Professional Documents
Culture Documents
De
Talmoed
Bijbel
Alle hoogtepunten uit de Bijbel
met progressief-joodse
en historisch-wetenschappelijke
kanttekeningen
1
Micah 4:1-5
Tekst op de kaft: Deut. 11:20-25. Hieronder: Lev. 5:14-25.
NBG (1969): ... Ik heb het wetboek gevonden in het huis van DE HERE ...
Dit boek: ... Ik heb de Sefer Torah (Handgeschreven Rol van de Wet) gevonden in
het huis (de tempel) van J.H.V.H ...
ISBN: 9789464061994
Gedrukt door Pumbo.nl
2020 Dit boek mag onbeperkt niet-commercieel gekopieerd
en verspreid worden, zonder dat de auteur hiervan afweet.
Voor meer informatie, zie: facebook: De Talmoed Bijbel
2
Micah 4:1-5
Micah 4:1-5
Maar in de laatste dagen zal het zijn,
dat de berg van het huis (de tempel) van J.H.V.H
vastgesteld is op de top van de bergen,
en het zal verheven zijn boven de heuvels,
en de volken zullen daarheen stromen.
En vele heidenen zullen er heengaan, en zeggen:
Kom en laat ons opgaan tot Sion, de berg van J.H.V.H,
en naar het huis van de God van Jakob,
zodat hij ons leert van Zijn wegen (leer),
en wij in Zijn wegen wandelen,
want uit Sion zal de Wet (Torah) uitgaan,
en het woord van J.H.V.H uit Jeruzalem.
En hij zal onder vele volken rechtspreken,
en machtige heidenen straffen
tot verre landen toe,
en zij zullen hun zwaarden omsmeden tot spaden,
en hun speren tot sikkels.
1
De ene heiden zal tegen de andere heiden geen zwaard opheffen,
en zij zullen niet meer trainen voor de oorlog.
Maar zij zullen zitten,
een ieder onder zijn wijnstok,
en onder zijn vijgenboom,
en er zal niemand zijn,
die ze laat schrikken,
2 3
want de mond van J.H.V.H van de wezens heeft het gesproken.
Want alle volken zullen wandelen,
ieder mens, in de naam van zijn eigen god,
maar wij joden zullen wandelen in de naam van J.H.V.H, onze God,
tot in eeuwigheid en altijd.
1
Heiden = niet-jood
2
J.H.V.H = de naam van God zonder klinkers, zie pg. 11.
3
Wezens = gegroepeerde wezens, zie ook: Gen. 2:1, of: legers
Inhoud
Micah 4:1-5 ...................................................................................................... 3
Inhoud .............................................................................................................. 4
Voorwoord ....................................................................................................... 7
Voorafgaand aan de Bijbel ................................................................................... 8
Het ontstaan van het Hebreeuwse schrift ........................................................ 8
Het Hebreeuws en vertalingen ......................................................................... 9
De Dode-Zeerollen .......................................................................................... 13
Oud Testament / TeNaCh ................................................................................... 14
Wet / Torah......................................................................................................... 16
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)............................................................... 19
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden) ..................................................... 48
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten) ............................................ 63
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet) ........................................... 73
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah) ........................................ 87
Profeten / Nefeïm ............................................................................................... 98
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän) ................................................... 101
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson) ........................................................ 109
I Samuël / Sjmuel I (Saul).............................................................................. 116
II Samuël / Sjmuel II (David) ......................................................................... 126
I Koningen / Melachiem I (Salomo) .............................................................. 131
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa) ...................................................... 152
Jesajah / Jesjajahoe...................................................................................... 171
Jeremiah / Jirmejahoe .................................................................................. 183
Ezechiël / Jichezkiël ...................................................................................... 196
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar ............................................................ 204
Geschriften / Khetoefiem .................................................................................. 229
Psalmen / Teheliem ...................................................................................... 230
Spreuken / Meslei......................................................................................... 241
Hooglied / Sjir HaSjiriem .............................................................................. 243
Prediker / Kohelet ........................................................................................ 244
Klaagliederen / Aichah ................................................................................. 246
Job / Iyov ...................................................................................................... 248
Ruth.............................................................................................................. 252
Esther (Poeriem)........................................................................................... 254
Daniël ........................................................................................................... 258
I & II Kronieken / Divrei HaYamim I & II ....................................................... 265
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel) ............................................................ 268
Nehemiah (Herbouw stadsmuur) ................................................................. 274
I en II Makkabeeën (Chanoekah) .................................................................. 279
4
Inhoud
5
Inhoud
Talmoed
6
Voorwoord
Voorwoord
Geen serie boeken van vele eeuwen geleden heeft zoveel teweeg gebracht als de
boeken verzameld in de Bijbel. En ik geloof dat geen boek ooit meer diepgang,
breedte en inspiratie zal voortbrengen. Daarom wilde ik de Bijbel al langer voor de
lezer, millennia later, begrijpelijker maken, maar dit stelde ik steeds uit, omdat ik
wist dat het zeer veel werk zou gaan betekenen. Bovendien had ik wel meerdere
boeken en vele publicaties geschreven als hoogleraar, maar nog nooit één buiten
mijn eigen vakgebied. Toch hebben de volgende drie gebeurtenissen mij tot de
beslissing geleid om dit boek te schrijven:
Ten eerste vertelde een vriendin mij, dat ik de enige jood ben die ze goed kent en
dat, in haar christelijke visie, gebaseerd op Jesajah 2:3, Micah 4:2, en Zacharjah
8:23, joden de taak hebben om de Bijbel uit te leggen aan niet-joden.
Ten tweede vertelde een vriend mij eens dat hij als christen geen goed
totaaloverzicht over de Bijbel had en dat hinderde hem bij zijn bijbelstudies.
En ten derde vond ik toevallig het boek “De bakermat van de Bijbel” uit 1968 van
drs. J. H. Negenman, die vele laatste stukjes van de puzzel aanleverde voor dit boek.
Het jodendom kent naast de Wet, de Profeten en de Geschriften, ook een
mondelinge leer; de Misjnah, die in de Talmoed wordt omgeven door de Hemarah;
de uitleg van beroemde rabbijnen.
Ik heb mijn hele leven allerlei aantekeningen over bijbelpassages gemaakt. Mijn
doel is nu, om een boek te maken waarin de belangrijkste delen uit de Bijbel, net
zoals bij de Talmoed, worden omringd door, in dit geval, wetenschappelijke,
geschiedkundige, taalkundige, geografische en progressief-joodse informatie. Ook
zullen de bijbelteksten worden vergeleken met andere delen uit de Bijbel en met de
verschillende visies vanuit zowel de joodse als de christelijke traditie.
Vandaar de titel: “De Talmoed Bijbel”.
Om het boek neutraal te houden, wordt niet geschreven “het jaar 34 v. Chr.”, maar
“het jaar -34”. Het jaar 0 bestaat overigens niet. Het getal 0, en ook negatieve
e
getallen, werden pas vanaf de 13 eeuw in Europa gebruikt, dus nadat de huidige
christelijke jaartelling was gemaakt.
Omdat de Bijbel zonder uitleg al eigenlijk te dik is om in één boek te stoppen, is dat,
tezamen met de aanvullende gegevens in dit boek, zeker onmogelijk en dus wordt,
voor de minder belangrijke bijbelstukken, alleen een samenvatting gegeven. De hele
Bijbel bevat ongeveer 774.000 woorden; dit boek is ruim een kwart daarvan. Ik heb
mijn uiterste best gedaan om dit overzicht, niet over de 400 pagina’s te laten gaan.
Ik nodig de lezer uit, om met mij in deze fascinerende en inspirerende teksten te
duiken, die tientallen eeuwen geleden vóór ons, en voor ons, werden opgeschreven,
zoals bijvoorbeeld de belegeringsspeech van RavSjakeh (II Kon. 18 of Jes. 36).
7
Het ontstaan van het Hebreeuwse schrift
9
Het Hebreeuws en vertalingen
Het Aramees
De leiders van Jeruzalem vroegen aan de vertegenwoordiger van de Assyrische
koning, om geen Hebreeuws, maar Aramees te spreken, zie: II Kon. 18:26 (= Jes.
36:11), omdat ze, naast het Hebreeuws van het gewone joodse volk, die taal ook
wel verstonden. Tijdens de twee eeuwen durende heerschappij van de Perzen (van
ca. -540 tot ca. -330) is het Aramees zelfs de diplomatieke taal in het hele rijk.
Sommige bijbelteksten zoals Ezra 4:8 – 6:18. stammen uit die tijd en zijn zelfs in het
Aramees, en niet in het Hebreeuws. Pas veel later wordt door de Hellenistische
invasie onder Alexander de Grote, het Grieks de nieuwe wereldtaal. Toch verdrong
dit het Aramees niet volledig. Zo heeft het boek Daniël, dat uitkwam tussen -200 en
-100, een Hebreeuws en een Aramees deel. In hogere kringen bleef het Hebreeuws
bewaard, maar het Aramees was de taal van het gewone volk. Het Hebreeuws en
het Aramees hebben overigens hetzelfde alfabet. Jezus en de apostelen spraken
Aramees en Jezus laatste woorden waren ook in het Aramees (Mat. 27:46, Mark
15:34), maar de meestal niet-joodse christenen schreven in het Grieks, een soort
hedendaags Engels van die tijd. De meeste apostelen konden, net als de meeste
joden, geen Hebreeuws. Degenen die Grieks konden lezen en schrijven, maakten
gebruik van de Griekse vertaling van de Wet, Profeten en Geschriften, oftewel de
Septuaginta uit circa -250. De Hebreeuwse grammatica en uitspraak is veranderd
over de vele eeuwen; de joden rondom de Middellandse Zee, inclusief Israël, en ook
de meeste progressieve joden, gebruiken nu de Sefardische uitspraak (Sjabbat &
Torah), de Oost-Europese joden de Asjkenazische uitspraak (Sjabos & Taureh).
Reeds zeer vroeg hebben de volken in het stroomgebied van de Eufraat en de Tigris
op schrift vastgelegd wat er onder hen leefde. Hierdoor hebben we nu talrijke
teksten die het religieuze denken van die dagen openbaren. De Sumeriërs kenden
een verhaal, dat handelde over het ontstaan van verschillende goden en over een
hemels paradijs. Hieronder wordt in de linker kolom een passage weergegeven uit
de mythe van de zoetwatergod Enki, die de godin Ninhursag, de moeder van het
land, bevrucht. In de rechter kolom worden enkele passages vanuit de Bijbel
weergegeven om aan te geven dat de Bijbel een vergelijkbare stijl bevat.
Jesajah 35:5-6
De ooglijder zegt niet: ik heb oogpijn,
de hoofdlijder zegt niet: ik heb Dan zullen de ogen van de blinden
geopend, en de oren van de doven
hoofdpijn, de oude vrouw zegt niet: ik
ontsloten worden. Dan zal de lamme
ben een oude vrouw, de oude man
zegt niet: ik ben een oude man. springen als een hert en de tong van
de stomme zal jubelen.
10
Het Hebreeuws en vertalingen
11
Het Hebreeuws en vertalingen
NBG (laatste versie): Ik zag de Heer bij het altaar staan, en Hij zei: Sla op het
kapiteel, laat de drempels dreunen! Sla de stenen stuk op de hoofden; wie er
dan nog overblijven zal ik zelf doden met het zwaard. Niemand die vlucht zal
ontsnappen, niemand die ontsnapt zal ontkomen. (Amos 9:1)
Dit boek: Ik zag de Heer op het altaar staan, en Hij zei: Sla het kopstuk op de zuilen,
zodat de drempels ervan beven, en doorkloof op dezelfde manier het hoofd van
hen allen, en Ik zal hen, tot en met de laatste overlevende, doodslaan met het
zwaard, en zij onder hen die willen vluchten, zullen niet kunnen vluchten, noch
zij onder hen die willen ontkomen, zullen gered worden. (Amos 9:1)
NBG (1969): ... en Ik zal Jeruzalem uitvegen, zoals men een schotel uitveegt; heeft
men het uitgeveegd, dan keert men hem ondersteboven. (II Kon. 21:13b)
Dit boek: ... en Ik zal Jeruzalem uitvegen, zoals men de tekst op een nat kleitablet
uitveegt en daarna omkeert voor hergebruik. (II Kon. 21:13b)
De Dode-Zeerollen
Qumran is een oude nederzetting die ligt op een lang en smal plateau van mergel
op de rand van een klif, zo’n 50 m boven het lage strand aan de noordwestkant van
de Dode Zee. Hier bevonden zich van -120 tot +68, dus iets na de tijd van de
Makkabeeën, het centrale gebouw en meerdere grotten; het hoofdverblijf van een
kleine sekte: de Essenen. Men verbleef dichtbij de woestijn, afgezonderd van de
goddeloze regering van Alexander Janneüs van -103 tot -76 en dat veranderde niet
door de komst van de Romeinen in -63: Zij hielden zich aan de TeNaCh en hadden
een eigen kalender met 52 volle weken, zodat de joodse feesten een vaste datum en
dag in de week hadden. Hiermee weken zij af van Jeruzalem. De leden leefden in
meerderheid celibatair. Ze waren net als de eerste christenen in de overspannen
verwachting van het einde van deze boze wereld. Men wilde dus rein en het liefst
zonder de last van een huwelijk, daarvoor klaar zijn. Ze woonden in de talrijke
grotten van het kalkgebergte en ook in tenten. Voedsel kwam van de veeteelt, van
de gekweekte fruitbomen en wellicht ook tuinbouw bij de bronnen. Voedsel kon ook
in Jericho gekocht worden, wat 12 kilometer noordelijker lag. Er was een
gemeenschappelijk huis, gebouwd op de resten van een fort uit de koningstijd. Daar
was onder andere een pottenbakkerij, een wasserij, een keuken, een vergaderzaal,
een schrijfvertrek, een eetzaal en verschillende putten voor het regenwater.
De gemeenschap van Qumran beperkte zich niet tot het overschrijven van
bijbelhandschriften, maar zij schiepen ook eigen literaire werken en wel
voornamelijk in het Hebreeuws, de taal die sinds de Makkabese opstand in hoog
aanzien kwam bij gelovige joden. Zij schreven actuele commentaren op
bijbelteksten (zoals op Chavakuk), lange instructies over het leven en werken van de
gemeenschap, regels voor de oorlog, psalmen en veel teksten met betrekking tot de
eindtijd.
Men heeft in de grotten van Qumran, ten westen van de Dode Zee, tussen 1947 en
1956, meer dan 900 fragmenten gevonden waarvan ruim 200 van alle Hebreeuwse
bijbelboeken, behalve van Esther. Sommige handschriften dateren uit -250. Voor
degene die hierin geïnteresseerd is; men kan enkele rollen zien in het museum van
de Dode-Zeerollen in Jeruzalem. Vooral interessant is de complete rol van Jesajah,
die er hangt, maar vanwege het oude alfabet niet gewoon te lezen is. Ook zijn de
Psalmen 151 tot 156 interessant om te lezen, omdat ze niet in de gewone Bijbel
staan, ook al brengen ze geen nieuwe zaken of theologie naar boven.
De leefgemeenschap werd in +68 door de Romeinen verjaagd. Er is geen enkel
spoor van ook maar iets dat verwijst naar het christendom, dat in die tijd wel in
opkomst was.
De grote conclusie na het bestuderen van al deze Dode-Zeerollen van 2000 jaar
e
geleden, is dat deze vrij nauwkeurig aansluiten bij de Masoretische tekst uit de 10
e
en 11 eeuw van de TeNaCh, waarop onze, en dus ook deze, Bijbel is gebaseerd.
13
De Dode-Zeerollen
14
De Dode-Zeerollen
15
De Dode-Zeerollen
Wet / Torah
Volgens zowel de orthodox joodse als de christelijke traditie, heeft God de hele
Torah gedicteerd aan Mozes op de berg Sinaï, en heeft Mozes, Zijn woorden
opgeschreven (Exo. 24:4, Deut. 31:9). Op zich een merkwaardige situatie want in de
hele Torah, dus ook in eerste zin van Deuteronomium zegt niet Mozes, maar een
onbekende schrijver, dat dit de woorden van Mozes tot het hele volk zijn, en
behandelt hij in het laatste hoofdstuk de dood, de begrafenis en de 30 dagen rouw
van Mozes. Bovendien ontstond de Hebreeuwse taal van de Torah in Kanaän, en
volgens de Torah pas na aankomst van het volk, dus na -1200. Ook de Hebreeuwse
schrijfkunst ontstond pas vanaf -1200. Het grote verschil aangaande de
interpretatie van de Torah, tussen het orthodoxe jodendom en het progressieve
jodendom, is dat die laatste joodse stroming, de hedendaagse moraal en
wetenschap meeweegt. Zij volgt dan ook meer de wetenschappelijke visie, die
uitgaat van een eeuwenlange mondelinge overlevering, en een schriftelijke
overlevering vanaf -1200 voor Genesis, oplopend tot -600 voor Deuteronomium.
Deuteronomium heeft een duidelijke andere schrijfstijl en grammatica, waardoor er
aangenomen wordt dat in ieder geval dit boek later, en door (een) andere auteur(s)
is geschreven, dan de voorgaande boeken. Vanaf -400 werden geen wijzigingen
meer aangebracht in de vijf boeken van de Torah. Het op schrift stellen van de
teksten van de vroege profeten (Jozua, Rechteren, I en II Samuël en I en II Koningen)
speelde zich grofweg in dezelfde tijd af, als die van de Torah.
Indien de vijf boeken van de Torah in één boekvorm worden weergegeven, heet dat
in de joodse traditie een Choemasj, naar het Hebreeuwse woord chamesj (= vijf). In
feite bevinden zich in een Choemasj twee soorten boeken ineen. Ten eerste, boeken
die de geschiedenis van het volk van Israël weergeven, vanaf de schepping tot aan
de dood van Mozes en de overdracht van het leiderschap aan Jozua. En ten tweede,
boeken die ook de leefregels van God weergeven, inclusief de offerdienst en de
feesten. Deze regels zijn hoofdzakelijk voor de kinderen van Israël, dus het hele
joodse volk. Ze omvatten regels tussen de mens en God, regels tussen de mensen
onderling, en regels tussen de priesters, als vertegenwoordigers van het volk, en
God. De Torah, en dus ook het jodendom, gaat nergens over het hiernamaals, de
hemel, hel, eindtijd of een eventueel daaraan gekoppelde gezalfde (messias).
De Torah staat vol met dreigementen, wanneer het volk deze regels niet houdt, en
beloftes van zegeningen, wanneer het volk zich wel aan de Wet houdt (Lev. 26).
Stuitend in de Torah zijn het ontbreken van verzet tegen slavenhandel (Exo. 21, 2)
en de ongelijkwaardigheid van vrouwen (Num. 30), en zelfs van vrouwelijke dieren
(Lev. 1:2,10). Van vrouwen wordt slechts vermeld dat ze mooi zijn (Gen. 12:11, 26:7,
29:17 en I Kon. 1:4).
De straffen zijn in veel gevallen zwaar en op meerdere overtredingen staat zelfs de
doodstraf. Zo is er de doodstraf op moord (Gen 9:6, Exo. 21:12), op een niet-slaaf
als slaaf verkopen (Exo. 21:16), ouders vervloeken (Exo. 21:17), seks hebben met
een dier (Exo. 22,19, Lev.18:23), afgoderij (Lev. 20:2), het schenden van de Sjabbat
(Exo. 31:15, Num. 15:35), overspel (Deut. 22:22,23), vals profeteren (Deut. 13:3) en
16
De Dode-Zeerollen
op toveren door vrouwen (niet door mannen) (Exo. 22:18). Minder bekend is het
hand afhakken van een vrouw indien zij naar de schaamdelen grijpt van de vijand
van haar man (Deut. 25:12). Zelden goed begrepen zijn de oog-voor-oog en tand-
voor-tand schaderegelingen (Exo. 21:24, Lev. 24:20, Deut. 19,21). De zwaarste straf
die sinds de zondvloed is uitgedeeld, is de straf op (homoseksuele)
groepsverkrachting, namelijk de vernietiging van Sodom en Gomorra in Gen. 19.
Zelfs voor een onopzettelijke overtreding moet je nog een eenjarige geit kopen en
deze laten offeren (Num. 15:27). Voor een opzettelijke overtreding (Num. 15:30)
geldt, net als zich niet laten besnijden (Gen. 17:14), of bloed eten (Lev..7:27, 17:14,
19:26), het uitgestoten worden uit het volk.
Opvallend in de Torah is, dat de sexuele gemeenschap tussen vrouwen onderling en
mannen onderling niet veel besproken wordt, behalve dan dat de gemeenschap
tussen mannen niet mag lijken op die tussen vrouw en man. Alleen dat laatste is
een gruwel (Lev. 18:22), zij moeten dan gedood worden (Lev. 20:13).
Het opschrijven van dergelijke zware leefregels was al eeuwen eerder gedaan in
Mesopotamië. Het meest bekend is wel het wetboek van de Babylonische koning
Hammurabi uit omstreeks -1700. Enkele interessante wetten uit de Codex
Hammurabi zijn:
Nr. 1. Stel een man heeft een eigendom van een god of van een tempel gestolen; die
man zal gedood worden.
Nr. 7. Stel een man heeft gekocht of in bewaring ontvangen zilver of goud, een slaaf
of een slavin, een rund, een lam, of een ezel, of iets dergelijks uit de hand van een
man, of van een slaaf van een man, zonder getuigenis of schriftelijke overeenkomst:
die man is een dief: hij zal gedood worden.
Nr. 22. Stel een man heeft iets weggeroofd en is gegrepen: die man zal gedood
worden.
Nr. 48. Stel een man op wie een schuld rust en Addu (de god van onweer en storm)
heeft zijn land weggevaagd of een watervloed heeft het weggespoeld, ofwel door
watergebrek is het graan op zijn veld niet opgeschoten; in dat jaar zal hij geen graan
naar zijn schuldeiser brengen. Hij zal zijn contract-kleitablet vochtig maken
(waardoor de schuldtekst in spijkerschrifttekens verdwijnt) en de aflossing van dat
jaar zal hij niet betalen. (zie ook: II Kon.21:13 of pg. 12)
Nr. 128. Stel een man heeft een vrouw verworven en hij stelt geen contracten voor
haar op; die vrouw is geen echtgenote.
Nr. 138 Stel een man wil scheiden van zijn echtgenote, die hem geen kinderen baart;
hij zal haar het geld van de huwelijksprijs tot de volle som terug betalen en de
bruidsschat, die zij van haar vaderhuis meebracht, zal hij ook teruggeven. Daarna zal
hij van haar scheiden.
Nr. 196. Stel een man heeft het oog van een andere man verminkt: men zal zijn oog
verminken.
Nr. 200. Stel een man heeft een tand van een man, zijn gelijke, uitgeslagen, men zal
zijn tand uitslaan.
17
De Dode-Zeerollen
De Torah
Genesis / Beresjiet
Adam & Eva
Sjabbat
Noach & 1e Verbond (regenboog)
Abraham & 2e Verbond (besnijdenis)
Isaäk, Jakob, Jozef
Exodus / Sjemot
Mozes & Aaron
Plagen, uittocht, Rietzee, manna
Pesach
10 Geboden
Tabernakel, ark, 2 tafelen en gouden kalf
Leviticus / Vajikra
Offers
Koosjere dieren eten
Strafwetten
Priesterzaken
Overige feesten
Sjabbatsjaar en Jubeljaar
Numeri / Bemidbar
Priesterlijke zegen
12 Spionnen (verspieders) & Kanaän
Tsietsiet (kwastjes)
Koperen slang
Jozua
Deuteronomium / Devariem
Herhalingen
Laatste geboden (tefilin & mezoezah)
Dood van Mozes
18
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
19
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
14. En God zei: Laat er lichten zijn Dit scheppingsverhaal klopt niet met wat we
in het uitspansel van de hemel, om nu weten; dat al de materie waar de aarde,
scheiding te maken tussen de dag planten, dieren en mensen uit bestaan,
en tussen de nacht, en dat zij als ontstaan is in sterren, dat door kernfusie
tekenen zijn voor gezette tijden, hogere elementen zijn ontstaan en dat bij
dagen en jaren! 15. En dat zij zijn “opgebrande” en geëxplodeerde sterren de
als lichten in het uitspansel van de nog hogere elementen zijn ontstaan. De
hemel, om licht te geven op de aarde is een afgekoelde klomp materie
aarde! En het was zo. 16. God dan, waarbij, toen het nog heet was, de zware
maakte twee grote lichten, het elementen, vooral ijzer, naar binnen zijn
grote licht als heerschappij van de gezakt, de lichtere gesteenten naar de
dag, en kleine licht als heerschappij oppervlakte zijn gekomen, de vloeistof water
van de nacht, en ook de sterren. daar weer boven en de nog lichtere gassen,
17. En God stelde ze in het vooral stikstof en ook zuurstof, de atmosfeer
uitspansel van de hemel, om licht zijn gaan vormen. Hoe het leven is ontstaan,
te geven op de aarde. 18. En om te blijft echter voor de wetenschap een geheim.
heersen over de dag, en over de Andere problemen zijn, dat er al gesproken
nacht, en om scheiding te maken wordt over dag en nacht, terwijl er nog geen
tussen het licht en tussen de zon, aarde en geen licht is geschapen, dus is
duisternis. En God zag, dat het er ook geen tijdsduur van een dag. Ook werd
goed was. 19. Toen was het avond het licht geschapen vóór de schepping van de
geweest, en het was morgen zon, en de zon na de schepping van het gras.
geweest, de vierde dag.
20. En God zei: Laat de wateren overvloedig krioelen van krioelende levende zielen,
en dat het gevogelte vliegt boven de aarde, in het uitspansel van de hemel. 21. En
God schiep de grote walvissen, en alle levende krioelende zielen, die de wateren
overvloedig voortbrachten, naar haar soort, en alle gevleugelde gevogelte naar zijn
soort. En God zag, dat het goed was. 22. En God zegende ze, en zei: Wees
vruchtbaar, vermenigvuldig je, en vervul de wateren in de zeeën, en het gevogelte,
vermenigvuldig op de aarde! 23. Toen was het avond geweest, en het was morgen
geweest, de vijfde dag. 24. En God zei: Laat de aarde voortbrengen levende zielen,
naar haar soort, vee, en kruipend, en wild gedierte, naar zijn soort! En het was zo.
25. En God maakte het wild gedierte van de aarde naar zijn soort, en het vee naar
zijn soort, en al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn soort. En God
zag, dat het goed was. 26. En God zei: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld,
naar Onze gelijkenis, en dat zij heerschappij hebben over de vissen van de zee, het
gevogelte van de hemel, het vee, en over de hele aarde, en al het kruipend
gedierte, dat op de aarde kruipt. 27. En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar
het beeld van God schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij ze. 28. En God zegende
hen, en God zei tot hen: “Wees vruchtbaar, en vermenigvuldig, en vervul de aarde,
en bedwing haar, en heers over de vissen van de zee, de vogels van de hemels, en
alle levende dieren, die zich over de aarde voortbewegen”. 29. En God zei: “Zie, Ik
heb je al het zaadzaaiende gewas gegeven, dat op de vlakten van de hele aarde is,
en alle bomen, waaraan zaadzaaiende boomvruchten zijn. Dit zaad zal je tot
voedsel zijn 30. Ook aan alle dieren op aarde, iedere vogel van de hemel, en alles
20
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
wat op de aarde beweegt en een ziel leeft, is het groene gewas tot voedsel”. En het
was zo. 31. En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was
het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.
2a Sjabbat
1. Zo zijn voltooid, de hemel en de In §1 spreekt God niet over “dag en nacht”,
aarde, en heel hun wezen. 2. Toen maar over “nacht en dag”. Een etmaal begint
nu God op de zevende dag en eindigt dus met zonsondergang (zie ook:
voltooid had Zijn werk, dat Hij Richt. 14:18). Vandaar dat de Sjabbat (=
gemaakt had, heeft Hij gerust op zaterdag) begint bij het vallen van de avond
de zevende dag van al Zijn werk, op vrijdag. Omdat hier de Sjabbat de eerste
dat Hij gemaakt had. 3. En God feestdag is die wordt beschreven, deze ook
heeft de zevende dag gezegend, en door God zelf wordt gehouden, en omdat de
die geheiligd, omdat Hij toen Sjabbat als enige in de 10 geboden werd
daarop gerust heeft van al Zijn opgenomen, is de Sjabbat de belangrijkste
werk, die God geschapen had, om feestdag. Zie: Exo. 20:11 & Lev. 23.
te volmaken.
2b Tweede schepping van de mens
4. Dit is het ontstaan van de hemel en de
aarde, toen zij geschapen werden, op de dag
dat J.H.V.H God de aarde en de hemel
maakte. 5. En elke struik van het veld,
voordat het op de aarde was, en al het kruid van het veld, voordat het uitsproot,
want J.H.V.H God had het nog niet laten regenen op de aarde, en er was geen mens
geweest, om de aardbodem te bewerken. 6. Maar een damp was opgegaan uit de
aarde, en bevochtigde de hele aardbodem. 7. En J.H.V.H God had de mens
geformeerd uit het stof (grond) van de aarde, en in zijn neusgaten de adem van het
leven geblazen, zo werd de mens tot een levende ziel.
2c Hof van Eden
8. Ook had J.H.V.H God een hof (tuin) geplant in Eden, in het Oosten, en Hij
plaatste daar de mens, die Hij geschapen had. 9. En J.H.V.H God had alle geboomte
uit het aardrijk doen spruiten, aantrekkelijk om te zien, en goed om te eten, en de
boom van het leven in het midden van de hof, en ook daar de boom van de kennis
van goed en kwaad. 10. En een rivier ontsprong vanuit Eden, om deze hof te
bewateren, en splitste daar in vier stromen. 11. De naam van de eerste rivier is
Pisjon. Deze is het, die het hele land van Chavilah omloopt, waar het goud is. 12. En
het goud van dit land is goed. Daar is ook balsemhars, en de onyxsteen. 13. En de
naam van de tweede rivier is Hichon. Deze is het, die het hele land Kusj (Ethiopië)
omloopt. 14. En de naam van de derde rivier is de Tigris. Deze stroomt naar het
Oosten van Assur (Syrië). En de vierde rivier is de Eufraat. 15. Zo nam J.H.V.H God
de mens, en zette hem in de hof van Eden, om die te verbouwen, en die te
verzorgen. 16. En J.H.V.H God gebood de mens: Van elke boom van deze hof mag je
vrij eten. 17. Maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zal je
niet eten, want op de dag, waarop je daarvan eet, zal je de dood sterven.
21
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
22
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
16. Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal jouw moeite zeer vermenigvuldigen, namelijk je
zwangerschap, met moeite zal je kinderen baren, en naar je man zal je begeerte
zijn, en hij zal over je heersen. 17. En tegen Adam zei Hij: Omdat jij geluisterd hebt
naar de stem van je vrouw, en van die boom gegeten hebt, waarvan Ik jou gebood,
en zei: Jij zal daarvan niet eten, zo is de aarde vanwege jou vervloekt, en met
moeite zal jij daarvan eten al de dagen van je leven. 18. Ook zal dat jou doornen en
distels voortbrengen, en jij zal het kruid van het veld eten. 19. Met het zweet op je
gezicht zal jij brood eten, totdat jij tot de aarde terugkeert, want daaruit ben jij
genomen, want jij bent stof (of grond), en tot stof zal je terugkeren. 20. En Adam
noemde de naam van zijn vrouw Chevah, omdat zij een moeder van alle de
levenden is (Chai = leven). 21. En J.H.V.H God maakte voor Adam en zijn vrouw
kleren van vellen, en trok ze hun aan. 22. Toen zei J.H.V.H God: Zie, de mens is
geworden als één van Ons, door de kennis van goed en kwaad. Nu dan, laat hij zijn
hand niet uitstrekken, en ook van de boom van het leven pakken, en eet, en leeft
tot in eeuwigheid. 23. Dus stuurde J.H.V.H God hem uit de hof van Eden, om de
aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. 24. En Hij verdreef de mens, en
stelde cherubs op ten oosten van de hof van Eden, met een blinkend zwaard, dat
naar alle kanten sloeg, om de weg naar de boom van het leven, te bewaken.
4 Kaïn en Habel
1. En Adam bekende Chevah, zijn vrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en
zei: Ik heb een man van J.H.V.H verkregen! 2. Voorts baarde zij, zijn broer Habel. En
Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer. 3. En het was na
enige dagen, dat Kaïn van de vrucht van het land, J.H.V.H een offer bracht. 4. En
Habel bracht ook van de eerstgeborenen van zijn schapen, en van hun vet. En
J.H.V.H wende zich tot Habel en zijn offer. 5. Maar tot Kaïn en zijn offer wende Hij
zich niet. Toen werd Kaïn zeer boos, en zijn gezicht betrok. 6. En J.H.V.H zei tegen
Kaïn: Waarom ben je boos, en waarom is je gezicht betrokken? 7. Is er dan geen
acceptatie als je het goed doet? Maar als je het niet goed doet, dan ligt de zonde
op de loer, waar jij toch naar neigt, maar dat moet je beheersen. 8. En Kaïn sprak
met zijn broer Habel, en het was toen zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn
broer Habel opstond, en hem dood sloeg. 9. En J.H.V.H zei tegen Kaïn: Waar is
Habel, je broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik mijn broers hoeder? 10. En Hij
zei: Wat heb jij gedaan? Daar is een stem van het bloed van je broer, dat tot Mij
roept van de aardbodem. 11. En nu ben jij vervloekt van de aardbodem, die zijn
mond heeft opengesperd, om je broers bloed van jouw hand te ontvangen. 12. Als
jij de aardbodem bewerken zal, zal het jou zijn vermogen niet meer geven, jij zal
zwerven en dolen op aarde. 13. En Kaïn zei tegen J.H.V.H: Mijn misdaad is groter,
dan dat zij vergeven kan worden. 14. Zie, U God heeft nog geen geboden
heeft mij heden verdreven van de gegeven, maar straft toch Kaïn, zij
aardbodem, en ik zal voor Uw gezicht het als doodslag en niet als moord,
verborgen zijn, en ik zal zwerven en dolen op dus is er geen doodstraf. Er is
de aarde, en het zal zijn dat ieder die mij immers geen gedegen planning
vindt, mij zal doodslaan. 15. Maar J.H.V.H zei vooraf geweest (zie: Num. 35:16).
tegen hem: Daarom, iedereen die Kaïn
23
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En J.H.V.H Er geldt dus niet het
stelde een teken aan Kaïn, zodat niet ieder hem doodde, gebod van de tien
die hem vond. 16. En Kaïn ging weg van de aanwezigheid geboden “Jij zal niet
van J.H.V.H; en hij woonde in het land Nod, ten oosten moorden.” (Exo. 20:13).
van Eden. 17. En Kaïn bekende zijn vrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch,
en hij bouwde een stad, en noemde de naam van die stad naar de naam van zijn
zoon, Henoch. 18. En aan Henoch werd Hirad geboren, en Hirad gewon Mechujaël,
en Mechujaël gewon Methusaël, en Methusaël gewon Lamech. 19. En Lamech nam
zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere
Zilla. 20. En Ada baarde Jabal. Hij was de eerste van hen, die in tenten woonden, en
vee hadden. 21. En de naam van zijn broer was Jubal, deze was de eerste van allen,
die harp en fluit bespeelde. 22. En Zilla baarde ook Tubal-Kaïn, een leermeester van
alle werken in koper en ijzer (ook al was het nog lang geen ijzertijd), en de zuster
van Tubal-Kaïn was Naema. 23. En Lamech zei tegen zijn vrouwen Ada en Zilla:
Hoor mijn stem, vrouwen van Lamech! Luister naar mijn rede! Hoor, ik sloeg wel
een man dood, om mijn wond, en een jongeling, om mijn buil. 24. Als Kaïn
zevenvoudig gewroken zal worden, dan Lamech zeven en zeventig maal. 25. En
Adam bekende opnieuw zijn vrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn
naam Sjeth (= vervanging), want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gegeven
voor Habel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen. 26. En aan deze Sjeth werd ook
een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men de naam van
J.H.V.H aan te roepen. …
6 De ark van Noach
1. En het was, toen de mensen op de Vs. 2, 4 (en Num. 13:33): “De reuzen” is
aardbodem begonnen te vermenig- wellicht een bijnaam voor de “zonen van
vuldigen, en hun dochters geboren God”. Of dit een grotere mensensoort is,
werden, 2. dat de zonen van God de of (gevallen) engelen, of overblijfselen
dochters van de mensen aanzagen, dat van gekopieerde Ugaritische literatuur
zij mooi waren, en zij namen zich daaruit met het hemelse Pantheon, zoals in Job
vrouwen wie zij maar verkozen. 3. Toen 1, of de Gilgamesj-epos, met zijn
zei J.H.V.H: Mijn geest zal niet in hemelse figuren op aarde, is onbekend.
eeuwigheid twisten met de mens, Duidelijk is wel dat God de vermenging
omdat hij ook vlees (een wezen) is, maar (de geboren kinderen) moest wegvagen.
zijn levensdagen zullen zijn honderd en twintig jaren. 4. In die dagen waren er
reuzen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen van God tot de dochters van de
mensen ingegaan waren, en zich kinderen gekregen hadden; zij zijn de reuzen, die
van ouds geweest zijn, mannen van naam. 5. En J.H.V.H zag, dat de slechtheid van
de mensen toegenomen was op aarde, en dat al de verlangens en gedachten van
hun harten altijd alleen maar slecht waren. 6. Toen had J.H.V.H spijt, dat Hij de
mens op aarde gemaakt had, en het Hem deed pijn in Zijn hart. 7. En J.H.V.H zei: Ik
zal de mens, die Ik geschapen heb, vernietigen van de aardbodem, van de mens tot
het vee, het kruipend gedierte, en het gevogelte van de hemel toe, want Ik heb
spijt, dat Ik hen gemaakt heb. 8. Maar Noach vond genade in de ogen van J.H.V.H.
9. Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man
onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met God. 10. En Noach gewon drie zonen:
24
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
Sjem, Cham en Jafeth. 11. Maar de aarde was verdorven geworden in Gods ogen,
en de aarde was vervuld met geweld. 12. Toen zag God de aarde, en zie, zij was
verdorven, want de wandel van al het vlees (elk wezen) op de aarde was
verdorven. 13. Daarom zei God tegen Noach: In Mijn ogen is het einde van elk
wezen gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld, en zie, Ik zal hen
met de aarde vernietigen. 14. Maak voor jou een ark van goferhout, met kamers zal
jij deze ark maken, en jij zal die bepekken van binnen en van buiten met pek. 15. En
je zal haar als volgt maken: driehonderd el (= onderarmlengte) is de lengte van de
ark, vijftig el haar breedte, en dertig el haar hoogte. 16. Je zal een venster in de ark
maken, en zal haar afmaken tot een el van boven; en de deur van de ark zal je in
haar zijkant zetten. Je zal haar met een onderste, tweede en derde verdieping
maken. 17. Want zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om elk wezen van
onder de hemel, waarin een geest van leven is, te vernietigen. Al wat op de aarde
is, zal de geest geven. 18. Maar met jou zal Ik Mijn verbond oprichten, en jij zal in
de ark gaan, jij, je zonen, je vrouw, en de vrouwen van je zonen, samen met jou. 19.
En jij zal van al wat leeft, van elk wezen, twee van elk, in de ark laten komen, om
met jou, het leven te behouden: mannetje en vrouwtje zullen zij zijn; 20. Van het
gevogelte, elk soort, en van het vee, elk soort, van al het kruipend gedierte van de
aardbodem, elk soort, twee van elk soort zullen naar jou komen, om die in leven te
houden. 21. En jij, neem voor jou van al het voedsel dat gegeten wordt, en
verzamel dit voor jou, zodat dit voor jou en hun tot voedsel is. 22. En Noach deed
precies zoals God hem geboden had, zo deed hij.
7 De zondvloed Wat rein is en wat onrein,
komt pas in Lev. 11. Vers 2
1. Daarna zei J.H.V.H tegen Noach: Jij, en je hele
klopt niet met versen 9 en 15.
familie, ga in de ark, want ik heb gezien dat jij
rechtvaardig bent, in tegenstelling tot de anderen. 2. Van al het reine vee zal jij
nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje. Maar van het vee, dat niet rein
is, twee, het mannetje en zijn wijfje. 3. Ook van het gevogelte van de hemel zeven
en zeven, het mannetje en het wijfje, om het nageslacht levend te houden op de
hele aarde. 4. Want over nog zeven dagen zal Ik het veertig dagen, en veertig
nachten, doen regenen op de aarde, en Ik zal van de aardbodem vernietigen al wat
bestaat, dat Ik gemaakt heb. 5. En Noach deed naar alles wat J.H.V.H hem geboden
had. 6. Noach was zeshonderd jaren oud, toen de watervloed over de aarde kwam.
7. Zo gingen Noach, zijn zonen, zijn vrouw, en de vrouwen van zijn zonen met hem
in de ark, vanwege de watervloed. 8. Van het reine vee, het onreine vee, het
gevogelte, en alles wat op de aardbodem kruipt, 9. kwamen er twee en twee naar
Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, zoals God Noach geboden had. 10. En
het was na die zeven dagen, dat de watervloed over de aarde was. 11. In het
zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag
van die maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote diepten opengebroken, en
de sluizen van de hemel geopend. 12. En een plasregen kwam op de aarde veertig
dagen en veertig nachten. 13. Op diezelfde dag ging Noach, en Sjem, en Cham, en
Jafeth, Noachs zonen, en ook Noachs vrouw, en de drie vrouwen van zijn zonen,
met hem in de ark, 14. zij, en al het gedierte naar zijn soort, en al het vee naar zijn
25
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
soort, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn soort, en al het
gevogelte naar zijn soort, alle vogels met allerlei vleugels. 15. En van elk wezen,
waarin een levensgeest was, kwamen er twee en twee naar Noach in de ark. 16. En
die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van elk wezen, zoals God hem
bevolen had. En J.H.V.H sloot de deur achter hem toe. 17. En die vloed was veertig
dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij
oprees boven de aarde. 18. En de wateren namen de overhand, en vermeerderden
zeer op de aarde, en de ark dreef op de wateren. 19. En de wateren namen
compleet de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder de hele
hemel zijn, bedekt werden. 20. Vijftien ellen hoger namen de wateren de
overhand, dan de bergtoppen bedekt werden. 21. En elk wezen, dat zich op de
aarde bewoog, gaf de geest, van al het gevogelte, het vee, het wild gedierte, het
kruipend gedierte dat op de aarde kroop, en elk mens. 22. Al wat een adem van de
levensgeest in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. 23.
Zo werd alles wat bestond vernietigd, dat op de aardbodem was, van de mens tot
het vee, het kruipend gedierte, en het gevogelte van de hemel toe, en zij werden
vernietigd van de aarde. Maar alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark
was. 24. En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig
dagen (zie §7:11 en §8:14; de vloed duurde niet 40 of 150 dagen, maar ruim 1 jaar).
8 Het einde van de zondvloed
1. En God dacht aan Noach, en aan al het gedierte en vee, dat met hem in de ark
was, en God joeg een wind over de aarde, en de wateren werden stil. 2. Ook
werden de bronnen van de diepten, en de sluizen van de hemel gesloten, en de
plasregen van de hemel werd opgehouden. 3. En de wateren keerden gestaag
terug van boven de aarde, en de wateren namen af na honderd en vijftig dagen. 4.
En de ark rustte in de zevende maand, op de zeventiende dag van de maand, op de
bergen van Ararat. 5. En de wateren daalde verder tot de tiende maand. In de
tiende maand, op de eerste van de maand, werden de toppen van de bergen
gezien. 6. En het was, na veertig dagen, dat Noach het venster van de ark, die hij
gemaakt had, opendeed. 7. En hij liet een raaf naar buiten, die dikwijls heen en
weer ging, totdat de wateren van boven de aarde opgedroogd waren. 8. Daarna
zond hij een duif van zich weg, om te zien, of de wateren verdwenen waren van
boven de aardbodem. 9. Maar de duif vond geen rust voor haar poten en dus
keerde zij terug naar hem in de ark, want de wateren waren nog op de hele aarde,
en hij stak zijn hand uit, en pakte haar, en bracht haar bij hem in de ark. 10. En hij
wachtte nog zeven andere dagen en toen liet hij de duif opnieuw uit de ark. 11. En
de duif kwam terug bij hem tegen de avond, en zie, er was een afgebroken olijfblad
in haar snavel. Zo bemerkte Noach, dat de wateren van boven de aarde verdwenen
waren. 12. Toen wachtte hij nog zeven dagen, en liet hij de duif naar buiten, maar
zij keerde niet meer terug naar hem. 13. En het was in het zeshonderd en eerste
jaar, in de eerste maand, op de eerste van die maand, dat de wateren waren
opgedroogd van boven de aarde. Toen verwijderde Noach het luik van de ark, en
keek, en zowaar, de aardbodem was droog. 14. En in de tweede maand, op de
zeven en twintigste dag van de maand, was de aarde opgedroogd. 15. Toen sprak
God tot Noach, en zei: 16. Verlaat de ark, jij, je vrouw, je zonen, en de vrouwen van
26
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
je zonen met jou. 17. En neem mee naar buiten, al het gedierte, dat bij jou is, van
elk wezen, van gevogelte, vee, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt,
zodat zij overvloedig voortplanten op aarde, en vruchtbaar zijn, en
vermenigvuldigen op aarde. 18. Toen ging Noach naar buiten, en zijn zonen, zijn
vrouw, en de vrouwen van zijn zonen met hem. 19. Al het gedierte; het kruipende,
het gevogelte, en al wat zich op de aarde beweegt, naar hun soorten, verlieten de
ark. 20. En Noach bouwde voor J.H.V.H een altaar, en hij nam van al het reine vee,
en van al het rein gevogelte, en offerde brandoffers op dat altaar. 21. En J.H.V.H
rook die lieflijke reuk, en J.H.V.H zei in Zijn hart: Ik zal voortaan de aardbodem niet
meer vervloeken vanwege de mens, omdat de neiging van het hart van de mens
slecht is, van kinds af aan, en Ik zal voortaan niet meer, al wat leeft, doden, zoals Ik
gedaan heb. 22. Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen zaaiing en oogst, en
koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden. ...
27
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
28
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
Opmerking: Deze eed, en de reden hiervoor, waren helemaal niet eerder aan
Abraham verteld, en waren in ieder geval niet eerder in Genesis 12 opgetekend. Bij
Isaäk (Gen. 26:3) wordt deze eed van God aan zijn vader Abraham herhaald, met de
landsbelofte van Gen 13:15, en dan pas uitgelegd waarom God deze eed deed.
29
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
4. En Abram ging, zoals J.H.V.H tegen hem gesproken had, en Lot ging met hem
mee, en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. 5. En Abram
nam Sarai zijn vrouw, Lot zijn broers zoon, al hun bezittingen die zij verworven
hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran. En zij vertrokken om te
gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. 6. En Abram trok
door dat land, tot aan de plaats Sjechem, tot de terebint van Moreeh, en de
Kanaänieten waren destijds in dat land. 7. Zo verscheen J.H.V.H aan Abram, en zei:
Aan jouw zaad (nageslacht) zal Ik dit land geven. En hij bouwde daar een altaar
voor J.H.V.H, Die hem verschenen was. 8. En hij brak op van daar naar het
gebergte, tegen het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op, met Beth-El in het
Westen, en Ai in het oosten, en hij bouwde daar voor J.H.V.H een altaar, en riep de
naam van J.H.V.H aan. 9. En Abram trok steeds verder naar het zuiden.
Terebint
30
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
31
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
het in 1994 in een synagoge en een moskee, nadat een joodse kolonist er 29
e
biddende moslims dood schoot. Voor joden is dit na de tempelberg de 2 heiligste
plaats. Dit zal Israël dus niet snel aan de Palestijnen afstaan.
33
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
34
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
35
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
verbond. 14. En een man die de Het wordt hier zeer duidelijk gemaakt hoe
voorhuid heeft, en dus van wie de belangrijk de besnijdenis is van de
voorhuid niet van zijn lichaam is mannelijke afstammelingen van Abraham
besneden, deze ziel zal uit haar (alle joden), inclusief de slaven en later ook
volken uitgeroeid worden, hij heeft bekeerlingen. Het is niet alleen een teken,
Mijn verbond gebroken. het is gelijkgesteld aan het verbond zelf.
15. God zei tegen Abraham: Jij zal de God legt niet uit waarom juist dit het teken
naam van je vrouw Sarai, niet Sarai zal zijn, maar het is bekend dat in die tijd, in
noemen, maar haar naam zal zijn Egypte de besnijdenis, o.a. vanwege
Sara. 16. Want Ik zal haar zegenen, en reinheid, een bekend gebruik is. Het woord
jou ook uit haar een zoon geven. Ik “zaad” betekent ook “nageslacht”. Het
zal haar zegenen, zodat zij tot volken Hebreeuwse woord voor voorhuid is
zal worden: koningen van volken “Orlah”, dat “blokkade” betekent. Dit staat
zullen uit haar worden! 17. Toen viel ook in Lev. 19:23, waar er een blokkade van
Abraham op zijn gezicht, en hij lachte, vier jaar heerst op het eten van vruchten
en hij zei in zijn hart: Zal iemand, die van nieuw-geplante vruchtbomen. Het lijkt
honderd jaren oud is, een kind erop dat God, die heilig en rein is, duidelijk
geboren worden, en zal Sara, die wil maken dat er geen blokkade mag
negentig jaren oud is, baren? 18. En bestaan tussen Hem en Abrahams zaad
Abraham zei tot God: Och, dat Ismaël (nageslacht), die heilig en rein moet leven.
mocht leven vóór U! 19. En God zei: De naam Sara betekent “poort”.
Werkelijk, Sara, jouw vrouw, zal jou
De naam Jitschak betekent “om gelachen”
een zoon baren, en je zal zijn naam
noemen Jitschak (Isaäk), en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig
verbond met zijn zaad (nageslacht) na hem. 20. En aangaande Ismaël heb Ik jou
verhoord, zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem
uitermate vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een
groot volk stellen. 21. Maar Mijn verbond zal Ik met Isaäk oprichten, die Sara jou op
deze bestemde tijd over een jaar baren zal. 22. En Hij eindigde met hem te spreken,
en God steeg op van Abraham. 23. Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, alle in zijn
huis geboren slaven, alle met zijn geld gekochte (slaven), en al wat mannelijk was
onder de huisgenoten van Abraham, en hij besneed het vlees van hun voorhuid,
diezelfde dag, zoals God het hem verteld had. 24. En Abraham was negen en
negentig jaar oud, toen hem het vlees van zijn voorhuid besneden werd. 25. En
Ismaël, zijn zoon, was dertien jaar oud, toen hem het vlees van zijn voorhuid
besneden werd. 26. Op diezelfde dag werden Abraham, en Ismaël zijn zoon,
besneden. 27. En alle mannen van zijn huis, in zijn huis geboren, of met geld van
vreemde gekochte slaven, werden met hem besneden.
Het feit dat Ismaël op zijn dertiende werd besneden, is de reden dat in het
jodendom, de jongens vanaf hun dertiende als religieus volwassen worden
beschouwd, zodat ze vanaf die leeftijd af de dienst in de synagoge mogen leiden.
Dit wordt dan ook als zodanig gevierd. De jongeman is dan Bar-Mitsvah (zoon van
het gebod). De progressief joodse wereld kent eenzelfde gebruik voor jonge
vrouwen, die Bat-Mitsvah (dochter van het gebod) heet. Deze wordt vaak al op hun
twaalfde gevierd, omdat een vrouw iets eerder (religieus) volwassen is.
36
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
gemeenschap hebben. 6. Toen ging Lot naar buiten, tot hen aan de deur, en hij
sloot de deur achter zich. 7. En hij zei: Mijn broeders, doet toch geen kwaad! 8. Zie
toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap hebben gehad, ik zal
hen naar jullie brengen, en doe met hen, zoals het goed is in jullie ogen, maar doe
deze mannen niets, want daarvoor zijn zij onder de bescherming van mijn huis
gekomen. 9. Toen zeiden zij: Ga aan de kant! En: Die ene is gekomen, om als
vreemdeling hier te wonen, en zou hij dan ons de wet voorschrijven? Dan zullen wij
jou meer kwaad doen, dan hun. En zij kwamen op de man, op Lot, af en zij
probeerden de deur open te breken. 10. Maar mannen staken hun hand uit, en
deden Lot tot zich binnenkomen in het huis, en sloten de deur. 11. En zij sloegen de
mannen, die aan de deur van het huis waren, met blindheid, van de kleinste tot aan
de grootste, zodat zij moeite hadden om de deur te vinden. 12. Toen zeiden die
mannen tegen Lot: Wie heb jij hier nog meer? Een schoonzoon, of jouw zonen, of
jouw dochters, en iedereen, die jij hebt in deze stad, en neem hen uit deze plaats,
13. want wij gaan deze plaats vernietigen, omdat haar geweeklaag zo groot
geworden is in de ogen van J.H.V.H, dat J.H.V.H ons uitgezonden heeft, om haar te
vernietigen. 14. Toen ging Lot weg, en sprak tot zijn schoonzonen, dat die zijn
dochters zouden meenemen, en zei: Schiet op, ga weg uit deze plaats, want J.H.V.H
gaat deze stad vernietigen. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzonen als
iemand die onzin spreekt. 15. En toen de dageraad aanbrak, drongen de engelen bij
Lot aan, en zeiden: Schiet op, neem je vrouw, en je twee dochters, die dichtbij zijn,
zodat jij niet in de ongerechtigheid van deze stad omkomt. 16. Maar hij zat zo te
treuzelen, dat die mannen zijn hand grepen, en de hand van zijn vrouw, en de hand
van zijn twee dochters, omdat J.H.V.H hem wilde sparen, en zij brachten hem naar
buiten, en zetten hem buiten de stad. 17. En het was toen zij hen naar buiten
gebracht hadden, dat Hij zei: Red jullie levens,
kijk niet achter jullie om, blijf niet stilstaan op Terwijl God bij zonsopkomst de
deze hele vlakte, vlucht naar het gebergte, zodat stad wil vernietigen, loopt Lot
jullie niet omkomen. 18. En Lot zei tegen hen: eerst te treuzelen, dan zegt hij
Nee toch, Heer! 19. Zie toch, Uw knecht heeft “nee”en Heer”, woorden die bij
genade gevonden in Uw ogen, en U hebt Uw God niet samengaan, en daarna
gunst groot gemaakt, die U voor mij gedaan gaat hij nog onderhandelen met
heeft, om mijn ziel voor het leven te redden, God, want het gebergte is te ver
maar ik kan toch niet gered worden door naar om vóór zonsopkomst te zijn.
het gebergte te gaan, zonder dat misschien het kwaad aan mij kleeft, en ik sterf?
20. Zie toch, deze stad is dichtbij genoeg, om daarheen te vluchten, en zij is klein. Is
het niet klein? Laat mij toch daar behouden worden, zodat mijn ziel blijft leven. 21.
En Hij zei tegen hem: Zie, Ik heb je verzoek geaccepteerd ook in deze zaak, dat Ik
die stad niet omkeer waarvan jij gesproken hebt. 22. Haast je, vlucht daarheen,
want Ik zal niets kunnen doen, voordat jij daar aangekomen bent. Daarom noemde
men de naam van deze stad Tsoar (= klein, nietig). 23. De zon kwam net op boven
de aarde, toen Lot in Tsoar aankwam. 24. Toen liet J.H.V.H zwavel en vuur over
Sodom en Gomorra regenen, van J.H.V.H uit de hemel. 25. En Hij keerde deze
steden om, die hele vlakte, alle inwoners van deze steden, en ook het gewas van
het land. 26. En zijn vrouw keek om van achter hem, en zij werd een zoutpilaar. 27.
