You are on page 1of 194

FIAT

SCUDO
603.45.699 NL
INSTRUCTIEBOEK

WELKOM AAN BOORD VAN DE SCUDO

Geachte clint,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de SCUDO.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw SCUDO leert kennen en u uw auto op de
juiste manier zult gebruiken.
Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.
Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van
uw SCUDO volledig te benutten. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in
conditie houden van de auto en milieubewust autorijden.

n de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
een overzicht van de speciale aanvullende service voor clinten.
Veel leesplezier en goede reis!

ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de
Europese specificatie EN590.

MOTOR STARTEN
Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in;
draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand D en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Benzinemotoren met automatische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken en
de versnellingspook in stand P of N staat; draai de start-/contactsleutel in stand D, maar trap het gaspedaal
niet in; laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai de start-/contactsleutel in stand M en wacht
tot het waarschuwingslampje m dooft; draai de start-/contactsleutel in stand D en laat hem los zodra de
motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN


2

Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal: brandgevaar.

BESCHERMING VAN HET MILIEU

De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu
wordt voorkomen.

ELEKTRISCHE APPARATUUR

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de
accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.

CODE-CARD
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en
blijven de exploitatiekosten laag.

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE
vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en
het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), #
(bescherming van het milieu) en (conditie van de auto).
3

VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN

Veiligheid, respect voor het milieu en optimalisering van het laadvermogen zijn de uitgangspunten geweest
bij het ontwerpen van de SCUDO.
Dankzij deze opvatting kon de SCUDO strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De
SCUDO voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al
voorbereid op de toekomstige normen.
Daarnaast is de SCUDO door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan het
behoud van het milieu, een auto die navolging verdient.

lle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van het
milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen.

ij herinneren u er bovendien aan dat Fiat hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100%
recycling. Als uw SCUDO buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat
voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.RE.-project. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van
een nieuwe auto overgaat.
Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder
nieuwe grondstoffen nodig.

SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO

De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra
aandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp
het gaat:

Veiligheid van de inzittenden.


Let op: Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies kan
gevaar opleveren voor de inzittenden.

Milieubewust rijden.
Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto zo min
mogelijk schade aan het milieu oplevert.

Conditie van de auto.


Let op: Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies
schaadt de conditie van de auto en
zal in veel gevallen ook de garantie
doen vervallen.

SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele
onderdelen van uw SCUDO zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht
met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet
nemen als u met het betreffende
onderdeel te maken krijgt.

SYMBOLEN DIE GEVAAR AANDUIDEN


Accu
Corrosieve vloeistof.

Accu
Ontploffingsgevaar.

Hierna volgen kort samengevat de


symbolen die vermeld staan op de
plaatjes, die op uw SCUDO zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking
heeft.
Bovendien zijn de symbolen naar
betekenis in groepen onderverdeeld:
gevaar, verbod, waarschuwing en
verplichting.

Kans op vonken.

Bobine
Hoge spanning.

Ventilateur

Riemen en poelies

Kan automatisch inschakelen bij stilstaande


motor.

Bewegende delen; niet


dichtbij komen met
lichaamsdelen of kledingstukken.

Expansiereservoir

Slangen van de airconditioning

Draai de dop niet los als


de koelvloeistof nog heet
is.

Koplampen

Niet openen.
Gas onder hoge druk.

WAARSCHUWINGSSYMBOLEN
Katalysator

VERBODSSYMBOLEN
Accu
Niet dichtbij komen
met open vuur.

Stuurbekrachtiging

Accu
Houd
afstand.

Parkeer niet boven


brandbare materialen.
Raadpleeg het hoofdstuk
Voorzorgsmaatregelen voor het
behoud van de emissiereductiesystemen.

kinderen

Hitteschilden - riemen - poelies


- ventilateur
Niet aanraken.

op

De vloeistof in het
reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven in de
Vullingstabel.

Remcircuit
De vloeistof in het
reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven in de
Vullingstabel.

Ruitenwissers
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven in de Vullingstabel.

Motor
Gebruik uitsluitend de
smeermiddelen die zijn
aangegeven
in
de
Vullingstabel.

Auto rijdt op milieuvriendelijke benzine


Tank uitsluitend loodvrije benzine met een
octaangetal van 95 RON.

VERPLICHTINGSSYMBOLEN
Auto rijdt op diesel
DIESEL

Tank uitsluitend dieselbrandstof.

Bescherm de ogen.

Expansiereservoir

Accu
Krik

Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven in de Vullingstabel.

Accu

Raadpleeg het instructieboekje.

WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD (BEHALVE UITVOERINGEN MET AIRBAG AAN
PASSAGIERSZIJDE)

F0F0289m

fig. 1

1 Vaste uitstroomopening voor zijruiten - 2 Linker hendel: claxon - richtingaanwijzers - koplampen - 3 Airbag (indien aanwezig) - 4 Instrumentenpaneel - 5 Rechter hendel: ruitenwissers - ruitensproeiers - 6 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 7 Verstelbaar luchtrooster in het midden (alleen voor Scudo EL of uitvoeringen met handbediende airconditioning) - 8 Uitstroomopening voor voorruit - 9 Opbergvak - inbouwplaats autoradio - 10 Opbergvak - 11 Openen/sluiten
verstelbaar luchtrooster - 12 Regelschuif voor richten luchtstroom - 13 Dashboardkastje - 14 Bedieningsknoppen voor
verwarming, ventilatie en handbediende airconditioning (indien aanwezig) - 15 Asbak - aansteker (indien aanwezig) - 16
Versnellingspook - 17 Drukknop achterruitverwarming (indien aanwezig) - 18 Start-/contactslot - 19 Zekeringenkastje 20 Opbergvak
WEGWIJS IN UW AUTO

DASHBOARD
(UITVOERINGEN MET AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE)

F0F0557m

fig. 2

1. Openen/sluiten verstelbaar luchtrooster - 2. Vaste uitstroomopeningen voor zijruiten - 3. Regelschuif voor richten
luchtstroom - 4. Inbouwplaats linker luidspreker - 5. - Linker hendel: claxon - richtingaanwijzers - koplampen - 6.
Instrumentenpaneel - 7. Rechter hendel: ruitenwissers - ruitensproeiers - 8. Ontwaseming voorruit - 9. Opbergvak inbouwplaats autoradio - 10. Inbouwplaats airbag passagierszijde - 11. Inbouwplaats rechter luidspreker - 12.
Dashboardkastje - 13. Hendel voor luchtmenging - 14. Asbak/aansteker - 15. Hendel regeling luchttemperatuur - 16.
Inschakeling recirculatie - 17. Inschakeling aanjager - 18. Versnellingspook - 19. Bedieningspaneel - 20. Start-/contactslot
- 21. Zekeringenkastje - 22. Hendel stuurwielverstelling - 23. Opbergvak.
10

WEGWIJS IN UW AUTO

FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming
tegen diefstal is de auto uitgerust
met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem
wordt ingeschakeld als de contactsleutel wordt uitgenomen. In de
handgreep van de sleutels zit een
elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de
motor een signaal ontvangt via een
speciale antenne die in het start-/
contactslot is ingebouwd. Dit signaal
wordt omgezet in een gecodeerd
signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend,
het starten van de motor mogelijk
maakt.
F0F0250m

DE SLEUTELS fig.3
Bij de auto worden geleverd:
twee sleutels A als de auto is uitgerust met centrale portiervergrendeling;
een sleutel A en een sleutel B als
de auto is uitgerust met centrale
portiervergrendeling met afstandsbediening (indien aanwezig);
De sleutels dienen voor:
het starten;
de portieren;
de achterdeuren.

F0F0255m

BELANGRIJK Voordat de sleutel


wordt gedraaid, moet deze volledig
in het slot zijn gestoken.
Sleutel B dient eveneens als zender
voor de centrale portiervergrendeling met afstandsbediening. Het
betreffende circuit is onafhankelijk
van dat van de Fiat-CODE en is in de
handgreep ingebouwd.
Samen met de sleutels hebt u een
CODE-card fig. 4 ontvangen waarop de elektronische code staat aangegeven. De Fiat-dealer heeft deze
code nodig voor het uitvoeren van
controles aan de motor. Deze code
wordt bedekt door een speciale laklaag die verwijderd moet worden bij
gebruik van de CODE-card. Wij
raden u aan de CODE-card op een
veilige plaats te bewaren: zo mogelijk
niet in de auto.
DUPLICAATSLEUTELS
Bedenk dat bij aanvraag van extra
sleutels, de geheugencapaciteit van de
betreffende regeleenheden verschillend is: 5 codes voor de regeleenheid
van de Fiat CODE en 4 codes voor de

fig. 3

fig. 4
WEGWIJS IN UW AUTO

11

regeleenheid van de centrale portiervergrendeling met afstandsbediening;


de codes van de standaard geleverde
sleutels zijn hierbij inbegrepen.
Het is dus mogelijk een verschillend
aantal sleutels in bezit te hebben met
een maximum van 5 sleutels A (bij
een auto zonder afstandsbediening
voor centrale portiervergrendeling),
4 sleutels B en n sleutel A.
Wendt u voor duplicaatsleutels
rechtstreeks tot de Fiat-dealer, en
neemt u de CODE-card en alle andere in uw bezit zijnde sleutels mee.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen
sleutelcodes niet opnieuw worden
ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren
sleutels niet meer gebruikt kunnen
worden voor het starten van de
motor.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card
overhandigd worden aan de
nieuwe eigenaar.

WERKING
De elektronische startblokkering
schakelt automatisch in na 10 seconden na opening van het portier (met
uitgenomen contactsleutel) of 5
minuten na het uitzetten van de
motor.
Draai bij het starten van de motor
de contactsleutel in stand M-fig. 7:
1) Als de code wordt herkend,
wordt de startblokkering opgeheven.
Als u de sleutel in stand D-fig. 7
draait, start de motor.
2) Als de code niet wordt herkend,
raden wij u aan de sleutel in stand S
en vervolgens in stand M te draaien;
als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u dan tot de Fiat-dealer.

BELANGRIJK Elke sleutel heeft


een eigen code die verschillend is van
alle andere codes. Deze code moet
worden opgeslagen in de regeleenheid van het systeem.
AFSTANDSBEDIENING
De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met
de knopjes A en B-fig. 5; met knopje A schakelt u de centrale portiervergrendeling in (indien aanwezig);
met knopje B ontgrendelt u de portieren (indien aanwezig).
De afstandsbediening werkt op
radiogolven.

F0F0257m

Bij harde stoten kunnen de elektronische


componenten in de sleutel beschadigd worden.

fig. 5

12

WEGWIJS IN UW AUTO

PROGRAMMEREN
VAN HET SYSTEEM
Bij aflevering van de nieuwe auto
is het diefstalalarm al geprogrammeerd door de Fiat-dealer. Wendt
u voor eventuele nieuwe programmeerprocedures tot de Fiat-dealer.
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN
De ontvanger kan in totaal 4
afstandsbedieningen herkennen.
Als u extra exemplaren hebt aangeschaft, bedenk dan dat het programmeren voor alle afstandsbedieningen
moet worden uitgevoerd als de auto
nieuw is.

BATTERIJEN
Als u op het knopje van de
afstandsbediening drukt en de portieren worden niet vergrendeld en
de richtingaanwijzers gaan niet knipperen, dan moet u de batterijen vervangen door batterijen van hetzelfde
type.

Lege batterijen zijn


schadelijk voor het
milieu. Ze dienen in speciaal daarvoor bestemde containers te worden gedeponeerd.
Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.

1) draai het schroefje A-fig. 6 los;


2) open het kunststof dekseltje;
3) plaats de nieuwe batterij volgens
de aangegeven polariteit;
4) sluit het kunststof dekseltje;
5) draai het schroefje vast.

Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt,


wendt u dan tot de Fiat-dealer en
neem alle sleutels en de CODE-card
mee.

Omdat het diefstalalarm stroom verbruikt,


raden wij u aan het diefstalalarm met de afstandsbediening uit te schakelen als u de
auto langer dan een maand niet
denkt te gebruiken. Zo voorkomt u dat de accu ontlaadt.

F0F0259m

fig. 6
WEGWIJS IN UW AUTO

13

START-/CONTACTSLOT

STUURSLOT

De sleutel kan in 4 standen worden


gedraaid fig. 7:

Inschakelen: zet de sleutel in


stand S, trek de sleutel uit het contact en draai het stuur totdat het
vergrendelt.

S: motor uit, sleutel uitneembaar


en stuurslot geblokkeerd.
A: enkele elektrische installaties
werken.
M: contact aan.
D: starten van de motor.

F0F0019m

fig. 7

14

WEGWIJS IN UW AUTO

ATTENTIE
Verwijder de sleutel altijd uit
het start-/contactslot als u de
auto verlaat, om onvoorzichtig
gebruik van de bedieningsknoppen te
voorkomen. Vergeet niet de handrem
aan te trekken en schakel de eerste
versnelling in bij een helling omhoog
of de achteruit bij een helling omlaag.
Laat kinderen nooit alleen achter in
de auto.

ATTENTIE
Als het start-/contactslot is
geforceerd (bijv. bij een
poging tot diefstal) moet u, voordat
u weer met de auto gaat rijden, de
werking van het slot laten controleren bij de Fiat-dealer.

Uitschakelen: draai het stuur iets


heen en weer, terwijl u de sleutel in
stand M draait.

ATTENTIE
Verwijder de sleutel nooit
uit het contactslot als de
auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur
automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.

ZITPOSITIE INSTELLEN
BESTUURDERSSTOEL fig. 8
ATTENTIE

Verstel de stoel alleen als


de auto stilstaat.

Verstellen in lengterichting
Trek hendel A omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren.
Laat de hendel los en controleer of
de stoel goed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren te
schuiven.

Als de stoel niet goed geblokkeerd


is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan.
Als u rijdt moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op het
stuurwiel steunen.
Hoogteverstelling
Trek hendel B omhoog en stel de
gewenste zithoogte in.
BELANGRIJK De hoogte kan
alleen worden ingesteld als u op de
bestuurdersstoel zit.

ATTENTIE

Demonteer de stoelen niet


en voer er geen onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan uit: als de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, kan
de werking van de veiligheidssystemen in gevaar worden gebracht;
wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
Verwarming voorstoelen
(indien aanwezig) - fig. 9
A - schakelaar voor het in-/uitschakelen van de stoelverwarming.

Rugleuning verstellen
F0F0604m

fig. 8

F0F0301m

Verstel de rugleuning met hendel


C.

fig. 9
WEGWIJS IN UW AUTO

15

HOOFDSTEUNEN fig. 10
De stoelen zijn voorzien van in
hoogte verstelbare hoofdsteunen die
de juiste ondersteuning bieden aan
volwassen inzittenden ongeacht het
postuur.

TOEGANG TOT DE ZITPLAATSEN ACHTER fig.11


Zitplaatsen achter van de 3e rij
bereiken: trek hendel A omhoog en
klap de stoel van de 2e rij naar voren.

Verplaats de hoofdsteun omhoog


of omlaag totdat de gewenste hoogte is bereikt.
ATTENTIE
ATTENTIE

Voor het verwijderen en


vervolgens weer monteren
van de stoelen moet de rugleuning
neergeklapt worden gehouden en
plat tegen de zitting aanliggen,
om ieder mogelijk contact te
voorkomen met het vergrendelmechanisme van de stoel zelf.

Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld


dat ze het hoofd steunen en niet
de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de
auto van achteren wordt aangereden.
F0F0605m

fig. 10

16

F0F0606m

fig. 11
WEGWIJS IN UW AUTO

Stoelen van de 3e rij neerklappen, verwijderen en monteren


Om de rugleuning neer te klappen,
moet u lus A - fig.12 omhoogtrekken.
Ga voor het verwijderen van de
stoel als volgt te werk:
klap de rugleuning neer zoals
hiervoor beschreven;
kantel de zitting door de hendel
B - fig. 12 omhoog te trekken;
til de stoel omhoog, trek de pennen los en verwijder de stoel met
behulp van de handgrepen C - fig.
12; houd daarbij de rugleuning neergeklapt tegen de zitting aan.

Voer voor het monteren van de


stoel de handelingen voor het verwijderen in omgekeerde volgorde
uit.

STUURWIEL
Het stuur kan in verticale richting
worden versteld.
1) Zet de hendel fig. 13 in stand I.

ATTENTIE

Controleer voordat u op
reis gaat of alle stoelen in
de rijrichting staan en goed
geblokkeerd zijn. Alleen deze
opstelling staat een doelmatig
gebruik van de veiligheidsgordels
toe.

2) Zet het stuur in de gewenste


stand.
3) Zet de hendel terug in stand 2
om het stuur weer te vergrendelen.

ATTENTIE

Verstel het stuurwiel


alleen als de auto stilstaat.

F0F0609m

fig. 12

F0F0562m

fig. 13
WEGWIJS IN UW AUTO

17

ACHTERUITKIJKSPIEGEL

BUITENSPIEGELS

De achteruitkijkspiegel is verstelbaar met de hendel fig. 14:

Verstelling van buitenaf


Druk op het spiegelglas om de spiegel in de gewenste stand te zetten.

1) normale stand
2) anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel
springt tijdens een botsing los.

Verstelling van binnenuit met


de hand (indien aanwezig)
Bedien knop A-fig. 15.
Als de breedte van de
spiegels in een nauwe
doorgang
problemen
oplevert, dan kunnen de spiegels van stand 1 in stand 2 worden geklapt.

F0F0022m

fig. 14

18

F0F0023m

fig. 15
WEGWIJS IN UW AUTO

Elektrisch verstelbaar
(indien aanwezig)
De spiegels kunnen alleen worden
afgesteld als de contactsleutel in
stand M staat.
Eerst kiest u welke spiegel u wilt verstellen. Zet hiervoor knop A-fig. 16 in
stand B (linker spiegel) of C (rechter
spiegel).
Met schakelaar A kunt u de spiegels
in vier richtingen verstellen.
De verwarming van de spiegels
schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.
Na ongeveer 12 minuten schakelt
de verwarming automatisch weer
uit.

F0F0161m

fig. 16

VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR EN
ACHTER AAN DE ZIJKANT
fig. 17-18-19
Ga goed rechtop zitten, steun
tegen de rugleuning en leg dan de
gordel om.
F0F0282m

Maak de gordels vast door gesp C


in sluiting D te drukken, totdat hij
hoorbaar blokkeert.
Als de gordel tijdens het uittrekken
blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem
vervolgens weer rustig uit.

ATTENTIE

Druk niet op knop C tijdens het rijden.

Druk op knop E om de gordel los


te maken. Begeleid de gordel tijdens
het teruglopen om te voorkomen
dat de gordelband draait.
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager,
waarbij voldoende bewegingsruimte
overblijft.
Als de auto op een steile helling
staat, kan de rolautomaat blokkeren;
dit is een normaal verschijnsel. De
rolautomaat blokkeert ook als u de
gordel snel uittrekt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.

F0F0560m

fig. 17

fig. 18

F0F0561m

fig. 19
WEGWIJS IN UW AUTO

19

De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat voor zowel de zijzitplaatsen als de middelste zitplaats.

HOOGTEVERSTELLING VAN
DE VEILIGHEIDSGORDELS
VOOR fig. 17

Controleer na het instellen altijd of


beugel B goed vergrendeld is door
hem naar beneden te duwen zonder
knop A in te drukken.

ATTENTIE
ATTENTIE
De veiligheidsgordels achter
moeten worden omgelegd
zoals in fig. 18 wordt aangegeven.
Het schema in fig. 19 toont de verkeerde verbindingen van de veiligheidsgordels. In het schema wordt dus
aangegeven hoe de veiligheidsgordels
niet moeten worden gebruikt.

ATTENTIE

Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen


tijdens een ongeval, niet alleen zelf
een verhoogd risico lopen, maar
ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.

20

WEGWIJS IN UW AUTO

De
veiligheidsgordels
mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.

De hoogte van de gordel moet


altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de
kans op letsel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij
over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
Omhoog of omlaag: druk op
knop A en schuif tegelijkertijd beugel
B omhoog of omlaag in de gewenste
stand.

ATTENTIE

Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in n van de vaste


standen. Laat de knop los en duw
de beugel naar beneden, zodat de
beugel vergrendelt, als dit nog niet
heeft plaatsgevonden.

GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL VAN
DE MIDDELSTE ZITPLAATS
fig. 20 (indien aanwezig)
De driepunts-veiligheidsgordel van
de middelste zitplaats is voorzien van
een rolautomaat A - fig. 20.
F0F0608m

fig. 20

De gordel moet op dezelfde manier


worden omgelegd als de veiligheidsgordels voor.
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor
van de Fiat Scudo voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij
een heftige botsing door een sensor
in werking gesteld en trekt de gordel
enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel
beter op hun plaats gehouden en
wordt de voorwaartse beweging
beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel
wordt niet meer opgerold, ook niet
als hij wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo
worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanners van de veiligheidsgordels voor treden alleen in
werking als de veiligheidsgordels
goed in de sluitingen vergrendeld
zijn.
Er kan een beetje rook ontsnappen.
Deze rook is niet schadelijk en duidt
niet op brand.

De gordelspanner behoeft geen


enkel onderhoud of smering. Elke
verandering van de oorspronkelijke
staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door
extreme natuurlijke omstandigheden
(bijv. overstromingen, zeestormen)
met water en modder in contact is
geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Dit systeem vermindert na een botsing de belasting die door de veiligheidsgordel op de schouder en de
borst wordt uitgeoefend, en vergroot de bescherming omdat de
schok ten gevolge van een botsing
(onvermijdelijk, ook met airbag)
wordt weggenomen. Het systeem is
gentegreerd in de gordelspanner.
ATTENTIE

De gordelspanner werkt
slechts n maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt, moet u
zich tot de Fiat-dealer wenden om de
spanner te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum
een geldigheid van 10 jaar. Na deze
periode moet de gordelspanner door
de Fiat-dealer worden vervangen.

WEGWIJS IN UW AUTO

21

Werkzaamheden in de
buurt van de gordelspanners, waarbij stoten,
sterke trillingen of verhitting
optreden (maximaal 100C
gedurende ten hoogste 6 uur),
kunnen de gordelspanners
beschadigen of activeren: bij die
omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of
door contacten met kleine
obstakels zoals trottoirs. Als er
iets aan de gordelspanners
moet gebeuren, dient u zich tot
een Fiat-dealer te wenden.

ATTENTIE

Voor maximale veiligheid


moet u de rugleuning rechtop
zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten
op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achter
in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot de kans op ernstig
letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.

ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS

F0F0250m

De bestuurder en de inzittenden
zijn verplicht zich te houden aan de
plaatselijke wetgeving met betrekking tot het gebruik van de veiligheidsgordels.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
voordat u vertrekt.
fig. 21

22

WEGWIJS IN UW AUTO

ATTENTIE

De gordelband mag nooit


gedraaid zijn. Het diagonale
gordelgedeelte moet via het midden
van de schouder schuin over de borst
liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken fig. 21 en niet
over de buik liggen. Gebruik geen
voorwerpen (wasknijpers, klemmen,
enz.) die een goed aansluiten van de
gordel op het lichaam verhinderen.

ATTENTIE
Iedere gordel dient slechts ter
bescherming van een enkel
persoon. Gebruik de gordel niet voor
een kind dat bij een volwassene op
schoot zit, waarbij de gordel beiden
zou moeten beschermen fig. 22.
Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam
van een inzittende.

ATTENTIE

ATTENTIE

Als de gordel aan een zware


belasting wordt blootgesteld
(bijvoorbeeld tijdens een ongeval),
dan moet de gordel samen met de
verankeringen, bevestigingspunten en
de gordelspanners worden vervangen.
De gordel kan verzwakt zijn, ook als
de schade niet zichtbaar is.

Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.

Ook vrouwen die in verwachting zijn


moeten een gordel dragen: ook voor
hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij
een ernstig ongeval groter als ze geen
gordel dragen. Uiteraard moeten
zwangere vrouwen het onderste deel
van de gordel meer naar beneden
omleggen, zodat de gordel onder de
buik langs loopt fig. 23.
F0F0135m

F0F0250m

HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT


HOUDT
1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt.
2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet
beschadigd. Vervang de gordels ook
als de gordelspanners in werking zijn
geweest.
3) U kunt de gordels met de hand
wassen met warm water en een neutrale zeep; knijp ze uit en laat ze in
de schaduw drogen. Gebruik geen
bijtende, blekende of kleurende middelen en vermijd het gebruik van alle
chemische producten die het weefsel
kunnen aantasten.
4) Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de
oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
5) Vervang de gordels bij tekenen
van slijtage of beschadigingen.

fig. 22

fig. 23
WEGWIJS IN UW AUTO

23

KINDEREN VEILIG VERVOEREN


ATTENTIE

Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de


passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag.
Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig
letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd
op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer dus absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij
een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel
en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het
ongeluk.

Voor optimale bescherming bij een


ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden
door goedgekeurde veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in
verhouding met de rest van het
lichaam groter en zwaarder dan dat
van volwassenen, terwijl spieren en
botstructuur nog niet volledig zijn
ontwikkeld. Daarom moeten kleine
kinderen door andere systemen
beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.

F0F0212m

fig. 24

24

WEGWIJS IN UW AUTO

De resultaten van het onderzoek


over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de
Europese ECE/R44-voorschriften die
wettelijk verplicht zijn. De systemen
zijn onderverdeeld in vijf groepen:

In het Fiat Lineaccessori-programma


zijn kinderzitjes opgenomen voor elke
gewichtsgroep, die speciaal ontworpen
en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.

Groep 0

gewicht: 0-10 kg

GROEP 0 en 0+

Groep 0+

gewicht: 0-13 kg

Groep 1

gewicht: 9-18 kg

Groep 2

gewicht: 15-25 kg

Kinderen tot 13 kg moeten in wiegjes


worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling
remmen de nek niet wordt belast.

Groep 3

gewicht: 22-36 kg

Zoals u ziet is er een gedeeltelijke


overlapping tussen de groepen; daarom
zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen fig. 24.

Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven
in fig. 25, en het kind moet op zijn
beurt worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf.

Alle systemen moeten zijn voorzien


van de typegoedkeuring en van een
goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.

ATTENTIE

De afbeelding geeft uitsluitend richtlijnen voor de


montage. Monteer het zitje volgens de instructies die de fabrikant verplicht is bij te leveren.

GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9
en 18 kg kunnen naar voren gekeerd
worden vervoerd in kinderzitjes met
een kussen aan de voorkant fig. 26,
waarbij de veiligheidsgordel van de
auto zowel het kinderzitje als het
kind op zijn plaats moet houden.

F0F0216m

F0F0215m

Kinderen met een gewicht boven 36


kg of met een lengte van meer dan 1,50
m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal
de veiligheidsgordels omleggen.
fig. 25

fig. 26
WEGWIJS IN UW AUTO

25

ATTENTIE

De afbeelding geeft uitsluitend richtlijnen voor de montage. Monteer het zitje volgens de
instructies die de fabrikant verplicht is
bij te leveren.

ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die
geschikt zijn voor de
gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan
de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te
beschermen. Vanwege het gewicht
kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd
worden gemonteerd (bijvoorbeeld als
een kussen tussen het kinderzitje en
de veiligheidsgordels van de auto
wordt geplaatst). Houdt u voor de
montage strikt aan de bijgeleverde
instructies.

GROEP 2

GROEP 3

Kinderen met een gewicht tussen


15 en 25 kg kunnen direct door de
veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten
zo in de kinderzitjes worden
geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet
langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over
het bekken en niet over de buik van
het kind liggen fig. 27.

Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang


van dien aard dat de kinderen
gewoon tegen de rugleuning kunnen
steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.

ATTENTIE
De afbeelding geeft uitsluitend richtlijnen voor de
montage. Monteer het zitje volgens
de instructies die de fabrikant verplicht is bij te leveren.

WEGWIJS IN UW AUTO

Kinderen die langer zijn dan 1,50 m


kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.

F0F0214m

fig. 27

26

In fig. 28 wordt een voorbeeld


gegeven van de juiste positie van het
kind op de achterbank.

F0F0213m

fig. 28

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES


De Fiat Scudo voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:

Groep

Gewicht

Zijzitplaats voor
(Individueel/
bank met 2 zitplaatsen)

Bank met 2 zitplaatsen 1e rij middelste


stoel

Individuele stoel
2e rij

Bank met 2
zitplaatsen
2e rij - zijzitplaats

Bank met
2 zitplaatsen
2e rij - middelste
stoel

Groep 0, 0+

tot aan 13 kg

U-L

U-L

Groep 1

9 - 18 kg

U-L

U-L

U-L

Groep 2

15 - 25 kg

Groep 3

22 - 36 kg

Groep

Gewicht

Bank met 3
zitplaatsen
2e rij - zij
zitplaats

Bank met 3
zitplaatsen
2e rij - middelste
stoel

Bank met 3
zitplaatsen
3e rij - zij
zitplaats

Bank met 3
zitplaatsen
3e rij - middelste
stoel

Groep 0, 0+

tot aan 13 kg

Groep 1

9 - 18 kg

U-L

Groep 2

15 - 25 kg

Groep 3

22 - 36 kg

Legenda
U: geschikt voor Universele kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven Groepen.
X: geen enkel kinderzitje
L: geschikt voor kinderzitjes die speciaal ontworpen zijn voor de vermelde groep. Deze kinderzitjes zijn opgenomen in het Fiat
Lineaccessori-programma.
WEGWIJS IN UW AUTO

27

Hieronder zijn de richtlijnen


voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven, waaraan u
zich dient te houden:
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op n van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een
ongeval de meeste bescherming bieden.
ATTENTIE

Monteer absoluut geen


kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust
met een airbag, omdat kinderen
nooit op de voorstoel mogen reizen.

28

WEGWIJS IN UW AUTO

2) Als de airbag aan passagierszijde


buiten werking wordt gesteld, moet
altijd gecontroleerd worden of het
betreffende lampje F op het instrumentenpaneel constant brandt.
3) Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instructies.
De fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren. Bewaar de
instructies samen met het instructieboek in de auto. Monteer geen
gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
4) Controleer of de gordels goed
zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.

5) Ieder veiligheidssysteem is
bedoeld voor slechts een kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
6) Controleer altijd of de gordel
niet langs de nek van het kind loopt.
7) Zorg er tijdens de rit voor dat
het kind geen afwijkende houding
aanneemt of de gordels losmaakt.
8) Vervoer kinderen nooit in uw
armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze
bij een ongeval vast te houden.
9) Na een ongeval moet het zitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.

INSTRUMENTENPANEEL (BEHALVE UITVOERINGEN MET AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE)


A - Koelvloeistoftemperatuurmeter
B - Snelheidsmeter
C - Onderhoudsmeter en kilometerteller/dagteller - Digitaal klokje Olieniveaumeter
D - Toerenteller
E - Brandstofmeter met waarschuwingslampje voor brandstofreserve

fig. 29 - Uitvoering 2.0 16V

F0F0326m

A - Koelvloeistoftemperatuurmeter
B - Snelheidsmeter
C - Onderhoudsmeter en kilometerteller/dagteller - Digitaal klokje Olieniveaumeter
D - Toerenteller
E - Brandstofmeter met waarschuwingslampje voor brandstofreserve

fig. 30 - Uitvoering 1.9D en 2.0 JTD

F0F0252m

WEGWIJS IN UW AUTO

29

INSTRUMENTENPANEEL
(UITVOERINGEN MET AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE)
A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje voor brandstofreserve.
B - Toerenteller.
C - Snelheidsmeter.
D - Koelvloeistoftemperatuurmeter en waarschuwingslampje voor
te hoge koelvloeistoftemperatuur.
E - Controle-/waarschuwingslampjes.
fig. 31 - Uitvoering 2.0 16V

fig. 32 - Uitvoering 1.9D en 2.0 JTD

30

WEGWIJS IN UW AUTO

F0F0588m

F - Onderhoudsmeter.
G - Buitentemperatuurmeter (tripcomputer, indien aanwezig).

F0F0589m

INSTRUMENTEN (BEHALVE UITVOERINGEN MET AIRBAG


AAN PASSAGIERSZIJDE)
SNELHEIDSMETER
KILOMETERTELLER
A - Druktoets voor regelen onderhoudsmeter en het op nul zetten van
de kilometerteller.
B - LCD-display met:
1 - waarschuwingslampje onderhoudsmeter;
2 - onderhoudsmeter en kilometerteller/dagteller en olieniveaumeter;

De kilometerteller 2 bewaart de
laatst gekozen weergave in het
geheugen.
Druk op knopje A om de dagteller
op nul te zetten zodat de kilometerteller 2 drie keer knippert en 0
aangeeft.

2) na 5 seconden gaan het controlelampje 1 en het min- en maxmerkteken branden, en verschijnen


op de kilometerteller 2 gedurende
10 seconden de volgende symbolen:
6 vierkantjes: olieniveau maximaal;
1 vierkantje en 5 streepjes: olieniveau op minimum;
6 knipperende streepjes: olieniveau onder het minimum.

OLIENIVEAUMETER fig. 34

3 - digitaal klokje.
F0F0260m

fig. 33

Als u kort op knopje A drukt, kunt


u wisselen tussen de weergave van
het totaal aantal kilometers en de
dagstand.

Op de kilometerteller kan het


niveau van de motorolie grafisch
worden weergegeven. Het niveau
moet tussen het MIN- en MAXmerkteken staan.
Ga voor het meten als volgt te
werk:
1) draai bij uitgezette motor de
contactsleutel in stand M;

F0F0319m

fig. 34
WEGWIJS IN UW AUTO

31

3) als tijdens het meten de motor


wordt gestart, geeft de kilometerteller het totaal aantal kilometers aan of
de dagstand en de tijd fig. 35.
Als u op knop A-fig. 33 drukt, is
het mogelijk vooruit te lopen op de
conclusie van de meting; in dat geval
wordt de totale kilometerstand en
de tijd fig. 35 aangegeven.

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 36
Onder normale omstandigheden
staat de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter ongeveer in het midden van de schaal. Als
de wijzernaald aan het einde van de
schaal komt, betekent dit dat de
motor overbelast wordt en dat er
gas moet worden teruggenomen.
Het branden van waarschuwingslampje A duidt op een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

F0F0231m

fig. 35

32

F0F0261m

fig. 36
WEGWIJS IN UW AUTO

De wijzernaald kan ook in het rode


gebied komen, terwijl u met hoge
buitentemperaturen langzaam rijdt.
Het is in dat geval raadzaam te stoppen en de motor uit te zetten. Start
vervolgens opnieuw en trap het gaspedaal iets in.

Zet de motor uit als het


lampje ondanks de
maatregelen blijft branden, en wendt u tot de Fiatdealer.

TOERENTELLER
Uitvoeringen 2.0 16V - fig. 37
Uitvoeringen 1.9 D en 2.0 JTD fig. 38

BELANGRIJK De regeleenheid
van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het
motorvermogen zal afnemen.

BRANDSTOFMETER fig. 39
Het waarschuwingslampje A van de
reservebrandstof gaat branden, als er
nog 5 tot 7 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege tank:
door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.

Als de wijzernaald in het rode


gebied staat, betekent dit dat de
motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen
slechts kort worden aangehouden.
De motor is voorzien van een toerenbegrenzer.

F0F0327m

fig. 37

F0F0268m

fig. 38

F0F0262m

fig. 39
WEGWIJS IN UW AUTO

33

LICHTSTERKTEREGELAAR
INSTRUMENTENPANEEL
De lichtsterkteregelaar werkt bij
een draaiende motor en ingeschakelde parkeerverlichting.
De lichtsterkte kan geregeld worden met knop B-fig. 40:
als u de knop telkens kort
indrukt, verandert de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel geleidelijk;
als u de knop ingedrukt houdt,
verandert de lichtsterkte snel.

DIGITAAL KLOKJE fig. 41

Minuten instellen

Het klokje kan worden ingesteld


als de motor uitstaat en de contactsleutel in stand M staat.

Als u de uren hebt ingesteld, laat u


knopje B even los en beginnen de
minuten te knipperen.

Uren instellen

Met knopje B kunnen de minuten


op dezelfde wijze worden ingesteld
af als de uren.

Als u ten minste 3 seconden knopje B-fig. 40 indrukt, gaan de uren


knipperen.
Elke keer als u het knopje indrukt,
verspringt het klokje een eenheid.
Als u het knopje even ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch
snel door.
Als u dichtbij de juiste tijd bent,
laat u het knopje los en stelt u de
exacte tijd in door het knopje telkens in te drukken en los te laten.

F0F0263m

fig. 40

34

F0F0231m

fig. 41
WEGWIJS IN UW AUTO

Als u het knopje loslaat, worden na


5 seconden de cijfers constant weergegeven en werkt het klokje op de
normale wijze.
Als het portier aan bestuurderszijde wordt geopend, wordt het
klokje weergegeven; de weergave
dooft een minuut na het sluiten van
het portier. Als het portier aan
bestuurderszijde geopend blijft,
dooft de weergave van het klokje na
10 minuten.

ONDERHOUDSMETER
De onderhoudsmeter geeft door
middel van het waarschuwingslampje
1-fig. 42 en de kilometerteller 2, het
aantal kilometers aan waarna de
motorolie en het oliefilter vervangen
dienen te worden op basis van het
onderhoudsschema.
De onderhoudsmeter wordt alleen
weergegeven als de motor stilstaat en
de contactsleutel in stand M staat.
Werking
Draai de contactsleutel in stand M,
het waarschuwingslampje 1 gaat 5
seconden branden en op de kilometerteller 2 wordt het aantal kilometers aangegeven dat nog kan worden
afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt.

Voorbeeld fig. 43: als u de contactsleutel in stand M draait, geeft de


kilometerteller 2 gedurende 5
seconden aan dat er nog 4.800 km
kunnen worden afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilometerteller 2 zijn normale werking
en geeft het totaal aantal kilometers
of de dagstand aan fig. 44.
BELANGRIJK Wij raden u aan
direct contact op te nemen met de
Fiat-dealer bij eventuele storingen
in de werking en niet te wachten tot
de volgende onderhoudsbeurt.

F0F0220m

fig. 42

F0F0221m

fig. 43

Onderhoudsinterval < 1.000 km


Voorbeeld fig. 45: als u de contactsleutel in stand M draait, geeft de kilometerteller 2 gedurende 5 seconden
aan dat er nog 900 km kunnen worden afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt.
F0F0222m

fig. 44

F0F0223m

fig. 45
WEGWIJS IN UW AUTO

35

Na deze 5 seconden hervat de kilometerteller zijn normale werking


maar het waarschuwingslampje 1 blijft
branden en geeft aan dat er binnenkort een onderhoudsbeurt moet
worden uitgevoerd. De kilometerteller 2 geeft het totaal aantal kilometers
of de dagstand aan fig. 46.

Onderhoudsinterval
overschreden fig. 47
Als u de sleutel in stand M draait,
gaan het waarschuwingslampje 1 en de
kilometerteller 2 5 seconden branden.
Voorbeeld: de onderhoudsbeurt is al
300 km overschreden. De onderhoudsbeurt moet zo snel mogelijk
worden uitgevoerd.
Op de kilometerteller 2 wordt het
aantal overschreden kilometers aangegeven, voorafgegaan door het minteken .

F0F0224m

fig. 46

36

BELANGRIJK Als het maximale


tijdsinterval tussen twee olieverversingsbeurten (18 maanden) is bereikt
voor de vastgestelde kilometerstand,
gaat het waarschuwingslampje 1-fig.
49 branden en geeft de kilometerteller 2 0 aan.

F0F0225m

fig. 47
WEGWIJS IN UW AUTO

Als de contactsleutel in stand M


wordt gedraaid, blijft het waarschuwingslampje 1-fig. 48 5 seconden
branden en geeft de kilometerteller 2
het totaal aantal kilometers of de dagstand aan.

F0F0226m

fig. 48

Configuratieprocedure

Onderhoudsinterval

De onderhoudsmeter is ingesteld op
normale gebruiksomstandigheden van
de auto.

Als u het onderhoudsinterval wilt


veranderen, moet u de contactsleutel
in stand S draaien, knopje A-fig. 50
indrukken en ingedrukt houden en
vervolgens de contactsleutel in stand
M: draaien: het aantal nog af te leggen
kilometers tot de volgende
onderhoudsbeurt begint te knipperen.

Als de auto onder zware of zeer


zware gebruiksomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld: trekken van
aanhangers, stoffige wegen, veel korte
ritten met temperaturen onder nul of
lange ritten bij lage snelheden), dan
moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema
staat aangegeven.

Als u het knopje A onmiddellijk weer


loslaat, verschijnt op de kilometerteller 2-fig. 51 het onderhoudsinterval.
Door het knopje telkens kort in te
drukken, verschijnt er een menu waarin u het gewenste onderhoudsinterval
kunt instellen:

F0F0227m

fig. 49

a) voor de uitvoeringen 1.9 D:


iedere 15.000 km bij normaal gebruik;
iedere 10.000 km bij gebruik onder
zware omstandigheden;
iedere 7.500 km bij gebruik onder
zeer zware omstandigheden.
b) voor de uitvoeringen 2.0 16V en
2.0 JTD:
iedere 30.000 km bij normaal gebruik;
iedere 15.000 km bij gebruik onder
zware omstandigheden;
iedere 10.000 km bij gebruik onder
zeer zware omstandigheden.

F0F0264m

fig. 50

F0F0230m

fig. 51
WEGWIJS IN UW AUTO

37

Als het gewenste onderhoudsinterval op het display verschijnt, moet u


10 seconden knopje A indrukken en
gaat het gekozen interval 10 seconden
knipperen.
Als de cijfers op de kilometerteller
2-fig. 51 constant gaan branden, moet
u het knopje loslaten om de waarde te
bevestigen.

Op nul zetten
BELANGRIJK De Fiat-dealer zet
de onderhoudsmeter na iedere olieverversingsbeurt op nul.
Om de onderhoudsmeter op nul te
zetten, moet u de contactsleutel in
stand S draaien, knopje A-fig. 50 indrukken en ingedrukt houden.

F0F0229m

fig. 52

38

F0F0228m

fig. 53
WEGWIJS IN UW AUTO

Als u de sleutel in stand M draait,


gaat het aantal kilometers tot de volgende olieverversingsbeurt knipperen.
Houd knopje A-fig. 50 10 seconden
ingedrukt; na deze 10 seconden geeft
de kilometerteller =0 aan fig. 53
en dooft het waarschuwingslampje 1fig. 52.

INSTRUMENTEN (UITVOERINGEN MET


AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE)
SNELHEIDSMETER
KILOMETERTELLER
ONDERHOUDSMETER fig. 54
A - Snelheidsmeter.

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 55

KILOMETERTELLER TOTAAL
Gewoonlijk geeft het display B-fig.
54 het totaal aantal afgelegde kilometers aan.

B - Onderhoudsmeter/Kilometerteller (totaal- of dagstand).

DAGTELLER

C - Druktoets voor configuratie en


het op nul zetten van het instrument.

Druk op knopje C-fig. 54 om de


dagstand op het display weer te geven.
Druk op knopje C om de dagteller
op nul te zetten.

F0F0574m

F0F0575m

Onder normale omstandigheden


staat de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter ongeveer in het
midden van de schaal. Als de wijzernaald in de buurt van het rode gebied
komt, betekent dit dat de motor overbelast wordt en dat er gas moet worden teruggenomen.
Het branden van waarschuwingslampje B duidt op een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
De wijzernaald kan ook in het rode
gebied komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het
is in dat geval raadzaam te stoppen en
de motor uit te zetten. Start vervolgens opnieuw en trap het gaspedaal
iets in.
Zet de motor uit als het
lampje ondanks de maatregelen blijft branden, en
wendt u tot de Fiat-dealer.

fig. 54

fig. 55
WEGWIJS IN UW AUTO

39

BRANDSTOFMETER fig. 56
Het waarschuwingslampje A van de
reservebrandstof gaat branden, als er
nog 5 tot 7 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege tank:
door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
OLIENIVEAUMETER fig. 57
Onder normale rij-omstandigheden
bevindt de wijzernaald zich aan de
linkerzijde en is de meter gedoofd.
Als de contactsleutel in stand A of M
staat, gaat de meter 2 of 3 seconden
branden en geeft het olieniveau in het
motorcarter aan.

Als de wijzernaald in het rode gebied


staat en het waarschuwingslampje
knippert ongeveer 15 seconden, dan
is het olieniveau onder de minimum
waarde gezakt en moet er olie worden bijgevuld.
TOERENTELLER
Als de wijzernaald in het rode gebied
staat, betekent dit dat de motor met
extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen slechts kort
worden aangehouden.

40

1 - Toerenteller bij benzine-uitvoeringen fig. 58.


2 - Toerenteller bij dieseluitvoeringen fig. 59.

fig. 58

F0F0577m

fig. 57
WEGWIJS IN UW AUTO

F0F0578m

De motor is voorzien van een toerenbegrenzer.

F0F0576m

fig. 56

BELANGRIJK De regeleenheid van


de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als
de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen
zal afnemen.

F0F0579m

fig. 59

ONDERHOUDSMETER fig. 60
De onderhoudsmeter geeft door
middel van het waarschuwingslampje
1 en de kilometerteller 3, het aantal
kilometers aan waarna de motorolie
en het oliefilter vervangen dienen te
worden op basis van het onderhoudsschema.

Gebruik uitsluitend motorolie met de voorgeschreven specificaties (zie


Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen in het
hoofdstuk Technische gegevens). Hierdoor worden de in
het onderhoudsschema aangegeven intervallen gegarandeerd.

1 - Waarschuwingslampje onderhoudsmeter.

Werking

2 - Druktoets voor configuratie en


het op nul zetten van het instrument.
3 - Kilometerteller.

F0F0581m

Draai de contactsleutel in stand M,


het waarschuwingslampje 1-fig. 61
gaat 5 seconden branden en op het
display 2-fig. 61 wordt het aantal
kilometers aangegeven dat nog kan
worden afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt.

Onderhoudsinterval na of voor
1000 km
Als u de contactsleutel in stand M
draait, wordt het aantal kilometers
aangegeven dat nog kan worden afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt.
Als u de contactsleutel in stand M
draait geeft het display 2-fig. 61 na
5 seconden het totaal aantal kilometers of de dagstand aan; het waarschuwingslampje 1-fig. 61 blijft branden als de onderhoudsinterval voor
1000 km is en dooft bij onderhoudsintervallen na 1000 km.

Als u de contactsleutel in stand M


draait, geeft het display 2-fig. 61 na 5
seconden het totaal aantal kilometers
of de dagstand aan.

F0F0582m

BELANGRIJK Wij raden u aan direct contact op te nemen met de


Fiat-dealer bij eventuele storingen in
de werking en niet te wachten tot de
volgende onderhoudsbeurt.

fig. 60

fig. 61
WEGWIJS IN UW AUTO

41

Onderhoudsinterval
overschreden

Configuratieprocedure

Als u de sleutel in stand M draait, gaan


het waarschuwingslampje I en het display 2-fig. 62 5 seconden knipperen.
Op het display wordt het aantal overschreden kilometers aangegeven, voorafgegaan door het minteken.
Als u de contactsleutel in stand M
draait, blijft het waarschuwingslampje
1-fig. 63 5 seconden branden en geeft
het display 2 het totaal aantal kilometers of de dagstand aan.
BELANGRIJK Als het maximale
tijdsinterval tussen twee olieverversingsbeurten (18 maanden) is bereikt
voor de vastgestelde kilometerstand,
gaat het waarschuwingslampje 1-fig. 63
branden en geeft het display 2 0 km aan.

Als de auto onder zware of zeer


zware gebruiksomstandigheden wordt
gebruikt, moet het onderhoudsschema bijzondere omstandigheden
worden toegepast met kortere onderhoudsintervallen.
1 - Onderhoudsinterval
Als u het onderhoudsinterval wilt
veranderen, moet u de contactsleutel
in stand S draaien, knopje 1-fig. 64 indrukken en ingedrukt houden en vervolgens de contactsleutel in stand M
draaien: het aantal nog af te leggen kilometers tot de volgende onderhoudsbeurt of het aantal kilometers waarmee het onderhoudsinterval is overschreden, begint te knipperen.

F0F0583m

fig. 62

42

Door knopje 1-fig. 64 telkens kort


in te drukken, kunt u het gewenste onderhoudsinterval instellen:
iedere 30.000 km / 12.500 mijl bij
normaal gebruik;
iedere 15.000 km / 10.000 mijl bij
gebruik onder zware omstandigheden.

F0F0584m

fig. 63
WEGWIJS IN UW AUTO

Als u knopje 1-fig. 64 onmiddellijk


weer loslaat, verschijnt op het display
het onderhoudsinterval.

F0F0585m

fig. 64

Als het gewenste onderhoudsinterval op het display verschijnt, moet u


10 seconden knopje 1-fig. 64 indrukken (de gekozen interval knippert
10 seconden).
Laat het knopje los zodra het display
niet meer knippert.

2 - Op nul zetten

Buitentemperatuur fig. 67

Om de onderhoudsmeter op nul te
zetten, moet u de contactsleutel in
stand S zetten en knopje 1-fig. 65 indrukken en ingedrukt houden. Draai
de contactsleutel in stand M; houd
knopje 1-fig. 66 ingedrukt; na 10 seconden is het display op nul gezet en
dooft het waarschuwingslampje 2.

Als de buitentemperatuur tussen


3C en +5C ligt, knippert het symbool C om aan te geven dat er kans
is op gladheid.

BELANGRIJK De Fiat-dealer zet


de onderhoudsmeter na iedere olieverversingsbeurt op nul.

F0F0586m

fig. 65

F0F0587m

fig. 66

F0F0603m

fig. 67
WEGWIJS IN UW AUTO

43

CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
De lampjes branden in de volgende
gevallen:

RICHTINGAANWIJZERS
(knipperend) (groen)

Als u de hendel van de


richtingaanwijzers (pijlen)
bedient.
BUITENVERLICHTING
(groen)

Als de buitenverlichting is ingeschakeld.


DIMLICHT (groen)

Als de buitenverlichting en
het dimlicht zijn inge-

schakeld.
GROOTLICHT
(blauw)

Als het grootlicht is ingeschakeld.


44

WEGWIJS IN UW AUTO

DEFECT IN HET ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) (geel)

Als het ABS niet goed werkt. Het


conventionele remsysteem blijft
werken. Wendt u echter zo spoedig
mogelijk tot de Fiat-dealer.

ATTENTIE

De auto is uitgerust met


een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes j en s x
gaan branden, dan is er een storing
in het EBD-systeem; in dat geval
kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren
waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het
systeem te laten controleren.

ATTENTIE

Als bij een draaiende motor


alleen het waarschuwingslampje j gaat branden, dan is er
een storing in het ABS-systeem. In
dat geval werkt het conventionele
remsysteem op de normale manier,
terwijl geen gebruik wordt gemaakt
van het anti-blokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook
de werking van het EBD-systeem
verminderen. Ook in dit geval raden
wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer te rijden, om het systeem te
laten controleren.

VERSLETEN REMBLOKKEN VOOR


(geel)

Als de remblokken voor versleten


zijn. Laat ze vervangen en laat ook de
achterremmen controleren.

STORING IN AIRBAG (geel)

Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand M


draait, gaat het lampje branden. Na het
starten van de motor moet het lampje
doven. Het lampje gaat eerst branden
om de juiste werking ervan aan te geven.

AIR
BAG

BRANDSTOFRESERVE (geel)

Als er nog 5 tot 7 liter


brandstof in de tank aanwezig is.

STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD)


(alleen benzine-uitvoeringen)
(geel)

Als het systeem niet goed


werkt.

Als u de contactsleutel
in stand M draait, gaat het
lampje branden. Na ongeveer 6 seconden moet het
lampje doven. Als het lampje niet
gaat branden, blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, zet
dan onmiddellijk de motor uit en
wendt u tot de Fiat-dealer.

Als het lampje blijft branden of tijdens


het rijden gaat branden:
1. Constant branden - duidt op
een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat
schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt,
de prestaties verminderen, de auto
slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te
rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.

Het lampje dooft als de storing


verdwijnt. De storing wordt door het
systeem in het geheugen opgeslagen.
2. Knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator
(zie eobd-systeem in dit hoofdstuk).
Als het lampje knippert, moet het
gaspedaal worden losgelaten zodat de
motor met lage toerentallen draait en
het lampje niet meer knippert; u kunt
met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot
het opnieuw gaan knipperen van het
lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.

Als u de contactsleutel
in stand M draait en het
lampje B gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u
dan zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.

WEGWIJS IN UW AUTO

45

VOORGLOEI-INSTALLATIE (dieseluitvoeringen)

(geel)
Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden. Het
lampje dooft als de voorgloeibougies
de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.
STOP

STOP
(rood)

Dit lampje gaat gelijktijdig


branden als n van de overige waarschuwingslampjes brandt.

ACCU
WORDT
NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)

Als er een defect is in het laadcircuit


van de dynamo. Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje
branden. Het moet doven nadat de
motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets later dooft.

HANDREM AANGETROKKEN/TE LAAG


REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)

In vier gevallen:
als de contactsleutel in stand A
staat, blijft het lampje gedoofd,
onafhankelijk van de stand van de
handrem;
als de contactsleutel bij uitgezette
motor in stand M staat, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel
branden, onafhankelijk van de stand
van de handrem;
als de contactsleutel bij draaiende
motor in stand M staat, gaat het
lampje, afhankelijk van de stand van de
handrem, wel of niet branden;
tegelijkertijd met lampje j om
een storing aan te geven in de elektronische remdrukverdeling EBD.

46

WEGWIJS IN UW AUTO

TE LAGE MOTOROLIEDRUK

(rood)
Als de motoroliedruk onder de normale waarde zakt.

TE HOGE KOELVLOEISTOF-TEMPERATUUR (rood)

Als de temperatuur van de koelvloeistof de maximum waarde overschrijdt.

Als u de contactsleutel in stand M


draait, gaat het lampje branden. Het
moet doven nadat de motor is gestart.

TE LAAG KOELVLOEISTOFNIVEAU (rood)

Als het koelvloeistofniveau onder het


minimumniveau is gedaald.
ATTENTIE

Als het lampje gaat branden tijdens het rijden, zet


dan de motor uit en wendt u tot de
Fiat-dealer.

STORING IN
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(rood)

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat in de volgende gevallen branden:


1. Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden. Het
moet doven nadat de motor is gestart.

Als de motor stationair draait, kan


het voorkomen dat het lampje iets later dooft.
Als de motor zwaar belast is, kan het
lampje gaan knipperen als de motor
stationair draait. Het moet doven zodra u iets gas geeft.

