stichting van het klooster Galilea Minor in de Monnikenbroek.
1e stadsbrand, 10 juli, van de 500 huizen gingen er 400 in vlammen op.
Een pestepidemie velt meer dan een derde deel van de stadsbevolking.
2e stadsbrand, op de Grote Kerk en 6 huizen na brandde de gehele stad af. Daarna
werd het verboden nog woonhuizen te bouwen met houten tussenmuren en rieten
daken.
Wendelmoet Claesdochter te Den Haag verbrand. Zij was het eerste vrouwelijke
slachtoffer van de inquisitie.
Op 19 juli sloten de steden Monnickendam, Edam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik,
Alkmaar, Haarlem, Leiden, Gouda, Gorkum, Oudewater en Dordrecht zich aan bij de
Prinsgezinden en de reformatie. Deze steden verkregen een vaste zetel in de
vergadering van de Staten van Holland te Den Haag.
11 oktober. Slag op de Zuiderzee. Een Hollandse vloot o.l.v. Monnickendams
burgemeester admiraal Cornelis Dirkz. versloeg de Spaanse vloot o.l.v. admiraal
Graaf van Bossu.
Stadsuitbreiding aan westzijde, de zogenoemde Nieuwe Uitleg. Deze is pas na 1950
volgebouwd.
Stad op hoogtepunt van zijn bloei, 750 huizen, 4200 inwoners.
Politieke veranderingen betekenden het verlies van voorrechten en de Statenzetel.
Begin van periode van armoede. Alleen de visserij en landbouw waren nog van
belang. Handel en scheepvaart verdwenen bijna.
Stichting Hulpbetoon opgericht.

1860
1864
1888
1950

Economie van de stad trekt geleidelijk weer aan.


Monnickenmeer omdijkt en drooggemalen. Oppervlak 122,5 ha.
Opening van de stoomtramlijn Amsterdam-Edam. De lijn werd gelektrificeerd in
1932 en op 29 september 1956 opgeheven.
Aanleg van de Oranjewijk, de eerste grote uitbreiding buiten de stadswallen. De
Markgouw volgde in 1965, daarna achtereenvolgens de Ringshemmen, Ooster Ee,
Binnen- en Buitengouw.

Het ontstaan en de geschiedenis van Waterland en Monnickendam


Door prof. dr. Guus J. Borger.1
Monnickendam is n van de steden in Noord-Holland die een roemrijke traditie heeft en een
hele oude achtergrond. Ik wil u de zetting en geschiedenis van Monnickendam tekenen vanaf
ca. 800 na Chr.`en aangeven hoe een stedelijke nederzetting in het Noord-Hollands veengebied
heeft kunnen ontstaan, en waarom een naar de huidige verhoudingen erg kleine stad zon
duidelijk stempel heeft kunnen drukken op de Gouden Eeuw, de periode van ongeveer 1550 tot
1650. Eerst wil ik het gebied schetsen: het krachtenveld waardoor Monnickendam heeft kunnen
ontstaan en daarna de topografie en de sociaal economische geschiedenis van de stad. Dat
verhaal levert de context, waarin u de gebouwen en de verdere grondstructuur zoals die later
geschetst zal gaan worden kunt herkennen.
Monnickendam is een deel van Noord-Holland en Noord-Holland is een deel van het grote
veengebied dat achter de strandwallenkust van de Nederduitse laagvlakte ligt. Noord-Holland
bestaat dankzij de aanwezigheid van een oude, pleistocene2 zandopduiking die eertijds enkele
kilometers buiten de kust van Texel lag en thans nog bij vissers bekend is als De Stenen. Dat
zandgebied moet vergelijkbaar zijn geweest met het Gooi of met Gaasterland. Omstreeks 1000
nC is de pleistocene opduiking van De Stenen in de golven verdwenen. Dat Noord-Holland
nog bestaat, is te danken aan de aanwezigheid van hogere zandgronden op het eiland Texel.
Door de aanwezigheid van deze pleistocene opduikingen kon zich in het deltagebied van Rijn
en IJssel een kustboog vormen. Deze kustboog werd opgebouwd uit zand dat door de golven
over de bodem van de zee naar de kust werd getransporteerd. Door een samenspel van golven,
wind en stroming werd dit zand eerst opgehoopt tot een lage strandwal en later tot de huidige
hoge duingordel langs de kust. Achter deze strandwallengordel ontstond een groot
zoetwatergebied. Door de groeiende wateroverlast en de voortgaande verzomping ontwikkelde
dit zoetwatergebied zich tot een groot veengebied
Voordat het Marsdiep ontstond, was ook het IJsselmeer een onderdeel van het grote veengebied
dat zich uitstrekte van Friesland tot aan Vlaanderen. Door dat veengebied liepen een aantal
grote rivieren. De voornaamste daarvan was de Rijn. In de Romeinse tijd was de Oude Rijn, die
via Utrecht en Leiden naar Katwijk loopt, nog zo belangrijk dat deze rivier was aangewezen als
de grens van het machtige Romeinse Keizerrijk. Ten noorden van de Rijn lag het vrije
Germani. Volgens de Romeinen trof men daar mogelijk wel vrijheid aan, maar was er in ieder
geval geen cultuur aanwezig.
1

Voor deze tekst is vooral gebruik gemaakt van de volgende publicaties: A.M. van der Woude (1972) Het
Noorderkwartier: een regionaal historisch onderzoek in de demografische en economische geschiedenis van
westelijk Nederland van de late Middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw. 3 dln.
A.A.G. Bijdragen 16. Landbouwhogeschool, Wageningen; Addy van Overbeeke (1988) Monnickendam in
Waterland. Matrijs, Utrecht; Jurjen M. Bos (1988) Landinrichting en archeologie: het bodemarchief van
Waterland. Nederlandse Archeologisch Rapporten 6. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek,
Amersfoort. Guus J. Borger & Saskia Bruines (1994) Binnewaeters gewelt. 450 jaar boezembeheer in Hollands
Noorderkwartier. Uitgeverij Noord-Holland, Wormerveer.

Het woord Pleistoceen betekent: gevormd in de jongste IJstijd. Aan die IJstijd kwam ca. 10.000 jaar
geleden een einde. Toen begon de klimaatperiode die wordt aangeduid met de naam Holoceen. Het Holoceen
duurt tot op heden voort.

Ten noorden van de monding van de Oude Rijn bij Katwijk lagen in de Romeinse tijd enkele
gaten in de strandwallenkust. Dat was onder andere het geval bij Castricum waar eertijds het IJ
in zee uitmondde. Bovendien was er verder noordelijk bij Bergen nog een oud zeegat, dat ca.
1800 v Chr. was ontstaan. Omstreeks die tijd heeft zich in die omgeving een grote
doorbraakvan de zee voorgedaan. Als gevolg van de krachtige stroming van het water door dat
zeegat is er veel klei en zand landinwaarts verplaatst. Daardoor werd in feite de grondslag
gelegd voor het ontstaan van het huidige zeekleigebied van West- Friesland. Tegelijkertijd
ontstond er in het veengebied achter de strandwallenkust een groot merengebied. De Gaasp en
het Gein, maar ook de Waterlandse Dien hebben steeds in verbinding gestaan met dit
uitgestrekte merengebied en daarmee met de zee. Boeiend is de vraag of er ook een natuurlijke
verbinding heeft bestaan tussen deze grote watervlakte en de Rijn.
Het oude meer Flevo moet een onderdeel zijn geweest van dat merengebied. Door oeverafslag
zijn die meren in de loop van de tijd steeds groter geworden. Romeinse schrijvers vertellen
althans dat hun oorlogsschepen tijdens een expeditie over het Flevomeer hinder ondervonden
van drijvende veeneilanden. Door voorgaande oeverafslag ontstond in de middeleeuwen in het
hart van Nederland uiteindelijk het grote Almeer, gevormd in de jongste ijstijd.
Na de Romeinse tijd werden deze oude zeegaten steeds verder met zand opgevuld. Zelfs de
monding van de Rijn bij Katwijk verzandde op den duur. Noord-Holland kreeg daardoor een
vrijwel gesloten kustlijn. Tegelijkertijd stoven de strandwallen steeds verder op en groeiden de
duinen uit tot een voortreffelijke waterkering tegen het woeden van de zee. Slechts weinig
mensen hadden in die tijd belangstelling voor het grote veengebied in het hart van ons land.
Alleen de duinstrook was toen bewoond door een handjevol mensen.
Langzamerhand werd het gebied toch wat meer bewoond. In de 7e en 8e eeuw probeerden de
Friezen vanuit het noorden en de Franken vanuit het zuiden steeds meer greep te krijgen op dit
gebied. Dat leverde natuurlijk een spanningsveld op. De Friese cultuurkring was in die tijd erg
belangrijk. Dat hing niet alleen samen met de aanwezigheid van grote en welvarende
landbouwbedrijven in het terpengebied, maar ook met de uitgestrekte handelscontacten die de
Friese kooplieden toen onderhielden. Westwaarts gingen de handelsschepen naar Engeland en
de Normandische kust en oostwaarts bezochten de kooplieden de handelsplaatsen in het
Noormannenrijk en het uitgestrekte gebied waar Slavische stammen woonden. Op die manier
wisten de Friezen profijt te trekken uit de levendige handel tussen deze gebieden.
Toen de Friese cultuur vanaf 700 n Chr. sterk opbloeide, strekte de invloed daarvan zich ook uit
tot Noord-Holland. Ten behoeve van de voeding van een steeds groter aantal mensen was het
nodig om de graanproductie uit te breiden. Voor dat doel werd in deze periode een begin
gemaakt met de ontwatering van het uitgestrekte veengebied in Midden-Nederland. Uit oude
oorkonden blijkt dat veel Friezen al omstreeks het jaar 800 na Chr. landbouwgrond en
landbouwbedrijven hebben geschonken aan Duitse kloosters, vaak met personeel en al.
De meeste onderzoekers menen dat de oudste veenontginningen ergens in de omgeving van de
latere eilanden Texel en Weringen gelegen moeten hebben. Vandaar heeft de
ontginningsactiviteit zich in twee richtingen uitgebreid. In oostelijke richting ging het via
Friesland naar Groningen en later ook over de Dollar heen richting Duitsland. Dat ging allemaal
erg voorspoedig: al voor het jaar 950 na Chr. was een groot gedeelte van het veengebied in de
huidige provincie Groningen ontgonnen en in cultuur gebracht. Naar het zuiden toe schoot de
9

ontginningsbeweging wat trager op. Uit opgravingen is gebleken dat er omstreeks het jaar 1000
door Friese kolonisten een kleine boerderij is gesticht aan de Poppendammergouw onder
Zunderdorp. En ook bij Sloten moet er omstreeks het jaar 1000 door Friese boeren zijn gewerkt
aan het ontwateren en ontginnen van de zompige veengrond.
Er is wat merkwaardigs aan de hand met deze Friese veenontginningen. Als je kijkt naar de
bodemvondsten die onder andere in Waterland zijn gedaan, dan blijkt daaruit dat de eerste
Friese kolonisten geen armoedzaaiers waren. Ze beschikten over hoogwaardig aardewerk uit
werkplaatsen die vaak in het buitenland lagen. De kolonisten zullen dat aardewerk uit hun
herkomstgebied hebben meegenomen of geruild tegen goederen die ze op hun nieuwe
landbouwbedrijven hadden geproduceerd. Kennelijk beschikten de Friese kolonisten dus over
een methode om de van nature armelijke veengronden om te zetten in rijke graanakkers en
weidegronden. En dat is opmerkelijk, want die kennis is later verloren gegaan. Toen men in de
18e en 19e eeuw probeerde om de veengronden in Drenthe en Brabant door ontwatering en
ontginning in cultuur te brengen, lukte het niet om daar welvarende landbouwbedrijven op te
zetten. Kennelijk wist niemand meer hoe de Friezen eertijds de ontginning van de veengronden
hadden aangepakt.
Naast de Friezen speelden in die vroege tijden ook de Franken een rol in het deltagebied van
Rijn en Maas. De Franken waren van oorsprong een groep Germanen die in de
Volksverhuizingtijd hebben meegewerkt om de resten van het Romeinse Rijk in deze streken af
te breken. Aanvankelijk was Doornik de hoofdstad van hun rijk, maar later werd de Frankische
koningszetel naar Parijs verplaatst. Dat was een onderdeel van de veroveringspolitiek in
zuidelijke richting.
In die tijd was de Maas een belangrijke rivier in West-Europa. Via de Maas, de Sane en de
Rhne kon men namelijk per schip naar de Middellandse Zee reizen. Maar niet alleen voor de
verbindingen met het zuiden, met Rome als het oude centrum van de Romeinse cultuur, was het
Maasdal van groot belang. Naar het noorden toe gaf de Maas via het Almeer aansluiting op de
belangrijke handelsroute tussen Engeland en de Noordse landen. Niet alleen Dorestad (Wijk bij
Duurstede), maar ook Medemblik en Stavoren waren toentertijd belangrijke overslagplaatsen in
het hart van Nederland. Geen wonder dus dat de Frankische koningen in de 6 e en 7e eeuw steeds
meer belangstelling kregen voor het noorden. Voor het beheersen van de westflank van de
scheepvaartroute die via de Vecht en het Vlie naar het noorden liep, was vooral de goed
begaanbare duinstrook van belang.
Op verschillende manieren hebben de Frankische rijksgroten geprobeerd hun greep op het
Nederlandse Rivierengebied en het veengebied ten noorden daarvan te versterken. Zo heeft
koning Dagobert omstreeks het jaar 635 een vrome poging ondernomen om een kerkje in
Utrecht te stichten. Die poging is niet geslaagd: na korte tijd is het heiligdom door de Friezen in
brand gestoken, maar de herinnering aan die kerkstichting is wel bewaard gebleven. Toen
Willibrord naderhand het plan opvatte om onder de Friezen het evangelie te verkondigen, kon
hij dan ook rekenen op de steun van de Frankische koning. Willibrord heeft toen niet alleen het
kerkje van koning Dagobert herbouwd, maar ook kerken gesticht in Vlaardingen, Oegstgeest,
Velzen, Heiloo en Petten. Die voorkeur voor de duinstrook was niet toevallig. Niet alleen
woonden daar de meeste mensen, maar ook was de Frankische beschermheer van Willibrord
vooral in dat gebied genteresseerd. Achteraf kun je zeggen dat het zendingswerk van deze
missionaris is gebruikt om het gebied onder Frankische invloed te krijgen. En dat geldt ook
10

voor het werk van Bonifatius. Nog meer dan Willibrord heeft Bonifatius in zijn zendingswerk
aansluiting gezocht bij de belangen van de Frankische rijksgroten.
Uiteindelijk is het de Franken gelukt om Midden-Nederland in hun greep te krijgen. Dat gold
toen ook voor Noord-Holland. Als hoogste vertegenwoordiger van de Frankische koning werd
in deze streken toen een graaf aangesteld. Dat paste bij het bestuurlijke systeem van het
Frankische Rijk. Deze graaf voerde lange tijd als titel: graaf van Friesland. De bevolking van
deze veroverde landen bleef namelijk gewoon Fries. Daar lag de kern van een spanningsveld:
de politieke en culturele orintatie van de top van de samenleving was wezenlijk een andere dan
die van de gewone bevolking. Dat is de achtergrond van de vele gewapende conflicten tussen
de graven en de boerenbevolking van West-Friesland en Waterland. Mogelijk is dat ook wel de
reden waarom de oude graven van Friesland zich later graven van Holland zijn gaan
noemen.
Gaandeweg schreed de veenontginning voort. Omstreeks het jaar 1000 waren grote delen van
Noord-Holland ontwaterd en in cultuur gebracht. Het overgrote deel van die nederzettingen had
echter een agrarisch karakter. Alleen Medemblik was van belang als handelscentrum.
Het ontstaan van het Marsdiep was n van de ingrijpende veranderingen waarmee deze streken
omstreeks het jaar 1000 te maken kregen. Toen dit nieuwe gat in de strandwallenkust was
ontstaan, kon het zeewater veel makkelijker tussen de hoge gronden van Texel en Wieringen tot
ver in het centrale veengebied van Nederland doordringen. Daarbij zijn waarschijnlijk grote
delen van het voormalige veengebied met bewoners en al in de Waddenzee verdronken.
Tegelijkertijd drong het zilte zeewater steeds verder door in het eertijds zoete water van het
Almeer. De overgang van zoet naar zout water ging gepaard met een verandering in
naamgeving: het Almeer werd toen Zuiderzee genoemd.
De betere verbinding met zee heeft echter ook gunstige gevolgen gehad. Door de betere
verbinding met zee kon het water bij eb veel sneller aflopen. Daardoor daalde de waterstand in
het hart van Nederland en konden de om de Zuiderzee gelegen veengebieden hun water
makkelijker lozen. En die verbeterde afwatering heeft weer geleid tot een massale
ontginningsactiviteit. Maar nog belangrijker was dat er via het Marsdiep een nieuwe
scheepvaartroute ontwikkeld kon worden. Aanvankelijk hebben vooral de IJsselsteden
(Deventer, Kampen en Zutphen) daarvan geprofiteerd, maar naderhand ook Noord-Holland. En
dat hing weer samen met de opkomst van de grote textiel- en handelssteden in Vlaanderen.
De Lage Landen aan de zee hadden een oude textieltraditie. Bij opgravingen in terpen stuit men
vaak op stukjes textiel die getuigen van een hoog ontwikkeld vakmanschap en grote
kunstzinnigheid. Traditioneel was het maken van textiel in de Friese landen het werk van n
hand. Dat betekent dat alle bewerkingen werden gedaan door n man. En aangezien de
textielproductie nog al wat bewerkingen vraagt, konden alleen de meest geschoolde
handwerkslieden hoogwaardige textielproducten maken. Het resultaat van hun werk was vaak
heel mooi, maar ook erg duur.
Na het jaar 1000 schakelde men in Vlaanderen over op een andere vorm van textielproductie
waarbij het principe van de arbeidsdeling werd toegepast. Dat betekent dat er voor elke
handeling afzonderlijke specialisten werden ingeschakeld. Zo ontstonden er aparte groepen van
gespecialiseerde spinners, wevers, volders, ververs, droogscheerders enz. In de loop van de 11e
eeuw waren de gevolgen van dat nieuwe productiesysteem al duidelijk: in de Vlaamse
11

textielsteden was de arbeidsproductiviteit belangrijk toegenomen en kon men op grote schaal


textiel van hoge kwaliteit maken voor een zeer lage prijs. De Vlaamse steden behoorden
daardoor al snel tot de belangrijkste textielcentra van West-Europa.
Aangelokt door het succes van de textielnijverheid, trokken veel mensen naar de Vlaamse
steden toe. Maar al die monden moesten worden gevoed! Overal vandaan werden steeds grotere
hoeveelheden levensmiddelen naar de Vlaamse steden gebracht. Broodgraan was daarbij
natuurlijk het voornaamste. Eerst waren de noordelijke Nederlanden en Noord-Duitsland de
voornaamste leveranciers van graan. Noord-Holland heeft sterk geprofiteerd van deze nieuwe
handelsbeweging, want met hun kleine scheepjes gingen de kooplieden toen liever niet over de
Noordzee. Bij voorkeur voer men over de Waddenzee en vervolgens via n van de vele
binnenwateren naar het zuiden toe. Veel schepen volgden de route over de Zuiderzee en de
Vecht naar Utrecht en zo verder, maar andere schippers gaven de voorkeur aan een route door
Noord-Holland. Met name de vaarweg achter de duinen langs, de zogenaamde
binnendunenvaert, werd druk bevaren. Langs deze vaarweg kwamen dan ook al vroeg steden
tot ontwikkeling: Alkmaar, Haarlem en Leiden.
Later in de middeleeuwen werden de schepen groter. Het meeste graan kwam toen overigens uit
de landen rond de Oostzee. Dat grotere scheepstype, het zogenaamde koggeschip, was
weliswaar meer zeewaardig, maar de schippers gaven nog steeds in veel gevallen de voorkeur
aan de veiliger vaarroute via de Waddenzee en de binnenwateren van Utrecht en NoordHolland. Hoe gevaarlijk de vaarweg over de Noordzee toen nog was, blijkt wel uit de vaak
tientallen drenkelingen die jaarlijks voor rekening van de graaf van Holland in de duindorpen
werden begraven.
De vaart over de vaak smalle en bochtige binnenwateren was echter ook niet ideaal voor de
koggeschepen. Veel schippers gaven er daarom de voorkeur aan om aan de kust de lading over
te slaan. Met kleinere schepen werd dan de tocht naar Vlaanderen voortgezet. Door die
ontwikkeling kregen de Noordhollandse kustplaatsen omstreeks 1300 prachtige
ontplooiingsmogelijkheden. Enkhuizen, Hoorn, Edam en Amsterdam hebben toen geprofiteerd
van de ontwikkeling van deze nieuwe handelsroute voor graan van de Oostzee naar Vlaanderen.
Maar ook Monnickendam heeft toen haar kans gegrepen. Door de ondernemingslust van de
toenmalige bewoners kon de kleine nederzetting aan de Gouwzee zich in korte tijd ontwikkelen
tot een stad van schippers en kooplieden die beschikten over intensieve handelscontacten met
de Oostzeelanden, Vlaanderen en Engeland.
De dam van Monnickendam3 wordt voor het eerst in 1316 vermeld en in 1356 kreeg de stad al
het stadsrecht van de graaf van Holland4. Monnickendam was toen werkelijk een boom town
die gekenmerkt werd door grote bedrijvigheid op velerlei terrein en een sterke bevolkingsgroei.
De motor achter die ontwikkeling was de sterke opbloei van de scheepvaart en het feit dat de
stad opeens gunstig kwam te liggen ten opzichte van de internationale handelsroutes.
3

Waar deze eerste dam gelegen heeft, is nog steeds onzeker. Vgl. Jurjen Bos (1986) Het Eiland archeologische
bekeken. Vereniging Oud Monnickendam, Jaarverslag 1985, p. 32-37.

Vgl G.J. Borger (1990) De duistere broek van Warder. Over de vermeende dijkplicht van een gemene weide. In:
J.B. Berns e.a. (eds) Feestbundel D.P. Blok. Verloren, Hilversum, p. 23-43, inz. p. 29.

Maar tegelijkertijd moet worden gezegd dat de ondernemende inwoners van de stad deze
uitgelezen kans niet hebben laten lopen.
12

De opkomst van de nieuwe scheepvaartroutes dwars door Noord-Holland mag dan voor
handelaren en schippers erg gunstig zijn geweest, voor de boeren waren daar duidelijk nadelen
aan verbonden. Via het Marsdiep en de andere zeegaten drong het zeewater namelijk bij vloed
steeds verder door in het veengebied in het hart van Nederland. Volgens een tijdgenoot trof men
in 1240 in de Gouwzee achter Marken nog zoet water aan 5, maar ook in dat gedeelte van de
Zuiderzee is de verzilting naderhand verder door gegaan. Voor de boeren was dat erg nadelig.
Zij hebben dan ook geprobeerd om door het aanleggen van dijken het opdringen van het zoute
water tegen te gaan. Maar voor de boeren was het ook belangrijk dat de open verbindingen met
de Zuiderzee werden afgesloten, maar voor de scheepvaart was dat weer ongunstig. Uit de
opgraving op het Eiland weten we echter dat ook in Monnickendam het boerenbelang heeft
gewonnen: door de aanleg van de Middendam is een natuurlijke waterloop van de zee
afgesneden
De archeoloog Jurjen M. Bos zoekt de kern van het latere Monnickendam in de zogeheten
handelsterp aan de kop van de Kerkstraat tussen de Speeltoren en de Kermergracht 6. Deze
handelsterp was een kunstmatige hoogte die tegen het einde van de 13 e eeuw moet zijn
opgeworpen en vervolgens bewoond werd door handwerkslieden. In de huidige hoogteligging
van de Kerkstraat is die oude ophoging nog te herkennen. Voor de aanleg van de Middendam
konden de schepen vanaf de Zuiderzee het natuurlijke watertje ter plaatse van de latere
Fluwelen Burgwal opvaren en dan aanleggen op de achtererven van de huizen langs de
Kerkstraat. Dat type handelsterpen treffen we op grote schaal aan in de kustgebieden langs de
zuidelijke oevers van de Noordzee. De kern van het oude Medemblik is ook een mooi
voorbeeld van een dergelijke nederzetting. Toch is de handelsterp van Monnickendam
opmerkelijk. Tot nu toe was namelijk niet bekend dat men zo lang is doorgegaan met het
aanleggen van dit soort nederzettingen.
De naam Monnickendam vormt een aanwijzing dat monniken waarschijnlijk een bemiddelende
rol hebben gespeeld bij de afsluiting van de waterloop ter plaatse van de latere Fluwelen
Burgwal. Onduidelijk is echter welke monniken daarmee bedoeld kunnen zijn. Oude en
belangrijke kloosters kwamen in deze streken niet voor. Het ligt dus het meest voor de hand om
aan te nemen dat hiermee de broeders van de uithof 7 op Marken van het Norbertijner klooster
Maringaard te Hallum in Friesland zijn bedoeld 8. Aangenomen mag worden dat dit klooster
ook grond in Waterland bezat en uit dien hoofde genteresseerd was in het afsluiten van de
gaten in de zeedijk. De naam monniken dam betekent dan ook niet dat de Middendam door
monniken is aangelegd, maar waarschijnlijk hebben zij wel het initiatief tot die aanleg
5

Vgl. J.M. Bos (1989) A 14th-century industrial complex at Monnickendam (prov. North-Holland). and the
preceding events. In: H.A. Heidinga & H.H. van Regteren Altena (eds), Medemblik and .Monnickendam. Aspects
of medieval urbanization in northern Holland. Cingula 11. Amsterdam, p. 31-67, inz. p. 56.

Jurjen M. Bos (1985) Over het ontstaan van de stad Monnickendam. Vereniging Oud Monnickendam,
Jaarverslag 1984, p. 83-87, inz. p. 85-86.

Een uithof is een soort dependance van een klooster.

J.K.

de Cock (1975) Historische geografie van Waterland. Regionaal-historisch tijdschrift Holland, 7, p.329-349,
inz. p. 344.

13

genomen. Iets dergelijks moet zich hebben afgespeeld in 1401 bij de afdamming van de Purmer
Ee9. Blijkens de naam Grafelijkheidssluis heeft de graaf van Holland een belangrijke rol
gespeeld bij het tot stand komen van die dam
Zoals hiervoor al is gezegd, wordt de naam Monnickendam in historische bronnen voor het
eerst genoemd in het jaar 1316. Het moet toen nog een onbelangrijke nederzetting zijn geweest,
maar wel gunstig gelegen: de goederenstroom over de Zuiderzee en via de Hollandse
binnenwateren naar Vlaanderen zou voorlopig nog blijven groeien. De bewoners van
Monnickendam zijn erin geslaagd om volop te profiteren van de nieuwe ontwikkelingen en
mogelijkheden. Tot die nieuwe ontwikkelingen hoorde ook de uitbreiding van de geldeconomie.
In Vlaanderen was men daar al enkele eeuwen mee vertrouwd en kende men de voordelen
daarvan. Ook voor de landheren was dat voordelig want naar mate er meer geld omgaat in een
samenleving, kan er meer belasting worden geheven. De graven van Holland hebben in de 13 e
en 14e eeuw dan ook systematisch geprobeerd om de geldeconomie verder uit te breiden. Zij
hebben dat geprobeerd door op alle plaatsen waar dat mogelijk was tol te heffen, maar ook
hebben ze aan veel plaatsen markt- en stadsrechten of andere privileges gegeven.
Ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten had de toenmalige graaf van Holland veel geld
nodig voor de oorlogen die hij had te voeren10. Met name in de jaren 1350 zat Willem V krap bij
kas en een ieder die een goed plan en veel geld had, kon bij hem terecht. De nieuwe
handelsnederzettingen langs de kust van de Zuiderzee wilden wel zelfbestuur. Die wens kwam
niet alleen voort uit prestige- overwegingen, maar was ook in het belang van de handel. De
opbloei van handel en scheepvaart vroeg namelijk om snellere procedures voor het oplossen
van conflicten dan binnen het gewone landrecht mogelijk was. De kooplieden in de
handelsnederzettingen langs de kust hadden dan ook belang bij een eigen rechtbank die
dagelijks bijeen kon komen en waarin deskundige lieden zaten die wisten wat er in de
koophandel omging. Voor zover we weten heeft Monnickendam zich als eerste bij de graaf
gemeld. Kennelijk kon er al snel overeenstemming worden bereikt want op 27 maart 135611
werd overeengekomen dat Monnickendam een zelfstandige stad zou worden met een eigen
stadsbestuur, het recht om zelfstandig rechtsregels (keuren) op te stellen en een eigen rechtbank.
De graaf zal zich nauwelijks met de verlening van het stadsrechtprivilege bemoeid hebben. Hij
was meer genteresseerd in het geld en in de grote politiek van die dagen.
In diezelfde periode verkregen ook Edam, Hoorn en Enkhuizen stadsrecht. Medemblik heeft
toen niet om stadsrechten hoeven vragen, want als oude Friese handelsnederzetting bezat deze
plaats al van ouds een soort stadsrechten. In 1289 werden deze rechten door graaf Floris V
erkend en bevestigd. Het oude stadsrecht van Medemblik heeft als voorbeeld gediend voor
Monnickendam. In de grafelijke kanselarij had men echter zoveel haast met het afgeven van de
afschriften, dat men vergeten heeft de datum aan te passen. Door die haast waren er eertijds nog
al wat afschriften van het Monnickendammer stadsrecht in omloop die het jaartal 1289
vermeldden.
9

10

Zie voor de datering van deze dam-aanleg: A. Mewe-Reekers (1982) De afsluiting van de Purmer. Vereniging
Oud Monnickendam, Jaarverslag 1981, p. 17-23; A. Mewe-Reekers (1986) De sluis in de Middendam te
Monnickendam. Vereniging Oud Monnickendam, Jaarverslag 1985, p. 82-83.
Zie over de conflicten van die tijd in Holland: H.P.H. Jansen (1966) Hoekse en Kabeljauwse twisten Fibulareeks
17.. Van Dishoeck, Bussum, p. 29-42.