38
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
En Abraham ging deze ochtend vroeg naar de plaats, waar hij in oog met J.H.V.H
had gestaan. 28. En hij keek richting Sodom en Gomorra, en naar het hele land van
die vlakte, en hij zag dat er rook van het land opsteeg, zoals de rook van een oven.
29. En het was, toen God de steden van deze vlakte vernietigde, dat God aan
Abraham dacht, en Hij Lot wegleidde uit het midden van deze omkering
(ondergang), en die steden omkeerde, waarin Lot gewoond had. ...
Dit is één van de markantste passages in de Bijbel, omdat het om een gruwelijke
poging tot een publiekelijke (homoseksuele) groepsverkrachting handelt, die de
slechtheid van de twee steden bewijst, en die tot de zwaarste uitgedeelde straf in
de Bijbel leidde, sinds de zondvloed. Zie ook de overeenkomst met Rechteren 19.
20 Abraham en Avimelech van Gerar
1. En Abraham reisde van daar, naar de Neĝev (Zuiden van Kanaän), en woonde
tussen Kades en Sur, en hij verbleef tijdelijk in Gerar. 2. Omdat nu Abraham van
Sara, zijn vrouw, gezegd had: Zij is mijn zus, zo
stuurde Avimelech, de koning van Gerar, iemand om We zien hier het tweede
Sara weg te nemen. 3. Maar God kwam tot van de drie opmerkelijke
Avimelech in een droom in de nacht, en Hij zei tegen en op elkaar lijkende
hem: Zie, jij bent dood vanwege de vrouw, die jij verhalen waarin Abraham
weggenomen hebt, want zij is met een man tweemaal, en ook zijn zoon
getrouwd. 4. Maar Avimelech was niet tot haar Isaäk, liegen dat hun
genaderd, daarom zei hij: Heer! Zou U dan ook een vrouw, hun zus is (Gen
rechtvaardig volk doden? 5. Heeft hij mij zelf niet 12:11, 20:1, 26:7), uit
gezegd: Zij is mijn zus? En ook zij heeft gezegd: Hij is angst dat ze anders
mijn broer. Met een oprecht hart en reine handen, vermoord zouden worden.
heb ik dit gedaan. ...
21 De geboorte van Isaäk & Verdrijving van Hagar en Ismaël
Sara baarde Isaäk en Abraham besneed deze zoon op de achtste dag zoals God
hem geboden had. Sara vroeg aan Abraham om Hagar en Ismaël weg te sturen.
God keurde dit goed en Abraham legde de kleine Ismaël, brood en een zak water
op de schouder van Hagar. Vervolgens werden ze verdreven in de woestijn van
Beër-Sjeva. Toen het water op was, wierp zij het Dit hoofdstuk vergeet ineens
kind onder een struik. God regelde een waterput dat Ismaël al minstens 13 oud
waar ze zijn gaan wonen en God beloofde, via was, en niet meer als een klein
een engel, dat Ismaël, de vader van een groot kind weggegooid kon worden.
volk zou worden.
22 Abrahams geloof op de proef gesteld
1. En het was na deze dingen, dat God Abraham beproefde, en Hij zei tegen hem:
Abraham! En hij zei: Hier ben ik! 2. En Hij zei: Neem toch je enige zoon, die je
liefhebt, Isaäk, en ga naar het land Moriah, en offer hem aldaar tot een brandoffer
op één van de bergen die Ik je zeggen zal. ... 9. En zij kwamen bij de plaats, die God
hem gezegd had, en Abraham bouwde daar een altaar, en hij schikte het hout, en
bond zijn zoon Isaäk, en legde hem op het altaar boven op het hout. 10. En
Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. 11. Maar
39
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
de engel van J.H.V.H riep tot hem van de hemel, en zei: Abraham, Abraham! En hij
zei: Hier ben ik! 12. Toen zei Hij: Strek je hand niet uit naar de jongen, en doe hem
niets! want nu weet Ik, dat jij Godvrezend bent, en je zoon, je enige, voor Mij niet
hebt weggehouden. 13. Toen hief Abraham zijn ogen op, en keek om, en zie, achter
hem was een ram met zijn hoorns verward in de struiken. Abraham ging erheen, en
nam die ram, en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon. ... 15. En de
engel van J.H.V.H riep tegen Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel, 16. en
zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt J.H.V.H; daarom dat jij deze zaak gedaan hebt, en je
zoon, je enige, niet weggehouden hebt, 17. zal Ik jouw zegen groots zegenen, en in
vermenigvuldiging, je zaad (nageslacht) zeer vermenigvuldigen, zoals de sterren
aan de hemel, en het zand, dat aan het strand van de zee is, en jouw zaad zal de
poort van zijn vijanden bezitten. 18. En in jouw zaad zullen gezegend worden, alle
heidense volken van de aarde, omdat jij Mijn stem gehoorzaam bent geweest. 19
Toen keerde Abraham terug naar zijn jonge mannen, en zij vertrokken samen naar
Beër-Sjeva, en Abraham woonde in Beër-Sjeva.
Joden lezen hier het bewijs van het grote vertrouwen van Abraham in God, wat het
verbond tussen God en Abrahams nageslacht rechtvaardigt en een mogelijkheid
voor de heidenen geeft, zie: I Kon. 8:41. Christenen zien juist een redding van de
heidense volken, door het (bijna) mensenoffer en het geloof (Hebr. 11:17, Jac. 2:21).
23 Sara’s dood en begrafenis in een spelonk in Hebron
...1. Sara was 127 jaar. 2. En Sara stierf in Kirjath-Arba, dat is Chevron (Hebron), in
het land Kanaän, en Abraham kwam, om voor Sara te rouwen, en haar te bewenen.
… 7. Toen stond Abraham op, en boog zich neer voor het volk van het land, voor de
zonen van Cheth. 8. En hij sprak met hen: ... zo hoor naar mij, en spreek voor mij bij
Efron, de zoon van Tsochar, 9. zodat hij mij de spelonk van Machpelah geeft, die hij
heeft, die in het einde van zijn akker is, ... 16. En Abraham luisterde naar Efron. En
Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had in het bijzijn van de
zonen van Cheth, vierhonderd zilveren sjekkels, gangbaar bij de koopman.
24 Rebekka uitgehuwelijkt aan Isaäk
Abraham was gezegend en oud, en hij vroeg de oudste en hoogste knecht (slaaf)
die hij had om naar Abrahams geboortestreek te reizen, te weten Mesopotamië (de
regio van Bagdad), en daar een vrouw voor zijn zoon Isaäk te vinden. De knecht
ging naar een waterput en bad J.H.V.H om een vrouw die, als hij vroeg om water,
probleemloos water voor hem zou brengen, en ongevraagd ook voor de kamelen
(die zeer veel kunnen drinken na een woestijnreis). Reeds de eerste vrouw; Rivkah
(Rebekka), voldeed hieraan. De knecht ging met haar mee en gaf haar, de ouders
en de broer Laban kostbare geschenken. Rebekka ging, tezamen met haar
dienstmeisjes (slavinnen), met de knecht mee terug en werd de vrouw van Isaäk.
25 De dood van Abraham en van Ismaël & Esau en Jakob
1-10 Abraham hertrouwde met Ketoerah, kreeg zes kinderen met haar en stierf op
een leeftijd van 175 jaar oud. Hij werd begraven bij zijn eerste vrouw Sara in de
spelonk van Machpelah (zie: Gen. 13). 11 Pas daarna zegende God Isaäk.
40
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
12-18 Ismaël woonde ten oosten van Egypte en kreeg veel kinderen, waarvan
alleen de namen van de twaalf zonen worden vermeld. Deze namen zijn gelijk aan
de namen van de dorpen waar ze woonden. Deze zonen werden alle vorst over een
eigen volksstam. Ismaël werd 137 jaar oud.
19-27 Rebekka wordt zwanger van een tweeling. De eerste die werd geboren
noemde ze “Esav” (= harige) en de tweede die werd geboren “Ja’akav” (= die hem
op de hak neemt) hield de hak van de eerste nog vast. Esau werd een vakkundig
jager, een man van de steppe, terwijl Jakob een ingetogen mens was, een
tentbewoner. 28 En Isaäk had Esau lief, want de jachtschotel was naar zijn mond,
maar Rebekka had Jakob lief. 29 En Jakob had een gerecht gekookt, en Esau kwam
van het veld, en was moe. 30 En Esau zei tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat
rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom heeft men zijn naam genoemd
Edom (= rood). 31 Toen zei Jakob: Verkoop mij op deze dag je eerstgeboorterecht.
32 En Esau zei: Zie, ik ga sterven, en wat brengt mij dan de eerstgeboorte? 33 Toen
zei Jakob: Zweer mij op deze dag! En hij zwoer hem, en hij verkocht aan Jakob zijn
eerstgeboorterecht. 34 En Jakob gaf aan Esau brood, en het linzengerecht, en hij at
en dronk, en hij stond op en vertrok, zo verachtte Esau het eerstgeboorterecht.
26 Hongersnood & Isaäk bij de Filistijnen
1. Toen er weer hongersnood was ... ging Isaäk naar Avimelech, de koning van de
Filistijnen, in Gerar. 2. En J.H.V.H verscheen hem Net als Abraham (Gen. 12:10)
en zei: Ga niet naar Egypte, woon in het land, dat en Jozef (Gen. 43:1), maakt ook
Ik je wijzen zal. 3. Woon als vreemdeling in dat Isaäk een hongersnood mee.
land, ... en Ik zal met je zijn, en zal je zegenen,
want aan jou en jouw zaad zal Ik al deze landen Deze eed is reeds verteld in Gen.
geven, en Ik zal de eed bevestigen, die Ik 12, en in Gen. 15 en nog eens in
Abraham, je vader gezworen heb. 4. En Ik zal je Gen. 17.
zaad vermenigvuldigen, zoals de sterren aan de hemel, en ik zal aan je zaad al deze
landen geven, en in jouw zaad zullen gezegend worden alle heidenen op aarde,
5. omdat Abraham Mijn stem In Gen. 12 is er geen uitleg waarom God ineens met
gehoorzaam geweest is, en Abraham spreekt, hem zegent, zijn nageslacht, en
heeft onderhouden Mijn uiteindelijk ook de hele mensheid. De ontbrekende
bevel, Mijn geboden, Mijn reden staat ineens hier. Het is niet door geloof (in
inzettingen (voorschriften) een gezalfde) zoals Paulus schrijft (Rom. 1:17, 2:11,
en Mijn wetten. 6:14, 7:6, Gal. 5:4-6, Joh. 3:16) maar door
6. En Isaäk woonde in Gerar. gehoorzaam te zijn aan Gods geboden, inzettingen
en wetten (die verschillen tussen jood en niet-jood).
7. En toen de mannen van die plaats hem vroegen van zijn In Gen 12:13 en Gen
vrouw, zei hij: Zij is mijn zus, want hij had angst om te 20:2 zien we dat
zeggen, mijn vrouw, zodat misschien de mannen van deze Abraham tweemaal
plaats mij niet doodmaken vanwege Rebekka, zei hij, want zegt dat zijn vrouw zijn
zij zag er mooi uit. 8. En het was toen hij een lange tijd zus is, uit angst dat ze
daar geweest was, dat Avimelech, de koning van de hem zullen doden om
Filistijnen, uit het venster keek, en hij zag dat Isaäk zijn zijn vrouw. Hier zien
vrouw Rebekka liefkoosde. … we hetzelfde bij Isaäk.
41
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
13. En die man (Isaäk) werd rijk, hij werd steeds rijker, Het ging Isaäk zeer voor
totdat hij zeer rijk geworden was. 14. En hij bezat veel de wind, zodanig dat de
schapen, runderen, en slaven, zodat de Filistijnen Filistijnen hem vroegen
jaloers op hem waren. ... te vertrekken.
18-22 Isaäk groef een waterput op vanuit de tijd van zijn vader, maar de herders uit
Gerar maakten ruzie en zeiden dat het hun waterput was. Daarom noemde Isaäk
de put “Esek” (= ruzie). Bij een andere waterput gebeurde hetzelfde, en Isaäk gaf
deze put een zwaardere naam: “Sitna” (= vijandschap). Daarna werd nog een
andere waterput gegraven, waarover geen strijd ontstond, en deze heette
“Rechovot” (= ruimte). In die nacht verscheen J.H.V.H voor Isaäk, en zei 24 Ik ben
de God van je vader Abraham, vrees niet, want ik ben met jou en zal jou zegenen
en je nageslacht vermenigvuldigen, vanwege Mijn knecht Abraham. 26 Avimelech
uit Gerar merkte dat God met Isaäk was en ging met een vriend en een
legeroverste naar Isaäk. Ze hadden een maaltijd en maakten een eed en een
verbond dat ze elkaar nooit iets aan zouden doen. 33 Dezelfde dag groeven de
knechten van Isaäk een waterput die ze “Sjivah” (= Eed) noemden en daarom heet
de stad daar nog steeds “Beër-Sjeva” (= Zeven(de)-bron. “Zeven” lijkt op “Eed”).
34-35 Toen Esau veertig jaar oude was, trouwde hij met twee Chitietische vrouwen
die een bittere kwelling voor Isaäk en Rebekka waren.
27 - 28 Jakob en het eerstgeboorterecht & De droom te Beth-El
§27:1-4 Toen Isaäk oud geworden was, en niet meer goed kon zien, wilde hij Esau
nog voor zijn dood zegenen. 5 Rebekka vroeg aan Jakob om snel twee goede
geitenbokjes te halen. …
14 Toen ging hij, en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder, en zijn moeder maakte
smakelijke maaltijden, zoals zijn vader graag had. 15. Daarna nam Rebekka de
beste kleren van Esau, haar oudste zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze
Jakob, haar jongste zoon, aan. 16. En de vellen van de geitenbokjes trok zij over zijn
handen, en over de gladheid van zijn hals. 17. En zij gaf de smakelijke maaltijd, en
het brood, die zij bereid had, in de hand van Jakob, haar zoon. ... 22. Toen kwam
Jakob bij zijn vader Isaäk, die hem betastte, en hij zei: De stem is Jakobs stem, maar
de handen zijn Esau’s handen. 23. Maar hij herkende hem niet, omdat zijn handen
harig waren, zoals de handen van zijn broer Esau, en hij zegende hem. 24. En hij zei:
Ben jij echt mijn zoon Esau? En hij zei: Ik ben het! 25. Toen zei hij: Zet het naast mij,
zodat ik van de jachtschotel van mijn zoon eet, zodat mijn ziel jou zal zegenen. En
hij zette het naast hem, en hij at, hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. 26. En zijn
vader Isaäk zei tegen hem: Kom toch bij mij, en kus mij, mijn zoon! 27. En hij kwam
bij hem, en hij kuste hem, toen rook hij de reuk van zijn kleren, en zegende hem, en
hij zei: Zie, de reuk van mijn zoons is als de reuk van het veld, die J.H.V.H gezegend
heeft. 28. Zo geeft God je dan van de dauw van de hemel, de vettigheid van de
aarde, en de overvloed van nieuwe graan en wijn. 29. Volken zullen je dienen, en
zullen zich neerbuigen voor jou. Voor moeders, wees (= ) een rijke man, ( )
en voor je broers, dan zullen ook de zonen van je moeder zich neerbuigen voor jou!
(Deze vorige zin wordt in iedere Bijbel verkeerd vertaald).
Wie jou vervloekt is vervloekt, en wie jou zegent, is gezegend!
42
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
§28:1-10 Jakob moest vluchten voor Esau, vanwege het wegnemen van de zegen
voor de eerstgeborene. Isaäk vroeg om niet een Chitietische vrouw te trouwen,
maar een vrouw uit het huis van Laban, de broer van zijn moeder.
11-12 Onderweg, tijdens een overnachting, legde Isaäk een steen onder zijn hoofd
en viel in slaap. In een droom zag hij engelen, op en neer klimmen, langs een
ladder, die vanaf de aarde tot in de hemel reikte. 13.14 God vertelde de eed nu aan
Jakob: “Ik ben bij je en zal je niet verlaten..”... 16. Toen nu Jakob van zijn slaap
ontwaakte, zei hij: Inderdaad is J.H.V.H op deze plaats, en ik heb het niet geweten!
17. En hij vreesde, en zei: Hoe geweldig is deze plaats! Dit is niet anders dan een
huis van God, en dit is de poort van de hemel! 18. En Jakob stond ‘s morgens vroeg
op, en hij nam die steen, die hij tot zijn hoofdkussen gelegd had, en zette hem tot
een opgericht teken, en goot daar olie boven op. 19. En hij noemde de naam van
die plaats Beth-El (= huis van God), maar voorheen was de naam van die stad Loez.
20. En Jakob beloofde een gelofte, en zei: Wanneer God met mij geweest zal zijn,
en mij behoed zal hebben op deze weg, die ik reis, en mij brood om te eten, en
kleren om aan te trekken, gegeven zal hebben, 21. en ik thuis bij mijn vader in
vrede zal teruggekeerd zijn, dan zal J.H.V.H voor mij tot een God zijn! 22. En deze
steen, die ik tot een opgericht teken gesteld heb, zal een huis van God zijn, en van
alles, wat U mij geven zal, zal ik U zeker de tienden geven!
29 - 31 Jakob bij Laban, Rachél en Leah
Jakob werkte 7 jaar voor Laban om de jongste dochter te kunnen trouwen. Hij werd
belazerd en trouwde per ongeluk (door de sluier) de oudste dochter Lea, met de
fletse ogen. Hij werkte toen nog eens 7 jaar, om de jongste dochter Rachel, met de
mooie ogen, te trouwen. Rachel kreeg als cadeau een slavin mee. Daarna werkte
Jakob nog eens 7 jaar voor het vee. Er werden toevalligerwijze 12 zonen en maar 1
dochter geboren. Rachel kon eerst geen kinderen krijgen (zoals Sara in Gen. 16:1)
omdat Jakob niet van Lea hield, zodat eerst Lea kinderen kreeg, te weten Re-oeven
(= zie een zoon), Sjieméon (= de verhoorde), Levie (= hij zal hechten) en Jehoedah (=
hij zal prijzen). Rachel werd jaloers en gaf Jakob haar slavin die een zoon Dan (=
recht) kreeg en nog een zoon Naftali (= ik heb geworsteld). Omdat Lea ook geen
kinderen meer kreeg, gaf ook zij een slavin en die baarde de zonen Had (= geluk) en
Asjer (= die ... ). Rachel liet voor een paar mandragoraas (liefdesappelen) Lea bij
haar man. Daardoor baarde Lea nog twee zonen: Jissachar (= hij zal gedenken) en
Zeboeloen (= bij mij woonachtig) en eindelijk de eerste en enige dochter Dinah (Din
= recht, -ah = vrouwelijk). Uiteindelijk baarde Rachel één zoon: Joséf (= hij zal
toevoegen), in de hoop dat er meer kinderen zouden komen. Via een rare truc met
geschilde takken in de drinktroggen van de dieren, kreeg Jakob de gestippelde en
gevlekte dieren, en daarmee alle sterke dieren. De zwakke bleven achter voor
Laban. De God van Beth-El vroeg Jakob terug naar zijn vader te gaan, naar Kanaän.
Rachel stal nog snel de huisgoden, de terafim, van haar vader, die niet ontdekt
werden omdat ze, in de tent, op de kameeltas met de terafim, bleef zitten,
waardoor ze niet gedood werd. Voorafgaand aan het vertrek van Jakob met zijn
familie, maakten Jakob en Laban nog een verbond en een maaltijd.
43
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
44
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
45
Genesis / Beresjiet (Adam tot Jozef)
47
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
48
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
van deze zaak hoorde, probeerde hij Mozes te doden, maar Mozes vluchtte voor
Farao, en ging wonen in het land Midian, en hij zat bij een waterput. …
3 De roeping van Mozes
Bij een conflict bij deze waterput nam Mozes het op voor zeven dochters van de
priester in Midian. Mozes kwam bij de priester te wonen en die gaf Mozes zijn
dochter Tsipporah als vrouw. Zij baarde een zoon en hij noemde hem Hersom,
want zei hij, ik ben een ĝer (= vreemdeling) geworden.
Toen Mozes het kleinvee bij de berg van God, bij de Chorev leidde (= de berg
Horeb, bij het huidige St. Catherine klooster ten noorden van Sharm El-Sheikh),
verscheen een engel van J.H.V.H in een laaiend vuur in een doornstruik die in volle
vlam stond, maar niet werd verteerd. Toen sprak God:
4 Mozes, Mozes! ... 5. Kom niet dichterbij, trek je schoenen uit van je voeten, want
de plaats, waarop jij staat, is heilige grond. 6. Ik ben de God van je vader, de God
van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. En Mozes verborg zijn
gezicht, want hij was bang naar God te kijken. 7. En J.H.V.H zei: Ik heb weldegelijk
de verdrukking van Mijn volk gezien, dat in Egypte is, en heb hun gehuil gehoord,
vanwege hun drijvers, want Ik heb hun lijden erkend. 8. Daarom ben Ik afgedaald,
zodat Ik het volk verlos uit de hand (macht) van de Egyptenaren, en het uit dit land
leid, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honing,
naar de woonplaats van de Kanaänieten, de Chitieten, de Amorieten, de
Perezieten, de Hevieten, en de Jebusieten. 9. En nu, zie, het gehuil van de kinderen
van Israël is tot Mij gekomen, en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de
Egyptenaren hen verdrukken. 10. Zo kom nu, want Ik stuur je naar Farao, en leidt
Mijn volk, de kinderen van Israël, uit Egypte. ...
13. Toen zei Mozes tegen God: Zie, wanneer ik Het Hebreeuwse woord (= Ik
bij de kinderen van Israël kom, en tot hen zeg: zal zijn), verwijst naar (= Hij
De God van jullie voorvaderen heeft mij naar was), en dat woord is bijna gelijk
jullie gestuurd, en zij mij zeggen: Hoe is Zijn aan de naam van God: ,
naam? Wat zal ik dan tegen hen zeggen? 14. En J.H.V.H, omdat de (jot) en (vav)
God zei tegen Mozes: Ik zal zijn, die Ik zal zijn. zeer veel op elkaar lijken.
Ook zei Hij: Zeg dit tegen de kinderen van
De Godsnaam J.H.V.H lijkt op
Israël: Ik zal zijn heeft mij naar jullie gestuurd!
JeHOeDaH (= jood) en JaH-HeVeH
15. En God zei verder tegen Mozes: Zo zal jij
(= wees God). Zie pagina 11.
tegen de kinderen van Israël zeggen: J.H.V.H,
de God van jullie voorvaderen, de God van
Abraham, de God van Isaäk, en de God van J.H.V.H, dat is Zijn naam, zo wil
Jakob, heeft mij naar jullie gestuurd, dat is Mijn God genoemd worden.
naam voor eeuwig, en zo wil Ik genoemd worden van geslacht tot geslacht. 16. Ga
heen, en verzamel de oudsten van Israël, en zeg hen: J.H.V.H, de God van jullie
voorvaderen, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Isaäk en Jakob, en zei: Ik
heb jullie echt bezocht, en zag wat jullie in Egypte is aangedaan. 17. Daarom heb Ik
gezegd: Ik zal jullie uit de verdrukking van Egypte wegleiden, naar het land van de
Kanaänieten, de Chitieten, de Amorieten, de Perezieten, de Hevieten, en de
Jebusieten, naar het land, vloeiende van melk en honing (Israël / Kanaän).
50
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
51
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
1. Water in bloed veranderd: Aäron sloeg met de staf van Mozes op het Nijlwater
en dat veranderde in bloed en werd 7 dagen ondrinkbaar.
2. Kikkers: Aäron strekte zijn hand met de staf uit en in alle poelen kwamen kikkers,
die later overal stierven en stonken, behave in de Nijl.
3. Luizen: Aäron strekte zijn hand met de staf uit en sloeg het stof (grond) van de
aarde, dat in luizen veranderde.
4. Ongedierte: In het hele land, behalve Gosen, kwam ongedierte.
5. Veepest: Het vee van de Egyptenaren kreeg de pest
6. Zweren: Mozes en Aäron strooide roet in de lucht en dit leidde tot zweren, die
als puisten openbraken.
7. Hagel: Mozes strekte zijn hand met de staf tot de hemel en er kwamen zware
hagelbuien, met donder en bliksem, en regen die de veldgewassen vernietigden.
8. Sprinkhanen: Sprinkhanen aten alles wat op het veld overgebleven is.
9. Duisternis: Mozes strekte zijn hand naar de hemel en er was 3 dagen duisternis
10. Dood van eerstgeborenen: God doodde om middernacht alle eerstgeborenen,
bij mens en dier. Behalve bij hen, die het bloed van een volkomen lam van een
mannelijk lam (schaap of geit) op de deurposten gesmeerd hadden (mezoezah!).
De 10 plagen zijn alle plagen die bekend waren van eerdere momenten, zoals rode
algenplagen, kikkers, luizen, ongedierte, veepest, hagel en sprinkhanen. De
duisternis kon men kennen van de uitbartsing van de vulkaan Thera in Griekenland
en de eerstgeborenen kregen bij hongersnood een dubbele etensportie, die door
verschimmelen wellicht wel eens dodelijk geweest kon zijn.
De voorraadstad Raämses wordt genoemd in Exo. 1:11, en
Ramses werd Farao rond -1275, wat betekent dat de
uittocht hierna moet zijn geweest. Wetenschappers hebben
echter nooit een bewijs gevonden van een verblijf van de
Israëlieten in Egypte, laat staan de plagen en de uittocht.
Op een overwinnigsstele (= plaat / steen), uit -1208, voor
Farao Merenptah, zoon van Ramses de Grote, staan in
hyroglieven onderaan o.a. de volgende woorden: “Askalon
is overwonnen, Gezer is geconfisqueerd, Janoam (in de
noordelijke jordaanvallei) is veroverd, Israël is geschoren,
het zaad (= nageslacht) bestaat niet meer”. Deze oudste
tekst over de Israëlieten, is bluf, maar bewijst wel het
bestaan van de Israëlieten en dat zij in Kanaän leefden en
niet in Egypte. Uit vondsten van potscherven blijkt dat zij
exact dezelfde potten maakten als de anderen in Kanaän.
De meest logische wetenschappelijke verklaring is dat zij velerlei voormalige slaven
waren vooral uit Kanaän zelf, maar ook uit Egypte, die open stonden voor
vreemdelingen, en die geloofden in één enkele God; de God J.H.V uit Midian, het
land van Mozes’ vrouw, Die stond voor vrede en vrijheid.
52
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
53
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
De kinderen van Israël vierden die nacht Pesach, zodat hun eerstgeborene
gespaard werden. Na iedere plaag verhardde Farao steeds zijn hart zodat hij de
e
Hebreeën niet liet gaan, behalve na deze 10 en laatste plaag. Toen wilde de
Egyptenaren dat de Israëlieten snel vertrokken, wat ze diezelfde nacht nog deden,
tezamen met hun kleinvee en runderen.
13 – 14 De doortocht door de Rietzee (aan de Middellandse Zee)
God leidde het volk op weg (langs de kust van de Middellandse Zee) naar het land
van de Filistijnen (de kuststrook waar nu de Palestijnen in Gaza wonen).
§13:21 J.H.V.H ging voor Deze beschrijving past perfect bij de foto’s van de
hen uit, overdag in een uitbarsting van de vulkaan Taal in de Filipijnen in
wolkzuil om hun de weg te Januari 2020 (zie de foto’s hieronder). De wrijving van
wijzen en ’s nachts in een de asdeeltjes veroorzaakte daar statische ontlading
vuurzuil om ze bij te die tot massale bliksem in de aswolk leidde. Daarom
lichten zodat ze bij dag en is er hier wellicht door overlevering een relatie met de
nacht konden gaan. uitbarsting van de vulkaan Thera in Griekenland in
circa -1613.
Toen de Israëlieten zagen dat Farao hen achtervolgde met 600 strijdwagens, waren
zij bang, maar Mozes hief zijn staf op en:
§14:21. Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee (er staat niet welke zee!), zo
deed J.H.V.H de zee weggaan, door een sterken oostenwind, die hele nacht, en
maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. 22. En de kinderen van Israël
liepen in het midden van de zee, op het droge, en de wateren waren hun een
muur, aan hun rechterhand en hun linkerhand. 23. En de Egyptenaren vervolgden
hen, en gingen erin, achter hen aan, al de paarden van Farao, zijn wagens en zijn
ruiters, in het midden van de zee. 24. En het was in dezelfde morgenwake, dat
J.H.V.H, in de kolom van het vuur en de wolk, neerkeek op het leger van de
Egyptenaren, en Hij maakte het leger van de Egyptenaren bang. 25. En Hij stootte
de wielen van hun wagens weg, en liet ze moeilijk voortrijden. Toen zeiden de
Egyptenaren: Laat ons vluchten van het gezicht van Israël, want J.H.V.H (dus deze
niet-joden zeiden hier Zijn naam) strijdt voor hen tegen de Egyptenaren. 26. En
J.H.V.H zei tegen Mozes: Strek je hand uit over de zee, zodat de wateren
terugkeren over de Egyptenaren, over hun wagens en over hun ruiters. 27. Toen
54
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
strekte Mozes zijn hand uit over de zee, en de zee kwam terug, tegen het begin van
de morgenstond, tot haar kracht (normale stand), en de Egyptenaren vluchtten die
tegemoet, en J.H.V.H stortte de Egyptenaren in het midden van de zee. 28. Want
toen de wateren terugkeerden, bedekten deze de wagens en de ruiters van het
hele leger van Farao, dat hen achtervolgd had in de zee, er bleef niet één van hen
over. 29. Maar de kinderen van Israël waren op het droge, in het midden van de
zee, en de wateren waren voor hun als een muur, aan hun rechterhand en aan hun
linkerhand. 30. Zo verloste J.H.V.H Israël op die dag uit de hand (macht) van de
Egyptenaren, en Israël zag de Egyptenaren dood aan de oever van de zee. 31. Ook
zag Israël de grote hand (macht), die J.H.V.H aan de Egyptenaren getoond had, en
het volk vreesde J.H.V.H, en geloofde in J.H.V.H, en in Mozes, Zijn knecht.
Deze gebeurtenis lijkt op een tsunami veroorzaakt door een bezweken vulkaan, of
aardbeving, waardoor eerst het water terugtrok en erna terugkwam in alle
hevigheid, zoals we kennen van de tsunami in de Indische Oceaan op 26 december
2004 (zie de foto hieronder), of de tsunami in Japan op 11 maart 2011.
55
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
56
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
zullen gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zullen jullie Mijn eigendom zijn
uit alle volken, want de hele aarde is van Mij.
6. En jullie zullen Mij een koninkrijk van priesters, en een heilig volk, zijn.
Dit zijn de woorden, die jij tot de kinderen van Israël zal
Deze zin is de basis van
spreken. 7. En Mozes kwam en riep de oudsten van het
Exodus; het toont het
volk, en legde al deze woorden voor, die J.H.V.H hem
doel waarvoor het
geboden had. 8. Toen antwoordde heel het volk
joodse volk al deze
eenparig, en zei: Alles wat J.H.V.H gesproken heeft,
geboden moet houden.
zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden van het
volk terug naar J.H.V.H. ... 10. Ook zei J.H.V.H tegen Mozes: Ga naar het volk, en
heilig hen heden en morgen, en laat ze hun kleren wassen, 11. en (laat ze) klaar
staan op de derde dag, want op de derde dag zal J.H.V.H voor de ogen van heel het
volk neerdalen op de berg Sinaï. 12. En stel grenzen aan het volk rondom, door te
zeggen: Passen jullie op om op de berg te klimmen, en zelfs de voet aan te raken,
iederen die de berg aanraakt, zal zeker gedood worden.
Het volk bleef onder aan de berg en Mozes ging naar boven.
19. En het was (nadat) de stem (geluid) van de sjofar zeer krachtig Zie Lev. 23:24
geworden was, dat Mozes sprak, en God hem antwoordde met een (luide) stem.
God gaf vervolgens Mozes de 10 woorden / geboden.
25. Toen klom Mozes omlaag naar het volk, en vertelde het aan hun.
20 De Tien Woorden / Geboden
Het aantal “10” en het woord “geboden” worden hier niet genoemd, maar er staat
wel “Woorden” in §20:1 en “10 Woorden” in §34:28. Het eerste is ook geen gebod.
Voor het onthouden is het wel handig om 1 woord per vinger te hebben. Er zijn
verschillende indelingen en tellingen volgens:
de joodse telling volgens de Talmoed,
de Septuaginta & de Calvinisten,
de Lutheranen,
Philo (is bijna gelijk aan de Calvinisten en de
Septuaginta, maar: ‘moorden’ en ‘overspel’ zijn
verwisseld),
de Samaritaanse Pentateuch,
Augustinus,
de Katholieken (vrijwel gelijk aan Augustinus).
De Tien Woorden (Geboden) worden volkomen
herhaald in Deuteronomium 5.
In de tabel op de volgende pagina staan als eerste
de geboden, daarna de versnummers in Exodus 20,
ook van de herhaling in Deuteronomium 5, en als
laatste de telling van de 10 woorden volgens joden,
calvinisten en Rooms-katholieken.
57
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
58
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
De 7 Noachitische geboden
Het langste gebod is te lang voor de tabel en staat voluit hieronder.
8. Gedenk de Sjabbatdag, dat je die heiligt. 9. Zes dagen zal je werken en al je werk
doen, 10. maar de zevende dag is de Sjabbat van J.H.V.H, jouw God, dan zal je geen
werk doen, jij, noch je zoon, noch je dochter, noch je slaaf, noch je slavin, noch je
vee, noch je vreemdeling, die binnnen je poorten is. 11. Want in zes dagen heeft
J.H.V.H de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op
de zevende dag, daarom zegende J.H.V.H de Sjabbatdag, en heiligde deze.
Wat opvalt, is dat dit Sjabbatsgebod gelinkt is aan joden en joodse bekeerlingen
(“je vreemdeling binnen je poorten”) en daarom geldt dit gebod, volgens het
jodendom, alleen voor joden. Ook het gebod “Eer je vader en je moeder, zodat je
dagen verlengd worden in het land, dat J.H.V.H je God aan je geeft.”, geldt alleen
voor joden, want niet-joden hebben geen land van God gekregen. En natuurlijk
geldt het eerste woord “Ik ben J.H.V.H jouw God, Die jou uit Egypte, uit het
slavenhuis, uitgeleid heb.”, ook alleen voor joden. Ook het gebod over begeren
geldt niet voor niet-joden, omdat voor hen alleen het niveau geldt van het
beheersen van het handelen, en niet het hogere niveau van het denken. In de plaats
komt het gebod, aan Noach gegeven, van geen bloed of verstikte dieren eten.
Zo blijven er 7 geboden over voor niet-joden en die heten de “7 Noachitische
Geboden”. Dit geloven ook de christenen omdat in de Griekse Geschriften,
veelvuldig (Hand. 15:19-21, 21:25, Rom. 13:9, Gal. 2:3), niet-joodse christenen
wordt opgedragen alleen deze 7 Noachitische geboden te houden, en verder niks.
20 - 23 Overige geboden
§20:18. Na de tien woorden / geboden nam het volk donderslagen waar, vlammen,
sjofargeluid (ramshoorn, niet bazuin!) en de brandende berg. … Zie Lev. 23:24
22 En de Heer sprak verder:
23. Jij zal naast Mij geen zilveren goden maken, en gouden goden zal jij (ook) niet
maken. 24. Maak voor Mij een altaar van aarde, en offer daarop je brandoffers, je
vredeoffers, je schapen, en je runderen. Op elke plek, waar Ik Mijn naam stel (= die
ik goed keur), zal Ik tot je komen, en zal je zegenen. 25. Maar indien je voor Mij een
stenen altaar maakt, dan zal je dit niet bouwen van gehouwen steen, want als je
deze net als met oorlogswapens slaat, zal jij het ontheiligen. 26. Je zal ook niet met
trappen tot Mijn altaar opklimmen, zodat je schaamdelen daarvoor niet ontdekt
worden / bloot komen. (Pas later komt de verplichting om katoenen boxershorts
voor de priesters te maken, zie: Exo. 28:42, 39:28, Lev. 6:10, Ezech. 44:18).
§21 In hoofdstuk 21 gaat het over de regels omtrent joodse slaven, zonder te
verkondigen dat elke vorm van slavernij uit de boze is, (wel moet iemand die vrije
mensen als slaven gevangen houdt of verkoopt, ter dood gebracht worden, vs. 16).
Enkele andere opmerkelijke geboden zijn:
12 Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden.
15. Wie zijn vader of moeder slaat, zal zeker ter dood gebracht worden.
17. Wie zijn vader of moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden.
20 Wanneer iemand zijn slaaf of slavin met een stok slaat ... en na twee dagen
sterft, dan zal hij niet gewroken worden want het is zijn eigen geld.
59
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
60
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
61
Exodus / Sjemot (Mozes & Tien Geboden)
zag hij het wilde gefeest, werd kwaad, smeet de stenen tafelen weg en deze
verbrijzelden aan de voet van de berg. 20. Mozes vernietigde het gouden kalf en
droeg de Levieten op om de Israëlieten met het zwaard te doden. 28. Die dag
vielen er 3000 man. Mozes ging daarna voor een derde keer de berg Sinaï op en
jammerde: 32. Ach dit volk heeft een grote zonde begaan, maar nu, vergeef toch
hun zonden, en zo niet, schrap mij uit Uw boek (van het leven) dat U geschreven
hebt (dus: laat mij maar sterven) (zie ook: Ps. 69:29). Hierop antwoordde God:
§33:5 ... Doe je sieraden af en dan zal Ik zien wat ik doen zal.
7 Mozes maakte vervolgens een tent buiten het kamp. 11 God sprak vanuit een
wolkkolom voor de ingang van deze tent met Mozes in de tent, van aangezicht tot
aangezicht, zoals iemand met een vriend spreekt. Jozua, de zoon van Nun en de
dienaar van Mozes, week niet uit de tent en maakte dit alles van dichtbij mee. 18
Hierbij vroeg Mozes de glorie van God te zien, waarop God antwoordde:
Ik zal genadig zijn wie Ik genadig ben en Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm. 20.
Je zal mijn gezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij kunnen zien en leven.
Zie, bij Mij is een plaats waar je op de rots kan staan. 22 Wanneer mijn glorie
voorbijgaat zal Ik je in de rotsholte stellen en met mijn handen bedekken tot Ik
voorbij ben. 23 Als Ik dan Mijn handen wegneem zal je Mij van achteren zien, maar
Mijn gezicht zal niet gezien worden.
§34:1 Daarna vroeg God aan Mozes om nu zelf twee stenen tafelen te hakken voor
de volgende ochtend en die dan ’s ochtends alleen de berg op te slepen. 4 Mozes
ging voor een vierde keer de berg op, 8 en knielde boven ter aarde en smeekte om
vergeving. Hij verbleef opnieuw 40 dagen en nachten op de berg, om dit keer
eigenhandig op de tafelen de woorden te schrijven van het verbond; de Tien
Woorden. (Merk op dat hier niet “geboden staat”). 28 Brood at hij niet en water
dronk hij niet. God herhaalde hierbij alle geboden. Daarna daalde Mozes van de
berg af, met de stenen tafelen in zijn hand. Zijn gezicht straalde doordat hij met
God gesproken had. (Dit verhaal verklaart dus waarom de stenen tafelen met
mensenhanden gemaakt waren en de tekst met de mensenhanden uitgehakt).
35 – 40 Sjabbat & De bouw van de tabernakel
De laatste hoofdstukken beginnen met een korte herhaling van Sjabbat, met de
toevoeging dat er geen vuur gemaakt mag worden op Sjabbat, gevolgd door een
volledige herhaling van alle voorgaande hoofdstukken, omdat Mozes de woorden
die hij van God ontvangen had, nu sprak tot het volk. Zo sprak Mozes over het
houden van de Sjabbat, de heffing, kosten en bouw van de tabernakel, de
aanstelling van Bezaleël en Aholiab als bouwleiders, de bouw van de ark, de tafel,
de kandelaar, de offeraltaren, het wasvat, de voorhof, de priesterkleren, de zalfolie
en het reukwerk. Toen het werk klaar was, keurde hij het werk goed en zegende de
makers. §40:1 Daarna droeg J.H.V.H Mozes op om de tabernakel op te richten op
de eerste dag van de eerste maand en de priesters moesten zich klaar maken, door
zich te wassen en de priestergewaden aan te doen. 34 Dit gebeurde, en de wolk
met de glorie van J.H.V.H vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tabernakel niet
kon binnengaan. 37 Indien de wolk zich verhief boven de tabernakel, dan was dit
een teken om die dag op te breken en verder te reizen (zie ook: Num. 9:15).
62
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
63
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
1 – 7 Offers
Leviticus begint met een zeer gedetailleerde beschrijving van de brandoffers,
spijsoffers, vredeoffers, zondoffers en schuldoffers. Opvallend is dat, behalve dan
de naam van het offer, er bij de eerst drie offers niet uitgelegd wordt waarvoor ze
dienen. Bij het zondoffer staat wel dat het voor een zonde zonder opzet is. Dit is
wel een dure zaak, want je moet een jonge gave stier (en dus geen jonge koe) laten
offeren, mocht dit te duur voor je zijn, dan mag je ook twee tortel- of jonge duiven
offeren. Indien iemand zondigt en ontrouw is geworden jegens J.H.V.H, dan moet
de persoon, dat wat hij / zij afgeperst, verborgen of geroofd heeft, teruggeven met
nog een vijfde deel erbij. En deze persoon moet de waarde van een gave ram aan
de priester uitbetalen.
Twee maal wordt verboden om te eten:
1) het vet van een rund, schaap of geit, 2) een reeds eerder gestorven of
verscheurd dier, 3) een dier dat geofferd is, of 4) bloed (Lev. 3:17, Lev. 7:23).
8 – 10 Zalving van Aäron tot hogepriester
§8:12 Aäron wordt tot hogepriester gezalfd en zijn zonen tot priester gewijd, zoals
reeds eerder was opgedragen door God aan Mozes (zie: Exo. 29:7).
Voor christenen is de tekst over de priesterwijding zeer interessant, want het is de
eerste keer in de Bijbel dat over “christus” gesproken wordt. Het Hebreeuwse
“mesjiach” is het Nederlandse woord “gezalfde”, en het Griekse woord “christos” .
Zoals alle koningen en opperpriesters werd ook Aäron met olie gezalfd. Aäron is dus
de eerst gezalfde / messias / christus in de Bijbel, en de enige in de Torah.
§9 Aäron bracht, met hulp van zijn zonen, een zondoffer, brandoffer en vredeoffer.
Daarna gingen Mozes en Aäron in de tent van de samenkomst en toen zij er weer
uitkwamen zegende zij het volk en de glorie van J.H.V.H verscheen aan het hele
volk.
§10:1-9 De zonen Nadab en Abihu namen echter ieder een vuurpan met vuur en
reukwerk, wat J.H.V.H hen niet geboden had, zodat J.H.V.H hen met vuur doodde.
Daarna gebood Mozes aan Aäron en zijn overgebleven zonen om hun (lange) haren
niet los te laten hangen (Num. 6:3,5, Ez. 44:18) en J.H.V.H gebood Aäron (de eerste
keer dat God tegen Aäron sprak) om geen wijn of bedwelmende drank te drinken,
zodat zij scheiding konden maken tussen heilig en onheilig, en rein en onrein.
11 Reine en onreine dieren
In Genesis 9:3,4 stond dat Omdat dit gebod voor het hele nageslacht van Noach
iedereen die van Noach geldt, en ruim voor het verbond met Abraham wordt
afstamt, al het groene kruid gegeven, mag dus niemand bloed eten, ook heidenen
mag eten en alles wat niet. Dit verbod om bloed te eten staat vijf keer
beweegt en leeft, zolang het vermeld in de Torah: Gen 11:4, Lev. 3:17, 7:26, 17:14,
vlees maar van zijn bloed 19:26), maar niet hier in hoofdstuk 11.
ontdaan is.
In dit hoofdstuk spreekt God dus niet over het eten van bloed, maar over het verbod
voor joden, om onreine dieren te eten. De reine dieren worden beschreven als:
64
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
2 Dit zijn de dieren die jullie mogen God geeft geen uitleg waarom andere
eten van alle landdieren: Alle dieren onrein zijn. Misschien zijn kleine,
landdieren die hoeven hebben, en wel kruipende dieren te laag zijn voor een
geheel gespleten hoeven, en die ook heilig volk. Voor grote dieren moet men
herkauwer zijn, die mogen jullie eten. gissen: Dieren die geen gespleten hoeven
... hebben, of die niet herkauwen, zijn soms
9 Dit mogen jullie eten van alles wat in aaseters (leeuw, krokodil) of intelligente
het water leeft: alles in het water, in dieren (varken, olifant).
zeeën of rivieren dat vinnen en Idem voor bijzondere waterdieren (haai,
schubben heeft, dat mogen jullie eten.
orka, dolfijn, walvis, inktvis).
...
22 Sprinkhanen en gewone vogels zijn ook rein, maar roofvogels en dergelijke zijn
weer onrein, 29-30 net als de dieren die zich voortbewegen op de aarde met korte
poten, zoals de wezel, de muis, pad, egel, gekko, hagedis, schildpad en de mol.
Alle dieren die op de grond kruipen, inclusief veelpotige dieren, zijn onrein.
Als een onrein dood dier, aardewerk aanraakt, dan moet dit aardewerk worden
vernietigd, maar hout, textiel of leer kan worden gewassen en blijft slechts onrein
tot de avond. Eten of drinken wat hiermee in aanraking komt is onrein.
En iedereen die dode onreine dieren aanraakt is onrein, moet zijn kleren wassen en
is onrein tot de avond. (Levende dieren kunnen dus niets onrein maken!)
Dat dit gebod alleen voor joden geldt, blijkt (net als bij de “Tien Woorden”) uit:
45 Want ik ben J.H.V.H die jullie uit het land Egypte heeft laten optrekken om voor
jullie tot een God te zijn, wees dan ook heilig, omdat Ik heilig ben.
12 – 15 Geboorte, melaatsheid en onreinheid
12:1. Verder sprak J.H.V.H tot Mozes, en zei: 2. Spreek tot de kinderen van Israël,
en zeg: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een jongen gebaard, zal hebben, zo
zal zij zeven dagen onrein zijn, volgens de dagen van haar ongesteldheid zal zij
onrein zijn. 3. En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden
worden. 4. Daarna zal zij drie en dertig dagen blijven in het bloed van haar
reiniging, niets heiligs zal zij aanraken, en tot het heiligdom zal zij niet komen,
totdat de dagen van haar reiniging vervuld zijn. 5. Maar indien zij een meisje
gebaard zal hebben, dan zal zij twee weken onrein zijn, volgens haar afzondering.
Daarna zal zij zes en zestig dagen blijven in het bloed van haar reiniging. 6. En als de
dagen van haar reiniging voor de zoon, of voor de dochter, vervuld zullen zijn, dan
zal zij een eenjarig lam als brandoffer, en een jonge duif, of tortelduif, als zondoffer
brengen, voor de deur van de tent van samenkomst, aan de priester. 7. Die zal dat
offeren vóór J.H.V.H, en zal voor haar verzoening doen, zo zal zij rein zijn van haar
bloedvloeiing. Dit is de wet van degene, die een jongetje of meisje gebaard heeft.
8. Maar als haar hand (vermogen) niet genoeg is voor een lam, zal zij twee
tortelduiven, of twee jonge duiven nemen, één als brandoffer, en één als
zondoffer, en de priester zal voor haar verzoening doen, zo zal zij rein zijn.
De reden waarom voor meisjes de duur van de onreinheid, en ook de tijd dat men
afstand van heilige zaken moet houden, twee maal zo lang is als voor jongens,
wordt zoals altijd in de Bijbel, niet uitgelegd. Misschien is een meisje waardevoller
65
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
omdat een meisje later ook weer kinderen kan baren en dus scheppingskracht
heeft, wat niet voor de zoon geldt.
§13-14 Indien iemand lepra heeft (melaats is), dan moet een priester kijken of dit
dieper dan de huid zit en er dus wild vlees is. In dat geval is de persoon onrein.
Anders moet de priester na 1 week en na 2
In die tijd kon men niet het
weken kijken hoe het verloopt, als het niet
onderscheid tussen besmettelijke en
erger wordt is de persoon rein. Een melaatse
niet-besmettelijke lepra vaststellen
moet afgezonderd wonen, buiten de
en ook niet lepra behandelen.
legerplaats (Lev. 13:46, Num. 5:3). Besmette
kleren moeten verbrand worden en overgebleven besmette delen in een huis
moeten, na een week sluiten van het huis, worden uitgehakt.
De melaatse kan echter ook weer als gezond verklaard worden door een priester.
§14:10-32 Daarna volgt een uitgebreid protocol rondom het offeren na de lepra.
§15:1 Iedere afscheiding die uit het geslachtsdeel van een man vloeit, of druipt, is
onrein. 7 Alles wat hiermee in contact komt is onrein. Iedereen die zoiets onreins
aanraakt is ook onrein en moet zichzelf, de onreine voorwerpen en zijn kleding
baden en is onrein tot de avond.
Om deze reden geven orthodoxe joden
16 Wanneer een man een zaadlozing heeft
een vrouw nooit een hand. Voor
gehad, dan geldt precies hetzelfde.
progressieve joden ligt dit anders,
Wanneer de man bij een vrouw gelegen
omdat het geen probleem is onrein te
heeft, dan geldt voor haar ook hetzelfde.
zijn zolang je niet naar de tempel wilt
19 Wanneer een vrouw ongesteld is, of
gaan, die toch niet meer bestaat.
anderszins lange tijd bloed vloeit, dan
geldt ook hetzelfde. Eenieder die haar aanraakt moet zich baden, de kleren wassen
en zal onrein zijn tot de avond. Zijzelf echter zal tot een hele week erna onrein zijn.
16 Jom-Kipoer / Grote Verzoendag
Na de Sjabbat en Pesach, wordt nu aan joden een derde feestdag opgedragen:
1-2 Aäron werd uitgelegd hoe er in het tabernakel voor het hele volk geofferd
moest worden. 3 Eerst moest hij een jonge stier offeren voor zijn eigen zonde. …
7 Er moesten twee bokken komen voor de ingang van de tent-van-samenkomst.
Het lot moest bepalen welke “voor J.H.V.H” was en welke “voor Azazel”.
15 Offert Aäron de zondeoffer-bok die van het volk, voor J.H.V.H is, 16 dan zal hij
verzoening doen … om de onreinheden van de Israëlieten, en om hun
overtredingen in al hun zonden.
10+21 De andere bok (‘Azazel’) wordt eerst levend vóór J.H.V.H geplaatst. Daarbij
zullen alle zonden beleden worden en op de kop worden overgebracht. Daarna
wordt de bok met alle zonden naar de woestijn (onvruchtbare grond) gebracht …
29 In de zevende maand, op de tiende van de maand, moeten jullie je
onthoudingen opleggen, geen enkel werk mogen jullie verrichten, de ingezetene
(geboren jood), noch de vreemdeling die zich te midden van jullie ophoudt (dit is
niet alleen de bekeerling, maar geldt voor iedere niet-jood!). 30 Want op die dag zal
men verzoening voor jullie verkrijgen om jullie te louteren, van al jullie zonden
zullen jullie tegenover J.H.V.H rein worden. 31 De dag zal als een volkomen Sjabbat
/ stopdag zijn (“Sjabbat” betekent: stop, rust of staking).
66
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
Kenmerkend is dat het ALLE zonde verzoent en dat men rein wordt (vs. 16, 30, 34).
Het jodendom heeft dus ook niets meer nodig dan deze Jom-Kipoer. Er hoeft dus
zeker niet iets anders, of zelfs iemand anders, geofferd te worden, en al helemaal
niet buiten de geboden van God om, zoals volgens de leer van het christendom.
Niet voor niets is deze feestdag, na de Sjabbat en Pesach, de belangrijkste dag in
het jodendom. Het is echter niet alleen voor joden, want geen niet-jood zal / kan de
deur geweigerd worden mee te doen (vs. 29). Alle joden verzamelen zich voor die
dag in de synagoge, van de zonsondergang (de avond tevoren) tot zonsondergang.
Om te accentueren dat het één hele ononderbroken dag is, zal de jood de gehele
dag, dus zelfs op de avond van tevoren, zijn talliet (gebedskleed) dragen in de
e
synagoge. Er wordt gevast, gezongen en gebeden. Jom-Kipoer valt op de 10 dag na
Rosj-HaSjanah (joods nieuwjaar, die niet in de eerste maand valt), zodat iedereen
10 dagen heeft om over zijn zonden en zijn levenswandel na te denken.
Als de Sjabbat en het Verbond met Abraham de kern van Genesis zijn, en Pesach en
de Tien Woorden de kern van Exodus, dan is Jom-Kipoer met de verzoening met
God, de kern van Leviticus:
Genesis Exodus Leviticus
Sjabbat Pesach Jom-Kipoer
Verbond Tien Woorden Verzoening
17 – 19 Huwelijkswetten en levensheiliging
e
Er wordt voor de 4 keer, van de in totaal 5 keer, geëist dat er geen bloed gegeten
zal worden door Israëlieten of door vreemdelingen die in hun midden vertoeven
(Gen 11:4, Lev. 3:17, 7:26, 17:14, 19:26). Hetzelfde geldt voor een verscheurd of
(dus niet-geslacht) gestorven dier.
Seksueel contact met de naaste bloedverwanten is verboden en ook met je eigen
vrouw tijdens de ongesteldheid. Een man mag geen gemeenschap hebben met een
andere man, zoals een man dat met een vrouw heeft (zie: 18:22 en 20:13).
Gemeenschap met een dier is verboden.
Hierna volgen zowel nieuwe als oude geboden elkaar in een rap tempo op:
In de landbouw moet niet alles tot de hoek worden afgemaaid. Dat wat op de
grond ligt moet blijven liggen en niet alle druiven moeten worden geoogst. Er moet
iets voor de armen en voor de reizigers overblijven. Zweer niet bij God als je weet
dat het een leugen is, benadeel de naaste niet, betaal de dagloner dezelfde dag,
vloek de dove niet en laat de blinde niet struikelen, breng geen lasterpraatjes rond,
en blijf niet stilstaan als het om het leven van je naaste gaat. Wees niet
haatdragend, maar wijs je naaste terecht. Heb geen wrok en houdt zoveel van je
naaste als van jezelf. Twee soorten dieren mogen niet met elkaar paren, het land
mag je niet met twee soorten zaad bezaaien en een kledingstuk uit twee soorten
stof zal men niet dragen. Dit slaat echter niet op met kunststof versterkte katoenen
sokken, maar alleen op katoen met wol mengen, volgens Deut. 22:11.
(De reden kan zijn dat er geen tweeslachtigheid of onzuiverheid mag worden
uitgestraald).
67
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
§19:23. Als jullie in het land zullen komen en er allerlei vruchtbomen zullen
planten, dan moeten jullie de vrucht ervan beschouwen als een verbod / blokkade
(dit woord “orlah” is in feite hetzelfde woord als “voorhuid”), drie jaar zal het een
blokkade zijn voor jullie, het mag niet gegeten worden. 24. En in het vierde jaar
zullen alle vruchten gewijd zijn als dank aan J.H.V.H. 25. Eerst in het vijfde jaar
mogen jullie de vruchten ervan nuttigen, zodat zij jullie een grotere opbrengst
geven. 26. ... Hecht geen bijgelovige waarde aan het kronkelen van slangen en de
loop van de wolken.