2. Constant branden: duidt op een te


hoge olietemperatuur in de elektronisch geregelde automatische versnellingsbak. Het is raadzaam de auto stil
te zetten met stationair draaiende motor en geleidelijk gas te geven voor een
snellere afkoeling, totdat het lampje
dooft.
3. Knipperend: duidt op een storing
in de elektronisch geregelde automatische versnellingsbak.
Wendt u zo spoedig mogelijk tot de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om de
storing te laten verhelpen.

WEGWIJS IN UW AUTO

47

F0F0572m

VERWARMING EN VENTILATIE
A - Verstelbaar luchtrooster zijkant.
B - Uitstroomopening voor ontwasemen of ontdooien van de zijruiten
voor.
C - Uitstroomopening voor ontwasemen of ontdooien van de voorruit.
D - Bovenste luchtrooster in het
midden.
E - Verstelbaar luchtrooster in het
midden.
F - Uitstroomopeningen aan de
zijkant.
G - Uitstroomopening middenonder.

fig. 68

48

WEGWIJS IN UW AUTO

VERSTELBARE EN REGELBARE LUCHTROOSTERS fig.


69-70-71
De roosters kunnen naar boven en
naar beneden gekanteld worden.
A - Knop voor het regelen van de
luchtopbrengst:
draai in stand rooster open

B - Regelschuif voor het richten van


de luchtstroom.
C - Vaste uitstroomopening voor zijruiten fig. 69.
BELANGRIJK De verstelbare
luchtroosters in het midden fig. 7071 zijn alleen aanwezig op bepaalde
uitvoeringen.
F0F0035m

draai in stand rooster dicht.

VERWARMING
EN VENTILATIE
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 72
A - Schuif om het recirculatiesysteem in te schakelen, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
B - Schuif voor de luchtverdeling.
C - Schuif voor het inschakelen van
de aanjager.
D - Schuif voor de regeling van de
luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).

fig. 70
F0F0573m

F0F0034m

fig. 69

fig. 71

F0F0011m

fig. 72
WEGWIJS IN UW AUTO

49

VERWARMING
1) Schuif voor de luchttemperatuur:
in het rode vlak.
2) Schuif voor de aanjager: op de
gewenste snelheid.
3) Schuif voor de luchtverdeling:
in stand K voor verwarming van de
beenruimte en ontwaseming van de
voorruit.
in stand H voor verwarming van de
beenruimte van de inzittenden.
in stand J voor verwarming van de
hoofdruimte van de inzittenden.
4) Schuif voor de recirculatie (indien
aanwezig): zet de schuif in stand I
voor een snellere verwarming, waarbij alleen de lucht in het interieur circuleert.
Voor een snelle verwarming van de
beenruimte moeten de bovenste
luchtroosters gesloten zijn.

50

WEGWIJS IN UW AUTO

EXTRA VERWARMING
(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met een extra
verwarming, waardoor de motor bij
koud weer sneller op bedrijfstemperatuur komt en in het interieur sneller een comfortabele temperatuur
wordt bereikt.
De extra verwarming werkt bij een
draaiende motor als de buitentemperatuur lager is dan 10C en de motor
nog niet de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
BELANGRIJK Als de motor stationair draait en de auto stilstaat, dan
kunnen er verbrandingsresten (rook
en geur) waarneembaar zijn uit de uitlaat van de extra verwarming: deze uitlaat bevindt zich onder het rechter
voorspatbord.

SNELLE ONTWASEMING
EN/OF ONTDOOIING
Achterruiten
Druk op knop ( (indien aanwezig).
Zodra de achterruiten ontwasemd
zijn, is het raadzaam de verwarming
weer uit te schakelen.
Voorruit en zijruiten
1) Schuif voor de luchttemperatuur:
in het rode vlak.
2) Schuif voor de aanjager: schakel
de maximale snelheid in.
3) Schuif voor de luchtverdeling: in
stand -.
4) Schuif voor de luchtrecirculatie in
stand L, waarbij lucht van buiten
binnenkomt.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan
een stand gekozen worden waarbij het
zicht optimaal blijft.

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met handbediende airconditioning, wordt het ontwasemen van de
ruiten versneld door naast de bovengenoemde instellingen ook knop
E-fig. 74 in te drukken.
VENTILATIE
1) Zij- en middenroosters: geheel
open.
2) Schuif voor de luchttemperatuur:
in het blauwe vlak.

RECIRCULATIE (indien
aanwezig)
Als de schuif in stand I A-fig. 73
staat, circuleert alleen de lucht in het
interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels enz.).
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als
u met meer personen in de auto zit.

AIRCONDITIONING,
HANDBEDIEND
(indien aanwezig)
BEDIENINGSKNOPPEN fig.
73-74
A - Schakelaar om het recirculatiesysteem in te schakelen.
B - Schuif voor de luchtverdeling.
C - Schuif voor het inschakelen van
de aanjager.

3) Schuif voor de luchtverdeling: in


stand L

D - Schuif voor de regeling van de


luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).

4) Schuif voor de aanjager: op de


gewenste snelheid.
5) Schuif voor de luchtverdeling: in
stand J.
F0F0011m

fig. 73

F0F0039m

fig. 74
WEGWIJS IN UW AUTO

51

E - Schakelaar om de handbediende
airconditioning in- en uit te schakelen.
Als u deze schakelaar indrukt, schakelt
tevens de aanjager automatisch in op
stand 1.

AIRCONDITIONING
(KOELING)

BELANGRIJK Als u het recirculatiesysteem inschakelt, koelt de lucht


bij zomerse temperaturen sneller af.
Ook is dit systeem bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de
file, in tunnels enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten
werken, vooral niet als u met meer
personen in de auto zit.

2) Airconditioning: druk op schakelaar E-fig. 74.

1) Schuif voor de luchttemperatuur:


in het blauwe vlak.

3) Schuif voor de aanjager: op de


gewenste snelheid.
4) Schuif voor de luchtverdeling: in
stand J
Voor een gematigde koeling: verhoog
de temperatuur en verlaag de snelheid
van de aanjager.
Schakel de airconditioning niet in
voor het verwarmen en ventileren,
maar gebruik daarvoor de basisfuncties van het verwarmings- en ventilatiesysteem (zie vorige hoofdstuk).

Het systeem gebruikt


koelmiddel R134a. Bij
lekkage is dit middel niet
schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval het middel
R12, omdat dit middel de componenten van de auto kan beschadigen.

HENDELS AAN
HET STUUR
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de
meeste onderdelen van de buitenverlichting.
Als het niet nodig is de buitenverlichting te laten branden, moet u,
voordat u de auto verlaat, controleren
of de hendel in stand 0 staat. Hierdoor
voorkomt u dat de accu ontlaadt.
Als bij uitgenomen contactsleutel de
buitenverlichting nog brandt, klinkt er
een akoestisch waarschuwingssignaal.

F0F0154m

BELANGRIJK De airconditioning
kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de
lucht droger wordt. Zet hiervoor de
bedieningsknoppen op ontwasemen
en schakel de airconditioning in door
op schakelaar E te drukken.

fig. 75

52

WEGWIJS IN UW AUTO

Claxon fig. 75

Dimlicht fig. 77

Grootlichtsignaal fig. 79

Druk in de richting van de pijl om te


claxonneren.

Draai de schakelaar van stand 6 in


stand 2 1.

Trek de hendel naar het stuur (stand


zonder vergrendeling).

Buitenverlichting fig. 76

Op het instrumentenpaneel gaat het


controlelampje 2 branden.

Draai de draaiknop van stand 0 in


stand 6. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje 6 branden.

Grootlicht fig. 78

Bij het openen van n van de portieren en bij uitgenomen sleutel, hoort
u een akoestisch signaal als de buitenverlichting nog is ingeschakeld. Het
akoestische signaal houdt op als u de
verlichting uitschakelt, de portieren
sluit of als u de motor start.

Trek de hendel in de richting van het


stuur, als de schakelaar reeds in stand
2 1 staat.

F0F0157m

Op het instrumentenpaneel gaat het


controlelampje 1 branden.
Het grootlicht dooft als u de hendel
nogmaals naar het stuur trekt.

fig. 78
F0F0156m

F0F0155m

fig. 76

fig. 77

F0F0158m

fig. 79
WEGWIJS IN UW AUTO

53

Mistlampen voor
(indien aanwezig) fig. 80
Ga voor het inschakelen van de mistlampen voor als volgt te werk:
draai knop A in stand dimlicht ingeschakeld;
draai knop B in stand 5 mistlampen voor ingeschakeld.

Mistachterlicht fig. 80
Ga voor het inschakelen van het
mistachterlicht als volgt te werk:
draai knop A in stand 6, buitenverlichting ingeschakeld;
draai knop B in stand 4, mistachterlicht ingeschakeld.
Het mistachterlicht schakelt automatisch uit als u de motor uitzet of de
verlichting uitschakelt. Als u bij nog ingeschakeld mistachterlicht de motor
weer start, gaat het mistachterlicht automatisch weer branden.

BELANGRIJK Het mistachterlicht


kan hinderlijk zijn voor de weggebruikers achter u. Doof daarom bij
stukken met goed zicht het mistachterlicht.
Richtingaanwijzers (pijlen)
fig. 81
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwijzer ingeschakeld
naar beneden - linker richtingaanwijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje R of E knipperen.

F0F0152m

fig. 80

54

WEGWIJS IN UW AUTO

F0F0159m

fig. 81

De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.

HENDEL RECHTS

Als u kort richting aan wilt geven


(wisselen van rijbaan), druk de hendel
dan iets naar boven of naar beneden
zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.

Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand A staat.

Ruitenwissers/-sproeiers fig. 82

Als u de hendel naar het stuur trekt


fig. 83 , schakelen de ruitensproeiers
en de eventuele koplampsproeiers (als
het dim- of grootlicht brandt) in, en
werken de ruitenwissers enige slagen.

Bediening:
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld.
1 - Interval wissen.
2 - Langzaam continu wissen.
3 - Snel continu wissen.
4 - Tijdelijk langzaam continu wissen:
als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand 0 en schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.

F0F0010m

fig. 82

F0F0042m

fig. 83
WEGWIJS IN UW AUTO

55

BEDIENINGSORGANEN

WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN

DRUKKNOPPEN fig. 84
Deze vindt u boven de versnellingspook.
Knop A werkt alleen bij een draaiende
motor.
Als u een knop indrukt, gaat op de knop
zelf een lampje branden.
A - Inschakelen van de achterruitverwarming (indien aanwezig). Deze
schakelt na 12 minuten automatisch uit
B - In-/uitschakelen van de waarschuwingsknipperlichten.
Afhankelijk van de uitvoering bevindt
zich onder het linker luchtrooster de
knop voor het inschakelen van de stoelverwarming.

Druk op knop B-fig. 84. De waarschuwingsknipperlichten werken onafhankelijk van de stand van de contactsleutel.
Als dit systeem is ingeschakeld, knipperen de lampjes R E op het instrumentenpaneel en het rode lampje op
de knop zelf.
Druk de knop nogmaals in om het
systeem uit te schakelen.

56

KOPLAMPVERSTELLING
fig. 85

Zie voor het instellen van de koplamphoogte de paragraaf Koplampen


afstellen.
F0F0043m

fig. 85
WEGWIJS IN UW AUTO

Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is


afhankelijk van de verkeersvoorschriften in het land waarin u rijdt.
U dient zich aan de voorschriften te
houden.

De bedieningsknop bevindt zich op


het dashboard onder het linker luchtrooster.

F0F0040m

fig. 84

ATTENTIE

CRUISE-CONTROL
(indien
aanwezig)
Dit elektronische systeem maakt het
mogelijk een constante, vooraf ingestelde kruissnelheid aan te houden,
zonder het gaspedaal te bedienen. De
ingestelde snelheid moet hoger zijn
dan 40 km/h.
Dit systeem bestaat uit:
knop A-fig. 86 om het systeem in
of uit te schakelen;
hendel B-fig. 87 om de ingestelde snelheid te verhogen, te verlagen
of te wissen.
F0F0300m

fig. 86

Opslaan van een snelheid: (alleen


in de vierde of vijfde versnelling en bij
een snelheid boven de 40 km/h): als u
hendel B in stand 1 of 2 zet, wordt de
huidige snelheid van de auto aangehouden en opgeslagen. De ingestelde snelheid kan, indien nodig,
verhoogd worden door op het gaspedaal te trappen (bijv. bij inhalen); zodra u het pedaal weer loslaat, wordt
de opgeslagen snelheid weer aangehouden.
Handmatig verhogen of verlagen
van de snelheid met de hendel:
houd bij ingeschakelde cruise-control
de hendel tijdens de rit iets langer in
stand 1 om de snelheid te verhogen of
in stand 2 om de snelheid te verlagen
met 2 km/h; als u de hendel loslaat,
wordt de nieuwe snelheid gehandhaafd
en opgeslagen.

F0F0302m

Systeem uitschakelen: zet de hendel kort in stand 3 (naar het stuur).


Het systeem schakelt ook uit als u het
rem- of koppelingspedaal intrapt.
Oproepen van een opgeslagen
snelheid: zet na het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal of na uitschakeling van het systeem met hendel in stand 3, de hendel kort in stand
1 of 2 om de laatst opgeslagen
snelheid op te roepen; om de nieuwe
snelheid in te stellen de hendel iets langer in stand 1 of 2 plaatsen.
Wissen van een snelheid: druk voor
het wissen van alle opgeslagen snelheden op knop A-fig. 86.
BELANGRIJK Gebruik de cruisecontrol uitsluitend als de verkeersomstandigheden of het wegdek een
constante snelheid toelaten.

fig. 87
WEGWIJS IN UW AUTO

57

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR

ATTENTIE

Deze veiligheidsschakelaar springt


omhoog bij een ongeval, waardoor de
toevoer van brandstof wordt gestopt
en de motor afslaat.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand S om te voorkomen
dat de accu ontlaadt.

Als u na een ongeval een


brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem
lekt, druk dan de schakelaar niet
weer terug, zodat brand wordt
voorkomen.

Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop A in de motorruimte om de brandstoftoevoer
weer te herstellen.
fig. 88 uitvoeringen 2.0 16V - 2.0 JTD
16V

fig. 89 uitvoeringen 1.9 D - 2.0 JTD


8V
F0F0330m

fig. 88

58

F0F0207m

fig. 89
WEGWIJS IN UW AUTO

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen
(het schakelschema staat op de knop
van de pook).
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht met een
draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen
dat de tandwielen beschadigen.

U zet de pook vanuit de vrijstand op


de volgende wijze in achteruit (R):
Trek bij de JTD-uitvoeringen de
schuifring A-fig. 90 onder de knop
omhoog en verplaats de pook naar
links en vervolgens naar achteren.
Verplaats bij de benzine-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens
naar achteren fig. 91.

ATTENTIE

Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen.
Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen.
Let erop dat de vloermatten niet
zijn dubbelgevouwen en zo de slag
van de pedalen kunnen beperken.

F0F0559m

fig. 90

F0F0041m

ELEKTRONISCH
GEREGELDE
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
De automatische versnellingsbak beschikt over vier versnellingen vooruit
plus een achteruit. De zelflerende
elektronische regeling past het
schakelprogramma automatisch aan
aan de rijstijl van de bestuurder, de rijomstandigheden en de lading van de
auto.
BELANGRIJK Lees alle informatie
op deze en de volgende paginas zorgvuldig door, zodat u voordat u met de
auto gaat rijden, op de hoogte bent
van de juiste werking van onder andere het beveiligingssysteem Shift-lock,
waarmee de automatische transmissie
is uitgerust.

fig. 91
WEGWIJS IN UW AUTO

59

SELECTORHENDEL fig. 92

STANDEN VAN DE
SELECTORHENDEL

P = Parkeren.
R = Achteruit rijden.

Vooruit rijden, waarbij automatisch uit de vier versnellingen


wordt gekozen (D)

N = Vrijstand.
D = Vooruit rijden, waarbij automatisch uit de vier versnellingen wordt
gekozen.
M = Sequentile werking.
+ = Opschakelen naar een hogere
versnelling bij sequentile werking.
= Terugschakelen naar een lagere versnelling bij sequentile werking.

F0F0566m

U gebruikt stand D binnen en buiten de bebouwde kom.


Voor de verplaatsing
van de hendel van stand P
naar D (PD), van N
naar D (ND) en van R naar D
(RD) moet de auto stilstaan,
de motor stationair draaien en
het rempedaal zijn ingetrapt.

Vrijstand (N)
Deze stand komt overeen met de
vrijstand van een handgeschakelde versnellingsbak.

fig. 92

60

WEGWIJS IN UW AUTO

Om de hendel vanuit N
te verplaatsen, moet de
voet van het gaspedaal
worden genomen, de motor stationair draaien en de instructies
en waarschuwingen in het hoofdstuk Motor starten worden
aangehouden.
Met de hendel in stand N kan de
motor gestart worden.
Achteruit rijden (R)

Deze stand kan alleen


worden gekozen als de
auto stilstaat, de motor
stationair draait en het gaspedaal
volledig is losgelaten. Houdt u
aan de instructies en waarschuwingen die in het hoofdstuk
Motor starten vermeld staan.

Met de hendel in stand R kan de


motor niet gestart worden.
Parkeren (P)
In stand P worden de aangedreven
wielen mechanisch geblokkeerd.
Deze stand kan alleen worden gekozen als de auto stilstaat en de handrem
eventueel is aangetrokken. Houdt u
aan de instructies en waarschuwingen
die in het hoofdstuk Motor starten
vermeld staan.
BELANGRIJK Als de selectorhendel niet goed is geplaatst, knippert op het display de laatst ingeschakelde stand.

MOTOR STARTEN
ATTENTIE

Het is gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.

ATTENTIE

Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit


aan als de motor draait.

Als de motor bij de eerste poging


niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand S voordat u opnieuw
start.
Als met de contactsleutel in stand M
het controlelampje samen met het
waarschuwingslampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
S te draaien en vervolgens weer in
stand M; als het lampje nog steeds blijft
branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand M staan als de
motor stilstaat.

1) Controleer of de handrem is aangetrokken en de selectorhendel in


stand P of N staat: de motor kan uitsluitend gestart worden als de hendel
in n van deze standen staat.
2) Draai de contactsleutel in stand
D zonder het gaspedaal in te trappen.

WEGWIJS IN UW AUTO

61

WEGRIJDEN MET DE AUTO


Houd bij een stationair draaiende
motor de auto op zijn plaats door het
rempedaal in te trappen.
Kies de gewenste stand.
Geef geleidelijk gas; de auto gaat
nu rijden en de versnellingsbak
schakelt, afhankelijk van de gekozen
stand, automatisch de juiste versnelling in.

De selectorhendel kan
uitsluitend uit stand P
worden verplaatst als de
contactsleutel in stand M staat en
het rempedaal is ingetrapt
(beveiligingssysteem Shift-lock).
Verplaats de hendel A-fig. 93 in
de richting van de pijl.
Als de contactsleutel in stand M
staat, wordt telkens als de hendel verplaatst wordt, de gekozen stand weergegeven op het digitale display fig. 94
op het instrumentenpaneel.

F0F0567m

fig. 93

62

Verplaats de hendel vanuit stand D


naar rechts:
verplaats de hendel naar +:
opschakelen.
verplaats de hendel naar : terugschakelen.
De ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven op het display fig. 95 en
iedere mogelijke fout wordt uitgesloten door de continue controle van de
regeleenheid, die alleen een lagere versnelling inschakelt als het toerental van
de motor dit toelaat.

F0F0568m

fig. 94
WEGWIJS IN UW AUTO

SEQUENTILE WERKING

F0F0569m

fig. 95

Bij de sequentile werking functioneert de elektronisch geregelde versnellingsbak als een versnellingsbak
met vaste overbrengingsverhoudingen
die sequentieel worden gekozen.
De regeleenheid schakelt echter automatisch op of terug als het motortoerental boven of onder een vastgestelde limiet komt.
AUTOMATISCHE WERKING
Bij sequentile werking is het onder
alle rij-omstandigheden mogelijk stand
D te kiezen.
De elektronische regeleenheid kiest
de optimale overbrengingsverhouding
op basis van de snelheid van de auto
en de motorbelasting (gaspedaalstand).

Als de motor licht belast wordt,


kiest de versnellingsbak een hogere
versnelling, waardoor het brandstofverbruik beperkt is. Als door het intrappen van het gaspedaal geleidelijk
meer vermogen van de motor wordt
gevraagd, kiest de versnellingsbak een
lagere versnelling, waardoor de prestaties (acceleratie) toenemen: in dit geval neemt het brandstofverbruik toe.
De maximale acceleratie wordt bereikt door het gaspedaal tot voorbij
het zware punt in de slag in te trappen,
waardoor het kick-down-mechanisme
wordt bediend. Hierdoor kan de auto
zijn maximale prestaties (acceleratie)
leveren maar neemt het brandstofverbruik toe.
BELANGRIJK Gebruik de kickdown niet als u op wegen rijdt met
weinig grip (sneeuw, ijs, enz.).

SCHAKELPROGRAMMA
KIEZEN
(knop A-fig. 96 ingedrukt)
Deze stand wordt aangeraden als
het wegdek weinig grip biedt (sneeuw,
ijs, enz.). Voor het wegrijden wordt de
tweede versnelling gebruikt. Dit programma kan alleen ingeschakeld worden als de selectorhendel in stand D
staat.
Als het programma is ingeschakeld,
brandt het lampje B-fig. 97 op het display. Als u de hendel vanuit D verplaatst, wordt het programma automatisch uitgeschakeld.
BELANGRIJK Het programma
kan worden ingeschakeld door knop
A in te drukken. Dit kan ook tijdens
het rijden mits de snelheid lager is dan
45 km/h.
F0F0570m

fig. 96
WEGWIJS IN UW AUTO

63

STORING IN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK


Als er een storing is in de automatische
versnellingsbak gaat het lampje t
branden/knipperen en gaat eventueel ook
het lampje B-fig. 97 op het display knipperen; in dit geval schakelt de versnellingsbak automatisch de derde versnelling
in.
ATTENTIE

Als er tijdens het rijden een


storing ontstaat in de versnellingsbak, moet zo voorzichtig
mogelijk en met een lage snelheid
verder worden gereden.

F0F0571m

fig. 97

64

WEGWIJS IN UW AUTO

STOPPEN MET DE AUTO


Laat het gaspedaal los.
Trap het rempedaal in.
Op een hellende weg met draaiende motor, mag de auto uitsluitend met
het rempedaal op zijn plaats worden
gehouden; trap het gaspedaal niet in.
Als u de auto langer stilzet, moet de
selectorhendel in stand P worden gezet. Houdt u aan de instructies en
waarschuwingen die in het hoofdstuk
Motor starten vermeld staan.

PARKEREN
Trek de handrem aan, zet de selectorhendel in stand P en zet de wielen
iets uitgestuurd. Houdt u aan de instructies en waarschuwingen die in het
hoofdstuk Motor starten vermeld
staan. Als de auto op een steile helling
staat, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen.
Laat de contactsleutel nooit in stand
M staan omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem de sleutel altijd uit het
contactslot als u de auto verlaat.
ATTENTIE

ATTENTIE

Als de auto stilstaat met


draaiende motor en de selectorhendel in stand D of R staat
of bij de sequentile werking, moet
het rempedaal ingetrapt worden
gehouden. Dit om te voorkomen
dat de auto in beweging komt.

Laat kinderen nooit alleen


achter in de auto.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
(indien aanwezig)
Als de contactsleutel uit het contactslot is genomen of in stand S staat, klinkt
er een akoestisch waarschuwingssignaal
als een portier wordt geopend en de selectorhendel niet in stand P staat. De zoemer heeft een andere toon dan het waarschuwingssignaal dat klinkt als u vergeten
hebt de buitenverlichting uit te schakelen.

INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE/OPBERGVAK
Om het kastje te openen, moet u
knop A-fig. 98 naar links duwen.
In de klep zitten uitsparingen waarin
u als de auto stilstaat bekers en blikjes
kunt plaatsen.
ATTENTIE

Rijd niet met een geopend


dashboardkastje: dit kan de
passagier verwonden bij een ongeval.

Het dashboardkastje is van binnen


voorzien van een elastische band voor
het opbergen van documenten.
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: dit kan de passagier
verwonden bij een ongeval.

INTERIEURVERLICHTING
VOOR fig. 100 EN ACHTER fig.
101

OPBERGVAK fig. 99
Boven de zonnekleppen bevindt zich
een opbergvak voor het snel opbergen van lichte voorwerpen (bijv. documenten, wegenkaarten, enz.).
BELANGRIJK Het vakje is ontworpen voor een belasting tot maximaal 3
kg per zijde. Plaats er geen zwaardere
voorwerpen in en klem ze niet vast.
Gebruik de handgrepen aan de
zijkanten voor ondersteuning.

De plafondlampjes achter kunt u inschakelen door op de korte zijde van


het lampenglas te drukken.

F0F0250m

fig. 98

Het lampje voor gaat automatisch


branden als u n van de voorportieren opent.

Controleer voordat u de auto verlaat


of de interieurverlichting bij gesloten
portieren is uitgeschakeld.

F0F0045m

fig. 99

F0F0129m

fig. 100
WEGWIJS IN UW AUTO

65

PLAFONDLAMPJE ZIJKANT
fig. 102
U kunt het lampje inschakelen door
op de korte zijde van het lampenglas
te drukken.
Controleer voordat u de auto verlaat
of de interieurverlichting bij gesloten
portieren is uitgeschakeld.

ASBAK

De asbak B kan uitgenomen worden.


Om de asbak uit te nemen, moet u bij
geopend klepje licht op de aangegeven
hoek drukken (extra slag).

ATTENTIE

Gebruik de asbak niet als


prullenbak: papiertjes en
dergelijke kunnen door peuken in
brand raken.

Voor de zitplaatsen achter fig.


104
Open het klepje A door het naar buiten te trekken.

F0F0136m

Verwijderen: trek bij gesloten klepje


de asbak aan de onderkant uit.

Voor de zitplaatsen voor fig.


103
Trek het klepje A aan de rand zover mogelijk omhoog en duw de hoek
links naar beneden zodat het klepje in
de daarvoor bestemde zitting zakt.

Plaats de asbak stevig in de daarvoor


bestemde zitting terug.

fig. 101
F0F0047m

fig. 102

66

F0F0137m

fig. 103
WEGWIJS IN UW AUTO

F0F0138m

fig. 104

AANSTEKER fig. 105


(indien aanwezig)

PORTIEREN

ATTENTIE

1) Trek het klepje A aan de rand zover mogelijk omhoog en duw de hoek
links naar beneden zodat het klepje in
de daarvoor bestemde zitting zakt.
2) Druk op knop B om de aansteker
in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch
terug en is de aansteker gereed voor
gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of
de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.

De aansteker wordt erg


heet. Gebruik de aansteker
voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: brandgevaar en/of kans op brandwonden.

ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. De
kleppen kunnen voor de voorruit,
zoals is afgebeeld in fig. 106, of voor
de zijruit worden gedraaid.
De zonneklep aan bestuurderszijde
is voorzien van een documentenvakje
A.

F0F0048m

F0F0049m

ATTENTIE

Controleer voordat u een


portier opent of u dit op
een veilige manier kunt doen.