14

Zo komt het dat in de oudere literatuur vaak wordt vermeld dat Monnickendam samen met
Medemblik in 1289 stadsrechten heeft gekregen.
Nadat de steden rond de Zuiderzee zo rond 1350 hun stadsrechten hadden gekregen, verliep de
verdere stedelijke ontwikkeling zeer voorspoedig. Handwerk en handel, scheepvaart en visserij
waren de pijlers waarop de Hollandse economie in de late middeleeuwen steunde. De
belangrijkste bronnen van bestaan bevonden zich toen in de stad. De landbouw speelde in de
14e en 15e eeuw niet zon belangrijke rol. Geen wonder dus dat het overgrote deel van de
Hollandse bevolking in deze tijd in de steden woonde. Holland was daardoor toen het meest
verstedelijkte gebied ten noorden van de Alpen.
In de tweede helft van de 15e eeuw ging het echter minder voorspoedig met de Hollandse steden
en het Hollandse platteland. We weten daarover wat meer doordat de landheren uit het
Bourgondische Huis omstreeks 1500 een tweetal enqutes hebben laten houden, de eerste in
1494 en de tweede in 1514. De vorsten wilden toen meer weten over de rijkdom in Holland en
over de bronnen van die rijkdom. De antwoorden die de vertegenwoordigers van de
verschillende steden en dorpen op de vragen van de belastinginspecteurs hebben gegeven, zijn
bewaard gebleven en in de vorige eeuw gedrukt12. Die enqutes hadden natuurlijk de bedoeling
om de belastingdruk verder op te voeren. De ondervraagden zullen dus niet op alle vragen het
meest eerlijke antwoord hebben gegeven.
Ook vertegenwoordigers van Monnickendam zijn door de belastinginspecteurs ondervraagd. Zij
vertelden dat men in Monnickendam oostwaert voer om in de gebieden rond de Oostzee pek
en koren te halen en westwaert om in Frankrijk zout in te slaan. Volgens de opgaven zouden
eenighe van der stede zich bezig houden met de haringvangst en anderen met de
textielproduktie (draperie). Volgens de opgave waren er in 1494 in Monnickendam 305
haertsteden aanwezig.
Onduidelijk is echter of het aantal haardsteden zo maar gelijk gesteld kan worden aan het aantal
bewoonde huizen. Ook is niet bekend hoe groot toentertijd de gemiddelde woningbezetting
was.
Maar als we aannemen dat er toen ongeveer 5 a 6 personen in n huis woonden, dan moet in
Monnickendam in 1494 ongeveer 1525 tot 1830 mensen hebben gewoond. Ook in 1480 had de
stad 305 woningen geteld. Volgens een andere opgave stonden er in 1508 echter 500 woningen
in Monnickendam. Dat wijst op een wel bijzonder sterke groei van het aantal huizen en van de
bevolking!
11

De oorkonde waarmee aan Monnickendam het stadsrecht verleend werd, draagt overigens het jaartal 1355. De
graaf van Holland was vanouds gewoon om het jaar pas met Pasen te beginnen. De dagen vr Pasen werden
daarbij tot het voorafgaande jaar gerekend. Naar onze jaartelling is het stadsrecht van Monnickendam dus in
1356 verleend.

12

Fruin (1866) Informacie UP den staet, faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende
Vrieslant, om daerna te reguleren de nyeuwe schiltaele. Gedaen in den jaere MDXIV. Sijthof, Leiden; R. Fruin
(1876) Enqueste ende Informacie upt stuck van de reductie ende reformatie van den schiltaelen, voertijts
getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Holland ende Vrieslant, gedaen in den jare MCCCXLIIII .
Brill, Leiden. Zie voor deze bronnen ook: C.M. Lesger (1990) Hoorn als stedelijk knooppunt tijdens de late
middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Stedensysteem in historisch perspectief. Hollandse Studin 26. Verloren,
Hilversum, Appendix A, p. 217-223.

15

Mogelijk is dit laatste getal niet helemaal betrouwbaar. Maar wel is duidelijk dat er omstreeks
1500 een periode met een grote dynamiek was begonnen.
Ter vergelijking kan erop worden gewezen dat Marken in 1494 50 woningen telde en
Katwoude 57. De vertegenwoordigers van Weesp verklaarden dat daar in 1494 ook ongeveer
300 haertsteden stonden. Monnickendam en Weesp moeten dus toen ongeveer even groot zijn
geweest. Van Purmerend is het aantal huishoudens uit die tijd niet bekend. De
belastinginspecteurs hadden de vertegenwoordigers van deze stad wel opgeroepen om voor hen
te verschijnen en een verklaring af te leggen, maar de heren waren niet verschenen. Of dat
consequenties heeft gehad, vermeldt de bron niet.
De eerste helft van de 16e eeuw kan achteraf gezien worden als de periode waarin de
Nederlanden een aanloop namen naar de Gouden Eeuw. Voor de tijdgenoten is die 16 e eeuw
echter geen makkelijke tijd geweest. Toen Columbus Amerika ontdekte, trof hij daar zeer rijke
culturen aan. Hoewel het ambacht en de kunstvaardigheid bij de Inkas en de Mayas hoog
ontwikkeld waren, kenden deze volken de hoogoventechniek niet. Het gevolg daarvan was dat
zij alleen edele metalen (goud, zilver, koper) konden bewerken. In de loop der eeuwen hadden
deze volken dan ook grote hoeveelheden goud en zilver verzameld en vorm gegeven in
gebruiks- en kunstvoorwerpen.
De Spanjaarden hebben de inheemse bewoners van Amerika op grote schaal beroofd en zeer
veel goud en zilver meegenomen. Deze omvangrijke import van edel metaal heeft in Europa
gezorgd voor een ernstige verstoring van de ruilverhoudingen. Het overgrote deel van dit edel
metaal werd namelijk omgezet in munten. Als gevolg daarvan nam de hoeveelheid geld in
Europa in de 16e eeuw sterk toe, maar de hoeveelheid goederen die daar tegenover stond
nauwelijks. En als de geldhoeveelheid sneller toeneemt dan de hoeveelheid goederen, dan is er
sprake van inflatie.
Ook in Holland werd de 16e eeuw zodoende gekenmerkt door een gierende inflatie. Vooral voor
de mensen die afhankelijk waren van een vast loon, was dat een schrikbarende tijd. Radicale
religieuze bewegingen als de Wederdopers vonden veel weerklank bij de hopeloze
ambachtslieden en arbeiders in de steden. Terugblikkend moet men echter vaststellen dat de
onzekerheid over de toekomst in die periode wel is toegenomen, maar dat de welvaart niet
ernstig is geschaad door die aanhoudende inflatie. Dat was mogelijk doordat de Hollandse
ambachtslieden en ondernemers in deze tijd erg veel geld staken in het ontwikkelen van nieuwe
productiemethoden en gereedschappen. Maar ook heel belangrijk was natuurlijk de bouw van
een groot aantal industriemolens. Op die manier is het gelukt om de productiviteit van de
menselijke arbeid in deze periode te verhogen en daardoor konden de arbeidslonen in Holland
toen sneller stijgen dan de geldontwaarding.
Dank zij keizer Karel V waren de Nederlandse gewesten onderdeel geworden van het Spaanse
wereldrijk. Het ontging de adviseurs van de keizer natuurlijk niet dat de welvaart in de
Nederlandse gewesten steeds verder toenam. Zij zonnen dan ook op mogelijkheden om de
belastingdruk in de Nederlanden te verhogen en zo de staatskas mee te laten profiteren van de
toenemende welvaart in deze streken. Over de vorm van die aanvullende belastingheffing en de
mate waarin de belastingdruk verhoogd kon worden is veel discussie en overleg geweest tussen
de vertegenwoordigers van de afzonderlijke gewesten en de keizerlijke ambtenaren.
Uiteindelijk heeft de keizer rekening willen houden met de weerstand en de gevoeligheden die
16

er leefden bij de steden en de plattelandsbevolking. Dat betekent dat de verzwaring van de


belastingdruk in deze tijd zo geleidelijk is doorgevoerd dat dat niet heeft geleid tot grote
opstandigheid.
Tijdens de regering van Filips II, de zoon en opvolger van Karel V, werd dat anders. Deze vorst
zag zich geconfronteerd met steeds hogere uitgaven. Daarom wilde hij op korte termijn de
belastinginkomsten uit de rijke Nederlanden belangrijk vergroten. De invoering van de 10 e
penning speelt daarbij een rol. Deze belasting hield in dat bij elke koop telkens een tiende deel
van de koopsom aan de staatskas moest worden afgedragen. Dat vonden de Hollandse
kooplieden een regelrechte bedreiging van hun handelsactiviteiten en daarom ontstond er een
hardnekkig verzet tegen de raadsheren en ambtenaren van de koning.
Na 1550 werd de invloed van de boeken van Johannes Calvijn in onze streken merkbaar. Vooral
de opvatting van Calvijn dat een christen gehouden is tot een vlijtig en arbeidzaam leven,
schijnt in die dagen goed aangesloten te hebben bij het levensgevoel van een aanzienlijk aantal
mensen in de Nederlanden. De volgelingen van Calvijn kenmerkten zich dan ook vaak als heel
principile mensen, die bereid waren lijf en goed te verliezen voor hun godsdienstige
levensovertuiging. De religieuze verhoudingen in de Nederlanden verscherpte zich nog verder
toen koning Filips probeerde om met geweld de oude rechten van de katholieke kerk te
verdedigen. Samen met de belastingplannen was deze kerkelijke politiek een voldoende
voedingsbodem voor een opstand tegen het Spaanse bestuur in de Nederlanden. Deze opstand
begon in 1568 met de slag bij Heiligerlee en eindigde in 1648 met de Vrede van Munster. Deze
periode van opstand en oorlog wordt samenvattend wel aangeduid als de Tachtigjarige Oorlog
maar eigenlijk bestond er in Noord-Holland na 1585 geen rele oorlogsdreiging meer.
Op l april 1572 liet het stadsbestuur van Den Briel, een belangrijke stad in Zuid Holland, de
Watergeuzen binnen. Voor de hertog van Alva, de toenmalige militaire bevelhebber in de
Nederlanden, was dit een ernstige tegenslag bij zijn streven om de opstandige gewesten weer
onder controle te krijgen. De ene na de andere stad in Holland kwam toen opnieuw in opstand
tegen het Spaanse gezag en schaarde zich achter Prins Willem van Oranje. Noord-Holland en
met name West- Friesland liep daarbij voorop. Van Monnickendam kan dat niet gezegd worden.
Daar wachtte men op dat moment de gebeurtenissen graag even af! Ongetwijfeld heeft daarbij
een rol gespeeld dat Amsterdam altijd trouw aan de Spaanse zijde was blijven staan. De
aanwezigheid van een zo grote stad zo dicht bij, noopte wel tot een voorzichtige politiek.
Voor Alva was het erg belangrijk dat Amsterdam ook in 1572 de Spaanse zijde hield. Daardoor
beschikten de Spanjaarden over een solide steunpunt in het midden van het meest opstandige
gewest. Amsterdam speelde dan ook een belangrijke rol in het strategisch plan dat moest leiden
tot het herstel van rust en orde in Holland. Eerst moesten de opstandelingen uit elkaar gedreven
worden en vervolgens konden de rebellerende troepen in Noord- en Zuid-Holland worden
aangepakt.
Het beleg van Haarlem was bedoeld om een wig te drijven tussen de prinsgezinde troepen in
Noord- en Zuid-Holland. Het aanvalsplan van de Spanjaarden leek succesvol te zijn want in juli
1573 werd Haarlem veroverd. Half augustus volgde het beleg van Alkmaar, de belangrijkste
stad in het hart van het Noorderkwartier. Met de verovering van die stad zou het gehele noorden
van Holland weer onder Spaans gezag zijn gebracht. Voor de opstandelingen stond er dus veel
op het spel. Ten einde de Spanjaarden uit het Noorderkwartier te kunnen verdrijven, werden
17

overal de sluizen opengezet. Voor de geuzen was het een gelukkige bijkomstigheid dat het
najaar van 1573 bijzonder nat en stormachtig was. De Spanjaarden kregen dan ook last van
natte voeten en trokken zich op 8 oktober terug op Haarlem.
Het grote gevecht om Noord-Holland werd echter op zee uitgevochten. De Spaanse vloot stond
toen onder leiding van de graaf van Bossu en de prinsgezinde vloot werd aangevoerd door de
Monnickendammer Cornelis Dirkz. Op 11 oktober 1573 vond de Slag op de Zuiderzee plaats.
De Spanjaarden dolven daarin het onderspit en naderhand kon men vaststellen dat dit de
beslissende slag is geweest in het gevecht om Noord-Holland. Na te land en ter zee verslagen te
zijn, trokken de Spaanse troepen zich namelijk naar het zuiden terug en begonnen aan het beleg
van Leiden. Op 3 oktober 1574 kon Leiden echter worden ontzet door prinsgezinde troepen.
Daarmee verdween ook de dreiging van een nieuwe Spaanse aanval op Noord-Holland. De stad
Leiden werd het volgende jaar door prins Willem voor haar verzet beloond met de stichting van
een universiteit.
In 1578 koos ook Amsterdam de zijde van de prins. Daarmee was heel Holland gewonnen voor
de opstand. Ter zee en elders in het land moesten er toen nog veel oorlogsexpedities worden
ondernomen, maar op het vasteland van Holland bleef het nadien vrij rustig. Scheepvaart,
handel, visserij, nijverheid en landbouw begonnen toen aan een lange periode van vrijwel
ongestoorde groei en bloei: de Gouden Eeuw. Het calvinisme was in die tijd de toonaangevende
godsdienst, maar van een echte staatskerk was geen sprake. Omstreeks 1600 was niet meer dan
circa 10% van de bevolking calvinistisch, maar deze kleine groep had een stevige greep op de
economie en de politiek.
Volgens een opgave uit 1630 stonden er op dat moment ongeveer 750 woningen in
Monnickendam. Met circa 4200 inwoners was Monnickendam toen n van de grotere steden in
Holland. Mede vanwege deze economische betekenis was de stad gerechtigd om mee te praten
in de politieke besluitvorming tijdens de vergaderingen van de Staten van Holland in Den Haag.
In die vergaderingen werd niet alleen gepraat over het binnenlandse bestuur of de
belastingheffing, maar ook beslist over oorlog en vrede in Europa en over het wereldwijde
netwerk van koloniale steunpunten waar Nederland toen over beschikte. Monnickendam
speelde in die besluitvorming volop mee. Door uitgebreide contacten in de kringen van de
Haagse bestuurders was de stadsregering goed op de hoogte van wat er speelde in het land en in
de wereld.
Monnickendam stond omstreeks 1630 echter op het hoogtepunt van haar economische macht en
politieke invloed. De geweldige opbloei die de stad inmiddels had doorgemaakt, blijkt uit de
sterke stijging van de belastinginkomsten uit in- en uitvoerrechten die in Monnickendam
geheven werden. Omstreeks 1590 hadden de schippers en kooplieden in de haven van
Monnickendam nog maar 395 aan in- en uitgaande rechten betaald, maar omstreeks 1625 was
dat bedrag al gestegen tot meer dan 300013. Dat was een stijging van ruim 700% in nog geen
halve eeuw. Door het ontbreken van een groot en koopkrachtig achterland heeft de stad de
economische concurrentiestrijd met Amsterdam rond het midden van de 17e eeuw verloren. De
inkomsten uit de in- en uitvoerrechten waren omstreeks 1667 al weer gedaald tot 1363, meer
dan gehalveerd vergeleken met veertig jaar daarvoor.
13

Cl Lesger (1993) Interregionaal trade and the port system in Holland. 1400-1700. In: Karel Davids & Leo
Noordegraaf (eds) The Dutch economy in the Golden Age. Nine studies. Nederlandsch Economisch-Historisch
Archief, Amsterdam, p. 185-217, inz. p. 211.

18

En die daling zette door. Omstreeks 1682 betaalden de schippers en kooplieden in de haven van
Monnickendam nog maar 1.131. Dat was weliswaar nog bijna driemaal zo veel als in 1590,
maar de Gouden Eeuw is dan voor Monnickendam voorbij. De visserij en lokale marktfunctie
bleven nog in stand en ook bleef de stad nog betrokken in de politieke besluitvorming in Den
Haag, maar een grote rol speelde de stad niet meer. De internationale orintatie van de stad en
haar burgers verdween steeds meer. In 1795 werd de ramp nog groter.
Door de politieke veranderingen verloor ook Monnickendam haar voorrechten en de bijzondere
positie in het staatsbestel. In heel Holland verloren handel en scheepvaart hun belang. Alleen de
visserij en de landbouw boden nog een bestaan. Met name in de steden was de armoede toen
zeer schrijnend. In de 19e eeuw bracht de industrialisatie een begin van verbetering. Heel
langzaam heeft de bevolking van Monnickendam daarvan de gunstige gevolgen ondervonden.
Door de groei van de koopkrachtige vraag van de arbeidersbevolking in Engeland en Duitsland
werden er meer levensmiddelen verkocht. Hoogwaardige producten als boter en kaas, maar
natuurlijk ook vis vonden daar goede aftrek. In de visserij en de landbouw ging het daardoor
langzaam weer wat beter. Monnickendam heeft daarvan kunnen profiteren door een grotere
omzet op de markten in de stad, maar ook door een grotere bedrijvigheid in de visserij, de
scheepsbouw en de visafslag. Na 1860 trok de economie van de stad geleidelijk dan ook aan.
Echt nieuwe ontwikkelingen kwamen echter pas in de 20e eeuw op gang. Niet alleen kwam toen
het toerisme tot ontwikkeling maar ook zorgde de aanleg van de trambaan voor een sterke
verbetering van de verbinding met Amsterdam. Monnickendam kon zich daardoor ontwikkelen
tot een tussenstation op weg naar Marken en Volendam. Bovendien konden visventers uit
Monnickendam toen een boterham verdienen met verkoop van vis in de straten van Amsterdam.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de verkeersverbindingen nog verder verbeterd. Door de
aanleg van de IJtunnel in 1969 kon Monnickendam zich ontwikkelen tot een forensenplaats.
Weliswaar heeft Monnickendam nog steeds een hoog voorzieningenniveau maar het karakter
van de stedelijke samenleving is op dit moment toch wezenlijk anders dan destijds in de
Gouden Eeuw, toen de stad zon grote bloei doormaakte.
Enkele opmerkingen bij het artikel van prof. Borger.
Het voorgaande is een verslag van een lezing die prof. Borger hield in 1994 voor de opleiding
van de eerste stadsgidsen. Inmiddels weten wij door het bestuderen van diverse bronnen veel
over de geschiedenis van onze stad. Daarom de volgende opmerkingen.
1 Op pagina 11, 3e alinea, suggereert hij dat na het ontstaan van het Marsdiep omstreeks het
jaar 1000 al spoedig de Zuiderzee werd gevormd. Dit is zeker niet zo. In die tijd vestigden
zich hier de eerste Friese boeren, dus moet er gemakkelijk verkeer over land tussen het
Friese gebied en onze streken mogelijk zijn geweest. Het ontstaan van het Marsdiep zal wel
hebben geleid tot de geleidelijke vorming van de Waddenzee en hoe meer water er achter de
strandwallen kon doordringen, hoe meer schade storm in het veengebied kon veroorzaken.
De grote herfststormen van de jaren 1164 en 1170 deden stormvloeden ontstaan
(Elisabethsvloeden) die de gronden tussen Enkhuizen en Stavoren wegsloegen. Toen kon het
zoute zeewater in het zoete Almeer doordringen en was de Zuiderzee een feit. (zie o.a. Addy
van Overbeeke, Monnickendam in Waterland, pag. 11)
2 Op pagina 17, 3e alinea, stelt Borger dat in 1572 de ene na de andere stad in Holland zich in
de opstand tegen het Spaanse gezag achter Prins Willem van Oranje schaarde, maar dat
Monnickendam eerst een tijdje de gebeurtenissen heeft afgewacht. Dit is onjuist. Toen Alva
in 1572 een vergadering van de Staten-Generaal te Den Haag bijeenriep om te bespreken hoe
19

de opstand de kop kon worden ingedrukt belegden de opstandelingen op 19 juli 1572 te


Dordrecht een eigen Statenvergadering. Daaraan werd o.a. deelgenomen door de
gedeputeerden van 12 steden, te weten Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gorkum,
Oudewater, Edam, Monnickendam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. Deze steden
voorzagen de prins o.a. van een leger en een vloot.
3 Op pagina 18, 3e alinea, staat dat Monnickendam op grond van zijn economische betekenis
omstreeks 1630 een zetel kreeg in de Staten van Holland. De stad had die zetel al in 1572
verkregen als opstandeling van het eerste uur. (zie 2)
4 Pagina 19, 3e alinea. De trambaan werd niet aangelegd in de 20e eeuw, maar in het 3e kwart
van de 19e eeuw. Door de toen verbeterde verbinding met Amsterdam kon het toerisme zich
ontwikkelen en niet andersom.
Paul van t Hof

20

Iets over de bouwgeschiedenis en de stijl van Monnickendamse gebouwen


door Mr. P. Stoffels
I

De oudste constructies

De woningen in Noord- Europa dienen ter bescherming tegen regen, wind en kou. Een steil
schuin dak is een uitstekende bescherming tegen regen en wind. In Noord-Holland heeft men
bij opgravingen gevonden, dat al in prehistorische tijd gebouwd werd met een constructie zoals
men nu nog op het platteland aantreft.
In het midden een grote open ruimte. Daar stookte men in
het midden het vuur. De rook trok onder langs de nok van
het dak weg.
Onder de lagere zijbeuken stond het vee, waren
slaapplaatsen en ruimte voor berging.

In de stad was grond schaars, dus duur en een groot oppervlak onvoordelig. Burgers hadden
geen vee en ruimte daarvoor dus niet nodig. Men liet dus n zijbeuk weg en maakte de andere
zijkant wat hoger om ruimte te winnen.
Er zijn veel voorbeelden van dergelijke bouw in
Monnickendam aanwezig, maar niet meer in de
oorspronkelijke staat. Voorzover de zijbeuk al niet nieuw
gebouwd is, is deze vernieuwd. In een enkel geval is de
oorspronkelijke constructie nog herkenbaar omdat de
staande balken (op de tekening gearceerd) nog aanwezig
zijn, zoals in Nieuwe Niesenoortburgwal 5 en in Kerkstraat
46.. In de Niesenoortsteeg ziet men aan wat nu de zijkant
van de woning is Nieuwe Niesenoortburgwal 5de zijbeuk.
Als men door het linkerraam naar binnen kijkt ziet men een losstaande balk. Wanneer men bij
Kerkstraat 46 door het rechterraam naar binnen kijkt ziet men ook een staande balk. De
oorspronkelijke zijbeuk van dit pand is onherkenbaar verbouwd.
Ook n zijbeuk is onvoordelig en de zolderruimte boven de
dwarsbalken is niet erg geschikt als woonruimte. Men heeft
daarom in het stadshuis ook de tweede zijbeuk weggelaten
en de dwarsbalk, die voor het verband tussen de staande
balken zorgt wat laten zakken, zodat de zolder verdiept
kwam te liggen, en men dus een verdieping kreeg.
De oudste constructie van de huizen in Monnickendam is
hierboven behandeld. Voor geschiedenis van bouw zijn drie
elementen van belang:
1) constructie, 2) materiaal en 3) bewerking

21

II

Materiaal

Hout
De oudste huizen zijn van hout met een dak van riet. De wanden zijn dichtgemaakt met leem
tussen een raamwerk van hout of met staande planken. Het geheel is erg brandgevaarlijk. Steen
is veel beter, maar daar zitten een aantal nadelen aan. Onze bodem is veenachtig en slap. Een
stenen muur zinkt daarin weg als men niet een technisch moeilijke en kostbare fundering
maakt.
In deze streek bevindt zich geen steen. Zowel natuursteen als baksteen moeten ingevoerd
worden. Vroeger was dat een kostbare zaak, terwijl hout toen overvloedig aanwezig was. Het is
tevens gemakkelijker te bewerken.
Steen
Grote en dure gebouwen, eerst alleen kerken en kloosters, later ook kastelen, werden hier sinds
de vroege middeleeuwen van steen gebouwd.
Onze cultuur is sterk benvloed door de Romeinen. Zij kwamen uit het gebied rond de
Middellandse Zee. Daar moesten de huizen vooral als bescherming tegen de felle zon en
warmte dienen. De huizen waren er in oorsprong dikke stenen muren met een plat dak. Stenen
waren er genoeg. De Romeinen bouwden ook hier van steen. Ze haalden natuursteen uit
steengroeve langs de Maas en de Rijn, vanwaar het over de rivier naar onze streken vervoerd
werd. Ze kenden ook de kunst van het steenbakken en konden daarvoor de klei langs onze
rivieren gebruiken.
Nadat de Romeinen hier weg waren is men kerken en kloosters van steen blijven bouwen.
Aanvankelijk gebeurde dat in natuursteen. Sinds de dertiende eeuw zijn langs de rivieren
steenbakkerijen gevestigd en is men in plaats van natuursteen ook baksteen gaan gebruiken. In
het begin hield men de maat van natuursteen aan en bakte men dus grote dikke stenen, de
kloostermoppen.
Dunnere stenen zijn beter te bakken en daar is men dus later op overgegaan. Men is ook met de
kleur rekening gaan houden. Die is afhankelijk van de soort klei die gebruikt is. Langs de
Hollandse IJssel is de klei geelbakkend, vandaar de gele IJsselsteentjes.
Glas
In de oudste huizen zat geen glas. Aanvankelijk was het er niet en toen het in de 14e eeuw wel
gemaakt werd was het te kostbaar.
In woningen wordt glas hier pas na omstreeks 1600 gewoon. Glas werd in bellen geblazen. De
onderkant sneed men rond uit en de zijkant rolde men plat. Daaruit werden smalle stroken
gesneden. De daarvan gesneden rechthoeken werden door middel van een omranding met lood
in een venster bevestigd.
Oorspronkelijk kwam het licht in een woning door de openstaande deur en gaten in de wand,
die met luiken afgesloten konden worden. De oudste vaste openingen, die men met het kostbare
glas in lood afsloot zijn die boven de deur, het bovenlicht, en die boven de luiken in de
ondergevel.
Nadat Monnickendam in 1513 voor de zoveelste keer op de stenen kerk na was afgebrand is het
oude systeem van uitsluitend hout en riet verboden. Ook is toen voorgeschreven, dat de
stookplaats in het midden naar de zijkant verplaatst moest worden en een stenen rookkanaal
moest hebben.
Men heeft tot ver in de 17e eeuw de oude constructie van houten staanders verbonden door
dwarsbalken met jukken gehandhaafd. De ruimte tussen de staande balken werd echter niet
22

meer met hout en leem, het zogenaamde vakwerk, of met staande houten delen afgesloten, maar
met baksteen. Deze muur had geen dragende functie, zodat hij uit zuinigheidsoverweging vaak
halfsteens was. Vanaf de 18e eeuw heeft men in de duurdere huizen, die meestal een steensmuur
hadden, de muurstijlen afgezaagd en de korbelen verwijderd of weggewerkt om mee te gaan
met de nieuwe mode van bouwen. De nieuwe mode bracht mee dat men aan de voorzijde een
deur aan de zijkant kreeg en daarnaast grote ramen. De voorgevel was dan van steen.
Voordien was de voorgevel in tween verdeeld. De eerste dwarsbalk heet de puibalk. Daaronder
bevond zich een constructie van houtwerk, waarin zich de deur, de met luiken afsluitbare
vensters en de van glas in lood voorziene bovenlichten bevonden, zoals te zien op de
reconstructie in het museum en het pand uit 1611 aan het Noordeinde no. 26. Dit pand is het
enige dat, zij het zwaar gerestaureerd, zijn 17e eeuwse karakter heeft behouden.
O.a. in Noordeinde 26 en Zuideinde 16. kan men binnen de oude houtconstructie nog zien. Om
de zolder te steunen liggen er dwarsbalkjes, de kinderbalken. Als men de naden van de erop
liggende planken, die in dezelfde richting werden gelegd, boven de balkjes hield had men geen
last van doorstoffen. Het museum heeft een reconstructie van het houten skelet, gemaakt door
de heer Piet Leguit naar bestaande skeletten.
Boven de puibalk bevond zich bij de eenvoudige huizen een houten topgevel en bij de duurdere
een gevel van steen met ramen. De houten topgevel stak uit boven de pui. Dan liep het water
niet over het onderste gedeelte van de gevel. Toen de gevel later geheel van steen werd heeft
men om te verhinderen dat het regenwater tot onder aan toe langs de gevel zou lopen deze
voorover laten hellen - op vlucht gebouwd-. Als een gevel van een oud woonhuis loodrecht
staat kan men er zeker van zijn dat hij niet oud is. Ook om het aflopen van het regenwater te
voorkomen heeft men uitstekende dwarsbanden in de gevel gemaakt, waterlijsten.
Vanaf de 15e eeuw wordt binnen de lemen vloer met tegels belegd. De oudste zijn klein, l0 cm
doorsnee, de latere groter en vaak geel, groen of steenrood. Tenslotte komen er nog grotere
hardstenen en marmeren tegels, maar in de 18e eeuw worden houten vloeren mode en blijven
de tegels beperkt tot keukenvloer en gang.
Als men de voordeur uitstapte kwam men in de 15e eeuw bij nat weer in de modder terecht,
want de wegen waren niet bestraat. Men is al gauw begonnen voor de deur en onder de naar
buiten opengaande luiken een bestrating te maken, de stoep, gelegen op gemeentegrond maar
tot eigen gebruik en zelf te onderhouden.
III

Bewerking

Zowel de staande als de liggende balken waren oorspronkelijk boomstammen, de grotere


eikenhout. Eiken stonden hier vrij veel.
De oudste bewerking is het vierkant en van gelijke dikte maken. Omdat een boom naar boven
toe smaller wordt is dat niet altijd gemakkelijk. Een verklaring voor het gebruik van
sleutelstukken is, dat het op die manier gemakkelijker was de bovenkant van de dwarsbalk
waterpas te krijgen. Een verdere bewerking is het afronden van de hoeken en het verfraaien
ervan.
De indeling in bouwstijlen is voor een groot gedeelte op het karakter van de bewerking
gebaseerd.
De hoofdindeling is Romaans, Gotisch, Renaissance, Neostijlen en Modern. Al deze stijlen zijn
23

weer onderverdeeld. De Renaissance begint hier omstreeks 1500 en loopt door tot begin 1800.
Men noemt echter slechts de oudste periode tot halverwege de 17e eeuw Renaissance en
gebruikt voor de latere tijd slechts de onderverdeling in barok, classicisme, Lodewijkstijlen en
Empire. Die aanduidingen zijn echter niet voor alle landen en alle tijd gelijk. Ik beperk me tot
de in Nederland gebruikte.
ROMAANS
Dit komt in Monnickendam niet voor en zal ik niet behandelen.
GOTIEK
De Romaanse bouwstijl was een directe voortzetting van de manier waarop de Romeinen
bouwden. In de Middeleeuwen ontwikkelt zich hieruit een eigen West-Europese stijl, de
Gotische.
De Romaanse stijl is zwaar, breed en met ronde vormen. De Gotische stijl gaat de hoogte in en
heeft spits toelopende vormen en grote ramen. Een duidelijk voorbeeld ervan is de Grote Kerk
Men ziet er ook de invloed van de eigen inheemse traditie in. De constructie van de drie beuker
heeft dezelfde grondvorm als de oudste woningen.
Behalve de kerk en het onderste deel van de Speeltoren zijn er geen gotische gebouwen in
Monnickendam. Wel vindt men in onderdelen Gotische invloed. Het peerkraalmotief op
sleutelstukken is Gotisch. De trapgevel is een overblijfsel van de Gotische bouwstijl. De
trappen gaan terug op Middeleeuwse kantelen, waarachter een boogschutter kon schuilen. De
windveren van houten gevels hebben soms een Gotisch motief. De bouwstijl zegt niet altijd iets
over de tijd waarin gebouwd is. Bouw is onderhevig aan mode. Niet iedereen is volgens de
laatste mode gekleed en er zijn mensen die helemaal niet met de mode meegaan. Vooral voor
gewone huizen geldt dat. Daar kwam vroeger geen architect aan te pas. De plaatselijke
timmerman was goedkoper, maar meestal niet op de hoogte van de laatste mode. Dure
onderdelen, zoals sleutelstukken, gebruikte men opnieuw.
De Grote Kerk is een voorbeeld van bewust in oude trant blijven bouwen. De gotische
sleutelstukken komen er ook nog voor in het nieuwste deel, dat in de 17e eeuw voltooid is. Toen
waren die sleutelstukken al honderd jaar uit de mode. De achterzijde van Noordeinde 52. de
houten gevel is niet oud, maar de waterlijst heeft een oude vorm, renaissance. Het sleutelstuk in
het museum heeft renaissance profilering. Ernaast in het museum is er een met gotische
profilering, peerkraalmotief.