27. Nemen jullie je hoofdhaar De hele context is hier het voorkomen van
langs de slapen niet bijgeloof, maar het heeft juist in de ultra-
cirkelvormig weg en scheer de orthodox joodse wereld ertoe geleid dat
baardhoeken niet glad af. pijpenkrullen, min of meer, de norm zijn.
28. Maken jullie aan jullie lichaam geen insnijdingen en tatoeëren jullie je niet.
20 Strafwetten
In dit hoofdstuk wordt voor veel overtredingen de doodstraf verlangd, voor je
kinderen aan de Moloch geven (deze afgod kennen we niet meer), voor je vader of
moeder vervloeken, voor echtbreuk plegen met de partner van een ander, voor
gemeenschap hebben met de vrouw van je vader, of je schoondochter, of je
(half)zuster, of een vrouw samen met haar moeder, voor een man die
gemeenschap heeft met een andere man, zoals men gemeenschap heeft met een
vrouw (zie: Lev. 18:22 en 20:13), voor een man of vrouw die gemeenschap met een
dier heeft, of als laatste:
Wanneer een man of een vrouw Voor het jodendom is dit gebod alleen voor
door zich de geest van een dode joden, en is dit eigenlijk niet te bewijzen.
laat spreken of een waarzeggende Echter, de katholieke kerk geloofde dat alle
geest bezit, zij zullen zeker ter dood geboden overgegaan waren op de kerk en
gebracht worden, stenigen zal men dus was dit voor de inquisitie een goede
hen, hun bloedschuld is op hen reden om honderden, misschien duizenden
(vers 27). Zie ook Exo. 22:18: op de brandstapel te vermoorden. Een
Een tovenares (heks?) zal je niet in bekentenis door marteling was genoeg.
leven laten (zie ook: Deut. 18:10).
Na deze lijst van doodsbedreigingen komt gelukkig nog wel de zegen:
24. ... je zal hun land in bezit nemen en ik zal het jullie geven om het te bezitten,
een land vloeiende van melk en honing; ik ben J.H.V.H jullie God, die jullie van de
andere volken heeft afgezonderd. ... 26. Wees Mij heilig, want heilig ben Ik, J.H.V.H,
en Ik heb jullie afgezonderd van de volken, zodat jullie Mij zullen toebehoren.
21 – 22 Heiligingswetten voor priesters en burgers
Voor priesters zijn er nog aanvullende wetten; ze mogen bij geen overleden mens
in de buurt komen (ook niet de begrafenis), met uitzondering van naaste familie, en
voor de gezalfde hogepriester zelfs de naaste familie niet. Ze mogen geen weduwe
of gescheiden vrouw trouwen, alleen een geboren-joodse maagd. Een
gehandicapte priester, hetzij blind, mismaakt, te lange armen of benen, huiduitslag,
vlek op oog, zal niet bij het voorhangsel komen en niet offeren (zie ook: Deut. 23:1).
Niemand mag het heilige eten van de offers eten, behalve de priesters en slaven
68
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
gekocht door een priester. Echter, een onreine priester (door lepra, vloeiingen,
zaadlozing, onreine dingen aanraken) blijft volledig afzijdig totdat hij weer rein is.
Als geboren of bekeerde joden iets willen offeren, dan moet het een gaaf, gezond,
mannelijk, rund, schaap of geit zijn.
§22:27 Wanneer een rund, schaap of geit Vergelijk dit met een geboren
geboren wordt, dan zal het zeven dagen bij de zoon die pas op de achtste dag
moeder blijven, maar van de achtste dag af en besneden mag worden, of het
daarna zal het (mannelijke dier) als een gave precies na één week gestorven
J.H.V.H ten vuuroffer welgevallen zijn. kind van Bat-Sjéva (Batseba).
e
De twee (gevlochten) chalah-broden op Sjabbat staan voor het manna voor de 6 en
e
7 dag, maar verwijzen ook naar de, vlak voor Sjabbat gebakken, twee stapels
toonbroden op de gouden tafel in de tempel (Leviticus 24:8), en net als de twee
kaarsen ook op het zullen 1) DOEN en 2) HOREN (Exo. 19,8 & 24:7 & Joz. 24:24) en
het 1) ZEGENEN en 2) HEILIGEN van de Sjabbat (Gen. 2:3), maar die staan ook voor
het Nér-Tamid = eeuwig licht (Exo. 27:21 & Lev. 24:2). De beker wijn / druivensap is
om de feestdag te zegenen met de beste drank in huis. Daarbij wordt Genesis 2:1-3
vanaf de woorden “de zesde dag” in het Hebreeuws gezongen (of gelezen).
e
Zoals bij Sjabbat 6 dagen worden geteld en de 7 de Sjabbat is, zo wordt vanaf
Pesach de ‘Omar-telling toegevoegd; de telling die 7 weken telt vanaf Pesach (vs.
16) tot Sjavuot (wekenfeest). Daarom wordt in het jodendom, elke dag van de 50
dagen vanaf Pesach geteld, zowel thuis, als in de synagoge, in de vorm van een
korte mededeling. Hier in Leviticus heet het feest nog het “feest der eerstelingen”
(vs. 17, 20), maar in Numeri 28:26, wordt de naam gewijzigd in Sjavuot
69
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
(wekenfeest). Het feest gaat om de eerste oogst van het jaar, waarvan een deel
wordt geofferd als spijsoffer (vs. 16-22), tezamen met brandoffers van dieren.
Op dezelfde wijze als bij Sjabbat en Sjavuot, wordt voortaan ook 10 dagen
voorafgaand aan Jom-HaKipoeriem (= de dag van verzoening) afgeteld. Daarvoor
wordt een nieuwe feestdag gegeven: Rosj-HaSjanah (= hoofd van het jaar), op de
eerste dag van de
zevende maand, dus 10
dagen voor Jom-Kipoer.
Rosj-HaSjanah wordt
ook een jubeldag (Num.
29:1) en een rustdag, (vs
24) en aangekondigd
door het geluid van een
sjofar (= ramshoorn),
waarmee ook Jom-
Kipoer wordt geëindigd.
En:
70
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
42. Zeven dagen moeten jullie in hutten wonen; alle ingezetenen in Israël moeten
in hutten wonen, 43. zodat jullie toekomstige geslachten (generaties) het zullen
weten dat ik de kinderen van Israël (de Israëlieten) in hutten heb laten wonen, toen
Ik hen uit het land Egypte heb gevoerd, Ik J.H.V.H, jullie God.
Soekot wordt zeven dagen gevierd in een hut van loofhouttakken. Op de achtste
dag zal er rust zijn (vs. 39), dit is het feest Simchah-Torah (= Vreugde van de Wet)
geworden. In overeenstemming met Deut. 31:11, wordt op die dag de Torah
feestelijk voor het volk uitgelezen en wordt er weer vooraan bij Genesis begonnen.
Rondom de feesten waren er ook allerlei offers ingesteld (zie ook: Num. 28), die nu
door het afwezig zijn van de tempel, niet meer letterlijk in praktijk worden gebracht,
maar wel hun plaats in de gebeden voor de feesten hebben gekregen.
24 Nér-Tamid en toonbroden & Vaderjood versus moederjood.
1-9 Buiten het voorhangsel moet voortdurend een kandelaar op olijfolie branden
(Nér-Tamid – eeuwig licht) en voor Sjabbat moeten er twee stapels van ieder zes
koekvormige toonbroden op de gouden tafel gelegd worden, als eeuwig verbond.
Het verhaal hierna in dit hoofdstuk is een uiterst interessant voorbeeld, omdat het
opnieuw bewijst dat de vader, en niet de moeder bepaalt of je jood bent.
10-12 Een zoon van een Israëlische moeder en een Egyptische vader twist met een
andere man en vloekt daarbij. Hij wordt naar Mozes gebracht en in verzekerde
bewaring gezet, in afwachting van een uitspraak van J.H.V.H.
Men wist dus niet hoe hij als moederjood berecht moest worden, want voor zowel
een gewone jood, als voor iemand met een joodse vader, zoals volgens de vaderlijn
van Abraham, Isaäk en Jakob, was de zaak duidelijk geweest. De vraag was dus hoe
een bekerings-jood, met alleen een joodse moeder, berecht moest worden.
71
Leviticus / Vajikra (Priesters, Offers en Feesten)
13 Toen sprak J.H.V.H tot Mozes: 14. Breng de vloeker buiten de legerplaats en
allen die het gehoord hebben (de getuigen) moeten met hun handen op zijn hoofd
steunen en de hele gemeente moet hem stenigen. 15. En tot de kinderen van Israël
moet je aldus spreken: Iedereen die zijn God vervloekt, heeft zijn zonde te dragen.
Wie de naam van J.H.V.H (hier staat dus Gods naam, zie: pg. 11) lastert moet
gedood worden, de hele gemeente moet hem stenigen. Zowel de vreemdeling
(bekeerling) als de ingezetenen (geboren-jood) moet als hij de naam lastert, gedood
worden. … 22 Jullie moeten één recht hebben, voor zowel de vreemdeling
(bekeerling) als de ingezetene (geboren jood).
Dus deze man, met joodse moeder, is niet een geboren jood, maar omdat hij te
midden van het joodse volk leeft, is hij een bekeerling die zijn God vloekt, en moet
dus joods berecht worden. Orthodoxe joden erkennen overigens alleen de moeder-
lijn, de vaderjoden worden niet als jood erkend. Progressive joden erkennen beide
lijnen, echter de mannelijke lijn alleen op verzoek bij de joodse rechtbank (Beit-Din).
Dit zou dus precies andersom moeten zijn. Dit blijkt ook uit de zoon van Salomo,
Rehabeam, die koning werd met een Ammonitische moeder (zie: I Kon. 14:21).
In de overige versen (19-21) staan de volgende geboden:
Iemand die een ander mens vermoord moet gedood worden.
Iemand die een stuk vee doodslaat, moet het vergoeden, stuk voor stuk.
Iemand die lichamelijk letsel toegebracht heeft, dan moet hij daar
verantwoording voor nemen (zie: Lev. 24:20):
Breuk voor breuk, oog, voor oog, tand voor tand, dat wat hij als letsel
toegebracht heeft, moet hij in geldwaarde vergoeden (zie ook: Exo. 21:24,25).
Dit heeft dus niks met wraak te maken, wat veel mensen denken!
25-26 Sjabbatsjaar, jubeljaar en zegen
§25 Ieder zevende jaar is een Sjabbatsjaar en dan zullen de akkers en al het land
rusten, een heel jaar lang. Een boer mag niet zaaien of snoeien, en alleen dat
oogsten wat hij met zijn familie en slaven eet, maar niets oogsten voor de verkoop.
e
Een jubeljaar is het jaar na het zevende sabbatsjaar, oftewel ieder 50 jaar. Dan
moet alle grond en, alle huizen worden teruggegeven, alle schulden en leningen
zijn vervallen en alle slaven worden vrijgelaten.
Beide geboden worden niet gehouden in de joodse wereld, omdat in onze economie
de beoogde doelen niet gehaald worden en beter op een andere manier gehaald
kunnen worden (door verbieden van slavernij, verplicht aflossen van schulden,
kredietwaardigheid controleren en schuldsaneringsprogramma’s).
Hoofdstuk 26 opent nog met de geboden om geen afgodsbeelden te maken en de
Sjabbat te houden, maar uiteindelijk komt dan toch de zegen:
§26:3. Wanneer jullie je levenswandel richten naar Mijn wetten en jullie je stipt
houden aan Mijn geboden door die in de praktijk te brengen, 4. dan geef Ik op de
juiste tijd de regen die jullie nodig hebben zodat het land zijn opbrengst geeft en de
bomen van het veld hun vruchten dragen. ... 6. Dan geef Ik vrede in het land zodat
jullie kunnen gaan liggen (te slapen) zonder dat iemand jullie opschrikt ... en dan
komt er geen oorlogsgeweld over jullie land. 7. Jullie zullen jullie vijanden
achtervolgen en in hun vlucht voor jullie, zullen ze vallen door het zwaard. …
72
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
73
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
6b De priesterlijke zegen
Over de priesterlijke zegen alleen al, kan een heel boek geschreven worden. En dan
te bedenken dat het op een volkomen onlogische of zelfs verkeerde positie in de
Bijbel staat. Het had zo goed gepast aan het einde van Exodus, bij de volbrenging
van de tabernakel, wanneer de wolk de tent van samenkomst bedekte (Exo. 40:34),
of na de ambtsaanvaarding van de priesters (... en de glorie van J.H.V.H verscheen
aan het gehele volk...en zij juichten allen en wierpen zich op hun gezicht, Lev. 9:23),
maar daar staat het dus niet!
Ik had graag de lezer aan de hand meegenomen naar een vol tempelplein tijdens
Pesach. De cohaniem (de priesters) hebben vooraf hun schoenen uitgedaan, hun
handen zijn door Levieten gewassen en volgens Lev. 9:22 staan ze op een verhoging
en heffen hun handen op. Vervolgens spreken ze gezamenlijk het Birkat Cohaniem
(= de zegening der priesters) uit over de menigte (zie: II Sam. 6:18 / I Kron. 16:2):
24. J.H.V.H zegene jou en behoede jou
25. J.H.V.H doe zijn (aan)gezicht over jou lichten en zij jou genadig
26. J.H.V.H verheffe zijn (aan)gezicht over jou en geve jou vrede
waarbij de menigte met “amen” de zegen beantwoordt. Vele aanwezigen houden
ook hun talliet (gebedsmantel) over hun hoofd en kinderen komen onder de talliet
van hun vader. Zoiets moet toch iedereen van binnen in beroering brengen. Deze
priesterlijke zegen wordt ook gebruikt in de katholieke en protestantse kerken, ook
al laat de eerst volgende regel in Numeri zien dat het alleen voor joden is bedoeld:
27. Zo zullen ze Mijn naam op de kinderen van Israël leggen, en Ik zal hen zegenen.
Het is dus God die zegent, niet degenen die het uitspreken. De Birkat Cohaniem is
ook bekend als de Nesiat Kapayiem (handen opheffing) of Aliyah Ledukhan (opgang
naar het platform). Het gebruik van deze zegen is niet overal gelijk. In de orthodoxe
74
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
synagogen in Israël, met uitzondering van Galilea, wordt het iedere dienst gezegd
door alle cohaniem (mannen ouder dan 13 jaar en in vaderlijn afstammend van
Aäron), na een dag geen alcohol, druiven en dergelijke genuttigd te hebben en
zonder overledenen in de directe familie (volgens Lev. 10:9) en alleen indien er een
minjan is, dus minstens 10 religieus volwassen joodse mannen (orthodox) of
mensen (progressief). Meestal in de progressieve synagogen, en ook indien er geen
cohen is in de orthodoxe synagogen, leest de chazan (de gebedsleider) de zegen
voor en wordt er vaak niet met “amen”, maar met “ken yehi ratzon” (moge het Zijn
wil zijn) geantwoord, omdat de chazan eigenlijk de zegen alleen benoemt.
Als kinderen vlak voor de Sjabbatsmaaltijd op vrijdagavond gezegend worden, met
voor de zonen: God make je als Efrajim en als Menasjeh. (Gen. 48:20 , pagina 46) en
voor de dochters “ God make je als Sarah, Rivkah, Rachel en Leah”, dan wordt deze
zegen soms verlengd met de priesterlijke zegen.
Buiten Israël wordt de priesterlijke zegen meestal alleen met Pesach, Sjavuot
(wekenfeest), Soekot, Sjemini-Atzeret / Simchah-Torah (vreugde van de wet), Rosj-
HaSjanah en Jom-Kipoer gezegd, dus alleen tijdens vreugdevolle feesten.
Er zijn in 1979 twee
zilveren rollen,
amuletten van de eerste
tempel, gevonden met
deze priesterlijke zegen
erop. De rollen zijn te
bezichtigen in het
Israëlisch museum en
worden gedateerd
tussen -650 en -587.
Daarmee is de
priesterlijke zegen de
oudste bijbeltekst die
ooit is teruggevonden.
De tekst is in het Paleo-
Hebreeuwse alfabet. Dit
alfabet werd gebruikt
tijdens de koninkrijken
van Israël en Judah, en
is een variant op het
alfabet van Phoenicië
(Libanon), dat weer een
voortzetting was van het Proto-Kanaänitische schrift wat in de late bronstijd werd
gebruikt. Het Paleo-Hebreeuwse alfabet werd rond -500 vervangen door het
Aramese alfabet. Dit werd in het Perzische rijk gebruikt en stamde ook af van het
Proto-Kanaänitische schrift. Het huidige meer vierkante alfabet van het Hebreeuws
is vanaf -300 ontwikkeld vanuit het Aramese alfabet, alhoewel de oudere vormen
toch nog vindbaar zijn in bijvoorbeeld de Dode-Zeerollen (circa -200).
75
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
76
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tegen het
volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.
33 De spionnen verspreidden ook een kwaad gerucht dat het land zijn inwoners
verslindt en dat er reuzen zijn, waardoor het volk die nacht huilde van angst. Het
volk vroeg aan Mozes om weer terug naar Egypte te gaan. …
§14:6-24 Toen scheurden Jozua en Kaleb hun kleren en zeiden tegen het volk dat
het land buitengewoon goed was en dat J.H.V.H het land zal geven, maar het volk
wilde hen stenigen. Toen verscheen de glorie van J.H.V.H in de tent van
samenkomst aan al de kinderen van Israël (de Israëlieten). J.H.V.H was boos en
wilde het volk vernietigen, maar door voorbede van Mozes, dat anders alle andere
volken zouden zeggen dat God niet in staat was zijn volk naar het land te brengen
dat hij onder ede beloofd had, en onder smeking om vergeving voor de
ongerechtigheid, schonk J.H.V.H vergeving. Maar de prijs was hoog; niemand
behalve Jozua en Kaleb zouden het beloofde land intrekken:
25. ... Keer morgen om en ga terug naar de woestijn in de richting van de Rietzee
(van de Rode Zee). ... 29. In de woestijn zullen jullie lijken vallen, namelijk zovelen
als er van jullie geteld zijn, naar jullie volle getal, van twintig jaar oud en daarboven,
omdat jullie tegen Mij geklaagd hebben. 30. Jullie zullen zeker niet komen in het
beloofde land, behalve Kaleb en Jozua. ... 32. Maar wat jullie betreft, jullie lijken
zullen vallen in deze woestijn, en jullie zonen zullen veertig jaar lang in de woestijn
rondzwerven. … 34. Voor ieder dag van de verspieding, één jaar woestijn. 36 De
tien spionnen die het volk aangezet hadden tot klagen stierven door een plaag. ...
39-45 De volgende morgen probeerde het volk toch het land binnen te vallen, maar
deze aanval werd door de Amalekieten en Kanaänieten afgeslagen.
15 De sjabbatschender & De tsietsiet (gedenkkwasten)
32. Terwijl de Israëlieten in de woestijn waren, betrapten zij iemand die op de
Sjabbatdag hout aan het sprokkelen was. Hij werd naar Mozes gebracht en J.H.V.H
droeg het hele volk op om hem te doden, door hem buiten de legerplaats te
stenigen. …
37-38 J.H.V.H zei tegen Mozes:
Spreek tot de kinderen van Israël
en zeg hun dat zij tsietsiet maken;
franjeachtige draden aan de
hoeken van hun kleren, en dat zij
in de tsietsiet, één hemels-
blauwe draad aanbrengen.
39. Dit voorschrift zorgt ervoor
dat als je de tsietsiet ziet, aan de
geboden zal denken en ze ook zal
volbrengen en niet naar andere
wegen zal omkijken.
Omdat men niet meer weet hoe die hemelsblauwe kleur exact was, wordt die
blauwe draad door de meeste joden weggelaten, en dat terwijl er helemaal geen
specifieke kleur (hemels)blauw is voorgeschreven. Elk (hemels)blauw voldoet!
77
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
Tsietsiet staan ook voor de vier hoeken van de aarde (Jes. 11:12). Omdat onze
gewone kleren geen hoeken hebben, wordt voor de gebeden een talliet gadol (groot
gebedskleed) gebruikt, met aan de hoeken de tsietsiet gebonden (het gaat dus om
de tsietsiet en niet om het kleed). Dit talliet wordt alleen gedragen door joodse
volwassen mannen in de dienst en thuis bij gebed, maar niet ’s avonds, omdat je
dan misschien niet de tsietsiet zou kunnen zien. De enige uitzondering is Jom-
Kipoer, waar zelfs bij de avonddienst genaamd, Kol Nidré (= alle stemmen), een
talliet wordt gedragen. In de
progressief joodse wereld zijn er
ook vrouwen die een talliet
dragen, zeker in de dienst bij het
opgeroepen worden voor de
Torah-lezing. Om niet zonder
tsietsiet door het leven te gaan
wordt, hoofdzakelijk in de
orthodox joodse wereld, een
talliet kattan gedragen (= klein
talliet: onderhemd met grote zij-
inhammen om vier hoeken te
krijgen, waaraan tsietsiet zitten).
16 – 18 De opstand van Korach en 14.700 doden
§16:1-24 Korach, Dathan en Abiram kwamen in opstand en stelden zich met 250
aanhangers vóór Mozes. Zij erkenden het leiderschap van Mozes en Aäron niet. Zij
allen offerden wierook met hun vuurpannen: 250 pannen plus één van Aäron. Het
volk kreeg de opdracht om weg te trekken van de woningen van de slechteriken. …
32. Daarna spleet de grond open en de aarde opende haar mond en verzwolg hen,
met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle
goederen... J.H.V.H geeft via Mozes aan Eleazer, de zoon van Aäron, de opdracht
om de 250 koperen pannen van de zondaars te verwijderen (omdat Aäron, als
gezalfde, te heilig was om de pannen van de zondaren aan te raken).
41-50 De volgende morgen klaagde de hele vergadering van Israëlieten tegen
Mozes en Aäron, en zeiden: Jij hebt het volk van J.H.V.H gedood. ...
J.H.V.H vertelde Mozes dat Hij het volk wilde verteren en ging in een wolk al naar
de tent van samenkomst. Mozes vroeg Aäron om snel met een vuurpan met vuur
naar het altaar te gaan. Hij legde er reukwerk in om verzoening te doen. Vervolgens
rende hij ermee naar het volk om de plaag te stoppen, maar ondertussen waren er
al 14.700 mensen gestorven.
§17 Om tegemoet te komen aan het volk gaf Mozes de opdracht om voor elk van
de 12 joodse stammen een staf te nemen en bij elk de naam van het stamhoofd op
te schrijven. Bij de stam van Levi werd de naam van Aäron op de staf geschreven.
De staf die de volgende dag zou bloeien, die naam zou door J.H.V.H uit het volk
gekozen zijn. De volgende dag bloeide de staf van Aäron, voor de stam van Levi. De
staf had zelfs bloesem voortgebracht en amandelen doen rijpen (zie: Jer. 1:11).
78
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
§18 Aäron en zijn zonen zouden, als priesters, de ongerechtigheid moeten dragen
die tegen het heiligdom was begaan, en de Levieten zouden Aärons zonen dienen.
... Geen onbevoegde zal meer bij het heiligdom komen en leven. ...
§20. In het beloofde land zouden de Levieten geen land krijgen, 21. maar de andere
stammen zouden hun tienden geven voor de dienst die zij verrichten; de dienst van
de tent van samenkomst. 26. Daarvan moesten zij, op hun beurt, weer hun tienden
geven (via de priesters) aan J.H.V.H. Zij moesten van alles het beste geven.
19 Eleazer en de rode koe
De Israëlieten moesten een rode gave koe brengen, waaraan geen gebrek was en
die geen juk gedragen heeft. Eleazer moest deze rode koe buiten de legerplaats
slachten en bij de tent van samenkomst tot as verbranden. Met het bloed moest hij
de voorzijde van de tent van samenkomst zevenmaal besprengen. Hij zou zich
wassen en tot de avond onrein zijn. Een andere man, een reine man, moest het as
van de koe verzamelen en buiten de legerplaats brengen. Ook deze man moest
zichzelf, en zijn kleren, wassen en was onrein tot de avond.
Dit was waarschijnlijk om de onreinheid, die over de heilige plaats was gekomen,
weg te dragen. De gedachtegang van sommigen is dat als ooit de tempel weer
herbouwd zal worden, er voor de reiniging een rode koe nodig is. Het probleem is
dan om aan een koe te komen die rood genoeg is om hieraan te voldoen.
20 Dood Aäron & Mozes zal niet het volk Kanaän in leiden
1-11 Het volk klaagde dat er geen water was. God vroeg Mozes om zijn staf te
nemen en Aäron om tegen het volk en tegen de rots te spreken en dan zou de rots
zijn water geven. Zonder God de eer te geven en zonder tot de rots te spreken,
sloeg Mozes tweemaal met zijn staf op de rots en er kwam veel water (dus zoals in
Exo. 17:6). 12. Maar J.H.V.H zei tegen Mozes en Aäron: Aangezien jullie niet op Mij
vertrouwd hebben en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebben,
daarom zullen jullie deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hen geef.
23-29 Mozes moest samen met Aäron en zijn zoon Eleazer de berg Hor beklimmen.
Daar moest Aäron zijn priesterkleren uittrekken. Mozes bekleedde Eleazer
daarmee en vervolgens stierf Aäron. Het volk weende 30 dagen om zijn dood.
21 De koperen slang
4 Toen brak het volk op van de berg Hor, naar de woestijn, in richting van de
Rietzee (van de Rode Zee), teneinde om het land
Edom heen te trekken.
Het begin van Deuteronomium lijkt op dit punt aan te
sluiten en de rest hierna over te slaan, inclusief het
onderstaande verhaal van de koperen slang.
5-7 Het volk werd ongeduldig en klaagde waarom zij
in de woestijn geleid waren, want er was geen water
en geen brood. Toen zond J.H.V.H vurige slangen die
het volk beten, zodat er velen stierven. Het volk
kwam bij Mozes om voor hen voorbede te doen en
de slangen weg te halen.
79
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
8. En J.H.V.H zei tegen Mozes: Maak een vurige slang, en plaats die op een stang,
en het zal zijn, dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven. 9. En
Mozes maakte een koperen slang, en stelde ze op een stang, en het was, als een
slang iemand beet, wanneer hij de koperen slang aankeek, hij in leven bleef.
Dit bijbelverhaal komt overeen met een verhaal uit de oude Griekse mythologie,
waarin de Griekse halfgod Asclepius les kreeg in de geneeskunde van de centaur
Cheiron. Het symbool de esculaap bestaat uit een slang die zich rond een staf
draait. De slang staat in het esculaap symbool voor de genezing, omdat dit dier zijn
huid kan afwerpen, wat staat voor herboren worden en genezing, terwijl zijn beet
ook de dood kan brengen.
De esculaap wordt gebruikt in het logo van de Wereldgezondheidsorganisatie, door
artsen als sticker op de voorruit van hun auto of als uithangbord voor apotheken.
Koning Hizkiah (-725 tot -697) sloeg de Koperslang aan stukken tijdens een
religieuze zuivering. 900
Jaar na Mozes hadden de
Israëlieten namelijk nog
altijd de gewoonte wierook
te branden voor deze slang,
die de naam Koperslang
(Nehusjtan) droeg. Zie: II
Koningen 18:4.
21 – 25 Rondtocht, strijd en Bileam
Edom had reeds geweigerd om de Israëlieten door te laten (Num. 20:18).
§21 Het volk trok met een ruime bocht om Edom heen (ten westen en zuiden van
de Dode Zee), naar de grens tussen Moab en de Amorieten (21:13), ruim ten
oosten van de Dode Zee (zie de kaarten op deze en de volgende pagina, met dank
aan www.BibleAtlas.org en BibleStudy.org). Moab is goed beschermd door de diepe
kloven ten noorden en zuiden
van Moab, de Dode Zee in het
westen en een woestijn in het
oosten die moeilijk begaanbaar
is omdat de kameel nog niet
(veel) als rijdier werd gebruikt.
24 De Amorieten vielen Israël
aan, maar Israël won en nam
hun land in bezit. 34 Ook Basan
viel in de handen van Israël.
§22:3 Daarop werd Moab bang
en ze stuurde gezanten van de
koning met geld naar de
waarzegger Bileam. 12 Bileam
werd door God benaderd en
gevraagd niet mee te gaan met
de Moabieten.
80
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
81
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
13. Bileam vertelde de vorsten van Moab, om terug te gaan zonder hem, want
J.H.V.H weigerde dit. 15-19 De koning stuurde nieuwe gezanten, maar Bileam bleef
weigeren. 20 Toen zei J.H.V.H dat hij toch moest meegaan, maar alleen Zijn woord
moest spreken. 21 De volgende dag ging Bileam met zijn ezelin op weg, maar hij
kon de engel van J.H.V.H niet zien die daar met een getrokken zwaard stond:
22. Maar de woede van God ontbrandde toch, omdat hij ging, en de engel van
J.H.V.H stelde Zich in de weg, als zijn tegenstander. Hij reed nu op zijn ezelin, en
twee van zijn knechten waren bij hem. 23. De ezelin nu zag de engel van J.H.V.H
op / in de weg staan, met Zijn uitgetrokken zwaard in Zijn hand, daarom week de
ezelin van de weg, en ging het veld in. Toen sloeg Bileam de ezelin, om haar naar de
weg te doen terugkeren. 24. Maar de engel van J.H.V.H stond nu op een pad van de
wijngaarden, met een muur aan deze, en een muur aan de andere zijde. 25. Toen
de ezelin de engel van J.H.V.H zag, klemde zij zichzelf tegen de wand, en klemde
Bileams voet tegen de wand, daarom bleef hij haar slaan. 26. Toen ging de engel
van J.H.V.H nog verder, en Hij stond op een smalle plaats, waar geen weg was om
naar links of rechts uit te wijken. 27. Toen de ezelin de engel van J.H.V.H zag, zo
legde zij zich neer onder Bileam, en de woede van Bileam ontbrandde, en hij sloeg
de ezelin met een stok. 28. J.H.V.H nu opende de mond van de ezelin, die tot
Bileam zei: Wat heb ik jou (aan)gedaan, dat jij mij nu driemaal geslagen hebt? 29.
Toen zei Bileam tegen de ezelin: Omdat jij mij voor de gek houdt. Als ik een zwaard
in mijn hand had, dan zou ik je doden! 30. En de ezelin zei tegen Bileam: Ben ik niet
jouw ezelin, waarop jij gereden hebt, vanaf dat jij mijn heer werd, tot op deze dag?
Heb ik dan jou zo behandeld? En hij zei: Nee. 31. Toen opende J.H.V.H de ogen van
Bileam, zodat hij de engel van J.H.V.H op de weg zag staan, en zijn uitgetrokken
zwaard in zijn hand. En hij (Bileam) boog zijn hoofd naar de grond. 32. Toen zei de
engel van J.H.V.H tegen hem: Waarom heb jij je ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik
ben uitgegaan als jouw tegenstander, omdat jouw weg / wijze Mij verafschuwt. 33.
Maar de ezelin heeft Mij gezien, en zij ging driemaal voor Mij opzij. Als zij niet voor
Mij opzij was gegaan, zou Ik je zeker gedood hebben, en haar leven gespaard
hebben. 34. Toen zei Bileam tegen de engel van J.H.V.H: Ik heb gezondigd, want ik
wist niet, dat u op / in de weg stond, tegen mij. Maar als dit je niet bevalt, dan zal ik
omkeren. 35. De engel van J.H.V.H zei tegen Bileam: Ga met deze mannen mee,
maar alleen dat woord, wat ik tegen je spreken zal, dat zal jij spreken. Zo vertrok
Bileam met de vorsten van Balak.
§23 Eenmaal in Moab aangekomen nam Balak Bileam driemaal mee op drie
verschillende hoogten; Baäl, Pisĝah en Peor, om op elke hoogte, op zeven altaren,
zeven stieren en zeven rammen, te offeren. Toch profeteerde Bileam steeds dat
God aan de kant van Israël staat en, de volken die zijn vijand zijn, zal vermorzelen.
§24:1-2 Bileam zag dat het goed was om Israël te zegenen, keek naar de woestijn,
hief zijn ogen op en de geest van God kwam over hem. Toen sprak hij:
In zijn derde profetie zegt Bileam dit zegende vers 5, waarmee veel joden zingend
de synagoge betreden, of waarmee de chazan (voorzanger) de dienst begint:
5. Mah tovvoe ohaleijchah Ja’akov, miskenoteichah Jisraël. …
5. Hoe goed zijn jouw tenten Jakob, jouw woningen Israël. …
82
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
8 God voerde hem uit Egypte, en was als de horens van een buffel voor hem. Hij
vernietigt de volken die voor hem vijandig zijn, Hij verbrijzelt hun beenderen. …
9. … Gezegend zijn die jou zegenen, en vervloekt zijn die jou vervloeken.
10-21. Balak is boos vanwege Bileams drie profetieën. Hierna profeteerde Bileam
nog dat Moab, Edom, Amelek en de Kenieten veroverd zullen worden door Israël.
§25:1-10. Terwijl Israël in Sjittim verbleef, nodigden Moabitische meisjes het volk
uit voor de offermaaltijden van hun goden. Velen aten mee en wierpen zich neer
voor de afgod Baäl-Pe’or. Mozes droeg het volk op die mensen op te hangen. Toen
zag Pienechas, de zoon van Eleazer, dat een Israëlische man, een Midianitische
vrouw mee nam naar zijn broeders. Pienechas rende erachter aan, het slaapvertrek
in en doorstak beide met zijn speer. Toen hield de plaag op. Er waren ondertussen
al 24.000 doden gevallen. 11-18. J.H.V.H zei dat door Pienechas, zijn nageslacht
voor eeuwig het priesterschap zou toebehoren en dat de Midianieten verslagen
moesten worden (zie ook: Num. 31. “De wraak op de Midianieten”).
27 Erfenis aan de dochters & Jozua als opvolger van Mozes
1-11 Normaliter gaat een erfenis alleen naar de zonen. Zelafead heeft echter geen
zoon, alleen dochters, en hij is op leeftijd gestorven. J.H.V.H bepaalde dat in dit
geval toch de dochters erven van hun vader, alsof ze een zoon zijn (zie: Num. 36:2).
12. Daarna zei J.H.V.H tegen Mozes: Klim op deze berg Avariem, en zie het land, dat
Ik de kinderen van Israël gegeven heb. 13. Wanneer jij dat gezien hebt, dan zal jij
tot je volksgenoten verzameld worden (dus sterven), jij ook, zoals je broer Aäron
verzameld is, 14. omdat jij Mijn opdracht ongehoorzaam bent geweest, in de
woestijn Zin, bij de volksopstand, om Mij, aangaande de wateren, voor hun ogen te
heiligen. Dat is (heet nu): de wateren van Meriba (= rebellie), van Kadesj, in de
woestijn Zin (zie: Num. 20:12). ... 18. Neem tot je Jozua, de zoon van Nun, een man,
in wie de geest is, en leg je hand op hem, 19. en plaats hem vóór Eleazar, de
priester, en vóór de hele gemeenschap, en stel hem aan, vóór hun ogen. ... 22. En
Mozes deed, zoals J.H.V.H hem geboden had, want hij nam Jozua, en stelde hem
vóór Eleazar de priester, en vóór de hele gemeenschap. 23. En hij legde zijn handen
op hem, en stelde hem aan, zoals J.H.V.H via de hand van Mozes gesproken had.
28 – 29 Dagelijks offer en de feestoffers
J.H.V.H droeg Mozes op om een dagelijks vuuroffer in te stellen van twee gave,
eenjarige schapen, één in de ochtend, en één in de avond. Voor Sjabbat komt er
nog een extra toegevoegd offer bij: twee tienden fijn meel als spijsoffer,
aangemaakt met olie en ook het bijbehorende plengoffer (28: 9-10).
Om die reden wordt er op Sjabbat (en de overige feestdagen en de 7 tussendagen
tussen Pesach en Soekot) nog het Moesaf gebed toegevoegd door orthodoxe en
veel progressieve joden.
Ook zijn er speciale offers voor Rosj-Chodesj (nieuwe maand) (28:11), voor Pesach
(28:19), voor Sjavuot (28:26), voor Rosj-HaSjanah (29:1), voor Jom-Kipoer (29:7),
voor iedere dag van Soekot (29:12) (steeds een stier minder dan de dag ervoor), en
voor Simchah-Torah, de achtste dag van Soekot (29:35).
83
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
31 De wraak op de Midianieten
1. En J.H.V.H sprak tegen Mozes, en zei: Neem wraak voor de kinderen van Israël op
de Midianieten, daarna zal je verzameld worden tot je volksgenoten. … 7. En zij
streden tegen de Midianieten, zoals J.H.V.H Mozes geboden had, en zij doodden al
wat mannelijk was. ... 9. Maar de kinderen van Israël namen de vrouwen van de
Midianieten, en hun kinderen gevangen, zij roofden ook al hun beesten, vee, en
vermogen. 10. Vervolgens verbrandden zij al hun steden (dorpen), waarin zij
wonen, en al hun burchten (omheinde entenkampen) met vuur. 11. En zij namen
alle roof en buit, van mensen en beesten. 12. Daarna brachten zij de gevangenen,
de buit, en de roof, naar Mozes en Eleazar, de priester, en naar de gemeenschap
van de kinderen van Israël, in het kamp, in de vlakke velden van Moab, die zijn
(liggen) aan de Jordaan van Jericho. 13. Maar Mozes en Eleazar, de priester, en alle
oversten van de vergadering, gingen hen tegemoet, buiten de legerplaats. 14. En
Mozes werd zeer boos op de bevelhebbers van het leger, de oversten van
duizenden, en de oversten van honderden, die uit de strijd van die oorlog kwamen.
15. En Mozes zei tegen hen: Hebben jullie dan alle vrouwen laten leven? 16. Zie,
deze waren het immers die, tegen het advies van Bileam in, de kinderen van Israël,
aanzetten tot de overtreding tegen J.H.V.H, in de zaak van Peor, waardoor die
plaag onder de gemeenschap van J.H.V.H kwam. 17. Nu dan, dood al wat mannelijk
is onder de kinderen, en dood elke vrouw, die door bijligging met een man
gemeenschap heeft gehad. 18. Maar alle kinderen van het vrouwelijk geslacht, die
niet met een man gemeenschap hebben gehad, laten jullie voor jullie zelf in leven.
19. En jullie, kampeer buiten het kamp zeven dagen, een ieder die een mens
gedood, en een ieder die een gedode aangeraakt heeft, zal zich op de derde dag en
op de zevende dag reinigen, jij en je gevangenen.
Het volgende gedeelte is nu nog een voorbeeld bij het kasjeren (koosjer maken),
met vuur of met een Mikwe (bad met levend water), van spullen in een joods huis:
20. Ook zal je alle kleding, alles gemaakt van vellen (leer), alle werken van
geitenhaar, en alles gemaakt van hout, reinigen. 21. En Eleazar, de priester, zei
tegen de krijgslieden, die naar die strijd gegaan waren: Dit is de inzetting van de
Wet, die J.H.V.H Mozes geboden heeft. 22. Alleen het goud en het zilver, en het
koper, het ijzer, het tin en het lood, 23. alles wat vuur verdraagt, zal je door het
vuur laten gaan, zodat het rein wordt, alleen moet het nog door het water van de
scheiding gereinigd worden, maar alles wat het vuur niet verdraagt, zal je door het
water laten gaan. 24. Je zal ook je kleren op de zevende dag wassen, zodat je rein
wordt, en daarna zal je in het kamp komen.
Kasjeren kan alleen met levend water, dus regen water, of water uit beken, rivieren
of zeeën. Poreuze zaken als aardewerk kunnen niet gekasjerd worden.
32 - 33 De verdeling van het Overjordaanse & Kanaän
§32 De kinderen van Ruben en de kinderen van Had hadden een enorme veestapel
en vroegen daarom aan Mozes om aan deze oostzijde van de Jordaan te blijven.
§33 … 50 En J.H.V.H sprak tegen Mozes, in de vlakke velden van de Moabieten, aan
de Jordaan van Jericho, en zei: 51. Spreek tegen de kinderen van Israël, en zeg
tegen hen: Wanneer jullie over de Jordaan gegaan zullen zijn, het land Kanaän in,
84
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
52. dan zullen jullie alle inwoners van het land voor jullie gezicht uit verdrijven, en
al hun gehouwen beelden vernietigen, ook zullen jullie al hun gegoten beelden
vernietigen, en al hun hoogten vernietigen. 53 En jullie zullen het land in bezit
nemen, en daarin wonen, want Ik heb jullie dat land gegeven, om dat te bezitten.
54. En jullie zullen het land verdelen door het lot, als erfenis naar jullie families
(geslachten). Voor degenen, die veel zijn, zal je hun erfenis groter maken, en voor
hen, die weinig zijn, zal je hun erfenis kleiner maken. Waarop het lot valt, dat zal hij
hebben, naar de stammen van jullie vaderen zullen jullie de erfenis opdelen. ...
34 De grenzen van Kanaän (met de klok mee vanaf de Dode Zee)
1. En J.H.V.H sprak tegen Mozes, en zei: 2. Gebied de kinderen van Israël, en zeg
tegen hen: Wanneer jullie het land Kanaän ingaan, dan zullen dit de grenzen van
het land zijn, dat jullie als erfenis zal toevallen, het land Kanaän: 3. De zuidkant zal
voor jullie zijn vanaf de woestijn Tsin, langs de zijde van Edom, en de zuidgrens zal
dus zijn van het einde van de Zoutzee (Dode Zee) tegen het oosten. 4. En deze
grens zal afbuigen van het zuiden naar de Schorpioen-pas en doorlopen tot Tsin, en
haar uitlopers zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barnea (midden tussen Eilat en
Gaza), en zij zal uitlopen naar Hazar-Addar, en doorgaan naar Atsmon. 5. Deze
grens zal afbuigen van Atsmon naar de grensrivier van Egypte (tussen Sinaï en
Neĝev), en haar uitlopers zullen zijn naar de zee (Rode Zee bij Eilat). 6. Aangaande
de westgrens, daar zal de Grote Zee (de Middellandse Zee) de grens zijn, dit zal
jullie grens in het westen zijn. 7. En dit zal voor jullie de noordgrens zijn: van de
Grote Zee af, zullen jullie een lijn trekken vanaf de berg Hor. 8. Van de berg Hor
zullen jullie een lijn doortrekken tot men komt in Chamat, en de uitlopers van deze
grens zullen gaan naar Tsedad (boven Damascus). 9. En deze grens zal uitlopen naar
Zifron, en zijn uitlopers zullen gaan tot Chatsar-’Enan, dit zal jullie noordgrens zijn.
10. En jullie zullen een lijn trekken als oostgrens van Chatsar-‘Enan naar Sjefam. 11.
En deze grens zal gaan van Sjefam naar Rivla, ten oosten van ‘Ajin. Daarna zal deze
grens omlaag gaan en langs de oostelijke oever lopen van de Zee Kinnereth (Meer
van Tiberias). 12. Daarna zal deze grens omlaag gaan langs de Jordaan, en haar
uitlopers zullen zijn tot aan de Zoutzee (Dode Zee). Dit zal voor jullie het land zijn,
dat nu rondom naar zijn grens is bepaald. 13. En Mozes gebood de kinderen van
Israël, en zei: Dit is het land, dat jullie door het lot als erfenis zullen innemen,
waarvan J.H.V.H geboden heeft, het aan de negen stammen en de halve stam van
Menasjeh te geven. 14. Want de stam van de kinderen van Ruben, naar het huis
van hun voorvaderen, en de stam van de kinderen van Had, naar het huis van hun
voorvaderen, alsook de halve stam van Menasjeh, hebben al hun erfenis
ontvangen. 15. Die twee stammen en een halve stam hebben hun erfenis al
ontvangen, aan deze zijde van de Jordaan, bij Jericho, aan de oostzijde, waar de zon
opgaat. ...
Dit gebied is exclusief de Sinaï-woestijn en inclusief de Westbank. De Berg Hor, of in
het Hebreeuws Har HaHar, betekent eigenlijk Berg-De-Berg. Dit kan op iedere berg
slaan. Waarschijnlijk handelt het hier om twee bergen die zo heten, één waar Aäron
stierf, waarschijnlijk ten westen van Petra, nu in Jordanië, en één in noord Libanon.
In Deut. 11:24 is de noordgrens nog noordelijker, zelfs tot aan de Eufraat in Irak.
85
Numeri / Bemidbar (De 12 Spionnen & Tsietsiet)
86
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
Deuteronomium lijkt tot en met hoofdstuk 26 één grote eindtoespraak van een
leider die nog één keer terug wil blikken, met daardoor erg veel herhalingen
(vandaar de naam Deuteronomium = Deuteros + Nomes = tweede wet). Er zijn twee
soorten herhalingen: de eerste, in de eerste drie hoofdstukken, is de terugblik op de
voorbije gebeurtenissen, met nadruk op de omkering en 40 jaar in de woestijn:
§1:40 Jullie echter, wendt jullie om en breek op naar de woestijn, in de richting van
de Rietzee (van de Rode Zee, waar nu Eilat ligt)...
§2:1 Daarna keerden wij ons om, en reisden naar de woestijn, de weg naar de
Rietzee (van de Rode Zee), zoals J.H.V.H tot mij gesproken had, en wij trokken om
het gebergte Seir heen, vele dagen.
Dit verwijst naar het midden van Numeri, waar staat:
Num. 14:25. ... Keer morgen om en ga terug naar de woestijn in de richting van de
Rietzee (van de Rode Zee)...
Num. 21:4. Toen reisden zij van de berg Hor (in de Sinaï), op de weg naar de Rietzee
(van de Rode Zee), teneinde om het land van de Edomieten heen te trekken, maar
de ziel van het volk werd verdrietig op deze weg.
87
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
Herhalingen
Hieronder worden, per onderwerp, de belangrijkste herhalingen in tabelvorm
weergegeven, met de eerdere locaties in Numeri, of andere Torah-boeken:
Opmerkelijk is dat, volgens Num. 27:12, Mozes de berg Avariem moest beklimmen,
terwijl hij, in Deut. 3:27 en Deut. 34:1, de Pisĝah als laatste moest beklimmen.
88
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
6 De liefde tot God, het grote gebod & Tefilin & Mezoezah
Na opnieuw de Tien Woorden besproken te hebben, komt Mozes tot de kern:
1. Dit zijn dan de geboden, de inzettingen (voorschriften) en de rechten, die
J.H.V.H, jullie God, geboden heeft om jullie te leren, zodat jullie ze doen in het land,
waarheen jullie oversteken, om dat te bezitten, 2. zodat jullie J.H.V.H, jullie God,
vrezen, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik jullie gebied; jij, je
kind, en je kindskind, al de dagen van je leven, en zodat je levensdagen verlengd
worden. 3. Hoor dan, Israël, en neem waar, dat je ze doet, zodat het je goed gaat,
en zodat je zeer vermenigvuldigt, zoals J.H.V.H, de God van je voorvaderen,
gesproken heeft, in het land, dat vloeit van melk en honing.
De volgende tekst is het hart van het jodendom. Het komt voor in ieder gebed, in
iedere dienst en het is op perkament geschreven in iedere tefilin en mezoezah:
Sjma Jisraël, ADONAI Elohenoe, ADONAI Echad.
4. Hoor, Israël, J.H.V.H, onze God, J.H.V.H is één! 5. Zo zal je J.H.V.H, je God,
liefhebben, met je hele hart, en met je hele ziel, en met al je vermogen. 6. En deze
woorden, die ik je heden gebied, zullen in je hart Onder andere op dit laatste
zijn. 7. En je zal ze je kinderen steeds herhalen, en vers is het gebruik van het
daarvan spreken, als je in je huis zit, en als je op ochtendgebed, middaggebed
weg gaat, en als je gaat slapen, en als je opstaat. en het avondgebed gebaseerd.
9. En je zal ze op de deurposten
van je huis, en aan je poorten,
schrijven (zie: 11:20).
Hierop is de mezoezah gebaseerd
bij iedere poort of deur van een
joods huis of verblijfsruimte (dus
geen toilet). Het hangt scheef als
compromis tussen de opties:
verticaal en horizontaal.
89
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
10. En het zal zijn, wanneer J.H.V.H, je God, je in het land gebracht zal hebben, dat
Hij je voorvaderen, Abraham, Isaäk en Jakob, gezworen heeft, jullie te zullen geven,
grote en goede steden, die je niet gebouwd heb, 11. en huizen, vol van alle goeds,
die je niet gevuld hebt, en uitgehouwen waterputten, die je niet uitgehakt hebt,
wijngaarden en olijfgaarden, die je niet geplant hebt, en als je dan zal eten, zal je
verzadigd zijn. 12. Pas dan op, dat je J.H.V.H niet vergeet, Die jou uit Egypte, uit het
slavenhuis heeft weggevoerd. ... 20. Wanneer je zoon je morgen zal vragen, en
zegt: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, en rechten, die J.H.V.H, onze
God, je geboden heeft? 21. Zo zal je tegen je Deze teksten zijn, als gebod,
zoon zeggen: Wij waren slaven van Farao in onderdeel van de Sidoer voor
Egypte; maar J.H.V.H heeft ons door een sterke Pesach (de gelezen teksten en
hand uit Egypte weggevoerd. 22. En J.H.V.H gaf handelingen rondom de Seider (=
tekenen, en grote en kwade wonderen, in herdenkingsmaaltijd voor
Egypte, aan Farao en aan zijn hele huis, voor Pesach), die door de jongste aan
onze ogen. 23. En hij voerde ons van daar weg, tafel geopend wordt met de
zodat Hij ons meenam, om ons het land te vraag: “Waarom is deze avond
geven, dat Hij onze voorvaderen gezworen had. anders dan andere avonden?”
...
§7:8. Maar omdat J.H.V.H jullie liefhad, en Hij de eed hield, die Hij jullie
(voor)vaderen gezworen heeft, heeft J.H.V.H jullie met een sterke hand uitgevoerd,
en heeft jullie verlost uit het slavenhuis, uit de hand van Farao, koning van Egypte.
... 18. Vrees niet voor hen, gedenk steeds, wat J.H.V.H, jouw God, aan Farao en aan
alle Egyptenaren gedaan heeft. 19. De grote beproevingen, die jouw ogen gezien
hebben, en de tekenen, en de wonderen, en de sterke hand, en de uitgestrekte
arm, waardoor J.H.V.H, jouw God, jou heeft uitgeleid, zo zal J.H.V.H, jouw God,
doen aan alle volken, voor wiens gezicht jij vreest. (Van “jullie“ naar “jouw”en “jij”)
17 Instelling van de rechtbank
6. Uit de mond van twee getuigen, of drie getuigen, zal hij, die zal sterven, gedood
worden. Uit de mond van een enkele getuige zal hij niet gedood worden. ... 8.
Wanneer een zaak voor het gericht te moeilijk voor je is, tussen bloed en bloed
(moord), tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plaag en plaag, die
twistzaken zijn binnen je poorten, zo zal je je klaarmaken en gaan naar de plaats,
die J.H.V.H, je God, verkiezen zal. 9. En je komt bij de priesters, de Levieten, en bij
de rechter, die er in die dagen zijn, dan zal je (hen) vragen, en zij zullen je de
uitspraak van het recht meedelen. 10. En je zal handelen naar de uitspraak, dat zij
je zullen meedelen, van de plaats, die J.H.V.H verkiezen zal, en je zal er op letten te
doen naar alles, wat zij je zullen onderrichten. 11. Naar het bevel van de wet, die zij
je zullen onderrichten, en naar het oordeel, dat zij je zullen zeggen, zal je doen, je
zal niet, naar rechts of naar links, afwijken van het woord, dat zij je zullen
meedelen. 12. En de man die overmoedig handelt, doordat hij niet luistert naar de
priester, die in functie is om J.H.V.H, je God, te dienen, of naar de rechter, deze
man zal sterven, en je zal het kwade uit Israël wegdoen. 13. Dan zal het hele volk
dit horen en vrezen, en niet meer overmoedig handelen.
Zie voor de 2 of 3 getuigen in vers 6 ook: Deut. 19:15: Een enkele getuige zal niet
tegen iemand optreden over enige ongerechtigheid of over enige zonde, dit geldt
90
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
voor alle zonden, die hij gezondigd zou hebben. Uit de mond van twee getuigen, of
uit de mond van drie getuigen zal de zaak bestaan.
Aangaande de rechtspraak, zie ook: Deut. 25:1 (maximum van 40 zweepslagen).
17 – 19 Een koning aanstellen & Een profeet & Vrijsteden
§17:14. Wanneer je gekomen bent, in het land, dat J.H.V.H, jouw God, je geeft, en
je het in bezit hebt genomen en daarin woont, en je zegt: Ik zal een koning over mij
stellen, zoals al de volken, die rondom mij zijn, 15. dan zal je tot koning over je
aanstellen, hij die J.H.V.H, je God, verkiezen zal. Uit het midden van je broeders zal
je een koning over je aanstellen. Je zal niet een vreemde man over je aanstellen,
die je broeder niet is. 16. Onder voorwaarde dat hij niet vele paarden verwerven
zal, om niet vele paarden te verwerven, om het volk te laten terugkeren naar
Egypte, want J.H.V.H heeft je gezegd: Je zal voortaan die weg niet terugkeren. 17.
Ook zal hij geen vele vrouwen verwerven, zodat zijn hart niet afwijkt. Hij zal ook
niet veel zilver en goud verwerven. 18. Wanneer hij op de stoel van zijn koninkrijk
zal zitten, dan zal hij voor zich een kopie van deze Wet laten schrijven, die in het
bezit is van de Levitische priesters. 19. En het zal bij hem zijn, en hij zal daarin lezen
al de dagen van zijn leven (Torah-studie!), zodat hij J.H.V.H, zijn God, leert vrezen,
door al de woorden van deze wet en deze inzettingen (voorschriften), te bewaren
en te doen, 20. zodat hij zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, en hij niet
naar rechts of links, afwijkt van het gebod, zodat hij zijn dagen verlengt in zijn
koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël. ...
§18:15 Een profeet uit jullie midden, uit jullie broeders, … , zal J.H.V.H je God, je
verwekken, naar hem zal je luisteren (zie: vers 16: Mozes vroeg dat God niet meer
direct zou praten met de volksleider maar, na hem, steeds via een profeet).
§19:1 Wanneer J.H.V.H jouw God, de volken, waarvan J.H.V.H jouw God het land
aan jou geven zal, uitgeroeid heeft, en jij hun gebied in bezit genomen hebt, en in
hun steden en in hun huizen woont, dan zal je drie steden afzonderen, ... 3 ... zodat
iedereen die iemand per ongeluk gedood heeft erheen kan vluchten.
20 Oorlogswetten
1. Wanneer je ten strijde trekt tegen je vijanden, en paarden en wagens zal zien,
een volk, talrijker dan jullie, dan zal je voor hen niet vrezen, want J.H.V.H, jullie
God, Die jullie uit het land van Egypte heeft geleid, is met jullie.2. En het zal zijn, als
jullie tot de strijd naderen, dan zal de priester toetreden, en tot het volk spreken. 3.
En tegen hen zeggen: Hoor, Israël, jullie zijn vandaag na aan de strijd tegen jullie
vijanden. Jullie hart wordt niet week, vrees niet, en beef niet, en schrik niet voor
hun gezicht. 4. Want het is J.H.V.H, jullie God, Die met jullie gaat, om voor jullie te
strijden tegen jullie vijanden, om jullie te verlossen. 5. Dan zullen de leiders tot het
volk spreken, en zeggen: Welke man, heeft een nieuw huis gebouwd, en het niet
ingewijd? Die gaat heen en keert terug naar zijn huis, zodat hij niet misschien sterft
in de strijd, en iemand anders dat inwijdt. 6. En welke man heeft een wijngaard
geplant, en daarvan de vrucht niet genoten? Die gaat heen en keert terug naar zijn
huis, zodat hij niet misschien in de strijd sterft en iemand anders daarvan geniet. 7.