Bij het openen van n van de portieren en bij uitgenomen sleutel, hoort
u een akoestisch signaal als de buitenverlichting nog is ingeschakeld. Het
akoestische signaal houdt op als u de
verlichting uitschakelt, de portieren
sluit of als u de motor start.
VOORPORTIEREN EN
ZIJSCHUIFDEUR
De zijschuifdeur wordt in geheel geopende stand door een vangmechanisme opengehouden. Om de deur te
blokkeren, moet u de deur tegen de
aanslag drukken; om de deur te ontgrendelen moet u de deur krachtig
naar voren trekken.
Zorg er in ieder geval voor dat de
deur op de juiste wijze is vastgehaakt
aan het vangmechanisme.

fig. 105

fig. 106
WEGWIJS IN UW AUTO

67

ATTENTIE

Als de auto op een steile helling omlaag geparkeerd


staat, laat dan de auto niet met geopende deur in vergrendelde stand
staan: als u tegen de deur stoot, kan
deze losraken en naar voren schuiven.

Van buitenaf ontgrendelen

Van buitenaf vergrendelen

Draai de sleutel in stand 1fig. 107 en trek de handgreep in de


richting van de pijl.

Voorportieren: draai de sleutel in


stand 2-fig. 107.

BELANGRIJK Voordat de sleutel


wordt gedraaid, moet deze volledig
in het slot zijn gestoken.
F0F0016m

Zijschuifdeur: druk het knopje Afig. 108 aan de binnenzijde naar


beneden en sluit de deur.
Voorportieren van binnenuit
ont-/vergrendelen
Openen:
A-fig. 109.

ATTENTIE

Als de auto wordt geparkeerd met geopende


schuifdeuren, controleer dan of deze goed vergrendeld zijn.

trek

aan

hendel

Vergrendelen: sluit het portier en


druk knopje B naar beneden.

fig. 107
F0F0288m

fig. 108

68

WEGWIJS IN UW AUTO

F0F0052m

fig. 109

Ver-/ontgrendelen zijschuifdeur, van binnenuit

ATTENTIE

Ontgrendelen:
trek
knopje
A-fig. 110 omhoog en trek hendel
B in de richting van de pijl.
Vergrendelen: druk knopje A naar
beneden; dit kan ook bij een geopend portier.

ATTENTIE

Het systeem van klemveren is ontwikkeld voor een


beter gebruikscomfort; door tegen
de deur te stoten of door een
windstoot kunnen de veren loshaken en kunnen de deuren onverwacht dichtvallen.

DUBBELE ACHTERDEUR
De twee achterdeuren zijn ieder
voorzien van een klemveer die de
opening van de deur tot 90 graden
beperkt.

Het is mogelijk de openingshoek


van de twee deuren te vergroten om
makkelijker in en uit te laden.
Hiervoor moeten de klemveren
worden losgehaakt, waardoor de
deuren ongeveer 180 kunnen worden geopend.

F0F0051m

fig. 110

Als de deuren 180 geopend zijn, zijn ze niet meer


vergrendeld. Open de deuren niet
180 als de auto op een helling
staat of bij veel wind.

Rechter deur van buitenaf ontgrendelen 1-fig. 111


Draai de sleutel in stand
2-fig. 112 en trek de handgreep in
de richting van de pijl.

F0F0053m

fig. 111

F0F0054m

fig. 112
WEGWIJS IN UW AUTO

69

Rechter deur van buitenaf vergrendelen


Draai de
1-fig. 112.

sleutel

in

stand

Linker deur openen


Trek na het openen van de rechter
deur hendel A-fig. 114 in de richting
van de pijl.

Rechter deur van binnenuit


ontgrendelen
Trek hendel A-fig. 113 in de richting van de pijl.

70

F0F0056m

fig. 114
WEGWIJS IN UW AUTO

Van buitenaf
Sluit de portieren, steek de sleutel
in het slot van n van de voorportieren, en draai de sleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk op n
van de voorportieren het knopje
naar beneden (vergrendelen) of trek
het knopje omhoog (ontgrendelen).

F0F0055m

fig. 113

CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
(indien aanwezig)

BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als n


van de portieren niet goed gesloten
is of als er een storing in het systeem
is. Na enkele pogingen schakelt het
systeem ongeveer 20 seconden uit.
In deze 20 seconden kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen, zonder dat het elektrische
systeem werkt. Na de 20 seconden
is het systeem weer gereed.
Als de oorzaak van de storing is
opgelost, werkt het systeem weer
normaal. Anders schakelt het systeem na enkele pogingen opnieuw
uit.

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOORPORTIEREN


(indien aanwezig) fig. 115
In het midden, boven de interieurverlichting voor, zijn twee drukschakelaars gemonteerd. Met de sleutel
in stand M bedient u de zijruiten:

Als u de schakelaar A bij een draaiende motor geheel indrukt, opent of


sluit de ruit aan bestuurderszijde
automatisch.

Houd de schakelaar
niet ingedrukt als de ruit
aan het einde van zijn

A - openen/sluiten zijruit linksvoor


B - openen/sluiten zijruit rechtsvoor.

slag is.

Druk voor het openen of het sluiten van de ruit op de betreffende


schakelaar; als u de schakelaar
loslaat, stopt de ruit op het punt
waar het zich op dat moment
bevindt.

ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de
elektrische ruitbediening kan
gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of
de passagiers niet verwond kunnen
worden door de bewegende ruiten,
hetzij direct door contact met de ruit,
hetzij door voorwerpen die door de
ruit worden meegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te
voorkomen dat een onverwachte
inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.

F0F0014m

fig. 115

SCHUIFRAMEN
(indien aanwezig) fig. 116
Als u aan ring A trekt, wordt de
ruit ontgrendeld en is het mogelijk
de ruit open te schuiven.
Druk bij gesloten ruit knop B
geheel in om de ruit te vergrendelen.

F0F0139m

fig. 116
WEGWIJS IN UW AUTO

71

MOTORKAP

3) Til de motorkap op en trek


gelijktijdig steunstang C-fig. 119 uit
klem D.
4) Steek het uiteinde van de stang
in zitting E in de motorruimte.

ATTENTIE

Open of sluit de motorkap


alleen als de auto stilstaat.

ATTENTIE

Wees voorzichtig als u


werkzaamheden in de
motorruimte moet verrichten en de
motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom met uw
handen niet in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur
kan, ook bij uitgeschakeld contact,
F0F0058m

Motorkap openen:

ATTENTIE

1) Trek de hendel A-fig. 117 links


onder het instrumentenpaneel, in de
richting van de pijl.
2) Druk in de richting van de pijl,
op haak B-fig. 118 van de motorkap.

Let op: Als de steunstang


verkeerd geplaatst wordt,
kan de motorkap onverwachts
dichtvallen.

F0F0015m

fig. 117

72

F0F0057m

fig. 118
WEGWIJS IN UW AUTO

fig. 119

ATTENTIE

onverwachts inschakelen.
Wacht totdat de motor is
afgekoeld. Pas op als u sjaals, dassen
of loszittende kledingstukken
draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.

Motorkap sluiten:
1) Houd de motorkap met een
hand omhoog, trek met de andere
hand steunstang C-fig. 119 uit zitting E en plaats de stang terug in
klem D.

MONTAGEVOORBEREIDING
IMPERIAAL/
SKIDRAGER

ATTENTIE

Controleer na enkele kilometers opnieuw of de


bevestigingsbouten nog goed vastzitten.

De bevestigingspunten zijn voorbereid in de goot op het dak van de


auto.
Bevestig de steunen van de imperiaal/skidrager in de daarvoor bestemde schroefdraadgaten, zoals staat
aangegeven in fig. 120.

Overschrijd nooit het


maximum
draagvermogen (zie hoofdstuk
Technische gegevens).

2) Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm zakken.


3) Laat de motorkap dichtvallen: hij
vergrendelt nu automatisch.

F0F0059m

ATTENTIE

Controleer altijd of de
motorkap vergrendeld is,
om te voorkomen dat deze tijdens
het rijden open gaat.
fig. 120
WEGWIJS IN UW AUTO

73

KOPLAMPEN

STAND KOPLAMPEN CORRIGEREN

KOPLAMPEN AFSTELLEN

Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar
boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.

BELANGRIJK Goed afgestelde


koplampen zijn belangrijk voor het
comfort en de veiligheid van uzelf en
de overige weggebruikers.
Bovendien zijn er wettelijke voorschriften.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de
juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling
tot de Fiat-dealer

Bij autos die zijn uitgerust met een


elektrische regelknop op het dashboard: zet de regelknop fig. 122 op
een stand die overeenkomt met de
vervoerde lading. Zie onderstaande
tabel.
Stand 0 - onbelaste auto.
Stand 1 - auto met gemiddelde
belading.
Stand 2 - volbeladen auto.

ATTENTIE

Controleer de afstelling
van de koplampen telkens
als het gewicht van de lading wijzigt.
F0F0061m

fig. 122

74

WEGWIJS IN UW AUTO

ABS (indien aanwezig)


De auto is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip
optimaal wordt benut en de auto
ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,
merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard
gaat met enig geluid.
Dit betekent niet dat de remmen
niet goed functioneren, maar is het
signaal dat het ABS in werking treedt
omdat de grip op de weg verminderd
is. Het is daarom noodzakelijk uw
snelheid aan te passen aan de weg
waarop gereden wordt.

Het ABS is een aanvulling op het


conventionele remsysteem; bij een
storing schakelt het ABS zichzelf
automatisch uit, waarna alleen het
conventionele remsysteem werkt.
Als bij een storing niet meer op het
anti-blokkeersysteem kan worden
gerekend, zal de remcapaciteit van
de auto absoluut niet minder zijn.

Het gebruik van het ABS leidt niet


altijd tot een kortere remweg: als er
bijv. ijs of verse sneeuw op de weg
ligt, kan de remweg langer zijn.
Voor het beste gebruik van het
anti-blokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te
volgen.

Als u niet eerder in een auto met


ABS hebt gereden, raden wij u aan
het systeem eerst een paar keer uit
te proberen op een glad wegdek.
Verlies hierbij de veiligheid niet uit
het oog en houdt u aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te
lezen.
Het voordeel van het ABS ten
opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal
bestuurbaar blijft doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in
omstandigheden waarbij de grip op
het wegdek beperkt is.

WEGWIJS IN UW AUTO

75

ATTENTIE

Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen.
Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden
en mogen er geen onnodige risicos
worden genomen.

Wees voorzichtig bij het remmen


in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS.
Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende:

ATTENTIE
ATTENTIE

Als het ABS in werking treedt,


betekent dit dat de grip van
de banden op het wegdek gering is; u
dient uw snelheid te verlagen en aan
te passen aan de beschikbare grip.

ATTENTIE
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje j op het
instrumentenpaneel branden. Rijd
met aangepaste snelheid naar de Fiatdealer om de volledige werking van
het systeem te laten herstellen.

76

WEGWIJS IN UW AUTO

Als het ABS in werking


treedt, merkt u dat aan
een trilling in het rempedaal.
Verlaag de remdruk niet maar
houd het rempedaal juist goed
ingedrukt; op deze manier hebt u,
afhankelijk van de conditie van
het wegdek, de kortste remweg.

Als u deze aanwijzingen opvolgt,


zult u onder alle omstandigheden de
remmen het beste benutten.
BELANGRIJK Op autos die met
ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend
door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden.

Het systeem wordt gecompleteerd


met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake
Distributor) die via de regeleenheid
en de sensoren van het ABS de
prestaties van het remsysteem verhoogt.

ATTENTIE

De auto is uitgerust met


een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als de lampjes j en s x gelijktijdig branden bij een draaiende motor, dan
is er een storing in het EBD-systeem. In dit geval kunnen bij hard
remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto
kan gaan slippen. Rijd direct zeer
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te
laten controleren.

ATTENTIE

Als bij een draaiende motor


alleen het waarschuwingslampje j gaat branden, dan is er een
storing in het ABS-systeem. In dat
geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl
geen gebruik wordt gemaakt van het
anti-blokkeersysteem. Onder deze
omstandigheden kan ook de werking
van het EBD-systeem verminderen.
Ook in dit geval raden wij u aan
onmiddellijk en zeer voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.

ATTENTIE

Als het waarschuwingslampje


s x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan
onmiddellijk de auto en neem contact
op met een Fiat-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem,
wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in
gevaar gebracht.

AIRBAG (indien
aanwezig)
BESCHRIJVING EN WERKING
De airbag is een veiligheidsvoorziening voor de bestuurder, die werkt
bij een frontale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in het midden
van het stuurwiel is geplaatst.
Bij een ongeval zorgt een vertragingssensor ervoor dat het mechanisme in werking treedt. Het kussen
blaast onmiddellijk op, waardoor het
lichaam wordt opgevangen en de
kans op letsel beperkt blijft fig. 123.
Direct daarna loopt het kussen
weer leeg.
De airbag voor is een veiligheidsvoorziening die in werking treedt
vanaf een middelzware frontale botsing. Bij botsingen van achteren, zijdelingse of kleine aanrijdingen is het
niet noodzakelijk dat de airbag in
werking treedt. Als de airbag in deze
gevallen niet geactiveerd wordt,
betekent dit niet dat het systeem
niet goed functioneert.
WEGWIJS IN UW AUTO

77

Bij een ongeval kan een inzittende die


geen veiligheidsgordel heeft omgelegd
in contact komen met een airbag die
nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd
wordt.
De airbag is geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling.
Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordel wettelijk verplicht in Europa
en in de meeste landen daarbuiten.

Als de airbag in werking treedt,


ontsnapt er een beetje rook. Deze
rook is niet schadelijk en duidt niet
op brand.

ATTENTIE

Laat bij diefstal of een


poging tot diefstal, bij
beschadiging of als de auto bij een
overstroming onder water is
geweest, de airbag door de Fiatdealer controleren.

ATTENTIE
F0F0062m

fig. 123

78

WEGWIJS IN UW AUTO

Als u de contactsleutel in
stand M draait, gaat het
lampje B branden. Het moet na
ongeveer 4 seconden doven. Als het
lampje niet gaat branden, blijft
branden of als het gaat branden tijdens het rijden, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.

ATTENTIE

Plak geen stickers of andere voorwerpen op het


stuur. Reis niet met voorwerpen
op schoot en houd vooral geen
pijp, potlood, enz in de mond. Bij
een ongeval, waarbij de airbag in
werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

ATTENTIE

Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand,


zodat bij het in werking treden
van de airbag, het systeem niet
wordt gehinderd door obstakels
die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.

De conditie van de airbag wordt


constant gecontroleerd door een
elektronische regeleenheid.
Het waarschuwingslampje B op het
instrumentenpaneel geeft, bij het starten van de motor, de juiste werking
van het systeem aan.
Bij storingen gaat het waarschuwingslampje ongeveer 5 minuten
knipperen en blijft daarna constant
branden.
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de
pyrotechnische lading en van 10 jaar
voor wat betreft het spiraalmechanisme. Laat na het verstrijken van deze
termijnen het systeem door de Fiatdealer vervangen.
BELANGRIJK Na een ongeval
waarbij de airbag in werking is getreden, dient u contact op te nemen met
de Fiat-dealer om de airbag, de veiligheidsgordels en het eventuele kinderzitje te laten vervangen.
Alle
controlewerkzaamheden,
reparaties en vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer
worden uitgevoerd.

opnemen met de Fiat-dealer om het


systeem buiten werking te laten stellen.

ZIJ-AIRBAGS
(Sidebags)

Bij verkoop van de auto moet de


nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld
worden van het gebruik en de
instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.

(indien aanwezig) fig. 124

ATTENTIE

ZEER
GEVAARLIJK
Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een
ongeval de airbag in werking treedt
(opblaast), kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben.
Wij raden u aan kinderen altijd op
de zitplaatsen achter te vervoeren,
omdat die plaatsen bij een ongeval
de meeste bescherming bieden.
Monteer dus absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als
deze is uitgerust met een airbag.
Als bij een ongeval de airbag in
werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot
gevolg hebben, onafhankelijk van
de zwaarte van het ongeluk.

De sidebag is een kussen dat zich


snel opblaast en bevindt zich in de
rugleuning van de voorstoel. De
sidebag heeft tot doel de borstkast
van de inzittenden te beschermen bij
middelzware en zware zijdelingse
aanrijdingen.
BELANGRIJK Als de airbag in
werking treedt, ontsnapt een beetje
rook. Deze rook is niet schadelijk en
duidt niet op brand; bovendien kan
het oppervlak van het opgeblazen
kussen en het interieur van de auto
bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid
en de ogen irriteren. Als u hiermee
in aanraking bent gekomen, moet u
zich met neutrale zeep en water
wassen.

Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact
WEGWIJS IN UW AUTO

79

BELANGRIJK Als tijdens het rijden lampje B gaat branden of lampje F gaat knipperen (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot
de Fiat-dealer om de storing te
laten verhelpen.
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de
pyrotechnische lading en van 10 jaar
voor wat betreft het spiraalmechanisme. Laat na het verstrijken van
deze termijnen het systeem door de
Fiat-dealer vervangen.

F0F0607m

fig. 124

80

WEGWIJS IN UW AUTO

BELANGRIJK Na een ongeval


waarbij een of meerdere airbags zijn
geactiveerd, dient u contact op te
nemen met de Fiat-dealer om de
geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van de elektrische
installatie te laten controleren.
Alle
controlewerkzaamheden,
reparaties en de vervanging van de
airbag moeten door de Fiat-dealer
worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact
opnemen met de Fiat-dealer om
het systeem buiten werking te laten
stellen. Bovendien moet bij verkoop
van de auto de nieuwe eigenaar op
de hoogte gesteld worden van het
gebruik en de instructies, en moet hij
het instructieboekje ontvangen.

BELANGRIJK Het in werking


treden van de gordelspanners, de
airbags voor en de zij-airbags voor
wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het
type ongeval. Als n van deze
onderdelen niet in werking treedt,
dan duidt dat niet op een storing in
het systeem.

ALGEMENE OPMERKINGEN
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het
waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden,
wendt u dan onmiddellijk tot de Fiatdealer.

ATTENTIE

Rijd altijd met beide handen


op de stuurwielrand, zodat bij
het in werking treden van de airbag,
het systeem niet wordt gehinderd door
obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover
gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.

ATTENTIE
ATTENTIE

De rugleuningen van de zitplaatsen voor mogen niet


worden bedekt met hoezen of kleden.

Laat bij diefstal of een poging


tot diefstal, bij beschadiging
of als de auto bij een overstroming
onder water is geweest, het airbagsysteem door de Fiat-dealer controleren.

ATTENTIE

Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat,


ook bij uitgezette motor de airbags
geactiveerd kunnen worden als de
auto wordt aangereden door een
andere auto. Ook bij een stilstaande
auto mogen dus absoluut geen kinderen op de voorstoel zitten. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat,
wordt bij een ongeval geen enkel
beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem
niet in werking treedt, betekent dit
niet dat het systeem niet goed werkt.

ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op
schoot, voor de borst en houd
vooral geen pijp, potlood, enz. in de
mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig
letsel veroorzaken.

WEGWIJS IN UW AUTO

81

ATTENTIE

De stoelen mogen niet met


water of stoom onder druk
worden gereinigd (met de hand of in
een automatische stoelenreiniger).

ATTENTIE

De airbag voor treedt in


werking als de botsing
zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen
die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.

ATTENTIE

Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes


en aan de steunhandgrepen.

82

WEGWIJS IN UW AUTO

ATTENTIE

De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De


inzittenden worden uitsluitend
door
de
veiligheidsgordels
beschermd bij frontale botsingen
bij lage snelheid, bij zijdelingse
aanrijdingen en als de auto over
de kop slaat. De gordels moeten
dus altijd gedragen worden.

ATTENTIE

ZEER
GEVAARLIJK:
Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een
ongeval de airbag in werking treedt
(opblaast), kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben.
Wij raden u aan kinderen altijd op
de zitplaatsen achter te vervoeren,
omdat die plaatsen bij een ongeval
de meeste bescherming bieden.
Monteer dus absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als
deze is uitgerust met een airbag.
Als bij een ongeval de airbag in
werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot
gevolg hebben, onafhankelijk van
de zwaarte van het ongeluk.

EOBD-SYSTEEM
(alleen benzineuitvoeringen)
Het op de auto gemonteerde
EOBD-systeem (European On Board
Diagnosis) is conform de EU 98/69richtlijnen (EURO 3).
Dit systeem voert continue een
diagnose uit op de emissiereductiesystemen van de auto; als het waarschuwingslampje B op het instrumentenpaneel gaat branden, betekent dit dat een systeem niet meer
goed functioneert.

Het doel is:


de werking van het systeem controleren;
signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk
vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog
over een diagnosestekker die, als
deze verbonden is met speciale
apparatuur, het mogelijk maakt de
door de regeleenheid opgeslagen
storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking
van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd
door de verkeerspolitie.

Als u de contactsleutel
in stand M draait en het
lampjeB gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt
u dan zo snel mogelijk tot de
Fiat-dealer. De werking van het
lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
BELANGRIJK Na het verhelpen
van de storing moet de Fiat-dealer
voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een testbank en zonodig een proefrit maken
die eventueel een langere afstand kan
omvatten.

WEGWIJS IN UW AUTO

83

AUTORADIO
De inbouwvoorbereiding bestaat
uit:
voedingskabels voor de autoradio;
kabels voor de luidsprekers in de
portieren;
een inbouwplaats voor de autoradio;

De luidsprekers moeten in de zittingen aan de onderkant van de


voorportieren worden gemonteerd
fig. 126:
A - inbouwplaats luidspreker.
Montage: verwijder de onderste
bekleding van het portier en monteer de luidspreker in de daarvoor
bestemde zitting.

een antennekabel.
De autoradio wordt ingebouwd op
de plek die met het aflegvakje is afgedekt. Druk om het vakje te verwijderen op de twee borglippen
A-fig. 125.
Achter het vakje zitten de voedingskabels, de aansluitkabel voor de luidsprekers en de antennekabel.
F0F0064m

fig. 125

84

F0F0065m

fig. 126
WEGWIJS IN UW AUTO

Als u direct na aankoop


van de auto een autoradio wilt installeren,
moet u eerst contact opnemen
met de Fiat-dealer; deze zal u
instructies geven om de levensduur van de accu te verlengen.
Als de accu bij uitgezette motor
langdurig wordt ingeschakeld,
beschadigt de accu en kan de
garantie op de accu vervallen.

ANTENNE

VOEDING

Montage:

STEKKERPENNEN

1) Verwijder de kunststof dop


A-fig. 127 op het dak van de auto.

A-fig.128

A4 Verbinding met de +12V-voedingsspanning


A6 Verbinding met de instrumentenpaneelverlichting

2) Schroef de antenne vast.

A7 Verbinding met de +12V-voedingsspanning


Zie voor de elektrische
bedrading het hoofdstuk
Accessoires monteren
om beschadigingen aan het systeem te voorkomen.

A8 Massa-aansluiting.

BEDIENINGSKNOPPEN
OP HET STUUR (indien
aanwezig)
De bedieningsknoppen dienen voor
het regelen van het volume, de afstemming en golfbandkeuze fig. 129.
Voor de werking van de autoradio,
verwijzen wij u naar het supplement
Autoradio dat bij dit instructieboekje geleverd wordt.

LUIDSPREKERS
STEKKERPENNEN B-fig.128
B3 luidspreker voor (rechts +)
B4 luidspreker voor (rechts -)
B5 luidspreker voor (links +)
B6 luidspreker voor (links -)

F0F0066m

fig. 127

F0F0318m

fig. 128

F0F0323m

fig. 129
WEGWIJS IN UW AUTO

85

F0F0298m

SCHEMA VOOR DE VOORBEREIDE ELEKTRISCHE BEDRADING EN EXTRA AANSLUITINGEN fig. 130

fig. 130

Kleurcode van de bedrading


BN = Wit/Zwart
G = Geel
N = Zwart

86

WEGWIJS IN UW AUTO

R = Rood
RV = Rood/Groen

A - Luidspreker in rechter portier


B - Luidspreker in linker portier
C - Antenne
D - Zekeringen- en relaiskast
E - Zwevende zekering voor voeding
van versterker (bij inbouw van een geluidsinstallatie met een vermogen boven 4 x 20W)
F - Autoradio

TANKEN MET DE
SCUDO

Tank met de SCUDO


nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. U
zou de katalysator onherstelbaar
beschadigen.

MET BENZINEMOTOR
Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de SCUDO mag u
uitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor
loodhoudende benzine er niet in past.
Het octaangetal van de benzine moet
ten minste 95 RON zijn.

F0F0610m

Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt
vervuild.

MET DIESELMOTOR

De dieselmotoren zijn
uitsluitend geschikt voor
dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan
de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht
u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de
motor niet worden gestart en
moet de brandstoftank worden
afgetapt. Ook als de motor
slechts kort heeft gedraaid, moet
naast de brandstoftank, ook alle
brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.

fig. 131
WEGWIJS IN UW AUTO

87

Bij lage buitentemperaturen kan de


vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het dieselfilter verstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen
wordt er, afhankelijk van het seizoen,
dieselbrandstof geleverd die speciaal
voor de zomer of voor de winter is
ontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de
0 en 15C schommelen (bijvoorbeeld
in het voor- en najaar), kan de door
het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te
zijn.

Gebruik in die omstandigheden, en


vooral als de motor regelmatig wordt
afgezet en weer wordt gestart bij lage buitentemperaturen (bijv. in de bergen), dieselbrandstof die speciaal voor
de winter is ontwikkeld; in alle andere gevallen raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX (of
een soortgelijk product) in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van
het middel is aangegeven. Vul de tank
eerst met het middel en voeg daarna
de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel
DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is
veranderd. Achteraf toevoegen heeft
geen enkel effect.

DOP VAN DE
BRANDSTOFTANK
Gebruik voor het openen van de dop
fig. 132 de bijgeleverde sleutel.
Door de hermetische afsluiting van
de tank kan de druk in de tank iets
verhoogd zijn.
Het is daarom normaal als u bij het
losdraaien van de tankdop een sissend
geluid hoort.
De sleutel moet in de dop blijven zitten totdat de dop weer in de zitting
is gestoken en het slot in vergrendelde stand is gedraaid.

F0F0067m

fig. 132

88

WEGWIJS IN UW AUTO

BELANGRIJK Voor uw veiligheid


raden wij bovendien aan om, voor het
starten van de motor, te controleren
of het vulpistool op de juiste wijze in
de benzinepomp is geplaatst, of de
tankdop goed is vastgedraaid en of het
tankklepje is gesloten.

ATTENTIE

Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of


een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet
dichtbij de vulopening om te
voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.

BELANGRIJK Vervang de tankdop


zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de
werking van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar worden gebracht.

BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De bescherming van het milieu is het
uitgangspunt geweest in alle fasen van
de ontwikkeling en productie van de
SCUDO. Het resultaat is zichtbaar in
het gebruik van de materialen en de
toepassing van systemen om de schadelijke effecten te voorkomen of drastisch te beperken.
De SCUDO heeft een ruime voorsprong op de strengste internationale
milieu-eisen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN
Geen enkel onderdeel van de auto
bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten
geen CFKs (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de
oorzaak is van het gat in de ozonlaag.
De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en
moeren zijn niet schadelijk voor het
milieu; ze bevatten dus geen lucht- en
bodemverontreinigend cadmium en/of
chroom.

SYSTEMEN OM DE
SCHADELIJKE EMISSIE BIJ
BENZINEMOTOREN TE
BEPERKEN
Driewegkatalysator
Koolmonoxide, stikstofoxide en onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste schadelijke bestanddelen in
de uitlaatgassen.
De katalysator is een minilaboratorium waarin een zeer hoog percentage van de bestanddelen tot onschadelijke stoffen wordt omgevormd.
Dit proces wordt uitgevoerd door
zeer kleine deeltjes edelmetaal in het
keramisch element dat wordt omgeven door een metalen huis.