RENAISSANCE
24

In de 15e eeuw leeft de belangstelling voor de oudheid en vooral ook de Griekse oudheid sterk
op. Men bestudeert oude geschriften, waaronder het boek van Vitruvius over de bouwkunst en
ook de restanten van Griekse en Romeinse bouwwerken. Op grond daarvan worden boeken
over die bouw met voorbeelden erin gemaakt en men gaat in die oude trant bouwen. Hier begint
die renaissance omstreeks 1500. Kenmerken zijn, zoals ook van het Romaans, werking in de
breedte en ronde vormen.

Er is grote invloed van de resten van Griekse tempels en ook van decoraties in de restanten van
gebouwen uit de Romeinse lijd.
De Griekse tempels waren van steen, maar hebben een oorsprong van houtbouw. In de bouw
vanaf de renaissance vindt men de vormen en de decoraties van deze tempels steeds terug. De
leeuwenkoppen op onze oude huizen vinden er hun oorsprong en de krullen, die zo typerend
zijn voor de Lodewijk XIV en XV stijl vinden hun voorbeeld in de palmetten op Griekse
tempels en de gestileerde acanthusbladeren op de Corinthische zuilen. Ook de profileringen zijn
ontleend aan voorbeelden op Griekse tempels.

BAROK
25

Al spoedig na het begin van de renaissance omstreeks 1500 gaat men de aan de oudheid
ontleende motieven overladen aanbrengen. Overal komen bogen, krullen, gebeeldhouwde
koppen van mensen, dieren en monsters. Men omlijst graag met cartouches en rechte hoeken
worden vervangen door geprofileerde hoeken.
Deze overladen renaissance noemt men barok. Het is de naam die de Portugezen aan een
oneffen parel gaven. Het is een voor Monnickendam te dure stijl. Het enige in die richting
gaande voorbeeld vindt men op de benedenpanelen van het koorhek in de Grote Kerk. Men is in
Monnickendam bescheiden gebleven. Dat geldt ook voor de late barok, hier Lodewijk XIV stijl
genoemd en de nog meer overlade rococo, de Lodewijk XV stijl.
Voorbeelden van dergelijke bogen, krullen enz zijn te vinden bij de panden:
Middendam 6. Leeuwenkoppen, cartouche rond het jaartal, ronde ontlastbogen met
gebeeldhouwde kopjes boven de ramen.
Noordeinde 18. Pilasters met Ionische kapitelen. Onder de kroonlijst vierkante balkkoppen.
Noordeinde 5. Het voormalig stadhuis heeft dezelfde deuromlijsting, maar de pilasters hebben
geen gleuven en onder de kroonlijst is er wel klassieke versiering maar geen
balkkopjes.
Noordeinde 13. Als vorige
Kerkstraat 32.: Ook hier zijn de gebeeldhouwde kopjes en de profilering te vinden. Het jaartal
staat in een cartouche met typisch renaissance rolwerk.
CLASSICISME
In reactie op de barok gaat men weer eenvoudiger, meer in overeenstemming met klassieke
bouw bouwen. Het is de tot de 19e eeuw heersende bouwtrant in Monnickendam. De Beurs
naast de Waag is een goed voorbeeld. De zuilen zijn niet de oorspronkelijke. Deze horen tot de
zgn. Toscaanse orde, een Romeinse vorm van de Griekse zuil.
Lodewijk XIV
Aan het eind van de zeventiende eeuw komt de bouwkunst sterk onder Franse invloed. Dit geldt
vooral voor ornamenten. Typerend zijn de met veel krullen naar voren gebogen gestileerde
acanthusbladeren. De versieringen zijn wel symmetrisch. De topgevels worden in de 18e eeuw
steeds meer vervangen door de klassieke bouw in de breedte met boven brede afsluitende
kroonlijsten. Voorbeelden hiervan zijn:
Noordeinde 5. Het voormalig stadhuis (1746) heeft een brede daklijst over de breedte van
twee topgevels in de Lodewijk XIV stijl.
Noordeinde 21. Huize "De Bruinvis", het zgn. klooster (1741). Ook hier een daklijst
inde Lodewijk XIV stijl, maar iets vroeger dan die van het stadhuis,over de
breedte van twee topgevels. Het stucwerk van het plafond in de gang is ook
Lodewijk XIV.
Noordeinde 71. De deur is in Lodewijk XIV stijl.
Zarken 4.
Ook dit pand uit 1743 is uitgevoerd in de Lodewijk XIV stijl
Lodewijk XV
Deze stijl is gekenmerkt door nog meer krullen in de vorige trant, maar dan niet meer
symmetrisch. Naar de vele drukke versieringen noemt men deze stijl rococo, tegenover de late
barok van Lodewijk XIV gekenmerkt door het vermijden van symmetrie. Hiervan zijn
voorbeelden:
Grote Kerk.

Er is een rouwkas voor Petronella Nahuys uit 1785 in de Lodewijk XV stijl.


26

Noordeinde 5.

Het plafond in de gang van het stadhuis uit 1746 is uitgevoerd in een vroege
Lodewijk XV stijl.

Lodewijk XVI
Deze stijl keert weer terug naar klassieke eenvoud. In Monnickendam vindt men er vrijwel geen
voorbeelden van. In die periode, het eind van de 18e eeuw was er in Monnickendam weinig
geld beschikbaar om nieuw te bouwen. De grote huizen dateren uit het midden van de 18e
eeuw.
Vanaf de straat herinnert de vaas op het oude brugwachtershuisje aan de Dam aan deze stijl.
Ook de rozet op de plaats waar meestal een doorlopende krul zit in de klokgevel van Kerkstraat
35 is een Lodewijk XVI element.
Empire
Deze naar keizer Napoleon genoemde stijl is een voortzetting van de vorige, maar met meer
nadruk op de klassieke elementen en bovendien benvloeding door de in Egypte gedane
vondsten. De stijl is strak, sober en koud. Een voorbeeld is de epitaaf uit 1807 in de Grote Kerk
aangebracht ter herinnering aan Jan Nieuwenhuyzen.
Neostijlen, Neogotiek
In de 19e eeuw ontstaat pas tegen het eind weer een nieuwe toonaangevende stijl, de art
nouveau, opgevolgd door de nieuwe zakelijkheid. Ik laat die buiten beschouwing. Duidelijk
voorbeelden zijn er in Monnickendam niet. De 19e eeuw is gekenmerkt door het terugvallen op
oude stijlen. Het meest typerend is de nogal arme nabootsing van de gotiek. Een voorbeeld is de
R.K. Kerk op het Noordeinde.
Enkele Monnickendamse gevels in opeenvolgende bouwstijlen.
Haven l.

Een van de oudst gedateerde huizen. Eenvoudige renaissance gevel. In plaats


van de middeleeuwse trappen gemetselde in- en uitzwenkende bogen. Dit
geveltype is rond 1600 slecht een paar decennia in de mode geweest, het is de
voorloper van de trapgevel. Pilasters in de gevel. Kunstig gevarieerd
metselwerk. Geprofileerde waterlijsten. De oude puibalk is verdwenen en het
onderste deel van het huis is geheel vernieuwd.

Noordeinde 50. De achtergevel heeft dezelfde kenmerken als het vorig beschreven huis.
Weezenland 7, Weezenland 17 en Kerkstraat 15 hebben hetzelfde geveltype. Het mooiste
voorbeeld ervan is Kerkstraat 54, waar de puibalk nog aanwezig is, hoewel
niet zichtbaar. Het deel eronder is later veranderd. Onderste delen van gevels
die echt uit de 15e of begin 16e eeuw stammen zijn er in Monnickendam niet
meer.
Kosterswoning. In 1626 aan de kerk gebouwd. Het is een renaissance gevel, maar sober
klassiek. Geen rondingen zoals Zarken 23 heeft en een driehoekig klassiek
tympaan sluit de gevel af.
Kerkstraat 32.

De trapgevel is een middeleeuws element, maar de rest is renaissance. De


ondergevel is laat 18e eeuws. Er is over de puibalk heen gemetseld. Aan de
zuidelijke zijkant is er nog een stukje van te zien.
Fluwelen Burgwal 7 en Fluwelen Burgwal 15. Eenvoudige trapgevels met kunstig metselwerk.
27

Noordeinde 100. In arme gevels ontbreekt zowel de trap als de in- en uitzwenking van de
renaissancegevels. Men noemt dit tuitgevels.
Noordeinde 15. Eind 17e eeuw is de trapgevel verdwenen. De rijkere gevels hebben een
gebogen rand van natuursteen, versierd met motieven in een van de
Lodewijkstijlen. Het middendeel is rechthoekig en afgedekt door een fronton.
Men noemt dit een halsgevel.
Noordeinde 43. Als boven en eveneens in Lodewijk XIV stijl
Kerkstraat 35. Het rechthoekig middendeel ontbreekt, de gevel is dus geheel vlak en er is
geen afdekking met een fronton. Men noemt dit een klokgevel.
Kerkstraat 41. In de 18e eeuw verdwijnt het glas in lood en wordt vervangen door wat grotere
glazen in sponningen. Deze worden in de loop van de tijd steeds groter
Noordeinde 21. De deuromlijsting van het zgn. klooster is in een eenvoudige Lodewijk XIV
stijl. In de 18e eeuw komen kunstig gesneden sponningen in het bovenlicht in
de mode.
Noordeinde 5. De deurposten van het enkelejaren jongere stadhuis zij uitgevoerd als klassieke
pilasters in Ionische stijl. Onder de kroonlijst de blokjes, die bij een Griekse
tempel versteende balkuiteinden waren
Noordeinde 18. Boven de deur bevindt zich een bovenlicht met Lodewijk XVI snijwerk

28

De geschiedenis van de Grote Kerk

door de heer D. Oosterveld

De heer Oosterveld begint zijn lezing aan de hand van een plattegrond van Monnickendam; de
plattegrond van Blaue, ook wel bekend onder de naam de plattegrond van Boxhorn, de
plattegrond is namelijk verschenen in een boek van Boxhorn. Het is een kaart van voor 1640.
Dit kan worden afgeleid uit het feit dat de Grote Kerk op deze kaart zonder spits op de toren
wordt afgebeeld. Deze spits is in 1641 aangebracht. De kaart moet dus van voor die tijd dateren.
Aan de hand van deze plattegrond wordt de ontwikkeling van Monnickendam geschetst. De
oudste kerk van Monnickendam heeft gestaan naast de Speeltoren (waar nu museum De
Speeltoren staat). Monnickendam is eigenlijk daar ontstaan; het Noordeinde is een dijk en het
Zuideinde is een dijk. Dit gebied is verkocht door de heren van Waterland aan het klooster op
Marken. Die monniken hebben hier een nederzetting gesticht. Deze nederzetting lag langs de
dijken en op de plaats waar nu de Middendam ligt kwam een dam. De dam werd in het jaar
1320 voorzien van eb en vloed deuren ; enerzijds om de waterstanden te regelen en anderzijds
om het scheepsverkeer door te laten, de schepen konden zo via de Pierebaan of Monnikmeer
hun weg vervolgen.
In 1355 kreeg Monnickendam stadsrechten. Op dat moment was Monnickendam niet groot; de
stadsgrenzen liepen op dat moment via de Oude Zijdsburgwal, de Kermergracht en de
Niesenoort; dat was het oudste stuk dat stadsrechten kreeg. Later is er nog een stuk bijgekomen
waarvan de grenzen liepen via het verlengde van de Oude Zijds Burgwal, de Lindengracht en
29

dan terug via de Fluwelen Burgwal en de Korte Burgwal. In 1404 is de rest erbij gekomen zoals
het Weezenland en De Zarken. Vanuit het klooster Maringaarde is waarschijnlijk de Grote
Kerk gebouwd.
Op de onderstaande tekening uit 1543 is de kerk te zien. De kerk was toen grotendeels voltooid.
Op deze tekening is eveneens het klooster Maringaarde zichtbaar. Het is een situatietekening
met de vestinggracht, de poort en het kruithuis. Het is het oudste prentje van de situatie rond de
Grote Kerk in die tijd.

Vanuit de lucht is de Grote Kerk een kapitale kerk van 70 meter lang, 30 meter breed en 20
meter hoog en een toren van 55 meter hoog. Onvoorstelbaar groot voor een stadje van 3.000 a
4.000 inwoners in die tijd. De toeristen vragen meestal als eerste hoe zo'n relatief kleine stad
aan zo'n grote kerk komt. Het grootste gedeelte van de kerk is gebouwd in de periode van 1400
tot 1500. In de middeleeuwen was iedereen lid van die kerk, er was ook maar n kerk en zo
kon het gebeuren dat er met Pasen bijvoorbeeld zo'n 2.000 mensen ter communie gingen. Dat
zijn voor ons onvoorstelbare aantallen. Daar is de kerk wel op gebouwd. Overigens hebben
bijvoorbeeld ook Edam en Enkhuizen kerken van deze omvang.
De kerken werden gebouwd volgens eenzelfde vast patroon. Zo ziet een kerk in Frankrijk er
vaak hetzelfde uit als de Grote Kerk. Of je nu in Frankrijk, Duitsland of Engeland komt, in
middeleeuwse kerken zie je toch vaak dezelfde hoofdvorm terugkomen.
Een overzicht van alle bouwkundige termen die gebruikt worden in de kerk:
het schip van de kerk, dat is waar op dit ogenblik in de Grote Kerk de preekstoel staat;
het koor van de kerk;
het altaar;
de absis, het ronde gedeelte achteraan in de kerk;
het zijschip;
30

De Grote Kerk is een driehallenkerk en gebouwd in een vast patroon dat je tegenkomt bij alle
Europese kerken uit die tijd. de kerk is verdeeld in drie schepen, gelijk van hoogte.
Op een plattegrond van de kerk zijn de verschillende bouwfasen van de kerk aangegeven. Het
oudste deel dateert uit 1400. In 1450 heeft men het koorgedeelte, de sacristie en het oostelijke
toegangsportaal gebouwd. Het derde gedeelte, de noord beuk, heeft men in 1500 gebouwd.
Eigenlijk had men in 100 jaar het grootste gedeelte van de kerk al gebouwd. In 1520 bouwde
men de toren. In 1600 werd het middenstuk van de kerk met de toren verbonden en in 1644
werd het laatste stuk van de kerk gebouwd. Men heeft er 250 jaar over gedaan om de kerk te
bouwen.
De bekapping van de kerk is van
hout. Hout geeft een lichte
constructie,
was
goedkoper,
gemakkelijk aan te komen en
bovendien noodzakelijk vanwege
de bodemgesteldheid in Waterland.
In andere kerken met name in het
zuiden zie je voornamelijk stenen
gewelven. Tijdens de restauratie
zijn de rood wit blauwe banden van
de middenschip en de bruine
banden van de zuidbeuk teruggevonden
Aan de zuidmuur zie je dat het oude
gedeelte voorzien is van bruingele
tegeltjes, de zogenoemde waterlijst.
Bovendien hebben de steunberen
uit die periode natuurstenen lagen,
wat bij jongere steunberen weer
ontbreekt.
In 1450 heeft men het koorgedeelte
gebouwd en in dezelfde periode
heeft men ook het linker
toegangsportaal gebouwd. Tegelijk
met het koorgedeelte en de
toegangsportaal is ook de sacristie
gebouwd. Dit deel is in 1870
vanwege de slechte toestand
afgebroken, maar bij de restauratie
van 1959 tot 1969 is dit gedeelte weer opgebouwd. De architecten van Monumentenzorg
vonden de kerk aan deze kant zonder de sacristie namelijk te lang. De sacristie was de
kleedruimte van de priesters, vlakbij het koor.
In 1500 is een stuk van de noordbeuk bijgebouwd. Bij de noordbeuk is een tweede
toegangsportaal gebouwd. Je vraagt je af waarom, maar als je je realiseert dat er soms wel 1000
mensen naar de kerk gingen, is dat wel verklaarbaar.
31

Na 100 jaar was de kerk grotendeels compleet. Het koorgedeelte was toen nog niet voorzien
van een koorhek. Het koorhek dateert uit 1530 (1562 inscriptie), hetgeen rijk gedetailleerd is
met draakfiguren en houtsnijwerk naar Gotisch front.
Er is bij de restauratie is ook weer de dakruiter aangebracht. In de dakruiter zit een Onze Vader
klokje dat ook nu nog gebruikt wordt. De toren is in 1520 vrij van de kerk gebouwd. In 1641 is
de spits erop gekomen. Toen was de toren voltooid.
De verbinding tussen de toren en de kerk dateert van 1600 en in dat deel bevindt zich op dit
moment het orgel. Tussen de beide toegangsportalen is de kosterij gebouwd. Dat heeft
plaatsgevonden in 1626, dat staat ook in de gevel vermeld. Het gebouw is opgetrokken in de
Renaissancestijl, wat af te leiden is uit de vele ornamenten.
Het laatste deel van de zuidbeuk bij de toren is in 1644 tot stand gekomen, toen was de kerk
voltooid. (zie ook de inscriptie in de balk).
Achter de Grote Kerk
heeft
het
Oude
Mannenhuis
(of
Tobiashuis)
van
Monnickendam gelegen.
Het Oude Mannenhuis is
gebouwd in 1650.
Het Oude Mannenhuis
stond op de plaats waar
nu het kerkhof ligt.

In het onderste deel van de toren zijn consoles en baldakijnen ten behoeve van beelden
aangebracht, maar er hebben nooit beelden ingestaan. De reden is dat de toren bij het begin van
de Reformatie in de steigers stond en de beelden er dus nog niet in stonden. De protestanten
bouwden daarna de bovenste helft van de toren zonder voorzieningen voor beelden. De
torenspits is er in 1641 opgekomen.
De muren van de toren zijn onderaan 2,5 meter dik. Na de eerste omloop nog 1,75 meter.
De toren kent drie geledingen, een sacraal deel, een loos deel en dan de klokkentoren.
De diameter van de klok is 1,71 en hij is 1,37 meter hoog, weegt 5935 pond en is in brons
uitgevoerd. Hij hangt in een 6 meter hoge houten klokkenstoel, op de zolderverdieping.

32

De klok is voorzien van inscripties van de namen van de burgemeesters en de kerkmeesters. De


klok is in 1641 bij Everardus Splinter in Enkhuizen gegoten.
Het beklimmen van de toren is mogelijk en je hebt dan een mooi uitzicht over de stad en
omgeving.
Het koorgedeelte is de plaats waar het altaar stond en dat was een bijzondere plaats in de kerk
waar alleen de priester en de misdienaren mochten komen. Het koorhek diende dan ook om
deze bijzondere plaats af te scheiden. Het koorhek is erg bijzonder en een mooi voorbeeld van
een mengtrant van late gotiek en vroeg renaissancestijl Het koorhek is voorzien van prachtig
houtsnijwerk, de pilasters zijn uit n massief stuk eiken gesneden.
Na de Reformatie werd het koor gebruikt door het bestuur van de stad. Hier werden o.a. de
leden van de vroedschap gekozen. Vlak na de Reformatie zijn op de koorafscheiding wapens
van allerlei belangrijke personen, steden en landen aangebracht Het koorgedeelte wordt
tegenwoordig gebruikt voor het avondmaal, condolances en recepties
Om de kerk binnen te komen moet je een trap van zeven treden op. Tijdens de restauratie is de
vloer van de kerk 60 cm afgegraven. Meer afgraven was niet mogelijk omdat anders de banken
niet meer om de kolommen zouden passen. De kolommen lopen namelijk breeduit aan de
onderzijde.
De oorzaak van de hoge vloer was het begraven in de kerk. Iedere keer als de kerkvloer vol was
werd er weer zand op aangebracht en kon er opnieuw begraven worden.
Er zijn in de kerk heel veel grafzerken te vinden. In de Franse tijd 1795 - de tijd van vrijheid,
gelijkheid en broederschap - zijn 29 wapens vernield. Maar er zijn nog een groot aantal
overgebleven, varirende van 1632, 1720 en 1732. Op de grafzerken werden ook wel
afbeeldingen aangebracht van bijvoorbeeld een troffel en timmermansgereedschap. Dit is
waarschijnlijk een grafsteen van een bouwmeester geweest. Een grafsteen is drie el lang, een
Amsterdamse el is 68 cm.
Ook ligt er een beroemde grafzerk met een raadsel: Die gij zijt, heb ik geweest, die ik ben, zal
worden wie dit leest.
Er zijn ook beeldmerken op grafstenen aangebracht. De oorsprong is natuurlijk dat mensen niet
konden lezen en schrijven. Huismerken waren beeldmerken en onderscheidingstekens voor o.a.
notarile akten, producten en verpakkingen (vaten en kisten).
In het koor van de Grote Kerk ligt ook een grafzerk van Hermanus Reijntjes, hij werd gewond
bij de slag om Camperduin en is uiteindelijk hier begraven. Dit alles speelde zich af in de
Bataafse tijd. De nazaten van de heer Reijntjes komen het graf ook nog wel eens bezichtigen.
Cornelis Dirkzoon ligt ook in de kerk begraven. Zijn grafzerk is even zoek geweest maar de
koster heeft hem weer ontdekt. De steen ligt achter het koor in de absis. De steen ligt daar
eigenlijk als een soort opvulling.
De preekstoel is erg fraai, komt uit Winschoten en dateert uit 1695. Hij is geschonken aan de
Hervormde Kerk in 1911. De preekstoel is ook voorzien van een bordje: Ter herinnering aan
de weledelgeboren heer Korthals Altes. Het verhaal gaat dat de heer Korthals Altes, toen in de
politiek actief, deze preekstoel heeft geschonken om stemmen te winnen.
De bekroning van de preekstoel is een prachtige vaas, Lodewijk XVI e stijl.
Het deurtje van de preekstoel is voorzien van een bijbeltekst. Deze houdt in dat als je preekt je
op hout moet staan.
33

De lezenaar is uitgevoerd in koper en is voorzien van het wapen van Monnickendam. Op het
deurtje van de dooptuin staat eveneens in eiken het wapen van Monnickendam.
De dominee moest in het verleden een erg luide stem hebben om zich in zo'n grote kerk
verstaanbaar te kunnen maken.
De doopvont is het oudste ornament uit de eerste kerk uit het Noordeinde. Dus mogelijk 13 e
eeuws. Er staan namelijk 13e eeuwse motieven op. In het midden is de doopvont voorzien van
een koperen schaal. Voor de restauratie bewaarde de koster er gloeiende kooltjes voor de stoven
in, maar na de restauratie is de doopvont weer in ere hersteld.
De koperen kronen zijn zeer oud, in 1642 zijn ze al eens gerestaureerd. In 1870 is er pas
gasverlichting gekomen en in 1929 kwam er elektrische verlichting.
Het orgel bevindt zich tegen de toren. Het heeft 1922 pijpen, varirend van 5 cm. tot 5 meter
lengte, van hout en van lood.
Het orgel is voor de derde maal opgebouwd in 1780, er zitten 460 pijpen in uit het eerste orgel
van 1530.
In de kerk is ook een kistorgel te zien dat afkomstig is uit de Martinikerk in Groningen,
aangeboden aan door de echtgenote van prof. Heerema, deze schreef liederen voor het
Liedboek van de kerken onder het pseudoniem Muus Jacobse.
In de absis bevindt zich ook een muurschildering. Het lijkt op een kompas met windhoeken,
noord, oost, zuid,west.
Aan de oostzijde van de zuidbeuk is de altaarsteen uit de Rooms Katholieke periode verhoogd
opgesteld. De inwijdingskruisen staan er in gehakt. Oorspronkelijk lag de altaarsteen op het
altaar in het koor. Na de reformatie is de steen in de vloer bij de ingang van het westelijke
toegangsportaal gelegd. Bij de restauratie is de steen in ere hersteld door hem weer een goede
plaats te geven. De sporen van de deur zijn nog te zien op de altaarsteen.
Daarnaast ligt een fragment van de altaarsteen van het klooster Galilea Minor, dat gelegen heeft
aan het Oudelandsdijkje, enkele honderden meters van de huidige Purmerbrug. De steen is bij
opgravingen gevonden en naar de Grote Kerk gebracht.
Het rouwbord in de zuidbeuk is van Petronella Nahuys. In het fries staat in romeinse cijfers
1785. Het bevat vele namen en de wapens van vele belangrijke geslachten uit die tijd.
De borden met het Onze Vader en de geloofsbelijdenis zijn een tiental jaren geleden
aangebracht. Geschonken door de Hervormde vrouwengroep.
Het predikantenbord bevat alle namen van de predikanten die de gemeente vanaf 1572 hebben
gediend.
Rechts van het orgel is een monument - epitaaf - ter nagedachtenis aan Jan Nieuwenhuijzen
aangebracht. Hij was predikant van de doopsgezinde gemeente van Monnickendam. Hij was de
bedenker van de maatschappij Tot Nut van t Algemeen, die in 1784 werd opgericht. Een
belangrijke sociale instelling, die veel gedaan heeft voor de ontwikkeling van mens en
maatschappij. Jan Nieuwenhuijzen werd geboren op l september 1724 te Haarlem. Hij werd
predikant in Monnickendam op 12 mei 1771. Hij overleed op 24 februari 1806. Hij ligt onder
het monument begraven, zie de grafsteen.
In de noordbeuk zit een gebrandschilderd raam ter herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: de
jaren van bezetting 1940 - 1945 . Het is geschonken door een gemeentelid.
Voorts is er een schilderij van Wendelmoet Claesdochter, die in 1527 om haar geloof werd
verbrand op het Binnenhof in Den Haag. Zij was een Monnickendamse. Jan Mens heeft een
boek over haar geschreven: de Witte Vrouw. Daaronder een herinneringsplaquette uit 1927.

34

De kosterij is van 1626 - zie jaartal in de gevel - en is gebouwd tussen de twee toegangsportalen
van de kerk. Het linker toegangsportaal is van ongeveer 1450. De stijl van de gevel van de
kosterij is renaissance.Het uurwerk van de klok is in 1915 verkocht aan het Rijksmuseum. Voor
de restauratie (1959- 1969) woonde de koster in deze woning en was aan het westelijke
toegangsportaal een aanbouw, de keuken van de koster.
Een tiental jaar geleden is aan het oostelijk toegangsportaal een aanbouw gekomen: een
toilettenbatterij, hard nodig bij concerten en andere evenementen. Naam van de toiletgroep:
plastorie. De kosterij heeft nog zijn originele interieur uit 1626.
In de tegelkamer zijn een grote hoeveelheid oudespeltegels en drie tegeltableaus, met de
voorstelling van: Jezus geboorte, Jezus opstanding, Jezus Hemelvaart. Op de eerste verdieping
is de consistoriekamer met oud- Hollandse plavuizen en fraaie kastwanden. Tijdens de
kerkdienst is daar de kindercrche. Daarboven is nog een kamer: de catechisatiekamer. Boven
de toegangsportalen zijn ook nog een tweetal mooie kamers. Boven het oostelijk portaal is een
administratiekamer; boven het westelijk portaal een archiefruimte. In het westelijk portaal is
een gevelsteen aangebracht met de tekst: deese doer is ghesticht t eere goed met die gelde dat
ghecoeme is va symoe aards zoens doet bidt voer die siel. Dese deur is gesticht ter ere Gods met
het geld dat gekomen is van Symon Aards zoons dood bidt voor die ziel.
Op 22 maart 1994 was het 25 jaar geleden dat de kerk, na een tien jaar durende restauratie,
werd heropend. . De restauratie van de kerk duurde van 1959 tot 1969 en kostte 5 miljoen.
In de Grote Kerk is een heteluchtverwarming aangebracht. De kerk wordt ook gebruikt voor
concerten - o.a. de jaarlijkse uitvoering van de Johannes Passion van de Cantorij van de Grote
Kerk, TV opnamen, tentoonstellingen, plaatopnamen etc. De kerk is - zo kan men wel stellen landelijk vrij bekend om haar omvang, schoonheid en akoestiek.
Tegenover de kerk in het plantsoen bevinden zich twee monumenten ter herinnering aan de
gevallenen in de Tweede Wereldoorlog: monument 1940 - 1945 van alle Monnickendammers,
die als gevolg van de oorlog het leven lieten; het andere monument herinnert aan drie
geallieerde vliegtuigen die hier zijn neergestort.