En welke man heeft een vrouw ondertrouwd en haar niet tot zich heeft genomen?
Die gaat heen en keert terug naar zijn huis, zodat hij niet misschien in die strijd
91
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
sterft, en een ander man haar neemt (zie: ook Deut. 24:5). 8. Daarna zullen de
leiders doorgaan te spreken tot het volk, en zeggen: Welke man is angstig en week
van hart? Die gaat heen en keert terug naar zijn huis, zodat het hart van zijn
broeders niet smelt, zoals zijn hart. 9. En het zal zijn, als die leiders klaar zijn met
spreken tot het volk, dan zullen zij officieren van de legers als hoofd van de troepen
aanstellen. 10. Wanneer je nadert tot een stad om tegen haar te strijden, dan zal je
haar de vredesvoorwaarden toeroepen. 11. En het zal zijn, als zij je
vredesvoorwaarden beantwoorden, en de poort voor jou opendoen, dan zal heel
het volk, dat daarin gevonden wordt, jou belasting betalen, en jou dienen. 12. Maar
als zij geen vrede met je maken (sluiten), maar strijd tegen je voeren, dan zal je
haar belegeren. 13. En J.H.V.H, jouw God, zal haar in je hand geven, en je zal ieder,
die mannelijk daarin is, slaan met de scherpte van het zwaard, 14. behalve de
vrouwen, de kinderen, en de beesten. En alles wat in de stad is, al haar buit zal je
voor jezelf roven, en je zal de buit eten van je vijanden, die J.H.V.H, jouw God, je
gegeven heeft. 15. Zo zal je met alle steden doen, die zeer ver weg van je zijn, die
niet van de steden van deze volken zijn. 16. Maar van de steden van deze volken,
die J.H.V.H, jouw God, jullie als erfenis geeft, zal je niets dat adem heeft, laten
leven. 17. Maar je zal ze compleet verbannen: de Chitieten, de Amorieten, de
Kanaänieten, de Perezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, zoals J.H.V.H, jullie
God, jullie geboden heeft, 18. zodat zij jullie niet kunnen leren te doen naar al hun
gruwelen, die zij voor hun goden gedaan hebben, en jullie tegen J.H.V.H, jullie God
zondigen. 19. Wanneer je een stad vele dagen belegert, en tegen haar strijd, om
die in te nemen, dan zal je haar fruitbomen niet vernietigen door de bijl daarin te
slaan, want je kan daarvan eten, daarom zal je die niet omhakken om in de strijd te
gebruiken. Is deze boom van het veld immers voor je gezicht gekomen als een
mens die je belegerd? 20. Alleen een boom, waarvan je weet, dat het geen
fruitboom is, die zal je vernietigen en omhakken, om een bolwerk te bouwen tegen
deze stad, die tegen jou oorlog voert, totdat zij ten onder is gegaan.
21 Dwanghuwelijk, eerstgeboorterecht, en stenigen van opstandige zoon
1-9. Wanneer er een lijk van een vermoord persoon
Ter overweging:
gevonden wordt, dan moeten de oudsten van de stad
Welke rol spelen bij een
die het dichtst bij de vindplaats is, een jonge koe
rechtvaardige God deze,
nemen die nog niet gewerkt heeft en die meenemen,
aan het einde van de Torah,
de nek breken en daarboven hun handen wassen.
toegevoegde thema’s zoals:
10. Een vrouw die je bij een oorlog als
nodeloos dierenleed,
krijgsgevangene hebt meegenomen, mag een maand
plunderingen, burgerdoden,
rouwen om haar gestorven familieleden. Daarna mag
genocide, slavenhandel,
je haar trouwen. Als je later wilt scheiden en haar wilt
ongelijkheid voor vrouwen,
wegsturen mag je haar niet meer als slavin verkopen,
dwanghuwelijken,
omdat je haar tot een huwelijk gedwongen hebt.
polygamie, ongelijke
15. Een man die twee vrouwen heeft (polygamie),
rechten voor zonen
moet de oudste zoon (niet een dochter) een dubbel
(eerstgeboorterecht), en
deel geven (eerstgeboorterecht) indien hij zijn
steniging van niet-
bezittingen verdeeld, zelfs als die het kind is van de
luisterende zonen?
vrouw die hij het minst lief heeft.
92
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
18. Wanneer iemand een koppige en opstandige zoon heeft, die de stem van zijn
vader en moeder niet gehoorzaam is, en zij hem gekastijd hebben, en hij niet naar
hen luistert, 19 dan zullen zijn vader en moeder hem grijpen, en zij zullen hem
brengen naar de oudsten van hun stad, en de poort van hun plaats. 20. En zij zullen
zeggen tegen de oudsten van hun stad: Deze zoon van ons is koppig en opstandig,
hij is onze stem niet gehoorzaam; hij is een brasser en zuiper. 21. Dan zullen allen
van hun stad hem met stenen bewerpen, zodat hij sterft, en je zal het kwaad uit
het midden van je wegdoen, zodat heel Israël dit hoort, en vreest.
22. En wanneer iemand een zonde gedaan heeft die de doodstraf waardig is, dan
zal hij gedood worden, en als je hem aan een houten paal ophangt, 23. dan zal zijn
dode lichaam niet de nacht aan de paal hangen, maar je zal het zeker dezelfde dag
begraven, want een opgehangene is God een vloek. Daarom zal jij je land niet
verontreinigen, dat J.H.V.H, jouw God, jou als erfenis geeft.
22 – 23 Verschillende voorschriften door elkaar
§22:1. Je zal niet blijven toekijken en je verbergen, als je broeders os of klein vee
verdwalen; je zal ze in elk geval aan je broeder terug brengen.
4. Je zal niet blijven toekijken en je verbergen, als je broeders ezel of zijn os valt op
de weg; je zal zeker hem helpen ze overeind te krijgen.
5. Het kleed van een man zal niet aan een vrouw zijn, en een man zal geen
vrouwenkleed aantrekken, want ieder die dat doet, is J.H.V.H, je God, een gruwel.
6. Wanneer voor je gezicht een vogelnest onderweg tegenkomt, in een of andere
boom, of op de grond, met jongen of eieren, en de moeder zit op de jongen of op
de eieren, dan zal je niet de moeder met de jongen meenemen. 7. Je zal de moeder
zeker vrijlaten, maar de jongen zal je meenemen, zodat het je goed gaat, en je de
dagen verlengt (zodat je oud) wordt.
8. Wanneer je een nieuw huis bouwt, dan zal je op je dak een leuning maken, zodat
je geen bloedschuld op je huis legt, wanneer iemand daarvan afvalt.
9. Je zal je wijngaard niet met tweeërlei zaad bezaaien, zodat de oogst van het
zaad, dat je zaait, en de opbrengst van de wijngaard, niet ontheiligd (onrein) wordt.
10. Je zal niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk.
11. Je zal geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk (zie.
Lev. 19:19).
12. Je zal in elkaar gedraaide snoeren maken aan de vier hoeken van je kleding
waarmee je je bedekt (= tsietsiet, zie: Num. 15:37).
13. Wanneer een man een vrouw zal hebben getrouwd, gemeenschap met haar
heeft gehad, daarna een hekel aan haar krijgt, 14. haar in opspraak brengt en haar
een kwade naam bezorgt door te zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot
haar genaderd, maar heb geen maagdom aan haar gevonden. 15. Dan zullen de
vader van deze jonge dochter en haar moeder bewijzen nemen van de maagdom
deze jonge vrouw, en tot de oudsten van de stad aan de poort uitbrengen. ... 18.
Dan zullen de oudsten van deze stad die man nemen, en hem kastijden, 19. en zij
zullen hem een boete opleggen van honderd zilverstukken, en ze geven aan de
vader van de jonge dochter, omdat hij een kwade naam heeft uitgebracht over een
jonge dochter van Israël. Zij zal hem als vrouw zijn, hij zal haar niet mogen laten
93
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
gaan al zijn dagen. 20. Maar als dit woord wel waar is, dat de maagdom aan de
jonge dochter niet gevonden is, 21. dan zullen zij deze jonge dochter naar de deur
van haar vaders huis brengen, en de mannen van harer stad zullen haar met stenen
stenigen, zodat zij sterft, omdat zij een dwaasheid in Israël gedaan heeft, te
hoereren in haar vaders huis, zo zal je het kwaad uit jullie midden wegdoen.
22. Wanneer een man gevonden zal worden, die ligt bij de getrouwde vrouw van
een man, dan zullen zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft,
en de vrouw, zo zal je het kwaad uit Israël wegdoen.
23. Wanneer er een jonge dochter zal zijn, die een maagd is, en ondertrouwd aan
een man, en een man haar in de stad ontmoet heeft, en bij haar gelegen heeft, 24.
dan zal je ze beiden naar de poort van deze stad brengen, en je zal hen met stenen
stenigen, zodat zij sterven; de jonge dochter, omdat zij niet geroepen heeft in de
stad, en de man, omdat hij de vrouw van zijn naaste vernederd heeft, zo zal je het
kwaad uit je midden wegdoen. 25. En indien een man een ondertrouwde jonge
dochter in het veld ontmoet, en de man haar verkracht en bij haar gelegen zal
hebben, dan zal de man, die bij haar gelegen heeft, alleen sterven. 26. Maar de
jonge dochter zal je niets doen, want deze zaak is alsof hij de jonge dochter dood
geslagen heeft en om het leven gebracht heeft. 27. Want hij heeft haar in het veld
ontmoet, alsof een man tegen zijn naaste opstond, en de ondertrouwde jonge
dochter schreeuwde, maar er was niemand, die haar redde, dus geen doodzonde.
28. Wanneer een man een jonge dochter ontmoet heeft, die een maagd is, die niet
ondertrouwd is, en haar gegrepen heeft en bij haar gelegen heeft, en zij gevonden
(betrapt) zijn, 29. dan zal de man, die bij haar gelegen heeft, de vader van de jonge
dochter vijftig zilverstukken geven, en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar
vernederd heeft, hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn levensdagen.
30. Een man zal de vrouw van zijn vader niet nemen, en hij zal de lijfrok van zijn
vader niet ontdekken (opslaan).
§23:1. Een man met geplette testikels of geamputeerd aan zijn geslachtsorgaan, zal
in de vergadering van J.H.V.H niet komen.
2. Geen bastaard (Mamzer) zal in de Een Mamzer is een kind in een joods-
vergadering van J.H.V.H komen, zelfs zijn joods gezin, door bewezen overspel,
tiende geslacht zal in de vergadering van of door incest, dus ook bij een tweede
J.H.V.H niet komen. relatie zonder scheidbrief van de
3. Geen Ammoniet, noch Moabiet zal in de eerste relatie. De onrechtvaardige
vergadering van J.H.V.H komen; zelfs hun behandeling van afstammelingen van
tiende geslacht zal in de vergadering van een Mamzer is een probleem in de
J.H.V.H niet komen tot in eeuwigheid. ... orthodox-joodse wereld.
23. Wanneer je zal gaan in de wijngaard van
je naaste, dan zal je druiven eten naar De progressief joodse wereld kijkt
hartenlust, tot je verzadiging, maar in je juist naar de context van de volgende
mand zal je niets doen. vers, over volken met afgoden, en ook
24. Wanneer je gaat in je naaste staande naar Zacharjah 9:6, waar over een
koren, dan zal je de aren met je hand bastaardvolk wordt gesproken, en
afplukken, maar de sikkel zal je niet in je ook naar de hedendaagse moraal,
naaste staande koren bewegen. dus speelt het daar nu geen rol meer.
94
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
jullie verstoten was tot het einde van de hemel, van daar zal J.H.V.H, je God, je
bijeenbrengen, en van daar zal Hij je nemen. 5. En J.H.V.H, je God, zal je brengen in
het land, dat je voorvaderen bezaten, en jij zal dat bezitten, en Hij zal je goeddoen,
en zal je vermenigvuldigen / talrijk maken boven je voorvaderen.
6. En J.H.V.H, je God, zal je hart besnijden, en het hart van je zaad (nageslacht), om
J.H.V.H, je God, lief te hebben met je hele hart en met je hele ziel, zodat je leeft. 7.
En J.H.V.H, je God, zal al die vloeken leggen op je vijanden, op die je haten, en die je
vervolgd hebben. 8. Jij dan zal je bekeren, en de stem van J.H.V.H gehoorzaam zijn,
en je zal al Zijn geboden doen, die ik je deze dag gebied.
9. En J.H.V.H, je God, zal je laten overvloeien van het goede van al het werk van je
hand, van de vrucht van je schoot, van de vrucht van je beesten, en van de vrucht
van je land, want J.H.V.H zal terugkeren, om Zich over jou in dit goede te
verblijden, zoals Hij Zich over je voorvaderen heeft verblijd, 10. wanneer je de
stem van J.H.V.H, jouw God, gehoorzaam zal zijn, Zijn geboden houdt en Zijn
inzettingen, die in deze Sefer Torah (Geschreven Boekrol van de Wet) geschreven
zijn, wanneer jij je zal bekeren tot J.H.V.H, je God, met je hele hart en met je hele
ziel. 11. Want ditzelfde gebod, dat ik je vandaag gebied, dat is voor jou niet
verborgen, en dat is niet ver weg. 12. Het is niet in de hemel, om te zeggen: Wie zal
voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons haalt, en ons dit laat horen, zodat
wij het doen? 13. Het is ook niet aan de andere kant van de zee, om te zeggen: Wie
zal voor ons naar de andere kant van de zee overvaren, zodat hij het voor ons haalt,
en ons dit laat horen, zodat wij het doen? 14. Want dit woord is zeer dichtbij jou, in
je mond, en in je hart, om dat te doen. 15. Zie eens, ik houd je vandaag voor: het
leven en het goede, èn, de dood en het kwade (Zie ook: Deut 11:26-28).
16. Want ik gebied je vandaag, J.H.V.H , jouw God, lief te hebben, in Zijn wegen te
wandelen, en Zijn geboden, inzettingen, en rechten, te houden, zodat je leeft en
vermenigvuldigt, en J.H.V.H, je God, jou zegent in het land, waar je naar toe gaat,
om dat te bezitten. ... 19. De hemel en de aarde roep ik vandaag tegen jullie als
getuigen. Het leven en de dood heb ik jullie voorgehouden, de zegen en de vloek!
Kies dan het leven, zodat je leeft, jij en je zaad (nageslacht), 20. Door J.H.V.H , je
God, lief te hebben Zijn stem gehoorzaam te zijn, en Hem aan te hangen, want Hij
is je leven en de lengte van je dagen, zodat je kan verblijven in het land, dat J.H.V.H
je voorvaderen, Abraham, Isaäk en Jakob, gezworen heeft hun te geven.
31 Jozua, Mozes’ opvolger & Torah lezen met Simchah-Torah
1. En Mozes sprak deze volgende woorden tegen heel Israël, 2. en zei tegen hen: Ik
ben vandaag honderd en twintig jaren oud. Ik kan niet meer uitgaan en ingaan
(meetrekken), omdat J.H.V.H tegen mij gezegd heeft: Jij zal deze Jordaan niet
oversteken! 3. J.H.V.H, jouw God, Hij zal vóór jou oversteken. Hij zal deze heidenen
vóór jou vernietigen, zodat jullie hen bezitten. Jozua, hij zal vóór jou oversteken,
zoals J.H.V.H gesproken heeft. ... 7. En Mozes riep Jozua, en zei tegen hem, en voor
de ogen van heel Israël: Chazak VèEmaats! (Wees sterk en moedig), want jij zal met
dit volk binnentrekken in het land dat J.H.V.H hun voorvaderen gezworen heeft,
hun te zullen geven, en jij zal het hun overhandigen. 8. En J.H.V.H, Hij wandelt /
gaat vóór jou. Hij zal met je zijn. Hij zal je niet loslaten, noch je verlaten. Vrees niet,
en wees niet van slag.
96
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
9. En Mozes schreef deze Wet (Torah), en gaf ze aan de priesters, de zonen van
Levi, die de ark van het verbond van J.H.V.H droegen, en aan alle oudsten van
Israël. 10. En Mozes gebood hun, en zei: Na afloop van een zeven jarencyclus, op de
vastgestelde tijd van het jaar van de vrijlating, op het Loofhuttenfeest. 11.
Wanneer heel Israël komt, om vóór het gezicht van J.H.V.H, jou God, te verschijnen,
in de plaats die Hij zal verkiezen, zal je deze Wet (Torah) voor heel Israël, ten
aanhore van hen, voorlezen. 12. Breng het volk bijeen, de mannen, de vrouwen, de
kinderen, en je vreemdelingen die in je poorten zijn, zodat zij horen, en zodat zij
leren, en J.H.V.H, jullie God, vrezen en ervoor zorgen om alle woorden te doen van
deze Wet (Torah). 13. En dat hun kinderen, die het nog niet weten (begrijpen),
horen en leren, om J.H.V.H , jullie God, te vrezen, al de dagen, die jullie leven in het
land, waar jullie over de Jordaan heengaan, om dat te bezitten (§15:1, Lev. 23:39).
32 -34 Mozes’ lied & zegen & dood
§32 Zoals Mozes een lied maakte bij de Rietzee, zo maakte hij op het eind van zijn
leven nogmaals een lied.
§33 Voor iedere stam is er ook nog een zegen.
§34:1. Toen beklom Mozes, vanuit de vlakke velden van Moab, de berg Nebo, de
top van de Pisĝah, die tegenover Jericho ligt, en J.H.V.H
wees hem dat hele land, Hilead tot Dan toe. 2. En het hele Het verhaal van de
Nafthali, en het land van Efraïm en Menasjeh, en het hele Pisĝah stond al in
land van Judah, tot aan de achterste zee. 3. En de Neĝev Deut. 3:27.
(het Zuidenland), en het vlakke veld van de vallei van En in Num. 27:12
Jericho, de palmstad, tot Tsoar toe. 4. En J.H.V.H zei tegen was het de Avariem.
hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Isaäk en Jakob gezworen heb, door te zeggen:
Aan jullie zaad (nageslacht) zal Ik het geven! Ik heb het je met je eigen ogen laten
zien, maar jij zal daar niet naartoe gaan. 5. Zo stierf Mozes, de knecht van J.H.V.H,
daar in het land van Moab, volgens het woord van J.H.V.H . 6. En Hij begroef hem in
een dal, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor, en niemand kent zijn graf, tot
op deze dag.
7. Mozes nu was honderd en twintig jaren oud, toen hij stierf, zijn oog was niet
donker geworden, en zijn kracht was niet vergaan. 8. En de kinderen van Israël
beweenden Mozes, in de vlakke velden van Moab, dertig dagen, toen waren de
dagen van rouw over Mozes ten einde. 9. Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van
de geest van wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom
luisterden de kinderen van Israël naar hem, en deden zoals J.H.V.H aan Mozes
geboden had. 10. En er stond geen profeet meer op in Israël, zoals Mozes, die
J.H.V.H van gezicht tot gezicht kende (Exo. 33:11), 11. gezien al de tekenen en
wonderen, waarvoor J.H.V.H hem gestuurd heeft, om die in het land Egypte te
doen aan Farao, aan al zijn knechten, en aan heel zijn land, 12. en gezien die sterke
hand, en die grote verschrikking, die Mozes gedaan heeft voor de ogen van heel
Israël.
97
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
Profeten / Nefeïm
Vroege-, late- en kleine profeten
Het woord “Profeet” betekent: “Iemand die (namens God) spreekt”.
Het grote verschil tussen de Wet (Torah) en de Profeten, voor zowel joden als ook
een deel van de christenen, is dat de Wet het directe woord van God bevat met alle
leefregels volgens het verbond, terwijl de Profeten indirect aanwijzingen van God
bevatten die op geen enkele wijze in tegenstelling kunnen zijn met de Wet volgens
Deut. 13:1-3 en ook geen aanvulling of weglating bevatten, zoals de Wet ook
schrijft in vooral Deut. 4:2 en Deut. 12:32:
Je zal tot dit woord dat ik jullie gebied niet toedoen, ook daarvan niet afdoen. ...
En er geldt hierbij een waarschuwing voor de profeet (Deut. 18:20-22):
Maar de profeet, die overmoedig genoeg is om een woord in Mijn naam te
spreken, die Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in de naam van
andere goden, deze profeet zal sterven. Als je dan in je hart zou mogen zeggen:
Hoe zullen wij het woord kennen, dat J.H.V.H niet gesproken heeft? Wanneer die
profeet in de naam van J.H.V.H zal hebben gesproken, en dat woord gebeurt niet,
en komt niet; dat is het woord, dat J.H.V.H niet gesproken heeft. Door te gissen
heeft die profeet dat gesproken; je zal voor hem niet vrezen.
In zowel de TeNaCh als in de Bijbel worden de boeken van de Torah als eerste
vermeld. In de TeNaCh komen daarna alle profeten, zoals ook hier gedaan wordt,
zodat de geschriften zoals I en II Kronieken, Ezra, Nehemiah, Esther, Job, Psalmen,
Spreuken, Prediker, Hooglied, Klaagliederen en Daniel pas later aan bod komen. In
de christelijke Bijbel worden Geschriften en Profeten door elkaar vermeld, alsof de
Geschriften ook profetisch zouden zijn, en dat is niet de bedoeling.
De Profeten worden opgedeeld in de vroege profeten (Jozua, Rechteren, I en II
Samuël en I en II Koningen), die vele eeuwen later, iets na -400, werden vastgesteld,
en de late profeten, die nog een eeuw later werden vastgesteld.
De late profeten worden helaas niet chronologisch geordend, maar op grootte, dus
eerst de drie profeten met grote boeken (Jesajah, Jeremiah en Ezechiël) en daarna
de 12 kleine profeten die al vanaf heel vroeg in één boekrol werden verzameld
(Hosea t/m Maleachi).
98
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
Tijdperk en taal
Het tijdperk waarin de uittocht, de tabernakel, de stenen tafelen, de verovering van
Kanaän en dus ook de tijd van Jozua zich afspelen, is ergens tussen -1300 en -1200
en nog net in de prehistorie, omdat in Kanaän de schrijfkunst nog net niet was
uitgevonden. De Egyptenaren hadden wel hun hiërogliefen, maar buiten Egypte
bestond er alleen het spijkerschrift in Mesopotamië (Irak). De taal waarin de Torah
geschreven is, het Hebreeuws, zou volgens de Torah nog moeten ontstaan door
vermenging van het oud-Aramees van het joodse volk, met de lokale talen van
Kanaän. Ook het Hebreeuwse schrift ontstond pas vanaf -1200. In Egypte was men
in de overgang van het Midden Rijk naar het Nieuwe Rijk, Klein-Azië (Turkije) werd
gedomineerd door de Chitieten (-1700 tot -1200), Mesopotamië werd door
meerdere groepen gedomineerd, waaronder de Assyriërs en de Babyloniërs. Kanaän
daarentegen had vele volken en stadstaten. De tijd van Jozua is de late bronstijd.
Men kon goud winnen en smelten (gouden 7-armige kandelaar en gouden kalf), en
ook zilver en koper (voorhof-pilaren met zilveren dwarsstangen en haken en
voetstukken van koper, zie: Exo. 27:17). De ijzertijd zou spoedig aanbreken.
Volken, stadstaten en koninkrijken
Kanaän bestond nog uit meerdere volken, waaronder de Filistijnen aan de kust
rondom Gaza, de Moabieten ten zuidoosten van de Dode Zee, en nog iets zuidelijker
de Edomieten. Zoals we al vanaf de tijd van Abraham en Lot weten, is in Kanaän
een stad vaak een onafhankelijke stadstaat met een koning (Gen. 14). Steden moet
men ook niet te groot voorstellen. Duizend mensen is al een hele stad (zie: Richt.
9:49). De grote wereldmachten konden hier makkelijk doorheen trekken. De
Chitieten trokken vanuit Klein-Azië in circa -1630 voor het eerst naar de Eufraat
(Irak) en naar Syrië. Bij Halpa (Aleppo) werden ze verslagen. Ondertussen werd
Kanaän gedomineerd door Egypte. In
circa -1455 brak zelfs farao Thutmoses
III voor enkele jaren de macht van de
Chitiet Mitanni tijdens zijn achtste
veldtocht naar Syrië. De strijd tussen de
Chitieten en de Egyptenaren gaat lang
door. In de zomer van circa -1274 is er
de beroemde slag bij de stad Kadesj, bij
de rivier Orontes. Farao Ramses II van
het Nieuwe Rijk van Egypte treft daar
Muwatalli II van het Rijk van de
Chitieten. De veldslag is vol list en
bedrog en er worden 5000 tot 6000
wagens ingezet. Deze veldslag was de
eerste in de geschiedenis die
gedetailleerd door de Egyptenaren
werd beschreven. De slag eindigde
onbeslist.
99
Deuteronomium / Devariem (Tefilin & Mezoezah)
De besnijdenis
Zelfs als God niet de Israëlieten had opgedragen
zichzelf te laten besnijden, dan nog was het niet
vreemd als het gebruik van de besnijdenis was
overgenomen. De Israëlieten waren opgegroeid
met dit gebruik, dat ze vanuit Egypte kenden. Ook
daar kon het zowel een symbool van reinheid, als
ook een gebruik vanwege hygiëne, zijn geweest.
In het kunsthistorische museum van Wenen
bevindt zich een kalkstenen beeld uit het Oude
Egyptische Rijk uit ongeveer -2400. Het toont
Snofru-Nefer met hoofddoek en ketting afgebeeld,
maar verder naakt, waardoor we kunnen zien dat
hij besneden was. Dat hij zo’n beeld kon
permitteren is omdat hij de eerste zanger aan het
hof was en verantwoordelijk was voor cultuur en
amusement (rechts).
100
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
101
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
102
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
die je ons hebt doen zweren. 21. En zij zei: Zoals jullie woorden, zo zal het zijn.
Toen stuurde zij hen weg, en zij vertrokken, en zij bond het scharlakenrode snoer
aan het venster. 22. Zij gingen, en kwamen in het gebergte, en bleven daar drie
dagen, totdat de achtervolgers teruggekeerd waren, want de achtervolgers hadden
hen de hele weg gezocht, maar niet gevonden. 23. Zo keerden die twee mannen
terug, en daalden af van het gebergte, en staken over, en kwamen bij Jozua, de
zoon van Nun, en zij vertelden hem alles wat hun overkomen was. 24. En zij zeiden
tegen Jozua: Zeker, J.H.V.H heeft dat hele land in onze handen (macht) gegeven,
want zelfs alle inwoners van het land vallen flauw vanwege onze gezichten.
3 Tocht door de Jordaan
1-5 Jozua gaf de Israëlieten opdracht om naar de oever van de Jordaan te gaan.
6. En Jozua sprak tot de priesters, en zei: Neem de ark van het verbond op, en trek
er over, vóór dit volk uit. Zij namen toen de ark van het verbond op, en trokken er
over, vóór het volk uit. ... 14. En het was, toen het volk vertrok uit zijn tenten, om
over de Jordaan te gaan, dat de priesters de ark van het verbond droegen vóór het
volk. 15. En toen zij, die de ark droegen, bij de Jordaan aangekomen waren, en de
voeten van de priesters, die de ark droegen, in het uiterste van het water
gedompeld waren, want alle dagen van de oogst, overstroomde de Jordaan zijn
oevers, 16. bleef het water staan, dat van bovenaf kwam, en rees als een dam, zeer
ver weg van de stad Adam, die naast Sarthan ligt, en het water dat naar de zee van
het vlakke veld afvloeide, de Zoutzee (Dode Zee), volkomen werd afgesneden. Toen
trok het volk over, tegenover Jericho. 17. Maar de priesters, die de ark van het
verbond van J.H.V.H droegen, stonden stevig op het droge, in het midden van de
Jordaan, terwijl heel Israël op het droge overtrok, totdat heel het volk geëindigd
had door de Jordaan te trekken.
5 Besnijdenis en Pesach te Ĝilĝal
2. In die tijd sprak J.H.V.H tot Jozua: Maak je scherpe vuurstenen messen, en
besnijd opnieuw de kinderen van Israël, de tweede keer. 3. Toen maakte zich Jozua
vuurstenen messen, en besneed de kinderen van Israël op de Heuvel van de
Voorhuiden. 4. En dit was de reden, waarom Jozua hen besneed: al het volk, dat uit
Egypte getrokken was, de mannen, van soldatenleeftijd, waren gestorven in de
woestijn, onderweg, nadat zij uit Egypte getrokken waren. 5. Want al het volk, dat
er uittrok, was besneden, maar al het volk, dat geboren was in de woestijn
onderweg, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden. 6. Want
de kinderen van Israël wandelden veertig jaar in de woestijn, totdat het hele volk
van soldaten omgekomen was, die uit Egypte gegaan waren en die de stem van
J.H.V.H niet gehoorzaam geweest waren en waarvan J.H.V.H gezworen had, dat Hij
hun niet het land zou laten zien, dat J.H.V.H hun voorvaderen gezworen had, ons te
zullen geven, een land vloeiend van melk en honing. 7. Maar hun zonen heeft Hij in
hun plaats gesteld, hen heeft Jozua besneden, omdat zij onbesneden waren, want
zij hadden hen onderweg niet besneden. 8. En het was, toen men klaar was met
heel het volk te besnijden, dat zij bleven op hun plaats in het kamp, totdat zij
genezen waren. 9. En J.H.V.H sprak tot Jozua: Vandaag heb Ik de smaad van Egypte
van jullie afgewenteld, daarom noemde men de naam die plaats Hilĝal (=
103
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
steenkring, maar Halal = afwentelen), tot op deze dag. 10. Terwijl de kinderen van
Israël in Hilĝal gelegerd lagen, hielden zij Pesach op de veertiende dag van de
maand Nissan, in de avond, op de vlakke velden van Jericho. 11. En zij aten van het
overjarige koren van het land, de volgende morgen na Pesach, matzes en
gedroogde koren, op diezelfde dag. 12. En de ochtend nadat zij van het land
overjarige koren hadden gegeten, hield het manna op, en de kinderen van Israël
hadden geen manna meer, maar zij aten dat jaar van de opbrengst van het land van
Kanaän. 13. En het was, toen Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en keek,
en zie, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetrokken zwaard in Zijn hand
had. En Jozua ging naar Hem, en zei tegen Hem: Ben je van ons, of van onze
vijanden? 14. En hij zei: Nee, maar ik ben de aanvoerder van het leger van J.H.V.H:
Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn gezicht ter aarde en aanbad, en zei tot
Hem: Wat spreekt mijn Heer tot Zijn knecht? 15. Toen zei de aanvoerder van het
leger van J.H.V.H tegen Jozua: Trek je schoenen uit vanaf je voeten, want de plaats,
waarop je staat, is heilig. En Jozua deed zo.
6 – 8 De val van Jericho & Nederlaag bij, en verdelging van, Ai
§6:1-15 Jericho hield zijn poorten gesloten. De Israëlieten trokken zes dagen
eenmaal om de stad, met alle soldaten, de ark, en zeven priesters die zeven sjofars
(ramshorens, zie: Lev. 23:24) droegen en voor de ark uittrokken. De zevende dag
moesten ze echter zevenmaal om de stad trekken en erna op de sjofars blazen.
16. En het was toen de priesters, bij de zevende keer, op de sjofars bliezen, dat
Jozua tot het volk sprak: Juich, want J.H.V.H heeft jullie de stad gegeven! ... 20. Dus
het volk juichte, toen zij met de sjofars bliezen, en het was, toen het volk het geluid
van sjofars hoorde, dat het volk juichte met een groot gejuich, zodat de muur
onderuit viel, tegenover een ieder, en het volk klom in de stad, en zij namen de
stad in. 21. En zij vernietigden alles, dat in de stad was, zowel man als vrouw, jong
en oud, ossen, schapen, en ezels, door de scherpte van het zwaard. 22. En Jozua zei
tegen de twee mannen, de spionnen van het land: Gaat in het huis van de vrouw,
de hoer, en breng die vrouw daaruit, met alles wat zij heeft, zoals je haar gezworen
hebt. 23. Toen gingen de jonge mannen, de spionnen, daar naar binnen en
brachten Rachab eruit, en haar vader, moeder, broers, en alles wat zij had, ook
brachten zij naar buiten heel haar familie, en zij stelden hen buiten het kamp van
Israël. 24. De stad nu verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was, alleen het
zilver en goud, en ook de koperen en ijzeren vaten, deden zij bij de schat van het
huis (tempel) van J.H.V.H. 25. En Jozua liet de hoer Rachab leven, en de familie van
haar vader, en al wat zij had, en zij woonde in het midden van Israël tot op deze
dag, omdat zij de boden verborg, die Jozua gestuurd had, om Jericho te
bespioneren. 26. En op dat moment zwoer Jozua, en zei:
Vervloekt is de man vóór J.H.V.H, die opstaat en deze stad Jericho herbouwt.
Hij zal de fundering daarvan leggen in zijn eerstgeborene,
en zijn jongste kind als zijn poorten oprichten!
27 En J.H.V.H was met Jozua, en zijn faam ging door het hele land.
§7 De Israëlieten leden een nederlaag bij Ai; er stierven 36 van de ongeveer
drieduizend man, omdat één man, buit van Jericho, achtergehouden en gestolen
had. Het volk kon pas weer winnen als men van de vloek ontdaan was.
104
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
De man die gestolen had, werd door God aangewezen. Hij bekende en werd door
heel Israël gestenigd, en vervolgens verbrand en onder stenen begraven.
§8 De Israëlieten kozen 30.000 strijders uit, waarvan 5.000 een schijnaanval op Ai
deden. Ze lieten zich verslaan en vluchtten de bergen in, achtervolgd door het leger
van Ai. Toen het leger de stad Ai verlaten had, ging Jozua met de overige soldaten
de stad in, staken dit in brand en vermoordden allen; 12.000 man en vrouw uit Ai.
Alleen de koning werd levend gevangen en ... 29. op een paal gespietst tot aan de
avondstond. Tegen zonsondergang gebood Jozua dat men zijn lijk van de paal zou
afnemen, en men wierp dit neer bij de ingang van de stadspoort. ...
8 Voorlezing van de Wet
30. Toen bouwde Jozua een altaar voor J.H.V.H In het jodendom is het zelf
... 31 ... zij brachten daarop brandoffers aan schrijven van een Sefer Torah
J.H.V.H en slachten vredeoffers. 32. En daar een grote mitsvah, heilige taak,
schreef hij op de stenen een kopie (boekrol) van (wellicht ook voor dit boek).
de Wet (Torah) van Mozes, die hij opschreef in het bijzijn van de kinderen van
Israël. 33. En heel Israël, zijn oudsten, de opzieners en zijn rechters, stonden aan
weerszijden van de ark, tegenover de levitische priesters die de ark van het
verbond droegen, zowel vreemdelingen (bekeerde joden) als onder hen geborenen
(geboren joden). ... 34. Daarna las hij al de woorden van de Wet voor, de zegen en
de vloek, naar alles wat er in de boekrol van de Wet (Torah) geschreven stond. …
9 – 12 Verovering van Kanaän
§9 Enkele steden in Kanaän verzonnen een list; ze stuurden gezanten naar de
Israëlieten die zeiden dat ze zeer ver weg woonden en dat ze met de Israëlieten
een verbond wilden maken. Dat gebeurde, maar na drie dagen reizen ontdekte de
Israëlieten dat de steden van deze gezanten te midden van hun was, waaronder de
stad Hiveon. Het verbond hield hen in leven, maar ze moesten wel werken als
houthakker of waterputter.
§10 De Israëlieten versloegen bij Hiveon ook de vijf koningen van de Amorieten;
van Jeruzalem, Hebron, Jarmuth, Lagis en Eglon, en doodden de bevolking. Jozua
vroeg de zon en maan om stil te blijven staan, wat ook voor een hele dag gebeurde.
De koningen van de vijf steden werden gedood en ieder op een paal gespietst,
waar ze bleven tot de avond viel. Jozua deed hetzelfde met de steden Makkada,
Livnah, Lachis, Gezer, Debir, en met hun koningen. Zo veroverde Jozua heel de
Neĝev (Zuiden van Kanaän), en hij keerde terug naar de legerplaats in Hilĝal.
§11 Hetzelfde gebeurde met de steden in het noorden van Kanaän. Zo veroverde
Jozua het gehele beloofde land; het gebergte, heel de Neĝev, het hele land Gosen
(helemaal in Egypte?), de Laagte, de Vlakte, en het Kale-Gebergte, tot aan de vallei
van de Libanon, aan de voet van het Hermongebergte. Alleen de Hevieten in
Hiveon had vriendschap gesloten. Bovendien waren er nog enkele Enakieten
overgebleven in Gaza, Hat en Asdod. §12 Zo werden er 31 koningen verslagen.
Bij de dertien bij naam genoemde steden die door Jozua zouden zijn veroverd, zijn
door archeologen geen verwoestingen aangetroffen, wel sporen van rebellie,
vernietiging van afgodsbeelden en het verval van slavensteden zoals Chazor.
105
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
106
Jozua / Jehosjua (Verovering van Kanaän)
En als het kwaad is in jullie ogen om J.H.V.H te dienen, kies dan vandaag, wie je
dienen zal, hetzij de goden, die je voorvaderen, die aan de andere zijde van de
rivier waren, gediend hebben, of de goden van de Amorieten, in wiens land je
woont. ... 16. Toen antwoordde het volk en zei: God verbiedt, dat wij J.H.V.H
verlaten zouden, om andere goden te dienen. ... 18. Wij zullen ook J.H.V.H dienen,
want Hij is onze God. 19. Toen zei Jozua tegen het volk: Je zal J.H.V.H niet kunnen
dienen, want Hij is een heilig God; Hij is een jaloerse God. Hij zal jullie
overtredingen en zonden niet vergeven. 20. Indien jullie J.H.V.H verlaten en
vreemde goden dienen, nadat Hij jullie goed gedaan heeft, dan zal Hij Zich
omkeren, en Hij zal jullie kwaad doen, en Hij zal jullie verteren. 21. En het volk zei
tegen Jozua: Nee, maar wij zullen J.H.V.H dienen. 22. En Jozua zei tegen het volk:
Jullie zijn getuigen tegen jezelf, dat jullie J.H.V.H gekozen hebben, om Hem te
dienen. En zij zeiden: Wij zijn getuigen. 23. En nu, doe de vreemde goden weg, die
in het midden van jullie zijn, en neig jullie harten tot J.H.V.H, de God van Israël.
Hierna volgt het antwoord van het volk, wat één van de belangrijkste bijbelteksten
in het jodendom is geworden: en al twee keer eerder in Exodus was gezegd:
25. Zo maakte Jozua op die dag een verbond met het volk, en hij stelde het hun tot
een inzetting en recht te Sjechem. 26. En Jozua schreef deze woorden in de boekrol
van de Wet (Torah) van God. En hij nam een grote steen, en hij richtte die daar
overeind onder de terebint, die bij het heiligdom van J.H.V.H was. 27. En Jozua zei
tot het hele volk: Zie, deze steen zal ons tot een getuigenis zijn, ..., zodat jullie niet
jullie God ontrouw worden. 28. Toen zond Jozua het volk weg, een ieder naar zijn
erfenis. 29. En het was hierna, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht van J.H.V.H,
stierf, op een ouderdom van honderd en tien jaar. 30. En zij begroeven hem op de
grens van zijn erfenis, in Timnath-Serach, die op het gebergte van Efraïm ligt, ten
noorden van de berg Haäsj. 31. Israël nu diende J.H.V.H al de dagen van Jozua, en al
de dagen van de oudsten, die lang na Jozua leefden, .. 32. Zij begroeven ook de
beenderen van Jozef, die de kinderen van Israël uit Egypte meegebracht hadden, te
Sjechem, in dat stuk veld, die Jakob gekocht had van de kinderen van Chemor, de
vader van Sjechem, voor honderd geldstukken, want zij waren van de
kinderen van Jozef tot erfenis geworden. 33. Ook stierf Eleazar, de Dus Mozes
zoon van Aäron, en zij begroeven hem op de heuvel van Pinchas, zijn schreef niet
zoon, die hem gegeven was op het gebergte van Efraïm. de Torah?
108
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
109
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
110
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
J.H.V.H is met jou, jij dappere held. ... 14 Ga heen met jouw kracht, en jij zal Israël
uit de hand (macht) van de Midianieten verlossen, heb Ik jou niet gezonden?
Hideon is niet onder de indruk, want J.H.V.H lijkt Israël vergeten te zijn, en ook:
15. En hij zei tegen Hem: Och, mijn Heer, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn
geslacht is het armste in Menasjeh, en ik ben de kleinste in mijn vaders huis. 16. En
J.H.V.H zei tegen hem: Omdat Ik met jou zal zijn, daarom zal jij de Midianieten
verslaan, als een enkele man. 17. En hij zei tegen Hem: Indien ik nu genade
gevonden heb in Uw ogen, zo geef mij een teken, Dit is onder de andere volken
dat U het bent, Die met mij spreekt. een heilige boom waar zij de
19. En Hideon ging naar binnen en bereidde als baäl offeren, geen wonder
offer een geitenbokje, en matzes van een efa dat de engel van J.H.V.H
(maatbeker van 22 liter) meel, Het vlees legde hij in vroeg om het offer ergens
een korf, en het sap deed hij in een pot, en hij anders neer te leggen.
bracht het naar Hem, tot onder de terebint, en
zette het neer. 20. Maar de engel van God zei tegen hem: Neem het vlees en de
matzes, en leg ze op die rotssteen, en giet het vleesnat af, en hij deed alzo. 21. En
de engel van J.H.V.H stak het uiterste van de staf uit, die in Zijn hand was, en raakte
het vlees en de matzes aan, toen steeg er vuur op uit de rots, en verteerde het
vlees en de matzes. En de engel van J.H.V.H ging weg uit zijn ogen. 22. Toen zag
Hideon, dat het een engel van J.H.V.H was, en Hideon zei: Ahh, mijn Heer, J.H.V.H,
daarom, omdat ik een engel van J.H.V.H van gezicht tot gezicht gezien heb. 23. En
J.H.V.H zei tegen hem: Sjalom (= vrede) aan jou, vrees niet, je zal niet sterven. 24
Hideon maakte daar een gedenkaltaar. 25-26 Die nacht vroeg de engel hem het
offeraltaar voor de afgod Baäl van zijn vader afbreken en een andere te bouwen op
de top van deze versterkte plaats, en daar een jonge stier te offeren wat hij ook
deed: 27. Toen nam Hideon tien mannen uit zijn knechten, en deed, zoals J.H.V.H
tot hem gesproken had. Maar het was, omdat hij zijn vaders huis en de mannen
van die stad vreesde, om het te doen bij dag, dat hij het in de nacht deed. ...
30. Toen zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng je zoon naar buiten, zodat
hij zal sterven, omdat hij het altaar van Baäl heeft omgeworpen, en omdat hij de
haag, die daarbij was, omgehakt heeft. 31. Joas echter zei tegen allen, die bij hem
stonden: Zal je voor de Baäl strijden, zal je hem verlossen? Die voor hem zal
strijden, zal nog deze morgen gedood worden! Indien hij een god is, hij strijdt voor
zichzelf, omdat men zijn altaar heeft omgeworpen. 32. Daarom noemde hij hem op
die dag Jerubbaäl, en zei: Baäl streed tegen hem, omdat hij zijn altaar had
omgeworpen.
33. En alle Midianieten, en Amalekieten, en de kinderen van het oosten, waren
bijeengebracht, en zij trokken over, en legerden zich in het dal van Jizreël. 34. Toen
kwam de geest van J.H.V.H op Hideon, en hij blies met de sjofar, en de Avi-Ëzrieten
werden achter hem bijeengeroepen. 35. Ook zond hij boden in heel Menasjeh, en
die werden ook achter hem bijeengeroepen, ook zond hij boden in Asjer, en in
Zebulon, en in Nafthali, en zij kwamen hun tegemoet. 36. En Hideon zei tegen God:
Indien U Israël door mijn hand zal verlossen, zoals U gesproken heeft, 37. zie , ik zal
een wollen vlies op de vloer leggen, indien er alleen dauw op het vlies zal zijn, en
droogte op de hele aarde, dan zal ik weten, dat U Israël door mijn hand zal
111
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
verlossen, zoals U gesproken heeft. 38. En het was ook zo. ... 39. En Hideon zei
tegen God: Uw woede ontbrand niet tegen mij, dat ik nog slechts dit spreek; laat
mij toch alleen ditmaal met het vlies proberen, dat er toch droogte alleen op het
vlies is, en op de hele aarde is dauw. 40. En God deed zo in die nacht, want de
droogte was alleen op het vlies, en op de hele aarde was dauw.
§7:1. Toen stond Jerubbaäl (dit is Hideon) vroeg op, en al het volk, dat bij hem was,
en zij legerden zich bij de bron van Harod, zodat hij het kamp van de Midianieten
ten noorden had, achter de heuvel Moré, in de vlakte. 2. En J.H.V.H zei tegen
Hideon: Er is te veel van het volk, dat bij jou is. Als Ik dan de Midianieten in hun
hand zou geven, dan zou zich Israël tegen Mij kunnen beroemen en zeggen: Mijn
eigen hand heeft mij verlost. 3. Nu dan, roep nu in het bijzijn van het volk, en zeg:
Wie bang is en beeft, die keert terug, en haast zich naar het gebergte van Hilead!
Toen keerden uit het volk twee en twintig duizend terug, zodat er tien duizend
overbleven. 4. En J.H.V.H zei tegen Hideon: Nog is het volk te veel, laat hen afdalen
naar het water. ... 5. En hij liet het volk afdalen naar het water. Toen zei J.H.V.H
tegen Hideon: Ieder die met zijn tong het water zal oplikken, zoals een hond zou
likken, die zal je apart nemen van ieder die op zijn knieën zal bukken om te drinken.
6. Toen was het aantal van degenen, die met hun hand tot hun mond gelikt
hadden, driehonderd man. ...
7. En J.H.V.H zei tegen Hideon: Door deze driehonderd mannen, die gelikt hebben,
zal Ik jullie verlossen, en de Midianieten in jouw hand geven, daarom laat al het
overige volk weggaan, iedere man naar zijn plaats. ...
12. En de Midianieten, en Amalekieten, en al de kinderen van het oosten, lagen in
de vlakte, zoals sprinkhanen, in grote aantallen, en hun kamelen waren ontelbaar,
zoals het zand, dat aan de oever van de zee is, in grote aantallen.
13. Hideon kwam een man tegen, met een metgezel, die een droom vertelde: Zie,
ik heb een droom gedroomd, en zie, een gerstebroodkoek rolde in de legerplaats
van de Midianieten, en het kwam tegen de tent, en raakte haar, zodat zij viel, en
keerde haar om, onderste boven, zodat de tent plat lag. 14. En zijn metgezel zei: Dit
is niet anders, dan het zwaard van Hideon, de zoon van Joas, de Israëlitische man;
God heeft de Midianieten en hun hele leger in zijn hand gegeven.
Hideon wist dat hij zou gaan winnen met zijn mannen, ze vielen in de nacht aan:
20. Toen bliezen drie groepen met de sjofars, en braken lege kruiken stuk (voor het
lawaai), en zij hielden met de linkerhand de fakkels, en met hun rechterhand de
sjofars om te blazen, en zij riepen: Het zwaard van J.H.V.H, en van Hideon! 21. En
zij stonden, een ieder op zijn plaats, rondom hun legerkamp. Toen renden het hele
leger weg, en zij schreeuwden (van angst) en vluchtten. 22. Terwijl de driehonderd
met de sjofars bliezen, richtte J.H.V.H het zwaard van de één tegen de andere, in
het hele legerkamp, en het leger vluchtte naar Beth-Sjitah toe, naar Tseredatah, tot
aan de grens van Avel-Mecholah, boven Tabbat. 23. Toen werden de mannen van
Israël bijeengeroepen, uit Nafthali, uit Asjer, en uit heel Menasjeh, en zij joegen de
Midianieten achterna. ... 25. En zij vingen twee vorsten van de Midianieten, Oreb
en Zeëb, en doodden Oreb op de rotssteen Oreb, en Zeëb doodden zij in de
perskuip van Zeëb, en vervolgden de Midianieten, en zij brachten de hoofden van
Oreb en Zeëb naar Hideon. ...
112
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
113
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
114
Rechters / Sjoftiem (Hideon & Simson)
115
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
116
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
§3:1-18 De jonge Samuël was tijdens de dienst van J.H.V.H onder toezicht van Eli.
Nu was in die dagen het woord van J.H.V.H schaars, gezichten waren niet talrijk.
Eli was oud en kon niet meer zien. Op een avond hoorde ’s nachts Samuël vier maal
zijn naam geroepen worden en hij stond op en ging naar Eli, maar die had hem niet
geroepen. De derde keer begreep Eli, dat Samuël door God werd geroepen en
legde het uit. De vierde keer riep J.H.V.H: “Samuël , Samuël” , en hij zei: “Spreek
want Uw knecht hoort”. God vertelde dat hij de zonen van Eli zou rechten en iets
groots zou gaan doen. 19. Samuël nu groeide op en J.H.V.H was met hem. ... 20. En
heel Israël ... kwam tot de erkenning, dat aan Samuël door J.H.V.H het ambt van
profeet was toevertrouwd. In die tijd kwam er een zware strijd met de Filistijnen,
zodat de Israëlieten de ark van het verbond erbij haalden. Ze dachten daardoor te
winnen, maar de slachting was groot en ze verloren 30.000 man, inclusief beide
zonen van Eli, en bovendien werd de ark buitgemaakt. Eli was 98 jaar oud toen hem
dit werd meegedeeld.
§4:18 Toen ... viel Eli achterover van zijn stoel naast de poort, brak zijn nek en
stierf. ... En hij was 40 jaar rechter over Israël geweest.
§5 De Filistijnen hadden de ark in hun eigen tempel naast hun afgod Daĝon gezet
en die was de volgende dag op zijn gezicht voorover gevallen. Ze zetten hem weer
recht, echter de dag daarna lag het beeld weer voorover met het hoofd en beide
handen afgehouwen, bovendien kregen de burgers van Asdod builen, zodat ze de
ark naar Hat brachten, waar de burgers ook builen kregen, zodat ze de ark
doorstuurde naar Ekron, waar het nog erger was: velen stierven en de overigen
kregen ook builen. §6 Daardoor besloten ze de ark op een houten wagen,
getrokken door twee zogende koeien, te zetten en op de weg naar Beth-Semes te
laten lopen. De Levieten daar waren verrast zo de ark weer terug te krijgen. De
koeien werden geofferd op het vuur van de houten kar. Sindsdien werd het hele
huis van Israël getroffen door klachten, twintig jaar lang. Samuël riep het volk
samen en vroeg hen zich te bekeren. Toen kwamen opnieuw de Filistijnen, maar
die leden een nederlaag, waardoor Israël zijn verloren gebieden terugkreeg.
Bovendien kwam er vrede met de Amorieten. …
§7:15 Samuël nu was rechter over Israël, zolang hij leefde. ...
§8:1 Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen als rechters aan over
Israël. maar die zonen waren niet zoals Samuël en hijzelf was te oud, daarom
vroegen ze om een koning. J.H.V.H zei dat Samuël het volk moest waarschuwen,
maar uiteindelijk toch naar hen moest luisteren.
9 – 15 Saul
§9:1-14 Saul, zoon van Kis, was jong, zeer mooi, en hij was een hoofd langer dan
het volk. Hij, en een knecht, kwamen na dagenlang zoeken naar weggelopen ezels,
bij een stad, waarvan ze gehoord hadden dat er een man van God, een ziener, zou
komen, want vroeger werd er “ziener” voor “profeet” gezegd. 15 J.H.V.H had nu
één dag voor de komst van Saul aan Samuël geopenbaard: morgen om deze tijd zal
ik een man uit het land van Benjamin naar je sturen, hem zal je tot koning over
Israël zalven en hij zal mijn volk uit de macht van de Filistijnen verlossen. Samuël en
Saul kwamen elkaar tegen toen ze de helling naar de stad beklommen. Samuël
117
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
vertelde dat de ezelinnen terecht waren en dat Israël hem en zijn familie
toebehoorde. Hij nodigde Saul uit bij hem te eten en te overnachten. De volgende
dag ging Samuël mee naar buiten en deed hem
Saul is de tweede
uitgeleiden tot aan de grens van de stad.
messias / gezalfde in de
§10:1 Toen nam Samuël een oliekruik, en goot deze uit op
TeNaCh en het was de
zijn hoofd, en kuste hem, en zei: Is het niet zo, dat J.H.V.H
eerste keer dat iemand
jou tot een vorst over Zijn erfdeel gezalfd heeft? 2. Als je
tot koning werd
heden van mij heengaat, zal je twee mannen vinden bij
gezalfd.
het graf van Rachel, aan de grens van Benjamin, in Zelzah.
Zij zullen tegen jou zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die je bent gaan zoeken, en
zie, je vader heeft de zaak van de ezelinnen vergeten, en hij is bezorgd over jou, en
zegt: Wat kan ik voor mijn zoon doen? 3. Als je van daar verder gaat, en komt bij
Elon(Eik)-Thabor, dan zal je daar drie mannen vinden, die opgaan naar God, naar
Beth-El; één, die drie bokjes draagt, en één, die drie bollen brood draagt, en één,
die een fles wijn draagt. 4. En zij zullen vragen hoe het met je gaat, en zij zullen jou
twee broden geven, die zal je aannemen. 5. Daarna zal je aankomen op de heuvel
van God, waar het garnizoen van de Filistijnen is, en het zal zijn, als je daar in de
stad komt, dan zal je een groep profeten ontmoeten, die van de hoogte omlaag
komen, met vóór hun luiten, trommels, fluiten en harpen, en zij zullen profeteren.
6. En de geest van J.H.V.H zal vaardig worden over jou, en je zal met hen
profeteren, en je zal in een andere man veranderen. 7. En het zal zijn, als jou deze
tekenen zullen overkomen, dat je doet, wat je hand vinden zal, want God zal met je
zijn. 8. En je zal voor mijn gezicht vertrekken naar Hilĝal, en zie, ik zal naar jou
komen, om brandoffers te offeren, om te offeren offeranden van dankzegging.
Zeven dagen zal je daar blijven, totdat ik bij jou kom, en jou bekend maak, wat je
doen zal. 9. Het was nu, toen hij zijn schouder omkeerde, om van Samuël heen te
gaan, dat God het hart in hem, in een andere veranderde. En al die tekenen
gebeurde op die dag. 10. Toen zij daar bij de heuvel kwamen, zie, zo kwam hem
een groep profeten tegemoet, en de geest van J.H.V.H werd vaardig over hem, en
hij profeteerde in het midden van hen. 11. En het was, toen iedereen, die hem al
eerder kende, zag, dat hij profeteerde met de profeten, toen zei het volk, iedereen
tegen elkaar: Wat is dit, dat de zoon van Kis overkomen is? Is Saul ook onder de
profeten? ... (zie: I Sam. 19:24)
Daarna ging Saul naar zijn oom: 16. En Saul zei tegen zijn oom: Hij heeft ons zeker
meegedeeld, dat de ezelinnen gevonden zijn, maar de zaak van het koninkrijk,
waarvan Samuël gesproken had, vertelde hij hem niet.
Daarna liet Samuël het volk tezamen komen in Mitspah om de koning te verkiezen.
Als eerste werd de stam Benjamin uitgekozen, vervolgens het geslacht Matrei en
vervolgens Saul, maar Saul was er niet. 22. ... J.H.V.H zei toen: Zie, hij heeft zich
tussen de vaten verstopt. 23. Zij nu liepen daarheen, en namen hem mee, en hij
stelde zich in het midden van het volk, en hij was een kop groter dan heel het volk,
van zijn schouder af en opwaarts. 24. Toen zei Samuël tegen het hele volk: Zien
jullie, wie J.H.V.H uitgekozen heeft? Want zoals hij, is er niemand onder het hele
volk. Toen juichte het hele volk, en zij zeiden: Leve de koning! 25. Samuël nu sprak
118
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
tot het volk het recht van het koninkrijk, en schreef het in een boek, en legde het
vóór J.H.V.H. Toen liet Samuël het hele volk gaan, ieder naar zijn huis. ...