WEGWIJS IN UW AUTO

89

Lambdasondes
Deze zorgen voor de juiste mengselverhouding van lucht en benzine,
wat zeer belangrijk is voor de juiste
werking van de motor en de katalysator.
Benzinedamp-opvangsysteem
Het is onmogelijk, ook bij stilstaande
motor, benzinedampen te voorkomen.
Daarom vangt dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter,
waaruit de dampen bij draaiende motor vervolgens afgezogen en verbrand
worden.

90

WEGWIJS IN UW AUTO

SYSTEMEN OM DE
SCHADELIJKE EMISSIE BIJ
DIESELMOTOREN TE
BEPERKEN
Oxidatiekatalysator voor
dieseluitvoeringen
De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de
rook en de typische dieselgeur verminderd worden.
De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk.
Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt.

Uitlaatgasrecirculatiesysteem
(E.G.R.) (indien aanwezig)
Dit systeem zorgt voor recirculatie,
oftewel hergebruik, van een deel van
de uitlaatgassen. Het percentage dat
gerecirculeerd wordt, is afhankelijk
van de bedrijfsomstandigheden van de
motor.
Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.

C O R R E C T G E B R U I K VA N D E A U T O
MOTOR STARTEN
ATTENTIE

Het is gevaarlijk om de
motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien. De motor
verbruikt zuurstof en produceert
koolmonoxide en andere giftige
stoffen.

ATTENTIE

Raak de hoogspanningskabels
(bougiekabels)
nooit aan als de motor draait.
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de
motor is gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.

2) Zet de versnellingspook in vrij.


3) Trap het koppelingspedaal
geheel in, zonder het gaspedaal in te
trappen.
4) Draai de contactsleutel in stand
D en laat hem los zodra de motor
aanslaat.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand S voordat u
opnieuw start.
De elektrische installaties die veel
stroom verbruiken (airconditioning,
achterruitverwarming, enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand M staan als
de motor stilstaat.

DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in
vrij.
3) Trap het koppelingspedaal
geheel in.
4) Draai de contactsleutel in stand
M. Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje m branden.
5) Wacht tot het lampje m
gedoofd is. Hoe warmer de motor,
hoe sneller het lampje dooft.
6) Draai de contactsleutel in stand
D, onmiddellijk nadat het lampje
m gedoofd is. Als u te lang wacht,
zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de
motor is aangeslagen.
Bij een nog koude motor wordt het
stationair toerental automatisch verhoogd.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

91

Als de motor bij de eerste poging


niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand S voordat u
opnieuw start.
De elektrische installaties die veel
stroom verbruiken (airconditioning,
achterruitverwarming, enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand M staan als de
motor stilstaat.

ROLLEND STARTEN

Draai de contactsleutel in stand S


terwijl de motor stationair draait.
Probeer autos nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op
die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.

MOTOR OPWARMEN NA
HET STARTEN (benzine en
diesel)
Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en
trap het gaspedaal niet bruusk in.
Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties. Wij raden u aan
te wachten tot de temperatuur van
de koelvloeistof 50 60C is.

92

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

Motor uitzetten

ATTENTIE

Houd er rekening mee dat


de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur.

Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen
enkel
nut,
verspilt
brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even op
adem te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor
kan de temperatuur in de motorruimte dalen.

PARKEREN
Zet de motor uit, trek de handrem
aan, schakel een versnelling in (1e als
de weg omhoog loopt, in achteruit
als de weg omlaag loopt). Zet de
voorwielen zo dat de auto, als de
handrem losschiet, snel tot stilstand
komt.
Laat de contactsleutel nooit in
stand M of A staan omdat hierdoor
de accu ontlaadt.
Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.

HANDREM

Handrem uitschakelen:

De handrem is links van de


bestuurdersstoel geplaatst.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel geheel omhoog
trekken. Als de contactsleutel in
stand M staat, gaat op het instrumentenpaneel
het
waarschuwingslampje s x branden.
BELANGRIJK De auto hoort
geblokkeerd te zijn als de handrem
drie of vier tanden is aangetrokken.
Als dit niet het geval is, laat dan een
Fiat-dealer de handrem afstellen.

1) Trek de hendel iets omhoog en


druk op de ontgrendelknop
A-fig. 1.
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het lampje s x
dooft.
3) Om onverwachtse bewegingen
van de auto te voorkomen, moet bij
het bedienen van de handrem het
rempedaal worden ingetrapt.
Bij aangetrokken handrem is het
mogelijk knop A-fig. 2 uit te trekken
en de hendel omlaag te duwen. In
deze stand blijft de auto geremd.

ATTENTIE

Laat kinderen nooit alleen


achter in de auto.

F0F0069m

fig. 1

F0F0070m

fig. 2
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

93

AANWIJZINGEN
VOOR HET LADEN
De door u gebruikte SCUDO-uitvoering is ontworpen en goedgekeurd op basis van vastgestelde
maximum gewichten (zie Gewichten in het hoofdstuk Technische
gegevens):
leeggewicht
nuttig laadvermogen
maximum totaalgewicht
maximum voorasbelasting
maximum achterasbelasting
aanhangergewicht.
F0F0072m

fig. 3

94

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

ATTENTIE

Alle opgegeven maximum


gewichten mogen NOOIT
WORDEN OVERSCHREDEN. Let
in het bijzonder op het maximum
toegestaan gewicht op de vooren achteras bij het laden van campers en andere bijzondere
opbouwconstructies.

ATTENTIE

Bij onregelmatigheden in
het wegdek of bij bruusk
remmen, kan de lading verschuiven
en gevaar opleveren voor de
bestuurder en de passagiers: zorg er
daarom voor dat de lading goed
vastzit voordat u vertrekt. Hiervoor
kunnen de haken op de laadvloer
fig. 3 gebruikt worden. Gebruik voor
het vastzetten van de lading metalen kabels, touwen of riemen, die
stevig genoeg zijn om de lading op
zijn plaats te houden.

ATTENTIE

Ook als de auto schuin


staat of op een helling,
kunnen bij het openen van de
achterdeuren of van de zijdeur
losse voorwerpen onverwachts
naar buiten schuiven.

ATTENTIE

Als u reservebrandstof in
een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden.
Gebruik alleen een goedgekeurde
jerrycan en bevestig deze op de
juiste wijze aan de bevestigingsogen.
Toch zal bij een ongeval de kans
op brand groter zijn.

Naast deze voorzorgsmaatregelen


van algemene aard, kan door het
opvolgen van enkele eenvoudige tips
de veiligheid, het rijcomfort en de
levensduur van de auto verbeterd
worden:
verdeel de lading gelijkmatig over
de laadvloer: indien de lading op n
plaats geconcentreerd moet zijn,
plaats de lading dan tussen de assen;
bedenk dat hoe lager de lading
ligt, hoe lager het zwaartepunt van
de auto komt te liggen, waardoor
veiliger wordt gereden: plaats daarom altijd de zwaarste lading onderop;
bedenk ten slotte dat het dynamische rijgedrag van de auto benvloed
wordt door het vervoerde gewicht:
hoe hoger het gewicht des te langer
de remweg van de auto, vooral bij
hoge snelheid.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

95

KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN


SCHADELIJKE UITLAATGASSEN
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat
daarom de bougies, de vloeistofniveaus, de lucht-/brandstoffilters, de
inspuitventielen, enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen, zoals in
het onderhoudsschema is aangegeven.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste
n keer per maand, de spanning van
de banden. Als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe. Bovendien slijten
hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto,
96

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

waardoor de veiligheid in gevaar kan


worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de auto
(vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de arodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.

Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties
alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen
veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in
stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar
wordt belast en het brandstofverbruik
sterk toeneemt (tot gemiddeld 5%).
Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat,
niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd
toerental: onder deze omstandigheden

warmt de motor veel langzamer op,


terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het is
beter om rustig weg te rijden en geen
hoge toerentallen te gebruiken. Op
deze manier warmt de motor sneller
op.

Maximum snelheid

Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze laatste handeling
heeft evenals het overschakelen met
tussengas, geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid:


als de snelheid wordt verhoogd van
90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe.
Rijd daarom zoveel mogelijk met een
gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit
kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Wij raden u daarom aan om rustig te
rijden en een veilige afstand te bewaren van de autos die voor u rijden,
waardoor u tijdig kunt reageren op
gevaarlijke situaties.

Keuze van de versnellingen

Acceleratie

Gebruik als het verkeer en de weg


het toelaten de hoogste versnelling.
Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op
dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling,
het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de
motor hierdoor sneller.

Met vol gas optrekken waarbij de


motor met hoge toerentallen draait,
kost veel brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het is beter geleidelijk op te trekken
en geen maximale toerentallen te
gebruiken.

Overbodige handelingen

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten bereikt de motor niet de
optimale
bedrijfstemperatuur.
Hierdoor neemt niet alleen het
brandstofverbruik toe (van 15 tot
aan 30% in stadsverkeer) maar ook
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld
bij filerijden, waarbij overwegend
lage versnellingen worden gebruikt,
of in de stad met veel verkeerslichten, zal het brandstofverbruik
aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv.
spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

97

ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST
RIJDEN
Het milieu is een van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling
van de SCUDO. Het is niet voor
niets dat de resultaten van zijn emissiereductiesystemen boven de geldende normen liggen.
Het milieu heeft recht op maximale
aandacht van iedereen. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen
dat hij/zij onnodig schade aan het
milieu toebrengt. Vaak wordt door
die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt.
Over dit onderwerp vindt u hierna
diverse nuttige tips, die een geheel
vormen met de tips met het symbool
#, die u in diverse hoofdstukken van
dit boekje kunt vinden. We vragen
uw aandacht voor al deze tips.

98

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD
VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor
het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede
conditie houden van de systemen is
de belangrijkste voorwaarde voor
milieubewust en economisch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen
tijde houdt aan het Onderhoudsschema.
Gebruik voor de benzinemotoren
uitsluitend loodvrije benzine.
Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd
aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de
katalysator onherstelbaar beschadigen. Maak uitsluitend gebruik van
een hulpaccu.

Als de motor tijdens het rijden


slecht loopt, rijd dan zeer rustig
zodat de motor zo min mogelijk
wordt belast en wendt u zo snel
mogelijk tot de Fiat-dealer.
Als het waarschuwingslampje van
de brandstofreserve brandt, tank dan
zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor
de temperatuur van de uitlaatgassen
stijgt; hierdoor kan de katalysator
ernstig beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek niet
warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit
laatste geval moet u de motor niet
langer dan 30 seconden laten warmdraaien.
Monteer geen andere hitteschilden
en verwijder de op de katalysator en
uitlaat gemonteerde schilden niet.

Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de


lambdasonde en het uitlaatsysteem.

ATTENTIE

Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt


de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven
brandbare materialen (gras, droge
bladeren, dennennaalden, enz.):
brandgevaar. Het negeren van
deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.

TREKKEN VAN
AANHANGERS

rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale
gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.

BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens
of caravans moet de auto uitgerust zijn
met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische
installatie. De montage van de trekhaak
moet door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t.
het rijden met een aanhanger.
Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan
de geldende verkeerswetgeving. Let er
op dat het maximum klimvermogen
van de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt beperkt.
Ook de remweg wordt langer en u
heeft langer de tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens
het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen. Het gewicht
van de aanhanger dat op de trekhaak
rust, moet worden afgetrokken van het
laadvermogen van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er

Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor autos met aanhanger gelden. U mag in geen geval
harder rijden dan 100 km/h.
ATTENTIE

Het ABS waarmee de auto


kan zijn uitgerust, werkt
niet op het remsysteem van de
aanhanger. Wees daarom extra
voorzichtig op gladde wegen.

ATTENTIE

Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem


van de auto uit. Het remsysteem
van de aanhanger moet geheel
onafhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden
bediend.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

99

F0F0611m

TREKHAAK MONTEREN

Voor iedere uitvoering moet een


trekhaak worden gebruikt die
geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop
de trekhaak wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting
moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden
bevestigd op de daarvoor bestemde
steun op de trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting
moet een 7- of 13-polige 12VDC
stekkerverbinding (CUNA/UNI- en
ISO/DIN-normen) worden gebruikt,
waarbij eventuele aanwijzingen van
de fabrikant van de auto en/of van
fabrikant van de trekhaak moeten
worden opgevolgd.
Gebruik voor de elektrische aansluitingen de aparte module voor de
aanhangerverlichting.

fig. 4

De trekhaak fig. 4 moet door


gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij
de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden.
Deze richtlijnen worden eventueel
aangevuld door extra informatie van
de fabrikant van de trekhaak.
100

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

De te installeren trekhaak moet


voldoen aan de huidige EU-normen
94/20 en daarop volgende wijzigingen.

Eventueel elektrisch geregelde


remmen of andere systemen (lier,
enz) moeten rechtstreeks op de
accu worden aangesloten met een
kabel met een diameter van minimaal
2,5 mm2.
De elektrische aansluitingen moeten worden afgetakt zoals is aangegeven in fig. 6.

F0F0127m

Linker zijde
Traverse achter

Rechter zijde

MONTAGESCHEMA
De trekhaak fig. 5 moet op de punten aangegeven met bevestigd
worden met 6 M10-bouten.
BELANGRIJK Het is verplicht
om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje
van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende
tekst:

Grond

Achteras

Midden
v.d. auto

Chassisbalken achter

MAX. GEWICHT OP KOPPELING


60 kg

Balk achter
Hart trekkogel

Volbeladen

ATTENTIE
fig. 5

Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts n aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en
n voor een 15W-gloeilamp voor
de binnenverlichting van de caravan.

Gebruik de aparte module met een


kabel vanaf de accu met een diameter van ten minste 2,5 mm2.

Na de montage van de
trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te
voorkomen dat uitlaatgassen in
het interieur kunnen dringen.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

101

F0F0299m

AANSLUITSCHEMA VAN DE
ELEKTRISCHE BEDRADING
fig. 6
1 - Knipperautomaat met dubbele
capaciteit
2 - 7-polige stekkerdoos
3 - Aansluitstekker in de linker achterlichtunit.

fig. 6

Kleurcodes van de bedrading


B =
G =
GV =
L =
M =

102

Wit
Geel
Geel/Groen
Blauw
Bruin

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

N
R
V
Z

= Zwart
= Rood
= Groen
= Paars

SNEEUWKETTINGEN

AUTO LANGERE
TIJD STALLEN

Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor


geschikte middelen.

Beperk de snelheid als


u
sneeuwkettingen
gebruikt, vermijd kuilen,
stoepranden en andere obstakels en rijd, om de banden, de
wielophanging en de stuurinrichting niet te beschadigen,
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.

Tref de volgende maatregelen als


de auto enkele maanden niet wordt
gebruikt:

Smeer de wisserrubbers van de


ruitenwissers in met talkpoeder en
laat ze los van de ruit staan.

Zet de auto in een overdekte,


droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.

Zet de ruiten een klein stukje


open.

Het gebruik van sneeuwkettingen is


afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen
op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Maximale dikte van de sneeuwkettingen boven het profiel van de band:
12 mm
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.

Schakel een versnelling in.


Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
Maak de accukabels los van de
accu (koppel altijd eerst de minkabel
los) en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze
controle iedere vier weken worden
herhaald. Laad de accu op als de
spanning lager is dan 12,5 Volt.

Dek de auto af met een stoffen of


een ademende kunststof hoes;
gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
Breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regelmatig.
Tap het koelsysteem van de
motor niet af.

Maak de gespoten plaatdelen


schoon en behandel ze met een
beschermende was.

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

103

PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR


LANGE REIZEN
Controleer regelmatig:
bandenspanning en conditie van
de banden;
niveau van het elektrolyt van de
accu;
niveau van de motorolie;
niveau van de koelvloeistof en de
conditie van het koelsysteem;
niveau van de remvloeistof;
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
niveau van de olie van de stuurbekrachtiging.

EXTRA ACCESSOIRES
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)
mogen alleen in de auto worden
gebruikt als er een aparte antenne
aan de buitenkant van de auto wordt
gemonteerd.
BELANGRIJK Door het gebruik
van een mobiele telefoon, een 27 mczender of gelijksoortige apparaten in
de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die,
als ze worden versterkt door de
reflectie in het interieur, niet alleen
schadelijk voor de gezondheid van de
inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van
de auto kunnen veroorzaken.
Hierdoor wordt de veiligheid in
gevaar gebracht.

SUGGESTIES
VOOR NUTTIGE
ACCESSOIRES
Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben fig. 7:
verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaascompressen, verbandgaas,
pleisters, enz.;
een brandblusser;
een schaar met afgeronde punten;
werkhandschoenen.
De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Fiat
Lineaccessori-programma.
F0F0343m

fig. 7

104

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

N O O D G E VA L L E N
STARTEN MET EEN
HULPACCU

of de versnellingsbak van de auto


die gestart moet worden.

Als de accu leeg is, kan de motor


worden gestart met een hulpaccu, die
ten minste dezelfde capaciteit moet
hebben als de lege accu (zie hoofdstuk Technische gegevens).

4) Neem als de motor draait, de


kabels in de omgekeerde volgorde
los: klem D, C, B en ten slotte A.

Ga als volgt te werk fig. 1:

3) Start de motor.

Als de motor na enkele pogingen


niet aanslaat, blijf dan niet proberen
maar wendt u tot de Fiat-dealer.

ATTENTIE

Het gebruik van een acculader voor een noodstart


moet beslist worden afgeraden: hierdoor kunnen de elektronische systemen worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de ontsteking en de inspuiting regelen.

1) Verbind de pluspolen A en B (+
teken nabij de pool) van de beide
accus met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan
op de minpool () van de hulpaccu
en op de massakabel D op de motor
F0F0068m

ATTENTIE

Laat deze procedure door


gespecialiseerd personeel
uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken. De
vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de
huid of de ogen. Kom ook niet
dicht bij een accu met open vuur
of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.

fig. 1
NOODGEVALLEN

105

ROLLEND
STARTEN
Probeer autos nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op
die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.

EEN LEKKE BAND


Voor het verwisselen
van het wiel en voor het
juiste gebruik van de krik
moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.

106

NOODGEVALLEN

Smeer de schroefdraad van


de wielbouten niet met vet
in voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. Start de motor niet als de auto is opgekrikt. Als
de auto een aanhanger trekt, ontkoppel dan eerst de aanhanger en
krik dan de auto op.

ATTENTIE

Als de krik niet juist


geplaatst wordt, kan de
opgekrikte auto van de krik vallen.
Op een sticker op de krik is het
maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een
zwaardere last worden gebruikt.

ATTENTIE

Houd er rekening mee dat


de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen,
waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het
rempedaal en het stuur.

ATTENTIE

ATTENTIE
De krik dient uitsluitend voor
het verwisselen van een wiel
van de auto waarbij hij geleverd is.
Andere werkzaamheden zoals bijv.
het opkrikken van andere autos zijn
absoluut uitgesloten. Gebruik de krik
in geen geval voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto.

Controleer regelmatig
de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan de
waarden die beschreven staan in
het hoofdstuk Technische gegevens.

1. ZET DE AUTO STIL


Stop de auto op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt
gebracht en in alle veiligheid het wiel
kan worden verwisseld. Zet de auto
zo mogelijk op een vlakke en stevige
ondergrond. Kies als het donker is
bij voorkeur een verlichte plaats.
Zet de motor uit en trek de
handrem aan.
Schakel de eerste versnelling of
de achteruit in.

Tijdens het verwisselen van een


wiel moeten alle inzittenden uit de
auto zijn, en op een veilige afstand
van het verkeer wachten, totdat het
wiel verwisseld is.

2. PAK DE KRIK EN HET


RESERVEWIEL
De krik bevindt zich onder de
bestuurdersstoel fig. 2.

Als de auto op een helling of op een


slecht wegdek staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of andere
voorwerpen.
Het is raadzaam de volgende handelingen uit te voeren bij een onbeladen auto (lege bagageruimte).

Attendeer het overige verkeer op


de stilstaande auto m.b.v. de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek, enz.

F0F0614m

fig. 2
NOODGEVALLEN

107

Het is nodig te weten dat:


de krik 3,4 kg weegt;
de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;
de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde type;
buiten de slinger geen enkel
ander gereedschap op de krik
gemonteerd mag worden.
Ga als volgt te werk:
Draai met de slinger de krik
gedeeltelijk naar beneden zodat deze
loskomt van de bevestigingsstang Bfig. 2 en neem hem uit.
Neem de slinger A uit de houder.

Draai met de slinger


A-fig. 3 de blokkeerschroef van de
reservewielhouder los.

5) Controleer of de groef
A-fig. 4 van de krik goed om de
rand B van de chassisbalk valt.

Maak de reservewielhouder los


van de blokkeerschroef en neem het
reservewiel uit.

6) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt;


zorg ervoor dat ze zich niet in de
nabijheid van de auto bevinden en de
auto vooral niet aanraken totdat de
auto weer geheel op de grond staat.

3. VERWISSEL HET WIEL


1) Verwijder het wieldeksel.
2) Draai de wielbouten van het te
verwisselen wiel ongeveer n slag
los.
3) Draai de slinger van de krik zo,
dat hij iets omhoog komt.
4) Plaats de krik op de daarvoor
bestemde plaats, dicht bij het te verwisselen wiel.

F0F0076m

F0F0077m

7) Draai de slinger en krik de auto


de auto op, totdat het wiel enkele
centimeters los van de grond is.
Als u de slinger van de krik draait,
moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden
aan uw hand oploopt door contact
met de grond. Ook de bewegende
delen van de krik (schroefdraad en
scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze
onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn
geweest.
8) Draai de 5 wielbouten helemaal
los en verwijder het wiel.

fig. 3

108

fig. 4
NOODGEVALLEN

9) Zorg ervoor dat de boutgaten


en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na
verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. Monteer het reservewiel, waarbij n van de gaten C-fig.
5 over de pen B moet vallen.
10) Draai de 5 wielbouten handvast.
11) Draai de slinger van de krik
zodat de auto zakt, en verwijder de
krik.

Ter afsluiting:
Plaats het verwisselde wiel in de
reservewielhouder onder de laadvloer en draai de blokkeerschroef
weer vast.
Plaats de slinger op de juiste
manier in de daarvoor bestemde houder.
Berg de krik in het daarvoor
bestemde vak op en controleer daarbij of de groef van de krik goed om
bevestigingsstang valt.

12) Draai de wielbouten kruiselings


vast, in de volgorde die is aangegeven
in fig. 6.

BELANGRIJK Controleer regelmatig de spanning van de banden,


ook van het reservewiel.
BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of
omgekeerd) moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door
bouten met een lengte die aangepast
is aan het velgtype.
Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voor als u in de
toekomst het originele velgtype
weer wilt monteren.

13) Monteer het wieldeksel.


F0F0078m

F0F0079m

Monteer het wieldeksel


op de velg, waarbij het
symbool Y zich ter
hoogte van het ventiel moet
bevinden.

fig. 5

fig. 6
NOODGEVALLEN

109

EEN GLOEILAMP
VERVANGEN

ATTENTIE
Modificaties of reparaties
aan de elektrische installatie
die niet correct worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storingen in
de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien mogelijk,
door een Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling
van de buitenverlichting zijn van
essentieel belang voor de rijveiligheid
en bovendien wettelijk verplicht.

110

NOODGEVALLEN

ATTENTIE

Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het


metalen gedeelte. Als u de bol met uw
vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en
kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch
hebt aangeraakt, moet u hem schoonwrijven met een doekje met alcohol
en daarna laten drogen.

ALGEMENE AANWIJZINGEN
Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt.
Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf Een doorgebrande
zekering in dit hoofdstuk.
Controleer voordat u een defecte
lamp vervangt of de contacten niet zijn
geoxideerd.
Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en vermogen.

ATTENTIE

Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij


breuk kunnen er glassplinters wegschieten.

Als u een gloeilamp in de koplamp


hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstelling
nog goed is.
BELANGRIJK Aan de binnenzijde
kan de koplamp een beetje beslagen
zijn: dit duidt niet op een defect maar is
een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage buitentemperatuur en de luchtvochtigheidsgraad
en verdwijnt snel als de koplampen
worden ingeschakeld. De aanwezigheid
van druppels aan de binnenzijde van de
koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de
Fiat-dealer.

TYPEN GLOEILAMPEN
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd fig. 7:
A

Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door
hem uit de houder te trekken.

Gloeilampen met bajonetfitting


Verwijder de lamp uit de houder
door hem iets in te drukken en
linksom te draaien.
Buislampen
Verwijder de lamp door hem uit
de veercontacten te trekken.

Fig. 7
D
D
A
E
B
A
B

TYPE
H4
H4
W5W
H3
PY21W
W5W
PY21W

VERMOGEN
55/60W
55/60W
55W
55W
21W
5W
21W

B
B
B
A

P21/5W
P21W
P21W
W5W

21/5W
21W
21W
5W

C
C
C
B

C5W
C5W
C5W
P21W

5W
5W
5W
21W
F0F0279m

D-E Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borgveer los te haken.

GLOEILAMP
Grootlicht
Dimlicht
Parkeerlichten voor
Mistlampen voor
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op voorspatbord
Richtingaanwijzers achter
Achterlichten en
remlichten
Achteruitrijlichten
Mistachterlicht
Kentekenplaatverlichting
Plafondlampje voor:
middenvoor
zijkant
Plafondlampje achter
Derde remlicht

fig. 7
NOODGEVALLEN

111

DEFECTE BUITENVERLICHTING
GROOTLICHT
EN DIMLICHT
Halogeenlamp (type H4, 12V 55/60W) vervangen:
1) Verwijder de rubberen manchet
A-fig. 8 en trek de stekker
B-fig. 9 los.
2) Haak de twee borgveren C los
en trek de lamp uit de fitting.

3) Plaats de nieuwe lamp in de juiste positie.


4) Haak de borgveren weer vast,
monteer de rubberen manchet en de
stekker.
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp (12V - 5W) vervangen:
1) Draai de lamphouder A-fig. 10
iets om hem los te maken.
2) Verwijder de lamp B.
3) Plaats de nieuwe lamp en monteer de lamphouder.

F0F0618m

fig. 8

112

Gloeilamp (12V-21W) vervangen:


1) Draai de lamphouder A-fig. 11
linksom en neem hem uit.
2) Verwijder de lamp B door hem
iets in te drukken en linksom te
draaien (bajonetsluiting).
3) Vervang de lamp.
4) Plaats de lamphouder door hem
rechtsom te draaien en controleer
of de houder goed geborgd is.

F0F0081m

fig. 9
NOODGEVALLEN

RICHTINGAANWIJZERS
VOOR

F0F0616m

fig. 10

RICHTINGAANWIJZERS OP
VOORSPATBORD
Gloeilamp (12V-5W) vervangen:
1) Plak de lak naast de lampunit
met afplakband af.
2) Druk voorzichtig met een platte
schroevendraaier de borglip A-fig.
12 iets in om de lampunit uit te
nemen.
3) Draai de lamphouder iets om
hem los te maken en vervang de
lamp.

MISTLAMPEN VOOR
Halogeenlamp (type H3, 12V-55W)
vervangen:
1) Draai het stuur geheel naar
rechts voor het vervangen van de
lamp aan de linkerzijde en geheel
naar links voor het vervangen aan de
rechterzijde.