35

De constructie van de kerk

door de heer K. Roos.

Uit kerken en kastelen kan de bouwhistorie vaak goed worden afgeleid, omdat ze goed bewaard
zijn gebleven. Men heeft weliswaar 250 jaar over de bouw van de Grote Kerk gedaan, maar het
is toch zeer waarschijnlijk dat men van het begin af aan een dergelijk gebouw voor ogen had.
Het gebouw is namelijk ondanks die 250 jaar zo'n eenheid qua stijl, dat zich dat anders moeilijk
laat verklaren. De gotiek is van het begin tot het einde doorgezet, terwijl in andere kerken in
andere plaatsen in zo'n lange periode toch verschillende bouwstijlen zijn ontstaan.
Uit de dwarsdoorsnede van de kerk blijkt ook dat het oudste gedeelte een kleinere overspanning
laat zien dan bij het koorgedeelte, waar de overspanning groter is. Hoe verder men in de tijd
kwam, hoe groter de overspanning werd.
De scheidbogen lijken gemaakt te zijn van natuursteen, maar ze zijn gemaakt van baksteen ,op
formelen gemetseld ,en daarna gepleisterd en voorzien van imitatievoegen ,suggererend dat het
natuursteen is. De kapitelen zijn versierd met koolbladmotieven.
De kolommen zijn van natuursteen. Omdat niet alle natuursteen gelijk van kleur was, werd het
in die tijd ook wel gekleurd. Daarvan is nu niets meer zichtbaar, maar er zijn ook woonhuizen
geweest die voorzien waren van gekleurd pleisterwerk, zoals bijvoorbeeld Kerkstraat 54.
Voor de restauratie was deze gevel gepleisterd, maar waren op de ondergevel wel weer de
voegen van de baksteen geschilderd.
De latere kolommen, uit de zestiende eeuw, zijn van baksteen. Deze kolommen heeft men
gepleisterd en geprobeerd deze zo op natuursteen te laten lijken.
De constructie van de kerk verschilt met de verschillende perioden. Er zijn stukken waar
sprake is van een juk, bestaande uit een muurstijl en een gotisch korbeel met een
peerkraalsleutelstuk. De ankerbalk loopt door vanaf de buitenmuur dwars door de scheidboog
heen naar de andere kant over de gehele breedte. Ook over de gehele lengte (65 meter) loopt
een doorgaande verankering, een zogenaamd kettinganker. De kerk heeft gotische tongewelven
met een spitsboogachtige doorsnee.
Als het stormt zwaaien de lampen in de kerk heen en weer, het gebouw is dus zeer flexibel.
Er zijn ook verschillende sleutelstukken in de kerk. De sleutelstukken uit de latere periode
zijn niet meer voorzien van een peerkraal, men is dan van de gotiek afgestapt, maar heeft de
bouwtrant wel doorgezet.
De kapitelen zijn voorzien van koolbladmotieven. Het zijn liggende bladmotieven, een staande
bladmotief wordt ook wel acanthusbladvulling genoemd. De hele bekapping is van eikenhout.
In het oosten en zuiden van ons land kom je voornamelijk gemetselde kerkgewelven tegen.
Vanwege de slechte bodemgesteldheid zijn bijna alle kerkkappen in Noord Holland van hout,
omdat dat flexibel en licht van gewicht is. De katholieke kerk van Monnickendam heeft
overigens een gemetseld gewelf. Reden daarvoor is dat men in het jaar 1900 diep genoeg kon
heien.
De oudste vensters in de kerk zijn drielingvensters. De kerk is 20 meter hoog. De ramen zijn
ongeveer 13 meter hoog en vangen op zo'n groot oppervlakte veel wind. Ze zijn daarom
versterkt met staven. De horizontale staven zijn de brugstaven. De verticale stijl wordt montans
genoemd. Deze montansen zijn van natuursteen, maar de verbinding met de brugstaven is in
baksteen uitgevoerd.
De bovenkant van het raam is versierd met een visblaasmotief. In de bouwkunst worden veel
planten- en diermotieven gebruikt. De schuine kant onder in het raam noemen we de afzaat
36

De Grote Kerk heeft nooit gebrandschilderde ramen gehad. Daaruit kun je opmaken dat de kerk
nooit verbrand is geweest. Na een brand werden vroeger namelijk de omliggende gemeenten
gevraagd om een - gebrandschilderd - raam te schenken. Vanwege de weersinvloeden zijn
gebrandschilderde ramen overigens op dit moment zeer kostbaar in onderhoud. Ook is de kerk
zonder de gebrandschilderde ramen veel lichter van binnen, waardoor het gebouw ook
multifunctioneel is.
Het verschil tussen de kerkbouw en de woningbouw is ook dat de muurstijlen niet doorlopen tot
op de grond. Dat is in de kerk ook niet nodig, de functie van de muurstijl is alleen het
overbrengen van de kracht van de kap op de muren. De muren zijn dusdanig dik dat zij
eigenlijk functioneren als muurstijl. Elk juk eindigt namelijk in een steunbeer.
In het doophek zijn gemaskerde kopjes gebeeldhouwd. Een deel van het hek is van latere
datum, dat kun je zien aan het acanthusbladmotief. Het meubilair van de kerk is van na de
Reformatie, dat wil zeggen de 17e eeuw. Ook is het Wapen van Monnickendam te zien en op de
doopboog zijn een aantal dierenfiguren afgebeeld.
Op de herenbank met de luifel zaten de vier burgemeesters van Monnickendam, de overige
herenbanken waren voor de Vroedschap.
De deurtjes die toegang verschaffen tot de banken zijn uitgevoerd in een Renaissance-achtige
stijl. De knoppen op de banken lijken van ebbenhout, maar zijn tijdens de restauratie van de
kerk nagemaakt van vurenhout.
Het is duidelijk te zien dat de fundering op bepaalde plekken het zwaar te verduren heeft gehad.
Bij de bouw van het eerste gedeelte van de kerk heeft men de fundering wat te flexibel
gemaakt, waardoor met name de achtergevel is gaan zakken. Hieraan is tijdens de restauratie
een halt toegeroepen door er een zogenaamde waalpaalfundering onder aan te brengen. Dat is
een constructie van metalen buizen die in de grond worden gepulst tot op de draagkrachtige
zandplaat, in Monnickendam 14 a 18 meter diep. Daarin worden conservenblikjes met droge
betonmortel geperst, geen natte beton want dat ontbindt tijdens de val naar beneden. Die droge
betonmortel komt in aanraking met het grondwater en er ontstaat door het persen een klomp
beton onder aan de holle buis. Deze buizen werden weer verbonden met de oude fundering en
daarmee is het verzakken van de kerk grotendeels gestopt.
Men zegt ook wel eens dat de Grote Kerk en ook het Weeshuis gebouwd zijn op koehuiden. De
koehuiden werden echter alleen gebruikt om te voorkomen dat de mortel van de stenen
fundering, die onder het waterpeil lag, wegspoelde. Het grondwaterpeil stroomt namelijk niet
alleen verticaal maar ook horizontaal. In die tijd kende men natuurlijk geen plastic folie, maar
door het aanbrengen van de koehuiden werd uitstromen van de betonmortel voorkomen. De
mortel droogde dus langzaam in die tijd. Bijvoorbeeld bij de Speeltoren kun je ook zien dat
wanneer men snel metselde, wat bij een gebouw als de Speeltoren wel mogelijk was, op
bepaalde plaatsen de mortel inzakte en de muur scheef kwam te lopen. Men metselde er dan
gewoon een scheve rij stenen tussen en ging vervolgens weer recht verder.
De goten op het dak van de kerk zijn getrapt gemaakt en er liggen sneeuwvlonders in.
De toegepaste bedekking van het dak noemen we Maasdekking. Het dakhout is liggend
aangebracht en daarop zijn de leien genageld. De zwarte leien kunnen ook zeer heet worden als
de zon er op staat en omdat het dak beweegt loop je bij staand dakhout het risico dat de leien
door midden scheuren omdat de lei op twee plaatsen vast zit. Het dak van de kerk beslaat 3.850
m2.
37

Op het dak zijn ook beluchtinggaten aangebracht, ook wel monnikskappen genoemd.
Het lood van de goot wordt door vocht aangetast. Het wordt vervangen door roestvrij staal.

De Waegh

door K. Roos

Tot de stadsrechten behoorde ook het recht om accijns te heffen over de ter plaatse verhandelde
goederen. Daarbij was het dan nodig exact te weten welke hoeveelheden verhandeld werden.
Vandaar dat een stad over een weeginrichting moest beschikken, de waag. In Monnickendam
was reeds in 1382 sprake van een waag. De huidige waag bestaat eigenlijk uit twee gebouwen,
het feitelijke waaggebouw met daarin de balans en de weegschalen en het direct ernaast gelegen
de beurs, een open gebouw waar gehandeld kon worden.
In de waag werden alleen droge waren als kaas en graan gewogen. Dit waaggebouw is gebouwd
in 1669, nadat de eerdere waag in 1666 door brand verwoest was.
De gevels, met name de bovenste gedeelten, zijn rijk versierd met natuurstenen elementen,
zowel verticaal (pilasters) als horizontaal (fries, kroonlijst). De inwendige houtsconstructie van
muurstijlen en trekbalken kan dit alles maar nauwelijks stabiliseren. In 1985 is het gebouw
weer grondig gerestaureerd nadat dat in 1909 ook al eens gebeurd was. De kruiskozijnen met
glas in lood en luiken zijn ten dele nog origineel.

Het Weeshuis

door K. Roos

Nog tot in 1940 verbleven er wezen in dit gebouw. Enkele tekeningen in de hal geven een beeld
van de sfeer van toen. Ook beschrijft Hendrik Gras zijn jeugd in het weeshuis. Blijkens de
muurankers is het gebouw in 1638 gerestaureerd. Feitelijk bestaat het uit twee haaks op elkaar
geplaatst staande vleugels. In de loop der tijd is er zeer veel verbouwd, waardoor het
oorspronkelijke nauwelijks meer te reconstrueren valt. Met name in de eikenhouten kap zijn
nog gotische elementen terug te vinden van de eerste bebouwing.

38

De Rooms Katholieke Kerk gelegen aan het Noordeinde.

door M. Tessel

De kerk is in 1900 gebouwd, maar eerst even terug in de geschiedenis. In 1566 vond de
Beeldenstorm plaats. De Reformatie ontstond o.a.uit onvrede over de Spaanse overheersing, de
onderdrukking van de andersdenkenden, de aflaten handel en de tiende penning.
Omdat de nieuwe religieuze bewegingen geen gebruik mochten maken van de kerkgebouwen
vonden er zogenaamde hagenpreken plaats. In 1572 ging Monnickendam over naar de
Prinsgezinden en zonder geweld kwam de Grote Kerk in handen van de protestanten.
In 1572 werden alle Roomse activiteiten verboden. Er brak voor hen een moeilijke tijd aan. De
katholieken kwamen vanaf dat moment in het geheim bij elkaar. De kwezels (begijntjesklopjes) meldden in het geheim de tijd van de bijeenkomsten. De eerste melding van de
zogenaamde schuilkerk is van 1655, een schuur. In 1686 werd het huis de Ketel aan de
Groote Noord gekocht door Franciscus van Brugel, een Rooms-Katholiek priester, om te dienen
als schuilkerk. Deze priester hield niet alleen bijeenkomsten in Monnickendam, maar ook in
Edam, Purmerend en omgeving.
In Monnickendam werd niet zo streng tegen Rooms Katholieken opgetreden in verband met
economische belangen. Er waren namelijk een aantal vermogende katholieken. Het huis de
Papenbril in de Groote Noord dankt zijn naam aan zijn bewoner in die tijd. Deze zag de
roomse kerkgangers door de steeg naast zijn huis naar de schuilkerk gaan.
Drie eeuwen lang kwamen duizenden seizoensarbeiders uit Westfalen om in het rijke Nederland
wat geld te verdienen. Deze toestroom uit het Duitse gebied heeft de katholieke parochie wel
goed gedaan. Zo zijn er in Monnickendam de families Greuter, Boerlage, Voortman, Homan en
nog vele anderen gekomen.
In 1731 - 1767 is de eerste R.K. kerk aan de Grote Noord gesticht. In die periode woonde daar
priester de Weert met zijn dienstmaagd. Het werd toen al soepeler. Vanaf die tijd is er een
volledige lijst van priesters. De Franse revolutie bracht gelijkberechtiging voor alle
godsdiensten in Monnickendam. Zo waren er in 1798 1.346 protestanten, 475 rooms
katholieken, 344 Lutheranen en 23 doopsgezinden. Enige belangrijke personen uit de
geschiedenis van de Roomse Katholieke kerk in Monnickendam wil ik nu de revue laten
passeren.
B.J. Gerving was pastoor in de periode 1813 tot 1822. Hij verkocht in 1814 alle goud en zilver
dat de kerk door vererving had ontvangen en kreeg daarvoor 1.017,16.
In 1816 verkochten de erfgenamen van Pieter Booterkoper een vrij groot huis aan het
Noordeinde nr. 19 voor . 2.500 aan de kerkmeesters voor een kerk en pastorie. Deze kerk werd
24 november 1816 in gebruik genomen, werd vergroot in 1843 voor 12.610 en heeft als
zodanig dienst gedaan tot 1898.
Even een zijsprong in de geschiedenis. Tijdens het pastoraat van pastoor Damen, van 1882 tot
1895, werd het Rooms Katholieke kerkhof aangelegd. Zijn opvolger pastoor Mesker is op het
altaar gestorven en in het priestergraf begraven. Daarna volgde van 1894 tot 1907 pastoor
Smeeman. Deze pastoor heeft in die periode zeer veel tot stand gebracht.
In de tijd van pastoor Damen waren er plannen om een nieuwe kerk aan de Oude Zijds Burgwal
te bouwen en van de oude kerk zou dan een school gemaakt worden, maar er was in die periode
ook een schoolstrijd gaande. Er waren twee openbare scholen met plaats voor 414 leerlingen. In
1883 was er al een School met de Bijbel opgericht. Daardoor nam het aantal leerlingen op de
39

Openbare school af, in 1893 nog maar 297 leerlingen. Na de opening van de Rooms Katholieke
school in 1897 waren er nog maar 189 leerlingen op de Openbare school. Er moest een school
gesloten worden. Op 20 mei 1898 werden vier van de zeven leerkrachten van de Openbare
school ontslagen.
Pieter Sligcher, de erfgenaam van Trijntje Boterkooper, verkocht op 31 augustus 1898 het
woonhuis en andere bezittingen tussen de eerste en de tweede Molensteeg aan de Rooms
Katholieke Kerk. Op 20 augustus 1898 kocht pastoor Smeeman het oude openbare
schoolgebouw op Noordeinde 28 voor een bedrag van 5.050. De eerste Rooms Katholieke
school was een feit.
In 1898 had pastoor Smeeman het voor elkaar gekregen om de pastorie op Noordeinde 17, een
kerk op Noordeinde 19, een klooster op Noordeinde 21 en een school op Noordeinde 28 met op
Noordeinde 22 de bewaarschool bij elkaar te krijgen. De nieuwe St. Jozefschool aan de Oude
Zijds Burgwal (Binnendijk) werd op 26 augustus 1927 in gebruik genomen
De voortvarende pastoor Smeeman was onstuitbaar. De sloop van de oude kerk en het
leegstaande huis aan de linkerzijde van het klooster ving aan in december 1898. De nieuwe
driebeukige kerk van de toen gebruikelijke neo- gotische bouwstijl werd in 1899 gebouwd.
Naast het altaar bevinden zich links de sacristie en rechts de kapel waar door de week de
diensten worden gehouden.
De aanneemsom voor de aannemer Hulsebos beliep . 81.000. De kerk werd opgedragen aan de
heilige Anthonius van Padua en ingewijd door Monseigneur Potterman uit Haarlem.
Pastoor Smeeman vereerde de heilige Anthonius in het bijzonder. Er is een anekdote dat als het
tegen zat de pastoor het beeld van Anthonius om draaide. Anthonius moest dan maar naar de
muur kijken. Dit is ook de reden dat de kerk die voorheen de Nicolaas kerk heette, daarna de
Nicolaas en Anthonius kerk is genoemd.
De gebrandschilderde ramen werden in de loop der jaren daarna geplaatst. De eerste
herstelwerkzaamheden vonden plaats in 1916 toen de waterschade van de overstroming moest
worden hersteld.
Pastoor G. Huibers was pastoor in Monnickendam van 1907 tot 1920. In 1917 kreeg de Rooms
Katholieke kerk elektrisch licht. Pastoor Buurs stond in Monnickendam van 1920 tot 1930. In
1924 werd het pand Noordeinde 17, In Koningsbergen, voorzien van een 17e eeuwse
trapgevel, aangekocht en bij de pastorie gevoegd. In 1931 werd een Christusbeeld op het
kerkplein geplaatst.
Na de oorlog, in 1951, werd uit dankbaarheid rechts achterin de kerk een gedenkraam geplaatst.
In 1965 werd de pastorie met behoud van de voorgevel totaal vernieuwd. In 1966 begon de kerk
ernstige vormen van verval te vertonen.In de jaren daarna volgden nog een aantal belangrijke
restauraties, zoals de elektrische installatie die vernieuwd werd, het dak dat gerepareerd werd
en de glas in loodramen die werden vernieuwd. Tijdens de restauratie werd de Rooms
Katholieke kerkgemeenschap gastvrij onthaald door de Nederlands Hervormde Gemeente in de
Grote Kerk.
Op 25 april 1985 waren de kosters van de kerk bezig twee wiebelende plavuizen vast te
metselen. Plotseling vielen zij in een gat van 3 bij 4 meter en 1,5 meter diep. Dit was de
aanleiding voor een groot onderzoek naar de toestand van de gewelven. De kerk moest gesloten
worden. Er werd een enqute gehouden onder de parochianen en 70% van hen was voor een
noodreparatie. De hele vloer moest er uit. Mede door goede afspraken met Aannemersbedrijf
Leguit & Roos kon er met behulp van een groep van 70 vrijwilligers kostenbesparend gewerkt
worden. Men meende dat de instorting van de gewelven onder de kerk het gevolg was geweest
van koud metselen, dat wil zeggen, metselwerk met weinig specie. Volgens Klaas Roos kwam
het in de neogotiek ook voor dat de overspanningsbogen niet juist berekend werden. De
40

neogotiek is een samenraapsel van verschillende bouwstijlen. Zo zijn er scheidbogen met


Romaanse vormen en ook gotisch gevormde bogen met geprofileerd metselwerk en
spitsboogvensters. De overspanningsbogen van de gewelven die de krachten van de vloer
moesten overbrengen op de fundering waren eigenlijk te flauw gebogen. De kerk staat ook op
de lijst van jonge monumenten en zal behouden kunnen blijven.
Zondag 14 december 1986 werd de kerk weer feestelijk in gebruik genomen. Voor de toekomst
is de Monumentenwacht ingeschakeld. Zo is het kerkgebouw voor de toekomst bewaard
gebleven. Op korte termijn wordt het kerkplein gerenoveerd.
Herenhuis de Bruijnvis
Het vroegere herenhuis de Bruijnvis is gelegen aan het Noordeinde 21 te Monnickendam.
Hoe komen we aan de naam de Bruijnvis ? Dat heeft te maken met een handelsmerk van
zeep. In 1647 richtten Claes Bruijn en zijn stiefzoon en later tevens zwager Jan Janz. Visscher
een zeepziederij op aan de Nieuwe Zijds Burgwal en gaven deze de naam de Bruijnvis. Het
was niet de eerste zeepziederij hier ter plaatse. Wij komen met name in 1623 al een
Vriendschap tegen onder de naam Jan Martsz. Seepsijder, maar waar zijn bedrijf gevestigd
was weten we niet.
De samenwerking tussen Bruijn en Visscher lukte niet, Claesz Bruijn stapte uit en Jan Janz.
Visscher ging in 1661 alleen verder.
De familie Bruijn kocht toen het huis (maar nog niet het grote) aan het Noordeinde 21 ten
behoeve van hun zoon Arent en tevens het achter dit huis liggende erf op de zuidhoek, 2 e
Molensteeg aan de Oude Zijds Burgwal. In 1688 is het dan deze Arent Bruijn die daar een
tweede zeepziederij begint onder de naam de Gecroonde Bruijnvis. De zoon heeft dan de
nering van zijn vader voortgezet. Ondanks tegenslagen met de afzet van zeep in de stad
Amsterdam koopt Arent Bruijn in 1692 ook de zeepziederij op de Nieuwe Zijds Burgwal (nu de
Rabovestiging), die twintig jaar eigenaar was van Gerbrant Teding van Berckhout. Arent Bruijn
sterft in 1703 als een behoorlijk vermogend man. Dit was even de voorgeschiedenis om aan de
naam te komen van de Bruijnvis, het latere klooster.
Dan koopt in 1726 Claes Bruijn (2) zoon van de eerdergenoemde Arent het tweede huis ten
noorden van de eerste Molensteeg (linkerhelft van het Klooster) en in 1735 ( 9 jaar later) koopt
Arent Bruijn (2) het huis daarnaast (ten noorden) om in 1741 van deze drie huizen, ja wel, n
groot pand te maken.
Dit pand heet nu de Bruijnvis. Ruim anderhalve eeuw zal dit pand bewoond worden door
vermogende families. De zeepziederij aan de Oude Zijds Burgwal brandt in 1773 af en wordt
niet meer opgebouwd.
In 1780 koopt Pieter Booterkooper de zeepfabriek aan de Nieuwe Zijds Burgwal. Embertus
Joachim van Rooy (als jongen hoorde ik deze naam al, hij werd iedere zondag als weldoener in
de kerk vermeld) werd door vererving in 1835 eigenaar van Noordeinde 21. Deze heer wist
later door aankopen (bijna) het hele complex huizen tussen de eerste en de tweede Molensteeg
in zijn bezit te krijgen.
In 1845 laat Embertus de drie oude woningen rechts van het klooster afbreken om er twee
grotere huizen te bouwen (nrs. 23 en 25 ).
41

Deze panden zijn dus bijna 150 jaar oud. Na de dood van E. van Rooy in 1857 koopt n jaar
later Pieter Sligcher Noordeinde 21 en woont hier met zijn echtgenote Suzanna ZoutmaatBrugman. Het tijdperk van Rooy/ Booterkooper was voorbij en dat van de Sligchers
aangebroken. Nieuwe machthebbers maakten de dienst uit in het stadje; in de gemeenteraad, de
kerkenraad en in het hele maatschappelijk leven.
Deze Pieter Sligcher had met zijn vader een zestien jaar durende samenwerking (een
vennootschap onder firma). Adriaan Sligcher en zoon startten in 1853 met een houtzagerij en
een handel in houtsoorten.
Even een zijsprong; deze Adriaan met zijn grote voortvarendheid en financile armslag was de
grondlegger van de Gezamelijke Deelhebbers voor de droogmaking van de Monnikmeer in
1864.
Adriaan Sligcher overleed in 1882 op 81 jarige leeftijd, op dat moment woonachtig op
Kerkstraat 38. Deze houtfirma Adriaan Sligcher en zoon ging door tot 1898 met Pieter en zijn
halfbroer Willem Sligcher; deze uit het tweede huwelijk van Adriaan.
Op l januari 1898 hield Pieter op 68 jarige leeftijd er mee op en verkocht zijn aandeel aan
Willem (de vrijgezel). Kort daarop moet Pieter Sligcher naar Amsterdam zijn vertrokken, want
op 31 augustus 1898 verkocht hij al zijn bezittingen aan het R.K. Kerkbestuur, dit op initiatief
van pastoor Smeeman, die hiermee grote plannen had.
Het herenhuis de Bruijnvis wordt dan ingericht als klooster en weldra bewoond door nonnen,
werkzaam op de bewaarschool, lagere school, naaischool en kweekschool. De onderwijzeressen
die in opleiding zijn worden gehuisvest in de panden Noordeinde 23 en 25.
Noordeinde 21 is een groot midden 18e eeuws (1741) herenhuis met een deftige zandstenen
voorgevel van drie verdiepingen. De buitenzijde van de gevel is afgesloten door lycenen
(stijlen) en een vooruitspringende ingangstravee in het midden. De kroonlijst is rijk
gebeeldhouwd met in het midden een bruinvis. Aan de buitenzijde wordt de kroonlijst door
tonnetjes gedragen, ze vertonen een W en een S. Het zijn modellen van zeeptonnetjes, n
voor winter en n voor zomerzeep. De borstwering en de stoep zijn van Belgische hardsteen.
De borstwering is ongepolijst, de stoep gepolijst. De omlijsting van de ingang, de vensters
erboven en de gesneden dubbele deur, het bovenlicht, maar ook de schuiframen zijn uit de
beginperiode.
In de gang bevindt zich Lodewijk XIVe stucwerk met voorstellingen van bloemvazen,
fruitmanden en vogels. De deuren vertonen dezelfde stijl. Het gestuukte plafond in de
linkervoorkamer geeft als hoofdmotief een groot Mercurius figuur te zien. De
schoorsteenmantel met marmeren zuilen en koperslag in deze kamer stamt uit begin 1800.
Tegen de gestuukte schoorsteen is een buste van pastoor Smeeman aangebracht. Het
huis is in 1952 van binnen gerestaureerd. Toen in de jaren '60 de roeping voor het kloosterleven
terugliep, werd Noordeinde 21 te groot voor de 4 zusters die in Monnickendam nog
functioneerden. Er werd een huis voor hen gekocht in de Jan Nieuwenhuyzenlaan nr. 40. Het
pand Noordeinde 21 werd in 1969 gekocht door Herman Steur.
Hij heeft het in 1970 doorverkocht aan Klaas Valk die er tot 1980 heeft gewoond. Men heeft
verschillende plannen gehad met dit gebouw, o.a. om er een hotel van te maken. In deze periode
is er behoefte aan kleinere wooneenheden. Men kan zich, naar de wet , als 18 -jarige als
woningzoekende laten inschrijven en men had daardoor recht op een woning. Mede hierdoor
heeft de Algemene Woningbouw Vereniging Monnickendam dit pand in bezit gekregen en zijn
er nu 16 appartementen in ondergebracht.
Als bijzonderheid kan tot slot nog vermeld worden dat de unieke boom achter in de tuin
een ca. 100 jaar oude moeras cipres is.

42

De kleine kerken

door J. Groot

Algemeen
In de eerste helft van de 16e eeuw is er veel onrust, ook op religieus gebied. De mensen gaan
individueler denken en doen. Allerlei stromingen en ideen bloeien op. Kritiek alom, ook op de
kerk, tot dan toe de enige katholieke kerk. Sommigen stromingen krijgen veel aanhang, bijv. de
beweging rond Luther die de steun krijgt van een aantal Duitse vorsten, later Calvijn die in
Frankrijk en Zwitserland veel machtige steun krijgt.
In Nederland zijn het aanvankelijk allerlei kleine stromingen die aanhang krijgen, o.a. de
Wederdopers. Na allerlei ontwikkelingen ontstaan hieruit de Doopsgezinden. Een grote rol bij
dat ontstaan speelde Menno Simonsz, een uitgetreden Friese priester. Vooral in het van nature
individualistisch denkende Noord Holland kregen zij veel aanhang, ook in Monnickendam.
Lutheranen treft men hier niet aan in de 16e eeuw. Deze komen pas later als zich hier
Lutheranen uit de Duitse landen en Scandinavi vestigen. Daar had Luther wel veel aanhang. In
Nederland werd de strijd gewonnen door de strak georganiseerde Calvinisten. Aanvankelijk
werden de ideen van Calvijn hierheen gebracht door de vele vluchtelingen uit de Zuidelijke
Nederlanden, waar Calvijn veel aanhang had. Zijn ideen sloegen ook goed aan in de
Noordelijke Nederlanden. Hieruit groeide de Nederduits Gereformeerde Kerk die zich na 1814
de Nederlands Hervormde Kerk ging noemen.
Doopsgezinde Vermaning aan de Beestenmarkt.
Reeds in 1534 klaagt de pastoor over de vele dopersen in
Monnickendam. Bekend is ook Wendelmoet Claesdochter
die hier woonde en de eerste vrouwelijke martelares was
door haar verbranding in Den Haag omdat ze haar
wederdoperse dwalingen niet wilde herroepen. Reeds in
de 16e eeuw kwamen de doopsgezinden bij elkaar.
Waarschijnlijk in schuren en huiskamers. In elk geval
waren er toen reeds leraren. Pas in 1609 is er voor het
eerst sprake van een Vermaning der mennisten.
Vermaning is nog steeds de naam van een doopsgezind
kerkgebouw: het huis waar men zich laat vermanen.
Mennisten waren de volgelingen van Menno Simonsz,
later doopsgezinden genoemd.
Ook dat eerste kerkje stond reeds aan het Niesenoort. Het
huidige gebouw heeft al heel wat bouwkundige
veranderingen achter de rug. Het moet gebouwd zijn als
een houten pakhuis. Daar wijst het houten skelet op, later
zijn er stenen muren gemaakt in plaats van houten
wanden.
Ook het huidige plafond - een houten tongewelf - is later aangebracht. Men heeft er zelfs enkele
trekbalken voor afgezaagd. De huidige voorgevel, bekroond door een klassieke tympaan, stamt
vermoedelijk uit de 19e eeuw. Op de tekening van C. Schoon, 1759, is hij nog niet te zien.
Het kerkje zelf is naar goede doopsgezinde traditie heel simpel ingericht: een 17e eeuwse eiken
preekstoel met een koperen lezenaar, enkele banken langs de wanden, stoelen in het midden en
aan de achterzijde van de kerk, boven de ingang, een orgel in 1869 gebouwd door de
Amsterdamse orgelbouwer Knipscheer.
De doopsgezinde gemeente is nooit groot geweest, ook al omdat volwassenen pas na de
afgelegde belijdenis gedoopt worden. Veel meer dan 100 leden heeft ze nooit gekend, al
43

wisselde het aantal leden nogal in de tijd. Een bekende predikant van de gemeente was Jan
Nieuwenhuijzen, de bedenker van de Maatschappij tot het Nut van het Algemeen.
Lutherse Kerk, Zuideinde
Pas in 1636 was er voor het eerst sprake van een Lutherse
bijeenkomst in Monnickendam. Toch werd er al spoedig
nadien een gemeente gesticht die geleid werd door een
lekeprediker
uit Amsterdam,
waar
de
grote
moedergemeente van de Lutheranen in Nederland was. In
1690 werd door deze kleine gemeente een woonhuis
gekocht aan het Zuideinde. In de tuin daarachter werd de
kerk gebouwd: een schuilkerk.
Er was officieel geen vrijheid van godsdienst maar diverse
godsdiensten werden wel gedoogd.
De niet-calvinisten werden alleen geduld als ze
bijeenkwamen in zogenaamde schuilkerken, als je aan het
gebouw maar niet kon zien dat het een kerk was. En dat
gold dan eigenlijk alleen in de steden. Op het platteland
was het nog veel moeilijker. Pas in de franse tijd kwam er
echte vrijheid van godsdienst. In 1805 verdween de
pastorie aan het Zuideinde waarachter de feitelijke kerk
verborgen zat.
De Lutherse Kerk heeft altijd meer problemen gehad met
de overheid dan de overige Kerken. De leden waren niet alleen niet calvinistisch, het waren
veelal buitenlanders van Duitse of Scandinavische afkomst, meestal niet erg kapitaalkrachtig. In
de Monnickendammer Lutherse Gemeente kwamen nogal wat emigranten uit de omgeving van
Osnabrck voor. Namen als Voortman, Middelbeek, Esselman, Boerlage, Schreuder, Deun, Bos
en Greuter herinneren daar nog aan.
Maar langzamerhand wijzigt dat beeld zich en na enkele generaties is men Nederlander onder
de Nederlanders. Dat geldt ook voor de Lutherse Kerk die veel calvinistischer aandoet dan
Lutherse Kerken in het buitenland.
De Lutherse Kerk in Monnickendam kreeg haar huidige aanzien en inrichting bij de
verbouwing in 1840. Direct bij binnenkomst valt de preekstoel op, het orgel erboven en de
kerkenraadbanken aan weerszijden.
Preekstoel en kerkenraadbanken zijn vervaardigd in 1759 voor het kapitale bedrag van 625.
De maker Frederik Markgraf had 12 weken de tijd om het geheel te maken op straffe van 5
-per dag boete voor tijdoverschrijding. Hij creerde een prachtig geheel in notenhout, waarbij
met name de uitbeelding van de droom van Jacob in Bethel opvalt. Het geheel is rococostijl.
Het orgel werd in 1782 door de orgelbouwer Gerstenhauer boven de preekstoel gebouwd. Het
geheel wordt bekroond door een harpspelende Koning David.
Verder vallen op de beide koperen doopbogen en een tweetal lezenaars in koper. Op n ervan
staat het Lam Gods afgebeeld. Niet tot het interieur behoort het prachtige zilveren
avondmaalstel dat de Lutherse Gemeente bezit. Tenslotte nog iets over 2 andere kerkgebouwen,
niet omdat ze historisch zo belangrijk zijn, wel omdat ze beiden dit jaar 1994, 100 jaar oud zijn.