§11:1 Toen trok de Ammoniet Nachasj op, en belegerde Javesj in Hilead. En al de
mannen van Javesj zeiden tegen Nachasj: Maak een verbond met ons, dan zullen
wij jou dienen. 2. Maar de Ammoniet Nachasj zei tegen hen: Ik zal een verbond met
jullie maken, op voorwaarde dat ik jullie allen het rechteroog uitsteek, en dat ik
deze schande op heel Israël leg 3. Toen zeiden de oudsten van Javesj tegen hem:
Laat ons zeven dagen met rust, zodat wij boden zenden door heel Israël, is er dan
niemand die ons verlost, dan geven wij ons over.
Veel te vroeg wordt er hier al
4-11 Zo kwamen de boden bij Saul en die
over een gescheiden Israël en
verzamelde heel het volk, 300.00O Israëlieten en
Judah gesproken. Die deling
30.000 Judeeërs, en hij versloeg de Ammonieten
komt pas veel later (I Kon. 12).
en bevrijdde de stad Javesj. …
§12:1 Toen zei Samuël tegen heel Israël: Zie, ik heb naar jullie stem geluisterd in
alles, wat jullie mij gezegd hebben, en ik heb een koning over jullie aangesteld. 2.
En nu, zie, daar trekt de koning vóór jullie voorbij, en ik ben oud en grijs geworden.
§13 ... Echter: 5. en de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israël,
dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters, en volk in menigte als het zand, dat
aan strand is, en zij trokken op, en legerden zich in Michmas. ... 6. Toen de mannen
van Israël zagen, dat zij in nood waren, want het volk was benauwd, verborg het
volk zich in de spelonken, de spleten, de rotsen, de grotten, en in de putten. 7. En
enige Hebreeën gingen de Jordaan over, in het land van Had en Hilead. Toen Saul
nog zelf in Hilĝal was, volgde heel het volk hem bevend. 8. En hij wachtte zeven
dagen, tot de tijd, die Samuël bestemd had. Toen Samuël niet in Hilĝal kwam
opdagen, begon het volk van hem weg te lopen. 9. Toen zei Saul: Brengt mij een
brandoffer, ..., en hij offerde het brandoffer. 10. En het was, toen hij geëindigd had
het brandoffer te offeren, dat Samuël kwam, en Saul ging hem tegemoet, om hem
te zegenen. 11. Toen zei Samuël: Wat heb je gedaan? ... (Saul was zelf gaan
offeren) … 13 Je hebt dwaas gehandeld; je hebt het gebod van J.H.V.H , je God, niet
gehouden, dat Hij jou geboden heeft, want J.H.V.H zou je rijk over Israël bevestigd
hebben tot in eeuwigheid. 14. Maar nu zal jouw rijk niet blijven bestaan. ...
19. En er werd geen smid gevonden in het hele land van Israël, want de Filistijnen
hadden gezegd, dat de Hebreeën geen zwaarden of speren mochten maken. 20.
Daarom moest heel Israël naar de Filistijnen gaan, om zijn zeis, ploegschaar, bijl, of
sikkel te laten scherpen. 21. En de prijs was een pim (circa 2/3 sjekkel) om
ploegscharen, houwelen, drietandige vorken, en bijlen, te laten slijpen en voor het
stellen van een ossenprikkel. 22. En het was op de dag van de strijd, dat er geen
zwaard of speer gevonden werd in de hand van het hele volk, dat bij Saul en bij
Jonathan was, maar bij Saul en bij Jonathan, zijn zoon, werden zij gevonden. Op
een dag verliet Jonathan, met zijn wapendrager, een groep soldaten met zijn vader,
zonder iets te zeggen, en zij gingen naar een
wachtpost van de Filistijnen. Dit is de tweede keer dat
§14:6. Jonathan nu zei tot de jongen, die zijn “onbesnedenen (Filistijn)” als
scheldwoord wordt gebruikt.
wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de
wachtpost van die onbesnedenen gaan, misschien zal J.H.V.H voor ons handelen,
119
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
want J.H.V.H kan evengoed verlossen door zowel velen als door weinigen. …
Jonathan zorgde ervoor dat hij werd gezien en dichterbij werd geroepen. ... 13.
Toen klom Jonathan met zijn handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager
achter hem aan. En zij werden door Jonathan neergeveld, en zijn wapendrager
doodde ze achter hem. 14. Deze eerste slag nu, die Jonathan en zijn wapendrager
hen toebrachten, kostte hen omtrent twintig man. ... 20. En Saul, en al het volk, dat
bij hem was, werden bijeengeroepen, en zij kwamen op de plaats van de strijd, en
zie, het zwaard van de één was tegen de
Het is merkwaardig dat hier
andere, het was een grote chaos. 21. Er
onderscheid gemaakt wordt tussen
waren ook Hebreeën bij de Filistijnen, die
Hebreeën en Israëlieten, en dat nog wel
voorheen met hen in het leger opgetogen
in één zin. Bovendien, wat doen die
waren, en deze sloten zich aan bij de
Hebreeuwse huurlingen bij de vijand?
Israëlieten, die bij Saul en Jonathan
waren. 22. Toen alle mannen van Israël, die zich verstopt hadden in het gebergte
van Efraïm, hoorden, dat de Filistijnen gevlucht waren, sloten zij zich ook bij hen
aan in de strijd. 23. Zo verloste J.H.V.H op die dag Israël. …
47. Nadat Saul het koninkrijk over Israël verworven had, streed hij rondom tegen al
zijn vijanden, tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en tegen Edom, en
tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen, en overal, waar hij zich
wendde, zegevierde hij. 48. En hij handelde dapper, en hij sloeg de Amalekieten, en
hij redde Israël uit de hand van degene, die hem beroofde. ... 52. En er werd fel
gestreden tegen de Filistijnen al de dagen van Saul. Daarom verzamelde Saul alle
heldhaftige en dappere mannen, die hij zag, om zich heen. God had echter gezegd
dat alles wat ze buit maakten, ze moesten doden en vernietigen. Dat deed Saul
echter niet. …
§15:10. Toen kwam het woord van J.H.V.H tot Samuël, en zei: 11. Het berouwt Mij,
dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, omdat hij gestopt is Mij te volgen, en Mijn
woorden niet uitvoert. Dit ontroerde Samuël, en hij riep tot J.H.V.H de hele nacht.
Zo ging Samuël naar Saul om zijn fouten uit te leggen: 24. Saul zei tegen Samuël: ik
heb gezondigd. ... 25. Nu dan, vergeef mij toch mijn zonde, en keer met mij terug,
zodat ik J.H.V.H aanbid. 26. Maar Samuël zei tegen Saul: Ik zal met jou niet
terugkeren, omdat je het woord van J.H.V.H verworpen hebt, zo heeft J.H.V.H jou
verworpen, zodat je geen koning over Israël zal zijn. 27. Toen Samuël zich
omkeerde om weg te gaan, greep hij een slip van zijn mantel en zij scheurde. 28.
Toen zei Samuël tegen hem: J.H.V.H heeft heden het koninkrijk van Israël van jou
afgescheurd, en heeft het aan je naaste gegeven, die beter is dan jij. 29. En ook
liegt Hij, Die de Onveranderlijke van Israël is, niet, en het berouwt Hem niet, want
Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou (zie: Num. 23:19) ... 30. Hij (Saul) dan
zei: Ik heb gezondigd; bewijs mij toch nu eer voor de oudsten van mijn volk, en
voor Israël, en keer terug met mij, dat ik J.H.V.H, jouw God, aanbid. 31. Toen
keerde Samuël weg van Saul, en Saul aanbad J.H.V.H. ... Vers 29 en vers 35 zijn
35. En Samuël zag Saul niet meer tot de dag van zijn tegenstrijdig. God kan
dood, toch droeg Samuël leed om Saul, en het berouwde dus toch spijt hebben
J.H.V.H, dat Hij Saul tot koning over Israël had gemaakt. net als in Genesis 6:6.
120
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
121
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
van Saul? Kies een man uit onder jullie, die naar mij komt. 9. Indien hij met mij
vecht en mij kan verslaan, dan zullen wij jullie tot slaven zijn, maar als ik hem
overwin en hem versla, dan zullen jullie ons tot slaven zijn, en ons dienen. … 16. En
de Filistijn kwam, ‘s morgens vroeg en ‘s avonds. Zo kwam hij daar naar voren,
veertig dagen lang ... 25. En de mannen van Israël zeiden: Hebben jullie die man
gezien, die opgekomen is? Want hij is opgekomen, om met Israël spot te drijven, en
daarom zal de koning die man, die hem verslaat, met grote rijkdom verrijken, en hij
zal hem zijn dochter geven, en hij zal zijn vaders huis (familie) vrijstellen van
belasting in Israël. 26. Toen zei David tegen de mannen, die bij hem stonden: Wat
zal men met de man doen, die deze Filistijn verslaat, en de schande van Israël
afwendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van de
levende God zou beledigen? ... 33. En Saul zei tegen David: Jij kan niet naar die
Filistijn gaan, om met hem te vechten, want je bent als een jonge man, en hij is een
soldaat vanaf zijn jeugd. 34. Toen zei David tegen Saul: Uw knecht weidde de
schapen van zijn vader, en eens kwam er een leeuw of een beer, en die nam een
schaap van de kudde weg. 35. Toen ging ik hem achterna, versloeg hem, en redde
het schaap uit zijn muil. Keerde hij zich tegen mij, dan pakte ik hem bij zijn baard,
versloeg hem, en doodde hem. 36. Uw knecht heeft zowel de leeuw als de beer
verslagen, en deze onbesneden Filistijn zal zijn als één van hen, omdat hij de
slagorden van de levende God beledigd heeft ... 38. En Saul kleedde David met zijn
kleren, en zette een koperen helm op zijn hoofd, en kleedde hem met een harnas.
39. En David gordde zijn zwaard aan over zijn kleren, en wilde ermee lopen, want
dat had hij nog nooit geprobeerd. Toen zei David tegen Saul: Ik kan hierin niet
lopen, want ik heb het nog nooit geprobeerd, en David deed het uit. 40. En hij nam
zijn staf in zijn hand, en hij koos vijf gladde stenen uit de beek, en legde ze in de
herderstas, die hij had, te weten in de zak, en zijn slinger was in zijn hand. Zo
naderde hij tot de Filistijn. ... 43. En de Filistijn zei tegen David: Ben ik een hond, dat
je met stokken naar mij komt? En de Filistijn vloekte David bij zijn goden. 44.
Daarna zei de Filistijn tegen David: Kom maar naar mij, dan zal ik je vlees aan de
vogels in de hemel geven, en aan de dieren van het veld. 45. Toen zei David tegen
de Filistijn: Je komt naar mij met een zwaard, speer, en schild, maar ik kom naar jou
in de naam van J.H.V.H van de wezens, de God van de slagorden van Israël, Die jij
beledigd hebt. … 46 En de hele aarde zal weten, dat Israël een God heeft. ... 48.
Toen de Filistijn zich klaar maakte, vertrok, en David tegemoet ging, haastte David
zich, en liep naar de slagorde toe, de Filistijn tegemoet. 49. En David stak zijn hand
in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde, en trof de Filistijn in zijn
voorhoofd, zodat de steen verzonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn gezicht ter
aarde. 50. Zo overwon David de Filistijn, met een slinger en met een steen. Hij
versloeg de Filistijn, en doodde hem, maar David had geen zwaard in de hand. 51.
Daarom rende David, stond op de Filistijn, nam zijn zwaard, trok het uit zijn schede,
doodde hem, en hakte zijn hoofd ermee af. Toen de
In II Sam. 21:21 en I Kron.
Filistijnen zagen, dat hun held dood was, vluchtten zij
20:7 is het niet David maar
... 58. En Saul zei tegen hem: Wiens zoon ben jij
Jonathan, zijn neefje, die
jongeman? En David zei: Ik ben een zoon van uw
Goliat verslaat.
knecht Isai, de Bethlehemiet.
122
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
zond Saul boden heen, om David te halen. Deze zagen een groep profeten, die
profeteerden, en Samuël stond en leidde hen. En de geest van God kwam over de
boden van Saul, en die profeteerden ook. 21. Toen men het Saul vertelde, zond hij
andere boden, en die profeteerden ook. Toen zond Saul opnieuw boden, een derde
groep, en die profeteerden ook. 22. Daarna ging hij ook zelf maar naar Rama ... 23.
en dezelfde geest van God viel ook op hem, en terwijl hij nog onderweg was,
profeteerde hij, totdat hij in Najoth bij Rama kwam. 24. En hij trok ook zijn kleren
uit, en hij profeteerde op deze wijze vóór Samuël, en hij lag bloot op de grond de
hele dag, en de hele nacht. Daarom zegt men: Is Saul ook onder de profeten? (I
Sam. 10:11). §20:1-15 David at iedere volle maan bij zijn schoonvader, maar
hij was bang door hem vermoord te worden en vroeg Jonathan om hem op de
hoogte te houden over de plannen van zijn vader. 16. Daarom maakte Jonathan
een verbond met het huis van David, dat zei: Laat J.H.V.H het eisen van de hand
van Davids vijanden! 17. En Jonathan liet David opnieuw zweren, omdat hij hem
liefhad, want hij had hem lief met de liefde van zijn ziel. … 27-34 Toen Jonathan het
voor David opnam, werd Saul boos en gooide een speer naar hem, toen wist
Jonathan dat David niet veilig was 35-39 en seinde hem om te vluchten, door met
een pijl over een kleine jongen te schieten. §21:6 David vroeg de priester
Achimelech om brood, maar omdat er geen gewoon brood meer was, kreeg David
het heilige brood mee. Hij kreeg ook het zwaard van Goliath mee. §22:20 Iemand
verraadde dit aan Saul en die liet Achimelech met al zijn priesters vermoorden,
alleen zijn zoon Abatjar ontkwam.
§23: … 17 Jonathan bezocht David en ze sloten nog een verbond dat David koning
zou worden. Ondertussen achtervolgde Saul David, om hem te vermoorden.
§24:5 Eens toen ze zich in een spelonk verstopte en Saul zo dichtbij kwam, sneed
David zelfs ongemerkt een slip van Sauls mantel af. Toen Saul de spelonk weer uit
was riep hij hem na: 12. Zie eens mijn vader, zie toch de slip van uw mantel in mijn
hand! Want uit het feit dat ik de slip van uw mantel heb afgesneden zonder u te
doden, kunt u duidelijk opmaken dat ik geen kwaad ... in de zin heb. Daarop huilde
Saul en zei: 18: je bent rechtvaardiger dan ik ... ik weet zeker dat je koning zal
worden ...
§25:1 Samuël stierf. Toen kwam geheel Israël bijeen, bedreef rouw over hem en
begroef hem in zijn huis in Rama. Ondertussen had Saul zijn dochter Michal, de
vrouw van David, aan een ander gegeven. 42-43 David nam toen ook Aviĝaïl en
Ahinoam tot zijn vrouwen.
§26: … 21 Tijdens een andere achtervolging van Saul, in een nacht, nam David de
kruik en speer van Saul mee om dat de volgende dag van een heuveltop te tonen,
waarop Saul beloofde om David, zijn zoon, geen kwaad meer te doen. In een ander
nacht ging Saul naar een waarzegster en liet Samuël uit de dood opkomen. Samuël
zei tegen Saul: morgen zal je met je zoon bij mij zijn. Daarna kwam er een zware
strijd met de Filistijnen. Zij doodden Jonathan en andere zonen van Saul. …
§31:4 Omdat de strijd zeer zwaar was doorstaken Saul
Ook hier wordt
en zijn wapendrager zichzelf om niet in de handen
“onbesnedenen Filistijn”
van de onbesneden Filistijnen te vallen
als scheldwoord gebruikt.
I Sam. 31:1-13 staat ook letterlijk in I Kron. 10:1-12 !
124
I Samuël / Sjmuel I (Saul)
Koning David
David ( = "lieveling") leefde van circa -1040 tot -970, en Dit is net na de tijd
was volgens de TeNaCh de tweede koning van het dat de hebreeuwse
Verenigd Koninkrijk Israël, stamvader van het Judese schrijfkunst ontstond.
koningshuis, het huis van David, dat ruim vier eeuwen in Jeruzalem aan de macht
zou blijven. Hij regeerde veertig jaar van -1010 tot -970, waarvan 7 jaar over Judah
vanuit Hebron en 33 jaar over het Verenigde Koninkrijk Israël vanuit Jeruzalem.
Volgens het boek Ruth is David het achterkleinkind van Boaz en Ruth. Hij wordt
beschreven als een rechtvaardige koning (ondanks overspel en machtsmisbruik),
een gewaardeerd krijger, muzikant en dichter, aan wie veel psalmen zijn
opgedragen, en soms ook door hem zijn geschreven. David werd drie keer gezalfd:
1. Door Samuël (I Sam. 16:13). 2. Tot koning over Judah (II Sam. 2:4) na de dood van
Saul en Jonathan, terwijl Isj-Boset tot koning werd gemaakt over de rest van Israël
en 2 jaar regeerde, en 3. Tot koning over Israël. De opvolger van David is één van
zijn 21 zonen van minstens 8 vrouwen; Salomo.
Het enige zekere bewijs buiten de Bijbel van het bestaan
van David is de Tel Dan Stele, in 1993 gevonden in Boven
Galilea, aan de voet van het Holangebergte. De schrijver
van de stele, uit circa -800, is waarschijnlijk Chazaël,
koning van het aangrenzende Aram-Damascus. De zuil
bevestigt dat, tijdens een oorlog tussen Israël en Syrië,
de god Hadad de schrijver tot koning heeft gemaakt, en
koning Joram van Israël heeft vermoord en ook zijn
bondgenoot koning Achaziah van het “huis van David" ( = bjt dvd).
Er zijn vermoedens dat de Mesja Stele, van de Moabitische
koning Mesja, uit -850, ook koning David vermeld. Zeker is
dat de Godsnaam J.H.V.H voorkomt en daarmee is dat de
oudste vermelding van de godsnaam. Verschillende namen
en plaatsen genoemd op de Mesja Stele komen overeen
met die in de TeNaCh: Mesja zelf wordt bijvoorbeeld
vermeld als de koning van Moab in II Kon. 3:4: “Mesja, de
koning van Moab, was nu een schapenfokker en hij moest
aan de koning van Israël 100.000 lammeren en de wol van
100.000 rammen geven”. De god Chemosj wordt vaak de
nationale god van Moab genoemd (I Kon. 11:33, Num.
21:29). Het bewind van Omri (I Kon. 16) en vele plaatsen en
gebieden (Nebo, Had) worden ook genoemd. En ook de opstand van Mesja tegen
Israël (II Kon. 3). Ook is er een vermoeden dat Davids naam voorkomt op een reliëf
van Farao Sjosjenq (of Sjisjak in 1 Kon. 14:25-27). Door beschadigingen is het niet
zeker, maar wellicht staat er ook iets over de "Hoogte van David" (zuid-Judah en de
Neĝev). Zo zijn er voor het eerst overeenkomsten tussen de TeNaCh en vondsten.
125
II Samuël / Sjmuel II (David)
126
II Samuël / Sjmuel II (David)
de burcht Sion. ... 9 En David woonde in de burcht en noemde die: Stad van David.
Hij bouwde versterkingen rondom, van de Millo af binnenwaarts ... 11 En Chiram,
de koning van Tyrus, zond boden naar David, en cederhout, timmerlieden, en
metselaars, en zij bouwden voor David een huis. 12. En David merkte, dat J.H.V.H
hem als koning over Israël bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had,
vanwege Zijn volk Israël. 13. En David nam meer bijvrouwen, en vrouwen van
Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was, en David kreeg meer zonen en
dochters. 14. En dit zijn de namen van degenen, die hem in Jeruzalem geboren zijn:
Sjammua, Sjobab, Natan, en Sjlomoh (= Salomo). 15. En Jibchar, Elisjua, Nefeg,
Jafia, 16. Elisjama, Eljada, en Elifelet.
§6:1-2 David wilde de ark van God naar Jeruzalem halen en deed dat met een kar,
terwijl de ark van God gedragen behoorde te worden. 3. En zij vervoerden de ark
van God op een nieuwe wagen, en haalden deze uit het huis van Avinadab, dat op
een heuvel is, en Uza en Ahio, zonen van Avinadab, leidden de nieuwe wagen. ... 5.
En David en het hele huis van Israël speelden vóór J.H.V.H, met allerlei
instrumenten van cypressenhout, zoals met harpen, citers, trommels, rinkelbellen,
en met cimbalen. 6. Maar toen zij bij Nachons dorsvloer aankwamen, strekte Uza
zijn hand uit naar de ark van God, en pakte deze, want de runderen struikelden. 7.
Toen ontstak de woede van J.H.V.H tegen Uza, en God sloeg hem daar, om deze
onbedachtzaamheid, en hij stierf daar bij de ark van God. David was nu bang en
bracht de ark voor de zekerheid 11. ... in het huis van Oved-Edom, de Gethiet. 12.
En de ark van J.H.V.H bleef in het huis van Oved-Edom, de Gethiet, drie maanden.
en J.H.V.H zegende Oved-edom en zijn hele huis. Toen haalde David alsnog de ark.
14. En David huppelde met alle macht vóór J.H.V.H, en David was omgord met
slechts een linnen lijfrok. 15. Alzo brachten David en het hele huis van Israël de ark
van J.H.V.H op, met gejuich en met geluid van sjofars. 16. En het was toen de ark
van J.H.V.H in de stad van David aankwam, dat Michal, Sauls dochter, uit het
venster keek. Toen zij nu koning David zag, springende en huppelende vóór J.H.V.H,
minachtte zij hem in haar hart. 17. En toen zij de ark van J.H.V.H binnenbrachten,
stelden zij die op zijn plaats, in het midden van de tent, die David daarvoor opgezet
had, en David offerde brandoffers vóór J.H.V.H, en vredeoffers. 18 Daarna zegende
hij het volk in de naam van J.H.V.H van de wezens. 19. En hij deelde uit aan het hele
volk, aan allen vanuit Israël, vanuit de mannen, en ook de vrouwen, per persoon
1 2
één chalah brood (zie: pg. 69), één stuk beleg , en één ⅟₆-hin wijn (= 0,6 l). Toen
ging heel het volk heen, een ieder naar zijn huis. 20. En toen David terugkwam, om
zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls dochter, naar buiten, David tegemoet, en
zei: Hoe is heden de koning van Israël verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van
de slavinnen van zijn dienaren heeft ontbloot, zoals een dwaas die zich
schaamteloos ontbloot? 21. Maar David zei tegen Michal: Vóór J.H.V.H, Die mij
uitgekozen heeft in plaats van jouw vader en zijn hele huis, om mij aan te stellen
tot een vorst over het volk van J.H.V.H, over Israël, daarom zal ik muziek spelen
vóór J.H.V.H. 22. Ook zal ik mij nog geringer gedragen dan dit, en zal nederig zijn in
mijn ogen, en bij de slavinnen, waarvan jij gesproken hebt, bij hen zal ik geëerd
worden. 23. Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot de dag van haar dood.
(letterlijk: 1. = afmaking, 2. = ⅟₆-deel, zie: I Kron:16:3 en Jer. 4:11.)
127
II Samuël / Sjmuel II (David)
128
II Samuël / Sjmuel II (David)
geworden, terwijl hij weg was. Uria echter weigerde naar zijn vrouw te gaan. 11. En
Uria zei tegen David: De ark, Israël en Judah blijven in de tenten, en mijn heer Joab
en de knechten van mijn heer zijn in het open veld gelegerd, en zou ik dan in mijn
huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn vrouw te liggen? Zo waarachtig als
u leeft en uw ziel leeft, en als ik deze zaak doen zal! Daarop stuurde David Uria
terug naar het front en gaf Uria een brief mee voor Joab. 15. En hij schreef in die
brief: Stel Uria vooraan in het heetst van de strijd, en trek je achter hem terug,
zodat hij verslagen wordt en sterft. 16. En het was toen Joab de stad bestudeerd
had, dat hij Uria opstelde op de plaats, waarvan hij wist, dat daar strijdbare
mannen waren. 17. En de mannen van de stad deden een uitval en streden met
Joab, er vielen enigen van het volk, van Davids knechten, en Uria, de Chitiet, stierf
ook. ... 26. En toen Uria’s vrouw hoorde, dat haar man Uria dood was, rouwde zij
over haar man. 27. En toen de rouw voorbij was, zond David iemand heen, en nam
haar in zijn huis; en zij werd hem tot vrouw, en baarde hem een zoon. Maar deze
zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen van J.H.V.H.
§12:1-12 De profeet Natan zei: Hierdoor zal het zwaard
van jouw huis nimmer wijken. 13. En David zei tegen Terwijl het onschuldige
Natan: Ik heb gezondigd tegen J.H.V.H. En Natan zei kind door God gedood
tegen David: J.H.V.H heeft ook je zonde weggedaan, je wordt, komt David
zal niet sterven. 14. Maar, omdat je door deze zaak de gemakkelijk weg met zijn
vijanden van J.H.V.H alle gelegenheid geeft om Hem te overspel of zelfs
lasteren, zal ook de zoon, die je geboren is, de dood verkrachting en moord.
sterven. 15. Toen ging Natan naar zijn huis. En J.H.V.H sloeg het kind, dat de vrouw
van Uria David gebaard had, zodat het erg ziek werd. 16. En David zocht God om
die jongen, en David vastte een vasten, en toen hij ging slapen, lag hij de hele nacht
op de grond. 17. Toen kwamen de oudsten van zijn huis bij hem, om hem van de
grond te laten opstaan, maar hij wilde niet, en at geen brood met hen. 18. En ... op
de zevende dag, stierf het kind, en Davids knechten durfden hem niet te zeggen,
dat het kind dood was, want zij zeiden: Zie, toen het kind nog levend was, spraken
wij tot hem, maar hij luisterde niet naar onze stem, hoe zullen wij dan tot hem
zeggen: Het kind is dood? Want het kan iets kwaads veroorzaken. 19. Maar David
zag, dat zijn knechten mompelden, zo merkte David, dat het kind dood was. Dit zei
David tegen zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood. 20. Toen
stond David op van de grond, waste en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en
ging in het huis van J.H.V.H, en bad, daarna ging hij naar het huis van J.H.V.H, bad,
ging naar huis, vroeg om brood, en zij zetten hem brood voor, en hij at. 24. Daarna
troostte David zijn vrouw Bat-Sjéva, en ging tot haar in, en lag bij haar, en zij baarde
een zoon, die zij Salomo noemde, en J.H.V.H had hem lief. ... 26. Joab voerde
oorlog tegen Rabbah van de kinderen van Ammon, en hij nam de koninklijke stad in
... 30. En hij nam de kroon af van het hoofd van hun koning, welk gewicht was een
talent (34 kg) goud, met edelstenen, en deze werd op Davids hoofd gezet, ook nam
hij een zeer grote buit van de stad mee. 31. En het volk, dat daarin was, voerde hij
weg, en liet hen werken met zagen, ijzeren dorswagens, ijzeren bijlen, en liet hen
bij de baksteenoven werken, dit deed hij met alle steden van de kinderen van
Ammon. Daarna keerde David, en al het volk, terug naar Jeruzalem.
129
II Samuël / Sjmuel II (David)
13 – 18 Absalom
§13 Amnon, één van de zonen van David, verkrachtte op een dag zijn zus Tamar.
Absalom, een andere zoon van David, wist daar vanaf, en hij liet zijn broer door zijn
jonge mannen vermoorden. 38. Daarna vluchtte hij voor drie jaar naar Hesjur,
vanwege de reactie van zijn vader.
§14 Joab pleitte voor Abner en David vroeg hem om Absalom te halen. 23. Dus
maakte zich Joab klaar, en trok naar Hesjur, en hij bracht Absalom naar Jeruzalem.
24. En de koning zei: Hij moet naar zijn eigen huis gaan, en zal mijn gezicht niet
zien. Dus keerde Absalom naar zijn huis, en zag gedurende twee jaar niet de
koning. Daarna regelde Joab een ontmoeting en kuste David zijn zoon Absalom.
§15 Later trok Absalom met 200 man naar Hebron, schonk aandacht aan de
bevolking, bouwde een groep van aanhangers op, en kreeg aanzien. Daarop
vluchtte David 16. En de koning vertrok te voet met zijn hele huishouding, maar de
koning liet tien bijvrouwen achter, om het huis (paleis) te bewaren (verzorgen).
§16 Absalom zag zijn kans schoon en ging met zijn aanhang naar Jeruzalem. 20.
Toen zei Absalom tegen Achitofel: Geven jullie toch advies, wat zullen wij doen? 21.
En Achitofel zei tegen Absalom: Ga in bij de bijvrouwen van je vader, die hij gelaten
heeft om het huis te bewaren, dan zal heel Israël horen, dat jij je bij je vader in een
kwade reuk gebracht hebt, en zullen allen, die met jou zijn, moed vatten. 22. Zo
spanden zij voor Absalom een tent op het dak, en Absalom ging in bij de
bijvrouwen van zijn vader, voor de ogen van heel Israël. 23. En in die dagen was
Achitofels advies, die hij adviseerde, alsof men naar Gods woord gevraagd had; zo
was elk advies van Achitofel, zowel bij David als bij Absalom.
§17 Achitofel wilde met een leger David verslaan, maar Absalom deed dit toch niet
op aanraden van Husai. Achitofel voelde zich toen vernederd en hing zich thuis op.
§18 De veldslag tussen Israël (het leger van Absalom) en Judah (het leger van
David) kwam er toch. 9. En Absalom werd gezien door de knechten van David, en
Absalom reed op een muildier, en toen het muildier onder de dichte takken van
een grote terebint liep, kwam zijn hoofd vast te zitten in de terebint, zodat hij bleef
hangen tussen de hemel en de aarde, en het muildier, dat onder hem was, liep
door. 10. Toen een man dat zag, informeerde hij Joab, en zei: Zie, ik heb Absalom
zien hangen aan een terebint. … 14 Joab zei toen: “Ik zal hier niet bij jou blijven
rondhangen” en hij nam drie werpsperen, en stak ze in Absaloms hart, omdat hij
nog in leven was in het midden van de terebint. 15. En tien jonge mannen,
wapendragers van Joab, omcirkelden hem, zij sloegen Absalom, en doodden hem.
16. Toen blies Joab met de sjofar, en heel het volk keerde om van Israël achterna te
jagen, want Joab trok het volk terug. 17. En zij namen Absalom, wierpen hem in
een grote kuil in het bos, en legde op hem een grote steenhoop. En heel Israël
vluchtte, iedereen naar zijn tent. David werd over de dood van Absalom
geïnformeerd, weende over zijn dood en ging terug naar Jeruzalem.
§21 In een strijd in Hat wordt Goliat gedood door Jonathan, het neefje van David.
§22-24 David maakte nog een danklied dat ook in baksteen-formaat is geschreven.
Als laatste hield David nog een volkstelling: 800.000 krijgslieden in Israël en
500.000 krijgslieden in Judah (onmogelijke veel!). God strafte niet David voor deze
telling, maar het volk; er stierven vervolgens 70.000 man door een plaag.
130
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
131
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
hem uit liepen. 6. En zijn vader had hem in al zijn dagen nooit verweten, door te
zeggen: Waarom doe jij zo? En ook was hij heel mooi van uiterlijk, en Haggith had
hem gebaard na Absalom. Adonïah nodigde iedereen uit; Joab, de priester
Abjathar, maar niet de priester Zadok, de profeet Natan, zijn vader David of zijn
broer Salomo. Daarop ging Natan naar Bat-Sjéva en zij informeerde koning David:
15. En Bat-Sjéva ging naar de koning in de binnenkamer, maar de koning was zeer
oud, en Avisjaĝ, de Sunamietische, diende de koning. 16. En Bat-Sjéva boog het
hoofd en boog zich neer vóór de koning; en de koning zei: Wat wil jij 17. En zij zei
tegen hem: Mijn heer, u heeft uw dienstmeisje, bij J.H.V.H, uw God, gezworen:
Zeker, Salomo, jouw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten!
(Bat-Sjéva lijkt te liegen, dit heeft koning David nooit gezworen, maar ze probeert
haar zoon koning te laten worden. Zelfs de profeet Natan weet hier niets van!)
18. En zie, Adonïah is nu koning, en mijn heer de koning, u weet het niet. 19. En hij
heeft ossen, gemest vee, en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de
koning uitgenodigd, en Abjathar, de priester, en Joab, de legeroverste, maar niet
uw knecht Salomo. 20. Maar u, mijn heer de koning, de ogen van heel Israël zijn op
u gericht, zodat u hun te kennen zou geven, wie na u op de troon van mijn heer de
koning zal zitten. 21. Anders zal het zijn dat als mijn heer de koning met zijn
voorvaderen ontslapen zal zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als opstandelingen
zullen zijn (Bat-Sjéva en haar zoon zijn dus in levensgevaar). 22. En zij sprak nog
met de koning, toen de profeet Natan binnenkwam ... 24. En Natan zei: Mijn heer
de koning, heb jij gezegd: Adonïah zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon
zitten? ... 27. Is deze zaak van mijn heer de koning gebeurd? En heb je jouw knecht
niet bekend gemaakt, wie na jou op de troon van mijn heer de koning zal zitten?
28.En de koning David antwoordde en zei: Roep mij Bat-Sjéva; en zij kwam binnen
en bleef vóór de koning staan. 29. Toen zwoer de koning, en zei: Zo waarachtig als
J.H.V.H leeft, Die mijn ziel uit alle nood verlost heeft. 30. Zeker, zoals ik jou
gezworen heb bij J.H.V.H, de God van Israël, door te zeggen: Zeker zal jouw zoon
Salomo na mij koning zijn, en zal in mijn plaats op mijn troon zitten, zeker, zo zal ik
vandaag doen. 31. Toen boog Bat-Sjéva met het gezicht ter aarde, en knielde voor
de koning, en zei: Mijn heer de koning David leeft in eeuwigheid! 32. En koning
David zei: Roep mij Zadok, de priester, en Natan, de profeet, en Benaja(hu), de
zoon van Jehojada, en zij kwamen vóór de koning. 33. En de koning zei tegen hen:
Neem de dienaren van jullie heer met jullie mee, en laat mijn zoon Salomo rijden
op mijn eigen muilezelin, en breng hem naar Hichon. 34. En laat Zadok, de priester,
met Natan, de profeet, hem daar tot koning over Israël zalven. Daarna zal je met de
sjofar blazen, en zeggen: Leve Koning Salomo! ... 38. Toen vertrok Zadok, de
priester, met Natan, de profeet, en Benaja, de zoon van Jehojada, en de Krethi en
de Plethi, en zij lieten Salomo rijden op de muilezelin van de koning David, en
brachten hem naar Hichon. 39. En Zadok, de priester, nam de oliehoorn uit de tent,
en zalfde Salomo, en zij bliezen met de sjofar, en heel het volk zei: Leve koning
Salomo! 40. En heel het volk kwam achter hem aan een speelde op
Zie Lev. 23:24
fluiten en waren zo blij dat de aarde van hun geluid spleet.
41-48 Jonathan informeerde Adonïah en zijn aanhangers hierover. 49. Toen
schrokken al de genodigden, die bij Adonïah waren, en stonden op, en gingen ieder
132
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
zijn eigen weg. 50. Maar Adonïah vreesde voor Salomo, en hij stond op, en vertrok,
en pakte de hoorns van het altaar vast. Koning Salomo beval dat hem niets zou
gebeuren als hij niets verkeerds zou doen. Ze haalden Adonïah. 53. ... en hij kwam,
en boog zich neer voor koning Salomo. En Salomo zei hem: Ga naar je huis.
2 Dood van David, Adonïah, Joab en Sjimeï
1-9 David gaf nog de laatste opdrachten mee aan In de Torah en dus ook in het
Salomo o.a. om Joab en Sjimeï te straffen. jodendom is er geen hemel en
10. Toen ging David te ruste bij zijn voorvaderen en geen hel. Niets is er bekend
werd begraven in de stad van David. … over iets na de dood, behalve
Adonïah heeft het koningschap verloren en dat iemand gaat rusten als hij
daarmee ook het mooie dienstmeisje voor de / zij begraven wordt bij zijn of
koning: de Sunamitische vrouw Avisjaĝ. haar voorvaderen.
21-23 Hij vroeg echter Bat-Sjéva om naar de koning te gaan en te vragen of hij
Avisjaĝ kon krijgen als vrouw. Omdat Adonïah hiermee probeerde een recht van de
troon te verkrijgen, werd Salomo zeer kwaad en zei: 24. ... Adonïah zal vandaag ter
dood gebracht worden. 25. En koning Salomo liet hem door Benaja, de zoon van
Jehojada neerstoten, zodat hij stierf. 34. Benaja kreeg ook de opdracht om Joab
neer te stoten en werd legeroverste in de plaats van Joab. 27. Abjathar verloor zijn
priesterschap en werd verbannen. 35. Tsadok (Zadok) werd de nieuwe priester. 36.
Vervolgens ontbood de koning Sjimeï (zoon van Gera, die David had vervloekt, zie
vers 8-9), en zei tegen hem: Bouw een huis voor jezelf in Jeruzalem. Hij mocht niet
daar niet vandaan gaan en zeker niet de beek Kidron oversteken, dan zou hij
sterven. 46. Toen hij dat toch deed toen hij op zoek was naar weggelopen slaven,
werd hij in opdracht van koning Salomo door Benaja neergestoten.
3 – 4 Gods eerste verschijning aan Salomo & Zijn bede om wijsheid
§3:1. En Salomo werd bevriend met Farao, de koning van Egypte, en nam de
dochter van Farao, en bracht haar in de burcht Stad van David totdat hij klaar was
met het bouwen van zijn huis, het huis (de tempel) van J.H.V.H, en de muur van
Jeruzalem rondom. 2. Alleen offerde het volk nog op de hoogten, want er was geen
huis voor de naam van J.H.V.H gebouwd, tot dan toe. 3. En Salomo had J.H.V.H lief,
wandelde in de inzettingen van zijn vader David, alleen offerde hij en rookte op de
hoogten. 4. En de koning ging naar Hiveon, om daar te offeren, omdat die hoogte
groot was. Duizend brandoffers offerde Salomo op dat altaar. 5. In Hiveon
verscheen J.H.V.H aan Salomo ‘s nachts in een droom, en God zei: Vraag, en dat zal
Ik jou geven. 6. En Salomo zei: U heeft aan Uw knecht David, mijn vader, grote
genade getoond, zoals hij vóór U gewandeld heeft, in waarheid, en in
gerechtigheid, en in oprechtheid van het hart met U, en U heeft zich zeer
vriendelijk gehouden, omdat U hem een zoon gegeven heeft die, tot op deze dag,
op zijn troon zit. … 9. Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te
rechten, verstandig in het onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie anders
zou Uw zware (moeilijke) volk kunnen rechten? 10. Deze zaak nu was goed in de
ogen van J.H.V.H, dat Salomo deze zaak had begeerd. 11. En God zei tegen hem:
Daarom dat je deze zaak begeerd hebt, en niet voor jezelf begeerd hebt, vele dagen
oud te worden, ook geen rijkdom, ook niet de ziel (de dood) van je vijanden, maar
133
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
dat je begeerd hebt, verstand voor jou, om rechtszaken aan te horen. 12. Zie, Ik
heb gedaan naar jouw woorden, zie, Ik heb je een wijs en verstandig hart gegeven,
dat in die mate niet voor jou geweest is, en na jou niet zal opstaan. 13. En zelfs ook
wat je niet gevraagd hebt, heb Ik jou gegeven, zowel rijkdom als eer, in die mate
dat niemand onder de koningen hieraan kan tippen, in al jouw dagen. 14. En als je
in Mijn wegen (leer) zal wandelen, Mijn inzettingen (voorschriften) en Mijn
geboden onderhoudt, zoals jouw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik ook jouw
levensdagen verlengen. 15. En Salomo werd wakker, en zie, het was een droom. En
hij kwam in Jeruzalem, en stond voor de ark van het verbond van J.H.V.H, en
offerde brandoffers, en bereidde vredeoffers, en maakte een maaltijd voor al zijn
knechten. 16. Toen kwamen er twee vrouwen, die hoeren waren, bij de koning, en
zij stonden vóór hem. 17. En de ene vrouw zei: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw
wonen in één huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. 18. En het was op de
derde dag na mijn baren dat deze vrouw ook gebaard heeft, en wij waren tezamen,
geen vreemde was met ons in dat huis, behalve ons tweeën in het huis. 19. En de
zoon van deze vrouw is ‘s nachts gestorven, omdat zij op hem gelegen had. 20. En
zij stond om middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, toen uw dienstmeisje
sliep, en legde hem in haar schoot, en haar dode zoon legde zij in mijn schoot. 21.
En ik stond in de morgen op, om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood, maar ik
lette in de morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, die ik gebaard had. 22.
Toen zei de andere vrouw: Nee, maar die levende is mijn zoon, en de dode is jouw
zoon. De andere zei daarentegen: Nee hoor, de dode is jouw zoon, en de levende is
mijn zoon! Zo spraken zij vóór de koning. 23. Toen zei de koning: Deze zegt: Dit is
mijn zoon, die leeft, maar jouw zoon is het, die dood is, en die ander zegt: Nee
hoor, de dode is jouw zoon, en de levende mijn zoon. 24. Verder zei de koning:
Haal mij een zwaard, en zij brachten een zwaard vóór de koning. 25. En de koning
zei: Doorsnijd dat levende kind in tweeën, en geef de ene een helft, en de andere
een helft. 26. Maar de vrouw, van wie de levende zoon was, sprak tot de koning,
want haar ingewand (moederlijk gevoel) ontstak over haar zoon, en zei: Mijn heer,
geef haar dat levende kind, en dood het in geen geval. De andere daarentegen zei:
Het zal noch het jouwe noch het mijne zijn; doorsnijd het. 27. Toen antwoordde de
koning, en zei: Geef aan die eerste het levende kind, en dood het in geen geval; zij
is zijn moeder. 28. En heel Israël hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld
had, en vreesde voor de koning, want zij zagen, dat de wijsheid van God in hem
was, om recht te doen.
§4:21. En Salomo was heerser over al de koninkrijken, van de rivier de Eufraat tot
het land van de Filistijnen, Gaza, en tot aan de grens van Egypte. … 29. En God gaf
Salomo wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip met het hart, zoals het
zand, dat aan de oever (het strand) van de zee is. 30. En de wijsheid van Salomo
was groter dan de wijsheid van alle mensen van het oosten, en dan alle wijsheid
van de Egyptenaren. 31. Ja, hij was zelfs wijzer dan alle mensen, ... en zijn naam
(roem) was onder alle heidenen rondom. 32. En hij sprak drie duizend spreuken,
ook had hij duizend en vijf liederen. ... 34. En van alle volken kwamen er mensen,
om de wijsheid van Salomo te horen, van alle koningen van de aarde, die van zijn
wijsheid gehoord hadden.
134
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
5 – 6 Salomo’s tempelbouw
§5:1 En Chiram, de koning van de havenstad Tyrus, stuurde zijn knechten naar
Salomo, want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in plaats
van zijn vader, want Chiram had altijd David liefgehad. 2 Daarna stuurde Salomo
een boodschap aan Chiram, die zei: 3 Je weet, dat mijn vader David voor de naam
van J.H.V.H, zijn God, geen huis (tempel) kon bouwen, vanwege de oorlogen,
waarmee zij hem omsingelden, totdat J.H.V.H hen onder zijn voeten gaf. 4 Maar nu
heeft J.H.V.H, mijn God, mij rondom rust gegeven; er is noch tegenstand, noch
kwaad gaande. 5 En zie, ik denk voor de naam van J.H.V.H, mijn God, een huis te
bouwen, zoals J.H.V.H gesproken heeft tot mijn vader David, en gezegd: Jouw zoon,
die Ik in jouw plaats op jouw troon zetten zal, hij zal in Mijn naam dat huis (die
tempel) bouwen. 6 En gebied, dat men mij cederen uit de Libanon zal omhakken. ...
7-14 Salomo betaalt Chiram met grote hoeveelheden tarwe en olijfolie. Chiram en
Salomo besloten daarna hoe ze het hout naar Jeruzalem konden krijgen.
15 Daartoe had Salomo zeventig duizend, die last droegen, en tachtig duizend
houwers op het gebergte. 16 Exclusief de opzichters van Salomo, die over dat werk
waren, drie duizend en driehonderd, die heersten over het volk, dat dat werk deed.
17 Zoals de koning gebood, zo voerden zij grote stenen aan, kostbare stenen, op
maat gehakte stenen, om de fundering van dat huis te leggen. 18 En dus de
bouwlieden van Salomo, en de bouwlieden van Chiram, en de Giblieten hakten die,
en maakten het hout, en de stenen, op maat, om dat huis te bouwen.
§6:1 En het was in het vierhonderd en tachtigste jaar, na Dus was de uittocht in
de uittocht van de kinderen van Israël uit Egypte, in het -970 +4 -480 = -1446
vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de
maand Ziv, deze is de tweede maand, dat hij het huis van J.H.V.H bouwde. 2 En het
huis, dat koning Salomo voor J.H.V.H bouwde, was zestig el in lengte, twintig in
breedte, en dertig el in hoogte. 3 En de voorhal, vooraan de tempel van dat huis,
was twintig el, naar de breedte van het huis, en tien el in breedte vooraan het huis.
4 En hij maakte vensters aan het huis van precies houtwerk. 5 En rondom aan de
muren van het huis bouwde hij kamers, aan de muren van het huis rondom, beide
voor de tempel en de achterzaal. Zo maakte hij zijkamers rondom. 6 De beneden
verdieping was vijf el in breedte, en de middelste zes el in breedte, en de derde
zeven el in breedte, want hij had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen
gemaakt. ... 7 En het huis, toen het gebouwd werd, werd met volmaakte steen
gebouwd, zoals deze aangevoerd was, zodat geen hamers, noch bijl of enig ijzeren
gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd. 8 De deur van de
onderste zijkamer was aan de rechterzijde van het huis, en door wenteltrappen
ging men naar de middelste zijkamer, en van de middelste naar de derde. 9 Zo
bouwde hij het huis, en voltooide het, en bedekte dat huis met balken en rijen
planken van cederhout. ... 11 Toen kwam het woord van J.H.V.H tot Salomo, dat
zei: 12 Aangaande dit huis, dat jij bouwt, als je wandelt in Mijn inzettingen, en doet
Mijn bepalingen, en al Mijn geboden in acht neemt, en in deze wandelt, dan zal Ik
Mijn woord met jou bevestigen, dat Ik tot jouw vader David gesproken heb. 13 En
Ik zal in het midden van de kinderen van Israël wonen, en Ik zal Mijn volk Israël niet
verlaten. 14 Zo bouwde Salomo dat huis en voltooide deze. 15 Ook bouwde hij de
135
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
wanden van het huis van binnen met cederen planken, van de vloer van het huis
tot aan het plafond, beschoot hij ze van binnen met hout, en overdekte de vloer
van het huis met dennenhouten planken. 16 Daartoe bouwde hij twintig ellen met
cederen planken aan de zijden van het huis, zowel de vloer als wanden, dit bouwde
hij van binnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen. 17 En het huis was
veertig el, namelijk de hoofdzaal, die vooraan was. 18 En het ceder aan het huis
inwendig was gesneden met knoppen en open bloemen; het was geheel ceder,
geen steen werd gezien. 19 En de achterzaal in het huis richtte hij binnen in, om de
ark van het verbonds van J.H.V.H daar te zetten. 20 En de achterzaal was twintig el
in lengte, twintig el in breedte, en twintig ellen in hoogte, en hij overtrok het met
puur goud, ook overtrok hij het cederen altaar. 21 En Salomo overtoog het huis van
binnen met puur goud, en hij hing voor de achterzaal een scheiding (voorhang /
gordijn) aan gouden schakels, en overtrok die met goud. 22 Zo overtrok hij het hele
huis met goud, totdat het hele huis voltooid was. Daartoe overtrok hij met goud
het hele altaar, dat in de achterzaal stond. 23 In de achterzaal nu maakte hij twee
cherubs (engelen) van olieachtig hout. Beide waren tien el hoog. ... 27 En hij zette
deze cherubs in het midden van het binnenste huis, en de cherubs spreidden de
vleugels uit, zodat de vleugel van de één raakte aan deze wand, en de vleugel van
de andere cherub raakte aan de andere wand. En hun vleugels in het midden van
het huis raakten vleugel aan vleugel. 28 En hij overtoog deze cherubs met goud. 29
En heel de wanden van het huis, graveerde hij rondom met uitgesneden gravure
van cherubs, palmbomen, en open bloemen, van binnen en van buiten. 30 Ook
overtrok hij de vloer van het huis met goud van binnen en van buiten. 31 En aan de
ingang van de achterzaal maakte hij twee deuren van olieachtig hout, ... 32 en hij
graveerde daarop gravure van cherubs, palmbomen, en van open bloemen, die hij
met goud overtrok. Ook trok hij goud over de cherubs en over de palmbomen. 33
Ook maakte hij voor de deuren van de tempel, deurposten (= mezoezah) van
olijfbomenhout. ... 34 En de twee deuren waren van cypressenhout. De twee
vleugels van de ene deur waren draaibaar, en de twee vleugels van de andere deur
waren draaibaar. 35 En hij graveerde ze met cherubs, palmbomen, en open
bloemen, waarvan hij het uitgesnedene met goud overtrok. 36 Daarna bouwde hij
het binnenste voorhof van drie rijen gehouwen stenen, en een rij cederen balken.
37 In het vierde jaar werd de fundering van het huis van J.H.V.H gelegd, in de
maand Ziv (= Ijjar). 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul (= Chesvan = Okt. /
Nov.), dat is de achtste maand, was dit huis voltooid, met al zijn onderdelen en
naar plan, dus heeft hij zeven jaar daaraan gebouwd.
7 De bouw van Salomo's paleis & Het koperwerk voor de tempel
1 Maar aan zijn eigen huis bouwde Salomo dertien jaren, en hij voltooide zijn hele
huis. 2 Hij bouwde het huis ook van de bomen van Libanon, van honderd el in
lengte, vijftig el in breedte, en dertig el in hoogte, op vier rijen van cederen pilaren,
en cederen balken op de pilaren. ... 6 Daarna maakte hij een zuilenhal van pilaren,
vijftig el was zijn lengte, en dertig el breedte. ... 7 Ook maakte hij een voorhal voor
de troon, waar hij rechtte, tot een rechtszaal, dat met ceder bedekt was, van vloer
tot vloer (plafond). 8 En aan zijn huis, waar hij woonde, was een ander voorhof, ...
dat op zelfde wijze gebouwd was, ook maakte hij voor de dochter van Farao, die
136
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
Salomo tot vrouw genomen had, een huis, aan die voorhal gelijk. 9 Al deze dingen
waren van kostbare stenen, op maat gehakt, van binnen en van buiten met de zaag
gezaagd, en dat van de fundering tot aan de nokstenen toe. ... 10 Het was ook
gefundeerd met kostbare stenen, grote stenen, met stenen van tien el, en stenen
van acht el. 11 En er bovenop kostbare stenen, met de maten van de gehouwen
stenen, en cederhout. 12 En het grote voorhof had een muur rondom van drie rijen
gehouwen stenen, en één rij van cederen balken. Net als het binnenste voorhof,
van het huis van J.H.V.H, en de zuilenhal van dat huis.
13 En koning Salomo stuurde een bode, en liet Chiram van Tyrus halen. 14 Hij was
de zoon van een weduwe, ... en zijn vader was een man van Tyrus geweest, een
koperwerker, die vervuld was met wijsheid, verstand en wetenschap, om
koperwerk te maken. Hij kwam bij koning Salomo, en maakte al zijn werk. 15 Want
hij vormde twee koperen pilaren; de hoogte van de ene pilaar was achttien el, en
een meetsnoer van twaalf el kon de andere pilaar omspannen. 16 Hij maakte ook
twee kopstukken, van gegoten koper, om op de hoofden van de pilaren te zetten.
... 23 Verder maakte hij de gegoten zee; tien el was het,
van haar ene rand tot haar andere rand, rondom rond, ..., Het getal π was dus
en een meetsnoer van dertig el omving het rondom. 24 nog 3 en niet 3,141592.
En onder haar rand waren knoppen, die het rondom omsingelden, tien in een el,
omringenden die de zee rondom. Twee rijen van deze knoppen waren in één
gieting gegoten. 25 Zij stond op twaalf runderen; drie kijkend naar het noorden,
drie naar het westen, drie naar het zuiden, en drie kijkend naar het oosten. En de
zee was hier bovenop, en al hun achterdelen waren naar binnen gericht. …
40 En Chiram voltooide al het werk, dat hij voor koning Salomo maakte voor het
huis van J.H.V.H, 41 te weten de twee pilaren, en bollen van de kopstukken, die op
het hoofd van de twee pilaren waren, en de twee netten, om de twee bollen van
de kopstukken te bedekken, die op het hoofd van de pilaren waren. 42 En de
vierhonderd granaatappelen voor de twee netten, ... 43 en de tien stellingen, en de
tien wasvaten op de stellingen, 44 en de ene zee, en de twaalf runderen onder die
zee. 45 En de potten, en de scheppen, en de besprengbekkens, en al deze
voorwerpen, die Chiram voor koning Salomo, voor het huis van J.H.V.H maakte,
allen van gepolijst koper. ... 48 Ook maakte Salomo al de vaten, die voor het huis
van J.H.V.H waren; het gouden altaar, de gouden tafel, waarop de toonbroden
waren, 49 de kandelaars, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand, voor de
achterzaal, van puur goud, de bloemen, de lampen, de snuiters van goud, 50 de
schalen, de messen, de besprengbekkens, de rookschalen / vuurpannen, de
wierookvaten van puur goud, en de scharnieren van de deuren van het binnenste
vertrek naar het heilige der heiligen, en van de deuren van het huis van de tempels,
van goud. 51 Zo werd al het werk voltooid, dat koning Salomo aan het huis van
J.H.V.H deed. Daarna bracht Salomo de geheiligde dingen van zijn vader David; het
zilver en het goud, en die voorwerpen legde hij bij de schatten van het huis van
J.H.V.H.
137
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
138
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
voorvaderen gegeven heeft. 35 Als de hemel gesloten is, zodat er geen regen is,
omdat zij tegen U gezondigd hebben, en zij in deze plaats bidden, en Uw naam
belijden, en zich van hun zonden bekeren, nadat U hen gekweld heeft. 36 U, hoor
dan in de hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, want
U leert hun de goede weg waarin zij wandelen zullen en geeft regen op Uw land,
dat U Uw volk tot een erfenis gegeven heeft. 37 Als er honger in het land is, als er
pest is, brandkoren, honingdauw, sprinkhanen of rupsen, als een vijand in het land
de poorten van Uw volk belegeren zal, of er welke plaag, of ziekte dan ook, wezen
zal. ... 39 U, hoor dan in de hemel, de vaste plaats van Uw woning, en vergeef, en
grijp in, en geef iedereen naar al zijn wegen, zoals U zijn hart kent, want U alleen
kent het hart van alle kinderen van Adam / mensenkinderen, 40 zodat zij U vrezen
al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat U onze voorvaderen gegeven heeft.