3) Draai het deksel A-fig. 13


linksom.
4) Trek de lamp B-fig. 14 uit het
deksel.
5) Plaats de nieuwe lamp en monteer het deksel A.
F0F0564m

2) Draai de bevestigingsschroeven
los en verwijder de wielkuipbescherming om het deksel te bereiken.

fig. 13
F0F0617m

fig. 11

F0F085m

fig. 12

F0F0565m

fig. 14
NOODGEVALLEN

113

ACHTERLICHTUNIT
Gloeilampen vervangen:
1) Draai vanuit het interieur van de
auto de twee driehoekige knoppen
A-fig. 15, die de unit op zijn plaats
houden, los.
2) Maak vanaf de buitenzijde de
stekker los en verwijder de achterlichtunit.
3) Druk op de twee lippen B-fig.
16 en maak de lamphouder los van
de unit.
4) Vervang de doorgebrande lamp:

C 12V-21/5W Duplogloeilamp van


rem- en achterlicht

KENTEKENPLAATVERLICHTING

D 12V-21W Gloeilamp van richtingaanwijzers

Om het lampje 12V-5W te vervangen, de bevestigingsschroeven


fig. 17 losdraaien en het lampenglas
verwijderen.

E 12V-21W Gloeilamp van achteruitrijlicht


F 12V-21W Gloeilamp van mistachterlicht.
5) Monteer de lamphouder op de
lichtunit en sluit de stekker weer
aan.
6) Bevestig de unit met behulp van de
twee driehoekige knoppen A-fig. 15.

F0F0086m

fig. 15

114

F0F0087m

fig. 16
NOODGEVALLEN

F0F0088m

fig. 17

DERDE REMLICHT
Gloeilamp (12V-21W) vervangen:
1) Open de linker achterdeur.
2) Houd het lampenglas A-fig. 18
vast en draai de schroef van de lamphouder los.
3) Verwijder de lamp door hem
iets in te drukken en linksom te
draaien.
4) Vervang de defecte lamp, duw
de nieuwe lamp licht in de lamphouder en draai hem rechtsom.

DEFECTE
INTERIEURVERLICHTING

PLAFONDLAMPJE ZIJKANT
Vervang het gloeilampje (12V-5W)
door met een schroevendraaier het
geklemde lampenglas los te wippen,
zoals is aangegeven in fig. 21.

PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Vervang het gloeilampje (12V-5W)
door met een schroevendraaier het
geklemde lampenglas los te wippen,
zoals is aangegeven in fig. 19.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
Vervang het gloeilampje (12V-5W)
door met een schroevendraaier het
geklemde lampenglas los te wippen,
zoals is aangegeven in fig. 20.

F0F0324m

fig. 18

F0F0142m

fig. 20

F0F0130m

fig. 19

F0F0090m

fig. 21
NOODGEVALLEN

115

EEN DOORGEBRANDE
ZEKERING

ATTENTIE

ATTENTIE

Als de zekering opnieuw


doorbrandt, wendt u dan
tot de Fiat-dealer.

ZEKERINGEN VERVANGEN
fig. 22
Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of de
betreffende zekering niet is doorgebrand.
A - Zekering in goede staat.
B - Zekering met doorgebrande
strip.

Controleer voordat u
een zekering vervangt of
de contactsleutel uit het
contactslot is genomen en alle
stroomgebruikers uit staan en/of
zijn uitgeschakeld.

Vervang een zekering nooit


door een zekering met een
hogere stroomsterkte (ampre),
BRANDGEVAAR!
Vervang een defecte zekering nooit door ander
materiaal. Gebruik altijd
een zekering met dezelfde kleur.

Verwijder een zekering met behulp


van het tangetje C (A fig. 24-26-28)
uit de zekeringenkast.
F0F0095m

fig. 22

116

NOODGEVALLEN

F0F0091m

fig. 23

PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
Zekeringen in de zekeringenkast
De zekeringenkast bevindt zich in
een vakje onder het stuur.
F0F0615m

U kunt het bereiken, nadat u de 2


bevestigingsschroeven A-fig. 23 90
hebt losgedraaid en het deksel hebt
verwijderd.

10 - Beschikbaar
11 - 5 A - Relais aanjager, relais
voor uitschakelen aircocompressor

Verwijder een zekering met behulp


van het tangetje A-fig. 24 uit de
zekeringenkast.

12 - 10 A - Ruitbediening, relais
bewakingslampje, relais stoelverwarming, achterruitverwarming, bediening airconditioning, drukregelaar

Zekeringen fig. 26

13 - 15 A - Waarschuwingsknipperlichten

1 - Beschikbaar
2 - 10 A - Diagnosestekker, antiblokkeersysteem, achteruitrijlicht
3 - Beschikbaar
4 - 5 A - Instrumentenpaneel,
claxon, snelheidssensor
5 - 15 A- Cruise-control, actuator
automatische versnellingsbak, remlichten, regeleenheid automatische
versnellingsbak
6 - 5 A - Interieurverlichting voor
en achter, instrumentenpaneel, autoradio
7 - 30 A - Achterruitverwarming

14 - 30 A - Ruitbediening
15 - Beschikbaar
16 - 20 A - Stoelverwarming
17 - 20 A - Claxon
18 - 10 A - Mistachterlicht
19 - 5 A - Schakelaar cruise-control, relais waarschuwingszoemer
ingeschakelde
buitenverlichting,
schakelaar verwarming bestuurdersstoel,
instrumentenpaneelverlichting, autoradio, schakelaar
achterruitverwarming,
selectorhendel automaat, waarschuwingssignaal, bediening airconditioning

8 - 30 A - Regeleenheid interieurbeveiliging
fig. 24

9 - 5 A- Regeleenheid interieurbeveiliging
NOODGEVALLEN

117

20 - 5 A - Koplampverstelling, buitenverlichting rechtsvoor, buitenverlichting linksachter


21 - 5 A - Koplampverstelling, buitenverlichting rechtsvoor, buitenverlichting linksachter
22 - Beschikbaar
23 - 20 A - Aansteker
24 - 10 A - Autoradio
25 - 10 A - Relais waarschuwingszoemer ingeschakelde buitenverlichting, waarschuwingszoemer automatische versnellingsbak, bediening achteruitkijkspiegel, richtingaanwijzers

Zekeringen in de motorruimte
Een andere zekeringenkast is in de
motorruimte geplaatst. U kunt deze
bereiken door op de lippen aan de
zijkant te drukken, zoals is aangegeven in fig. 25 voor uitvoeringen zonder ABS en in fig. 27 voor uitvoeringen met ABS.

Zekeringen fig. 26
(uitvoeringen zonder ABS)
1 - 20A - Brandstofpomp, extra verwarming (uitvoering 2.0 JTD)
2 - 10A - Dimlicht rechts
3 - 10A - Dimlicht links

Verwijder een zekering met behulp


van het tangetje A-fig. 26 voor uitvoeringen zonder ABS en A-fig. 28
voor uitvoeringen met ABS.

F0F0353m

26 - 30 A - Tijdschakeling ruitenwissers voor, ruitenwissers voor,


ruitensproeierpomp
27 - 30 A - Beschikbaar

F0F0354m

28 -5 A - Instrumentenpaneel,
relais ruitbediening

fig. 25

118

NOODGEVALLEN

fig. 26

4 - 25A - Koplampsproeiers
5 - Beschikbaar
6 - 10A - Fiat CODE, inspuitsysteem
(uitvoeringen met stuur links)
7 - 10A - Verwarming lambdasonde,
brandstofsysteem 2.0 JTD (uitvoeringen met stuur rechts)
8 - 20A - Voeding diagnosestekker,
voeding aanhanger
9 - 30A - Elektroventilateur motorkoelsysteem
10 - Beschikbaar
11 - Extra verwarming (uitvoering
2.0 JTD)

17 - 70A - Zekeringenkast in interieur (uitvoeringen met stuur rechts),


schakelaar interieurverlichting (uitvoeringen met stuur links), relais
diefstalalarm (uitvoeringen met stuur
rechts), relais startmotor
MF1 - Beschikbaar

Zekeringen fig. 28
(Uitvoeringen met ABS/2.0
JTD)
1 - 20A - Voeding aanhanger
2 - 20A - Brandstofpomp,
lambdasonde
3 - 10A - Dimlicht links

MF2 - 30A - Elektroventilateur (uitvoering 2.0 16V)

F0F0355m

MF3 - 30A - Inspuitsysteem (uitvoeringen 2.0 JTD); regeleenheid automatische versnellingsbak


MF4 - 20A - Inspuitsysteem (uitvoering 2.0 JTD)

12 - 10A - Grootlicht links


13 - 10A - Grootlicht rechts
F0F0354m

14 - 50A - Elektoventilateur motorkoelsysteem


15 - 40A - Handbediende airconditioning, aanjager
16 - 70A - Zekeringenkast in interieur (uitvoeringen met stuur links),
schakelaar interieurverlichting (uitvoeringen met stuur rechts), relais
diefstalalarm
fig. 27

fig. 28
NOODGEVALLEN

119

4 - 10A - Dimlicht rechts

MF1 - 60A - ABS

5 - 10A - Voeding diagnosestekker

MF2 - 30A - Elektroventilateur (uitvoering 2.0 16V)

6 - 10A - Fiat CODE


8 - 10A - Grootlicht rechts

MF3 - 30A - Inspuitsysteem (uitvoeringen 2.0 JTD); regeleenheid automatische versnellingsbak

9 - 30A (*) - Elektroventilateur


motorkoelsysteem

MF4 - 20A - Inspuitsysteem (uitvoering 2.0 JTD).

7 - 10A - Grootlicht links

10 - 30A - Koplampsproeiers
11 - 20A - Extra verwarming (uitvoering 2.0 JTD)
12 - 5A - Koplampsproeiers
13 - 15A - Verwarming lambdasonde
14 - Niet gebruikt. GEEN zekeringen
plaatsen
15 - 40A - Aanjager, aanjager handbediende airconditioning
16 - 50A (**) - Elektroventilateur
motorkoelsysteem

120

NOODGEVALLEN

(*) 40A voor uitvoering 2.0 JTD;


(**) 30A voor dieseluitvoeringen.

EEN LEGE ACCU


Wij raden u aan in het hoofdstuk
Onderhoud van de auto de voorzorgsmaatregelen door te lezen om
een lege accu te voorkomen en om
een lange levensduur van de accu te
garanderen.
STARTEN MET EEN HULPACCU
Zie Motor starten in het hoofdstuk Correct gebruik van de auto.

Gebruik voor het starten van de motor beslist


nooit een acculader.
Hierdoor kunnen de elektronische systemen en in het bijzonder de regeleenheden die de
inspuiting en ontsteking regelen, beschadigd worden.

ACCU OPLADEN
We raden u aan de accu langzaam
en met een lage stroomsterkte
(ampre) gedurende ca. 24 uur op te
laden. Als u de accu langer oplaadt,
kan de accu worden beschadigd.

4) Aan het einde van het opladen:


schakel eerst de acculader uit en
koppel dan de accu los.
5) Sluit de accuklemmen weer aan
op de accupolen. Let daarbij op de
polariteit.

Ga als volgt te werk:


1) Maak de accuklemmen los van
de accupolen.
2) Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen.

ATTENTIE

Laat deze procedure door


gespecialiseerd personeel
uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu.

3) Schakel de acculader in.

ATTENTIE

De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid of de
ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een
goed geventileerde ruimte, ver
verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en
ontploffingsgevaar.

NOODGEVALLEN

121

OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf Een lekke band
in dit hoofdstuk.

ATTENTIE

De krik dient uitsluitend voor


het verwisselen van een wiel
van de auto waarbij hij geleverd is.
Andere werkzaamheden zoals bijv. het
opkrikken van andere autos zijn absoluut uitgesloten. Gebruik de krik in
geen enkel geval voor het uitvoeren
van werkzaamheden onder de auto.

ATTENTIE

Als de auto een aanhanger


trekt, ontkoppel dan eerst de
aanhanger en krik dan de auto op.

Het is nodig te weten dat:


ATTENTIE

Als de krik niet juist geplaatst


wordt, kan de opgekrikte
auto van de krik vallen. Op een sticker
op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit
voor een zwaardere last worden
gebruikt.

122

NOODGEVALLEN

ATTENTIE

Start de motor niet als de


auto is opgekrikt.

de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen;


de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde type;
buiten de slinger, die staat afgebeeld in de paragraaf Een lekke
band, geen enkel ander gereedschap
op de krik gemonteerd mag worden.

MET DE GARAGEKRIK

MET EEN HEFBRUG

Voorzijde
De auto mag uitsluitend worden
opgekrikt door de hefarm van de
krik onder de daarvoor bestemde
plaat te plaatsen, zoals aangegeven in
fig. 29.

De auto moet zo opgekrikt worden


dat de uiteinden van de hefarmen
zich op de in fig. 30 aangegeven
plaatsen bevinden.
A - Hefarm voor.
B - Hefarm achter.

Achterzijde

De auto is voorzien van twee sleepogen om een sleepkabel aan te


bevestigen fig. 31.
A - Sleepoog voor.
B - Sleepoog achter.
ATTENTIE
Draai voor het slepen de
sleutel in stand M en vervolgens in stand S zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als
de contactsleutel uit het contactslot
wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het
onmogelijk wordt de auto te besturen.

Het opkrikken is niet mogelijk.

F0F0096m

fig. 29

SLEPEN VAN DE
AUTO

F0F0097m

fig. 30

F0F0098m

fig. 31
NOODGEVALLEN

123

ATTENTIE

Houdt u bij het slepen van


een auto aan de wettelijke
voorschriften. Dit geldt zowel
voor het slepen zelf als voor het
gedrag naar andere weggebruikers.

ATTENTIE

Houd er rekening mee dat


de rem- en eventuele stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het
stuur. Gebruik voor het slepen geen
elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het
slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen.

124

NOODGEVALLEN

BIJ EEN ONGEVAL


Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
Als u niet direct bij het ongeval
betrokken bent, stopt u dan op een
afstand van ten minste een tiental
meters van het ongeluk.
Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vluchtstrook vrij.
Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
Wees voorzichtig, voorkom het
risico van een aanrijding.
Geef het ongeval aan door de
gevarendriehoek goed zichtbaar en
op de wettelijk voorgeschreven
afstand te plaatsen.
Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de
gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen.

Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen.
Bij kettingbotsingen is het risico
om bij volgende botsingen betrokken
te raken, vooral bij weinig zicht,
groot. Verlaat onmiddellijk de auto
en zoek bescherming achter de vangrail.
Neem bij de betrokken autos de
contactsleutel uit.
Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet
en doof sigaretten.
Gebruik voor het blussen van
branden, zelfs als deze klein zijn, de
brandblusser, een wollen deken,
zand of grond. Gebruik nooit water.

ALS ER GEWONDEN ZIJN

VERBANDTROMMEL fig. 32

Blijf altijd bij de gewonde. Ook de


personen die niet direct bij het ongeval
betrokken zijn, zijn verplicht hulp te
bieden.

De verbandtrommel moet ten minste bevatten:

Blijf niet om de gewonde heen


staan.
Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de
gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden.

steriele gaasdeppers, om de
wond te bedekken en schoon te
maken

Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser


en een deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als de
brandblusser zijn opgenomen in het
Fiat Lineaccessori-programma.

verschillende soorten verband


pleisters van verschillende afmetingen
hechtpleister

Maak of snijd de veiligheidsgordel,


die de gewonde op zijn plaats houdt,
los.

een pak hydrofiele watten

Geef niets te drinken aan de


gewonde.

een pak zakdoekjes

De gewonde mag nooit worden


verplaatst behalve in de gevallen die bij
het volgende punt worden behandeld.

een pincet

een flesje jodium


een schaar met afgeronde punten
twee bloedstelpende zwachtels.

F0F0286m

Haal de gewonde uitsluitend uit de


auto bij gevaar voor brand, verdrinking
of naar beneden storten. Als u een
gewonde uit de auto haalt: trek niet
aan de ledematen, buig nooit het hoofd
en houd, voor zover mogelijk, het
lichaam in horizontale positie.
fig. 32
NOODGEVALLEN

125

O N D E R H O U D VA N D E A U T O
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een
reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die moeten
worden uitgevoerd:
iedere 30.000 km bij de
2.0 16V-uitvoering;
iedere 15.000 km bij de
1.9 D-uitvoering;
iedere 30.000 km bij de
2.0 JTD-uitvoering.

126

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK De servicebeurten
van het geprogrammeerd onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben

BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten


onmiddellijk door de Fiat-dealer te
laten verhelpen en daarmee niet te
wachten tot de volgende servicebeurt.

De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door


alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de
diverse inspecties en controles van
het geprogrammeerd onderhoud
worden uitsluitend na toestemming
van de klant uitgevoerd.

Als de auto vaak wordt


gebruikt voor het slepen
van aanhangers, moeten
er kortere intervallen worden
aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.

ONDERHOUDSSCHEMA
UITVOERING 2.0 16V

x 1000 km

30

60

90 120 150 180

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren

Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken


van schijfremmen voor controleren

Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)


Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en
bodemplaatbescherming, uitlaat,
brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en
rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)

Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen


controleren en eventueel afstellen

Bougies vervangen

ONDERHOUD VAN DE AUTO

127

x 1000 km
Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen

30

60

90 120 150 180

Brandstoffilter vervangen

Luchtfilter vervangen

Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Getande distributieriem controleren

Getande distributieriem vervangen (*)


Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)

Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren

Motorolie vervangen (of elke 18 maanden)

Motoroliefilter vervangen

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor, stoffige omgeving).
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.

128

ONDERHOUD VAN DE AUTO

UITVOERING 1.9 D

x 1000 km

15

30

45

60

75

90 105 120 135 150 165 180

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning


eventueel afstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,


waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden


afstellen

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op


slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken
van schijfremmen voor controleren
Remschoenen achter op conditie en
slijtage controleren (trommelremmen)
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber
slangen van rem- en brandstofsysteem en
rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)

ONDERHOUD VAN DE AUTO

129

x 1000 km

15

30

45

Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen


controleren en eventueel afstellen
Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen

60

75

90 105 120 135 150 165 180

Uitlaatgasemissie/-rook controleren

Brandstoffilter vervangen

Luchtfilter vervangen

Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Conditie van getande distributieriem controleren

Getande distributieriem vervangen (*)


Inspuiting/ontsteking controleren
(m.b.v. diagnosestekker)

Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren

Motorolie vervangen (of elke 18 maanden)

Motoroliefilter vervangen

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor, stoffige omgeving).
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.

130

ONDERHOUD VAN DE AUTO

UITVOERING 2.0 JTD 8V


x 1000 km

30

60

90

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur,


dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren

Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van schijfremmen voor controleren

Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)


Visueel de conditie controleren van: - buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat,
(brandstofen remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en rubber delen
(stofkappen, hoezen, enz.)

Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen


Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren en afstellen

Uitlaatgasemissie/-rook controleren

120 150 180

ONDERHOUD VAN DE AUTO

131

x 1000 km

30

60

90

120 150 180

Brandstoffilter vervangen

Luchtfilter vervangen

Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Getande distributieriem controleren

Getande distributieriem vervangen (*)


Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)

Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren

Motorolie vervangen (of elke 18 maanden)

Motoroliefilter vervangen

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor, stoffige omgeving).
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.

132

ONDERHOUD VAN DE AUTO

UITVOERING 2.0 JTD 16V

x 1000 km

30

60

90

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,


bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren

Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van schijfremmen voor controleren

Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)


Visueel de conditie controleren van: - buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat,
brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en rubber delen (stofkappen,
hoezen, enz.)

Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen


Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren en afstellen

Uitlaatgasemissie/-rook controleren

120 150 180

ONDERHOUD VAN DE AUTO

133

x 1000 km

30

60

90

120 150 180

Brandstoffilter vervangen

Luchtfilter vervangen

Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Getande distributieriem controleren

Getande distributieriem vervangen (*)


Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)

Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren

Motorolie vervangen (of elke 18 maanden)

Motoroliefilter vervangen

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor, stoffige omgeving).
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.

134

ONDERHOUD VAN DE AUTO

AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN

Gebruik bij voorkeur producten


van FL Selenia omdat die speciaal
zijn afgestemd op de Fiat-modellen
(zie Vullingstabel in het hoofdstuk
Technische gegevens).

Iedere 1.000 km of voor een


lange reis controleren en eventueel
bijvullen:

BELANGRIJK - Motorolie

niveau van de motorkoelvloeistof;


niveau van de remvloeistof;
niveau van de olie van de stuurbekrachtiging (indien aanwezig);
niveau van het elektrolyt in de
accu;
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning van de banden.
Iedere 1.000 km controleren en
eventueel bijvullen: motoroliepeil.
Iedere 5.000 km (alleen bij dieselmotoren) condens uit brandstoffilter aftappen.

Vervang de motorolie vaker dan in


het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder
zware bedrijfsomstandigheden rijdt,
zoals:
trekken van caravans of aanhangers;
rijden op stoffige wegen;
veel korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen
onder nul;

BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan
het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in
het onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een
indicatie zijn dat het filter vervangen
moet worden.
BELANGRIJK - Luchtfilter
Als de auto op stoffige wegen rijdt,
moet het luchtfilter vaker worden
vervangen.
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en
luchtfilter in relatie tot het gebruik
van de auto de Fiat-dealer.

veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik bij huis-aanhuis bezorging of als de auto lang stilstaat).

ONDERHOUD VAN DE AUTO

135

BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voor
het begin van de winter te controleren, om eventuele bevriezing van het
elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact,
stroom verbruiken. Dit geldt in het
bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires.

Vertrouw het onderhoud in principe toe aan


de Fiat-dealer. Als u
toch zelf onderhoud of kleine
reparaties verricht, controleer
dan of u over het juiste speciale
gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en
de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet
zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen
ervaring hebt.

NIVEAUS
CONTROLEREN
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan
de Fiat-dealer. Als u toch
zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u
over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen
beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u
daarmee geen ervaring hebt.

136

ONDERHOUD VAN DE AUTO

ATTENTIE

Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.

ATTENTIE

Pas op als u sjaals, dassen


of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de
bewegende onderdelen worden
gegrepen.

F0F0335m

1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof


- 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de
stuurbekrachtiging (indien aanwezig).

F0F0337m

fig. 1 - Uitvoeringen 2.0 16V

1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof


- 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de
stuurbekrachtiging (indien aanwezig).
fig. 2 - Uitvoeringen 1.9 D
ONDERHOUD VAN DE AUTO

137

F0F0336m

1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof


- 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de
stuurbekrachtiging (indien aanwezig).

F0F0344m

fig. 3 - Uitvoeringen 2.0 JTD 8V

1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof


- 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de
stuurbekrachtiging (indien aanwezig).
fig. 4 - Uitvoeringen 2.0 JTD 16V

138

ONDERHOUD VAN DE AUTO

MOTOROLIE

ATTENTIE

Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte


moet verrichten en de motor nog warm
is, om brandwonden te voorkomen.

Fig. 5 uitvoeringen 2.0 16V


Fig. 6 uitvoeringen 1.9 D
Fig. 7 uitvoeringen 2.0 JTD 8V
Fig. 8 uitvoeringen 2.0 JTD 16V
Controleer het oliepeil als de auto op
een vlakke ondergrond staat en enige
minuten (circa 10) na het uitzetten van
de motor.
Het oliepeil moet altijd tussen het
MIN- en MAX-merkteken op de
oliepeilstok staan.
Het verschil tussen het MIN- en
MAX-merkteken komt overeen
met ongeveer 1 liter.
F0F0329m

fig. 5

Als het olieniveau dicht bij of onder


het MIN-merkteken staat, moet er
via de olievulopening motorolie tot
aan het MAX-merkteken worden
bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het
MAX-merkteken overschrijden.

ATTENTIE

Onthoud dat bij een warme


motor de elektroventilateur
onverwachts kan inschakelen en
verwondingen kan veroorzaken. Dit
is afhankelijk van de temperatuur
van de motorkoelvloeistof.
BELANGRIJK Na het bijvullen of verversen van de olie, moet u de motor enige
seconden laten draaien, vervolgens de
motor uitzetten en na enige minuten het
olieniveau controleren.
F0F0203m

fig. 6

Afgetapte motorolie en
gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn
voor het milieu. Het is raadzaam om
het verversen van de motorolie en
het vervangen van het oliefilter door
de Fiat-dealer te laten uitvoeren. De
dealer beschikt over de uitrusting
voor het op milieuvriendelijke wijze
en conform de wettelijke bepalingen
verwerken van afgewerkte olie en
oliefilters.
F0F0306m

fig. 7
ONDERHOUD VAN DE AUTO

139

MOTOROLIEVERBRUIK

KOELVLOEISTOF

Als richtlijn geldt een maximaal


motorolieverbruik van ongeveer 400
gram per 1.000 km.

ATTENTIE

De motor van een nieuwe auto


moet nog worden ingereden. Dit
betekent dat het motorolieverbruik
pas na de eerste 5000 6000 km
stabiliseert.

Draai bij een warme


motor de dop van het
expansiereservoir nooit los:
gevaar voor verbranding.

BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de


gebruiksomstandigheden van de
auto.

Het niveau van de koelvloeistof


moet gecontroleerd worden bij een
koude motor en moet tussen het
MIN- en MAX-merkteken staan.
Deze merktekens zijn zichtbaar op
de peilstok A die zich in het reservoir bevindt; fig. 9 bij de uitvoeringen 1.9 D of fig. 10 bij de uitvoeringen 2.0 16V en 2.0 JTD.

Vul nooit motorolie bij met


andere specificaties dan de olie
waarmee de motor is gevuld.
F0F0345m

fig. 8

140

Een mengsel van PARAFLU11 en


gedestilleerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een
temperatuur van 35C.
ATTENTIE

Het koelsysteem staat


onder druk. Vervang de dop
zonodig alleen door een exemplaar
van hetzelfde type, anders kan de
werking van het systeem in gevaar
worden gebracht.

F0F0204m

fig. 9
ONDERHOUD VAN DE AUTO

Een te laag niveau bijvullen door


langzaam via de vulopening van het
expansiereservoir, een mengsel van
50% gedestilleerd water en 50%
PARAFLU11 van FL Selenia te gieten, totdat het niveau dicht bij het
MAX-merkteken staat.

F0F0307m

fig. 10

RUITENSPROEIER-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
(indien aanwezig) fig. 11-12
Om de ruitensproeiervloeistof bij
te vullen, dop A lostrekken en de
vloeistof bijvullen totdat het MAXmerkteken op de peilstok is bereikt
fig. 12.

BELANGRIJK Rijd nooit met een


leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.

Gebruik een mengsel van water en


in de volgende mengverhouding:

ATTENTIE

DPI,

30% DPI en 70% water in de


zomer.
50% DPI en 50% water in de winter.

Enkele in de handel verkrijgbare


ruitensproeiervloeistoffen zijn
licht ontvlambaar. Als de vloeistoffen in
contact komen met de warme delen van
de motor kunnen ze ontbranden.

OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING


(indien aanwezig) fig.13
Controleer de olie van de stuurbekrachtiging bij een koude motor en
als de auto op een vlakke ondergrond staat. De olie moet tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het
oliereservoir staan.
Bij zeer warme olie kan de olie
boven het MAX-merkteken staan.
Zonodig kan het niveau worden bijgevuld met olie, die dezelfde specificaties moet hebben als de reeds in
het systeem aanwezige olie.