44

Joodse synagoge aan de Haven


De voormalige Joodse synagoge aan de Haven 11 en de voormalige Gereformeerde kerk in de
Schoolstraat zijn beide gebouwd in 1894.
De Joodse gemeenschap in Monnickendam wordt voor het eerst vermeld aan het einde van de
17e eeuw. Pogingen om hier - rijke - Portugese joden - Sefardiem - naar toe te trekken
mislukten. Wel kwamen er - arme - Hoogduitse joden - Asjkenaziem - naar toe, voornamelijk
handelaren.
Van een Joodse gemeente is al sprake in 1686. Na op verschillende plaatsen bijeengekomen te
zijn ( o.a. in de Groote Noord 12 en op het Noordeinde 91). komt er in 1814 een synagoge aan
de Haven.
Deze verbrandt in maart 1894 en dankzij de steun van de Joodse gemeenten elders en de
bevolking van Monnickendam (in allerlei publicaties wordt dat nadrukkelijk vermeld), kan
reeds in september de nieuwe Sjoel ingewijd worden. Vrij uniek is het gebouw zeker wel, vr
een winkel-woonhuis voor de koosjere slager en daarachter de vierkante Sjoel met twee
ingangen, n voor de mannen en n voor de vrouwen die de bijeenkomst volgden op de
gaanderij.
Veel is er niet over van de Sjoel. Van de inrichting is n foto. In 1932 werd er voor het laatst
een dienst gehouden en in mei 1942 werden de joodse families verwijderd uit Monnickendam.
Vrijwel allen lieten het leven in de beruchte Nazikampen. De Sjoel werd uiteindelijk verkocht
en na de oorlog zou het pand dienst doen als pakhuis, muziekleslokaal, onderkomen van
ijscoman Piet Mirck, bar- discotheek De Koperen Visch en restaurant.
De voormalige Gereformeerde Kerk in de Schoolstraat
Ook de voormalige Gereformeerde Kerk in de Schoolstraat verrees 100 jaar geleden. In 1889
traden enkele leden uit de Hervormde Kerk zich aansluitend bij een beweging die zich reeds
enkele jaren daarvoor over heel Nederland deed gelden: de doleantie (van doleren = dwalen).
Ook eerder in de 19e eeuw was er zo'n golf van ontevredenen uit de Hervormde Kerk gestapt;
men vond de kerk teveel afdwalen van de oorspronkelijke Gereformeerde Kerk uit de
Reformatietijd. Vandaar ook het teruggrijpen op de oude naam Gereformeerd. Kwam men
aanvankelijk bijeen in huiskamers, in 1894 kon men een eigen kerk bouwen op een stuk grond
dat een lid geschonken had. Op 25 september 1894 - n dag na de inwijding van de Sjoel
-legde men de eerste steen en op 19 december (!) was de kerk klaar voor ingebruikname, maar
jarenlang nog lag de kleine gemeente krom om de kerk te financieren. Ietwat bitter constateerde
men hier geen meehelpende bevolking. Toch verrees het gebouw en wel in de bekende
Waterstaat stijl die zovele kerken van het einde van de 19e eeuw kenmerkt, ietwat neoklassiek.
Inmiddels heeft de sterk gegroeide kerkgemeenschap een nieuw gebouw laten verrijzen aan de
Graaf Willemlaan. Het oude gebouw is nu een woonhuis.
Het stadhuis
Het oudst bekende stadhuis stond naast de Speeltoren waar nu het Museum De Speeltoren
gevestigd is op Noordeinde 4. Van dit gebouw rest alleen nog de ingangspartij. Als stadhuis
kende dit gebouw 3 verdiepingen met een fraaie type Vingboons gevel. (Het stadswapen boven
de ingangspartij is later geplaatst en afkomstig uit de afgebroken Noordeinder Poort.) In de
Franse tijd verkeerde dit gebouw in een dusdanige staat dat herstel te duur geacht werd en
tenslotte besloot men het af te breken.

45

Het veel kleinere gebouw dat er voor in de plaats kwam had allerlei functies, van
brandweergarage en politiebureau en tenslotte het Museum De Speeltoren.
Het stadhuis moest dus elders gehuisvest worden. In 1813 wilde het toeval dat de eigenaar van
het woonhuis er tegenover op Noordeinde 5 zijn huis wilde verkopen i.v.m. verhuizing naar
elders. Deze eigenaar, William Costerus, was tevens de schoonzoon van burgemeester Arbman.
Na diverse onderhandelingen - ondertussen viel het Franse bewind en keerde Willem van
Oranje terug als soeverein - kwam men tot overeenstemming: de Stad verkreeg Noordeinde 5
en de heer Costerus mocht de opbrengst houden van de verkoop van het afbraakmateriaal van
Noordeinde 4, het oude stadhuis.
Het woonhuis op Noordeinde 5 werd gebouwd in 1746 in opdracht van een jonge koopman,
Albert Timmerman, afkomstig uit Broek in Waterland. Eerder had er op deze plaats een herberg
' de Vergulde Eenhoorn' gestaan. Lange tijd was deze eigendom van de bekende familie Tedingh
van Berkhout. Bij het woonhuis hoorde een grote tuin tot aan de Kermergracht (nu het
parkeerterrein Verenigingsplein). Met geringe aanpassingen werd in 1814 in het woonhuis het
Stadhuis gevestigd.
De 18e eeuwse gevel wordt afgedekt door een rijk bewerkte kroonlijst in rocaille stijl. Op de
kroonlijst staat een monnik, zoals deze in het stadswapen voorkomt. Boven de ingangspartij
staat het stichtingsjaar in renaissancecijfers. De forse voordeur wordt versierd door een
medaillon met het hoofd van de Romeinse godin (Minerva) van de wijsheid, de oorlog en de
voorzichtigheid. Het geheel is omlijst met Ionische zuilen.
De stoep er voor heeft leuningen die slangen lijken voor te stellen. De centrale gang op de
benedenverdieping is rijk versierd met stucwerk, zowel aan het plafond (rococostijl) als aan de
zijmuren (twee reeksen voorstellingen: voorin de vier elementen: water - aarde - lucht - vuur en
achterin de vierjaargetijden.) Voorts bevindt zich aan de muur een eenvoudig houten
gedenkbord voor de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog. Aan deze zijde van de gang
liggen twee vertrekken. Aan de straatkant de zogenaamde burgemeesterskamer waar eertijds de
Raad vergaderde en later de Burgemeester zijn werkkamer had. Aan de tuinzijde ligt de
trouwzaal waar sinds 1814 huwelijken gesloten worden. Sinds de 50-er jaren vergaderde hier
ook de Raad.
De Burgemeesterskamer is in de 50-er jaren gerestaureerd, maar het plafond en de schouw zijn
in de oude staat gebleven evenals de tussendeur naar de Trouwzaal. Het plafond is versierd met
fraai rococostucwerk. Ook de deuren zijn in rococostijl uitgevoerd. De schouw is uitgevoerd in
Louis XIV stijl en versierd met een schilderij van Cornelis Dircksz. Het is echter niet de
admiraal uit de Slag op de Zuiderzee (1573), maar zijn gelijknamige kleinzoon. Ook deze was
Burgemeester - in 1672 moest hij op bevel van de pas nieuwe stadhouder Willem III aftreden !
-. Voorts staan er in deze kamer twee standaards met pieken zoals de schutterij die eertijds
droeg en een kist zwaar met ijzer beslagen om documenten in te bewaren. In de trouwzaal valt
direct op het goudleerbehang, dat alle wanden rondom bedekt. Echte kalfsleren huiden in banen
aangebracht en met bloemmotieven beschilderd op dusdanige wijze dat er een gouden gloed
afstraalt. Een vertrek rondom met goudleer behangen is vrij uniek. De schouw wordt versierd
door een spiegel met er boven een zogenaamd grauwtje, een schilderij dat relif nabootst Voorts
vallen hier op de twee vaandels met het stadswapen aan de weerszijden van de schoorsteen. Ze
zijn in de jaren zeventig teruggevonden op de zolder en gerestaureerd. Waarschijnlijk stammen
ze uit 1747 toen Willem IV stadhouder werd. Een derde teruggevonden vlag, die niet meer te
46

restaureren was, stelde de Engelse Orde van de Kouseband voor en Wiilem IV de houder
daarvan mocht die dragen als echtgenoot van een Engelse prinses. Het plafond is ook hier fraai
met rozetten versierd in rococostijl. Om de tafel staan met leer beklede stoelen waarvan een
zestal nog stammen uit het eerdere stadhuis. In het leren rugdek staat het stadswapen geperst en
ook in de houten rugleuning is wapen, vastgehouden door leeuwen, uitgesneden.
Met het instellen van de nieuwe gemeente Waterland op l januari 1991 is het Stadhuis zijn
functie kwijt als gemeentehuis. Met de komst van het nieuwe gemeentehuis in 1995 worden er
alleen nog huwelijken gesloten. Over de toekomstige bestemming wordt nog nagedacht.

47

DeOude enNieuwe Doelen

door J. Balvers
Nadat we bij binnenkomst van de oude
stad de Grote Kerk gepasseerd zijn, zien
we aan onze rechterhand een monumentaal
pand met een grote tuin. Op de
toegangspoort staat de vermelding dat het
hier gaat om de Nieuwe Doelen'. Dit
gebouw uit 1743 had als trefpunt en
oefenruimte moeten dienen voor het
schuttersgilde. Het is echter als zodanig
nooit gebruikt.
De omstandigheden waren inmiddels
veranderd. Ooit had de schutterij een
functie bij de verdediging van de stad.
Mannelijke poorters tussen de 18 en 60
jaar waren verplicht 2 x per jaar aan
oefeningen deel te nemen, tenzij men zich
vrijkocht (al naar gelang de welstand voor
6 tot 10). Een overzicht van de

organisatie van de schutterij vindt u in de bijlage.


De Doelen was de plaats van samenkomst. De Oude Doelen stond op de Lindegracht op de plaats waar
de (nu niet meer bestaande) Doelensloot in de Lindengracht uitkwam, ongeveer op nummer 10. Achter
dit gebouw liep de schietbaan. Voor een situatieschets verwijzen wij u naar de bijlage. Op oude prenten
is dit gebouw nog te zien.
De 100 ste penning op ' die oude Krijgsraetsdoelen' werd betaald tot en met 1746.
In 1742 werd begonnen aan de Nieuwe Doelen. De plaats werd zo gekozen dat men de schietbaan van
de Oude Doelen kon blijven gebruiken. In de verkaveling van de huidige percelen is de oude situatie nog
te herkennen. De Nieuwe Doelen is nooit gebruikt voor het doel waarvoor het pand gebouwd is deze
werd meteen stadsherberg.
Huurcontracten met de pachters waren een voortdurende bron van zorg en conflicten, (zie ook het
jaarverslag van de Vereniging Oud Monnickendam uit 1981).
Formeel was de Krijgsraad eigenaar van het pand. Tot 1786, want toen hadden zich zoveel schulden
opgehoopt dat het stadsbestuur het in eigendom verkreeg. In 1819 kwam de Nieuwe Doelen in
particuliere handen.
Na de aanleg van de tram diende het gebouw, nog altijd stadsherberg, mede als halteplaats en was er een
wachtkamer in gebouwd. Deze situatie heeft bestaan tot 1934, waarna leegstand volgde tot 1938.
Van 1938 tot 1973 diende het als ambtswoning voor de burgemeesters Heikens, Kelder en De Groot.
Daartoe werd het in 1938 door een architect van Monumentenzorg grondig onderhanden genomen. Zo
werden bijvoorbeeld de twee oorspronkelijke zadeldaken, vervangen door het huidige platte dak. De
bovenste ramen zijn komen te vervallen.
Het grote houten frontispies met het wapen van Monnickendam zit nu dus een verdieping lager.
De gevel die indruk maakt door zijn monumentaliteit is op zich eenvoudig gehouden, dure verfraaiingen
in hardsteen werden niet toegepast. De deurpartij past in dit beeld. De roedeverdeling van de ramen is
gehandhaafd. Aan de achterkant werd het gebouw 1/3 ingekort. De hotelkamers werden vervangen door
slaapkamers en aan de zuidzijde werd een serre aangebouwd. De prachtige achttiende eeuwse trap bleef
gelukkig behouden en is door de huidige eigenaar onder dikke verflagen vandaan gehaald en in zijn
oorspronkelijke aanzien hersteld. Oorspronkelijk is ook een 18e eeuwse marmeren schoorsteen. Van
1973 tot 1990 heeft het gebouw dienst gedaan als kantoorpand. De Technische Dienst kring
Monnickendam was er in gevestigd. Sinds 1991 is het gebouw weer in gebruik als woning en is het
particulier bezit.

48

De Monnickendamse Speeltoren.

Door P. van t Hof

I De Geschiedenis van de toren.


Die heeft, en dat is logisch, een duidelijk verband met de stadsgeschiedenis en vooral met de
groei en de bloei van de stad. De geschiedenis luidt in het kort:
Monnickendam ontstond laat in de 13e eeuw en was in het midden van de 14e eeuw al zo
gegroeid dat aan de nederzetting stadsrechten werden verleend. In het centrum van de stad
stond een kerk. Het onderste deel van de speeltoren is bijna zeker nog een restant van de toren
van dat kerkgebouw. De stad groeide, bloeide en ontwikkelde zich verder tot in het midden van
de 15e eeuw.
Door de groei van de stad werd de kerk te klein. Nadat in de 15 e eeuw de nieuwe grote kerk in
gebruik was genomen, werd de oude verbouwd tot stadhuis. De kerktoren werd stadhuistoren.
Daarna ondervond de stad ruim een eeuw lang een periode van langzame groei en stilstand, met
een korte opleving aan het eind van de 16e eeuw.
Waarschijnlijk werd de toren in de loop van die jaren wel wat aan zijn stadhuisfunctie
aangepast. In ieder geval is er de gevelsteen met het stadswapen in aangebracht. Delen van de
steen zijn van ca 1500 en hebben laatgotische elementen. Ook zal de toren hebben gediend om
de stadstijd aan te geven, want de oudste klok die zich nog steeds in de toren bevindt is van
1513. Waar die klok zich in de toren bevond en of de toren eerst zonder spits ook als
scheepvaartbaken diende (met vuur van teertonnen) is totaal onbekend. Alles is mogelijk, er
bestaan geen oude beschrijvingen of prenten uit die tijd.
In 1572 ging de stad over tot de reformatie. Dit betekende o.m. dat de kloosters Galilea en
Maringaarde werden gesloten en dat alle eigendommen van die kloosters aan de stad
vervielen.
In 1586 werd door de stadsregering besloten dat er een nieuw uurwerk met een andere klok
gekocht zou worden. In de beraadslagingen is dan sprake van het laten bouwen van een nieuwe
toren. Er wordt besloten de nieuwe toren en het uurwerk te bekostigen uit de opbrengst van
geestelijke (ex-rooms-katholieke) goederen en in de volgende jaren worden voor dat doel
abdijgoederen en te Westerblokker gelegen stadsgrond verkocht. In 1590 wordt met de
vernieuwing begonnen. In 1596 is de toren in zijn huidige gedaante met spits, carillon en
uurwerk voltooid. Hij is vanaf dan een speeltoren geworden, een bouwwerk met 7 verdiepingen
waarvan drie in de spits. De totale hoogte is 33 m.
Vanaf het begin van de 17e eeuw tot in het midden van de 19e eeuw was de stad duidelijk in
verval en verviel tot armoede. Vooral hieraan hebben we het te danken dat in die tijd geen
veranderingen aan de toren en carillon zijn aangebracht en dat we ons er nu op kunnen
beroemen dat onze stad de oudste beiaard ter wereld bezit die zowel met een speelwerk als een
klavier kan worden bespeeld. Maar daarover later!
Vanaf het midden van de 19e eeuw klimt de stad langzaam op uit het dal en na 1945 groeit de
stad sterk. In die periode zijn tweemaal restauratiewerkzaamheden uitgevoerd, te weten in 1926
en in 1976. Dit is in het kort de geschiedenis van onze Speeltoren, een toren die is gebouwd om
de tijd in de stad aan te geven en ook de mogelijk biedt om bij diverse gelegenheden voor de
49

vrolijke noot te zorgen.


Dat aangeven van de stadstijd was in vroeger eeuwen zeer belangrijk. Het openbare leven in de stad
richtte zich er volkomen naar. Bovendien had elke stad of streek zijn eigen tijd waarbij het 's
middags 12 uur was als ter plaatse de zon recht in het zuiden stond. Dit veroorzaakte b.v. dat er nog
rond 1800 tussen Amsterdam en Haarlem een tijdsverschil van een kwartier was. Toen zich meer
verkeer tussen de steden ontwikkelde en vooral toen het spoorwegnet ontstond kwam er behoefte de
tijd in heel Nederland gelijk te laten lopen. In 1837 werd daarom de Amsterdamse tijd ingevoerd.
Tijdens de 2e wereldoorlog is, op last van de Duitsers, de klok in Nederland 40 minuten teruggezet
om hier de Midden-Europese tijd in te voeren en dat is na het einde van de oorlog zo gebleven.
II Nu iets over de verschillende onderdelen van de toren.
Allereerst het uitwendige van het bouwwerk. Door de wordingsgeschiedenis van de toren is het
niet vreemd dat de toren een duidelijk renaissance aanzien heeft en er ook gotische kenmerken
te zien zijn. De toren bestaat uit een stenen onderstuk en een houten spits.
a Het stenen deel
Hierover valt eigenlijk weinig meer te zeggen. Het besluit van 1586 om een nieuwe toren te
bouwen leidt ertoe dat het werk in 1590 wordt aanbesteed. Daarbij zijn dan alleen een meestertimmerman en een meester- schilder aanwezig, geen metselaar. Met het bouwen van een nieuwe
toren werd dus, afgezien van wat men in de toren wilde aanbrengen, alleen het maken van de
spits bedoeld.
Over het bouwwerk moet nog wel worden vermeld dat in juni 1626 werd vastgesteld dat de
toren dreigde schuin te zakken. Het zal er niet al te ernstig hebben uitgezien want:
10 maanden later wordt pas besloten dat dat met goede zorg opgelost moet worden. In augustus
1641, dus 15 jaar later, wordt aan de burgemeesters machtiging verleend om naar deskundigen
uit te zien die er verstand van hebben om een toren recht te zetten. Er wordt gesproken met Jan
Jansz Vijselaar (what's in a name?), maar men besluit ook met anderen te overleggen.
Na een aantal overlegrondes wordt dan in juni 1642 geoordeeld dat het rechtzetten van de toren
hoe eerder hoe liever moet gebeuren en wordt in januari 1643 de uitvoering van het werk
opgedragen aan Arent Arissen 's Gravesant, Fabrijck tot Leiden (directeur gemeentewerken van
Leiden).
Als in april 1643 het werk gereed is vraagt men zich wel af of, om verder verzakken te
voorkomen, een krans van heiwerk rond de toren moet worden aangebracht maar er wordt
besloten de grond rond de toren met de minste kosten aan te stoppen.
b De spits
De bekroning van de toren bestaat uit een houtconstructie, afgedekt met leien en 3000 kg bladlood.
Het lood is op het hout gespijkerd, de spijkers zijn afgedekt met trotseerloodjes. Vroeger werden die
meegespijkerd en over de spijkers gevouwen waarna de bovennaad met soldeer waterdicht werd
gemaakt, nu worden ze alleen vastgesoldeerd. Vaak zijn trotseerloodjes versierd met het huismerk
van de dakdekker.

50

III En vervolgens dat wat zich n de toren bevindt


Zoals al is gezegd bestaat de toren uit een bouwwerk van 7 verdiepingen, waarvan 4 in de
onderbouw en 3 in de spits.
Op de begane grond en op de 1e verdieping is weinig te vinden. Het is de ruimte waarin
vroeger de gewichten, die het uurwerk met al zijn onderdelen aandreven, op en neer konden
bewegen. Het viertal zware gewichten hangt er nog steeds. Omdat ze echter tweemaal per dag
moesten worden opgehaald zijn ze losgekoppeld en wordt de aandrijving nu verzorgd door
elektromotoren.
Volledigheidshalve vermeld ik nog dat op de 1 e
verdieping het luitouw van het zandklokje naar
binnen steekt. Dat klokje diende eerst als sein
voor het sluiten van de stadspoorten, later was het
een oproep voor zandstrooien bij gladheid, de
laatste functie was brandalarm.
Op de 2e verdieping staat het uurwerk met zijn
slinger en ernaast staat het speelwerk, de 3e
verdieping bevat het slagwerk.
Het uur- of gangwerk drijft allereerst met een
omhooggaande, ronddraaiende staaf het wijzerwerk
aan. Verder zet het elk kwartier het speelwerk in
beweging om de verstoken melodien te spelen en
geeft het het slagwerk ieder halfuur "opdracht" tot
het geven van slagen op de uurklok of de
halfuurklok.
Het speelwerk bestaat uit een bijna manshoge
trommel. Als die tot draaiing is gebracht brengen de
erop verstoken nokken via een soort klavier en een
dradenstelsel de hamers in beweging die de
klokken van buitenaf aanslaan.
Het slagwerk zorgt er voor dat elk uur de uurklok
slaat en dat dan de Faam haar bazuin heft, de toeter zich laat horen en het ruiterspel in
beweging wordt gebracht. Ook laat het elk half uur de halfuursklok slaan.
Het gangwerk, speelwerk en slagwerk zijn vervaardigd tussen 1592 en 1596 door Mr. Roelof
Othsz, "uurwerkmaker te Amsterdam op de Ossemarkt" en vrijwel nog geheel in de originele
staat.
De 4e verdieping, die maar een geringe hoogte heeft, bevat het ruiterspel en de blaasbalg van
de toeter. Elk uur voeren de ruiters hun middeleeuws steekspel op zolang de uurklok slaat. Een
blaasbalg blaast een tussen het ruiterwerk gelegen toeter aan en de Faam heft haar bazuin, evenveel
maal als de klok slaat.

51

Faam (Fama) is de gevleugelde Romeinse godin van het gerucht, de dochter van Tellus (de godin
van de aarde, ook Terra Mater genoemd). Zij bezit op haar vleugels evenveel monden, oren en ogen
als veren en overziet alles vanaf haar hoge post. Zij is de verkondigster van goed en slecht nieuws.
Het uiterlijk verschil tussen de faam en een engel is dat een engel nooit zichtbare
geslachtskenmerken toont en de faam rond voor haar vrouwelijk geslacht uitkomt.
In de ruimte op de 5e verdieping, de 1e in de spits, is het klavier om het carillon met de hand te
bespelen. Ook is hier het wijzerwerk te vinden.
Vanaf het handklavier gaan draden naar de klepels van de klokken. Die slaan de klokken van
binnenaf aan. De dradenstelsels van het speelwerk en het klavier lopen dwars door de toren en door
elkaar heen, waarbij alle draden moeten kunnen worden bewogen zonder dat er ergens twee draden
elkaar raken.
Het wijzerwerk brengt de beweging van de van het uurwerk afkomende draaistang over naar de
wijzers op de vier wijzerplaten. Ruim 3 eeuwen werd de tijd op de wijzerplaten aangegeven met
alleen een uurwijzer. In 1926 is het wijzerwerk vernieuwd en zo uitgevoerd dat de tijd voortaan
ook met minutenwijzers kon worden aangegeven.
Op de 6e verdieping hangen de uurklok en 10
carillonklokken. Op de 7e en laatste verdieping
bevinden zich tenslotte de halfuursklok en 8
carillonklokken.
De uurklok is in 1591 gegoten door Thomas Both
die ook opdracht had het carillon te gieten. Hij
overleed echter voordat hij zijn opdracht voltooid
had. De halfuursklok was al sinds 1513 aanwezig.
Het carillon, in vroeger tijden ook wel "voorslag"
genoemd, speelde vr de klokslagen als
waarschuwing om de slagen te gaan tellen.
Hoofdzakelijk in Holland en Vlaanderen is zo'n
voorslag van enkele tonen uitgegroeid tot een
compleet klokkenspel.
Oorspronkelijk bestond het carillon uit 15 klokken,
de in de 16e eeuw gebruikelijke grootte. Die
klokken werden in 1595/'96/'97 gegoten door
Peeter van den Ghein III, lid van een beroemde
Mechelse klokkengietersfamilie. Ze worden
gesierd door een randschrift met zijn naam en
enkele engelenkopjes.
De toonzuiverheid van een carillon hing toen nog
volledig af van geluk en vakmanschap van de
klokkengieter, het stemmen van klokken werd pas in 1643 door de gebroeders Hemony
uitgevonden. Belangrijke en rijke steden vervingen sindsdien hun beiaarden door zuiverder en
groter exemplaren. Monnickendam is, dankzij de armoede waarin de stad verkeerde, de enige plaats
ter wereld waar een volledig nog in gebruik zijnd 16 e eeuws carillon met speelwerk in vrijwel de
52

originele staat bewaard is gebleven.


In 1931 zijn twee van een Haagse beiaard afkomstige klokjes toegevoegd, gegoten in 1687 door
Melchior de Haze en niet lang geleden is een klok, in 1663 gegoten door Antoni Wilkes en toen in
de toren gehangen om de vertrektijd van de "voerlieden en veerluijden" aan te geven, aan het
carillon gekoppeld ter vervanging van een Van der Gheinklok die wel heel erg ontstemd is. Bij de
restauratie van 1976 is het klavier vervangen.
Ook gedurende de 2e wereldoorlog, toen koper- en bronswerk werd gevorderd om tot munitie te
worden omgesmolten, mocht het carillon als erkend monument blijven hangen. Alleen het
zandklokje werd gevorderd. Het is toen door gemeentepersoneel uit de toren verwijderd en in het
stadhuis verstopt.
IV De restauraties
In 1926/27 en in 1976 zijn aan de toren uitgebreide restauratiewerkzaamheden uitgevoerd. Er
zijn diverse groot- onderhoudswerkzaamheden verricht aan zowel het metselwerk als aan de
houtconstructie etc, waarbij ook diverse onderdelen zijn vervangen. Aan het bouwwerk zijn bij
die werkzaamheden evenwel geen essentile wijzigingen aangebracht.
Heel anders was dit met het inwendige van de toren.
In 1926 werd geoordeeld dat het uurwerk en het slagwerk volledig versleten waren. Zij zijn
toen vervangen door een nieuw uur- en slagwerk, vervaardigd door uurwerkmaker J.H. Addicks
en Zoon te Amsterdam. Het was een heel compact geheel dat op de lege 1 e verdieping werd
opgesteld. Als daarvan de gewichten omlaag waren gezakt werden zij elektrisch weer opgehaald.
Het met de hand ophalen van de gewichten was dus niet meer nodig. Om de toeter van de Faam aan
te blazen werd een elektrisch aangedreven compressor genstalleerd.
Bij de restauratie van 1976 zijn het historische uur- en slagwerk en de blaasbalg van de Faam weer
volledig in ere hersteld. Ook de authentieke aandrijving door middel van de gewichten is hersteld en
is weer in bedrijf te stellen, simpel door het loskoppelen van de bijgeplaatste elektromotoren. Het
Addicks-uurwerk staat thans opgesteld in het museum.
Bij het schrijven van dit verhaal is o.a. dankbaar gebruik gemaakt van artikelen, geschreven door L.
Appel en K. Tolman en verschenen in de jaarverslagen van de Vereniging Oud- Monnickendam van
1976 en 1987. Ook de tekeningen zijn ontleend aan het artikel van de heer Tolman.