41 Ook wanneer een vreemdeling / Het is heel mooi dat Salomo, het hier
bekeerling die niet tot Uw volk Israël opneemt, voor de bekeerlingen, die alles
behoort, maar vanwege van Uw naam uit in hun oude leven achter zich laten, voor
verre landen komt. 42 Want zij zullen Gods naam, en de joodse geboden op
horen van Uw grote naam, en van Uw zich nemen, en dus ook de tempel in
sterke hand, en van Uw uitgestrekte arm mogen. Salomo kiest een perfect
als hij komen en bidden zal in dit huis. 43 moment; de inwijding van de tempel,
U, hoor in de hemel, de vaste plaats van want tijdens de vervulling van een
Uw woning, en doe naar alles, waarom opdracht van God, is de kans op verhoor
die vreemde tot U roepen zal, zodat alle het grootst, vandaar dat in de dienst
volken van de aarde Uw naam kennen, iedere Torahvoorlezer direct aansluitend
om U te vrezen, zoals Uw volk Israël, en zijn gebed en wensen kenbaar maakt.
om te weten, dat Uw naam genoemd
wordt over dit huis, dat ik gebouwd heb.
44 Wanneer Uw volk in de oorlog tegen Het bidden in de richting van Jeruzalem,
zijn vijand zal optrekken langs de weg, en in Jeruzalem in de richting van de
die U hen wijzen zal, en tot J.H.V.H tempel, zoals hier staat, wordt alleen
bidden zal in de richting van deze stad, door joden gedaan. Rooms-Katholieken
die U uitgekozen heeft, en naar dit huis, bidden naar Rome. De protestanten
dat ik voor Uw naam gebouwd heb. 45 hebben nooit veel op gehad met
Hoor dan in de hemel hun gebed en hun symbolische handelingen, zoals bidden
in een vastgestelde richting.
smeking, en voer hun recht uit. 46
Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U, want geen mens is er, die niet
zondigt, en U boos op hen wordt, en hen uitleveren zal aan de vijand, zodat
degenen, die hen gevangen nemen, hen in ballingschap wegvoeren in het land van
de vijand, hetzij ver weg of dichtbij. 47 En zij in het land, waar zij in ballingschap
weggevoerd zijn, spijt hebben, zodat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land
van degenen, die ze in gevangenschap weggevoerd hebben, en zeggen: Wij hebben
gezondigd, en verkeerd gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, (dit vers is
belangrijk bij Jom-Kipoer!) 48 en zij zich tot U bekeren, met hun hele hart, en met
hun hele ziel, ... , 53 want U heeft hen tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken
van de aarde, zoals U gesproken heeft via de hand van Mozes, Uw knecht, toen U
onze voorvaderen uit Egypte uitleidde, mijn Heer J.H.V.H!
139
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
Geen man zal u ooit falen van de troon van Israël. 6 Maar indien jij en jouw
kinderen ooit afkeren, van Mij na te volgen, en niet houden Mijn geboden en Mijn
inzettingen, die Ik vóór jullie gesteld heb, maar heengaan, en andere goden dienen,
en hen aanbidden, 7 dan zal Ik Israël wegsnijden uit het land, dat Ik hun gegeven
heb. En dit huis (de tempel), die Ik Mijn naam geheiligd heb, zal Ik uit Mijn ogen
wegdoen en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken. 8 En
aangaande dit huis, dat verheven zal geweest zijn, iedereen die hier voorbij zal
gaan, zal zich verbazen en zuchten, men zal zeggen: Waarom heeft J.H.V.H dit zo
aan dit land, en aan dit huis, gedaan? 9 En men zal zeggen: Omdat zij J.H.V.H , hun
God, verlaten hebben, Die hun voorvaderen uit Egypte had uitgeleid, en zich tot
andere goden hebben gekeerd, en zich voor deze neergebogen, en hen gediend,
hebben, daarom heeft J.H.V.H al dit kwaad over hen gebracht.
10 En het was na twintig jaar, waarin De Millo (Mulu is Assyrisch / Aramees
Salomo twee huizen gebouwd had: het voor ‘grondwerk’) was waarschijnlijk
huis van J.H.V.H (de tempel) en het huis een grondwerk ter verdediging, dat
van de koning (het paleis), 11 ... dat koning later tot een toren in de stadsmuur
Salomo aan Chiram (die het koperwerk uitgroeide. Deze toren werd niet zoals
voor de tempel had gemaakt) twintig hier staat door Salomo gebouwd,
steden gaf in het land van Galilea. 12 En maar hooguit verbouwd, want het was
Chiram vertrok vanuit Tyrus, om de steden er al toen David Jeruzalem veroverde
te bekijken, die Salomo hem gegeven had, (zie: II Sam. 5:9 /I kron 11:8).
maar zij waren niet goed in zijn ogen. …
15 En dit was de reden van koning Salomo om arbeiders aan te stellen: om het huis
van J.H.V.H te bouwen, en zijn eigen huis, en Millo, en de muur van Jeruzalem, en
Chazor, en Meĝido, en Gezer. 16 Want Farao, de koning van Egypte, was gekomen,
en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de Kanaänieten, die in de
stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de vrouw van Salomo, als
geschenk gegeven. 17 En dus herbouwde Salomo Gezer, en Beth-Horon-Laag. 18 en
Baälath, en Tamor in de woestijn, in dat land, 19 en al de voorraadsteden, die
Salomo had, en de wagensteden, en de steden van de ruiters, en dat wat Salomo
wenste te bouwen, in Jeruzalem, en op de Libanon, en in het hele land van zijn
heerschappij. 20 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van de Amorieten,
Chitieten, Perezieten, Hevieten, en Jebusieten, die niet behoorden tot de kinderen
van Israël, 21 hun kinderen (nakomelingen), die na hen in het land overgebleven
waren, die de kinderen van Israël (de Israëlieten) niet hadden kunnen verdrijven,
die heeft Salomo tot slaven gemaakt, tot arbeiders, tot op deze dag. ... 24 Maar de
dochter van Farao vertrok van de stad van David (de burcht in Jeruzalem, nabij de
tempel) naar haar huis, die hij voor haar gebouwd had. Toen bouwde hij Millo. 25
En Salomo bracht ditmaal per jaar brandoffers en vredeoffers op het altaar dat hij
voor J.H.V.H had gebouwd ... .
26 Koning Salomo maakte ook schepen te Ezeon-Hever, dat bij Eloth (nu Eilat) is,
aan de oever van de Rietzee (van de Rode Zee), in het land van Edom. 27 En Chiram
zond zijn knechten op die schepen, scheepslieden die met de zee vertrouwd waren,
naast de knechten van Salomo. 28 En zij gingen naar Ofir en haalden daar 420
talenten goud, die ze bij koning Salomo brachten (1 talent goud = 20 jaar loon).
141
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
142
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
vanwege van David, Mijn knecht (dienaar), en vanwege van Jeruzalem, dat Ik
uitgekozen (uitverkoren) heb.
Het koninkrijk was op zijn hoogtepunt, maar ging dus ook direct weer bergafwaarts.
Salomo had aan het begin, op advies van David, de personen gedood die een
potentieel gevaar waren, inclusief zijn oudere broer Adonïah (zie: I Kon. 2:1-9,46).
Dit bracht jaren van rust waarin de tempel en het paleis gebouwd werden, maar nu
liet God tegenstanders opstaan, zoals de naar Egypte gevluchte Hadad, de naar
Damascus gevluchte en tot koning gekroonde Rezon, en Jerobeam, een voormalig
dienaar van Salomo, die rebelleerde tegen de koning.
27 Het volgende was de aanleiding, waarom hij (Jerobeam) de hand tegen de
koning ophief: Salomo bouwde de Millo, en sloot de breuk in de stadsmuur van zijn
vader David. 28 En de man Jerobeam was een dappere held. Toen Salomo deze
jongeling zag, dat hij goed werkte, zo stelde hij hem over alle arbeiders van het huis
van Jozef. 29 En het was toen Jerobeam Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahia, ...
hem onderweg trof, en hij een nieuw gewaad aangedaan had, en zij beide alleen op
het veld waren. 30 En Ahia pakte het nieuwe gewaad dat hij aanhad, en scheurde
het in twaalf stukken. 31 En hij zei tegen Jerobeam: Neem tien stukken voor jezelf,
want dit zegt J.H.V.H, de God van Israël: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van
Salomo wegscheuren, en jou tien stammen geven. 32 Maar één stam zal hij
hebben, vanwege van Mijn knecht David, en vanwege van Jeruzalem, de stad, die Ik
uitgekozen heb uit alle stammen van Israël. 33 Omdat zij Mij verlaten hebben, en
zich neergebogen hebben voor Astoreth, de god van de Sidoniërs, Kamos, de god
van de Moabieten, en Milchom, de god van de kinderen van Ammon, en niet in
Mijn wegen hebben gewandeld. ... 35 Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik het
koninkrijk nemen, en Ik zal jou tien stammen daarvan geven. 36 En zijn zoon zal Ik
één stam geven, zodat Mijn knecht David altijd een lamp vóór Mij zal hebben in
Jeruzalem, de stad, die Ik Mij uitgekozen heb, om Mijn naam daar te stellen. 37 En
Ik zal jou nemen, en je zal regeren over al wat je ziel begeert, en je zal koning zijn
over Israël. 38 En het zal zijn, dat als je luistert naar alles wat Ik jou gebieden zal, en
in Mijn wegen wandelt en doet wat recht is in Mijn ogen, en Mijn inzettingen
(voorschriften) en Mijn geboden houdt, zoals Mijn knecht David gedaan heeft, dat
Ik dan met jou zal zijn, en jou een zeker huis zal bouwen, zoals Ik voor David gedaan
heb, en jou Israël zal geven. 39 En Ik zal daartoe het nageslacht van David
vernederen, maar niet altijd. 40 Daarom zocht Salomo Jerobeam te doden, maar
Jerobeam vluchtte naar Egypte, en bleef daar totdat Salomo stierf.
41 Het overige nu van de gebeurtenissen van Salomo, en alles wat hij heeft gedaan,
en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek van de gebeurtenissen van
Salomo? 42 De tijd nu, die Salomo in Jeruzalem over heel Israël regeerde, was
veertig jaar. 43 Daarna ontsliep Salomo met zijn voorvaderen, en werd begraven in
de stad van zijn vader David, en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
12 – 16 Het rijk scheurt: Jerobeam (Israël) en Rehabeam (Judah)
1-13 Toen Jerobeam hoorde dat Salomo dood was, ging hij naar Israël, en leidde
het volk. Ze vroegen Rehabeam om minder zware lasten dan van zijn vader Salomo.
Rehabeam zei toen, op advies van zijn vrienden, maar tegen zijn adviseurs in:
143
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
14 ... Mijn vader heeft jullie juk zwaar gemaakt, maar ik zal het nog meer
verzwaren, mijn vader heeft jullie met geselen (zweepslagen) gekastijd, maar ik zal
jullie met schorpioenen kastijden. Toen het volk merkte dat de koning alleen zijn
macht wilde tonen en niet naar het volk wilde luisteren, lieten ze hem weten, niets
met hem te doen te hebben. 17 Maar aangaande de kinderen van Israël, die in de
steden van Judah woonden, over hen regeerde Rehabeam ook. 18 Toen zond
koning Rehabeam Adoram, die over de belasting ging, en heel Israël stenigde hem,
zodat hij stierf, en koning Rehabeam slaagde er ternauwernood in, om op een
wagen te klimmen, waarmee hij naar Jeruzalem vluchtte. 19-24 Zo vielen de
Israëlieten van het huis van David af. ... Jerobeam werd daarna tot koning over
Israël gekroond. Alleen de stammen Judah en Benjamin erkende Rehabeam als
koning. Judah wilde oorlog gaan voeren maar God vertelde via profeet Sjemajah,
dat niet te doen “want deze zaak is door Mij gebeurd”.
25 Jerobeam nu bouwde Sjechem op het gebergte van Efraïm, en woonde daarin,
... 26 En Jerobeam zei in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weer naar het huis van
David gaan. 27 Als dit volk zal opgaan om te offeren in het huis van J.H.V.H in
Jeruzalem, dan zal het hart van dit volk naar hun heer, naar Rehabeam, koning van
Judah, terugkeren, en zullen ze mij doden. ... 28 Daarom hield de koning een raad,
en maakte twee gouden kalveren, en hij zei tegen hen: Het is jullie te veel om naar
Jeruzalem te gaan, dus Israël, zie jullie goden, die jullie uit Egypte gebracht hebben.
29 En hij zette het ene in Beth-El, en het andere stelde hij in Dan.
Zo maakte Jerobeam een eigen offerdienst met eigen priesters en eigen feesten.
Vanaf nu is het rijk gescheurd in het Noordrijk Israël, het grootste deel, met voor
langere tijd Sjechem als hoofdstad, met veel vruchtbare landbouwgronden en veel
handelsroutes, die welvaart, maar ook conflicten met andere volken opleverden, en
in het Zuidrijk Judah, met als hoofdstad Jeruzalem. Dit rijk was het
tegenovergestelde: klein, ingeklemd in de bergen en geen landbouwgronden of
handelsrouten, maar daardoor had het ook minder oorlogen.
twee jaren over Israël. 26 En hij deed wat en bossen, op elke hoge heuvel,
kwaad was in de ogen van J.H.V.H, en en onder elk groene boom. 24 Er
wandelde in de weg van zijn vader, en in zijn waren ook tempelgigelo’s in het
zonde, waarmee hij Israël had doen zondigen. land, zij deden al dezelfde
27 En Baesja, de zoon van Ahia, van het huis gruwelen als van de heidenen. ...
van Issachar, maakte een complot tegen hem, 25 En het was in het vijfde jaar
en Baesja sloeg hem te Gibbethon, wat van de van koning Rehabeam, dat Sjisjak,
Filistijnen is, toen Nadab en heel Israël koning van Egypte, optrok tegen
Gibbethon belegerden. 28 En Baesja doodde Jeruzalem. 26 En hij nam de
hem, in het derde jaar van Asa, koning van schatten van de tempel van
Judah, en werd koning in zijn plaats. 29 En het J.H.V.H, en de schatten van het
was, toen hij regeerde, dat hij het hele huis paleis van de koning weg. Hij nam
van Jerobeam doodde, hij liet niets over van alles weg, hij nam ook al de
Jerobeam, wat adem had, totdat hij hem gouden schilden weg, die Salomo
vernietigd had, naar het woord van J.H.V.H. … gemaakt had. 29 Het overige nu
31 Het overige nu van de gebeurtenissen van van de gebeurtenissen van
Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet Rehabeam, en al wat hij gedaan
geschreven in het boek van de kronieken van heeft, zijn die niet geschreven in
de koningen van Israël? het boek van de kronieken van de
32 En er was oorlog tussen Asa en tussen koningen van Judah? 30 En er
Baesja, koning van Israël, al hun dagen. 33 In was oorlog tussen Rehabeam en
het derde jaar van Asa, koning van Judah, tussen Jerobeam, al hun dagen.
werd Baesja, de zoon van Ahia, koning over 31 En Rehabeam ontsliep met zijn
heel Israël, in Thirza, en regeerde vier en vaderen, en werd begraven bij
twintig jaar. 34 En hij deed wat kwaad was in zijn voorvaderen in de stad van
de ogen van J.H.V.H, en wandelde in de weg David, en de naam van zijn
van Jerobeam, en in zijn zonde, waarmee hij moeder was Naämah, de
Israël had laten zondigen. Ammonietische, en zijn zoon
§16:5 Het overige nu van de gebeurtenissen Abiam regeerde in zijn plaats.
van Baesja, en wat hij gedaan heeft, en zijn §15:1 In het achttiende jaar nu
dappere daden, zijn die niet geschreven in het van koning Jerobeam, de zoon
boek van de kronieken van de koningen van van Nebat, werd Abiam koning
Israël? 6 En Baesja ontsliep met zijn over Judah. 2 Hij regeerde drie
voorvaderen, en werd begraven in Thirza, en jaar in Jeruzalem. ... 3 En hij
zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats. ... wandelde in al de zonden die zijn
8 In het zes en twintigste jaar van Asa, koning vader vóór hem bedreven had, en
van Judah, werd Ela, de zoon van Baesja, zijn hart was niet volkomen met
koning over Israël, in Thirza, en regeerde twee J.H.V.H, zijn God. ... 7 Het overige
jaar. 9 En Zimri, zijn knecht, overste van de nu van de gebeurtenissen van
helft van de strijdwagens, maakte een complot Abiam, en alles, wat hij gedaan
tegen hem, toen hij in Thirza was, en dronken heeft, is dat niet geschreven in
zich dronken in het huis van Arza, de het boek van de kronieken van de
hofmeester in Thirza. koningen van Judah? Er was ook
10 Zo kwam Zimri in, en sloeg hem, en doodde oorlog tussen Abiam en tussen
hem, in het zeven en twintigste jaar van Asa, Jerobeam. 8 En Abiam ontsliep
145
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
koning van Judah, en hij werd koning in zijn met zijn voorvaderen, en zij
plaats. 11 En het was, toen hij regeerde, en hij begroeven hem in de stad van
op zijn troon zat, dat hij het hele huis van David, en Asa, zijn zoon, regeerde
Baesja doodsloeg. Hij liet hem niets over die in zijn plaats.
mannelijk was, noch zijn bloedverwanten, 9 In het twintigste jaar van
noch zijn vrienden. 12 Zo verdelgde Zimri het Jerobeam, koning van Israël,
hele huis van Baesja, naar het woord van werd Asa koning over Judah. 10
J.H.V.H. ... 14 Het overige nu van de En hij regeerde een en veertig
gebeurtenissen van Ela, en al wat hij gedaan jaar in Jeruzalem. ... 11 En Asa
heeft, is dat niet geschreven in het boek van deed wat recht was in de ogen
de kronieken van de koningen van Israël? van J.H.V.H, zoals zijn vader
15 In het zeven en twintigste jaar van Asa, David. 12 Want hij stuurde de
koning van Judah, regeerde Zimri zeven dagen tempelgigelo’s uit het land, en
in Thirza, en het volk had zich gelegerd tegen deed weg al de afgoden, die zijn
Gibbethon, dat van de Filistijnen is. 16 En het vaders gemaakt hadden. 13 Zelfs
volk, dat zich gelegerd had, hoorde zeggen: zijn moeder Maächah zette hij
Zimri heeft een complot gemaakt, en heeft ook af, zodat zij geen koningin
ook de koning doodgeslagen, daarom maakte was, omdat zij een afgrijselijke
heel Israël dezelfde dag Omri, de legeroverste, afgod in een bos gemaakt had,
koning over Israël, in het legerkamp. 17 En ook roeide Asa haar afgrijselijke
Omri trok op, en heel Israël met hem van afgod uit, en verbrandde hem aan
Gibbethon, en belegerde Thirza. 18 En het de beek Kidron. 14 De hoogten
was, toen Zimri zag, dat de stad ingenomen werden wel niet weggenomen,
was, dat hij in de burcht ging van het paleis toch was het hart van Asa
van de koning, en verbrandde boven zich het volkomen met J.H.V.H, al zijn
paleis van de koning met vuur, en stierf. ... 20 dagen. 15 En hij bracht in het huis
Het overige nu van de gebeurtenissen van van J.H.V.H de geheiligde dingen
Zimri, en zijn complot, die hij gemaakt heeft, van zijn vaders, en zijn geheiligde
zijn die niet geschreven in het boek van de dingen, zilver, en goud, en vaten.
kronieken van de koningen van Israël? 21 Toen 16 En er was strijd tussen Asa en
werd het volk van Israël verdeeld in twee Baesja, koning van Israël, al hun
helften: een helft van het volk volgde Tibni, de dagen. ... 23 Het overige nu van
zoon van Ginath, om hem koning te maken, en alle gebeurtenissen van Asa, en al
een helft volgde Omri. 22 Maar het volk, dat zijn daden, en al wat hij gedaan
Omri volgde, was sterker dan het volk, dat heeft, en de steden, die hij
Tibni, de zoon van Ginath, volgde, en Tibni gebouwd heeft, zijn die niet
stierf, en Omri regeerde. 23 In het één en geschreven in het boek van de
dertigste jaar van Asa, koning van Judah, werd kronieken van de koningen van
Omri koning over Israël, en regeerde twaalf Judah? Maar in de tijd van zijn
jaar. In Thirza regeerde hij zes jaar. 24 En hij ouderdom werd hij ziek aan zijn
kocht de berg Samaria van Sjemer, voor twee voeten. 24 En Asa ontsliep met
talenten zilver, en bebouwde de berg, en zijn vaderen, en werd begraven
noemde de naam van de stad, die hij bouwde met zijn vaderen, in de stad van
Samaria (Hebreeuws: Sjomron), naar de naam zijn vader David, en zijn zoon
van Sjemer, de heer van de berg. 25 En Omri Josafat werd koning in zijn plaats.
146
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
deed wat kwaad was in de ogen van J.H.V.H, §22:41 Josafat nu, de zoon van
hij deed erger dan allen, die voor hem Asa, werd koning over Judah, in
geweest waren. ... 27 Het overige nu van de het vierde jaar van Achab, koning
gebeurtenissen van Omri, wat hij gedaan van Israël. 42 Josafat was vijf en
heeft, en zijn dappere daden die hij gedaan dertig jaren oud, toen hij koning
heeft, zijn die niet geschreven in het boek van werd, en regeerde vijf en twintig
de kronieken van de koningen van Israël? 28 jaar in Jeruzalem. .. 43 En hij
En Omri ontsliep met zijn voorvaderen, en wandelde in heel de weg van zijn
werd begraven te Samaria, en zijn zoon Achab vader Asa, hij week niet daarvan,
regeerde in zijn plaats. en deed wat recht was in de ogen
29 En Achab, de zoon van Omri, werd koning van J.H.V.H. (44) Toch werden de
over Israël, in het acht en dertigste jaar van hoogten niet weggenomen, en
Asa, koning van Judah, en Achab, de zoon van het volk offerde en rookte nog op
Omri, regeerde over Israël, in Samaria, twee de hoogten. 44 (45) En Josafat
en twintig jaar. 30 En Achab, de zoon van maakte vrede met de koning van
Omri, deed wat kwaad was in de ogen van Israël. 45 (46) Het overige nu van
J.H.V.H, meer dan allen, die voor hem geweest de gebeurtenissen van Josafat, en
waren. 31 En het was ... dat hij ook nog tot zijn daden die hij gedaan heeft,
vrouw nam Izebel, de dochter van Eth-Baäl, de en hoe hij oorlog gevoerd heeft,
koning van de Sidoniërs, en heenging, en Baäl zijn die niet geschreven in het
diende, en zich voor hem boog. 32 En hij boek van de kronieken van de
richtte voor Baäl een altaar op, in het huis van koningen van Judah? 46 (47) Ook
Baäl, die hij in Samaria gebouwd had. 33 Ook deed hij uit het land weg de
maakte Achab een bosje, zodat Achab nog overige tempelgigelo’s, die in de
meer deed, om J.H.V.H, de God van Israël, tot dagen van zijn vader Asa
woede te verwekken, dan alle koningen van overgebleven waren. 47 (48)
Israël, die voor hem geweest waren. … Toen was er geen koning in
De gezamenlijke strijd van Achab (Israël) en Edom, maar een stadhouder van
Josafat (Judah) tegen de Syriërs uit §22 die de koning.
hierna vermeld staat, zou hier tussen in De gezamenlijke strijd van Achab
moeten staan. In deze strijd sterft Achab. (Israël) en Josafat (Judah) tegen
§22:39 Het overige nu van de gebeurtenissen de Syriërs uit §22 die hierna
van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het vermeld staat, zou hier tussen in
ivoren huis, dat hij gebouwd heeft, en al de moeten staan.
steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet §22:48 (49) En Josafat maakte
geschreven in het boek van de kronieken van Tarsisschepen, om naar Ofir te
de koningen van Israël? (Nee, staat er niet!) 40 gaan voor goud, maar zij gingen
Zo ontsliep Achab met zijn voorvaderen, en niet, want de schepen werden
zijn zoon Achazia werd koning in zijn plaats. vernietigd te Ezeon-Hever. 49
51(52) Achazia(hu), de zoon van Achab, werd (50) Toen zei Achazia, de zoon
koning over Israël in Samaria, in het van Achab, tegen Josafat: Laat
zeventiende jaar van Josafat, koning van mijn knechten met jouw
Judah, en regeerde twee jaar over Israël. 52 knechten op de schepen varen,
(53) En hij deed wat kwaad was in de ogen van maar Josafat wilde dat niet.
J.H.V.H, want hij wandelde in de weg van zijn 50(51) En Josafat ontsliep met
147
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
vader en moeder. ... 53 (54) En hij diende Baäl, zijn voorvaderen, en werd bij zijn
en boog zich voor hem, en maakte J.H.V.H voorvaderen begraven in de stad
boos, de God van Israël, naar alles, wat zijn van zijn vader David, en zijn zoon
vader gedaan had. Jehoram werd koning in zijn
plaats.
148
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
laten zij er één uitkiezen en deze in stukken delen, en op het hout leggen, maar
geen vuur daarbij houden, en ik zal de anderen bereiden, en op het hout leggen, en
geen vuur daarbij houden. 24 Roep daarna de naam van jullie god aan, en ik zal de
naam van J.H.V.H aanroepen, en de God, Die door vuur antwoorden zal, Hij zal God
zijn. En het hele volk antwoordde en zei: Dat woord is goed.
De profeten van Baäl deden zo en 26 ... ze riepen de naam van Baäl aan, van de
morgen tot op de middag, en zeiden: Baäl, antwoord ons! Maar er was geen stem
en geen antwoord. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. 27 En
het was in de middag, dat Elia met hen spotte, en zei:
Roep met luide stem, want hij is een god, misschien is hij in gedachte verzonken,
heeft hij wat te doen, is hij op reis, of misschien slaapt hij en moet hij wakker
worden. 28 En zij riepen met luide stem, en zij sneden zichzelf met messen en met
priemen, naar hun gewoonte, totdat zij bloed over zich uitstortten. ... Maar er
gebeurde niks. Daarna herstelde Elia het altaar, nam twaalf stenen, naar het aantal
stammen van de kinderen van Jakob, maakte een greppel om het altaar heen,
stapelde het hout en nam zijn jonge stier die niet aan de Baäl gewijd was. …
34 En hij zei: Vul vier kruiken met water, en giet het op het brandoffer en op het
hout. En hij zei: Doe het voor een tweede keer. En zij deden het voor een tweede
keer. En zei hij: Doe het voor een derde keer. En zij deden het voor een derde keer.
35 Zodra het water rondom het altaar liep, ook vulde hij ook de greppel met water.
36 En het was op de tijd dat men het avondspijsoffer offert, dat de profeet Elia
naderde, en zei: J.H.V.H, God van Abraham, Isaäk en Israël, zodat het vandaag
bekend zal worden, dat U God in Israël bent, en ik Uw knecht, en dat ik al deze
dingen naar Uw woord gedaan heb. 37 Antwoord mij, J.H.V.H, antwoord mij, zodat
dit volk erkent, dat U, J.H.V.H, die God bent, en zodat U hun hart terugkeert. 38
Toen viel het vuur van J.H.V.H, en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen,
de grond, en zoog zelfs het water op, dat in de greppel was.
39 En toen het hele volk dat zag, vielen zij op hun gezichten, en zeiden: J.H.V.H, hij
is God, J.H.V.H, hij is God! 40 En Elia zei tegen hen: Grijp de profeten van Baäl,
zodat niemand van hen ontkomt. En zij grepen hen, en Elia voerde hen af naar de
beek Kisjon, en slachtte hen daar af. 41 Daarna zei Elia tegen Achab: Vertrek, eet en
drink, want er is een geruis van een stortregen. 42 Dus vertrok Achab, om te eten
en te drinken, maar Elia ging op (omhoog) naar de hoogte van Karmel om voor
regen te bidden, en spreidde zich uit op de grond, daarna legde hij zijn gezicht
tussen zijn knieën. 43 En hij zei daarna tegen zijn knecht: Ga nu omhoog, en kijk uit
naar de zee. Toen ging hij omhoog, en keek uit, en zei: Er is niets. Toen zei hij: Ga
weer terug, tot zevenmaal. 44 En het was de zevende keer dat hij zei: Kijk, een
wolkje, zo klein als een mensenhand, komt van de zee. En hij (Elia) zei: Vertrek, zeg
tegen Achab: Span je paard aan je wagen, en vertrek, laat de regen je niet
ophouden. 45 En het was ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart
werd, en er kwam een zware stortregen, en Achab reed weg, en ging naar Jizreël.
46 En de hand van J.H.V.H was over Elia, en hij omgordde zijn lijfrok op zijn heupen
om te kunnen rennen, en rende vóór Achab uit, tot daar waar men naar Jizreël gaat.
§19 Toen Izebel hoorde dat Elia alle Baälprofeten gedood had stuurde hij een bode
naar Elia om te zeggen dat hij de volgende dag zou sterven. Elia vluchtte de
150
I Koningen / Melachiem I (Salomo)
woestijn in en werd door de engel van J.H.V.H verzorgd. Daarna liep Elia in veertig
dagen en veertig nachten, tot aan de berg van God, Chorev (Horeb). Daar sprak
God tot hem. 15 En J.H.V.H zei tegen hem: Ga, keer terug, via de woestijn naar
Damascus, en zalf daar Chazaël tot koning over Aram (Syrië). 16 Ook zal je Jehu, de
zoon van Nimsji, zalven tot koning over Israël, en Elisja (Elisa), de zoon van Sjafat,
..., zal je tot profeet zalven in jouw plaats. 17 En het zal zijn, dat Jehu hem, die van
het zwaard van Chazaël ontkomt, doden zal, en hij die van het zwaard van Jehu
ontkomt, hem zal Elisa doden. 18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven
duizend, alle met knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en hem niet met
de mond gekust hebben. 19 Hij vertrok van daar, en vond Elisa, de zoon van Sjafat,
die met twaalf juk runderen voor zich ploegde, … en Elia ging naar hem, en wierp
zijn mantel op hem. 20 En hij verliet de runderen, en liep Elia na, en zei: Laat mij
toch mijn vader en moeder kussen, daarna zal ik je navolgen. En hij zei tegen hem:
Doe wat je wilt, want ik dwing je toch tot niets? 21 Zo keerde hij terug naar hem,
nam een juk runderen, en slachtte het, en met de ploeg van de runderen kookte hij
het vlees, dat hij aan het volk gaf, en zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na,
en diende hem.
21 De wijngaard van Naboth
1-18 Naboth had een wijngaard geërfd naast het paleis van Achab. Achab zei tegen
hem: “Geef mij jouw wijngaard, zodat het mijn moestuin wordt, omdat het naast
mijn huis is, en ik zal jou daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die, of, zo
het goed in jouw ogen is, zal ik jou in geld de waarde geven”. Naboth wilde het niet
verkopen omdat het een erfstuk was. Achab legde zich neer op zijn bed, en keerde
zijn gezicht om, en at geen brood. Achabs vrouw Izebel schreef brieven in de naam
van haar man aan de stadoudsten, en verzegelde die met zijn zegel. Ze regelde dat
twee nietswaardige mannen tegen hem getuigden, en zeiden: “Jij hebt God en de
koning verlaten”, zodat hij gestenigd kon worden buiten de stad. Zo gebeurde.
Toen Achab hoorde, dat Naboth dood was, ging hij naar de wijngaard van Naboth
om dat in bezit te nemen. God stuurde toen Elia en vroeg hem om te zeggen: …
19 “Zo zegt J.H.V.H: In plaats dat de honden het bloed van Naboth gelikt hebben,
zullen de honden jouw bloed likken, zelfs het jouwe! ... 21 Zie, Ik zal onheil over jou
brengen, en jou van de kaart vegen, en Ik zal van Achab uitroeien wat mannelijk is.
... 22 En Ik zal jouw huis maken zoals het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat, en
zoals het huis van Baesja, de zoon van Ahia, vanwege de ergernis, waarmee je Mij
geërgerd hebt, en dat je Israël hebt laten zondigen”. 23 Ook over Izebel sprak
J.H.V.H, en zei: “De honden zullen Izebel eten, aan de voorwal van Jizreël”. ...
27 Het was nu, toen Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn kleren scheurde, en
een zak om zijn vlees legde, en vastte, hij sliep ook in de zak, en liep langzaam. 28
En het woord van J.H.V.H kwam tot Elia, de Thisbiet, dat zei:
29 “Heb jij gezien, dat Achab zich vernedert vóór Mij? Omdat hij zich vernedert
vóór Mij, daarom zal Ik dat kwaad niet in zijn dagen brengen, maar in de dagen van
zijn zoon zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen”.
151
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
152
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen verteerd, maar nu, laat mijn ziel
dierbaar zijn in uw ogen! 15 Toen sprak de engel van J.H.V.H tot Elia: Klim met hem
omlaag, vrees niet voor hem. En hij stond op, en ging met hem omlaag naar de
koning. 16 En hij sprak tot hem (Achazia): ... jij zal de dood sterven. 17 Zo stierf hij,
naar het woord van J.H.V.H, dat Elia gesproken had; en Jehoram (bedoeld wordt
Joram, broer van Achazia, zoon van Achab) werd koning in zijn plaats, in het
tweede jaar van Jehoram, de zoon van Josafat, koning van Judah, want hij (Achazia)
had geen zoon. 18 Het overige nu van de zaken van Achazia, die hij gedaan heeft, is
dat niet geschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël?
2 Elia’s hemelvaart & Elisa volgt Elia op
1 En het was toen J.H.V.H tijdens een onweer Elia in de hemel Die profeten zijn
zou opnemen, dat Elia met Elisa Hilĝal verliet. 2 En Elia zei tegen wel goed want ze
Elisa: Blijf toch hier, want J.H.V.H heeft mij naar Beth-El weten al dat Elia
gestuurd. Maar Elisa zei: Zo waarachtig als J.H.V.H leeft en jouw gaat verdwijnen.
ziel leeft, ik zal jou niet verlaten! Zo gingen zij naar Beth-El. 3 Ondertussen
Toen gingen de profeten, die in Beth-El waren, naar Elisa, en probeerde Elia
zeiden tegen hem: Weet jij, dat J.H.V.H vandaag jouw heer van steeds Elisa van
boven jouw hoofd wegnemen zal? En hij zei: Ik weet dat ook zich af te
wel, zwijgen jullie stil. 4 En Elia zei tegen hem: Elisa, blijf toch schudden.
hier, want J.H.V.H heeft mij naar Jericho gestuurd. Maar hij zei: Zo waarachtig als
J.H.V.H leeft en jouw ziel leeft, ik zal jou niet verlaten! Zo kwamen zij in Jericho. 5
Toen liepen de profeten, die in Jericho waren, op Elisa af, en zeiden tegen hem:
Weet jij, dat J.H.V.H vandaag jouw heer van boven jouw hoofd wegnemen zal? En
hij zei: Ik weet dat ook wel, zwijgen jullie stil. 6 En Elia zei tegen hem: Blijf toch hier,
want J.H.V.H heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zei: Zo waarachtig als
J.H.V.H leeft en jouw ziel leeft, ik zal jou niet verlaten! En zij beiden gingen heen. 7
En vijftig mannen van de kinderen van de profeten gingen heen, en bleven van
verre staan kijken, en die beiden stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn
mantel, wond hem samen, sloeg op het water, en het werd herwaarts en derwaarts
verdeeld, en zij beiden gingen op het droge er door. 9 En het was, toen zij
overgestoken waren, dat Elia tegen Elisa zei: Wens wat ik voor jou zal doen, eer ik
van bij jou weggenomen word. En Elisa zei: Dat toch twee delen van jouw geest op
mij zijn! 10 En hij zei: Je hebt een moeilijke zaak gewenst. Als je mij nog kan zien,
terwijl ik bij jou word weggenomen, het zal jou zo gebeuren, maar zo niet, dan zal
het niet gebeuren. 11 En het was, toen zij verder liepen, en spraken, zie, zo kwam
er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden een scheiding
maakte. Zo voer Elia met onweer ten hemel. 12 En Elisa zag het, en hij riep: Mijn
vader, mijn vader, wagen en ruiters van Israël! (II Kon. 13:14) En hij zag hem niet
meer. Hij pakte zijn kleren en scheurde ze in twee stukken. 13 Hij pakte ook Elia's
mantel op, die van hem afgevallen was, keerde terug, en stond aan de oever van de
Jordaan. 14 En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg op
het water, en zei: Waar is J.H.V.H, de God van Elia, ook Hij? En hij sloeg op het
water, het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging er door. 15 En toen
de profeten van Jericho, die er tegenover waren, hem zagen, zeiden zij:
153
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
De geest van Elia rust nu op Elisa, en zij kwamen hem tegemoet, en bogen zich voor
hem neer ter aarde. ...
21-22 Daarna maakte Elisa het water gezond in de waterbron van Jericho.
23 En hij (Elisa) ging ... naar Beth-El. Toen hij nu onderweg ging, kwamen er kleine
jongens uit de stad; die hem bespotten, en tegen hem zeiden: Ga omhoog kale, ga
omhoog kale! 24 En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vervloekte hen, in de
naam van J.H.V.H. Toen kwamen twee beren uit het bos, en verscheurden van hen
twee en veertig kinderen. 25 En hij ging van daar naar de berg Karmel, en van daar
keerde hij terug naar Samaria.
3 Joram, Josafat en de koning van Edom strijden tegen de Moabieten
1 En Jehoram (bedoeld wordt Joram), de zoon van Achab,
Opnieuw worden
werd koning over Israël in Samaria, in het achttiende jaar van
de namen Joram
Josafat, koning van Judah, en hij regeerde twaalf jaar. 2 En hij
en Jehoram door
deed wat kwaad was in de ogen van J.H.V.H, maar niet zoals
elkaar gehaald.
zijn vader en zijn moeder, want hij deed het opgerichte beeld
van Baäl weg, dat zijn vader gemaakt had. 3 Maar toch hing hij de zonden aan van
Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, hij week niet daarvan. 4 En
Mesja, de koning van de Moabieten, was een veehandelaar, en betaalde belasting
aan de koning van Israël; honderd duizend lammeren, en honderd duizend rammen
met de wol. 5 Maar zodra Achab gestorven was, was het dat de koning van de
Moabieten van de koning van Israël afviel. 6 Dus trok koning Jehoram tegelijkertijd
uit Samaria, en mobiliseerde heel Israël. 7 En hij vertrok, en stuurde een bericht
naar Josafat, de koning van Judah, dat zei: De koning van de Moabieten is van mij
afgevallen, kan je met mij optrekken in de strijd tegen de Moabieten? En hij zei: Ik
zal optrekken, ik ben zoals jij, mijn volk is zoals jouw volk, mijn paarden zijn zoals
jouw paarden. ... 9 Zo vertrok de koning van Israël, de koning van Judah, en de
koning van Edom. 10-25 Elisa werd gevraagd hoe de strijd zou verlopen en gaf aan
dat ze zouden winnen. In de strijd drongen de drie koningen, de Moabieten terug in
de stad Kier-Chareseth. 26 En de slingeraars omsingelden en sloegen hen. Maar
toen de koning van de Moabieten zag, dat de strijd hem te sterk (zwaar) was, nam
hij zevenhonderd mannen mee, die het zwaard konden hanteren, om een
doorbraak te forceren tegen de koning van Edom, maar zij konden het niet. 27
Toen nam hij zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en
offerde hem als brandoffer op de muur. Toen Er is geen grotere gruwel voor
kwam er een zeer grote woede over Israël, God dan het offeren van een
zodat zij van hem wegtrokken en naar hun land eerstgeboren zoon. Denk aan de
terugkeerden. e
10 plaag in Egypte en aan Isaäk.
4a De olie van de weduwe
Een vrouw had een overleden man die één van de profeten was geweest. Ze had
nu geen inkomsten meer en leefde in armoede, in angst dat de schuldeiser, haar
beide kinderen als slaven ging meenemen. Ze vroeg Elisa om hulp en die bad dat
haar laatste kruik met olie, nooit zou opraken. Ze moest zoveel mogelijk vaten
lenen en die met het kruikje vullen, en deze vaten olie verkopen om de schuldeiser
af te betalen. Aldus gebeurde.
154
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
zeer boos, en vertrok, en zei: Hij had toch tenminste naar buiten kunnen komen en
de naam van J.H.V.H, zijn God kunnen aanroepen, en zijn hand over de plaats
strijken, en de melaatsheid wegnemen. 12 Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren
van Damascus, beter dan alle wateren van Israël, zou ik mij niet daarin kunnen
wassen en rein worden? 13 Toen zeiden zijn knechten: Mijn vader, als die profeet u
iets moeilijks opgedragen had, zou u dat dan niet gedaan hebben? Hoeveel te
meer, nu hij tegen u gezegd heeft: Was u, en u zal rein zijn? 14 Zo daalde hij af, en
doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van de man van God, en zijn
vlees kwam terug, zoals het vlees van een kleine jongen, en hij werd rein. 15 Toen
keerde hij terug naar de man van God, hij en zijn hele gevolg, en kwam, en stond
vóór hem en zei: Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de hele aarde, dan in Israël!
Nu dan, neem toch een zegen van uw knecht. 16 Maar hij zei: Zo waarachtig als
J.H.V.H leeft, voor Wie ik sta, als ik het toch zal nemen! En hij hield bij hem aan,
zodat hij zou nemen, maar hij weigerde het. 17 En Naäman zei: Zo niet; laat toch
uw knecht (Gehazi) gegeven worden (een geschenk met het gewicht van) een last
aarde van een juk (dus twee) muildieren (zie ook: II Kon. 8:9), want ik zal geen
brandoffer of slachtoffer meer aan andere goden brengen, behalve J.H.V.H. 18 In
deze zaak vergeeft J.H.V.H mij, uw knecht, wanneer mijn heer (de koning van Syrië)
in het huis (de tempel) van Rimon zal gaan, om zich daar (voor een andere God)
neer te buigen, en hij (door zijn ouderdom) op mijn hand zal leunen en ik mij in het
huis van Rimon (ook) zal (moeten) neerbuigen. Als ik dan mij zo zal neerbuigen in
het huis van Rimon, J.H.V.H vergeef toch mij, uw knecht, in deze zaak.
19 En hij zei tegen hem: Ga in vrede. En hij ging weg van hem, een kleine weg op.
5b Gehazi met melaatsheid gestraft
20-23 Gehazi zag dat Elisa niks had aangenomen. Hij rende Naäman achterna en zei
dat Elisa zich bedacht had en vroeg om “een talent zilver en twee bovenkleren”.
Naäman gaf “twee talenten zilver in twee buidels, met twee bovenkleren”, en hij
legde ze op twee van zijn knechten, die het voor zich uit droegen. 24 Als hij nu op
de hoogte (heuvel) aankwam, nam hij ze van hun hand, en borg ze op in zijn huis,
en hij liet de mannen gaan, en zij vertrokken. 25 Daarna kwam hij binnen en stond
voor zijn heer. En Elisa zei tegen hem: Waar was jij, Gehazi? En hij zei: Uw knecht is
negens heen gegaan. 26 Maar hij zei tot hem: Ben ik niet in de geest meegegaan,
toen die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het de tijd, om
dat zilver te nemen, en om de kleren aan te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden,
en schapen, en runderen, en knechten, en dienstmeisjes? 27 Daarom zal jou en
jouw nageslacht, de melaatsheid van Naäman aankleven, tot in eeuwigheid! Toen
ging hij weg van hem, melaats, wit als de sneeuw.
6 Elisa laat een ijzeren bijl op het water drijven
1 En de profeten zeiden tegen Elisa: Zie nu, de plaats waar wij wonen, die je nu ziet,
is voor ons te klein. 2 Laat ons toch naar de Jordaan gaan, en ieder daar vandaan
timmerhout halen, zodat wij daar een verblijfplaats maken voor ons om te wonen.
En hij zei: Ga maar. 3 En één zei: Ga toch met uw knechten mee. En hij zei: Ik zal
meegaan. 4 Zo ging hij met hen. Toen zij bij de Jordaan aangekomen waren, hakten
zij bomen om. 5 En het was, toen er één hout hakte, dat het ijzer (de bijl) in het
156
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
water viel, en hij riep, en zei: ‘Ahh, mijn heer‘, want het was geleend. 6 En de man
van God zei: Waar is het gevallen? En toen hij hem de plaats aangewezen had,
sneed hij een tak af, en wierp het daarheen, en liet het ijzer naar boven drijven. 7
En hij zei: Pak het. Toen stak hij zijn hand uit, en pakte het.
6 - 8 De Syriërs met blindheid geslagen en andere wonderen
§6 Zo zijn er nog vele verhalen die de wonderen van Elisa beschrijven, zoals de keer
dat het leger van Israël omsingeld was door het leger van Syrië. Elisa bad dat ze
met blindheid geslagen werden. Zo werden ze overmeesterd, gevangen gezet,
kregen te eten en werden weer vrijgelaten. Hierna kwamen ze niet meer terug.
§8 Een ander keer toen Elisa in Damascus was, zond Benhadad, de koning van
Syrië, die ziek was, een bode (gezand), genaamd Chazaël, naar Elisa, met een
geschenk: kostbaarheden uit Damascus, gelijk aan een last van veertig kamelen, om
te vragen of hij genezen zou. Elisa vertelde Chazaël dat Benhadad zou sterven,
maar dat hij moest zeggen dat hij weer beter zou worden. Ook zei hij dat Chazaël in
zijn plaat koning zou worden, wat ook gebeurde.
8a Judah: Jehoram wordt koning
16 En in het vijfde jaar van Joram, de zoon van Achab, koning van Israël, Josafat
was toen koning van Judah, begon Jehoram, de zoon van Josafat, koning van Judah,
te regeren. 17 Hij was twee en dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde acht jaar in Jeruzalem. 18 En hij wandelde op de weg van de koningen van
Israël, zoals het huis van Achab deed, want de dochter van Achab was hem tot
vrouw geworden, en hij deed wat kwaad was in de ogen van J.H.V.H. 19 Maar
J.H.V.H wilde Judah niet vernietigen, vanwege van David, Zijn knecht, zoals Hij hem
gezegd had, dat Hij wegens hem te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven.
20 In zijn dagen vielen de Edomieten van onder het gebied van Judah af, en stelden
een koning over zich aan. 21 Daarom trok Joram (bedoeld wordt Jehoram!) op naar
Zaïr, met al zijn strijdwagens, en hij viel ‘s nachts aan, en versloeg de Edomieten,
die rondom hem waren, ook de oversten van de strijdwagens, en het volk vluchtte
naar zijn tenten. 22 Toch vielen de Edomieten van onder het gebied van Judah af,
tot op deze dag. Toen viel ook Livnah af in dezelfde tijd. 23 Het overige nu van de
gebeurtenissen van Joram (Jehoram!), en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet
geschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Judah? 24 En Joram
(Jehoram!) ontsliep met zijn voorvaderen, en werd begraven bij zijn vaderen, in de
stad van David, en Achazia II, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
8b Judah: Achazia II wordt koning
25 In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, koning van Israël, begon
Achazia II, de zoon van Jehoram, koning van Judah, te regeren. 26 Twee en twintig
jaar was Achazia II oud, toen hij koning werd, en regeerde één jaar in Jeruzalem, en
de naam van zijn moeder was Athalia, de dochter van Omri, koning van Israël. 27
En hij wandelde in de weg van het huis van Achab, en deed wat kwaad was in de
ogen van J.H.V.H, zoals het huis van Achab, want hij was een schoonzoon van het
huis van Achab. 28 En hij trok met Joram, de zoon van Achab, ten strijde, in Ramoth
in Hilead, tegen Chazaël, koning van Syrië, en de Syriërs verwonden Joram. 29 Toen
157
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
keerde Joram, de koning, terug, zodat hij zich te Jizreël liet genezen van de slagen,
die de Syriërs hem in Rama geslagen hadden, toen hij streed tegen Chazaël, de
koning van Syrië. En Achazia II, de zoon van Jehoram, de koning van Judah, kwam
naar Jizreël om Joram, de zoon van Achab, te bezoeken, omdat hij ziek was.
9 - 10 Israël: Jehu wordt koning
§9 De profeet Elisa vroeg één van de profeten om met een oliekruik naar Ramoth in
Hilead te rennen en daar in het geheim Jehu, de zoon van Josafat, tot koning te
zalfen en dan direct te vluchten. De profeet deed dit en zei tegen hem “Zo spreekt
J.H.V.H de God van Israël: Ik zalf u tot koning over het volk van J.H.V.H, over Israël,
Je zal het hele huis (familie en hofhouding) van uw heer Achab doodslaan, zodat Ik
het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten van
J.H.V.H aan Izabel wreek”. Vervolgens ging Jehu op weg met zijn wagen naar Jizreël.
De wachten op de toren waarschuwden Joram en Achazia II, die allebei ook een
wagen pakten, en vluchtten. Jehu schoot met zijn boog, en een pijl trof Joram
tussen de schouders en doorboorde zijn hart. Hij werd daarna op de akker van de
Jizreëliet Naboth gegooid, zoals Elia geprofeteerd had (I Kon. 21:19). Achazia II
werd ook achtervolgd en getroffen. Achazia II vluchtte naar Meĝido, stierf daar en
werd begraven in het graf van zijn vaderen in de burcht Stad van David. Vervolgens
ging Jehu naar Izebel en zij werd uit het raam gegooid en het bloed spatte tegen de
muur. De honden verslonden haar zoals Elia had geprofeteerd (I Kon. 21:23).
§10 Jehu beval ook de zeventig zonen van Achab in Samaria te laten onthoofden.
De hoofden werden in korven naar Jizreël gestuurd. Jehu sloeg ook alle anderen
dood: de overige familie, de rijksbestuurders, de vertrouwelingen en de priesters.
Zo werd de profetie over Achabs huis in Jizreël vervuld (Hosea 1:4). Ook allen van
Achabs huis in Samaria werden gedood. Ook de tweeënveertig broers van koning
van Judah Achazia II, die Jehu ontmoette, werden gegrepen en gedood. Daarna liet
Jehu als list een groot offerfeest voor de Baäl aanrichten, waarbij iedereen
aanwezig moest zijn. Jonadab, de zoon van Rechab, kreeg de opdracht om alle
eventuele dienaren van J.H.V.H te verwijderen. Jehu had buiten de tempel van Baäl
tachtig soldaten opgesteld die de overigen, dus de Baäldienaren, doodden. Daarna
haalde ze de gewijde stenen van de Baäl naar buiten en verbrandden deze. Ook de
tempel van de Baäl werd neergehaald. (Dit alles staat hieronder samengevat).
158
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
hij gedaan heeft, en al zijn macht, Stad van David, en Achazia II, zijn zoon, werd
zijn die niet geschreven in het boek koning in zijn plaats. 25 In het twaalfde jaar
van de kronieken van de koningen van Joram, de zoon van Achab, koning van
van Israël? 35 En Jehu ontsliep met Israël, begon Achazia II, de zoon van
zijn vaderen, en zij begroeven hem Jehoram, koning van Judah, te regeren. 26
in Samaria, en zijn zoon Joahaz Twee en twintig jaar was Achazia II oud, toen
werd koning in zijn plaats. 36 En de hij koning werd, en regeerde één jaar in
dagen, die Jehu over Israël Jeruzalem, en de naam van zijn moeder was
geregeerd heeft in Samaria, zijn Athalia, de dochter van Omri, koning van
acht en twintig jaar. Israël. §9.21 Jehu doodde Joram, de koning
§13:1 In het drie en twintigste jaar van Israël, en Achazia II, de koning van Judah.
van Joas, de zoon van Achazia, de §11:1 Toen nu Athalia, de moeder van
koning van Judah, werd Joahaz, de Achazia II, zag, dat haar zoon dood was,
zoon van Jehu, koning over Israël, stond zij op, en bracht heel het koninklijk
in Samaria, en regeerde zeventien geslacht om. 2 Maar Jehosjeva, de dochter
jaar. 2 En hij deed dat kwaad was van koning Joram, de zuster van Achazia II,
in de ogen van J.H.V.H, ... 8 Het pakte Joas, de zoon van Achazia II, en nam
overige nu van de gebeurtenissen hem stiekem uit het midden van de zonen
van Joahaz, en al wat hij gedaan van de koning, die gedood werden, en zette
heeft, en zijn macht, zijn die niet hem en zijn voedster in een slaapkamer, en
geschreven in het boek van de zij verborgen hem voor Athalia, zodat hij niet
kronieken van de koningen van gedood werd. 3 En hij was zes jaar met haar
Israël? 9 En Joahaz ontsliep met in het huis van J.H.V.H verborgen, terwijl
zijn vaderen, en zij begroeven hem Athalia over het land regeerde. 4 In het
in Samaria, en Joas(j) II, zijn zoon, zevende jaar nu ontbood priester Jehojada de
regeerde in zijn plaats. oversten van honderd met de lijfwachten, en
10 In het zeven en dertigste jaar de garde, en liet hen bij zich komen in het
van Joas, de koning van Judah, huis van J.H.V.H. En hij maakte een verbond
werd Joas II, de zoon van Joahaz, met hen, en hij beëdigde hen in het huis van
koning over Israël, in Samaria, en J.H.V.H, en hij toonde hun de zoon van de
regeerde zestien jaar. 11 En hij koning (Joas). ... 20 En heel het volk van het
deed wat kwaad was in de ogen land was blij, en de stad werd stil, nadat zij
van J.H.V.H. ... 12 Het overige nu Athalia met het zwaard gedood hadden in
van de gebeurtenissen van Joas II, het paleis van de koning.
en al wat hij gedaan heeft, en zijn 21 Joas(j) was zeven jaar oud, toen hij koning
macht, waarmede hij gestreden werd. §12:1(2) In het zevende jaar van Jehu
heeft tegen Amazia, de koning van werd Joas koning, en regeerde veertig jaar in
Judah, zijn die niet geschreven in Jeruzalem, en de naam van zijn moeder was
het boek van de kronieken van de Zivjah uit Beër-Sjeva. 2(3) En Joas deed wat
koningen van Israël? 13 En Joas II recht was in de ogen van J.H.V.H, al zijn
ontsliep met zijn vaderen, en dagen, waarin priester Jehojada hem
Jerobeam II zat op zijn troon. En onderwees. 3(4) Alleen werden de hoogten
Joas II werd begraven in Samaria, niet weggenomen, het volk offerde en rookte
bij de koningen van Israël. nog op de hoogten.