Bij temperaturen onder 20C DPI


onverdund gebruiken.
F0F0205m

fig. 11

F0F0107m

fig. 12

F0F0108m

fig. 13
ONDERHOUD VAN DE AUTO

141

ATTENTIE

Voorkom dat de olie voor de


stuurbekrachtiging in contact
komt met de warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.

Het olieverbruik van de


stuurbekrachtiging
is
zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd
weer moet worden bijgevuld,
moet het systeem door een
Fiat-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd.

REMVLOEISTOF fig. 14
Controleer of de remvloeistofniveau
nog op het maximale niveau staat.
Voor het bijvullen mag uitsluitend
remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT-specificaties. Het
verdient aanbeveling TUTELA TOP
4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde
remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
Het verdient aanbeveling dit door de
Fiat-dealer te laten uitvoeren.
Voorkom, als de dop
van het reservoir wordt
losgedraaid, dat de corrosieve remvloeistof in contact
komt met de lak. Als dit toch
gebeurt moet de lak onmiddellijk worden gewassen.

ATTENTIE

Het symbool op het reservoir geeft aan dat synthetische


remvloeistof en geen minerale vloeistof
moet worden gebruikt. Het gebruik van
minerale vloeistoffen moet absoluut
worden vermeden, omdat de rubbers in
het remsysteem door deze vloeistoffen
kunnen worden beschadigd.

BELANGRIJK De remvloeistof is
hygroscopisch (trekt water aan).
Daarom verdient het aanbeveling, als
de auto overwegend wordt gebruikt
in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema
staat aangegeven.
F0F0338m

ATTENTIE
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet
de lak onmiddellijk worden gewassen
met water en zeep en daarna met
veel water worden afgespoeld. Bij
inslikken dient onmiddellijk een arts te
worden geraadpleegd.
fig. 14

142

ONDERHOUD VAN DE AUTO

LUCHTFILTER

DIESELFILTER

VERVANGEN

CONDENS AFTAPPEN

Haak de borgveren A- fig. 15 los of


draai de schroeven A-fig. 16 los (afhankelijk van de uitvoering), verwijder het
deksel B-fig. 17 en neem het te vervangen filterelement C uit.

Het condens moet iedere 5.000 km


worden afgetapt. Ga als volgt te
werk:

F0F0348m

draai de knop fig. 18 enige slagen


los en draai de knop weer vast als er
uitsluitend brandstof zonder water
uitstroomt.
Het verdient aanbeveling dit door
een Fiat-dealer te laten doen.

fig. 15

Verontreinig het milieu


niet met water dat is vermengd met dieselbrandstof. Wij raden u aan om de condens te laten aftappen bij de Fiatdealer omdat deze beschikt over
de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de
wettelijke bepalingen, verwerken
van milieuverontreinigende producten.

F0F0352m

F0F0347m

fig. 16

ATTENTIE
Als het condens niet op de juiste wijze wordt afgetapt en als
er geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen, dan kan de veiligheid van de auto
in gevaar komen en kan er gevaarlijke
brandstoflekkage optreden.

fig. 17

F0F0556m

fig. 18
ONDERHOUD VAN DE AUTO

143

ACCU

ATTENTIE

De accu van de SCUDO is onderhoudsarm: onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig
gedestilleerd water bij te vullen.
Als de auto op een vlakke ondergrond staat, moet het niveau van de
vloeistof (elektrolyt) tussen de twee
merklijnen op de accubak staan. Als
het niveau onder de merklijn MIN
fig. 19 staat, wendt u dan tot een
Fiat-dealer.
Zie voor het opladen van de accu
het hoofdstuk Noodgevallen.

De vloeistof in de accu is giftig


en corrosief. Vermijd het contact
met de huid of de ogen. Het opladen van
de accu moet worden uitgevoerd in een
goed geventileerde ruimte, ver verwijderd
van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.

Accus bevatten zeer


schadelijke stoffen voor
het milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accu
door de Fiat-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt
over de uitrusting voor het op
milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen,
verwerken van defecte accus.

F0F0113m

Onoordeelkundige
montage van elektrische
apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de auto.

fig. 19

144

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als u de auto langere


tijd stalt in extreem
koude omstandigheden
moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard.

ATTENTIE
Probeer een bevroren accu
niet op te laden: eerst moet
de accu ontdooid worden, anders
loopt u het risico dat de accu ontploft.
Als de accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cellen
niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.

Bij een te laag niveau


van het elektrolyt kan de
accu
onherstelbaar
beschadigen. Hierdoor kan de
accubak barsten, waarna het
accuzuur weglekt.
BELANGRIJK Controleer bij de
montage van de accu of deze op de
juiste wijze is bevestigd.
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de voorportieren, de
motorkap, de zijschuifdeur en de
achterdeur goed gesloten zijn. De
interieurverlichting moet gedoofd
zijn.
Voorkom zoveel mogelijk het
gebruik van stroomverbruikers als
de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.).

BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50%
geladen is, raakt door sulfatering
beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor
bevriezing (bij temperaturen onder
10C).
Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon, navigatiesysteem, enz.), raden wij u aan
contact op te nemen met de Fiatdealer. Deze kan u de meest
geschikte installaties, opgenomen in
het Fiat Lineaccessori-programma,
aanraden en controleren of het
noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.

Deze stroomverbruikers blijven


continu stroom verbruiken ook bij
een uitgenomen contactsleutel
(geparkeerde auto, motor uitgezet),
waardoor de accu geleidelijk kan
ontladen.
Het totale energieverbruik van
deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerd accessoires) moet
minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de
accu), zoals in de volgende tabel
staat vermeld:

Accu
van

Maximum stroomverbruik bij


stilstaande motor

50A

30 MA

60A

36 MA

70A

42 MA

Als u de auto langere tijd niet


gebruikt, zie Auto langere tijd stallen in het hoofdstuk Correct
gebruik van de auto.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

145

Als grote stroomverbruikers, zoals


flessenverwarmer, stofzuiger, mobiele telefoon, koelbox, bij uitgezette
motor van voedingsspanning worden
voorzien, dan zal de accu sneller ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord van
de auto extra systemen moeten
worden genstalleerd, moet goed op
de juiste aansluitingen worden gelet.
Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral
voor de elementaire elektronische
systemen.

ELEKTRONISCHE
REGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de auto
zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet
nodig.
Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij
werkzaamheden aan de elektrische
installatie of bij een noodstart:
Koppel de accu nooit los van de
elektrische installatie bij een draaiende
motor.
Koppel de accu los van de elektrische installatie als de accu moet worden opgeladen. Moderne laadapparaten
kunnen een spanning leveren tot 20V.
Gebruik nooit een acculader voor
het starten van de motor, maar gebruik
een hulpaccu.
Let op een goede aansluiting tussen
de accu en de elektrische installatie,
zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de
polen en de kabeluiteinden. Als u de
accu weer aansluit, moet de regeleenheid van de inspuiting/ontsteking zijn
eigen parameters weer registreren;

146

ONDERHOUD VAN DE AUTO

daarom kan de auto gedurende de eerste kilometers iets anders rijden.


Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als
de contactsleutel in stand M staat.
Controleer de polariteit niet door
middel van vonken.
Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie.
Verwijder de regeleenheden als de
temperatuur boven de 80C stijgt (bijzondere werkzaamheden aan de carrosserie, enz.).
BELANGRIJK Een niet correcte
installatie van een radio en/of diefstalalarm kan tot storingen in de elektronische regeleenheden leiden.
ATTENTIE
Modificaties of reparaties aan
de elektrische installatie die niet
correct worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking en zelfs
brand veroorzaken.

BOUGIES
Schone en goede bougies met de
juiste warmtegraad fig. 20 zijn van
doorslaggevend belang voor een
goede werking van de motor en een
lage uitstoot van schadelijke stoffen
van de motor.
De informatie die de bougie levert
aan een deskundige is een belangrijke
bron voor het opsporen van de storing, ook als deze niet door de ontsteking wordt veroorzaakt. Het is
daarom belangrijk dat bij storingen in
de motorwerking de bougies worden gecontroleerd door de Fiatdealer.

De bougies moeten bij


de
kilometerstanden
worden vervangen die in
het onderhoudsschema zijn
aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type. Bougies met een
afwijkende warmtegraad kunnen motorstoringen veroorzaken.

WIELEN
EN BANDEN
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een
lange rit, worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd.

Bougietype
2.0 16V

Bosch FR8ME

Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening
mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning
0,3 bar hoger moet zijn dan de voorgeschreven waarde.

F0F0114m

ATTENTIE

Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een


juiste bandenspanning.

fig. 20
ONDERHOUD VAN DE AUTO

147

Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage


van de banden fig. 21:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.

ATTENTIE

Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet,


waardoor er onherstelbare inwendige
schade aan de band kan ontstaan.

B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.


C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.

Banden moeten worden vervangen


als de profieldiepte van het loopvlak
minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het
land waarin u rijdt.
BELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met
spinnende wielen optrekken, enz.

F0F0115m

Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen,


en andere obstakels. Het langdurig
rijden op een slecht wegdek kan de
banden beschadigen.

Controleer de banden regelmatig


op scheuren in de wangen en bulten
of slijtplekken op het loopvlak.
Raadpleeg zonodig de Fiat-dealer.
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto. Hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd
worden.
Stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting
te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes
in het loopvlak en op de wangen
geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten
dan ook door een specialist worden
gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbekend is.

fig. 21

148

ONDERHOUD VAN DE AUTO

De SCUDO is voorzien van tubeless banden zonder binnenband. In


dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe
band moet ook het ventiel vernieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te
verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 15.000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de
banden aan dezelfde zijde van de
auto gemonteerd blijven, zodat een
omkering van de draairichting wordt
voorkomen.

RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van
het rem-, stuurbekrachtigings(indien aanwezig) en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het geprogrammeerd onderhoudsschema aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere
tijd ontbreken van vloeistof in een
systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat
lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.

RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig
schoon met een schoonmaakmiddel;
wij raden DPI aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste n maal
per jaar de wisserbladen te vervangen.
ATTENTIE

Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder


extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.

ATTENTIE
F0F0116m

Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de


rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.

fig. 22
ONDERHOUD VAN DE AUTO

149

Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen


van het rubber te voorkomen.
wanneer de temperatuur onder
0C is gedaald, moet gecontroleerd
worden of er geen ijs tussen wisserblad
en ruit zit; maak de wissers zonodig vrij
met een anti-vriesmiddel;
verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de ruit om de wisserbladen
te beschermen en oververhitting van
de ruitenwissermotor te voorkomen;
schakel de ruitenwissers niet in op
een droge ruit.
Wisserbladen vervangen
1) Trek de wisserarm C-fig. 22 van
de voorruit en plaats het wisserblad
onder een hoek van 90 graden ten
opzichte van de arm.

3) Monteer het nieuwe blad, waarbij


de lip A in de zitting op de wisserarm
moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.

KOPLAMPSPROEIERS (indien aanwezig)

RUITENSPROEIERS

Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede


staat zijn fig. 24.

Als de ruitensproeiers niet werken,


controleer dan eerst het niveau in het
ruitensproeiertankje (zie de paragraaf
Niveaus controleren in dit hoofdstuk.
Controleer vervolgens of de sproeiermonden fig. 23 niet verstopt zijn. Ze
kunnen zonodig met een speld worden
doorgeprikt.

De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht


brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.

De stralen van de ruitensproeiers


kunnen worden afgesteld. Stel de
sproeiermonden zodanig af dat de stralen de ruit raken op het hoogste punt
in de slag van de ruitenwissers.
F0F0117m

F0F0612m

2) Druk op lip A van de veerklem in


het wisserblad en druk het wisserblad
naar beneden uit arm B.

fig. 23

150

ONDERHOUD VAN DE AUTO

fig. 24

AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien


aanwezig)
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10
minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de
werking van de airconditioning door
de Fiat-dealer controleren.

CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN
ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van
roest zijn:
luchtverontreiniging;
zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm
en vochtig klimaat);
omgevings-/seizoensinvloeden.

Het systeem gebruikt


koelmiddel R134a. Dit
middel is niet schadelijk
voor het milieu. Gebruik in
geen geval het middel R12,
omdat dit middel de componenten van de auto kan beschadigen terwijl het bovendien
chloorfluorkoolstoffen (CFK)
bevat.

Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving,


opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet
niet worden onderschat.
Fiat heeft voor uw SCUDO de
beste technologische oplossingen
toegepast om de carrosserie efficint
tegen roest te beschermen.

De belangrijkste zijn:
De toepassing van aangepaste
spuittechnieken en lakproducten die
de auto de benodigde weerstand
tegen roest en schurende elementen
verlenen.
Het gebruik van verzinkte (of
voorbehandelde) plaatdelen met een
hoge corrosiebestendigheid.
Het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen.
Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare
delen: onderzijde van de portieren,
binnenzijde van de spatborden,
naden, randen, enz.
Toepassing van open holle
ruimtes om condensvorming te
voorkomen en binnendringend
water af te voeren, waardoor roest
van binnenuit wordt voorkomen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

151

CARROSSERIEGARANTIE
Bij de SCUDO is de carrosserie
tegen doorroesten van alle originele
componenten van de carrosserie en
van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje SERVICE EN
GARANTIEHANDLEIDING.

TIPS VOOR HET BEHOUD


VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende
functie.
Daarom moeten beschadigingen
van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie
het hoofdstuk Technische gegevens).
Het normale onderhoud van de
auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van
het gebruik van de auto en van de
omgeving. Het is raadzaam de auto
vaker te wassen bij sterke luchtvervuiling, bij het rijden over wegen met
strooizout of als u de auto parkeert
onder bomen waar harsdruppels
vanaf kunnen vallen.

152

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Schoonmaakmiddelen
verontreinigen
het
water. Daarom moet de
auto bij voorkeur worden
gewassen op een plaats waar
het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
De juiste wasmethode:
1) Spoel de auto eerst met een
waterstraal onder lage druk af.
2) Was de auto met een zachte
spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit.
3) Spoel de auto af met schoon
water en droog de auto met warme
lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de
randen van de portieren, motorkap
en de koplampranden moeten niet
vergeten worden, omdat daar water
kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet
onmiddellijk binnen te zetten, maar
de auto nog even buiten te laten

staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.


Was de auto nooit in de zon of als
de motorkap nog warm is: omdat
dan de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,
aangezien harsdruppels bij langere
inwerking de lak kunnen beschadigen,
waardoor de kans op roestvorming
wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen
dienen zo snel en zo goed mogelijk
van de lak verwijderd te worden,
omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.

Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken
van de ruiten een daarvoor geschikt
schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het
schoonmaken van de achterruit op
dat de elektrische weerstandsdraden
van de achterruitverwarming (indien
aanwezig) niet worden beschadigd.
Veeg voorzichtig in de richting van
de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na ieder seizoen zorgvuldig te
laten uitspuiten. Laat dit verzorgen
door een gespecialiseerd bedrijf.

BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de


motor koud zijn en de contactsleutel
in stand S staan. Controleer na het
reinigen of de verschillende beschermingen (bijv. rubberkappen, deksels,
enz.) nog op hun plaats zitten en niet
beschadigd zijn.

Schoonmaakmiddelen
verontreinigen
het
water. Daarom moet de
auto bij voorkeur worden
gewassen op een plaats waar
het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

153

INTERIEUR

STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING REINIGEN

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN

Controleer af en toe of er onder


de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplus, enz.), waardoor roestvorming
op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.

Verwijder stof met een zachte


borstel of een stofzuiger.

Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.

Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.

BELANGRIJK Gebruik nooit


alcohol of benzine om het glas van
het instrumentenpaneel schoon te
maken.

ATTENTIE

Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de
auto. De elektrostatische lading
die tijdens het reinigen door het
wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.

154

ONDERHOUD VAN DE AUTO

ATTENTIE

Bewaar nooit spuitbussen


in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet
worden blootgesteld aan temperaturen boven 50C. In de zomer
kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.

TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENS

MOTORCODE

CHASSISNUMMER
Het chassisnummer is ingeslagen in
de motorruimte op de spatbordrand
rechtsvoor fig. 1.

De motorcode is ingeslagen in een


plaatje dat aan het hijsoog van het
cilinderblok is bevestigd, en bestaat uit
het motortype en een oplopend productienummer.

TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
De plaatjes fig. 2 bevinden zich op
de rechter deurstijl en bevatten de
volgende gegevens:
Typeplaatje 1 (uitgezonderd uitvoering Combi)
A - Naam van de fabrikant.
B - Identificatiecode van het auto
type/uitvoering.
C - Italiaanse typegoedkeuring.
D - Duitse typegoedkeuring.
E - Belgische typegoedkeuring.

F0F0119m

F - Spaanse typegoedkeuring.
G - Engelse typegoedkeuring.
H - Oplopend productienummer.

fig. 1
TECHNISCHE GEGEVENS

155

I - Naam van de fabrikant.


J - Nationaal nummer typegoedkeuring (alleen uitvoering Combi).
L - Identificatiecode van het autotype en chassisnummer.

F0F0342m

Typeplaatje 2

O - Max. toelaatbare voorasbelasting.


P - Max. toelaatbare achterasbelasting.
Q - Identificatiecode van het autotype.

M - Max. toelaatbaar totaalgewicht


van de auto.

R - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).

N - Max. toelaatbaar totaalgewicht


van de auto met aanhanger.

S - Oplopend productienummer.

fig. 2

156

TECHNISCHE GEGEVENS

F0F0291m

PLAATJE MET INFORMATIE


OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje met de kleurcode fig. 3 bevindt zich op het portier aan bestuurderszijde, op punt H-fig. 4.
Hierna volgt de omzettingstabel van de kleurcodes.
Fiat-code

Unikleuren

194

Nice Rood

249

IJswit

341

Carioca Geel

479

Line Blauw

Fiat-code

Metallic kleuren

242

Lucifer Rood

722

China Blauw

685

Kwarts Grijs

691

IJzer Grijs
F0F0325m

fig. 3

fig. 4
TECHNISCHE GEGEVENS

157

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN

2.016V

1.9 D

158

TECHNISCHE GEGEVENS

Uitvoering

Motorcode

Carrosserie-code

Combi met 5 zitplaatsen


Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 7 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen
Combi met 5 zitplaatsen
Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 7 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen
Combi met 5 zitplaatsen
Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen

RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
RFN
WJY
WJY
WJY
WJY

220XQ5 AA
220XQ5 AB
220XQ5 AE
220XQ5 AC
220XQ5 AD
220XQ4 AA
220XQ4 AB
220XQ4 AE
220XQ4 AC
220XQ4 AD
220XU5 AA
220XU5 AB
220XU5 AC
220XU5 AD

2.0 JTD 8V

2.0 JTD 16V

Uitvoering

Motorcode

Carrosserie-code

Combi met 5 zitplaatsen


Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen
Combi met 7 zitplaatsen
Combi met 5 zitplaatsen
Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen
Combi met 5 zitplaatsen
Combi met 6 zitplaatsen
Combi met 8 zitplaatsen
Combi met 9 zitplaatsen
Combi met 7 zitplaatsen

RHX
RHX
RHX
RHX
RHZ
RHZ
RHZ
RHZ
RHZ
RHW
RHW
RHW
RHW
RHW

220XP5 AA
220XP5 AB
220XP5 AC
220XP5 AD
220XV5 AE
220XV5 AA
220XV5 AB
220XV5 AC
220XV5 AD
220XR5 AA
220XR5 AB
220XR5 AC
220XR5 AD
220XR5 AE

TECHNISCHE GEGEVENS

159

MOTOR
2.0 16V

1.9 D

Typecode

RFN

WJY

Cyclus

Otto

Diesel

4 in lijn

4 in lijn

86x86

82,2x88

1997

1867

10,8:1

23:1

min-1

100
136
6000

51
69
4600

min-1

190
19,4
4100

125
12,7
2500

Bosch FR8ME

Loodvrije benzine

Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN590)

ALGEMEEN

Aantal en opstelling cilinders


Boring en slag

mm

Cilinderinhoud

cm

Compressieverhouding
Max. vermogen (EU)

Max. koppel (EU)

{
{

Bougies
Brandstof

kW
pk
bijbehorend toerental
Nm
kgm
bijbehorend toerental

95 RON

160

TECHNISCHE GEGEVENS

ALGEMEEN

2.0 JTD 8V

Typecode

RHX

RHZ

Cyclus

Diesel

Diesel

Aantal en opstelling cilinders

4 in lijn

4 in lijn

85x88

85x88

1997

1997

17,6 : 1

17,6 : 1

min-1

69
94
4000

80
109
4000

min-1

215
22
1750

250
25,5
1750

Boring en slag

mm

Cilinderinhoud

cm

Compressieverhouding
Max. vermogen (EU)

Max. koppel (EU)


Brandstof

{
{

kW
pk
bijbehorend toerental
Nm
kgm
bijbehorend toerental

Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN 590)

Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN 590)

TECHNISCHE GEGEVENS

161

ALGEMEEN

2.0 JTD 16V

Typecode

RHW

Cyclus

Diesel

Aantal en opstelling cilinders

4 in lijn

Boring en slag

mm
3

Cilinderinhoud

cm

Max. koppel (EU)

{
{

kW
pk
bijbehorend toerental
Nm
kgm
bijbehorend toerental

min-1

80
109
4000

min-1

270
27,5
1750
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN590)

Brandstof

162

1997
17,3:1

Compressieverhouding
Max. vermogen (EU)

85x88

TECHNISCHE GEGEVENS

INSPUITING/
ONTSTEKING
Uitvoering 2.0 16V
Gentegreerde elektronische full
group inspuiting (gelijktijdige inspuiting van de 4 inspuitventielen) en ontsteking: een regeleenheid regelt zowel
inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging.
Type:.............................. Multipoint.
Luchtfilter: droog met verwisselbaar papieren element en thermostatisch geregelde luchttoevoer.

Brandstofpomp: ondergedompeld
in brandstoftank.
Inspuitdruk: .......................... 3 bar.
Meetmethode voor de hoeveelheid inlaatlucht: Speed density
(*).
Mengselcorrectie: closed loop: 2
lambdasondes, gemonteerd voor en
achter de katalysator.
Ontstekingsvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
Basis-ontstekingsvervroeging
bij stationair toerental ........ 13 3.

Bougies:
........Bosch FR8ME
Elektrode-afstand:
........0,80 mm

(*) Analytische methode, d.m.v. de elektronische verwerking van gegevens die door de toerentalsensor van de motor (speed) en de temperatuursensor en de absolute-druksensor in
het inlaatspruitstuk (density) worden gemeten.

ATTENTIE

Modificaties of reparaties
aan het brandstofsysteem
die niet correct worden uitgevoerd
en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brand veroorzaken.

TECHNISCHE GEGEVENS

163

BRANDSTOFSYSTEEM

Uitvoering 2.0 JTD

Uitvoering 1.9 D

Directe common rail dieselinspuiting met turbodrukvulling en intercooler.

Indirecte dieselinspuiting.
Roterende inspuitpomp met
Min/Max-regulateur en automatische
inspuitmomentversteller.
Afstelling inspuitpomp bij begin
inspuiting.
Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
Openingsdruk inspuitstukken: 130
bar.
Stationair toerental: 800 100
min-1.
Droog luchtfilter.
Verwisselbaar brandstoffilter in
motorruimte.
E.G.R.-systeem (indien aanwezig).

164

TECHNISCHE GEGEVENS

E.G.R.-systeem, elektronisch geregeld door een regeleenheid op basis


van: koelvloeistoftemperatuur, motortoerental en motorbelasting (gaspedaalstand).

Brandstofpomp: opvoerpomp in
de tank, hoge-drukpomp voor toevoer naar inspuitventielen.
Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
Luchtfilter: droog element gemonteerd op carrosserie, via rubber slang
verbonden met de motor.
Dieselfilter.
Door uitlaatgas aangedreven turbocompressor met overdrukklep
(waste-gate).
Turbodruk max. 1 bar bij toerental van max. vermogen.

ATTENTIE
Modificaties of reparaties aan
het brandstofsysteem die niet
correct worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking
en zelfs brand veroorzaken.

SMEERSYSTEEM

KOELING

Uitvoering 2.0 JTD

Uitvoeringen 2.0 16V - 1.9 D

Uitvoeringen 2.0 16V - 1.9 D

Smering onder druk d.m.v. een


tandwieloliepomp met ingebouwde
oliedrukregelklep.

Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir.

Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir.

Tandwieloliepomp: aangedreven via


een getande riem.

Thermostaat met by-pass-regeling


in het secundaire circuit voor de
recirculatie van de motor naar de
radiateur.

Reiniging van de motorolie in een


fullflow-oliefilterelement.
Koelvloeistofgekoelde oliekoeler:
om de maximum temperatuur van de
motorolie te begrenzen.

Thermostaat in het secundaire circuit voor de recirculatie van de motor


naar de radiateur.
Elektroventilateur voor het koelen
van de radiateur met in-/uitschakeling,
geregeld door de regeleenheid.

Elektroventilateur voor het koelen


van de radiateur, geregeld d.m.v. een
thermoschakelaar in de radiateur.

Uitvoering 2.0 JTD


Smering onder druk d.m.v. een
tandwieloliepomp met ingebouwde
oliedrukregelklep. Reiniging van de
motorolie in een fullflow-oliefilterelement.

TECHNISCHE GEGEVENS

165

TRANSMISSIE

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK EN
DIFFERENTIEEL

KOPPELING
Meervoudige plaatkoppeling in oliebad.
Mechanisch bediende koppeling,
behalve uitvoering 2.0 JTD, met koppelingspedaal zonder vrije slag en
afstelbaar.
Voor uitvoering 2.0 JTD een hydraulisch bediende koppeling.

Vijf gesynchroniseerde versnellingen


vooruit en n versnelling achteruit.
De overbrengingsverhoudingen zijn:

Aandrijving van de voorwielen m.b.v.


aandrijfassen die via homokinetische
koppelingen verbonden zijn met het
differentieel en de wielen.
Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis.
De overbrengingsverhoudingen zijn:
Rechte
eindreductie

Aantal
tanden

4,429

14/62

4,933 (4,765)*

15/74 (17/81)*

2.0 16V

1.9 D

1 versnelling

3,454

3,455

3,250

3,417

3,417

2e versnelling

1,870

1,870

1,783

1,783

1,783

1.9 D

3e versnelling

1,280

1,280

1,121

1,121

1,121

4 versnelling

0,951

0,951

0,795

0,795

0,795

2.0 JTD 8V
(RHZ)

4,467

15/67

5e versnelling

0,745

0,745

0,608

0,608

0,608

2.0 JTD 8V
(RHX)

5,071

14/71

achteruit

3,332

3,333

3,154

3,154

3,154
2.0 JTD 16V

4,467

15/67

* uitvoering met RHX-motor


** uitvoering met RHZ-motor

166

TECHNISCHE GEGEVENS

2.0 JTD8V* 2.0 JTD 8V**

2.0 JTD16V
2.0 16V

(*) uitvoering Combi

REMMEN
VOETREM
Voor: schijfremmen met zwevende
remtangen, n remcilinder per wiel
en remblokslijtage-sensoren.
Achter: trommelremmen met zelfcentrerende remschoenen en micrometrisch mechanisme voor corrigeren
van de speling.
Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.
Onderdrukrembekrachtiger van 10.
Remdrukregelaar in het hydraulische
remcircuit van de achterremmen.

ATTENTIE

Let op bij de montage van


spoilers, lichtmetalen velgen
en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig
remmen of bij lange afdalingen.

HANDREM
De handrem werkt mechanisch
d.m.v. een handremhefboom op de
remschoenen van de achterwielen.