Paul van 't Hof

53

Speeltoren: opschriften der klokken (door K Tolman, aangevuld door P Stoffels)


Toon a1,

diameter 927 mm, ca. 485 kg (aangesloten als c1)

Letterrand

30 mm:

PEETER VANDEN GHEIN HEFT MI GHEGOTEN INT IAER ONS


HEEREN MCCCCCLXXXXVI

Flank

20 mm:

IAN DIRRICK SOEN SIMON HAIT PIETER CLAESSOEN IAN


SIMON SOEN

Toon b1,

diameter 831 mm, ca. 345 kg (aangesloten als d1)

Letterrand 30 mm:
HEEREN MDXCV

PEETER VANDEN GHEIN HEFT MI GHEGOTEN INT IAER ONS

Flank
20 mm: VIVOS VOCO DEFVNCTOS PLANGO FVLGFVRA FRANGO
VOX MEA VOX VITE VOCO VOS AD SACRA VENITE
Toon cis2,
Letterrand
MDXCVI

diameter 752 mm, ca. 255 kg (aangesloten als e1)


30 mm:
PEETER VANDEN GHEIN HEFT MI GHEGOTEN INT IAER

Toon d2,
Letterrand

diameter 688 mm, ca. 200 kg (aangesloten als f1)


20 mm:
dito opschrift, IAER MCCCCCLXXXXVI

Toon e2,
Letterrand

diameter 656 mm, ca. 175 kg (aangesloten als g1)


20 mm:
dito opschrift, IAR MCCCCCLXXXXVI

Toon fis2,
Letterrand

diameter 619 mm, ca. 165 kg (aangesloten als a1)


20 mm:
dito opschrift, IAER MDXCVI

Toon g2,
Letterrand

diameter 531 mm, ca. 95 kg (aangesloten als bes1)


20 mm:
dito opschrift, IAER MCCCCCLXXXXVI

Toon gis2,
Letterrand

diameter 579 mm, ca. 145 kg (aangesloten als b1)


20 mm:
dito opschrift, IAER MCCCCCXCVI

Toon a2,
Letterrand

diameter 498 mm, ca. 80 kg (aangesloten als c2)


20 mm:
dito opschrift, IAER MDXCVI

Toon b2,
Letterrand

diameter 438 mm, ca. 50 kg (aangesloten als d2)


20 mm:
dito opschrift, IAER MDLXXXXVI

Toon cis3,
Letterrand

diameter 422 mm, ca. 45 kg (aangesloten als e2)


20 mm:
dito opschrift, IAER MCCCCCXCVI

Toon d3,
Letterrand

diameter 354 mm, ca. 35 kg (was aangesloten als f2, nu als fis2, zie onder)
20 mm:
dito opschrift, IAER MDXCVI

Toon es3,
Letterrand

diameter 321 mm, ca. 25 kg (afgekoppeld zie onder)


20 mm:
dito opschrift, IAER MDXCVI

Toon e3,

diameter 322 mm, ca. 25 kg (aangesloten als g2)


54

Letterrand

20 mm:

PETRUS VANDEN GHEIN ME FECIT MDLXXXXVI

Toon fis3,
Letterrand

diameter 301 mm, ca. 22 kg (aangesloten als a2)


20 mm:
dito opschrift, IAER MDLXXXXVII

Toon gis3,
Letterrand

diameter 265 mm, ca. 15 kg (aangesloten als b2)


10 mm:
MELCHIOR DE HAZE ME FECIT

Toon a3,
Letterrand

diameter 249 mm, ca. 10 kg (aangesloten als c3)


10 mm:
MELCHIOR DE HAZE ME FECIT

Toon es 3,
diameter 350 mm, ca. 30 kg (aangesloten als f2)
Letterrand
15 mm:
ANTONI WILKES ME FECIT ENCHVSAE 1663
voor de "voerlieden en veerluijden"
Zandklokje, diameter 408 mm, c3, ca. 45 kg
Geen opschriften of versieringen. Niet ouder dan 19e eeuw
Halfuur klok gegoten door G. van Wou en J. Schoonenborch Doorsnede 950 mm
randschrift 25 mm IHSUS MARIA IOHANNES FVSVM A GHERARDO
SCHONENBORH QZ IOHANNE ANNO DOMINI MCCCCCXIII

WOU

Vertaling (Stoffels): JESUS MARIA IOHANNES GEGOTEN DOOR GERARD WOU EN


SCHONENBORCH JOHANNES INT JAAR DES HEREN 1513 (De C is in de klok vergeten)
De H in IHSUS is de Griekse letter voor E. Voor bezoekers van Roomse
kerken is IHS dat zowel een afkorting van Jezus als van In Hoc Signo
(In Dit Teken) niet onbekend.
De QZ moet staan voor QUE wat en betekent maar geplaatst wordt
achter het woord dat met en verbonden wordt. Zowel Gherardo als
Johanne zijn afhankelijk van a dat door betekend en daartussen
moet dus een verbindingswoordje staan. De schrijver van de tekst heeft
daarbij een stijlfiguur gebruikt waarbij bepaling en bepaalde in
gekruiste volgorde staan, b.v. klok groot, zwaar geluid. Mij is QZ voor
QUE niet bekend. Misschien is de Z geen letter maar een
afkortingsteken.
Heel uur klok
Thomas Both, Utrecht.
Doorsnede 1500 mm
Randschrift: O PASSI GRAVIORA DABIT DEVS HIS QVOQVE FINEM THOMAS BOTH
ME FECIT 1591
Vertaling (Stoffels):

O (MANNEN) DIE ERNSTIGER (DINGEN) GELEDEN HEBT, GOD


ZAL AAN DEZE (DINGEN) OOK EEN EIND MAKEN! THOMAS
BOTH HEEFT MIJ GEMAAKT 1591.
Het is een citaat uit het beroemde epos van Vergilius uit de tijd van
Keizer Augustus kort voor het begin van onze jaartelling, de Aeneis,
boek 1, vs 199.
Daarin worden de lotgevallen van de Trojaanse held Aeneas op zijn
tocht naar Italie, waar hij Rome zal stichten verteld. Onderweg komt hij
55

in een hevige storm en hij bemoedigt zijn bemanning met de


aangehaalde woorden. Het is een regel die in benarde tijd na de dood
van Willem van Oranje in 1583 zeer van toepassing was.
Aanvulling (Stoffels)
Deze beide luidklokken zijn omgeven door de klokken van het carillon zoals vermeld in het
genoemde artikel. Ze beslaan van twee octaven van de toonladder in a, dus niet chromatisch
met n enkele uitzondering. Voor de duidelijkheid geef ik de volgorde zoals wij op orgel en
piano gewend zijn, dus beginnend met c. Het zijn dan oplopend c 1, d1, e1, f1, g1, a1, bes1, b1, c2,
d2, e2, f2, fis2, g2, a2, b2, c3.
Afwijkend van het vermelde in het artikel van Tolman is dat voor f 2 gebruikt wordt de door
Wilkes in 1663 in Enkhuizen gegoten klok, door hem es3 genoemd, dat de door hem d3
genoemde klok, die in werkelijkheid een veel hogere toon heeft, voor fis gebruikt wordt en de
daarop volgende es3 niet meer gebruikt wordt omdat hij veel slechter klinkt dan die van Wilkes.
De klokken tot en met fis in het tweede octaaf hebben een letterrand met daarop PEETER VAN
DEN GHEIN HEFT MI GEGOTEN INT IAER ONS HEEREN met daarop volgend het jaartal
in Romeinse letters, steeds 1596, behalve de tweede klok (d) die uit 1595 is. De klokken in g 2
en a2 hebben als letterrand PETRUS VAN DEN GHEIN ME FECIT, (Petrus van den Ghein
heeft me gemaakt) gevolgd door het jaartal in Romeinse letters, de g 2 in 1596 en de a2
voorafgegaan door IAER 1597.
De twee volgende klokken (de hogere b en c) hebben een letterrand met MELCHIOR DE
HAZE ME FECIT (Melchior de Haze heeft me gemaakt) zonder jaartal. Deze zijn omstreeks
1932 toegevoegd en afkomstig uit het carillon in Den Haag. De als f 2 gebruikte heeft als
randschrift ANTONI WILKES ME FECIT ENCHVSAE 1663 en heeft dus evenmin tot het
oorspronkelijke carillon behoord.
De twee laagst gestemde klokken hebben bovendien een randschrift. Die in c alleen namen:
IAN DIRRICK SOEN SIMON HAIT PIETER CLAESSOEN JAN SIMON SOEN (soen
uitspreken soon). De tweede klok, in d 1: VIVOS VOCO DEFUNCTOS PLANGO
FULGURA FRANGO VOX MEA VOX VITE VOCO VOS AD SACRA VENITE, een vaak
voorkomend klokopschrift, zoals uit de vertaling duidelijk wordt: De levende roep ik, de
bliksem breek ik, de stem van mij is de stem van het leven, ik roep u tot de heilige
(dingen=dienst) komt. Het laatste stuk kan men ook vertalen als "ik roep U, komt tot de
dienst".

56

De Gevelstenen van Monnickendam

door Harry Voogel

Gevelstenen- Tekststenen- Jaartalstenen- Wapenstenen- Eerste stenen.


In de tijd van de houten gevels waren er uithangborden die dienden om aan te geven wie waar
woonde of werkte. In veel Engelse, Franse, Duitse en Zwitserse steden kom je ze nog tegen.
Na de grote stadsbranden van b.v. Amsterdam, 1421 en 1452, Monnickendam 1499 en 1513,
moesten nieuwe huizen van stenen zijmuren worden voorzien.
Pas in 1669 werden houten gevels geheel verboden.
De gevelstenen namen toen gedeeltelijk de functie van de uithangborden over, deze bleven als
reclamemiddel bestaan. Beiden waren niet meer dan gebruiksvoorwerpen.
Gevelstenen mochten niet verhuizen. Een stadskeur in Amsterdam uit 1542 bepaalde dat
uithangborden en gevelstenen in en aan een pand blijvend moesten zijn. Zij gaven bekendheid
aan een pand als een soort adres. Iemand woonde b.v. in De Roode Leeuw of in De Bonte
Os. In notarile akten uit die tijd kom je deze adresaanduidingen vaak tegen. Daarom kom je
zeventiende-eeuwse gevelstenen na een verbouwing tegen in achtiende-eeuwse gevels en
corresponderen de stenen lang niet altijd met de nering die in het pand wordt gedreven.
Een slager kan om die reden gevestigd zijn in een pand met een gevelsteen van een
broodbakker. De gevelsteen in het pand Rozengracht 80 in Amsterdam laat de bijbelse
voorstelling zien van De Verspieders van Kanan, terwijl er een bakker zijn brood slijt.
De steen in Zuideinde 3 vertoont een slager, tegenwoordig is in dit pand Chocolaterie
Marieke gevestigd.
Aan de Amsterdamse kapitale grachtenpanden kom je weinig of geen gevelstenen
tegen. De rijke kooplieden die daar woonden waren bekend genoeg en hadden dan ook geen
gevelsteen als adres nodig. Op de grachten gordel was het overigens verboden om een bedrijf te
hebben. In de Jordaan zijn des temeer gevelstenen, de wijk met veel ambachtslieden.
De eerste gevelstenen waren vooral van welgestelden die een familiewapen lieten hakken.
De oudste gevelsteen in Monnickendam is de steen in de gevel van Zuideinde 3, anno 1567, de
slager met hakblok en hond.
De oudste gevelsteen in Amsterdam is Dit is in Den Swarten Horne van 1495, op de Zeedijk
16-18, door Jan Hilbers gerestaureerd.
In Amsterdam zijn meer dan 800 gevelstenen.
In Pompe waren al gevelstenen, zoals n steen met Bacchus (God van de wijn) die een tros
druiven uitperst, behorende bij een wijn handel.
En een steen met een geit, voor een melkhandel.
Uithangborden hebben o.a. het gezegde waar hangt iemand uit opgeleverd.
De hele 18e eeuw zijn er nog veel gevelstenen gemaakt,maar door de achteruitgang van de
welvaart, met name in de negentiende eeuw, zijn er daarna niet veel nieuwe stenen meer
gemaakt.
Na de huisnummering in 1795 verloren de gevelstenen en uithangborden hun eerdere
adresfunctie. De binnenstad van Monnickendam werd verdeeld in vier wijken. Vaak verschilden
de linker- en rechterkant van de straat van wijk, soms behoorde de hele straat tot n wijk en
liep de nummering van links naar rechts. Op het Weezenland bijvoorbeeld is Klokmeubel
57

nummer 1, de Vermaning nummer 15, het Weeshuis 16 en het laatste huis met de tuin nummer
18.
Zandsteen. In de noordelijke Nederlanden zijn bijna alle gevelstenen, guirlandes en festoenen
van zandsteen, omdat zandsteen voornamelijk uit Duitsland kwam, in de zuidelijke
Nederlanden voornamelijk van kalksteen en kalkzandsteen, omdat die steensoorten in Belgi en
Frankrijk voorkomen. In Monnickendam zijn bijna alle stenen van Bentheimer zandsteen. Dit
kwam vaak als ballast mee met de schepen van de Hanzesteden.
Bentheimersteen werd later vervangen door Oberkirchnersteen.
Zandsteen is samengesteld uit granietkorrels, zowel fijn als grof.
Sinds de jaren vijftig wordt zandsteen niet meer verwerkt en is officieel ook niet meer in
Nederland verkrijgbaar. Tijdens het hakken komt namelijk fijn silicium vrij dat niet wordt
afgebroken en zich vastzet in de longen, net als bij de mijnwerkers, met longziekte tot gevolg.
In Duitsland is zandsteen nog wel toegestaan.
Hardsteen wordt bijna nooit verwerkt tot gevelsteen, alleen als het type gevel er om vraagt, b.v.
de gevelstenen vanSjako op de Elandsgracht in Amsterdam en de steen van Rob Cerneus in
de Grote Noord.
Nieuwe gevelstenen worden bijna alleen nog gehakt uit kalksteen en kalkzandsteen. Kalksteen
in welke vorm dan ook is heel egaal van structuur, terwij1 de steenhouwer tijdens het hakken
van de kalkzandsteen de zandkorrels
voelt.
De gevelsteen van kerkstraat 36 is van kalksteen, eveneens het nieuwe kopje boven het
oostelijke toegangsportaal van de Grote Kerk, t.w. Fauron uit Frankrijk.
Het nieuwe baldakijn in de toren van de Grote Kerk is van Franse kalkzandsteen, t.w.Jaumont.
Ledesteen is kalkzandsteen uit Lede, ten westen van Brussel. De speklagen en sierblokken in de
Grote Kerk zijn van ledesteen. Kalkzandsteen uit Lede komt voor in kleinere stukken.
Kalksteen suggereert misschien een zachte steensoort te zijn, het komt echter voor van heel
zacht tot heel hard. Blauwe stoepstenen en grafzerken zijn van Belgische gepolijste hardsteen
(dus kalksteen), marmer is ook kalksteen.
Arduin is blauwgrijze vulkanische kalksteen uit de Ardennen.
De lambrisering van het Klooster is hardsteen (ongepolijst), evenals de stoep- en hekstenen,
maar wel van kalksteen. In Frankrijk noemen ze hardsteen petit granit.
De kwaliteit Gobertange is een kalksteen uit die plaats (ten z.o. van Brussel).
De zeventiende eeuw was letterlijk een gekleurde eeuw, bijna alle gevelstenen uit die eeuw
waren dan ook gekleurd.
Het beeldhouwwerk van gevelstenen begint met een tekening die op de steen wordt
overgebracht. Bij niet regelmatig schilderen vormt zich een hardere huid op de gevelsteen. Als
daar water achter komt breekt deze buitenlaag er bij vorst af, enz. enz. (zie ook Noordeinde 21)
Bij het restaureren wordt de steen eerst schoongemaakt met een wasmiddel of terpentijn. De
terpentijn dient dan tevens als een soort grondlaag. Vervolgens wordt de steen indien nodig
gerestaureerd met restauratiemortel. Tegen de roest van de in de steen aanwezige ijzererts en ter
versterking van de verf worden vaak eerst een of twee lagen schellak aangebracht, echter niet in
combinatie met terpentijn omdat die elkaar niet verstaan. Het schilderen gebeurt met
58

lijnolieverf, pigmenten gewreven in lijnolie.


Grote Kerk Tekststeen:
Boven het westelijk toegangsportaal, ca 1500, ledesteen.
Na veel overleg is aangenomen dat de tekst waarschijnlijk luidt:
deese doer is ghesticht t eere goed
met die ghelde dat ghecoeme is
va symoe aards zoens doet
bidt voer die siel
In begrijpelijk Nederlands betekent het:
Deze deur is gesticht ter ere Gods
met het geld dat gekomen is
van Symon Aards zoons dood
bidt voor die ziel.
Grote Kerk - Kopje
Deze zit boven het oostelijk toegangsportaal, onder de schoorsteen van getorst metselwerk. Het
oorspronkelijke kopje uit circa 1450 was van kalkzandsteen (ledesteen).
Om op gezond Steen te komen moest er ongeveer n- derde worden weggehakt. Daarvoor zou
restauratiemortel in de plaats moeten komen. Omdat voor de restauratie nog te zien was hoe het
kopje er heeft uitgezien werd besloten een nieuw kopje te hakken, van Franse kalksteen
(Fauron). Hoewel steeds is aangenomen dat het hier een kinderkopje betreft kan het net zo goed
een vrouwen- of mannenkopje zijn.
De Nieuwe Doelen
Wapen van Monnickendam
Op 26-6-1816 is door de Hoge Raad van Adel aan de stad Monnickendam in bezit gesteld het
volgende wapen: Een wapen zijnde met zilver beladen, met een monnik in zijne natuurlijke
kleur en kleding, staande op een terras van synople, smaragdgroen, het schild (het woord
schilderen komt van het kleuren van wapen- en steenschilden) gedekt met een krans van
eikenloof, aan weerszijden vastgehouden door een griffioen.
Een griffioen is een mythologisch dier met het bovenlijf van een adelaar en het onderlijf van
een leeuw. Een griffioen symboliseert zowel de wereldlijke als geestelijke macht. Christus in
twee gedaanten, als God en als mens. Wat de monnik over zijn schouder draagt is vooralsnog
een raadsel . Is het een knots, een spade, een roerstok, een bedelstaf, een fakkel?
Cornelis Schoons boekje uit 1764 schrijft ook van een knots, maar gaat ervan uit dat het
oorspronkelijk een roerstok is geweest.
De laatste versie is dat het een narrenkolf zou zijn. Het is een franciscaner monnik en de
franciscanen noemen (den) zich de narren van Jezus.
Een Italiaans muntstuk uit 1461 laat namelijk de Franse nar Triboulet zien met een narrenkolf
over de schouder.
Tot 1406 bestond het wapen van Monnickendam uit een schild, aan weerszijden vastgehouden
door een leeuw. Het linkergedeelte van het schild vertoonde van onder naar boven twee- drie en
vier Andrieskruisen, het rechter de zwaan, het symbool van Waterland. De daklijst en het wapen
van De Doelen zijn in 1965 gerestaureerd.
De franciscanessen hebben wellicht de hand gehad in het ontwerp van het nieuwe stadswapen.
Zij begonnen mede met de bouw van de Grote Kerk.

59

De Zarken 23
Waterlandshuis- links- wapen van Monnickendam.
Deze steen komt naar alle waarschijnlijkheid uit de binnenkant van de Noordeinderpoort.
Hij moet na 1764 in de poort zijn gezet. Cornelis Schoon tekent de poort in dat jaar zonder
steen. We gaan er van uit dat de steen is ontdaan van zijn zijkanten, onderkant en bekroning.
Deze bekroning en de zijkanten sieren nu de top van de gevel van Noordeinde 4, het museum
van de Vereniging Oud Monnickendam. Deze steen is in 1908, gelijk met de nieuwe gevel,
geplaatst. De acht van 1908 is een gestyleerde acht.
De Zarken 23
Rechts- de steen met de zwaan.
In 1908 gehakt door de Haarlemse beeldhouwer Louis J. Vreugde.
De zwaan is bet symbool van Waterland. Het Hoogheemraadschap kocht dit pand in 1831.
De Zarken 25
Grove kalksteen of tufsteen, (lava-as ).De voorstelling is waarschijnlijk een opgaande zon en
drie bruinvissen of zonnebloemen. Vroeger kwamen in de Zuiderzee bruinvissen voor. De steen
kwam uit de muur van het afgebroken gebouwtje naast het Waterlandshuis dat ooit gebouwd
werd als kantoor voor de secretaris van het Hoogheemraadschap.
Lindegracht 10
Steen OP T DOELENPADT
Ongeveer op deze plek stond tot 1742 de Oude Doelen.
Herman van Elteren hakte in 2002 deze steen van kalksteen uit Borrze, in de Dordogne.
Rozendaal 6
Steen T KNOOPPUNT.
De gedacchte achter de titel van deze steen is dat dit huis precies ligt op het knooppunt van
twee waterwegen, de Lindegracht en de Fluwelen Burgwal.
De bewoonster, mevrouw Cato Wiltschut- van der Hilst, beschouwt haar huis tevens als het
knooppunt van haar gezin.
De letters op het fond van bladgoud staan dan ook Catharina en haar kinderen Corrina, Michiel
en Mireille.
Kerkstraat 12
De geschiedenis van deze steen is dat Leo Hordijk en zijn vrouw in de laatste twee oorlogsjaren
onderdak hebben geboden aan het joodse echtpaar Akker en hun dochter en zoon en aan
mevrouw Naatje van Moppes. Deze vrouw trouwde in 1945 met Emanuel Leuw, in
Monnickendam door iedereen Manu genoemd. Manu had een manufacturenwinkel in het
Noordeinde op de hoek van de Nieuwe Steeg.
De onderduikers lieten in 1947 de gevelsteen maken. De familie Hordijk emigreerde op 1 april
1955 naar Californi, op uitnodiging van een welgestelde joodse zakenman.
De huidigesteen is van portlandsteen. De originele steen van gewapend beton veertoonde al
eerder scheuren, maar in het jaar 2000 kwamen door de roest van het ijzer in de steen de
brokken echt naar beneden.
Door het altijd aanwezige probleem van het roestige ijzer was restaureren geen oplossing. Een
geheel nieuwe steen was dat wl.
Zeven plaatselijke sponsoren maakten het mogelijk dat de mannen van Leguit &Roos de door
Jan Hilbers gehakte, 2000,- kostende, nieuwe steen in de gevel konden plaatsen.
Wim Hordijk, n van de vijf kinderen van Leo en Lies Hordijk, op vakantie in Nederland,
onthulde de steen op 10 oktober 2002.
60

Bij notarile akte verplicht de, ook toekomstige, eigenaar van het pand zich, tegen een boete
van 25000,--, de gevelsteen in de gevel te laten.
Kerkstraat 24
Jaartalsteen 1638, zandsteen.
Deze steen was zwaar gerodeerd doordat hij vele jaren, tot 1975, op de tuit heeft gelegen.
Er zijn geen verfsporen ontdekt. De steen is schoongemaakt en de letters zijn geschilderd.
Kerkstraat 32
Jaartalsteen 1620. De steen is aangebracht tijdens de bouw van dit huis.
Echter, niet op deze plaats. We nemen aan dat in 1785 de pui is vernieuwd en de steen in het
fries boven de puibalk zal hebben gezeten. Net als bij Middendam 6.
De steen zal dus wel sinds 1785 in de bovengevel zitten.
Kerkstraat 36,
Kalksteen, gehakt in het jaar 2000, door Jan Hilbers.
Kerkstraat 52,
Steen Het Lanswelvaare.
Pieter Winkes trouwde op 19-1-1732 met Eegje Hendriks Grobben. Zij gingen in dit huis
wonen dat Eegje van haar moeder had gerfd. Pieter was schipper op de West c.q. Suriname.
Zijn tweede vrouw Eegje werd begraven op 19-3-1738. Pieter trouwde op 25-10-1738 voor de
derde maal met Jannetje Cornelis. Zijn ziekelijke vrouw hield hem echter in 1763 voorgoed aan
de wal en in dat jaar werd hij benoemd tot keurmeester van het touw op de vier touwbanen van
Monnickendam. En daarvan was het Het Lanswelvaare, de zogenoemde Grote Baan op
de Noordervesting.
Pieter liet zijn gevelsteen maken die verwijst naar zijn vroegere beroep van zeevarende en de
naam van n van de touwbanen waarvoor hij aan het werk ging.
Kerkstraat 54,
Gevelsteen De Gulden Hand
Kalksteen, uit Fauron- Walloni.
De huidige bewoner Herman van Elteren hakte deze steen in het jaar 2000.
In Jesaja hoofdstuk 49 vers 16 staat geschreven; Zie, 1k heb U in mijn handpalmen gegrift.
In de hand op de steen staan de beginletters van de voornamen van Hermans dierbaren en
goede vrienden. In de vier hoeken van de steen staat het jaartal 2000.
Herman heeft het bladgoud bewust oldlook opgebracht i.v.m. de leeftijd van de gevel,
laatgotisch, eind 16e eeuw. Bladgoud wordt aangebracht op een transparante lak die nog net
niet droog is en daardoor als plakmiddel dient.
Kerkstraat 56
Hardstenen stoepsteen met een zogenoemde konkel ,(om op te konkelen). De steen is
eigenlijk een heksteen en stond in de tuin van dit huis. De konkel is ook van hardsteen, maar
gepolijst.
De Speeltoren
Deze steen komt niet uit de Noordeinderpoort (zie Waterlandshuis).
De Speeltorensteen bestaat uit acht delen, waarvan de bekroning het oudste is, laatgotisch circa
1500. De twee schouderstukken zijn al eens eerder vernieuwd.
De bekroning mist het topornament en komt waarschijnlijk ergens anders vandaan. De steen is
van kalkzandsteen. Dit wapen zal uit de 17e eeuw dateren, met een veel oudere bekroning.
61

Deze monnik stond voor de restauratie ook op een veld van synople, zij het nauwelijks nog
zichtbaar. Hij draagt hier en bij de Waag een echte knots, hoewel de monnik alleen op deze
steen iets in de hand houd.
Het schild is tweemaal met aluminium verzilverd. Bladzilver oxideert veel sneller dan
bladaluminium, vandaar het gebruik van aluminium. De griffioenen zijn tweemaal met
bladgoud verguld.
Noordeinde 4
Wapen van Monnickendam.
Evenals de poort vermoedelijk nooit geschilderd geweest.
Steen en poort zijn van zandsteen. Beiden zijn niet vuil maar hebben een natuurlijke
verkleuring, een zogenoemde patina. Zowel de steen als de poort zijn in 2000 gerestaureerd.
In 1920 werd de huidige gevel gebouwd en de steen aangebracht.
Tot 1888 zat deze steen in de buitenkant van de Noordeinderpoort.
Noordeinde 10
Gevelsteen Dit is Uitendam.
Zandsteen. De weggerodeerde letters zijn ooit weggehakt, daarna is de tekst op de steen
geschilderd. Dat is te zien aan de diepere ligging van het gedeelte waaruit de letters zijn gehakt.
De wat bruinige kleur vr de restauratie werd veroorzaakt door het oxideren van het in de
steen aanwezige ijzererts.
De tekst op de steen doet vermoeden dat het om het kerkje van Uitdam gaat. De ligging en de
vormgeving van het afgebeelde kerkje vertonen echter weinig overeenkomst met het kerkje van
Uitdam uit de zeventiende eeuw. De steen is ook uit 1660.
De pui en de stoep zijn beiden uit de achttiende eeuw. Het pand had in de zeventiende eeuw een
houten pui.
Noordeinde 11
Jaartalsteen.
Zowel de omlijsting, van het ossenoog, oeil-de-boeuf, en de jaartalsteen noemen we
kwabornament. Evenals de guirlandes en de festoenen schitterend beeldhouwwerk van
zandsteen.
Noordeinde 12
Het voormalige postkantoor, gebouwd in 1899.
Drie terracotta geornamenteerde roosteromlijstingen. Ze zijn waarschijnlijk onbeschilderd, in
dakpannenkleur, in de gevel geplaatst in combinatie met de rode stenen in het fries tussen de
gootklossen. In de tijd zijn vijf verflagen aangebracht. De twee bovenste gietijzeren roosters
zijn nog in goede staat, het onderste rooster is door de restaurateur nageschilderd.
Noordeinde 13
De voormalige Jan Nieuwenhuijzen Nutskleuterschool, gebouwd in 1886.
De raamboogvullingen, ook wel spaarvelden genoemd, zijn nooit geschilderd geweest.
Het zijn gietsels van een composietmortel. een mengsel van fijngemalen kalksteen en
zandsteen. De beeltenissen zijn van Jan Nieuwenhuijzen, de stichter, de bedenker, niet de
oprichter, dat was zijn zoon Martinus, van de Maatschappij tot Nut van t Algemeen,
.het jongens- en meisjeskopje, waren zwaar vervuild en gerodeerd.
Ze zijn schoongemaakt met perslucht en een reinigingspoeder.
Daarna zijn ze geconserveerd en waterafstotend gemaakt.
De speklagen en de sluitstenen in de gevel zijn van zandsteen, hebben een natuurlijke
verkleuring, patina, en behoefden geen restauratie of schoonmaak.
62

Noordeinde 21
Herenhuis De Bruinvis, gebouwd in 1741 door Arent Claeszn. Bruijn, de achterkleinzoon van
de oprichter van de zeepziederij, Claes Bruijn.
Hij richtte deze op met zijn stiefzoon,tevens zwager, Jan Janszn. Visscher in 1647.
De zeepziederij (zieden is koken) zou 273 jaar bestaan, tot 1920.
De gehele gevel is van zandsteen, behalve de borstwering die van hardsteen is.
De gehele gevel is geschilderd geweest. Deze vertoond een afschilferingproces dat veroorzaakt
word door vervuiling van de bovenste steenlaag. Op de bruinvis zijn geen verfsporen
aangetroffen, deze is naar het inzicht van de restaurateur geschilderd. Een bruinvis is een soort
dolfijn die vroeger in de Zuiderzee zwom.
Nu nog zwemmen in de Noordzee 250.000 bruinvissen. Zij leven van haring.
Op de tonnen zijn wel verfsporen aangetroffen en zwart op de letters.
Ook de tonnen zijn naar de smaak van de restaurateur geschilderd. Beide tonnen zijn exact
hetzelfde met het opschift W en S, een nog onbekend logo en een dolfijn. De tonnen hebben
banden van wilgenhout.
Noordeinde 26
Gevelsteen In De Bonten Os, gevelsteen en pui uit 1611, gebouwd door Cornelis
Melisz. Coeslager. Hij was pachter van de impost (belasting ) van t bestiaal, ook wel
coeslagh, genoemd, een belasting op hoornvee.
Tegen betaling van een bepaald bedrag kocht hij van de stad het recht om deze belasting voor
de overheid te innen en er zelf ook een boterham aan over te houden.
Het pand heeft nog zijn originele laatgotische houtskelet uit de 16e eeuw.
Noordeinde 29
DE RODE HAAN.
Herman van Elteren hakte deze steen, van kalksteen uit de Dordogne, voor de bewonder van dit
huis, de brandweerman Jan Martis. De letters zijn de initialen van de gezinsleden Martis, Jan
Pieter, Loes en Jan Martis en Jantje Yttje Terpstra.
Noordeinde 34
Gevelsteen In De Dolfyn
Zandsteen. Tussen 1632 en 1647 woonde in dit huis de familie Dolphijn.
Zij hebben waarschijnlijk deze steen in de voorgevel laten aanbrengen.
De eerste vermelding van deze steen vinden we op 14-12-1716 als Juffrouw Geertruij Tedingh
van Berkhout haar huis genaamd De Dolphijnverkoopt aan Isack Salomons.
In 1810 werd dit pand als winkel verkocht. Het vermoeden is dat de steen naar de achtergevel is
gegaan toen een winkelpui werd aangebracht. Wanneer dat geweest is weten we niet.
De eerste schoenmaker Snieder (Jan Pieterszoon) vestigde zich in 1904 in dit pand. De huidige
gevel is van 1950. De steen kan naar achter zijn gegaan toen de voorlaatste gevel werd
gebouwd. Daarvan is het jaartal onbekend.
De steen is vele jaren aan het oog onttrokken geweest onder de keukenaanbouw. Deze is circa
twee jaar vr de gevel van 1950 gebouwd. Dat de steen in de achtergevel zat was te zien op de
zolder van de oude aanbouw. Dat is wellicht de reden van de goede staat van de steen.
De restaurateur heeft diverse kleursporen aangetroffen en die ook gedeeltelijk gevolgd. Dat de
dolfijn schubben heeft is een fantasie van de beeldhouwer (een zeemeermin en een vis hebben
schubben).
De slagjes aan de randen heten freinslagen, van freinen. Deze geven de steen wat meer
levendigheid. Tegenwoordig gebeurt dit met een machine.