159
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
160
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
boek van de kronieken van de koningen twintig jaar oud was hij, toen hij
van Israël? 16 En Joas ontsliep met zijn koning werd, en regeerde negen en
voorvaderen, en werd te Samaria twintig jaar in Jeruzalem, en de naam
begraven bij de koningen van Israël, en zijn van zijn moeder was Joaddan, uit
zoon Jerobeam II werd koning in zijn Jeruzalem. 3 En hij deed wat recht
plaats. (Herhaling van §13:13) was in de ogen van J.H.V.H. ... 5 En
§14:23 In het vijftiende jaar van Amazia, het was, toen hij het koninkrijk vast in
de zoon van Joas, de koning van Judah, handen had, dat hij zijn knechten
werd in Samaria koning: Jerobeam II, de doodsloeg, die de koning, zijn vader,
zoon van Joas II, koning van Israël, en vermoord hadden, 6 Maar de
regeerde één en veertig jaar. 24 En hij kinderen van de moordenaars
deed wat kwaad was in de ogen van doodde hij niet, zoals geschreven is in
J.H.V.H. ... 28 Het overige nu van de de Sefer Torah van Mozes, waar
gebeurtenissen van Jerobeam II, en al wat J.H.V.H geboden heeft, en zei: De
hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij vaders zullen niet voor de kinderen
oorlog gevoerd heeft, en hoe hij Damascus gedood worden, en de kinderen
en Chamat, dat tot Judah behoorde, aan zullen niet voor de vaders gedood
Israël teruggebracht heeft, zijn die niet worden, maar een ieder zal om zijn
geschreven in het boek van de kronieken zonde gedood worden ... 17 Amazia
van de koningen van Israël? 29 En nu, de zoon van Joas, koning van
Jerobeam II ontsliep met zijn voorvaderen, Judah, leefde na de dood van Joas II,
met de koningen van Israël, en zijn zoon de zoon van Joahaz, de koning van
Zachariah(oe) werd koning in zijn plaats. Israël, vijftien jaar. 18 Het overige nu
§15:8 In het acht en dertigste jaar van van de gebeurtenissen van Amazia, is
Azaria, de koning van Judah, regeerde dat niet geschreven in het boek van
Zachariah, de zoon van Jerobeam, over de kronieken van de koningen van
Israël in Samaria, zes maanden. 9 En hij Judah? 19 En zij maakten een
deed wat kwaad was in de ogen van complot tegen hem in Jeruzalem,
J.H.V.H, ... 10 En Sjaloem, de zoon van zodat hij vluchtte naar Lachis, maar
Javesj, maakte een complot tegen hem, en zij joegen hem na tot Lachis, en
sloeg hem vóór het volk (publiekelijk), en doodden hem daar. 20 En zij
doodde hem, en hij werd koning in zijn brachten hem op paarden terug, en
plaats. 11 Het overige nu van de hij werd in Jeruzalem begraven, bij
gebeurtenissen van Zachariah, zie, dat is zijn vaderen, in de burcht Stad van
geschreven in het boek van de kronieken David. 21 En het hele volk van Judah
van de koningen van Israël. 12 Dit was het nam Azaria, die nu zestien jaar oud
woord van J.H.V.H, dat Hij gesproken had was, en maakten hem koning in
tot Jehu, dat zei: Van jou zullen zonen tot plaats van zijn vader. 22 Hij
het vierde geslacht op de troon van Israël versterkte Elath, en bracht het aan
zitten, en zo is het gebeurd (II Kon. 10:30). Judah terug, nadat koning (Amazia)
13 Sjaloem, de zoon van Javesj, werd met zijn voorvaderen ontslapen was.
koning, in het negen en dertigste jaar van §15:1 In het zeven en twintigste jaar
Uzzia, de koning van Judah, en hij van Jerobeam II, de koning van Israël,
regeerde een volle maand in Samaria, 14 werd Azaria, de zoon van Amazia,
want Menachem, de zoon van Hadi, koning van Judah. 2 Hij was zestien
161
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
verliet Thirza, en kwam in Samaria, en jaar oud, toen hij koning werd, en hij
sloeg Sjaloem, de zoon van Javesj, in regeerde twee en vijftig jaar in
Samaria, en doodde hem, en werd koning Jeruzalem, en de naam van zijn
in zijn plaats. 15 Het overige nu van de moeder was Jecholia uit Jeruzalem. 3
gebeurtenissen van Sjaloem, en het En hij deed wat recht was in de ogen
complot, die hij maakte, zie, die zijn van J.H.V.H, naar al wat zijn vader
geschreven in het boek van de kronieken Amazia gedaan had. ... 5 En J.H.V.H
van de koningen van Israël. 16 Toen sloeg plaagde de koning, zodat hij melaats
Menachem Tifsah, met allen, die daarin werd tot de dag van zijn dood, en hij
waren, ook de daarbij behorende woonde in een afgezonderd huis,
gebieden, omdat men niet voor hem de maar Jotham, de zoon van de koning,
poort had geopend (zich overgegeven), zo was over het huis, en rechtte het volk
sloeg hij hen, al haar zwangere vrouwen van het land. 6 Het overige nu van de
hakte hij in stukken. gebeurtenissen van Azaria, en al wat
17 In het negen en dertigste jaar van hij gedaan heeft, zijn die niet
Azaria, de koning van Judah, werd geschreven in het boek der kronieken
Menachem, de zoon van Hadi, koning over van de koningen van Judah? 7 En
Israël, en regeerde tien jaar in Samaria. 18 Azaria ontsliep met zijn vaderen, en
En hij deed wat kwaad was in de ogen van zij begroeven hem bij zijn vaderen, in
J.H.V.H, ... 19 Toen kwam Pul, de koning de stad Davids, en zijn zoon Jotham
van Assyrië, tegen het land, en Menachem werd koning in zijn plaats. ... 32 In het
gaf aan Pul duizend talenten zilver, zodat tweede jaar van Pekach, de zoon van
hij hem zou helpen om het koninkrijk Remalia, de koning van Israël, werd
beter onder zijn controle te krijgen. 20 En Jotham, de zoon van Uzzia, koning
Menachem hief dit geld van Israël, van alle van Judah. 33 Vijf en twintig jaar oud
rijke mensen, om dit de koning van Assyrië was hij, toen hij koning werd, en
te geven, voor elk man vijftig sjekkel zilver. regeerde zestien jaar in Jeruzalem, en
Toen keerde de koning van Assyrië terug, de naam van zijn moeder was Jerusa,
en bleef daar niet in het land. 21 Het de dochter van Zadok. 34 En hij deed
overige nu van de gebeurtenissen van wat recht was in de ogen van J.H.V.H,
Menachem, en al wat hij gedaan heeft, is ... 36 Het overige nu van de
dat niet geschreven in het boek van de gebeurtenissen van Jotham, en al wat
kronieken van de koningen van Israël? 22 hij gedaan heeft, is dat niet
Daarna ontsliep Menachem met zijn geschreven in het boek van de
voorvaderen, en zijn zoon Pekachjah werd kronieken van de koningen van
koning in zijn plaats. Judah? 37 In die dagen begon J.H.V.H
23 In het vijftigste jaar van Azaria, de Rezin, de koning van Syrië, en Pekach,
koning van Judah, werd Pekachjah, de de zoon van Remalia (en koning van
zoon van Menachem, koning over Israël, Israël) op Judah los te laten. 38 En
en regeerde twee jaar in Samaria. 24 En hij Jotham ontsliep met zijn vaderen, en
deed wat kwaad was in de ogen van werd begraven bij zijn vaderen in de
J.H.V.H. .... 25 En Pekach, de zoon van stad van zijn vader David, en zijn zoon
Remalia, zijn hoofdman, maakte een Achaz werd koning in zijn plaats.
complot tegen hem, en sloeg hem dood in §16:1 In het zeventiende jaar van
Samaria, in de burcht van het paleis van de Pekach, de zoon van Remalia, werd
162
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
koning, met Argob, Arje, en vijftig Achaz, de zoon van Jotham, koning
Hileadieten, en werd koning in zijn plaats. van Judah. 2 Twintig jaar oud was
26 Het overige nu van de gebeurtenissen Achaz, toen hij koning werd, en hij
van Pekachjah, en al wat hij gedaan heeft, regeerde zestien jaar in Jeruzalem, en
zie, dat is geschreven in het boek van de hij deed niet wat recht was in de
kronieken van de koningen van Israël. 27 ogen van J.H.V.H, zijn God, zoals zijn
In het twee en vijftigste jaar van Azaria, de voorvader David. 3 Want hij
koning van Judah, werd Pekach, de zoon wandelde in de weg van de koningen
van Remalia, koning over Israël, en van Israël, hij liet zelfs zijn zoon door
regeerde twintig jaar in Samaria. 28 En hij het vuur gaan, naar de gruwelen van
deed wat kwaad was in de ogen van de heidenen. ... 4 Hij offerde ook en
J.H.V.H. .... 29 In de dagen van Pekach, de rookte op de hoogten en op de
koning van Israël, kwam Tiĝlath-Pileser, heuvels, ook onder elke groene
de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en boom. 5 Toen trok Rezin, de koning
Avel-Beth-Maächah, en Janoach, en van Syrië (Aram), op, met Pekach, de
Kedesj, en Chazor, en Ĝilead, en Galilea, zoon van Remalia, de koning van
het hele land van Nafthali, en hij voerde Israël, ten strijde tegen Jeruzalem, en
hen weg naar Assyrië. 30 En Hos(j)ea, de zij belegerden Achaz, maar zij kregen
zoon van Ela, maakte een complot tegen niet de overhand met de strijd. 6 In
Pekach, de zoon van Remalia, en sloeg die tijd heroverde Rezin, de koning
hem, dood, en werd koning in zijn plaats, van Syrië (Aram), Elath voor Syrië, en
in het twintigste jaar van Jotham, de zoon wierp de Judeeërs (joden) uit Elath,
van Uzzia. 31 Het overige nu van de en de Syriërs kwamen in Elath, en
gebeurtenissen van Peckah, en al wat hij hebben daar gewoond tot op deze
gedaan heeft, zie, dat is geschreven in het dag. 7 Achaz nu zond boden naar
boek van de kronieken van de koningen Tiĝlath-Pileser, de koning van Assyrië,
van Israël. om te zeggen: Ik ben uw knecht en
§17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de uw zoon, trek op, en verlos mij uit de
koning van Judah, werd Hosea, de zoon hand van de koning van Syrië, en uit
van Ela, koning over Israël in Samaria, en de hand van de koning van Israël, die
regeerde negen jaren. 2 En hij deed wat tegen mij opstaan (strijd voeren).
kwaad was in de ogen van J.H.V.H. ... 3 8 En Achaz nam het zilver en het
Salmaneser, de koning van Assyrië, trok goud, dat in het huis van J.H.V.H, en
tegen hem op, en Hosea werd zijn in de schatkamers van het huis van
onderdaan, … 4 Maar de koning van de koning gevonden werd, en hij
Assyrië ontdekte een complot bij Hosea, … stuurde dit naar de koning van
dus nam de koning van Assyrië hem Assyrië als geschenk. 9 En de koning
gevangen en stopte hem in de gevangenis. van Assyrië luisterde naar hem, want
5 En de koning van Assyrië trok door het de koning van Assyrië trok op tegen
hele land, en kwam naar Samaria, en hij Damascus, en nam haar in, en
belegerde het drie jaar lang. Daarna nam voerde hen (Syrië / Aram) in
de koning van Assyrië Samaria in, en ballingschap naar Kir, en hij doodde
voerde Israël weg naar Assyrië. Rezin.
163
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
164
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
gemaakt had. ... 18 Daarom was J.H.V.H zeer boos op Israël, zodat Hij hen wegdeed
van Zijn gezicht, er bleef niets over, behalve de stam van Judah alleen. 19 Zelfs
Judah hield niet de geboden van J.H.V.H, hun God, maar ook zij wandelden in de
inzettingen (voorschriften), die Israël gemaakt had. 20 Zo verwierp J.H.V.H het hele
geslacht van Israël, en vernederde hen, en gaf ze in de hand van rovers, totdat Hij
hen van Zijn gezicht weggeworpen had, ... 23 zo werd Israël in Ballingschap
weggevoerd uit zijn land naar Assyrië, tot op deze dag.
17b Israël: het rijk door Samaritanen bevolkt
24 De koning nu van Assyrië deporteerde de volken van Babel, Chuta, Avva,
Chamat, en Sefarvaïm, en liet hen wonen in de steden van Samaria, in de plaats
van de kinderen van Israël (de Israëlieten), en zij namen Samaria (Israël) in bezit,
en woonden in haar steden. 25 En toen in het begin van hun verblijf daar, zij niet
J.H.V.H vreesden, stuurde J.H.V.H leeuwen onder hen, die enigen van hen
doodden. 26 Daarom spraken zij (de Israëlieten) met de koning van Assyrië, en
zeiden: De volken, die u gedeporteerd hebt, en hebt laten wonen in de steden van
Samaria, kennen de wijze van de God van het land niet, daarom heeft Hij leeuwen
onder hen gezonden, en zie, deze doden hen, omdat zij niet de wijze van de God
van het land kennen. 27 Toen gebood de koning van Assyrië, en zei: Breng één van
de priesters daarheen, die je van daar hebt weggevoerd, zodat die volken daarheen
kunnen trekken, en wonen, en dat hij hun de wijze leert van de God van het land.
28 Zo kwam één van de priesters, die zij van Samaria weggevoerd hadden, en ging
in Beth-El wonen, en hij leerde hun, hoe zij J.H.V.H moesten vrezen.
29 Maar elk volk maakte zijn eigen goden, ... en 33 zij vreesden J.H.V.H, maar
dienden ook hun eigen goden, naar de gewoonte van de volken, van waaruit men
hen had weggevoerd. 34 Tot op deze dag toe, doen zij naar de vroegere
gewoonten. Zij vrezen niet J.H.V.H, en zij houden niet naar de inzettingen, de
bepalingen, en de Wet (Torah), en het gebod, dat J.H.V.H geboden heeft aan de
kinderen van Jakob, die Hij de naam Israël gaf. ... 41 Maar deze volken vreesden, èn
J.H.V.H, èn dienden ook hun gesneden beelden. Ook doen hun kinderen en hun
kindskinderen, zoals hun voorvaderen gedaan hebben, tot op deze dag.
18a Judah: Jechizkiah (Hizkiah) wordt koning
1. En het was in het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël, dat
Hizkiah koning werd, de zoon van Achaz, koning van Judah. 2. Vijf en twintig jaar
oud was hij, toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaar in
Jeruzalem, en de naam van zijn moeder was Avi, een dochter van Zacharjah. 3. En
hij deed wat recht was in de ogen van J.H.V.H, naar alles, wat zijn voorvader David
gedaan had. 4. Hij nam de hoogten weg, brak de opgerichte beelden, roeide de
bossen uit, en hij verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de
kinderen van Israël, tot die dagen toe, haar gerookt hadden, en hij noemde haar
Nehustan. 5. Hij vertrouwde op J.H.V.H, de God van Israël, zodat er, na hem en
voor hem, niemand was zoals hij, onder alle koningen van Judah. 6. Want hij
kleefde J.H.V.H aan; hij week niet van Hem na te volgen, en hij hield Zijn geboden,
die J.H.V.H aan Mozes geboden had. 7. Zo was J.H.V.H met hem, overal, waar hij
heen uittrok, was hij voorspoedig, bovendien viel hij de koning van Assyrië af, en
165
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
diende hem niet meer. 8. Hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe, en haar grenzen, van
de wachttoren af tot de vaste steden toe.
18b Israël: in ballingschap naar Assyrië (herhaling §17)
Toen koning Hosea een complot maakte, zijn jaarlijkse belasting niet meer betaalde
en boden voor hulp naar Egypte stuurde, voer de koning van Assyrië, Israël in
ballingschap naar Assyrië, en gooide Hosea in de gevangenis.
§18:9. In het vierde jaar van koning Hizkiah, wat het zevende jaar van Hosea was,
(de zoon van Ela, en de koning van Israël), trok Salmaneser, de koning van Assyrië,
naar Samaria (Israël), en belegerde haar. 10. En na drie jaar namen zij haar in. In
het zesde jaar van Hizkiah en het negende jaar van Hosea, de koning van Israël,
werd Samaria ingenomen. 11. En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar
Assyrië, en voerde hen naar Chalach, Chavor, de rivier Hozan, en de steden van de
Meden. 12. Omdat zij de stem van J.H.V.H, hun God, niet gehoorzaam waren
geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden, en al wat Mozes, de knecht van
J.H.V.H, geboden had, daar hadden zij niet naar geluisterd, noch gehandeld. ...
Het nu volgende gedeelte van II Koningen 18:13-20:19 is identiek aan Jesajah 36:1 -
39:8. Dit toont hoe zelfs teksten van de Profeten door o.a. kopiëren ontstonden.
18c Judah: Assyrië belegert Jeruzalem en dreigt met verbanning
13 Maar in het veertiende jaar van koning Hizkiah trok Sancherib, de koning van
Assyrië, op tegen alle versterkte steden van Judah, en nam ze in. ... Hizkiah vroeg
aan de koning van Assyrië wat hij moest betalen, zo betaalde hij driehonderd
talenten zilver en dertig talenten goud, vanuit de tempel en de schatkamers van
het paleis ... 17 Toch stuurde de koning van Assyrië daarna Tartan, Rav-Saris, en
RavSjakeh, van Lachis, met een groot leger naar Jeruzalem, naar koning Hizkiah, en
zij trokken op, en kwamen naar Jeruzalem. Daarna bleven zij staan bij de watergang
van de bovenvijver, die is bij de bovenweg van het veld van de wasman. 18 En toen
zij om de koning riepen, gingen Eljakim de zoon van Hilkia en hofmeester, Sjevnah
de schrijver, en Joach de zoon van Asaf en notaris, naar hun toe. 19 En RavSjakeh
zei tegen hen: Zeg nu tegen Hizkiah: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrië:
Wat is dit voor een vertrouwen, waarmee jij vertrouwt? 20 Jij zegt: ‘Er is een
strategie en een militaire macht’, maar dat zijn alleen woorden. Op wie vertrouw jij
nu, dat je zo tegen mij rebelleert? 21 Zie nu, vertrouw jij op die gebroken rietstaf,
op Egypte, die, als iemand daarop leunt, hij in zijn hand zal gaan, en die doorboort.
Farao, de koning van Egypte, is net zo, voor al degenen, die op hem vertrouwen. 22
Maar als jij tot mij zegt: ‘Wij vertrouwen op J.H.V.H, onze God’, is Hij het niet,
Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkiah weggenomen heeft, en tot Judah en
Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar zal jij je buigen in Jeruzalem? 23 Nu dan,
wed toch op mijn heer, de koning van Assyrië; en ik zal je twee duizend paarden
geven, als jij daarvoor de ruiters kan geven. 24 Hoe zou jij dan anders een aanval
van een enkele legerleider van de geringste knechten van mijn heer kunnen
afslaan? Maar jij vertrouwt op Egypte, voor strijdwagens en ruiters. 25 Ben ik nu
zonder J.H.V.H opgetrokken tegen deze plaats, om die te vernietigen? J.H.V.H heeft
tegen mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verwoest het.
166
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
26 Toen zei Eljakim, de zoon van Hilkia, en II Kon. 18:26 = Jes 36:11 !
Sjevnah, en Joach, tegen RavSjakeh: Spreek toch De Assyriërs spreken Aramees,
tot jouw knechten in het Aramees, want wij maar hun leiders kunnen ook
verstaan dat wel, en spreek met ons niet in het Judees (Hebreeuws). De
Judees in het bijzijn van heel het volk dat op de Judeeërs spreken Judees
muur staat. 27 Maar RavSjakeh zei tegen hen: (Hebreeuws), maar hun leiders
Heeft mijn heer mij alleen naar jullie heer en kunnen ook Aramees.
jullie gestuurd, om deze woorden te spreken?
En niet tot de mannen, die op de muur zitten, zodat zij hun poep eten, en hun pies
drinken, samen met jullie? 28 Toen stond RavSjakeh op, en riep met luide stem in
het Judees (Hebreeuws), en hij sprak en zei: Hoor het woord van de grote koning,
de koning van Assyrië! 29 Zo zegt de koning: Dat Hizkiah jullie niet zal bedriegen,
want hij zal jullie niet kunnen redden uit zijn hand. 30 Laat Hizkiah jullie niet doen
vertrouwen op J.H.V.H, en zeggen: J.H.V.H zal ons zeker redden, en deze stad zal
niet in de hand van de koning van Assyrië gegeven worden. 31 Luister niet naar
Hizkiah, want zo zegt de koning van Assyrië: Verhandel met mij over de hoogte van
de belasting, en geef jullie aan mij over, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een
ieder van zijn vijgenboom, en drink, een ieder het water van zijn put. 32 Anders
kom ik, en deporteer ik jullie naar een land, zoals jullie eigen land, een land van
koren en van most, een land van brood en van wijngaarden, een land van olijven,
van olie en van honing, dan zal je leven en niet sterven, en luister niet naar Hizkiah,
want hij hitst jullie op, door te zeggen: J.H.V.H zal ons redden. 33 Heeft soms één
van de goden van de volken, zijn land gered uit de hand (macht) van de koning van
Assyrië? 34 Waar zijn de goden van Chamat, en van Arpad? Waar zijn de goden van
Sefarvaïm, Hena en Ivah? Want hebben zij Samaria uit mijn macht gered? 35 Wie
waren er onder al de goden van de landen, die hun land uit mijn macht gered
hebben, dat J.H.V.H Jeruzalem uit mijn hand zou redden? 36 Maar het volk zweeg
stil en antwoordde hem niet één woord; want het gebod van de koning was: Je zal
hem niet antwoorden. 37 Toen kwamen Eljakim de zoon van Hilkia en hofmeester,
Sjevnah de schrijver, en Joach de zoon van Asaf en notaris, naar Hizkiah, met
gescheurde kleren, en zij gaven hem de woorden van RavSjakeh te kennen.
19a Judah: Hizkiah bidt en wordt verhoord & De profetie van Jesajah
1 Toen koning Hizkiah deze hoorde, scheurde hij zijn kleren, en bedekte zich met
een zak, en ging het huis van J.H.V.H binnen. 2 Daarna stuurde hij Eljakim de
hofmeester, Sjevnah de schrijver, en de oudste van de priesters, met zakken
bedekt, naar Jesajah de profeet en de zoon van Amoz. 3 En zij zeiden tegen hem:
Dit zegt Hizkiah: ‘Deze dag is een dag van benauwdheid, straf, en smaad, want de
kinderen zijn aan de geboorte toe, maar er is geen kracht om te baren. 4 Misschien
heeft J.H.V.H, jouw God, al de woorden van RavSjakeh gehoord, die zijn heer de
koning van Assyrië, gestuurd heeft, om de levende God te bespotten, en zal
J.H.V.H, jouw God, de woorden straffen, die Hij gehoord heeft. Bid dan voor het
overblijfsel, dat nog in leven gevonden wordt’. 5 En de knechten van koning Hizkiah
kwamen bij Jesajah. 6 En Jesajah zei tegen hen: Zo zullen jullie tegen jullie heer
zeggen: ‘Zo zegt J.H.V.H: Vrees niet voor de woorden, die je gehoord hebt,
167
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
waarmede de dienaars van de koning van Assyrië Mij gelasterd hebben. 7 Zie, Ik zal
een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, zodat hij naar zijn land
terugkeert, en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen’. 8 Zo ging RavSjakeh
terug, en vond de koning van Assyrië, strijdende tegen Livnah, want hij had
gehoord, dat hij Lachis verlaten had. 9 Toen hij van Tirhaka, de koning van Ethiopië,
vernam: Zie, hij is uitgetrokken om tegen u te strijden, zond hij opnieuw boden
naar Hizkiah, die zeiden: 10 ‘Zo zal je spreken tot Hizkiah, de koning van Judah, en
zeg: Laat je God je niet bedriegen, waarop je vertrouwt, en zegt: Jeruzalem zal niet
in de hand van de koning van Assyrië vallen. 11 Zie, je hebt gehoord, wat de
koningen van Assyrië met alle landen gedaan hebben; ze zijn verbannen, en zou jij
dan gered worden? 12 Hebben de goden van de volken, die mijn voorvaderen
verslagen hebben, hun gered, zoals Hozan, Charan, Rezef, en de kinderen van Eden,
die in Telassar waren? 13 Waar is de koning van Chamat, de koning van Arpad, en
de koning van de stad Sefarvaïm, Hena en Ivah?’ 14 En toen Hizkiah de brieven uit
hand van de boden ontvangen had, en die gelezen had, ging hij op in de tempel van
J.H.V.H, en Hizkiah spreidde deze uit vóór J.H.V.H. 15 En Hizkiah bad vóór J.H.V.H,
en zei: ‘J.H.V.H, God van Israël, Die tussen de cherubs woont! U bent het, U alleen,
de God van alle koninkrijken op aarde, U heeft de hemel en de aarde gemaakt. 16
J.H.V.H, buig Uw oor, hoor, en doe, J.H.V.H, Uw ogen open, zie, en hoor de
woorden van Sancherib, die deze gezonden heeft, om de levenden God te
bespotten. 17 Echt, J.H.V.H, de koningen van Assyrië hebben die heidenen en hun
land verwoest, 18 en hebben hun goden in het vuur geworpen, want zij waren geen
goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom konden zij die
vernietigen. 19 Nu dan, J.H.V.H, onze God, verlos ons toch uit zijn hand, dan zullen
alle koninkrijken op aarde weten, want U, J.H.V.H, bent God alleen’. 20 Toen
stuurde Jesajah de zoon van Amoz, naar Hizkiah, het bericht: ‘Zo spreekt alleen, de
God van Israël: Dat je tot Mij gebeden hebt tegen Sancherib, de koning van Assyrië,
heb Ik gehoord. 21 Dit is het woord, dat J.H.V.H over hem gesproken heeft:
“De maagd, de dochter van Sion, minacht jou, zij bespot jou, de dochter van
Jeruzalem schudt het hoofd achter jouw rug. 22 Wie heb jij bespot en belasterd? En
tegen Wie hebt jij je stem verheven, en jezelf met jouw ogen opgeheven? Tegen de
Heilige van Israël! 23 Door middel van jouw boden heb jij J.H.V.H bespot … 25 en de
vestingsteden verwoest. … 28 Jouw woede tegen Mij, en je razernij zijn tot Mijn
oren doorgedrongen. Daarom zal ik Mijn haak in je neus slaan en Mijn toom tussen
je lippen leggen. En Ik zal je terugleiden over de weg waarlangs je gekomen bent. ...
30 Want het ontkomene, dat overgebleven is van het huis van Judah, zal onder
opnieuw wortel schieten, en zal boven vrucht dragen. 31 Want het overblijfsel zal
van Jeruzalem uitgaan, en het ontkomene van de berg Sion, de ijver van J.H.V.H van
de wezens, zal dit doen”.
32 Daarom zo zegt J.H.V.H over de koning van Assyrie:
“Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten, ook zal hij met geen
schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. 33 Via de weg, die hij
gekomen is, zal hij terugkeren, maar in deze stad zal hij niet komen, zegt J.H.V.H. 34
Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, voor Mijzelf, en voor David,
Mijn knecht.”’
168
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
169
II Koningen / Melachiem II (Elia & Elisa)
170
Jesajah / Jesjajahoe
Jesajah / Jesjajahoe
De naam Jesajah is afgeleid van de Hebreeuwse naam
Jesja'jahoe dat "redding van onze God" betekent.
De overgang tussen de vroege en late profeten is groot. De
boeken van de vroege profeten behandelen de geschiedenis
van de leiders (Jozua, Rechters, Samuël, Saul, David en
Salomo), maar er wordt nauwelijks geprofeteerd. Net als in
het Oosten vroeger, komen hier verhalen voor, over Mannen
van God, die vooral wonderen deden, zoals Elia en Elisa.
De late profeten, zijn in feite de drie grote profeten Jesajah,
Jeremiah en Ezechiël, die juist wel veel profeteerden, maar
geen wonderen deden, en maar weinig de geschiedenis
beschreven, zoals tot aan Jesajah gebeurde in de TeNaCh.
De profetieën van Jeremiah en Ezechiël slaan op de tijd van de ballingschap in
Babylon. Men mag zeker niet uitsluiten dat dit achteraf opgeschreven verhalen zijn.
Profetieën zijn zelden toekomstvoorspellingen, maar woorden van God om het volk
te sturen. Deze hadden ook zeker niet de bedoeling om de theologie van het joodse
geloof om te gooien, want, toevoegen of weglaten van de Torah kan immers niet.
Termen als de “Dag van J.H.V.H”, “Dag van de Heer”, of “Dag van de Woede” slaan
in de Profeten op een dag dat God ingrijpt, bijvoorbeeld met de val van Jeruzalem,
of de val van Babylon, en niet een Einde-der-Tijden volgens Paulus of Openbaringen.
Aangezien de Torah niks zegt over het hiernamaals, een hemel of een hel, of over
een, anders dan een gewoon tot koning, gezalfde persoon, kan men dat ook niet in
de profetieën terugvinden. Een profetie kan immers de Torah en de daarin vermelde
eeuwigdurende verbonden met Noach en Abraham niet wijzigen.
Het boek Jesajah bevat profetieën die gesitueerd worden in de regeringsperiodes
van een aantal elkaar opvolgende koningen van het koninkrijk Judah:
Uzzia: hoofdstukken 1-5 (Uzzia is Azaria)
Jotam: hoofdstuk 6
Achaz: hoofdstukken 7-14:28
Hizkiah: hoofdstukken 14:28-35: eerste helft van zijn regering
hoofdstukken 36-66: tweede helft van zijn regering
De periode waarin het boek gesitueerd is, beslaat vanaf vier jaar voor de dood van
koning Uzzia (in -762), tot aan het laatste regeringsjaar van koning Hizkiah (in -698)
en wellicht nog een paar jaar daarna tijdens koning Menasjeh. Dit omvat wel 64
jaar. Volgens Jesajah 1:1, is alles uit de hand van één profeet, maar moderne
onderzoekers onderscheiden drie boekdelen, met verschillende auteurs: Proto-
Jesajah, Deutero-Jesajah en nog andere profeten. Het is onaannemelijk dat Jesajah,
zo rond -725 zou leven, en de verschijning en daden van de Perzische koning Cyrus /
Kores (na -520) kon voorspellen. Bovendien, Deutero-Jesajah neemt de tijd van de
Babylonische ballingschap als referentiepunt, zodat hij over die periode in de
tegenwoordige tijd schrijft. Ook zijn er verschillen in woordkeus en taalstijl tussen
de drie gedeeltes. Hieruit wordt afgeleid dat het om verschillende auteurs gaat.
171
Jesajah / Jesjajahoe
172
Jesajah / Jesjajahoe
het hoofd toe is er niets gaaf, maar wonden, striemen, en etterbuilen, die niet
uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen daarvan is met olie verzacht. 7 Jouw land
is een woestenij, jouw steden zijn met vuur verbrand, jouw bouwland, daarvan
eten vreemden voor jouw ogen, en er is een verwoesting, als door vreemden
ondersteboven gekeerd. 8 En de dochter van Sion is achtergebleven als een hutje in
de wijngaard, als een nachthutje in het komkommerveld, als een belegerde stad. 9
Als J.H.V.H van de wezens, niet van ons nog iets had overgelaten, dan zouden we
als Sodom zijn geworden, wij zouden zoals Gomorra zijn geworden.
Opwekking tot waarachtige bekering
10 Hoor het woord van J.H.V.H, bestuurders van Sodom! Neem ter ore, de Wet
(Torah) van onze God, volk van Gomorra! 11 Waarvoor dient Mij de veelheid van
jouw slachtoffers? zegt J.H.V.H; Ik heb genoeg aan de brandoffers van rammen, en
het vet van de gemeste beesten, en heb geen lust aan het bloed van jonge stieren,
noch de lammeren, en bokken. 12 Wanneer je vóór Mij komt te verschijnen, wie
heeft zoiets van jouw hand geëist, dat je Mijn voorhoven zou platwalsen? 13 Breng
niet meer tevergeefs een offer, het reukwerk is Mij een gruwel. De nieuwe
maanden, Sjabbatten, en het bijeenroepen van de samenkomsten verdraag Ik niet,
het is ongerechtigheid. Zelfs een enkele bijeenkomst. 14 Mijn ziel haat jouw nieuwe
maanden en jouw gezette hoogtijden, zij zijn Mij tot een last, Ik ben moe
geworden, die te dragen. 15 En als je jouw handen uitsprijdt, verberg Ik Mijn ogen
voor jou. Ook wanneer jij het gebed herhaald, luister Ik niet, want jouw handen zijn
vol bloed. 16 Was je, reinig je, doe de slechtheid van je daden weg van voor Mijn
ogen, stop kwaad te doen. 17 Leer goed te doen, zoek het recht, help de verdrukte,
doe de wees recht, behandel de rechtzaak van de weduwe. 18 Kom dan, en laat
ons samen rechten, zegt J.H.V.H, al waren jouw zonden als scharlakenrood, zij
zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als
witte wol. 19 Als je mee wilt werken en luistert, dan zal je het goede van dit land
eten. 20 Maar indien je weigert, en opstandig bent, dan zal je door het zwaard
verteerd worden, want de mond van J.H.V.H heeft het gesproken. ...
2 Het komende vrederijk & Alle heidenen komen naar de tempel
1 Het woord, dat Jesajah, de zoon van Amots, gezien heeft over Judah en
Jeruzalem. 2 En het zal zijn in de laatste dagen, dan zal het huis van J.H.V.H (de
tempel) vaststaan als de hoogste van de bergen, en hij zal verheven zijn boven de
heuvels, en alle heidenen zullen daarheen stromen. 3 En vele Dit is identiek
volken zullen optrekken en zeggen: kom laten wij opgaan naar aan Micah 4:1-3.
Sion de berg van J.H.V.H, naar het huis van de God van Jakob, Zie ook Joël 3:10.
zodat hij ons onderwijst over zijn wegen, zodat wij zijn wegen
bewandelen. Want uit Sion zal de Wet (Torah) uitgaan en het woord van J.H.V.H uit
Jeruzalem. 4 En Hij zal rechtspreken tussen de heidenen, en rechtspreken over
machtige volkeren. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en
hun speren tot snoeimessen, geen heiden zal tegen een Dit wordt iedere
andere heiden het zwaard opheffen, en zij zullen niet meer Sjabbat in de
trainen voor de oorlog. 5 Huis van Jakob, kom, laten wij synagoge gezongen.
wandelen in het licht van J.H.V.H. ...
173
Jesajah / Jesjajahoe
174
Jesajah / Jesjajahoe
Maar Damascus zal het hoofd van Assyrië blijven, en Rezin het hoofd van
Damascus, en binnen vijf en zestig jaren zal Efraïm verbroken worden, zodat het
geen volk meer is. 9 Ondertussen zal Samaria, Efraïms hoofd zijn, en de zoon van
Remalia het hoofd van Samaria. Indien jullie dit niet geloven, dan zullen jullie zeker
niet standhouden. 10 En J.H.V.H ging door te spreken tot Achaz: 11 Vraag een
teken van J.H.V.H, jouw God; vraag zelfs van
Dit woord “jonge vrouw” wordt
beneden in de diepte (dodenrijk?), of van
vaak verkeerd vertaald met
boven uit de hoogte (de hemel?). 12 Maar
“maagd”, dit komt omdat de
Achaz zei: Ik zal niks vragen, en ik zal J.H.V.H
griekse vertaling, de Septuaginta,
niet verzoeken. 13 Toen zei hij (Jesajah): Hoor
dit verkeerd vertaalde, en
toch, jij, huis van David, is het jou niet genoeg
Mattheüs dit las, en deed alsof
dat je de mensen vermoeid, dat je ook mijn
deze profetie met Jezus vervuld
God vermoeit? 14 Daarom zal de Heer zelf jullie
was. Alleen hij schreef dat Jezus
een teken geven: Zie een jonge vrouw (dus niet
uit een maagd werd geboren, en
maagd!) zal zwanger worden, en zij zal een
daardoor vertalen christenen
zoon baren, en zijn naam zal Immanuël heten.
meestal hier onterecht “maagd”.
15 Boter en honing zal hij eten (dus rijke
Deze profetie gaat over de jonge
ouders), totdat hij weet te verwerpen het
vrouw van Achaz en zoon Hizkiah,
kwaad, en te verkiezen het goed. 16 Zeker eer
zie ook de volgende pagina.
deze jongen weet te verwerpen het kwade, en
te verkiezen het goede, zal dat land,
Immanuël is een gewone joodse naam
waarvoor je angst hebt, verlaten zijn
van zijn twee koningen (Pekach en Immanuël betekent: God is met ons
Rezin). 17 Maar J.H.V.H zal over jou, Er staat nergens dat dit over Jezus gaat
jouw volk en jouw vaders huis, dagen Ook niet over een gezalfde
doen komen, zoals er niet gekomen zijn Dit speelt zich niet af in de tijd van Jezus,
van de dag af, dat Efraïm van Judah is want anders kwam de redding veel te laat
afgeweken, door de koning van Assyrië
(Nebukadnezar). 18 Want het zal in die dagen zijn, dat J.H.V.H naar zich toe zal
fluiten, de vliegen, die aan het einde van Egyptische Nijlarmen zijn, en de bijen die
in het land van Assyrië zijn. 19 En zij zullen komen, en zij allen zullen neerstrijken in
de woeste dalen, in de kloven van de steenrotsen, in al de doornhagen, en in alle
drinkplaatsen. 20 Op die dag zal J.H.V.H met een scheermes, gehuurd aan de
overzijde van de rivier, bij de koning van Assyrië, het hoofd kaalscheren, en het
haar van de voeten, en Hij zal ook de baard totaal wegnemen. ...
9 Voorspelling van het einde van Assyrië en hoop voor Judah
1 (8:23) Maar het land, dat beangstigd was, zal niet totaal verduisterd worden,
zoals in het begin, toen het land van Zebulon, en het land van Nafthali geminacht
werden, maar zij zullen op het eind tot eer gemaakt worden voor de volken, vanaf
de weg naar de zee, en tot over de Jordaan, en tot aan Galilea. 2 (9:1) Het volk, dat
in duisternis wandelt, zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van
de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen. 3 (9:2) Jij hebt dit volk
vermenigvuldigd, maar jij hebt de blijdschap niet groot gemaakt, zij zullen blij zijn
vóór jou, zoals men zich verblijdt in de oogst, zoals men zich verheugd, wanneer
175
Jesajah / Jesjajahoe
men de buit uitdeelt. 4 (9:3) Want het juk van Christenen zien hier soms de
hun last, de stok op hun schouders, en de staf tekst van de engel Gabriël over
van de opzichter (= alledrie Assyrië!), heb jij “de gezalfde” (Luk. 1:32), maar
gebroken, zoals in de dagen van de het gaat hier duidelijk over de
Midianieten, 5 (9:4) toen de hele strijd van zij tijd van het einde van Samaria en
die streden, met lawaai gebeurde en de kleren Assyrië: Samaria (Israël) werd in
in het bloed gewenteld waren en verbrand -733 vernietigd, en in -722 werd
werden, tot een voedsel voor het vuur. 6 (9:5) dit tienstammenrijk in balling-
Want een kind (Hizkiah) is ons geboren, een schap afgevoerd en in -732 werd
zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Damascus (Aram) vernietigd.
zijn schouder, en men noemt zijn naam Dit gebeurde toen de zoon
wonderlijk, raadsman, sterke god, eeuwige Hizkiah van de jonge vrouw van
vader, vredevorst. ... koning Achaz, nog een kleuter
e
11a Judah, het rijk in vrede was. Hizkiah werd al op zijn 25
koning en was zeer godvrezend,
1 Want er zal een twijgje voortkomen uit de
dit blijkt uit II Kon. 18:5:
afgehakte stam van Isai, en een spruit uit zijn
wortels zal vrucht voortbrengen. 2 En op hem “Hij vertrouwde op J.H.V.H, de
zal de geest van J.H.V.H rusten, de geest van de God van Israël, zodat na hem
wijsheid en verstand, de geest van raad en zijns gelijke niet was onder alle
sterkte, de geest van kennis en vreze van koningen van Judah, noch die
J.H.V.H. 3 En zijn lust zal zijn in de vreze van voor hem geweest waren”.
J.H.V.H, en hij zal niet rechten naar wat zijn Samaria was in ballingschap, en
ogen zien, hij zal ook naar het gehoor van zijn Judah leefde vele jaren in vrede.
oren niet bestraffen, 4 maar hij (Hizkiah) zal de Voor Samaria was het afgelopen,
armen met gerechtigheid rechten, en de maar voor Judah was er hoop.
zachtaardigen van het land in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan
met de roede van zijn mond, en met de adem van zijn lippen zal hij de slechterik
doden. 5 Want gerechtigheid zal de gordel van zijn heupen zijn, ook zal de
waarheid de gordel om zijn heupen zijn. 6 En de wolf zal met het lam verkeren, en
de luipaard bij de geitenbok liggen, en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee
zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden. 7 De koe en de berin zullen
tezamen weiden, haar jongen zullen tezamen liggen, en de leeuw zal stro eten,
zoals de os. 8 En een zuigeling zal spelen bij het hol van een cobra, en een gezoogd
kind zal zijn hand uitsteken in het nest van een giftige slang. 9 Men zal nergens leed
doen noch verderf stichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van
kennis van J.H.V.H, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken.
11b Herstel van Gods volk
10 Want het zal in die dagen zijn, dat de heidenen zullen vragen naar de wortel van
Isai, die zal staan als een signaal (vaandel) voor de volken, en zijn rustplaats zal
heerlijk zijn. 11 Want het zal in die dagen zijn, dat de Heer nogmaals Zijn hand zal
uitstrekken, om opnieuw, voor de tweede keer, het overblijfsel van Zijn volk te
verkrijgen, die overgebleven zijn van Assyrië, Egypte, Pathros, Ethiopië, Elam,
Sjinear (Babylonië), Chamat, en van de eilanden in / kustlanden aan zee. 12 En Hij
zal een signaal oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël
176
Jesajah / Jesjajahoe
177
Jesajah / Jesjajahoe
178
Jesajah / Jesjajahoe
179
Jesajah / Jesjajahoe
180
Jesajah / Jesjajahoe
verslonden, zullen zich verre van jou maken. 20 Ook zullen de kinderen, waarvan je
beroofd was, zeggen vóór jouw oren: De plaats is mij te klein, maak ruimte, zodat ik
kan wonen. 21 En je zal zeggen in je hart: Wie heeft mij hen gebaard, aangezien ik
van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was verbannen en verdreven, wie heeft
hen dan opgevoed? Zie, ik was alleen overgebleven, waar waren zij? 22 Dit zegt
mijn Heer J.H.V.H: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tegen de heidenen, en tot de
volken zal Ik Mijn signaal (vaandel) opsteken, dan zullen zij jouw zonen in de armen
meebrengen, en jouw dochters op de schouder dragen. 23 En koningen zullen jouw
oppasvaders zijn, en hun vorstinnen jouw zoogvrouwen. Zij zullen zich voor jou
knielen met het gezicht op de grond, en zij zullen het stof van jouw voeten likken,
en je zal weten, dat Ik J.H.V.H ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd
zullen worden. 24 Kan van een sterke de vangst ontnomen worden, of zouden de
terecht gevangenen kunnen ontkomen? 25 Maar zo zegt J.H.V.H: toch zullen de
gevangenen van de sterke afgepakt worden, en zal de tiran zijn buit verliezen, want
met jouw strijders zal Ik strijden, en jouw kinderen zal Ik verlossen. 26 En Ik zal
jouw onderdrukkers hun eigen vlees laten eten, en van hun eigen bloed zullen zij
dronken worden, zoals van zoete wijn, en alle vlees (elk wezen) zal bemerken, dat
Ik, J.H.V.H, jouw Redder ben, en jouw Verlosser, de Machtige van Jakob.
50 Israël; de knecht van J.H.V.H, gesmaad, en geholpen door God
1 Zo zegt J.H.V.H: Waar is de scheidbrief van je moeder, waarmee Ik haar heb
weggezonden? Of wie is er van Mijn schuldeisers, waaraan Ik jou verkocht heb? Zie,
om jouw ongerechtigheden ben je verkocht, en om jouw overtredingen is je
moeder weggezonden. 2 Waarom was er niemand toen ik kwam, waarom riep Ik,
en antwoordde niemand? Is Mijn hand dan te kort geworden, dat zij niet verlossen
kan, of is er in Mij geen kracht om te redden? Door Mijn oordeel maak Ik de zee
droog, Ik stel de rivieren tot een woestijn, zodat haar vis stinkt, en sterft van dorst,
omdat er geen water is. 3 Ik bedek de hemel met duisternis, en geef hun slechts
een zak tot bekleding. ... 4 Mijn Heer J.H.V.H heeft mij een tong van een geleerde
gegeven, zodat ik voor de vermoeide op de juiste tijd een woord kan spreken. Hij
wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, zodat ik hoor, zoals zij onderwezen
worden. 5 Mijn Heer J.H.V.H heeft mij het oor geopend, en ik ben niet opstandig, ik
wijk niet achterwaarts. 6 Ik geef mijn rug aan hen, die mij slaan, en mijn wangen
aan hen, die mij het haar uittrekken. mijn gezicht verberg Ik niet voor beledigingen
en speeksel. 7 Want mijn Heer J.H.V.H helpt mij, daarom word ik niet te schande,
daarom houd Ik mijn gezicht als een keisteen, want ik weet, dat ik niet beschaamd
zal worden. 8 Hij is nabij, Die mij rechtvaardigt, wie zal met mij twisten? Laten wij
samen staan, wie heeft een rechtzaak tegen mij? Hij komt terug naar mij. 9 Zie,
mijn Heer J.H.V.H helpt mij, wie is het, die mij zal verdoemen? Zie, zij zullen allen
als een kleed verouderen, de mot zal hen eten. 10 Wie is er onder jullie, die J.H.V.H
vreest, naar de stem van Zijn knecht Israël hoort, die in duisternis wandelt, en geen
licht heeft? Laat hij vertrouwen op de naam van J.H.V.H, en steunen op zijn God.
11 Kijk, iedereen die een vuur aansteekt, die je met vonken omringt, wandel maar
eens in het licht van je eigen vuur, en in de vonken, die je zelf aangestoken hebt.
Dat gebeurt er volgens Mij met jou: met pijn zal je gaan liggen.
181
Jesajah / Jesjajahoe
182
Jeremiah / Jirmejahoe
Jeremiah / Jirmejahoe
De naam Jiroemjahoe, betekent “Laat ons God verheffen” (Ji = laat / zal, roem =
verheffen, jah = god, oe = ons). Op internet zijn er, zoals altijd, vele uiteenlopende
pogingen om Jeremiah’s naam te verklaren.
Jeremiah bestaat uit 52 hoofdstukken en is bijna net zo groot in volume als Jesajah,
en hoort dus bij de grote profeten. Jeremiah verklaart over zichzelf in het begin dat
hij werd geboren in Anatot, even ten noorden van Jeruzalem en profeteerde ten
tijde van Josia, koning van Judah. Hij leefde dus van circa -645 tot -587.
Hij bekritiseerde woordelijk de politiek-religieuze situatie in Judah, die uiteindelijk
leidde tot de val van Jeruzalem in -587, het begin van de Babylonische ballingschap.
Zijn profetieën werden niet altijd enthousiast ontvangen door de heersende kringen.
Hij mocht na waarschuwingen voor de naderende verwoesting van de tempel het
tempelcomplex niet meer betreden, en koning Jojakim liet rollen met Jeremiah's
uitspraken verbranden. De profeet liet hierop zijn schrijver Baruch een nieuwe rol
maken en voorlezen op verschillende plekken in de stad. Nadat Nebukadnezar
Jeruzalem definitief had ingenomen, koos Jeremiah ervoor in de stad te blijven en
niet in ballingschap te gaan. Niet veel later was de situatie echter zo gevaarlijk
geworden dat landgenoten hem dwongen met hen mee te vluchten naar Egypte.
Net als bij Jesajah kan men er niet vanuit gaan dat het boek door één persoon
geschreven is, daarvoor wordt er teveel tussen de ‘ik’- en ‘hij’-vorm gewisseld, is het
qua tijd te chaotisch en zijn er teveel aanvullingen en uitbreidingen. Waarschijnlijk
is Jeremia niet alleen door meerdere personen, maak ook veel later geschreven.
In de hoofdstukken 1 t/m 24, opgetekend door Baruch, vertelt Jeremiah over zijn
worstelingen met God, zijn roeping en het geloof.
Op delen van de hoofdstukken 19 en 20 na, zijn
ze geschreven in de ik-vorm. Het begint met de
twee visioenen die hij in -627 kreeg; God
waarschuwt: Van het noorden uit zal dit kwaad
verspreiden over alle inwoners van het land.
De hoofdstukken 26 t/m 45 beschrijven de
ervaringen van Jeremiah in de hij-vorm. Het boek
is niet chronologisch samengesteld, en bevat
allerlei aanvullingen en uitbreidingen. Veruit het
belangrijkste, theologische, hoofdstuk is §31:
Iedereeen wordt op zijn eigen daden, bekering en
berouw geoordeeld en nooit kan een ander je
zonden wegnemen. Volgens de overlevering
hebben Jeremiah en zijn schrijver ook I en II
Koningen en het boek Klaagliederen geschreven,
dat laatste is daardoor in de Bijbel achter Jeremiah geplaatst. In de TeNaCh kan dat
niet, want Klaagliederen valt niet onder de Profeten, maar onder de Geschriften.
Het boek heeft veel kunstenaars geïnspireerd, zoals de schildering op het plafond
van de Sixtijnse Kapel door Michelangelo, of het schilderij van Rembrandt van Rijn.
183
Jeremiah / Jirmejahoe
184
Jeremiah / Jirmejahoe
kwam over hun, spreekt J.H.V.H. 4 Hoor het woord van J.H.V.H, jij huis van Jakob,
en alle families van het huis Israël! 5 Zo zegt J.H.V.H: Wat voor onrecht hebben
jouw vaders bij Mij gevonden, dat zij zo ver van Mij zijn geweken, de ijdelheid
hebben nagewandeld, en zij ijdel geworden zijn? 6 En niet zeiden: “Waar is J.H.V.H,
Die ons uit Egypte heeft geleid, Die ons de Jesajah vergeleek Judah en Israël, het
woestijn in leidde, in een land van joodse volk met een knecht die zijn
wildernissen en kuilen, in een land van nette baas verlaten had en daarbij
dorheid en schaduw van de dood, in een door allerlei vreemde volken wordt
land, waar niemand doorging, en waar geplaagd en onderdrukt.
geen mens woonde?” 7 En Ik bracht jou in
Jeremiah vergeleek het huis van Jakob
een vruchtbaar land, om de vrucht er van,
en Israël, het joodse volk, met een
en het goede er van, te eten, maar toen jij
ontrouwe echtgenote die met
daar aankwam, verontreinigde je Mijn land,
meerdere mannen vreemd gaat, en
en veranderde Mijn erfenis in een gruwel. 8
waarvan de Echtgenoot zich afvraagt
De priesters zeiden niet: “Waar is J.H.V.H?”
of Hij zijn vrouw nog wel terug wil.
en die zich met de Wet bezighielden,
kenden Mij niet; en de herders vielen van Mij af, en de profeten profeteerden door
Baäl, en wandelden naar dingen, die geen nut hebben. 9 Daarom zal Ik nogmaals
met jullie strijden, spreekt J.H.V.H, met jouw kindskinderen zal Ik strijden, ... 13
want Mijn volk heeft twee slechte dingen gedaan; Mij, de Bron van levend water,
hebben zij verlaten, en ze hebben voor zichzelf bakken uitgehakt, gebroken (lekke)
bakken, die geen water houden. 14 Is dan Israël een knecht (vrij en in loondienst),
of is hij een ingeborene slaaf van het huis? Waarom is hij dan ten prooi gevallen
aan plunderingen? 15 De jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun
stem verheven, en zij hebben zijn land tot een woestenij gemaakt, zijn steden zijn
verbrand, zodat er niemand in woont. ... 19 Jouw slechtheid zal je tuchtigen, en
jouw afdwalingen zullen jou straffen. Weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is,
dat jij J.H.V.H, je God, verlaat, en Mijn ontzag niet bij jou is, spreekt mijn Heer,
J.H.V.H van de wezens. 20 Toen Ik destijds jouw juk verbrak, en jouw ketenen
verscheurde, zei jij: “ik ga U niet dienen”, maar op elke hoge heuvel en onder elke
groene boom liep jij te tippelen als een hoer. 21 Ik had jou toch als een edele
wijnstok geplant, van totaal zuiver zaad. Hoe ben jij dan voor Mij veranderd in
verbasterde ranken van een vreemde wijnstok? ... 27 Die tot een boom zeggen: “Jij
bent mijn vader”, en tot een steen: “Jij hebt mij gegenereerd”, want zij keren Mij
niet het gezicht toe, maar de nek. Maar in tijden van hun nood, zeggen zij tegen
Mij: “Sta op en verlos ons”. 28 Waar zijn dan jouw goden, die je voor jezelf gemaakt
hebt? Laat ze opstaan, als zij jou in tijden van jouw nood kunnen verlossen, want
zoals het aantal van jouw steden zijn jouw goden, Judah! ...
§3:1 Indien een man zijn vrouw verstoot, en zij gaat van hem weg en wordt de
vrouw van een andere man, zal hij dan nog naar haar terugkeren? Zal niet dat land
totaal ontheiligd zijn? Jij hebt echter overspel gepleegd met vele minnaars, en dan
naar Mij terugkeren? Luidt het Woord van J.H.V.H. 2 Hef jouw ogen op naar de kale
heuvels, en zie waar jij allemaal het bed hebt gedeeld. Aan de wegen hebt jij zitten
wachten als een Arabier in de woestijn, en jij hebt het land ontheiligd, door jouw
overspel en slechtheid. 3 Zo zijn dan de regenbuien tegengehouden, en is de late
185
Jeremiah / Jirmejahoe
regen niet gekomen, maar jij hebt het gezicht van een hoer, jij kiest ervoor je niet
te schamen. 4 Noem Mij van nu af niet meer: “mijn Vader”.
“De vriend van mijn jeugd ben Jij” en “Zal Hij altijd boos zijn, of voor altijd wrok
blijven voelen?”; zo spreek jij, maar jij doet het slechte en bent zeer goed daarin. 6
Ten tijde van koning Josia zei J.H.V.H tegen mij: Heb je gezien, wat Afvallige-Israël
gedaan heeft? Zij probeert om te gaan naar elke hoge berg en onder elke groene
boom, om daar overspel te bedrijven. 7 En Ik zei daarna, nadat zij dit alles gedaan
had; “Keer terug naar Mij”, maar zij keerde niet terug. En haar zuster, Trouweloze-
Judah, zag dit. 8 En Ik zag, nadat Afvallige-Israël overspel bedreven had, en Ik haar
verlaten had, en haar een scheidingsbrief gegeven had, dat haar zuster
Trouweloze-Judah, niet bang was, maar heenging, en zelf ook ging hoereren. 9 en
vanwege haar hoererij, dat zij het land ontheiligde, want zij bedreef overspel met
steen en met hout. 10 En zelfs in dit alles heeft haar zuster Trouweloze-Judah zich
niet tot Mij bekeerd met haar hele hart, maar alleen alsof, spreekt J.H.V.H. ...
14 Bekeer jullie, afkerige kinderen! spreekt J.H.V.H, want Ik heb jou getrouwd, en Ik
zal je aanvaarden, één uit één stad, en twee uit één familie, en zal je brengen naar
Sion. 15 En Ik zal je herders geven naar Mijn hart, die je zullen weiden met kennis
en verstand. 16 En het zal zijn dat wanneer jullie vermenigvuldigen (in aantal
toenemen) en vruchtbaar zijn geworden in het land, in die dagen, spreekt J.H.V.H,
zullen zij niet meer zeggen: “De ark van het verbond van J.H.V.H”, ook zal dit niet in
de gedachte opkomen, en zij zullen niet aan haar denken, en haar niet bezoeken,
en zij zal niet opnieuw gemaakt worden. 17. In die tijd zal men Jeruzalem noemen:
“De troon van J.H.V.H”. En alle heidenen zullen daarheen verzamelen, vanwege de
naam van J.H.V.H in Jeruzalem. … 18 In die dagen zal het huis van Judah naar Israël
gaan. En zij zullen tezamen uit het Noorderland (Babylon) komen, terug naar het
land dat Ik aan jullie voorvaderen als erfdeel gegeven heb. …
§4:1 Indien jij je bekeert, Israël; spreekt J.H.V.H; bekeer je dan tot Mij, en indien jij
jouw gruwelen uit Mijn ogen zal wegdoen, blijf dan niet rondzwerfen. 2 Dan kan jij
weer zweren in waarheid, recht en gerechtigheid: “Zo waarachtig als J.H.V.H leeft!”
Zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen. 3 Want zo
zegt J.H.V.H tegen de mannen van Judah, en Jeruzalem: Ontgin voor jou een nieuw
bouwland, en zaai niet tussen de doornen. 4 Besnijd je voor J.H.V.H en doe weg de
voorhuiden van jullie harten, jullie mannen van Judah en inwoners van Jeruzalem,
zodat Mijn boosheid niet uitslaat als een vuur, dat brandt, en niemand blussen kan,
vanwege de slechtheid van jullie handelingen!