WIELOPHANGING
VOORWIELOPHANGING
Onafhankelijke wielophanging, type
McPherson.
Telescopische schokdempers met
behulp van een elastische verbinding
aan de carrosserie bevestigd en met
rubberen stofhoezen.
Coaxiaal ten opzichte van de schokdemper geplaatste schroefveren met
aanslagrubbers.
Triangel-wieldraagarm met behulp
van een dubbelconische bus aan de
carrosserie bevestigd en voorzien van
een fuseekogel.
ACHTER

ATTENTIE

Water, sneeuw en strooizout op wegen kunnen zich


afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging
iets later wordt bereikt.

Torsie-as met schroefveer.


Verticaal geplaatste telescopische
schokdempers die in de wielkuip aan
de carrosserie bevestigd zijn.
Dubbele aanslagrubbers bevestigd
aan de chassisbalk.
Aansluiting voor de remdrukregelaar.
TECHNISCHE GEGEVENS

167

STUURINRICHTING

WIELEN

Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom en stuurwiel.

VELGEN EN BANDEN

For life gesmeerd tandheugelstuurhuis.


Hydraulische stuurbekrachtiging
(indien aanwezig).
Minimum draaicirkel:
onbekrachtigd stuurhuis: 11,6 m
met hydraulische stuurbekrachtiging: 11,8 m.
Aantal stuuromwentelingen van aanslag tot aanslag:

Geperst stalen velgen.


Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle
wielen zijn voorzien van banden van
hetzelfde merk en hetzelfde type.

BELANGRIJK In tubeless banden


mogen geen binnenbanden gebruikt
worden. Lichtmetalen velgen mogen
nooit met de wielbouten voor stalen
velgen worden gemonteerd en
omgekeerd. Zie voor nadere informatie over velgen en wielbouten de
gedetailleerde aanwijzingen in de paragraaf Een lekke band.
SNEEUWKETTINGEN
Zie de aanwijzingen in het hoofdstuk
Correct gebruik van de auto.

onbekrachtigd stuurhuis: 4,6


met hydraulische stuurbekrachtiging: 3.
Houd bij draaiende
motor het stuurwiel niet
langer dan 15 seconden
tegen de aanslag bij maximum
stuuruitslag: er ontstaat overmatig geluid en er bestaat de mogelijkheid dat de stuurinrichting
beschadigd wordt.
168

TECHNISCHE GEGEVENS

Velgmaat
1

Bandenmaat

2.0 16V

15 x 6 /2 J H2

205/65 R15 94T

1.9 D

14 x 6J

195/70 R14 91T

2.0 JTD 8V

15 x 6 1/2 J H2

205/65 R15 94T

2.0 JTD 16V

15 x 6 1/2 J H2

205/65 R15 94T

ELEKTRISCHE
INSTALLATIE
ACCU
Met min aan massa.
Spanning van de elektrische installatie: 12 Volt.

ATTENTIE

Modificaties of reparaties aan


de elektrische installatie die
niet correct worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties van het
systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand veroorzaken.

Capaciteit bij
ontlading
in 20 uur

Startstroom
in koude
toestand (18C)

DYNAMO
Gelijkrichter met diodes en ingebouwde elektronische spanningsregelaar. Het laden van de accu begint
zodra de motor is aangeslagen.
Nominale maximum
laadstroom

2.0 16V
1.9 D
2.0 JTD 8V (95 PK)
2.0 JTD 8V (110 PK)
2.0 JTD 16V

80A (120A)
70A
90A (120A)
150A
150A

( ) Uitvoeringen met handbediende airconditioning


2.0 16V
1.9 D
2.0 JTD 8V
2.0 JTD 16V

50Ah
50Ah
60Ah
60Ah

300A
300A
400A
400A

STARTMOTOR
Met vrijlooprondsel. Inschakeling
d.m.v. solenode via start-/contactslot
bediend.

Voor bepaalde landen kunnen zwaardere accus zijn gemonteerd.


Nominaal vermogen
2.0 16V
1.9 D
2.0 JTD 8V
2.0 JTD 16V

1,1 kW
1,7 kW (2,2 kW)*
2,0 kW
2,0 kW

* Bepaalde markten

TECHNISCHE GEGEVENS

169

PRESTATIES
Max. snelheid na inrijperiode van de
auto, in km/h.

1e versnelling

2.0 16V

1.9 D

2.0 JTD 8V
(95 PK)

2.0 JTD 8V
(110 PK)

2.0 JTD 16V

49

31

29

31

31

91

58

52

59

59

3 versnelling

134

84

83

95

95

4e versnelling

172

114

117

133

133

5 versnelling

175

138

160

165

165

achteruit

51

32

34

34

34

2 versnelling

170

TECHNISCHE GEGEVENS

GEWICHTEN
BESTELUITVOERING MET/ZONDER RUITEN
2.0 16V

1.9 D

1334 1533 ()

1560 1595 ()

Nuttig laadvermogen inclusief


de bestuurder (1):

Max. toelaatbaar gewicht (2)


- vooras:
- achteras:
- totaalgewicht:

1230
1300
2185

1230
1230
2205

Max. dakbelasting:

150

150

Gewicht van de aanhanger


- geremd:
- ongeremd:

1300
750

1100
750

60

60

Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap en accessoires):

Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):

(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht
daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
() Afhankelijk van de uitvoering

TECHNISCHE GEGEVENS

171

BESTELUITVOERING MET/ZONDER RUITEN

1.9 D
lange
wielbasis

2.0 JTD 8V

2.0 JTD 8V*

2.0 JTD 8V
lange
wielbasis

Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,


reservewiel, gereedschap en accessoires):

1375 1595 ()

1397 1607 ()

1651

1435

Nuttig laadvermogen inclusief


de bestuurder (1):

Max. toelaatbaar gewicht (2)


- vooras:
- achteras:
- totaalgewicht:

1230
1230
2205

1230
1300
2250

1230
1300
2330

1230
1300
2330

Gewichten (kg)

Max. dakbelasting:

150

150

150

150

Gewicht van de aanhanger


- geremd:
- ongeremd:

1100
750

1300
750

1300 (3)
750

1300
750

Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):

60

60

60

60

(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
(3) Max. toelaatbaar gewicht voor combinatie mag niet hoger zijn dan 3500 kg.
* Uitvoering met verhoogd laadvermogen.
() Afhankelijk van de uitvoering

172

TECHNISCHE GEGEVENS

COMBI

2.0 16V

1.9 D

2.0 JTD 8V

2.0 JTD 16V

1520 1629 (*)

1476

1587 1707 (*)

1598 1715 (*)

Nuttig laadvermogen inclusief


de bestuurder (1):

5p+435 - 6p+360
8p+210 - 9p+135

5p+354 - 6p+279
8p+129 - 9p+54

5p+360 - 6p+285
8p+135 - 9p+60

5p+360 - 6p+285
8p+135 - 9p+60

Max. toelaatbaar gewicht (2)


- vooras:
- achteras:
- totaalgewicht:

1213 1223 (*)


1282 1295 (*)
2505

1230
1230
2205

1211 1224 (*)


1281 1294 (*)
2505

1218 1223 (*)


1282 1287 (*)
2505

Max. dakbelasting:

150

150

150

150

Gewicht van de aanhanger


- geremd:
- ongeremd:

1300
750

1100
750

1300
750

1300
750

60

60

60

60

Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht
(met volle reservoirs, reservewiel,
gereedschap en accessoires):

Max. gewicht op de trekhaak


(geremde aanhanger):

(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. p = persoon = 70 kg
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.

TECHNISCHE GEGEVENS

173

AFMETINGEN
BESTEL - COMBI
De afmetingen zijn aangegeven in
mm.
De hoogte heeft betrekking op een
onbelaste auto.

F0F0613m

fig. 5
A

Normale wielb.

919

2824

779

4522

1540

1844

1540

19191954

Lange wielb. (alleen bestel)

919

3224

779

4922

1540

1844

1540

19191954

174

TECHNISCHE GEGEVENS

VULLINGSTABEL
liter

kg

Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten

80
57

Loodvrije superbenzine met


octaangetal van ten minste 95 RON.

8,5

Mengsel van gedestil. water en 50%


PARAFLU11

4,25 (4,25)
4,50 (4,50)

3,80
4,00

SELENIA 20K ()

Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel:

1,9

1,7

TUTELA CAR ZC 75 SYNTH

Hydraulische stuurbekrachtiging:

1,3

1,17

TUTELA GI/A

0,47

TUTELA TOP 4

0,52

TUTELA TOP 4

4,5

Mengsel van water en


DPI

2.0 16V
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:

Hydraul. remcircuit voor en achter:


Hydraul. remcircuit met ABS:
Reservoir ruitensproeiers en
koplampsproeiers (*):

(*) Met koplampsproeiers is de inhoud 10 liter


( ) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met handbediende airconditioning.
() Voor temperaturen onder 20C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.

TECHNISCHE GEGEVENS

175

1.9 D

2.0 JTD 8V - 2.0 JTD 16V


liter
kg

Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten

liter

kg

80
57

80
57

Diesel voor motorvoertuigen


(Specificatie EN590)

Motorkoel-:
systeem:

8,5

Mengsel van gedestil. water en 50%


PARAFLU11

Motorcarter:
Carter en oliefilter:

4,25
4,50

3,80
4,00

4,20 (4,20)
4,50 (4,50)

3,80 (3,80)
4,00 (4,00)

SELENIA TURBO DIESEL ()

Versnellingsbak
en differentieel:

1,9

1,7

1,9

1,7

TUTELA CAR ZC 75 SYNTH

Hydraulische stuurbekrachtiging:

1,3

1,17

1,3

1,17

TUTELA GI/A

Hydraul. remcircuit voor


en achter:

0,47

0,47

Hydraul. remcircuit met


ABS:

0,52

0,52

TUTELA TOP 4

Reservoir ruitensproeiers en
koplampsproeiers (*):

4,5

4,5

Mengsel van water en


DPI

Brandstoftank:
incl. een reserve van:

TUTELA TOP 4

(*) Met koplampsproeiers is de inhoud 10 liter.


( ) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met handbediende airconditioning.
() Voor temperaturen onder 15C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40

176

TECHNISCHE GEGEVENS

SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Specificaties van de smeermiddelen
vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto

Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen

Toepassing

P4B00293

Gebruik

Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet


Smering voor
benzinemotoren (*)

SELENIA 20K

ruimschoots aan de specificaties ACEA A3-96, CCMC G5 en API SJ

Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis;


voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ

Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis;


voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD

SELENIA
PERFORMER

SELENIA
TURBO DIESEL

Smering voor
dieselmotoren ()

Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis;


voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF

SELENIA
WR DIESEL

(*) Bij temperaturen onder 20C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30
() Bij temperaturen onder 15C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40

TECHNISCHE GEGEVENS

177

Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen


voor een correct functioneren van de auto

Gebruik
Olie en
vetten voor

Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen

Toepassing

SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties


API GL-5 en MIL-L-2105 D

TUTELA CAR ZC
75 SYNTH

Mechanische versnellingsbak en differentieel

Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W

TUTELA GI/A

Automatische versn. bak


Hydr. stuurbekrachtiging

Vloeistof voor
remsysteem

Synthetische remvloeistof, NHTSA. nr. 116 DOT 4, ISO 4925,


SAE J-1703, CUNA NC 956-01

TUTELA TOP 4

Hydraulisch remsysteem
en koppelingbediening

Antivries voor
radiateur

Beschermingsmiddel met antivries op basis van glycolmonoethyleen, corrosiewerend, CUNA NC 956-16

PARAFLU11

Mengverhouding:
50% tot 35 C

Vloeistof voor ruitensproeiers voor en achter


koplampsproeiers

Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen


CUNA NC 956-II

DPI

Onverdund gebruiken

Toevoeging voor
dieselbrandstof

Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking


voor dieselmotoren

DIESEL MIX

Vermengen met dieselolie


(25 cm3 per 10 liter)

krachtoverbrengingen

178

TECHNISCHE GEGEVENS

BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die
in EU-normen is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten tijdens:
een stadsrit: opgebouwd uit een
koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;

BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto,
imperiaal op het dak en andere situaties die de arodynamica kunnen benvloeden, kunnen in de
praktijk een brandstofverbruik
opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven
beschreven tests zijn bereikt (zie
Kostenbesparing en beperking
van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen in het hoofdstuk
Correct gebruik van de auto).

een rit buiten de stad: waarbij


veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de
stad wordt gesimuleerd; de snelheid
varieert tussen de 0 en 120 km/h;
voor het bepalen van het gecombineerd verbruik telt de waarde van
het stadsverkeer mee voor 37% en de
waarde van de buitenweg voor 63%.

Brandstofverbruik vlgns. 1999/100/EU-normen


(liters x 100 km)

Stadsrit

Buitenweg

Gecombineerd

2.0 16V

12,0

7,3

9,0

2.0 16V aut.

13,6

7,2

9,5

2.0 JTD 16V Combi

8,9

6,0

7,0

Stadsrit

Buitenweg

Gecombineerd

10,1

6,6

7,9

Brandstofverbruik volgens 93/116/EU-normen


(liters x 100 km)
1.9 D
2.0 JTD 8V (95 PK) Combi

8,7

5,9

7,0

2.0 JTD 8V (110 PK) Combi

8,7

5,6

6,7

TECHNISCHE GEGEVENS

179

CO2-EMISSIE
VIA DE UITLAAT

INVLOED VAN DE RIJ- EN GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN


OP HET BRANDSTOFVERBRUIK

De CO2 -emissie via de uitlaat is


gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden
zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
F0F0331m

CO2-emissie vlgns.
EU 1999/100-normen
(g/km)

2.0 16V

216

2.0 16V aut.

227

2.0 JTD 16V

186

80100%
Maximumsnelheid (gaspedaal geheel
ingetrapt) (fig. 7)
fig. 7
F0F0334m

CO2-emissie vlgns.
EU 93/116-normen
(g/km)

1.9 D

211

2.0 JTD 8V (95 PK)

182

2.0 JTD 8V (110 PK)

180

+1015%
Bergachtige trajecten (fig. 8)

fig. 8

180

TECHNISCHE GEGEVENS

F0F0333m

+5%
Imperiaal of ruiten voor de helft
open (fig. 9)

fig. 9
F0F0332m

+5%
Ingeschakelde airconditioning (fig.
10)
fig. 10
TECHNISCHE GEGEVENS

181

BANDENSPANNING
Bandenspanning in koude toestand (bar)
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.

Bandenmaat
2.0 16V

Onbelast en gemidd. belading


Voor
Achter

Volbeladen
Voor

Achter

205/65 R15 94T

2,5

2,5

2,5

3,0

(verhoogd laadverm.)

205/65 R15 94T

2,6

2,6

2,6

3,2

1.9 D

195/70 R14 91T

2,5

2,5

2,5

3,0

2.0 JTD 8V

205/65 R15 94T

2,5

2,5

2,5

3,0

(verhoogd laadverm.)

205/65 R15 94T

2,6

2,6

2,6

3,2

2.0 JTD 16V

205/65 R15 94T

2,5

2,5

2,5

3,0

2.0 16V

2.0 JTD 8V

182

TECHNISCHE GEGEVENS

E - Gemonteerd bandentype.

Op de portierstijl aan bestuurderszijde, zoals aangegeven in fig. 11,


bevindt zich het identificatieplaatje fig.
12 waarop het volgende is aangegeven:

F - Productiedatum van de auto.

A - Bandenspanning bij onbelaste


auto.

I - Oplopend productienummer.

F0F0278m

Wielen

G - Leeg vakje.
H - Kleurcode lak.

B - Bandenspanning bij volle belading.


C - Bandenmaat.
D - Velgmaat.

F0F0325m

fig. 11

fig. 12
TECHNISCHE GEGEVENS

183

ALFABETISCH
REGISTER
Aansteker...............................................67
Aanvullende werkzaamheden ............135
Aanwijzingen voor het laden................94
ABS.............................................................75
Accu
- opladen................................................121
- starten met een hulpaccu ...............121
- technische gegevens.........................169
- vloeistofniveau...................................144
Achterruitverwarming ...........................56
Achteruitrijlichten.................................114
Afmetingen .............................................174
Afstandsbediening centrale
portiervergrendeling .........................12
Airbag ........................................................77
Airbags aan de zijkant ..........79-80-81-82
Airconditioning, handbediend
- airconditioning (koeling)....................52
- bedieningsknoppen .............................51
- onderhoud..........................................151
Asbak .........................................................66
Auto langere tijd stallen ......................103
Autoradio..................................................84
- antenne..................................................85
- bedieningsknoppen op het stuur.....85

184

ALFABETISCH REGISTER

- luidsprekers..........................................85
- schema van de voorbereide
bedrading en aansluitingen..............182
- standaarduitrusting .............................80
- voeding ..................................................85

Bandenspanning..........................147-182
Benzinedamp-opvangsysteem...............86
Bescherming van het milieu............89-98
Bij een ongeval.......................................124
- als er gewonden zijn ........................125
- verbandtrommel ...............................125
Bougies....................................................147
Brandstof
- brandstofmeter....................................45
- brandstof-noodschakelaar.................58
- dop van de brandstoftank .................84
Brandstofmeter .......................................40
Brandstof-noodschakelaar ....................58
Brandstofverbruik.................................179

Carrosserie
- onderhoud..........................................151
- uitvoeringen .......................................158
Centrale portiervergrendeling .............70
Claxon .......................................................53
CO2-emissie via de uitlaat..................180

Controle- en waarschuwingslampjes
- aangetrokken handrem......................47
- brandstofreserve.................................45
- buitenverlichting..................................44
- defect in anti-blokkeersysteem
(ABS)......................................................44
- dimlicht..................................................44
- grootlicht ..............................................44
- remlichten.............................................46
- richtingaanwijzers (pijlen) ................44
- storing in airbag...................................45
- storing in motormanagementsysteem
(EOBD) .................................................45
- te hoge koelvloeistoftemperatuur ..47
- te laag koelvloeistofniveau ................47
- te laag remvloeistofniveau ...............46
- te lage laadstroom naar accu ...........46
- te lage motoroliedruk........................47
- versleten remblokken voor..............44
- voorgloeibougies.................................46
Correct gebruik van de auto ......91
Cruise-control .........................................57

Dashboard..........................................9-10
Dashboardkastje/opbergvak .................65
Derde remlicht......................................115
Dieselfilter (condens aftappen)..........143
Digitaal klokje ..........................................34

Dimlicht
- bediening...............................................53
- gloeilamp vervangen.........................112
Driewegkatalysator.................................85
Duplicaatsleutels .....................................11
Dynamo...................................................169

Economisch en milieubewust
rijden......................................................98
Elektrische ruitbediening.......................71
Elektronische regeleenheden.............146
EOBD (het systeem) ..............................83
Extra accessoires ..................................104

Fiat CODE startblokkering ................11


G

ewichten...........................................171
Gloeilamp (vervangen van een) .........110
Gordelspanners .......................................21
Grootlicht
- bediening...............................................53
- gloeilamp vervangen.........................112
- grootlichtsignaal ..................................53

Handrem ................................................93
Hendels aan het stuur
- linker hendel ........................................52
- rechter hendel .....................................55

Hoofdsteunen ..........................................16

Identificatiegegevens...........................155
Imperiaal/skidrager
(montagevoorbereiding)....................73
Instrumenten......................................31-39
Instrumentenpaneel..........................29-30
Interieur ..................................................154
Interieuruitrusting...................................65
Interieurverlichting .................................65
- gloeilamp vervangen.........................115

entekenplaatverlichting..................114
Kinderen veilig vervoeren.....................24
Koelvloeistoftemperatuurmeter....32-39
Koplampen
- koplampen afstellen............................74
- koplampverstelling ..............................56
- stand koplampen corrigeren ...........74
Koplampsproeiers ................................150
Koplampverstelling .................................56
Koppeling................................................166
Kostenbesparing en beperking van de
uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen .........................................96
Krik ..........................................................107

Lak..........................................................152

Lambdasonde ...........................................90
Lichtsterkteregelaar
instrumentenpaneel............................34
Luchtfilter ...............................................143
Luchtrecirculatie .....................................51
Luchtroosters, verstelbaar
en regelbaar ........................................49

Mistachterlicht
- bediening...............................................54
- gloeilamp vervangen.........................114
Motor
- koelsysteem .......................................165
- motorcode .........................................155
- ontsteking...........................................163
- smeersysteem....................................165
- technische gegevens.........................160
- voeding................................................163
Motor starten
- benzinemotor starten ........................91
- dieselmotor starten............................91
- motor opwarmen na het starten ....92
- motor uitzetten...................................92
- rollend starten.............................92-106
- start-/contactslot.................................14
- starten met een hulpaccu ...............105
Motorkap ..................................................72
Motorolie

ALFABETISCH REGISTER

185

- oliepeil controleren..........................139
- technische specificaties ...........175-176
- verbruik...............................................140
Motorolieverbruik ................................135
Motorruimte (reinigen) .......................153

Niveau van de koelvloeistof ............140


Niveau van de motorolie ....................139
Niveau van de olie van de
stuurbekrachtiging ............................141
Niveau van de remvloeistof................142
Niveau van de ruiten/koplampsproeiervloeistof..............141
Niveaus controleren ............................136
Noodgevallen .............................105

nderhoud
- aanvullende werkzaamheden .........135
Onderhoud van de auto ............126
- geprogrammeerd onderhoud .......126
- onderhoudsschema ..........................127
Onderhoudsmeter............................35-41
Ontwasemen/ontdooien
- achterruiten..........................................50
- voorruit.................................................50
- zijruiten voor .......................................50
Opbergvak ................................................65
Opkrikken van de auto........................122

186

ALFABETISCH REGISTER

Parkeerverlichting
- bediening...............................................53
- gloeilamp achter vervangen............114
- gloeilamp voor vervangen .............112
Parkeren....................................................93
Periodieke controles en voor lange
reizen...................................................104
Portieren...................................................67
Prestaties ................................................170

Remlichten...........................................114
Remmen
- vloeistofniveau...................................142
- voetrem ..............................................167
Richtingaanwijzers (pijlen)
- bediening...............................................54
- gloeilamp achter vervangen............114
- gloeilamp op voorspatbord
vervangen ...........................................113
- gloeilamp voor vervangen .............112
Rubber slangen......................................149
Ruiten
- reinigen ...............................................153
- schuiframen ..........................................71
Ruitensproeiers voor
- bediening...............................................55
- vloeistofniveau...................................141
Ruitenwissers

- bediening...............................................55
- ruitensproeiers..................................150
- wisserbladen ......................................149

Slepen van de auto.............................123


Sleutels ......................................................11
Smeermiddelen (specificaties)............177
Sneeuwkettingen...................................103
Snelheid (maximum).............................170
Snelheidsmeter ........................................39
Spiegels
- achteruitkijkspiegel .............................18
- buitenspiegels.......................................18
- met elektrische bediening .................18
Startmotor .............................................169
Stoelen.......................................................15
- reinigen ...............................................152
- stoelen van de 3e rij neerklappen en
verwijderen ..........................................16
- toegang zitplaatsen achter ................16
- verwarming voorstoelen ...................15
Stuurbekrachtiging
- vloeistofniveau...................................141
Stuurinrichting .......................................168
Stuurslot....................................................14
Stuurwiel ...................................................17
Suggesties voor nuttige
accessoires .........................................104

Symbolen.....................................................6

Tanken met de Scudo...........................87


Technische gegevens.................155
Toerenteller .......................................33-40
Transmissie ...........................................166
Trekken van aanhangers
- voorzorgsmaatregelen .......................99

Wiel (verwisselen)................................108
Wielen.....................................................147
- een lekke band ..................................106
Wielophanging.......................................167
Wisserbladen.........................................149

ekeringen...........................................116
Zonnekleppen..........................................67

Uitlaatgasrecirculatie ...........................86
Veiligheidsgordels
- algemene richtlijnen............................19
- gebruik...................................................19
- hoogteverstelling.................................20
- onderhoud............................................23
Ventilatie ...................................................48
Verbandtrommel (E.H.B.O) ...............117
Versnellingsbak
- gebruik autom. versnellingsbak........59
- gebruik handgeschakelde
versnellingsbak.....................................58
- overbrengingsverhoudingen ...........170
Verwarming en ventilatie ......................49
Vullingstabel ...........................................175

aarschuwingsknipperlichten .........56
Wegwijs in uw auto .......................9

ALFABETISCH REGISTER

187

NOTITIES

188

189

OLIE VERVERSEN?
DE EXPERTS
ADVISEREN
SELENIA.
Uw nieuwe auto is ontwikkeld met
producten van de FL Group.
Bij de werkplaatsen van het Fiat-dealernet kunt u Selenia-motorolie verkrijgen.
35.000 Motorexperts in heel Europa adviseren Selenia voor een
maximale bescherming van de motor in uw auto.

VRAAG UW DEALER
NAAR SELENIA.

SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO


De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan
de meest geavanceerde internationale specificaties.
SELENIA 20K verbetert de eigenschappen van de
motor en garandeert optimale prestaties en maximale
bescherming.
SELENIA 20K
Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJspecificaties voor normale, turbo- of multikleps-benzinemotoren.
Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij
hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER
Speciale motorolie voor een optimale werking van
benzinemotoren onder zeer extreme klimatologische
omstandigheden (starten tot zelfs 35C).
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie voor normale, turbo- of multikleps-dieselmotoren. Voordelen:
uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen
maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
optimale reiniging van de motor.

SELENIA WR DIESEL
Speciale motorolie voor normale, turbo- of multiklepsdieselmotoren voor een optimale werking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs
35C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:
VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40C (*)
%
16
14
12
10
8
6
4
2
0

2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000


km

SELENIA 20K

REFERENTIEPRODUCT

(*) ASTM D445

Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie


motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.

SELENIA: DE KRACHT ACHTER UW MOTOR


Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.

BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)


Bandenmaat

2.0 16V
2.0 16V
(verhoogd laadverm.)
1.9 D
2.0 JTD 8V
2.0 JTD 8V
(verhoogd laadverm.)
2.0 JTD 16V

Bij gemidd. belading


Voor
Achter

Volbeladen
Voor

Achter

205/65 R15 94T

2,5

2,5

2,5

3,0

205/65 R15 94T


195/70 R14 91T
205/65 R15 94T

2,6
2,5
2,5

2,6
2,5
2,5

2,6
2,5
2,5

3,2
3,0
3,0

205/65 R15 94T


205/65 R15 94T

2,6
2,5

2,6
2,5

2,6
2,5

3,2
3,0

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde

MOTOROLIE VERVERSEN
2.0 16V
Motorcarter
Motorcarter en filter

1.9 D

liter

kg

liter

kg

4,25 (4,25)
4,50 (4,50)

3,80
4,00

4,25
4,50

3,80
4,00

2.0 JTD 8V - 2.0 JTD 16V


liter
kg
4,20 (4,20)
4,50 (4,50)

3,80 (3,80)
4,00 (4,00)

Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.


( ) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op uitvoeringen met een handbediende airconditioning.

BRANDSTOFTANK (liters)
2.0 16V

1.9 D

Inhoud van de brandstoftank


80
80
Brandstofreserve
57
57
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).

2.0 JTD 8V - 2.0 JTD 16V


80
57

Fiat Auto Nederland B.V.


Druknummer 603.45.699NL - XI - 2003 - 1e Editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
Eindredactie Satiz - Turijn

NEDERLANDS

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit
boekje beschreven modellen om technische of commercile redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt
u zich tot de Fiat-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.

You might also like