63

Noordeinde 43
De Posthoorn.
Jaartallint 1697, ossenoog en festoenen van zandsteen (zie ook Noordeinde 11).
Het bovenlicht met daarin de posthoorn zal in 1897 zijn aangebracht met het openen
van een wagendienst tussen Monnickendam en t Schouw.
Noordeinde 44
De kat is in 1979 gegoten door Annie de Groot. Hij is van aluminiumcement (gesmolten
aluminium), met een roestvrijstalen versteviging, waaraan de kat ook hangt. De familie Schilder
had twee Siamese poezen. En is vermoedelijk gestolen, reden waarom zoon Guido deze kat
liet maken.
Noordeinde 59
Monsterkop, vrouwenkop en mannenkop.
De monsterkop is van tufsteen (lava-as geperst tot een vaste steen).
De kop komt uit het in 1965 gesloopte Centraal Theater in de Amsterdamse Amstelstraat. Hij is
circa 1870 gehakt en was zwaar gerodeerd. Hij is gempregneerd met twee liter
verstevigingsvloeistof. De vrouwen- en mannenkop zijn beiden in een console uitgehakt.
Ze zijn van zandsteen en rond 1900 gehakt door Eduard Cuijpers.
Ze komen uit een geheel Jugendstil bankgebouw op de Herengracht in Amsterdam dat in 1966
werd afgebroken, ook het jaar dat vorige bewoner de poort met de koppen liet maken.
Noordeinde 60
Stoepsteen van hardsteen met houten konkel Deze stoepsteen is niet, de stoep is wl
gepolijst. De steen is eigenlijk een heksteen. Over de herkomst bestaan diverse meningen. De
steen stond tientallen jaren als schampsteen op de hoek van dit huis.
De familie Buwalda in Zuiderwoude heeft precies dezelfde steen in haar tuin.
Noordeinde 63
Twee betonnen schildhouderleeuwtjes. In 1973 aangebracht ter gelegenheid van de feesten ter
herdenking van de Slag op de Zuiderzee. Het schild is verzilverd met aluminiumverf.
Noordeinde 71
Steen Elia door de raven gevoed, zandsteen.
De steen is net als het huis uit circa 1650. De deur is Lodewijk veertien stijl, begin 1700.
De steen was ooit geschilderd en nu ook naar de smaak van de restaurateur geschilderd.
De voorheen bruinige tint van de steen was ook ontstaan door ijzeroxidatie.
In Amsterdam zijn drie stenen met een zelfde afbeelding; Dirk van Hasseltsteeg 51, in de muur
van het Begijnhof en n in het bezit van de Portugees- Isralitische Gemeente
Noordeinde 78
Dit bord is uit 1968. De eiken schelp in het bord is origineel uit 1698. Pand nummer 76 was
vroeger een haringpakkers pakhuis (zie de harington in de schelp). Het bord hangt sinds circa
1900 aan de gevel van nummer 78.
Noordeinde 79
YNDE MELCKMAN, zandsteen, eerste helft zeventiende eeuw.
De koe staat op een naar voren uitgehakte ronding, een voetstuk (pidestal).
De steen zat zo goed als los in de gevel, hij is rondom helemaal gevoegd.
Op de rode koe en de zwarte letters zijn kleursporen gevonden. Joost de Moes kocht op 2-81862 de in dit pand gevestigde broodbakkerij De Roode Melckkoe.
64

Daarom nemen we aan dat de koe ooit rood was. Dat YNDE aan elkaar staat kan zijn omdat
beeldhouwers nogal eens analfabeet waren en de betekenis van de hen opgegeven tekst niet
kenden.
Noordeinde 81
Pand en steen uit de achttiende eeuw. De afbeelding en de tekst zijn twee aparte stenen.
De steen zat volgens de overlevering al voor de tweede wereldoorlog in de gevel en is enige
jaren geleden al eens gerestaureerd.
Noordeinde 95
Steen Maria Bootschap, zeer fijnkorrelig zandsteen, circa 1600.
De aankondiging (annunciatie) van de engel Gabriel aan Maria dat zij Christus zal baren. Zij zal
bevrucht worden door de Heilige Geest, via het woord, het oor.
De engel Gabriel heeft een lelie in de hand. Soms een andere bloem, maar ook wel een
bodestafje (van boodschap), zoals te zien op de annunciatiesteen in muur van de Oude Kerk in
Amsterdam. De steen hier is waarschijnlijk gehakt naar het voorbeeld van een schilderij. Het is
zeer fijn beeldhouwwerk, volgens het bestuur van de Vereniging van Vrienden van
Amsterdamse Gevelstenen demooiste gevelsteen in Nederland.
De steen was zwaar gerodeerd, zo ernstig dat ter plaatse behandelen niet het beoogde resultaat
zou opleveren. De steen is daarom uit de muur gehaald en is wekenlang in het atelier van de
restaurateur met steenversteviger gempregneerd.
In 1950 heeft dit huis een nieuwe voorgevel gekregen, de steen is toen waarschijnlijk met loog
of zoutzuur gereinigd en daardoor aangetast. Hij was dus niet vervuild.
Ook deze steen was bruinig van kleur door oxidatie van de in de steen aanwezige ijzererts. De
vele gaten in de steen, z.g. kleipitten, zijn van insluitsels van kalk en andere zachte materialen.
Er bestaat ook een mening dat de gaten zijn veroorzaakt door wespen. De wens van de
bewoners van dit huis was om de steen monochroom te schilderen, dit i.v.m. de eenvoud van de
gevel. De slagjes in de randen van de steen heten freinslag, van freinen.
Noordeinde 97
Ondergevel, boekenstalletje.
Geglazuurde keramiek, in 1960 aangebracht. De toenmalige bewoner was werkzaam in de
grafische sector. Bovengevel, uitbeelding van de vier wereldelementen.
In het midden; de zon.
Onder, de zee, vissen.
Boven;
de lucht, vogels. Aan weerszijden, het land, korenaren.
Ook deze steen is van geglazuurde keramiek.
In het boek Huizen met Gevelstenen in Monnickendam staat deze steen abusievelijk op zijn
kop.
Grafelijkheidssluis
Het wapen van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en
West Friesland.
Deze duikersluis is gebouwd in 1932, gelijk met het gereedkomen van de Afsluitdijk. Op het
wapenschild staat de dubbele adelaar van de Habsburgers en het wapen van Holland, de leeuw.
Daaronder een drietal sluisdeuren. Dit deel van de sluis is alleen spuisluis. Boven het schild de
keizerskroon van Karel de Vijfde, die in 1544 het Hoogheemraadschap oprichtte. Het zuidelijke
deel van de sluis is de schutsluis, gebouwd in 1611.
Havenstraat 1
Eerste steen, hardsteen.
In de zijmuur van het voorhuis van de vroegere synagoge zit de eerste steen, gelegd op 7 juni
65

1894, van de tweede synagoge op deze plaats. Op verzoek van de joodse gemeenschap in
Monnickendam is de steen in 2000 gerestaureerd.
De Haven 1
Deze steen zat tot 1925 in de gevel van Fluwelen Burgwal 9. Na de brand van dit pand namen
de zoons van Ko Baas Groenewoud (de wagenmaker van de Middendam) de steen mee. Na
1932 werd de steen in deze zijgevel geplaatst.
De Waag
Havenzijde, wapen van Monnickendam, zandsteen, 96 x 155 cm.
Gezien de veronderstelde leeftijd van de steen zou deze afkomstig kunnen zijn uit de in 1666
afgebrande voorganger van de huidige Waag, hoewel hij natuurlijk niet uit de bouwtijd, 1382,
van deze eerste Waag kan zijn.
Bij het hakken van de voorstelling van deze steen is de methode gehanteerd van voorboren op
diepte. Er zijn nog veel kleine boorgaatjes gevonden. De monnik staat op deze steen niet op een
veld van synople (smaragdgroen). Op het schild zijn twee lagen bladaluminium aangebracht en
de griffioenen hebben twee lagen bladgoud gekregen.
De armpjes, de engeltjes en de krans waren zwaar gerodeerd en door de restaurateur hersteld.
De Waag
Pannenkoekenhuis, wapen van Monnickendam.
Toen Dirk Oosterbaan in 1960 op de begane grond van de Waag een restaurant begon trof hij
deze steen losstaand op de grond aan en redde hem van de slopershamer. Hij liet de steen in de
muur van zijn restaurant metselen. De Zuideinderpoort laat in 1764 aan de buitenkant een
rechte steen zien waarop het wapen van Monnickendam. Dat zou deze steen kunnen zijn.
De Waag
Middendamzijde, wapen van Holland, zandsteen.
De Hollandse leeuw in rood op een schild van goud. Het schild is opgehangen aan een lint dat,
evenals de guirlandes, aan een spijkerkop hangt. Op het schild zijn drie lagen bladgoud, dikte
0,00006 mm, 23 % karaats, aangebracht. Vooraf zijn twee lagen schellak aangebracht. Het
bladgoud ligt op een velletje papier en wordt met een kwastje op de steen vastgedrukt.
De Waag
Middendamzijde nr. 7
Tot 1938 was Monnickendam verdeeld in wijken en de huizen in nummers.
De Waag was wijk III nr. 1. De enige oude aanduiding in Monnickendam staat nog op de Waag
en is ook overgeschilderd.
Middendam 6
Jaartalsteen, met de bouw van dit pand aangebracht.
De leeuwenmaskers zijn uit dezelfde tijd. Het fries is een prachtig voorbeeld van
baksteenvlechting met koppen en klezoren. De gevel is in 2003 geheel nieuw opgemetseld.
Damsluis
Gevelsteen aan de westzijde, hardsteen.
Het jaartal 1420 geeft de bouw van de eerste houten sluis aan. Het jaartal 1620 de bouw van de
eerste stenen sluis. De overige jaartallen betreffen restauraties.
Gooische Kaai 15
Steen DE REDACTIE, kalksteen, genoemd naar het bedrijf dat in dit pand is gevestigd.
66

De letters zijn van de voornamen van de leden van het gezin Dik, Jaap, Ellen, Bregje,
Cathelijne.
Zuideinde 3
Gevelsteen Slager en hond uit 1567, zandsteen.
De steen is uit de tijd van de bouw van dit pand, waarmee dit woon-winkelpand n van de
oudste van Monnickendam is. Zeer fraai beeldhouwwerk, let op de poot van de hond die los
staat. Op de steen werd een zeer dikke laag verf aangetroffen, de reden waarom hij nog in zo n
goede staat verkeert terwijl hij toch op het westen staat. De steen is in 1973 geschilderd door de
toenmalige eigenaar Jan Pauws.
Zie de worsten onder de jaartalsteen en het bloed dat van het hakblok afloopt. De steen is naar
het inzicht van de restaurateur van nieuwe kleuren voorzien.
Zuideinde 6
Jaartalsteen, deze steen zou best al vanaf 1604 in deze gevel kunnen zitten.
Het pand is een rijksmonument.
Grote Noord 19
Steen BEELDHOUWERIJ, hard steen.
Beeldhouwer Rob Cerneus hakte deze steen in 1989 voor de gevel van zijn atelier.
Grote Noord 20
Steen De Botter
De toenmalige bewoner van dit pand, Ron Holthuijzen, goot deze betonnen steen in 1986, een
botter voorstellend.
Niesenoortsburgwal 4
Eerste steen, Ransdorper Toren, hardsteen.
Dit pand uit 1906 kwam in de plaats van het oude pand uit 1695 dat in 1904 afbrandde.
Fluwelen Burgwal 14
Steen DE KATER OP FLUWEEL, kalksteen.
Beeldhouwer Hans t Mannetje uit Zutphen hakte deze steen in 1980 ter gelegenheid van het
veertigjarig huwelijksfeest van de bewoners van dit huis, de heer en mevrouw de Kater.
Fluwelen Burgwal 13
Gevelbord In de Hoop, oorspronkelijk uit 1942.
In 1899 kreeg Jacob Bloem zijn drankvergunning voor dit pand. Klaas Roos stak het huidige
bord in 2003 in relif, van eikenhout. Eigenaar bewoner Jaap de Boer schilderde het zelf. Het
caf werd in 1968 gesaneerd.
Fluwelen Burgwal t/o nr. 16
Walmuursteen uit 1883, hardsteen.
Hendrik Gras mocht als vlijtigste leerling van de school de eerste steen leggen voor de nieuwe
school. Na de dood van zijn ouders werd Hendrik in 1878 in het Weeshuis opgenomen waar hij
tot 30-11-1891 zou verblijven. Hij was toen 21 jaar oud en al voor zijn 19 e verjaardag haalde hij
zijn onderwijsakte. De school is in 1984 afgebroken. Hendrik vertrok op 21-jarige leeftijd uit
Monnickendam. Later werd hij schoolhoofd in Amsterdam op de Willemsschool in de
Willemstraat en hoofd van de Alberdink Thijmschool.
Voor zover bekend schreef hij zestien jongensboeken die zich soms in Monnickendam
afspeelden. Een van zijn bekendste boeken is De Schansloper van Monnickendam. Dat boek
67

handelt over de Slag op de Zuiderzee in 1573.


De steen is niet door de restaurateur opgeknapt maar door Siem Koerse die hem eerst heeft
schoongemaakt en daarna heeft geschilderd.
Fluwelen Burgwal 4
Steen De Schutsengel.
De beschermengel van het huis en haar bewoners.
Herman van Elteren hakte deze steen in 2004 van kalksteen uit Borrze, in de Dordogne.
Weezenland 18
Steen Maria Boodschap.
De steen is van kalkzandsteen, leeftijd onbekend.
De steen is al vr 1900 in de aanbouw gezet door de vader van mevrouw Klaver, tot 2002 de
bewoonster. Jaap Klaver was metselaar en zal de steen tijdens zijn werk wel ergens zijn
tegengekomen. De restaurateur vermoedt dat de steen uit een kerk komt, vanwege het materiaal,
het ontbreken van enige teksten en de goudverfresten.
De laatste verflaag was acrylaatverf met daaronder vele verflagen. Op de achtergrond en op de
wolk zijn sporen van bladgoud gevonden. Het goud komt overeen met de icoon- en
paneelbeschilderingen van de middeleeuwen. De wolk doet denken aan de symbolisering van
de Heilige Geest.
De steen zou aanvankelijk n kleur krijgen. Bij nader inzien is deze toch gepolychromeerd, de
iconografie volgend. De engel heeft hier een bloem in de hand. Op andere stenen ook wel een
bodestafje (van boodschap), zoals in de Maria Boodschapsteen te zien is in de muur van de
Oude Kerk in Amsterdam.
Kermergracht 6
Gebouw HULPBETOON.
Het gebouw werd door de Vereniging Hulpbetoon in 1907 gebouwd. In bet kader van de
werkverschaffing werden hier s winters manden gevlochten , touw geplozen en viskisten
getimmerd. Later werd het als pakhuis gebruikt.
In 1938 werd de Monnickendamsche Lingerie Industrie hier gevestigd. Aannemer Leguit &
Roos verbouwde het pand in 1994 tot negen appartementen. Het is aan de voorspraak van Siem
Koerse te danken dat bet gebouw weer met zijn oorspronkelijke naam werd gesierd.
Harry Voogel, oktober 2004.

68

Naamgeving van de straten door de eeuwen heen

door P. Stoffels

Op 20 september 1976 schreven B. & W. aan onze vereniging dat men aan de gemeenteraad voor
wilde stellen de straatnamen in een besluit vast te leggen.
De reden hiervoor was dat zich problemen voordeden bij de schrijfwijze. Daarbij werd als
voorbeeld genoemd "Herengracht". Vroeger schreef men Heere Gragt, en later Heerengracht. De
gemeenteraad had B.&.W. verzocht hierover advies te vragen aan onze vereniging.
Wij hebben daarop geantwoord, dat advies over spelling wel zeer beperkt is en eigenlijk niet op
ons terrein liggend, maar dat we gaarne advies zouden uitbrengen over de oorspronkelijke
naamgeving met daarbij een voorstel.
Ons onvolprezen lid de heer Appel heeft een lijst opgesteld van de namen, met schrijfwijze uit de
verpondingsregisters van 1561, 1572, 1580, 1639, 1688, en 1733. Deze verpondingsregisters
(verponding is een belasting op onroerend goed) zijn een voorloper van het huidige kadaster.
Het leek mij van belang deze gegevens, ons voorstel en de naam zoals door de raad aangenomen
te publiceren.
De raad is bij zijn oorspronkelijke idee om slechts de spelling te bezien gebleven, en heeft daarom
met slechts een enkele uitzondering onze voorstellen tot verandering van naam niet gevolgd. Een
motief daarvoor is geweest, dat verandering van straatnaam vooral ook voor de bewoners heel
wat kosten met zich meebrengt.
Hieronder worden afgedrukt voorop de op 11 november 1976 door de raad vastgestelde naam,
daarachter het voorstel van onze vereniging en daarachter de benamingen in 1733, 1688, 1639,
1580, 1572 en 1561.
Hieraan voorafgaand moge ik enige opmerkingen over de spelling maken.
De functie van de spelling is niet anders dan door tekens op schrift weer te geven wat men zegt.
Dat is een moeilijk proces; immers vaak wordt een lettergreep als n klank uitgesproken; het
splitsen in letters heeft iets kunstmatigs; zoals men merkt als men kleine kinderen leert lezen.
Bovendien kan het niet nauwkeurig zonder een onoverzichtelijk groot aantal tekens.
We benaderen de gesproken taal op schrift dus globaal; dat betekent dat de letters die we
gebruiken verschillende klanken weergeven; de "a" in haring klinkt heel anders dan de "a" in
hard. De "d" in hard klinkt daarentegen precies als de "t" in hart. Dat kan ook niet anders omdat
de uitspraak van plaats tot plaats, en zelfs van mens tot mens verschilt. De spelling heeft een
lange geschiedenis, is steeds eenvoudiger geworden, en wordt nog steeds eenvoudiger, en
daardoor steeds minder nauwkeurig in het weergeven van de uitgesproken klanken.
Door die lange geschiedenis zijn er anderzijds nodeloze ingewikkeldheden ontstaan. Immers ons
alfabeth stamt via het latijn en grieks uit het phoenicisch, een semietische taal en past dus niet bij
onze klanken.
Wij hebben daardoor klanken waar geen letter voor is en letters waar geen klank voor is. De "c"
en "x" en "q" zijn overbodig. We missen aparte letters voor "oe" en "ui". Het gevolg van al deze
dingen is een grote verscheidenheid in spellingsmogelijkheden; zelfs in onze tijd van
eenheidsworst is het niet mogelijk gebleken tot een uniform systeem te komen. De officile voor
Zuid en Noord Nederland geldende woordenlijst laat voor heel wat woorden verschillende
spelling toe en is in vele opzichten willekeurig; b.v. het geval met de "n" in woordverbindingen;
we zeggen "bessesap" en "bessejenever", maar de officile schrijfwijze is "bessesap" en
"bessenjenever".
Daarnaast zijn er nog steeds heel wat mensen die zich niet aan de officile spelling houden, maar
een ander, en soms zelfs een eigen systeem toepassen.
Er zijn nog meer factoren die de spelling verwijderd houden van het oorspronkelijk doel, de
gesproken taal schriftelijk vast te leggen. De belangrijkste daarvan is de traditie; oorspronkelijk
werd de "ij" en "mijt" anders uitgesproken dan de "ei" in "meid", en in sommige dialecten is dat
nog zo. Maar in het algemeen beschaafd is het uitsluitend de traditie die verschil tussen "ij" en
"ei" handhaaft. Ook deftigheid, fatsoen en verkeerd begrip hebben hun invloed.
69

Deze wat uitvoerige beschouwing over de spelling in het algemeen leek mij nodig tot goed begrip
van ons voorstel in verband met de oude namen. Ik moge met de hieronder afgedrukte oude
benamingen het bovenstaande illustreren.
De "aartsengelsteeg" is een duidelijk voorbeeld van onbegrip dat tot foute spelling leidt. Zowel
"aart" als "engel" zijn vrij zeldzaam als naam geworden.
Men heeft in de vorige eeuw "art engels" niet meer algemeen als naam herkend, en wellicht heeft
een grapjas er toen, met succes, aartsengel van gemaakt.
Ook is het mogelijk dat een ambtenaar op het kadaster heeft gedacht, dat die troeters hier niet
goed konden schrijven, en het goede "aart engel" verbeterd in "aartsengel".
De oudste naam is geschreven "hardt engelssteech". De uitspraak is kennelijk als van ons "ard"
geweest, met een lichte "h" ervoor. De uitspraak van "ard" of "aard" als voornaam is
oorspronkelijk een open "a" geweest; immers de naam is ontstaan uit "arent". In 1572 heeft men
blijkbaar wat officiler willen doen en het deftiger "Arent" gebruikt. Voor de open "a" had het
latijn geen letter; men heeft zich oudtijds beholpen door te schrijven "ae" of "ai" en later "aa";
deze laatste methode is thans algemeen. Voor de "o" en "e" geldt hetzelfde. Wat nu "ee" en "oo"
wordt geschreven, werd vroeger vaak als "e" of "ei" in "oi" geschreven. Het schrijven van de
voornaam is nog altijd wisselend; men kan kiezen tussen de officile naam en de roepnaam, en
die laatste is vaak bij n persoon verschillend. De "d" en "t" worden aan het eind van een woord
op dezelfde manier uitgesproken. Ook daarbij dus een vrij willekeurige keus.
De "c" en de "ch" zijn in onze spelling overbodige tekens; de "ch" heeft dezelfde waarde als "g".
Oudtijds werden deze door elkaar gebruikt, afwisselend met "gh". Er is ten slotte een zekere
traditie ontstaan; wij schrijven "steeg" en "gracht". Er is geen reden om daarvan af te wijken
gezien het wisselend gebruik van vroeger; door ons is dus voorgesteld te schrijven "Aart
Engelsteeg".
Zoals hierboven is opgemerkt heeft de "c" geen functie in onze spelling. Deze typisch latijnse
letter heeft de indruk van "deftig" gemaakt; vandaar dat men vaak "ck" in plaats van "k" vindt.
Deze onnodige verdubbeling in onze tijd volgen heeft eigenlijk geen zin. Bij ons is het echter een
bewijs van ouderdom van de naam geworden. De verdubbeling als deftigheid vindt men ook in
het gebruik van "dt" op het eind van zelfstandige naamwoorden, zoals "de Noordt".
Veel interessanter dan deze afwijkingen in schrijfwijze zijn de veranderingen in naam. Daarbij is
de "Griffel Jannesteeg" wel aan deze naam gekomen doordat de oorspronkelijke naam Jannes"
niet netjes gevonden is.
Hetzelfde geldt wel voor Patje Keert Weder.
Een probleem apart is of men, in overeenstemming met de officile schrijfwijze, maar tegen de
uitspraak en tegen de historische schrijfwijze in de verbindings-n, zoals in Herengracht handhaaft.
Persoonlijk zie ik geen reden waarom niet "Heregracht" geschreven zou worden. De
schoolopleiding waar men met veel moeite deze ingevoegde "n" geleerd heeft, biedt in dit opzicht
een grote weerstand.
Over de oude namen en hun spelling is nog veel meer op te merken, maar de plaatsruimte in dit
jaarverslag is beperkt, en men kan uit hetgeen hierboven opgemerkt is naar ik hoop zelf een
oordeel vormen over het voorstel zoals door ons gedaan, en zoals thans volgt.

70

71

Door raad vastgesteld

Ons voorstel Ao 1733

Ao 1688

_______________________________________________________________________________
1 Aart Engelsteeg
Aart Engelsteeg
Aart Engelsteegje
Aert Engels Steeghje
_______________________________________________________________________________
2 Beestenmarkt
St. Jacobsteeg
Brouwerije Stege
St. Jacobs Steeghje
(Ao 1674)
(of 't Wijde Pleijn)
_______________________________________________________________________________
3 Bloemendaal
Bloemendaal
Bloemendael
Bloemendael
Padje Keer Weder
Patje Keert weder
Padtje Keerweder
_______________________________________________________________________________
4 Bolwerk
Bolwerk
_______________________________________________________________________________
5 Brugstraat
Langebrugsteeg
Brugsteegh
Brughsteegh
_______________________________________________________________________________
6 Burgemeester
Burgemeester
Versteegstraat
Versteegstraat
_______________________________________________________________________________
7

Derde Molensteeg

Derde Molensteeg

Derde Molensteegh

Derde Molesteegh

_______________________________________________________________________________
8 Doelenerf
Doelenerf
_______________________________________________________________________________
9 Engelse Hoek
_______________________________________________________________________________
10 Fluwelen Burgwal
Fluwele Burgwal
Fluweele Burghwal
(Ao 1680)
_______________________________________________________________________________
11 Gooische Kaai
Gooise Kaai
Gooyse Kay
Goijse Kay
_______________________________________________________________________________
12 Griet
Griet
Griet
Grisseljanne Steegh
Scheeljannessteeg
Scheeljannessteeg
Scheeljannensteegh
(ook GrietseljanneSteegh)
_______________________________________________________________________________
13 Groote Noord
Grote Noord
Groote Noort
Grote Noort
_______________________________________________________________________________
14 Haringburgwal
Haringburgwal
_______________________________________________________________________________
15 De Haven
De Haven
De Haven
De Haven
_______________________________________________________________________________
16 Havenstraat
Havenstraat
Havenstraet
_______________________________________________________________________________
17 Herengracht
Heregracht 1)
Heeregragt
Heeregraght
_______________________________________________________________________________
18 Kalertsteeg
Kalertsteeg
Kalaersteegje
(Ao 1685, Ao 1654)
_______________________________________________________________________________
19 Kalversteeg
Kalversteeg
Calversteegh
Calversteegh
_______________________________________________________________________________
1
) Alleen aan de kant van de Zarken, parallel aan de Zaksteeg!

72

Ao 1639

Ao 1580

Ao 1572

Ao 1561

______________________________________________________________________________
Aerdt Engels Steech
Hard Enghels Steech
Arent Enghels Steech
Hardt Engels Steech
(Monnickendamse H
voor 'n klinker!)
______________________________________________________________________________
Sint Jacobs Steechgen
(of Nieuwe Straet)
______________________________________________________________________________
Bloemendaal
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
Brughsteech
Langebrughsteech
(Langebrughsteegh
Ao 1643)
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
De Veerste
De Veerste (verste)
Meulensteech
Molensteech
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
Fluwele Burghwal
(Ao 1636)
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
Griet
Griet
Griet Scheljannessteech Scheeljannensteech
Scheeljannessteech
"Gryet Scheel Jannes"
______________________________________________________________________________
Grootenoort
Grotenoort
Groote Noordt
Groote Noort
(ook oo)
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
De Haven
Opte Haven
De Havene
Die Haven
(ook Haven)
______________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________
Heeregracht
______________________________________________________________________________
Calaersteegje
Kalertsteegh
(Ao 1643)
"Jaep Jacobsz Kalert" (Ao 1588)
______________________________________________________________________________
Kalversteech
Kalversteech
Kalversteech
Calversteegh
______________________________________________________________________________

73

Door raad vastgesteld Ons voorstel

Ao 1733

Ao 1688

_______________________________________________________________________________
20 Kattenvangersteeg
Kattevangersteeg
Kattevangerssteegh
Cattevangerssteeghje
_______________________________________________________________________________
21 Kerkstraat
Kerkstraat
Kerckstraet
Kerckstraedt
_______________________________________________________________________________
22 Kermergracht
Kermergracht
Cennemergragt
Kennemergraght
(ook Wagenpadt)
(Ao 1677 Kermergraght)
_______________________________________________________________________________
23 Kloosterstraat
Kloosterstraat
Tegenover 't oudt mannenhuijs in de Rosendaelstraat (ook wel: Beemstertje)
_______________________________________________________________________________
24 Korte Burgwal
Korte Burgwal
Corte Burgwal
Corte Burghwal
_______________________________________________________________________________
25 Ledig Erf
Ledig Erf
_______________________________________________________________________________
26 Lindegracht
Lindegracht
't Doelepat
Het Doelepat
_______________________________________________________________________________
27 Middendam
Middeldam
Middeldam
Middeldam
_______________________________________________________________________________
28 Molenstraat 2)
Wijde Molensteeg
Tweede Molensteegh
2e Mulesteegh of
Wijde Molensteegh
_______________________________________________________________________________
29 Moordsteeg
Moordsteeg
Moortsteegh
Moortsteegh (ook
wel Boerekesensteeg)
_______________________________________________________________________________
30 Niesenoort
Niesenoord
Niesenoort
Niesenoort
_______________________________________________________________________________
31 Niesenoortsteeg
Niesenoordssteeg
Niesenoort Steegh
Niesenoortsteegh
_______________________________________________________________________________
32 Niesenoortsburgwal
Niesenoordsburgwal
Niesenoorts Burgwal
Niesenoorts
Burghwal
_______________________________________________________________________________
33 Nieuwe
Kok en Padje
Cock en Patje
Niesenoortsburgwal
(veel gebruikt)
_______________________________________________________________________________
34 Nieuwe Steeg
Nieuwe Steeg
Nieuwe Steegh
Nieuwe Steegh
_______________________________________________________________________________
35 Nieuwe Zijds
Nieuwe Zijds
Nieuwe Sijts Burgwal
Nieuwe Zijdts
Burgwal
Burgwal
Burghwal
_______________________________________________________________________________
36 Noordeinde
Noordeinde
Int Noordeynt
Noordeijndt
_______________________________________________________________________________
37 Noordervesting
Noordervesting
_______________________________________________________________________________
38 Oude Steeg
Oude Steeg
Oude Steegh
Oude Steegh
_______________________________________________________________________________
2
) De Heijnste of eerste Molensteeg (ook wel Pastoorssteeg) is er niet meer (nu R.K. kerk).
Heinde = dichtbij

74

Ao 1639

Ao 1580

Ao 1572

Ao 1561

_____________________________________________________________________________
Kattevangerssteechgen
"Pieter Kattevanger"
"Stijn Kattevangers"
_____________________________________________________________________________
Kerckstraet
Kerckstraet
Kerckstrate
Kerckstraet
_____________________________________________________________________________
Kermergracht (Ao 1647) (ook Kennemergracht
Ao 1643)
_____________________________________________________________________________
Tegenover het
Oudmannenhuijs
_____________________________________________________________________________
Corte Burghwal
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
't Doelepadt
_____________________________________________________________________________
Den Dam of Middeldam De Dam
_____________________________________________________________________________
Middelste MeulenSijmen Heerensteech
Molensteech
steegh(Ao 1647)
"Sijmen Heeren Molen"
_____________________________________________________________________________
Moorsteech
Moordt Steech
Moortsteech
_____________________________________________________________________________
Niesenoort
Niesenoort
IJssenoort
Niesenoort
(ook Niessenoort)
(ook Nijessenoort)
_____________________________________________________________________________
Niesenoorts Steech
_____________________________________________________________________________
Niesenoortse Burghwal _____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Nieuwe Steech
Nieuwe Steech
Nijeuwe Steech
Nieuwe Steech
_____________________________________________________________________________
De Nieuwe Cingel
(Ao 1648)
_____________________________________________________________________________
Noordeijndt
Noorteinde
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Oude Steech
Oude Steech
Oude Steech
Ouwe Steech
(ook oude)
_____________________________________________________________________________

75

Door raad vastgesteld Ons voorstel

Ao 1733

Ao 1688

_____________________________________________________________________________
39 Oude Zijds Burgwal
Oude Zijds Burgwal
Oude Sijts Burgwal
Oude Zijdts
('t Zuidelijk gedeelte
Burghwal
ook wel Binnendijck)
_____________________________________________________________________________
40 't Prooyen
Het Prooijen
Int Prooyen
Proyen
_____________________________________________________________________________
41 Rozendaal
Rosendaal
Roosendael
_____________________________________________________________________________
42 Rozendaalstraat
Rosendaalstraat
Roosendaelsstraat
_____________________________________________________________________________
43 Schoolstraat
Schoolsteeg
Scholesteegh
Schoolsteegh
_____________________________________________________________________________
44 Smidsteeg
Smidssteeg
Smitssteegh
Smithssteegh
_____________________________________________________________________________
45 Tonnesteeg
Tonnesteeg
Tonnesteegh
_____________________________________________________________________________
46 Tuinstraat
Tuinstraat
Thuijnstraet
_____________________________________________________________________________
47 Vesting
Zuidervesting
Zuidervesting
_____________________________________________________________________________
48 Weezenland
Weseland
't Weselandt
Weeselant
_____________________________________________________________________________
49 Willem van der
Willem van der
't Nieuwe Land
Voetstraat
Voetstraat
_____________________________________________________________________________
50 Zaksteeg
Saksteeg
Saksteegh
Sacksteegh
_____________________________________________________________________________
51 't Zand
't Sand
't Sant
't Sandt
_____________________________________________________________________________
52 De Zarken
De Sarken/
De Zarcken
De Sarcken
Op 't Kerkhof
Op 't Kerkhof
Op 't Kerckhof
't Binnensingeltje 4)
_____________________________________________________________________________
53 Zonnepad
Sonnepad
Sonnepat
't Sonnepat
(ofte Lindegragt Ao 1730)
_____________________________________________________________________________
54 Zuideinde
Zuideinde
Zuijdeijnt
Suijdtent
_____________________________________________________________________________
55 Zuideindermolensteeg Zuideindermolensteeg
Molensteeghje
(ook Zuydteijnder
Molensteeghje)
of Buijtendycx
Molensteegje
_____________________________________________________________________________
56 Zuster Bloemstraat
Zuster Bloemstraat
_____________________________________________________________________________
4
) Achter de Westzijde van de Zarken

76

Ao 1639

Ao 1580

Ao 1572

Ao 1561

____________________________________________________________________________
Lindegracht 3)
Lindegracht 3)
(bij de eerste
(Ao 1644-Ao 1647)
Meulensteegh)
(achter 't Noordteijndt)
____________________________________________________________________________
In Proijen
(ook in 't Proijen)
____________________________________________________________________________
Roosendaal
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
Schoolsteech
Schoolsteech
Schoolsteech
Schoolsteech
____________________________________________________________________________
Smitsteegh Ao 1646)
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
't Weeselandt
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
Sacksteech
Sacksteech
Sacksteech
____________________________________________________________________________
Het Sant
(of Nieuwe Burgwal Ao 1646)
____________________________________________________________________________
De Sarcken
Sarcken (Opte
De Sarcken
De Sarcken
Op 't Kerckhoff
Sarcken)
Kerckhoff
Kerckhof
Kerckhof (Opt)
't Binnensingeltje
____________________________________________________________________________
De Burghwal
over de Doelen
____________________________________________________________________________
Suijdeijndt
Suijtend
Suijdeijnde
Zuijdteijnde
(ook Suijdeijnde)
____________________________________________________________________________
Suijdeijnder
Molensteech
ZuijdteijnderZuijdermolenMeulensteech
mollensteech
steech

____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
3
) Met deze Lindegracht wordt bedoeld de O.Z. Burgwal achter het Stadhuis

77

ERKLARING VAN NAMEN EN VEELGEBRUIKTE BIJNAMEN VAN STRATEN


IN DE BINNENSTAD

1
2

Aart Engelsteeg . . . . . . . .
Beestenmarkt. . . . . . . . . .

Genoemd naar Aart Engel die er in 1561 woonde


Ontstaan in 1770, t.p.v. de St. Jacobssteeg, na het
opheffen van de koemarkt in de nieuwe uitleg.
Bijnaam: Koemarkt.
3 Bloemendaal . . . . . . . . . .
Deze naam werd door ontginnende monniken vaak aan
een stuk grond gegeven, evenals Rozendaal
Bijnamen: Het deel t/o de Niesenoortburgwal: Padje Keer Weder.
Het andere deel: Padje van Dirk Voogd. (Deze werd in
1824 geboren op nr 4. Hij overleed in 1921)
4 Bolwerk . . . . . . . . . . . . .
Een vestingbouwkundige term.
Bijnaam: In de 18e eeuw werd het dit bolwerk "Porckenpiek"
genoemd naar de puntige vorm ervan (komt van
stekelvarken).
5 Brugstraat. . . . . . . . . . . .
Oorspronkelijk de Langebrugsteeg, naar de brug waar de
steeg op uit kwam.
Bijnaam: Wij(d)e Steeg
6 Burgemeester . . . . . . . . .
J.Versteeg was hier burgemeester van 1915 1936 en
Versteegstraat
wnd. burgemeester in 1945. Hij is in 1958 overleden.
Bijnamen: Tuindwarsstraat.
Oorspronkelijk was dit de officiele
naam.
Het deel met de huisnummers 12 t/m 21 werd ook
"Tranendal" genoemd. Voor de eerste bewoners van deze
in 1949 gebouwde woningen van de Woningbouwvereniging St. Josef was de huur van fl 6,-- (+ fl 0,60
voor water) per week enorm hoog.
Het blok duplexwoningen genummerd 22A t/m 25B heeft
de bijnaam "De Heinekenhoek" vanwege de nogal
"innemende" mensen die er woonden.
7 Derde Molensteeg . . . . . .
In 1572 stonden aan de O.Z.Burgwal 3 molens. Vanaf het
Noordeinde liepen daar 3 stegen naar toe. Dit was de
noordelijkste.
8 Doelenerf . . . . . . . . . . . .
Terrein achter de "Doelen", oefenschietbaan van de
schutterij .
9 Engelse Hoek . . . . . . . . .
Deze naam is in de 2e wereldoorlog ontstaan. Het nieuws
van de Engelse radio werd er besproken.
10 Fluwelen Burgwal . . . . . .
Genoemd naar de daar gevestigde lakenververijen.
Bijnaam: Het gedeelte tussen de Schoolstraat en het Zonnepad
werd de Schenkenschans genoemd. Het was de naam van
het huis dat daar voorheen stond. De bewoner die het zo
noemde was soldaat geweest onder prins Maurits. Hij had
deelgenomen aan de verdediging van de vesting die in
1586 door de fortenbouwer Maarten Schenk was
aangelegd op het uiterste puntje land tussen de splitsing
van de Oude Rijn en de Waal. De splitsing lag tot 1700
bij het thans Duitse dorp Schenkenschanz.
10a Galgeriet . . . . . . . . . . .
De opstelplaats van de galgen. Het dode lichaam van een
voor het stadhuis aan de galg gexecuteerde werd erheen
78

11

Gooische Kaai . . . . . . . . .
Bijnaam:

12

Griet Scheeljannessteeg.
Bijnaam:
Groote Noord . . . . . . . . .

13

13a Gruttersteeg . . . . . . .. . .

14

Haringburgwal . . . . . . . . .

15
16
17
18
19

Bijnaam:
De Haven . . . . . . . . . . . .
Havenstraat . . . . . . . . . .
Herengracht . . . . . . . . . .
Kalertsteeg . . . . . . . . . . .
Kalversteeg . . . . . . . . . . .
Bijnaam:

20

Kattenvangerssteeg . . . . .

21

Kerkstraat . . . . . . . . . . . .

22

Kermergracht . . . . . . . . .

Bijnaam:
23

Kloosterstraat . . . . . . . . .

24

Bijnaam:
Korte Burgwal . . . . . . . . .

25

Ledig Erf

Bijnaam:

gebracht om "aldaer aen een galgh tot een exempel en


spiegel van anderen te blijven hangen, tot dat de
voogelen des hemels hem sullen hebben gegeten ofte de
lught verteerd".
Goijse of gutse kaij betekent overstromende kade.
Alleen de "kop" van de straat, het deel dat loopt langs
de buitenhaven wordt "Het Schulpzand" genoemd.
Steeg van Griet van schele Jan. Zij woonde hier in 1572.
Steegie van de dokter.
Komt van "Groten oord", een wat grotere buurt dan de
Niesenoort.
De naam herinnert aan de grutterij met rosmolen die
sinds ca. 1680 gedurende 2 eeuw stond in de
Kerkstraat ter plaatse van de no's 53/55. Sinds 1773 was
de erbij behorende winkel gevestigd in het pand
Kerkstraat 54.
Oorspronkelijk de achtererven van het Noordeinde
waarop de haring voor de daar gevestigde
haringdrogerijen werd aangevoerd.
Buitendijk.
Straat langs de haven.
Straat naar de haven
Een nabootsing van Amsterdam ?
Naar Jaep Jbsz. Kalert die daar woonde in 1588.
Deze dankt zijn naam aan de Kalversloot, het deel van de
oorspronkelijke stadsgracht tussen de Kerkstraat en 't
Zand in het verlengde van de Kermergracht.
Steegie van Moos. (naar Mozes Cohen die er een pakhuis
had)
Naar Pieter Kattevanger die er woonde in 1580.
Door de steden werden in die tijd kattenvangers
aangesteld om wilde katten te vangen, net als
rattenvangers.
Straat die voerde naar de eerste parochiekerk in het
stadscentrum. Deze werd, nadat de nieuwe "Grote Kerk"
in gebruik was genomen, ingericht als stadhuis. De
Speeltoren was daarvan een onderdeel.
Deze naam duidt op de aanval op de stad in 1426 door de
Kennemers die voor Jacoba van Beieren vochten en
waarbij veel slachtoffers vielen. De straat werd in
vroeger eeuwen werd zowel Kennemergracht als
Kermergracht genoemd.
Wagenpad. (aan het eind van dit pad vertrok de
veerschuit)
Genoemd naar het klooster Maringaarde. Dit stond
achter de kerk waar nu het kerkhof is.
Tezamen met de Rozendaalstraat: 't Beemstertje.
Dit straatje loopt langs een kort stukje van de gracht die
in 1356 de toenmalige stad omsloot
't Lege erf.

79

25a Leo Hordijkstraat . . . . . . .

26

Lindegracht . . . . . . . . . . .
Bijnaam:

27

Middendam . . . . . . . . . . .

28

Bijnaam:
Molenstraat . . . . . . . . . . .
Bijnaam:

29
30

Moordsteeg
Niesenoort . . . . . . . . . . .

31

Niesenoortsteeg . . . . . . . .
Bijnaam:

32

Niesenoortsburgwal
Bijnaam:

33

Nieuwe Niesenoortsburgwal
Bijnaam:

34
35

Nieuwe Steeg
Bijnaam:
Nieuwe Zijds Burgwal
Bijnamen:

36
37

Noordeinde . . . . . . . . . . .
Noordervesting . . . . . . . .
Bijnaam:

38
39

Oude Steeg
Oude Zijds Burgwal . . . .

40

Bijnaam:
't Prooyen . . . . . . . . . . .
Bijnaam:

41
42

Rozendaal
Rozendaalstraat
Bijnaam:

De familie Hordijk verborg in de oorlogsjaren, tussen het


plafond en de verdiepingsvloer van hun woning, 5 joden.
Die overleefden de oorlog daardoor. Uit dank werd de
familie een bestaan in Amerika aangeboden.
Gracht waar lindenbomen langs staan. Tot 1650 werd
om dezelfde reden ook de O.Z.Burgwal zo genoemd.
Doelenpad. De straat was de toegangsweg tot "De
Doelen" totdat in 1743 "De Nieuwe Doelen" aan De
Zarken in gebruik werd genomen.
Het midden van de dam, die verder bestond uit het
Noordeinde en het Zuideinde.
De Dam
Oorspronkelijk de middelste of 2e Molensteeg. Waar de
R.K. kerk nu staat lag de 1e Molensteeg. (zie ook nr 7)
Wij(d)e Steeg.
Van "Den Iesenoort", buurt bij de Ie (= rivier).
Steeg van het Zuideinde naar het Niesenoort.
Steegie van Mazzel, naar de bijnaam van de bewoners
van de voormalige stadsboerderij op de hoek van deze
steeg en het Zuideinde.
Zie nr 30, Niesenoort
Strontenburg. (vroeger lagen hier enkele mestpramen van
stadsboeren)
idem
Kok en Padje. (Burgemeester Kok woonde in 1688
op Zuideinde no 10 en had hier een achteruitgang)
Jodensteegie.
(zie ook nr 39)
Het deel tussen de Herengracht en de Tuinstraat:
De Krim.
Het deel ten Noorden van de Tuinstraat:
't Singeltje.
Noord(elijk dijk)einde.
Noordelijke vestingwal.
Samen met het deel Vesting tot het Bolwerk: Grote
Vesting.
In 1573 werd aan de overzijde van de gracht de nieuwe
stadsuitleg gerealiseerd en werd dit dus de oude zijde.
Maar de naam Lindegracht bleef tot 1650 in gebruik.
Binnendijk
De naam duidt op de bende die er in vroeger tijd te
vinden was.
't Bossie.
Zie nr 3, Bloemendaal.
idem.
Samen met de Kloosterstraat: 't Beemstertje.

80

43

Schoolstraat . . . . . . . . . .
Bijnaam:

44
45
46

47

48
49

50

51

52

53

De straat waardoor de weeskinderen van het weeshuis


naar de school op De Zarken liepen.
Foksteeg. Het rijtje huizen met de nrs. 5 t/m 12 werd "De
acht zaligheden" genoemd.

Smidsteeg
Tonnesteeg
Tuinstraat . . . . . . . . . . . .

De nieuwe uitleg van 1573 werd pas na 1950


volgebouwd. Eeuwenlang lag hier, binnen de
stadsomwalling een gebied met tuinen en weiland. Toen
in de 80-jarige oorlog diverse steden werden belegerd is
de uitleg, op last van de landsregering, gemaakt om de
verdedigingswerken te versterken en tijdens een beleg te
kunnen voorzien in de behoefte aan voedsel.
Bijnaam: Baansgat. (omdat hij de lijnbaan langs de Vesting
doorsneed)
Vesting . . . . . . . . . . . . . .
Verdedigingswerken rond de stad
Bijnaam: Het deel Noordelijk van het Bolwerk "Grote Vesting"
zie 37) en tussen het Bolwerk en het Jodenkerkhof
"Kleine Vesting"
Weezenland . . . . . . . . . . .
Genoemd naar het weeshuis dat in 1554 werd gevestigd
in het gebouw dat eerder het pesthuis was.
Willem van der Voetstraat. .
Van derVoet had een boekwinkel in het pand Noordeinde
11. Hij was verzetsman in de 2e wereldoorlog en is
overleden in het concentratiekamp Vught op 6 maart
1943.
Zaksteeg . . . . . . . . . . . . .
De naam "Zak" duidt algemeen op een doodlopende
straat. Deze steeg liep evenwel niet dood. Aan het einde
ervan stond de "Saksteegs-poort" die verbinding gaf met
Overleek en verder. De doorgang van de poort leidde
onder de vestingwal door, terwijl de erachter gelegen
brug hoog over de stadsgracht lag. De naam Saksteeg
duidt niet op deze hoogteverschillen maar op de Saksen
die in 1491 langs deze weg de stad binnentrokken om, in
opdracht van de landvoogd Albrecht van Saksen, de
opstand van het Kaas en Broodvolk te onderdrukken. De
brug ernaast is de "Saksenpoortbrug".
't Zand . . . . . . . . . . . . . .
In 1591 besloot het stadsbestuur hier een straat aan
te leggen.
Dit is pas in 1615 uitgevoerd. Al die tijd lag er het
zand dat voor de versterking van de kade en het
maken van de straat nodig was.
Ook lag hier gedurende lange tijd een zandvoorraad om
de uitgaande schepen te kunnen ballasten.
De Zarken . . . . . . . . . . . .
Vroeger heette alleen het straatdeel tussen de Lindegracht
en "De Nieuwe Doelen" De Zarken.
De naam verwijst naar de grafzerken van het kerkhof
voor de kerk die men toen vanaf deze straat kon zien. De
thans tot de Vesting verlengde straat loopt dus door over
het vroegere kerkhof.
Zonnepad . . . . . . . . . . . .
Deze straat ligt aan de zonnige kant van de Lindegracht.
81

54

Zuideinde . . . . . . . . . . . .
Bijnaam:

55
56

Zuideindermolensteeg . . .
Zuster Bloemstraat . . . . .

Zuid(elijk dijk)einde.
Het deel tussen de Zuideindermolensteeg en het
Jodenkerkhof: Kaneelbuurt. ("canele" = geen cent, niet 't
minste bezit)
Steeg van het Zuideinde naar de molen aan 't Prooyen.
Deze Monnickendamse, was hier wijkverpleegster van
1938 - 1941, werkte daarna in Boxmeer en is op 23
oktober 1944 bij Venray door oorlogshandelingen
gedood.

82

VISSERIJ EN VISVERWERKING IN MONNICKENDAM


(gegevens voor dit verhaal zijn ontleend aan de jaarverslagen 1976, '77, '78, '82, '91, 92)
I Visserij
Ieder van u heeft ook wel eens iemand rondgeleid die het nodig vond op te merken "die
vissersdorpjes zo allerrdigst te vinden". Als het mij overkomt kan ik vaak niet de neiging
bedwingen er op te wijzen dat die persoon in n woord twee fouten maakt. Ten eerste is
Monnickendam al sinds de Middeleeuwen een stad en ten tweede is de visserij in
Monnickendam nooit van belang geweest. Door de eeuwen heen waren er steeds slechts enkele
Monnickendammers die hun brood verdienden in de visserij op de Noordzee of op de
Zuiderzee, later IJsselmeer.
a De Noordzeevisserij.

Voor veel aan de kust gelegen plaatsen was dat een belangrijke bron van inkomsten maar in
Monnickendam werd die niet bedreven. Daarom werd op initiatief van het stadsbestuur ook hier
in oktober 1817 een rederij opgericht met het doel de haringvisserij op de Noordzee te gaan
uitoefenen met haringbuizen. Een groot deel van de stadsbevolking toonde zich bereid daar geld
in te steken, ook de armsten. Door de burgemeesters en de Raad werd ingetekend voor fl.
15.300,-- welk bedrag in een paar dagen tijd door de bevolking was verhoogd tot ruim fl.
25.000,--. Dat was toen een kapitaal bedrag. Ook koning Willem I zag veel in het plan en
tekende in voor fl. 5000.-Al op 10 december werden twee schepen gekocht voor samen ruim fl. 14000,-- Deze
arriveerden op 21 december op de Gouwzee maar konden door het lage water pas twee dagen
later binnenvaren. Vervolgens vroor de Gouwzee dicht, zodat geen schip meer in of uit kon
uitvaren.
Het begon dus niet voorspoedig en dit bleef zo! Dan waren er problemen bij de aankoop van
schepen en materialen, dan werkte het weer niet mee bij het gereed maken van de schepen en
toen de schepen pas eind september 1818 van hun eerste reis thuisvoeren viel de vangst zwaar
tegen.
Zo ging het door. In augustus en september 1819 moest geld bijgeleend worden omdat de
opbrengsten van de vangst niet genoeg waren om het scheepsvolk te betalen. De vangsten
bleven tegenvallen en in 1821 is de rederij failliet.
b De Zuiderzeevisserij

Ook die is in Monnickendam nooit belangrijk geweest. Het aantal visserschepen bedroeg nooit
meer dan enkele tientallen terwijl dat van Marken, Volendam, Durgerdam, Huizen en
Bunschoten elk in de honderdtallen viel.
II Visverwerking
Van veel groter belang voor de werkgelegenheid in de stad was de visverwerking: het
conserveren door roken of zouten van de gevangen vis en het verhandelen van het product in
het achterland.
Enkele jaren geleden was op de televisie regelmatig een felle strijd te zien tussen de AID en
Noordzeevissers die, om de quoteringsbepalingen te ontduiken, hun vangst op een illegale
manier aan wal wilden brengen.
Er was toen niets nieuws onder de zon. Al in 1446 was door hertog Philips de Goede een
verbod uitgevaardigd om gevangen vis op zee te verhandelen. Hij bepaalde dat op zee gevangen
vis direct naar steden met een visafslag moest worden gebracht. Hiermee wilde hij bereiken dat
83

de door de visserschepen gevangen vis zo snel en vers mogelijk aan wal zou worden gebracht
en niet op zee overgeladen in grotere schepen waardoor kwaliteitsverlies zou kunnen optreden.
Monnickendam was voor de vissers heel gunstig gelegen. Ook was de stad door goed
bevaarbare binnenwateren met het achterland verbonden. Daardoor kon Monnickendam zich
ontwikkelen tot de haven waar vooral Marker vissers, maar ook vissers uit andere plaatsen hun
vis aan wal brachten voor verwerking en vervoer naar de consument. Het ging toen vooral om
haring die al naar gelang de tijd van aanvoer werd verwerkt tot:
Zuiderzeeharing:

bakbokking, harde bokking en taaie of Duitse bokking

Noordzeeharing:

spekbokking, stoombokking (Harderwijkers of M'dammers)

De taaie of Duitse bokking kon door haar houdbaarheid van 7-8 dagen zelfs in Keulen op de
markt worden gebracht.
De vorige eeuwen sprak men vaker van "haringdrogerijen" dan van "bokkingrokerijen".
Wellicht dacht men toen vooral aan het conserveringsproces; nu behoeft men door de grotere
snelheid van het vervoer minder rekening te houden met de houdbaarheid en speelt de keuze
om een smakelijk product af te leveren een veel grotere rol.
Drogerijen of rokerijen bestonden uit bakstenen bouwsels, die men rook- of bokkinghangen
noemde, kamers met of zonder deur en een opening in het dak om de rook door te laten. In de
zijwanden waren richels gemaakt waarin de speten pasten waaraan de haringen werden geregen
en opgehangen. De richels begonnen op manshoogte en gingen dan met een hoogteverschil van
30 cm door tot in de nok van de "hanger". De breedte van de hangen (hangers) was meestal een
meter, de diepte varieerde van een tot zes meter. Een rookhok van n bij n meter heette in
Monnickendam een kub, was deze tweemaal zo breed, dan sprak men van een dubbele kub.
Aan de speet (een grenen stok van 1 cm doorsnede) werden 20 stuks haringen gestoken. Tien
speten droegen dus 200 haringen en werden een tal genoemd. 50 tal (10.000 haringen) noemde
men een last. In een hangen van een meter breed, vier meter diep en vijf meter hoog kon een
last haringen tegelijk worden gerookt.
Voor het vuur werd eikenhout gebruikt. Zoveel mogelijk werd het afvalhout van de
scheepswerven gebruikt. Eikenhout is erg geschikt om een helder vuur te leggen om de vis te
drogen en gaar te laten worden.
Voor het maken van rook moest het vuur worden gedoofd met mot of pulp. Dit is zaagsel of
kleine spaanders, afkomstig van houtbewerkingbedrijven waar b.v. klompen, kisten of tonnen
werden gemaakt. Bij het drogen stonden de onderdeuren van de hangen open om het
vrijkomende vocht te kunnen spuien en zuurstof toe te laten, tijdens het roken gingen deze
deuren dicht om de toevoer van zuurstof te matigen. Door de rook kreeg de haring de gewenste
kleur en smaak.
Waar de rokerijen stonden kunnen we voor het eerst zien op de kaart van Frederik de Wit uit
1680. We vinden ze in het blok tussen de Haven en de buitendijks zijde van het Noordeinde ten
noorden van de Grietscheeljannensteeg. Er waren er toen 10.
Luchtverontreiniging blijkt niet alleen een probleem van deze eeuw te zijn. Al in 1695 wordt er
door buren geprotesteerd als er plannen blijken te bestaan een rokerij te stichten aan de
zuidzijde van de Grietscheeljannensteeg. Men vreest rookoverlast. Door het stadsbestuur wordt
dan bepaald dat rokerijen, in verband met de vaak heersende zuidwestenwind, alleen mogen
84

worden gesticht aan de Haven tussen de Noordeinderpoort en de noordzijde van de


Grietscheeljannensteeg. In deze hoek van de stad blijven de rokerijen lange tijd geconcentreerd.
In 1808 zijn er nog maar 5 rokerijen (ter plaatse van de no's 3, 5 en 6 op onderstaand kaartje).
Die lijden dan, volgens het "Generaal Tableau" een kwijnend bestaan. Dit is o.m. een gevolg
van de invoering van het "Continentaal stelsel" waarbij ook de kust van de Zuiderzee door een
groot aantal douaniers werd bewaakt teneinde het binnensmokkelen van Engelse contrabande te
voorkomen. Na zonsondergang mochten vissers hun haring niet meer in Monnickendam lossen,
terwijl de volgende dag de vis reeds veel aan waarde had verloren.
Het stagneren van de visserij, en dus van de visverwerking, had uiteraard ook gevolgen voor
nevenactiviteiten als scheepsbouw, smederij, zeilmakerij, touwslagerij etc. De daling van de
werkgelegenheid zette zich nog jaren door. Omstreeks 1815 leefde een kwart van de
stadsbevolking van de bedeling en bij invoering van het Kadaster, op 26 september 1832,
bestaan er nog maar 4 rokerijen; 2 aan de Haringburgwal, 1 aan het Noordeinde en 1 aan de
Grietscheeljannensteeg
Na 1850, als de economie wat
aantrekt worden er weer nieuwe
rokerijen gesticht en wordt bij het
verlenen van toestemming daarvoor
door het stadsbestuur meer gelet op
de werkgelegenheid dan op de
hinder. Dit ondanks protesten van
omwonenden. In 1876 zijn er 8
waarvan 1 aan de Haven, 2 aan het
Zuideinde en 1 op het Prooijen.
Ook
zijn
er
dan
8
ansjoviszouterijen waarvan enkele
gecombineerd met een van de
rokerijen. Rokerijen en zouterijen
bieden dan seizoenwerk aan
respectievelijk 130 en 180 mensen.
Daarna verschenen rokerijen in de
hele oostelijke helft van de stad en
zelfs op de Lindegracht, de N.Z.
Burgwal en in de Tuinstraat. In
1920 waren het er 28.
Sindsdien en vooral na de tweede

wereldoorlog zijn de ansjoviszouterijen helemaal verdwenen en


liep het aantal rokerijen terug tot
momenteel nog een, te weten die
van de firma's De Boer (no. 7).
Tijdens rondleidingen kunt u bij de voormalige rokerij van Miedema goed wijzen op de karakteristieke
daklijn met de vele schoorstenen. Bij de bouw van het ernaast gelegen winkelcomplex is de vorm van de
rokerijen die er eerder stonden en ook die daklijn redelijk terug gebracht. Vroeger stonden daar de
85

rokerijen van Vos, die is herbouwd in het Zuiderzeemuseum, en die van De Groot.
Paul van 't Hof.

86

You might also like