4 – 6 Het onheil uit het noorden
§4:2 … Zweer in waarheid, in recht en gerechtigheid, zo zullen de heidenen in Hem
zegenen en in Hem roemen. … 5 Verkondig het in Judah, en laat het horen in
Jeruzalem, en zeg het, blaas de sjofar in het land, roep luidkeels en zeg:
“Verzamelen! Laat ons in de vestingsteden gaan! 6 Hef een signaal (vaandel) op
richting Sion! Vlucht! Blijft niet stilstaan!”, want Ik breng een kwaad vanuit het
noorden, en een grote vernietiging. 7 De leeuw is te voorschijn gekomen uit zijn
haag, en de vernietiger van de heidenen is opgetrokken, hij heeft zijn plaats
verlaten, om jouw land te verwoesten. Jouw steden zullen vernietigd worden,
zodat er niemand meer in woont. 8 Doe daarom zakken aan, rouw en huil, want de
186
Jeremiah / Jirmejahoe
brandende woede van J.H.V.H is niet van ons afgekeerd. ... 11 In die tijd zal tegen
dit volk en tegen Jeruzalem gezegd worden: Er is een dorre wind van de hoge
plaatsen in de woestijn, op weg naar de dochter van Mijn volk, maar niet om het
koren van het kaf te zuiveren. 12 Er zal van Mij een wind komen, die hun te sterk
zal zijn. Nu zal Ik ook veroordelingen tegen hen uitspreken. 13 Zie, het komt op als
de wolken, en zijn wagens zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan
arenden, wee ons, want wij zijn verwoest! 14 Reinig je hart van slechtheid,
Jeruzalem, zodat je gered mag worden. Hoe lang zal je jouw ijdele gedachten in
jouw binnenste laten overnachten? 15 Want een stem verkondigt van Dan (in het
noorden) af, en doet ellende horen van het gebergte van Efraïm. ... 23 Ik keek naar
het land, en zie, het was woest en ledig, en ook naar de hemel, en zijn licht was er
niet. 24 Ik keek naar de bergen, en zie, zij beefden, en al de heuvels schudden. 25 Ik
keek, en zie, er was geen mens, en alle vogels van de hemel waren weggevlogen.
26 Ik keek, en zie, het vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren
afgebroken, vanwege J.H.V.H, vanwege zijn brandende woede. 27 Want zo zegt
J.H.V.H: Dit hele land zal een woestijn zijn, maar Ik zal niet alles vernietigen. ...
11 Het leven van Jeremiah bedreigd
18 En J.H.V.H heeft het mij te kennen gegeven, zodat ik het weet, toen heeft U mij
hun daden laten zien. 19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te
worden geslacht, want ik wist niet, dat zij plannen tegen mij bedachten, en zeiden:
Laat ons deze boom met zijn vrucht vernietigen, en laat ons hem uit het land van
de levenden uitroeien, zodat niet meer aan zijn naam wordt gedacht. 20 Maar,
J.H.V.H van de wezens, rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart toetst, laat
mij Uw wraak op hen zien, want aan U heb ik mijn rechtzaak voorgelegd.
21 Daarom zegt J.H.V.H: Wat betreft de mannen van Anathoth, die jouw ziel
zoeken, en zeggen: Profeteer niet in de naam van J.H.V.H, zodat je niet door onze
handen sterft. 22 Daarom zegt J.H.V.H van de wezens: Zie, Ik zal ze straffen, de
jonge mannen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochters zullen
van de honger sterven. ... Er stond Nebukadrezar, maar
25 Nebukadnezar, de koning van Babel bedoeld werd Nebukadnezar.
1 Het woord, dat tot Jeremiah kwam, over het hele volk van Judah, in het vierde
jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Judah (dit was het eerste jaar van
Nebukadnezar, koning van Babel), 2 dat de profeet Jeremiah gesproken heeft tot
het hele volk van Judah, en tot al de inwoners van Jeruzalem, en zei: ...
8 Daarom, zo zegt J.H.V.H van de wezens: Omdat jullie Mijn woorden niet hebben
gehoorzaamd, 9 zie, laat Ik alle families (stammen) van het noorden komen. En
Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn knecht, zegt J.H.V.H, en zal hen brengen
over dit land, over zijn inwoners, en over alle heidenen rondom, en Ik zal hen
verbannen, en zal ze bestemmen voor een vernietiging, voor een schrikbeeld, en
voor een eeuwige woestenij. 10 En Ik zal bij hen doen vergaan, de stem van
vrolijkheid, de stem van vreugde, de stem van de bruidegom, de stem van de bruid,
het geluid van de handmolens en het licht van de lamp. 11 En dit hele land zal
worden tot een woestenij, tot een schrikbeeld, en ook de heidenen rondom zullen
zeventig jaar lang de koning van Babel dienen. 12 Maar het zal zijn dat, als deze
187
Jeremiah / Jirmejahoe
zeventig jaar vervuld zijn, dat Ik dan van de koning van Babel, en van dat volk, hun
ongerechtigheid zal straffen, spreekt J.H.V.H, en het land van de Chaldeeën zal Ik
stellen tot een eeuwige verwoesting. 13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn
woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat
Jeremiah geprofeteerd heeft over al deze volken. 14 Want van hen, zullen de vele
heidenen en grote koningen, slaven maken, zo zal Ik hun vergelden naar hun
handelen, en naar het werk van hun handen.
26 De tempelprediking en de gevolgen
1 In het begin van het koninkrijk van Jojakim, de zoon van Josia, koning van Judah,
kwam dit woord van J.H.V.H, dat zei: 2 Zo zegt J.H.V.H: ga staan in het voorhof van
het huis (tempel) van J.H.V.H, en spreek tot alle steden van Judah, die komen om te
aanbidden in het huis van J.H.V.H, al de woorden, die Ik jou opgedragen heb tot
hen te spreken, doe er niet één woord vanaf. 3 Misschien zullen zij horen, en zich
bekeren, een ieder van zijn slechte weg, dan zou Ik berouw hebben over het
kwaad, dat Ik denk hun aan te doen vanwege de slechtheid van hun daden. 4 Zeg
dan tegen hen: Zo zegt J.H.V.H: Indien jullie niet naar mij luisteren, zodat jullie
wandelen volgens Mijn Wet (Torah), die Ik vóór jullie ogen gegeven heb, 5 en
luisteren naar de woorden van Mijn knechten, de profeten, die Ik zelfs vroeg naar
jullie gestuurd heb, maar jullie toch niet gehoord hebben, 6 dan zal Ik dit huis gelijk
maken aan Sjiloh, en deze stad zal Ik als een vloek maken voor alle heidenen op
aarde. 7 En de priesters, en de profeten, en heel het volk, hoorden Jeremiah deze
woorden spreken in het huis van J.H.V.H. 8 En nadat Jeremiah geëindigd had te
spreken, alles wat J.H.V.H hem geboden had om tot heel het volk te spreken,
grepen de priesters, de profeten en heel het volk hem, en zeiden: Jij zal de dood
sterven! 9 Waarom heb jij in de naam van J.H.V.H geprofeteerd, en gezegd: Dit huis
(tempel) zal worden als Sjiloh, en deze stad zal verwoest worden, zodat er niemand
meer woont? En het hele volk verzamelde zich tegen Jeremiah, in het huis van
J.H.V.H. 10 En toen de vorsten (of: raadsheren) van Judah deze woorden hoorden,
gingen zij vanuit het huis van de koning naar het huis van J.H.V.H, en gingen zitten
bij de deur van de nieuwe poort van het huis van J.H.V.H. 11 Toen spraken de
priesters en de profeten tot de vorsten en tot heel het volk, en zeiden: Deze man
moet ter dood veroordeeld worden, want hij heeft geprofeteerd tegen deze stad,
zoals jullie met jullie eigen oren gehoord hebben. 12 Maar Jeremiah sprak tot al de
vorsten en tot heel het volk, en zei: J.H.V.H heeft mij gezonden, om tegen dit huis
en tegen deze stad te profeteren al de woorden, die je gehoord hebt. 13 Nu dan,
verbeter jullie wegen en daden, en gehoorzaam de stem van J.H.V.H, jullie God,
zodat J.H.V.H het zal berouwen over het kwaad, dat Hij over jullie uitgesproken
heeft. 14 Echter, ik ben in jullie handen (macht), doe met mij, wat goed en recht
(juist) is in jullie ogen. 15 Maar besef, dat jullie, als jullie mij doden, zeker
onschuldig bloed zullen brengen over jullie, en over deze stad, en over haar
inwoners, want, zie, J.H.V.H heeft mij naar jullie gestuurd, om al deze woorden in
jullie bijzijn te spreken. 16 Toen zeiden de vorsten en heel het volk tegen de
priesters en profeten: Deze man moet niet ter dood veroordeeld worden, want hij
heeft tot ons gesproken in de naam van J.H.V.H, onze God. 17 Ook stonden er
mannen op, vanuit de oudsten van het land, en zij spraken tot de hele gemeente
188
Jeremiah / Jirmejahoe
van het volk, en zeiden: 18 Micah (3:12), de Morastiet, heeft in de dagen van
Hizkiah, koning van Judah, geprofeteerd, en tot heel het volk van Judah gesproken:
Zo zegt J.H.V.H van de wezens: Sion zal tot een akker omgeploegd worden, en
Jeruzalem tot steen hopen worden, en de tempelberg tot een hoogte in het bos. 19
Hebben ook Hizkiah, de koning van Judah, en heel Judah hem ooit gedood? Had hij
niet ontzag voor J.H.V.H, en smeekte tot J.H.V.H, zodat het J.H.V.H berouwde over
het kwaad, dat Hij over hen uitgesproken had? Wij zouden dan een groot kwaad
begaan tegen onze zielen. 20 Er was nog een man, die in de naam van J.H.V.H
profeteerde; Uria, de zoon van Sjemajah, van Kirjath-Jearim, hij profeteerde tegen
deze stad en tegen dit land, volgens al de woorden van Jeremiah. 21 En toen
koning Jojakim, samen met al zijn machtshebbers, en alle vorsten, zijn woorden
hoorden, probeerde de koning hem te doden. Toen Uria dat hoorde, zo vreesde hij,
en vluchtte, en kwam naar Egypte. 22 Maar Door deze moord op profeet
koning Jojakim stuurde mannen naar Egypte; Uria, verdiende koning Jojakin
Elnathan, de zoon van Achbor, en andere (hier Jojakim) de dood. Hierover
mannen met hem, naar Egypte. 23 Zij ontvoerden zei Jeremiah twee dingen:
Uria vanuit Egypte, en brachten hem voor koning Hij zei in Jer. 22:18-19 dat
Jojakim, en hij sloeg hem dood met het zwaard, Jojakin een ezelsbegravenis zou
en hij wierp zijn dode lichaam in de graven van krijgen: weggesleept en neer-
de kinderen (afstammelingen) van het volk. 24 geworpen buiten de poorten.
Maar de hand van Ahikam, de zoon van Safan,
In Jer. 36:29-31 zou zijn lijk
was met Jeremiah, zodat men hem niet overgaf
neergeworpen liggen in de hitte
in de handen van het volk, om hem te doden.
overdag en koude ’s nachts.
30 Israëls herstel
1 Het woord, dat van J.H.V.H tot Jeremiah kwam: 2 zo zegt J.H.V.H, de God van
Israël: Schrijf alle woorden die Ik tot U spreek in een boek, 3 Want zie de dagen
komen, luidt het woord van J.H.V.H, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Judah
een keer breng, zegt J.H.V.H, en hen terugbreng naar het land dat Ik aan hun
voorvaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten. …
31a Profetie voor Israël: het volk wordt verzameld vanuit de hele aarde
1. In die tijd, spreekt J.H.V.H, zal Ik alle families van Israël tot een God zijn, en zij
zullen Mij tot een volk zijn. 2. Zo zegt J.H.V.H: Het volk van de overgeblevenen van
het zwaard, vond genade in de woestijn, namelijk Israël, toen Ik heenging om hem
tot zijn rust te brengen. 3. J.H.V.H is mij in oude tijden verschenen. Ik heb jou
liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik jou getrokken met genade. 4. Ik
zal jou opnieuw bouwen, en jij zal gebouwd worden, maagd Israël! Jij zal opnieuw
versierd zijn met jouw tamboerijnen, en meegaan met de dansers. 5. Jij zal
opnieuw wijngaarden planten op de bergen van Samaria, de planters zullen
planten, en de vrucht genieten. 6. Want er zal een dag zijn, waarin de bewakers op
Efraïms gebergte zullen roepen: Maak je klaar, en laat ons opgaan naar Sion, naar
J.H.V.H, onze God! 7. Want zo zegt J.H.V.H: Roep luid over Jakob met vreugde, en
juich vanwege het hoofd van de heidenen, laat het horen, zing lof, en zeg: J.H.V.H,
behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël! 8. Zie, Ik zal ze brengen vanuit het land
van het noorden (Babylon), en zal hen bijeenbrengen van de grenzen van de aarde.
189
Jeremiah / Jirmejahoe
Onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen, in een
grote menigte zullen zij hierheen terugkomen. 9. Zij zullen komen met gehuil, en
met smekingen zal Ik hen leiden, Ik zal hen leiden naar de waterbeken, op een
vlakke weg, waaraan zij zich niet zullen stoten, want Ik ben Israël tot een Vader, en
Efraïm is Mijn eerstgeborene. 10. Hoor het woord van J.H.V.H, jullie heidenen, en
verkondig op de eilanden / kustlanden, die ver weg zijn, en zeg:
Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal het Deze profetie wordt vervuld gezien in
bijeen verzamelen, en bewaken zoals een de bevrijding uit de Babylonische
herder zijn kudde. 11. Want J.H.V.H heeft ballingschap (zie Ezra 1). Sommigen
Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost anderen lezen ook de heroprichting
uit de hand van degene, die sterker was van de staat Israël en de emigratie
dan hij. 12. Zo zullen zij komen, en op de van joden die de Sjoah (holocaust)
hoogte van Sion juichen, en toestromen tot hebben overleefd, vanuit Europa (als
het goede van J.H.V.H, tot het koren, de het nieuwe landen van het noorden).
wijn, en tot de olie, en tot de jonge
schapen en runderen, en hun ziel zal
zijn als een bewaterde hof (tuin), en
zij zullen voortaan niet meer treurig
zijn. 13. Dan zal zich de maagd
( ) blij zijn in de dans, en de
jongeren en ouden tezamen, want Ik
zal hun rouw in vrolijkheid
veranderen, en zal hen troosten, en
zal hen verblijden naar hun
droefenis. 14. En Ik zal de ziel van de
priesters met vettigheid dronken
maken, en Mijn volk zal met het
goede van Mij verzadigd worden,
spreekt J.H.V.H. 15. Zo zegt J.H.V.H:
Er is een stem gehoord in Rama, een
klage, een zeer bitter geween. Rachel
weent over haar kinderen, zij weigert
zich te laten troosten over haar
kinderen, omdat zij er niet meer zijn. Dit slaat op de joodse ouderen die
16. Zo zegt J.H.V.H: Bedwing jouw achterbleven. en hun kinderen in
stem van geween, en jouw ogen van ballingschap naar Babel afgevoerd zagen
tranen, want er is loon voor jouw worden (II Kon. 24:14, Klgl 5:3), en die pas
arbeid, spreekt J.H.V.H, want zij jaren later terugkwamen, immers het hele
zullen uit het land van de vijand boek van Jeremiah draait om die tijd en om
terugkomen. 17. En er is hoop voor dat thema. Rama lag 8 km ten noorden van
jouw nakomelingen, spreekt J.H.V.H, Jeruzalem en lag op de grens van Israël en
want jouw kinderen zullen Judah (II Kron. 16:1). Het hoorde bij Israël.
terugkomen naar hun eigen grens ... Toen de mensen in Rama als slaven werden
26. Hierop ontwaakte ik, en zag toe, afgevoerd, konden de mensen in Judah het
en mijn slaap was voor mij zoet. ... geschreeuw en gehuil in Rama horen.
190
Jeremiah / Jirmejahoe
191
Jeremiah / Jirmejahoe
aan de hoek van de Paardenpoort in het oosten, zal J.H.V.H een heiligheid zijn, er
zal niets nogmaals uitgerukt, noch afgebroken worden tot in eeuwigheid.
36 De verbrande boekrol
Rond -600 waren er zeker al dikke boekrollen, die in Jer. 36:23, na het lezen van een
paar paginastukken, afgesneden en verbrand werden door de koning en later in
vers 32 door Jeremiah vanaf een andere boekrol werd voorgelezen en direct door de
schrijver (of: kopiist, notulist, secretaris) Baruch opnieuw werden opgeschreven.
1 Het was ook in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, koning van Judah,
dat dit woord tot Jeremiah kwam van J.H.V.H, dat zei: 2 “Pak een boekrol, en schrijf
daarop al de woorden, die Ik tot jou gesproken heb, over Israël, Judah, en al de
volken, vanaf de dag, dat Ik tot jou gesproken heb, van de dagen van Josia aan, tot
op deze dag. 3 Misschien zullen die van het huis van Judah horen al het kwaad, dat
Ik hun denk aan te doen, zodat zij zich bekeren, een ieder van zijn slechte weg, en
Ik hun ongerechtigheid en hun zonde zal vergeven”. 4 Toen riep Jeremiah schrijver
Baruch, de zoon van Nerïah, en Baruch schreef uit de mond van Jeremiah alle
woorden van J.H.V.H, die Hij tot hem gesproken had, op een boekrol.
5 En Jeremiah gaf Baruch de volgende opdracht, dat zei: “Ik zit opgesloten, ik kan
niet in het huis van J.H.V.H naar binnen gaan. 6 Dus ga jij daarheen, en lees voor uit
de rol, waarin jij, de woorden van J.H.V.H, vanuit mijn mond opgeschreven hebt, in
het bijzijn van het volk, in het huis van J.H.V.H, op Een vastendag (hier niet
de vastendag, en je zal ze ook lezen in het bijzijn Jom-Kipoer) is de beste dag,
van heel Judah, die vanuit hun steden hier naartoe want: 1) dan zijn alle mannen
komen. 7 Misschien zal hun smeking vóór J.H.V.H aanwezig, 2) dit is DE dag om
landen, en zullen zij zich bekeren, een ieder van zijn zich met God te verzoenen.
slechte weg, want groot is de woede en boosheid,
die J.H.V.H over het volk heeft uitgesproken.” 8 En Baruch, de zoon van Nerïah,
deed naar alles, wat de profeet Jeremiah hem geboden (opgedragen) had, en las
vanuit dat boek, de woorden van J.H.V.H, in het huis (de tempel) van J.H.V.H. 9
Want het was in het vijfde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, koning van Judah, in
de negende maand, dat zij een vasten vóór J.H.V.H uitriepen, voor heel het volk in
Jeruzalem, en ook heel het volk, dat vanuit de steden van Judah naar Jeruzalem
kwam. 10 Toen las Baruch vanuit dat boek de woorden van Jeremiah in het huis
van J.H.V.H, in de kamer van Hemarjahoe, de zoon van Sjafan, de schrijver, in het
bovenste voorhof, vlak bij de deur van de nieuwe poort van het huis van J.H.V.H, in
het bijzijn van het hele volk. 11 Toen nu Michaja, de zoon van Hemarjahoe, de zoon
van Sjafan, al de woorden van J.H.V.H uit dat boek gehoord had, 12 ging hij naar
het huis (paleis) van de koning, naar de kamer van de schrijver (secretaris), en zie,
daar zaten al de vorsten (of: raadsheren), Elisjama de schrijver, Delajahoe de zoon
van Sjemajahoe, Elnathan de zoon van Achbor, zijn vader Hemarjahoe de zoon van
Sjafan, Tsedekiahoe de zoon van Chananïah, en al de overige raadsheren. 13 En
Michajahoe maakte hun bekend al de woorden, die hij gehoord had, toen Baruch
uit dat boek las in het bijzijn van het volk. 14 Toen stuurden al de raadsheren,
Jehudi (de zoon van Netanjahu, de zoon van Selemjahoe, de zoon van Koesji) naar
Baruch, om te zeggen: De rol, waarin jij in het bijzijn van het volk gelezen hebt,
neem die in jouw hand, en kom hierheen. Zo nam Baruch, de zoon van Nerïah, de
192
Jeremiah / Jirmejahoe
rol in zijn hand, en kwam naar hen. 15 En zij zeiden tegen hem: Ga toch eens rustig
zitten, en lees het eens voor onze oren (= in ons bijzijn), en Baruch las het in hun
bijzijn. 16 En het was, toen zij al die woorden hoorden, dat zij schrokken en elkaar
aankeken, en zij zeiden tegen Baruch: “Wij zullen zeker al deze woorden aan de
koning bekend maken”. 17 En zij vroegen aan Baruch, en zeiden: “Leg ons toch
eens uit, hoe heb jij al deze woorden uit zijn mond opgeschreven?” 18 En Baruch
zei tegen hen: “Hij sprak gewoon met zijn mond al deze woorden tegen mij, en ik
schreef ze met inkt in deze boekrol”. 19 Toen zeiden de raadsheren tegen Baruch:
“Ga heen, verberg jullie, jij en Jeremiah, en niemand mag weten, waar jullie zijn”.
20 Zij gingen vervolgens naar de koning in het voorhof, maar de rol legden zij weg
in de kamer van Elisjama, de schrijver, en zij vertelden al deze woorden in het
bijzijn van de koning. 21 Toen stuurde de koning, Jehudi, om de rol op te halen, en
hij haalde deze uit de kamer van Elisjama, de schrijver, en Jehudi las deze voor, in
het bijzijn van de koning, en in het bijzijn van al de raadsheren, die om de koning
heen stonden. 22 En de koning zat in het winterhuis in de negende maand (Kislev =
Nov. / Dec.), en er was een vuur voor hem in de haard aangestoken. 23 En het was,
toen Jehudi steeds drie of vier, stukken, gelezen had, dat hij deze eraf sneed met
een schrijversmes, en ze in het vuur wierp, dat in de haard was, totdat de hele rol
verbrand was in het vuur, dat in de haard was. 24 En zij schrokken niet, en
scheurden hun kleren niet, de koning noch al zijn knechten, die al deze woorden
gehoord hadden. 25 Hoewel Elnathan, Delajahoe, en Hemarjahoe er bij de koning
erop aandrongen, dat hij de rol niet zou verbranden, luisterde hij niet naar hen. 26
Daarna gaf de koning de opdracht aan Jerachmeël, de zoon van Hamelech,
Serajahoe, de zoon van Azriël, en Selemjahoe, de zoon van Avdeël, om de schrijver
Baruch en de profeet Jeremiah te pakken (arresteren). Maar J.H.V.H had hen
verborgen. 27 Toen kwam het woord van J.H.V.H woord tot Jeremiah, nadat de
koning de rol en de woorden, die Baruch geschreven had vanuit de mond van
Jeremiah, verbrand had, dat zei: 28 Neem weer een andere rol, en schrijf daarop al
de eerste woorden, die stonden op de eerste rol, die Jojakim, de koning van Judah,
verbrand heeft. 29 En tot Jojakim, de koning van Judah, zal je zeggen:
“Zo zegt J.H.V.H: Jij hebt deze rol verbrand, en gezegd: `Waarom heb jij (Jeremiah)
daarin geschreven: De koning van Babel zal zeker komen, en dit land verwoesten,
en daarin mens en dier uitroeien?’. 30 Daarom zegt J.H.V.H over Jojakim, de koning
van Judah: Hij zal niemand hebben, die op Davids troon zitten zal, en zijn dode
lichaam zal weggeworpen worden, en overdag in de hitte liggen, en ‘s nachts in de
vorst. 31 En Ik zal over hem, en over zijn zaad (nageslacht), en over zijn knechten
(dienaren), hun ongerechtigheid bestraffen, en Ik zal over hen, de inwoners van
Jeruzalem, en de mannen van Judah, al het kwaad brengen, dat Ik tot hen
gesproken heb; maar zij hebben niet geluisterd.”
32 Jeremiah nam toen een andere rol, en gaf deze aan de schrijver Baruch, de zoon
van Nerïah; die daarop, uit de mond van Jeremiah, al de woorden van het boek
schreef, dat Jojakim, de koning van Judah, met vuur verbrand had, en daaraan
werden nog veel dergelijke woorden toegevoegd.
193
Jeremiah / Jirmejahoe
194
Jeremiah / Jirmejahoe
195
Ezechiël / Jichezkiël
Ezechiël / Jichezkiël
Ezechiël profeteerde zeer veel, wat wel 48
hoofdstukken heeft opgeleverd; teveel om
allemaal weer te geven. Het begint bij de
roeping van Ezechiël, tijdens “de ballingschap
van koning Jojachin”. De gedetailleerde
beschrijving van de bovennatuurlijkere roeping,
is om de lezer de overtuiging te geven dat
Ezechiël een door God geroepen profeet is.
1 Roeping en visioen van Ezechiël
1. Het was in het dertigste jaar, in de vierde
Reliëf van de wegvoering
maand, op de vijfde van deze maand, toen ik
in het paleis in Ninevé
temidden van de weggevoerden was bij de
rivier Chevar, en de hemel werd geopend, en ik visioenen van God zag. 2. Op de
vijfde van deze maand, dit was het vijfde jaar van de ballingschap van koning
Jojachin, 3. kwam het woord van J.H.V.H uitdrukkelijk tot Ezechiel, de zoon van
Buzi, de priester, in het land van de Chaldeeën, bij de rivier Chevar, en de hand van
J.H.V.H was daar op hem. 4. Toen zag ik, en zie, een stormwind kwam van het
noorden af, een grote wolk, en een vuur daarin, en een glans was rondom die wolk,
en in het midden daarvan, midden in het vuur, was iets als de kleur van Chasjmal (=
amber). 5. uit het midden daarvan kwam iets wat leek op vier dieren, en dit was
hun gedaante: zij leken op een mens. 6. En ieder had vier gezichten, en ieder had
vier vleugels. 7. En hun benen waren recht, en hun voeten waren zoals de poten
van een kalf, en glinsterden zoals de kleur van glad koper. 8. En er waren mensen-
handen onder hun vleugels, aan hun vier zijden. En die vier hadden gezichten en
vleugels. 9. Hun vleugels waren met elkaar verbonden. Zij keerden zich niet om. Als
zij gingen, gingen zij elk recht vooruit. 10. En de gelijkenis van hun gezicht was het
gezicht van een mens, en aan de rechterzijde hadden zij alle vier het gezicht van
een leeuw, en aan de linkerzijde hadden die vier een gezicht van een os, ook
hadden die vier een gezicht van een arend. 11. Dat waren hun gezichten. En hun
vleugels waren naar boven uitgespreid. Elk had er twee die elkaar raakten, en twee
die hun lichamen bedekten. 12. En zij gingen elk recht vooruit, waarheen de geest
was om te gaan, gingen zij, zij keerden zich niet om, als zij gingen. 13. En wat het
uiterlijk van deze wezens betreft; hun verschijning was als het vuur van brandende
kolen, als de verschijning van fakkels. Het ging heen en weer tussen die wezens, en
het vuur was fel en vanuit het vuur kwam een bliksem voort. 14. En de wezens
gingen snel heen en weer, in de gedaante van de flits van een bliksem. 15. Toen ik
die wezens zag, zie, zo was er een wiel op de grond bij die wezens, met de vier
gezichten. 16. Het uiterlijk van de wielen en het maaksel was als de kleur van
turkoois. En die vier hadden hetzelfde uiterlijk, en hun verschijning en maaksel was
als een wiel in het midden van een wiel. 17. Als zij gingen, gingen zij op hun vier
zijden, zij keerden zich niet om, als zij gingen. 18. En hun velgen, die waren zo hoog,
dat zij vreselijk waren, en hun velgen waren vol ogen rondom aan die vier wielen.
19. Als nu de wezens gingen, gingen de wielen bij hen, en als de wezens van de
196
Ezechiël / Jichezkiël
197
Ezechiël / Jichezkiël
198
Ezechiël / Jichezkiël
van hun ongerechtigheid recht vóór hun gezichten opgesteld. Word Ik dan serieus
door hun gevraagd? 4. Daarom spreek met hun, en zeg tegen hun: ‘Zo zegt mijn
Heer J.H.V.H: Een ieder man uit het huis van Israël, die zijn afgoden in zijn hart
opsteld, en het struikelbok van zijn ongerechtigheid recht vóór zijn gezicht opstelt,
en naar de profeet komt, Ik J.H.V.H, zal hem, als hij komt, antwoorden naar de
hoeveelheid van zijn afgoden, 5. zodat Ik het huis van Israël in hun hart grijp, omdat
zij allen door hun afgoden van Mij zijn vervreemd’. 6. Daarom, zeg tegen het huis
van Israël: ‘Zo zegt mijn Heer J.H.V.H: Bekeer jullie, en keer jullie af van jullie
afgoden, en keer jullie gezichten af van al jullie gruwelen’”.
De volgende passage van Ezechiël staat in de linker kolom, en is gelijk aan een
passage van Jeremiah in de middelste kolom en lijkt ook op de rechter kolom.
Ezechiël 18:1. Verder kwam het woord van J.H.V.H tot Jeremiah 31:29 Deut 24:16
mij, dat zei: 2. Waarom gebruiken jullie dit spreek- In die dagen De vaders
woord van het land Israël, dat zegt: De vaders hebben zullen zij niet zullen niet
onrijpe druiven gegeten, en de tanden van de meer zeggen: gedood
kinderen zijn stomp geworden? 3. Zo waarachtig als Ik De vaders worden
leef, spreekt mijn Heer J.H.V.H, en jullie nogeens, dit hebben onrijpe voor de
spreekwoord in Israël gebruiken! 4. Zie, alle zielen zijn druiven kinderen,
van Mij, zoals de ziel van de vader, zo is ook de ziel gegeten, en de en de
van de zoon van Mij. De ziel, die zondigt, die zal tanden van de kinderen
sterven. 5. Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en kinderen zijn zullen niet
doet recht en gerechtigheid, 6. niet eet op de bergen, stomp gedood
en zijn ogen niet opheft tot de afgoden van het huis geworden. 30. worden
van Israël, noch de vrouw van zijn naasten veront- Maar iedereen voor de
reinigt, noch tot de menstruerende vrouw nadert, 7. zal om zijn vaders,
en niemand verdrukt, de schuldenaar zijn pand onrecht een ieder
teruggeeft, geen buit rooft, de hongerige zijn brood sterven, een zal om zijn
geeft, en de naakte met kleding bedekt, 8. niet geeft ieder mens, eigen
op woeker, noch overwinst aanneemt, zijn hand van die de onrijpe zonde
onrecht afkeert, waarachtig recht tussen elkaar doet, druiven eet, gedood
9. in Mijn inzettingen wandelt, en Mijn bepalingen zijn tanden worden.
onderhoudt, om getrouw te handelen, die recht- zullen stomp
vaardige zal zeker leven, spreekt mijn Heer J.H.V.H. worden.
10. Heeft hij nu een zoon gekregen, die een inbreker is, die bloed vergiet, die zijn
broeder één van deze dingen aandoet; ... 13. geeft op woeker, en overwinst neemt.
Zou hij leven? Hij zal niet leven! Al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal zeker
gedood worden, zijn bloed zal op hem zijn! 14. Zie nu, heeft hij een zoon gekregen,
die al de zonden die zijn vader doet, aanziet, en er voor zorgt dat hij dat niet doet,
... 17. zijn hand van de ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn
bepalingen doet, en in Mijn inzettingen wandelt. Hij zal niet sterven om de
200
Ezechiël / Jichezkiël
ongerechtigheid van zijn vader, hij zal zeker leven. ... 20. De ziel, die zondigt, die zal
sterven, de zoon zal niet de ongerechtigheid van de vader dragen, en de vader zal
niet de ongerechtigheid van de zoon dragen, de rechtvaardigheid van de
rechtvaardigen zal op hem zijn, en de slechtheid van de slechteriken zal op hem
zijn. 21. Maar wanneer de slechterik zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan
heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal
zeker leven, hij zal niet sterven. 22. Al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft,
zullen hem niet benoemd worden, in zijn gerechtigheid, die hij gedaan heeft, zal hij
leven. 23. Zou Ik enigszins zin hebben in de dood van de slechteriken, spreekt mijn
Heer J.H.V.H. Is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen (wandel), dat hij leeft?
26. Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en
daarom sterft, dan sterft hij om zijn onrecht, dat hij gedaan heeft. 27. Maar als de
slechterik zich bekeert van zijn slechtheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en
gerechtigheid, die zal hij het leven behouden. ... 32. Want Ik heb geen zin in de
dood van de stervenden, spreekt mijn Heer J.H.V.H. Daarom: bekeer je en leef.
Hierna profeteerd Ezechiël tegen de omliggende steden en volken.
25 God zal de Ammonieten vernietigen
1. En het woord van J.H.V.H kwam tot mij: 2. Mensenkind, richt je blik op de
kinderen van Ammon, en profeteer tegen hen. 3. En zeg tegen de kinderen van
Ammon: Hoor het woord van mijn Heer J.H.V.H: Zo zegt mijn Heer J.H.V.H: Omdat
je gezegd hebt: Heach! over Mijn heiligdom, wanneer het ontheiligd werd, en over
het land Israël, wanneer het verwoest werd, en over het huis van Judah, wanneer
zij in ballingschap gingen, 4. daarom, zie, Ik zal jullie aan die van het oosten
overgeven tot een bezitting, zodat zij bij jullie hun kampen opslaan, hun tenten
opslaan, jullie vruchten eten zullen, en jullie melk drinken zullen. 5. En Ik zal Rabba
tot een kamelenstal maken, en de kinderen van Ammon tot een schaapskooi. ...
25 God zal Moab vernietigen
8. Zo zegt mijn Heer J.H.V.H: Omdat Moab en Seïer zeggen: Zie, het huis van Judah
is zoals bij al de heidenen. 9. Daarom, zie, Ik zal de zijde van de steden van Moab
openen, van zijn steden aan zijn grenzen, de glorie (trots) van het land; Beth-
Jesimoth, Baäl-Meon, en Kiriathaïm. 10. Ik zal het ter bezitting overgeven, tezamen
met het land van de kinderen van Ammon, voor hen uit het oosten, zodat de
kinderen van Ammon onder de heidenen niet meer herinnerd worden. 11. Ik zal
ook in Moab gerichten voltrekken. En zij zullen weten, dat Ik J.H.V.H ben.
25 God zal Edom vernietigen
12. Zo zegt mijn Heer J.H.V.H: Omdat Edom wraak genomen heeft tegen het huis
van Judah, en zij zich zeer schuldig gemaakt hebben, omdat zij zich aan hen
gewroken hebben: 13. Daarom, zo zegt mijn Heer J.H.V.H: zal Ik ook Mijn hand
uitstrekken tegen Edom, en Ik zal mens en dier bij haar uitroeien, en zal haar tot
een woestheid stellen van Teman af, en zij zullen tot Dedan toe door het zwaard
vallen. 14. En Ik zal Mijn wraak doen aan Edom, door de hand van Mijn volk Israël,
en zij zullen tegen Edom naar Mijn woede en naar Mijn boosheid handelen. Zo
zullen zij van Mijn wraak weten, spreekt mijn Heer J.H.V.H.
201
Ezechiël / Jichezkiël
Hierna profeteert Ezechiël over de vernietiging van Sidon (het andere haven-
stadstaatje) en Egypte, en over de omwenteling en het herstel van Israël.
202
Ezechiël / Jichezkiël
203
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
204
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Nachum, was een profeet afkomstig uit Elkos, een plaats waarvan de ligging
onbekend is. Hij zou rond -743 of rond -709 actief zijn geweest, maar anderen
denken aan de tijd van koning Josia van Judah (-640 tot -609). In het korte boek
wordt de ondergang voorspeld van Ninevé, de hoofdstad van het Assyrische rijk.
Ninevé was een grote stad, belangrijk voor de handel en gelegen in het hart van de
beschaafde wereld. Volgens Nachum was het ook een poel des verderfs: zie
bijvoorbeeld: §3:1. Met zijn onheilsvoorspelling wilde Nachum zijn toehoorders een
hart onder de riem steken; Judah en Jeruzalem werden rond -700 voortdurend
belaagd door de Assyriërs. De oeroude stad Ninevé wordt genoemd in schriftelijke
bronnen uit -1800 en beleefde rond -700 een grote bloei, onder Sancherib. De stad
lag even ten noorden van het huidige Mosul in Irak. In -612 werd de stad tot op de
grond verwoest door een troepenmacht van Meden en Babyloniërs.
Chavakuk, of de auteur(s) van dit boek, was / waren aanhangers van een cultus.
Het speelt zich af in de tijd dat Jojakim regeerde over Judah en de ondergang van
het Assyrische rijk was ingezet. Chavakuk voorspelt de ondergang van een heidens
volk: men veronderstelt nu de Assyriërs, die verdreven werden door de Chaldeeën.
Onder de Chaldeeër Nebukadnesar II (regeerde -605 tot -562) bereikte het
Babylonische rijk haar hoogtepunt. Het derde en laatste hoofdstuk is een psalm. De
naam Chavakuk komt uit Babylon en betekent 'omarming' en ook 'slingerplant'.
Tsefanjah (= noord / zonloos - god = god is niet te vinden) leefde waarschijnlijk ten
tijde van koning Josia (regeerde van circa -640 tot -609) in het rijk Judah, en was
dus een tijdgenoot van Jeremiah. Beide profeten drongen bij de koning aan op
religieuze hervormingen. Tsefanjah voorzag grote problemen voor het volk van
Judah op de grote Dag van J.H.V.H. Door het heersende onrecht en de ruim
verspreide afgodenverering zou het oordeel voor de meesten negatief uitvallen.
Chaĝai (= mijn feestdag) was een tijdgenoot van Zacharjah. Het boek is
waarschijnlijk niet lang na -520 geschreven toen, joden die uit de Babylonische
ballingschap teruggekeerd waren, bezig waren met de herbouw van de tempel in
Jeruzalem. Chaĝai klaagt in §1 dat de tempel nog niet af is, en in §2 spoort hij
bewindvoerder Zerubbabel, hogepriester Jozua en zijn landgenoten aan hard door
te werken. De desolate toestand van het land Judah zou te wijten zijn aan het
ontbreken van een bruikbare tempel.
Zacharjah (= gedenk god) werd volgens de aanhef in -520 tot profeet geroepen, ten
tijde van de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Zacharjah profeteert over de dag
waarop: “Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen”
(§12:9). Hij leefde tijdens Chaĝai, die ook pleitte voor herbouw van de tempel.
e
Maleachi (= mijn bode), wordt door wetenschappers gedateerd op de 5 eeuw voor
de jaartelling, dus enige tijd na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Deze
‘laatste’ profeet hanteert een bijzondere vorm voor zijn profetieën: de dialoog. Hij
antwoordt telkens op vragen en opmerkingen, beginnend met 'je zegt'.
205
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Hosea
De val van Israël wordt voorspeld en het volk wordt opgeroepen zich te bekeren.
§1:1 Het woord van J.H.V.H, dat kwam tot Hosea, de zoon van Beëri, in de dagen
van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkiah, koningen van Judah, en in de dagen van
Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël. 2 Het begin van het woord van J.H.V.H
door Hosea. J.H.V.H dan zei tegen Hosea: Ga heen, neem je een vrouw van hoererij,
en kinderen van hoererij, want het land hoereert totaal achter de rug van J.H.V.H. 3
Zo ging hij heen, en nam Homer, een dochter van Diblaïm, en zij werd zwanger, en
baarde hem een zoon. 4 En J.H.V.H zei tegen hem: Noem zijn naam Jizreël, want
nog een korte tijd, dan zal Ik de bloedschulden van Jizreël laten bezoeken door het
huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israël doen ophouden. 5 En het
zal op die dag zijn, dat Ik Israëls boog verbreken zal, in het dal van Jizreel. 6 En zij
ontving opnieuw, en baarde een dochter; en Hij zei tegen hem: Noem haar naam
Lo-Ruchama (= geen-ontferming), want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen
over het huis van Israël, maar Ik zal hen zeker wegvoeren. 7 Maar over het huis van
Judah zal Ik Mij ontfermen, en zal hen verlossen door J.H.V.H, hun God, en Ik zal ze
niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door strijd, door paarden noch
door ruiters. 8 En als zij Lo-Ruchama gezoogd had, werd zij zwanger, en baarde een
zoon. 9 En Hij zei: Noem zijn naam Lo-Ammi (= geen-mijn volk) want jullie zijn Mijn
volk niet, zo zal Ik ook de jouwe niet zijn. 10 Toch zal het aantal kinderen van Israël,
zijn als het zand van de zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden, en het zal
zijn dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Jullie zijn Mijn volk niet, tot hen
gezegd zal worden: Jullie zijn kinderen van de levende God. 11 En de kinderen van
Judah, en de kinderen van Israël zullen samengebracht worden, en zich één hoofd
stellen, en uit het land optrekken, want de dag van Jizreël zal groot zijn. 12 Zeg
tegen jullie broeders: Ammi, en tegen jullie zusters: Ruchama.
§2: Klaag jullie moeder aan, klaag haar aan, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar
Man niet ben, en laat ze haar hoererij van haar gezicht, en haar overspel tussen
haar borsten wegdoen. … 13 Daarom, zie, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in
de woestijn, en Ik zal tot haar hart spreken. 14 En Ik zal haar daar wijngaarden
geven, en het dal Achor maken tot een deur van hoop, en daar zal zij zingen, als in
de dagen van haar jeugd, en als in de dagen, toen zij optrok vanuit het land Egypte.
15 En het zal op die dag zijn, spreekt J.H.V.H, dat je Mij zal noemen: Mijn Man, en
Mij niet meer noemen zal: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen van de Baäls van haar
mond wegdoen. ... 18 En Ik zal jou ondertrouwen voor eeuwig. Ik zal jou
ondertrouwen in gerechtigheid en recht, en in genade en ontferming. 19 En Ik zal
jou ondertrouwen in geloof, en jij zal J.H.V.H kennen. … 22 En Ik zal haar Mij op de
aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-ruchama, en Ik zal zeggen tegen Lo-
Ammi: Je bent Mijn volk, en dat volk zal zeggen: Mijn God! …
§4:6 Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis. 7 Zoals zij in aantal zijn
toegenomen, zo hebben zij tegen Mij meer gezondigd. Ik zal hun eer in schande
veranderen. 8 Zij eten de zonde van Mijn volk, en verlangen, elk met zijn hart en
ziel, naar hun ongerechtigheid. 9 Daarom, zoals het volk, zo zal de priester zijn, en
Ik zal zijn wandel over hem bezoeken, en hem zijn handelingen vergelden. 10 En zij
206
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet talrijk worden, want
zij hebben nagelaten J.H.V.H in acht te nemen. …
§5:14 Want Ik ben voor Efraïm als een felle leeuw, en het huis van Judah als een
jonge leeuw. Ik zal verscheuren, heengaan en wegnemen en er zal geen redder zijn.
15 Ik zal terugkeren wanneer zij zich schudig voelen en Mijn gezicht zoeken. …
§6:1 Kom en laat ons terugkeren naar J.H.V.H, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal
ons genezen, Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee
dagen levend maken, op de derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen
vóór Hem leven. 3 Dan zullen wij J.H.V.H kennen, wij zullen jagen om J.H.V.H te
kennen. Zijn opgang is zo zeker als de dageraad, en Hij zal tot ons komen als een
regen, als de late regen en vroege regen van het land. 4 Wat zal Ik met jou doen,
Efraïm! Wat zal Ik met jou doen, Judah! Immers jouw liefde is als een morgenwolk,
en als een vroegkomende dauw, die verdwijnt. 5 Daarom heb Ik hen als met
houwelen bewerkt door de profeten. Ik heb ze gedood door de woorden van Mijn
mond, en jouw oordelen zullen aan het licht komen. 6 Want Ik verlang naar liefde,
en niet naar offers, en in kennis van God, meer dan in brandoffers. 7 Maar zij
hebben het verbond overtreden zoals Adam, want zij hebben trouweloos tegen Mij
gehandeld. 8 Hilead is een stad van werkers van ongerechtigheid, overal ligt bloed.
9 Zoals de benden van straatrovers iemand opwachten, zo is het gezelschap van
priesters. Zij moorden op de weg naar Sjechem, echt, zij doen schandelijke dingen.
10 Ik zag een afschuwelijke zaak in het huis van Israël, daar is Efraïms hoererij,
Israël heeft zich verontreinigd. 11 Ook heeft hij voor jou, Judah, een oogst
klaargezet, wanneer Ik de ballingschap van Mijn volk zal wegkeren. …
§9:7 De dagen van afrekening zijn gekomen, de dagen van vergelding zijn gekomen,
zij die van Israël zullen het weten. De profeet zal dan een gek zijn, en de man die in
de geest is, waanzinnig. Vanwege de veelvoud van jullie ongerechtigheid, en de
grote haat. …
§10:13 Jullie hebben slechtheid geploegd, verkeerdheid gemaaid, en de vrucht van
de leugen gegeten, want jullie hebben vertrouwd op jullie eigen weg en op jullie
vele helden. 14 Daarom zal er een groot strijdrumoer ontstaan onder jullie volken,
en al jullie vestingen zullen worden verwoest, zoals Salman in de oorlog Beth-Arvel
verwoestte, en moeders en kinderen werden verpletterd. 15 Zo heeft Beth-El jullie
aangedaan, vanwege jullie eigen diepe verdorvenheid. In de morgenstond wordt de
koning van Israël voorgoed uitgeroeid.
§11:1 Toen Israël een kind / zoon was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb mijn
kind / zoon uit Egypte geroepen. 2 Maar hoe meer zij hen riepen, des te meer
dwaalden zij, offerden zij de Baäls, en rookten zij de gesneden beelden. ...
§14:2 Bekeer je, Israël, tot J.H.V.H, jouw God, want je bent gevallen om je
ongerechtigheid. 3 Neem deze woorden mee, en bekeer je tot J.H.V.H, zeg tegen
Hem: Vergeef alle ongerechtigheid, en geef het goede, dan zullen wij betalen, de
offerstieren van onze lippen … 6 Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien zoals de
lelie, en hij zal zijn wortels uitslaan zoals de Libanon … 10 Wie wijs is, die begrijpt
deze dingen. Wie verstandig is die erkent ze, want de wegen van J.H.V.H zijn recht,
en de rechtvaardigen zullen daarop wandelen, maar de overtreders daarin vallen.
207
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Joël
De Dag van J.H.V.H, oftewel het einde van de ballingschap, is nabij!
§1:1 Het woord van J.H.V.H, dat kwam tot Joël, de zoon van Pethuël: 2 Hoor dit,
jullie oudsten, en neem ter oren, alle inwoners van het land! Is dit gebeurd in jullie
dagen, of ook in de dagen van jullie voorvaderen? … 15 Ahh, die dag! Want de Dag
van J.H.V.H is nabij, en zal als een verwoesting komen van de Almachtige. ...
§2:1 Blaas de sjofar in Sion, en roep luid op de berg van Mijn heiligheid, laat alle
inwoners van het land beven, want de Dag van J.H.V.H komt, want hij is nabij. … 11
... want de dag van J.H.V.H is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? 12
Nu dan ook, spreekt de Heer, bekeer je tot Mij met je hele hart, en dat met vasten
en met gehuil, en met gerouw. 13 En scheur je hart en niet je kleren, en bekeer je
tot J.H.V.H, jouw God, want Hij is genadig, medelevend, toegeeflijk en groot van
genade, en heeft berouw over het kwaad. … 23 En jullie, kinderen van Sion,
verheug je en wees blij in J.H.V.H, jullie God, want Hij zal jullie geven een vroege
regen (of: leraar) van gerechtigheid, en zal voor jullie doen neerdalen, de regen, de
vroege en de late regen. ... 24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de
perskuipen van wijn en olie overlopen. ... 26 En jullie zullen volop en tot verzadiging
eten, en prijzen de naam van J.H.V.H, jullie God, Die wonderlijk bij jullie gehandeld
heeft, en Mijn volk zal niet beschaamd worden tot in eeuwigheid. 27 En jullie zullen
weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik J.H.V.H, jullie God, ben. ... 28
En daarna zal het zijn, dat Ik Mijn geest zal uitgieten over alle wezens, en jullie
zonen en dochters zullen profeteren, jullie ouden zullen dromen dromen, jullie
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook over slaven en slavinnen, zal Ik in die
dagen Mijn geest uitgieten. 30 En Ik zal wondertekenen geven in de hemel en op de
aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren. 31 De zon zal veranderen in duisternis, en de
maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag van J.H.V.H komt. 32 En het zal
zijn, dat iedereen die de naam van J.H.V.H zal aanroepen, behouden zal worden,
want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals J.H.V.H gezegd
heeft, en dat, bij de overgeblevenen, die J.H.V.H zal roepen.
§3:1 Want zie, in die dagen en in die tijd, wanneer Ik de ballingschap van Judah en
Jeruzalem zal wenden, 2 dan zal Ik alle heidenen bijeenbrengen, en zal hen
afvoeren in het dal van Josafat, en Ik zal hen daar berechten, vanwege Mijn volk en
Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land
gedeeld. ... 10 Smeed je ploegscharen tot zwaarden en je snoeimessen tot speren.
... 16 En J.H.V.H zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijn stem geven, zodat hemel
en aarde zullen beven, maar J.H.V.H zal de schuilpaats voor Zijn volk, en een fort
voor de kinderen van Israël zijn. 17 En jullie zullen weten, dat Ik J.H.V.H, jullie God
ben, die woont op Sion, de berg van Mijn heiligheid, en Jeruzalem zal een heiligheid
zijn. ... 18 En het zal op die dag zijn dat de bergen van zoete wijn zullen druipen, de
heuvels van melk vloeien, alle rivieren van Judah vol water stromen, en er zal een
bron ontspringen uit het huis van J.H.V.H. … 19 Egypte zal tot verwoesting worden,
en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de
kinderen van Judah, in wiens land zij onschuldig bloed vergoten hebben. 20 En
Judah zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht (of: van
generatie op generatie), ... 21 want J.H.V.H woont in Zion.
208
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Amos
Amos profeteerde dat de kinderen van Israël, alle nazaten van hen die God uit
Egypte had geleid, dus alle Israëlieten, dat ze zeker in ballingschap zouden worden
weggevoerd, de Dag van J.H.V.H zou komen, maar niet voor altijd: later zou Hij de
vervallen hut van David weer oprichten, en haar scheuren weer dichten, en wat
daarvan was ingestort weer herbouwen, zoals in de dagen van ouds.
§1:1 De woorden van Amos, die onder de schapenfokkers was van Thekoa, die hij
gezien heeft over Israël, in de dagen van Uzzia, koning van Judah, en in de dagen
van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël, twee jaar voor de aardbeving.
§3:1 Hoor dit woord, dat J.H.V.H tegen jullie spreekt, kinderen van Israël, namelijk
tegen het hele geslacht, dat Ik uit het land Egypte heb uitgeleid, dat zegt: 2 Uit alle
geslachten op de aardbodem heb Ik alleen jullie gekozen, daarom zal Ik jullie
bezoeken voor al jullie ongerechtigheden. 3 Zullen twee tezamen wandelen, tenzij
dat zij bijeengekomen zijn? … 13 Hoor en getuig in het huis van Jakob, …. 14 dat Ik,
op de dag dat Ik Israëls overtredingen zal bezoeken, ook zal bezoeken voor de
altaren van Beth-El. De hoorns van het altaar zullen worden afgehakt, en op de
grond vallen. 15 En Ik zal het winterhuis samen met het zomerhuis slaan, en de
ivoren huizen zullen vergaan, en de grote huizen een einde vinden, spreekt J.H.V.H.
§4:6 Daarom heb Ik jullie eerst ook reinheid van de tanden (= niets te eten) gegeven
in al jullie steden, en gebrek aan brood in al jullie plaatsen. Toch hebben jullie je
niet bekeerd naar Mij, spreekt J.H.V.H. 7 Daarom heb Ik daarna jullie ook de regen
onthouden, toen het nog maar drie maanden was tot aan de oogst, en heb het
doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen. ... 8
Toch heb jij je niet bekeerd tot Mij, spreekt J.H.V.H. …
§5:4 Want zo zegt J.H.V.H tegen het huis van Israël: Zoek Mij, en leef. 5 Maar zoek
niet Beth-El, en komt niet in Hilĝal, en gaat niet naar Beër-Sjeva, want Hilĝal zal
zeker in ballingschap worden weggevoerd, en Beth-El zal worden tot niets. …
14 Zoek het goede, en niet het kwade, zodat je leeft. En zo zal J.H.V.H, de God van
de wezens, met jou zijn, zoals je zegt. 15 Haat het kwade, en heb het goede lief, en
bestel het recht in de poort, misschien zal J.H.V.H, de God van de wezens, aan
Jozefs overblijfsel genadig zijn. 16 Daarom, zo zegt J.H.V.H, de God van de wezens,
mijn Heer: Gehuil is op alle straten, en op alle pleinen zullen zij zeggen: Hó - Hó! (=
ooh - ooh!) en zullen de boeren oproepen te treuren, en gerouwd zal worden door
degenen, die verstand van huilen hebben. 17 Ja, in alle wijngaarden zal gerouwd
worden, want Ik zal door het midden van jullie doorgaan; zegt J.H.V.H: 18 Wee zij,
die verlangen naar de Dag van J.H.V.H. Waartoe toch zal voor jullie de Dag van
J.H.V.H zijn? Hij zal donker zijn en zonder licht. ...
21 Ik haat, Ik minacht jullie feesten, en Ik kan jullie feestdagen niet luchten. 22
Want hoewel jullie Mij brandoffers offeren, en spijsoffers, Ik accepteer ze niet, en
het vredeoffer van jouw vette beesten kan Ik niet aanzien. 23 Doe het geluid van
jullie liederen weg van Mij, ook zal Ik de melodie van jullie luiten niet horen. 24
Maar laat het oordeel zich daarheen stromen als de zeeën, en de gerechtigheid als
een sterke rivier. 25 Hebben jullie Mij veertig jaar in de woestijn slachtoffers en
spijsoffer gebracht, huis van Israël? 26 Jullie droegen de hut (= soekot) van jullie
Moloch, en de Kijun, jullie beelden, de ster van jullie god, die jullie voor jezelf
209
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
hadden gemaakt. 27 Daarom zal Ik jullie in ballingschap wegvoeren, tot ver voorbij
Damaskus, zegt J.H.V.H, Wiens naam is de God van de wezens. …
§6:8 Mijn Heer J.H.V.H heeft gezworen bij Zichzelf, spreekt J.H.V.H, de God van de
wezens. Ik verafschuw Jakobs hoogmoed, en Ik haat zijn paleizen, daarom zal Ik de
stad en al wat erin is overleveren. 9 En het zal zijn, als er tien mannen in één huis
overgebleven zullen zijn, dat zij zullen sterven ... 14 Want zie, Ik zal over jou, huis
Israël, een volk verwekken, spreekt J.H.V.H, de God van de wezens, die zal jou
onderdrukken, van de weg naar Chamat, tot aan de beek (wadi) Araba (= wildernis).
§7 Eerste visioen: sprinkhanen
1 Mijn Heer J.H.V.H deed mij aldus zien; en zie, Hij vormde sprinkhanen, toen het
nagras begon op te komen, en zie, het was het nagras, na het afmaaien voor de
koning. 2 En het was, toen zij het gewas van het land totaal hadden afgegeten, dat
ik zei: Heer J.H.V.H! vergeef toch, hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is
immers klein! 3 Dit berouwde J.H.V.H, het zal niet gebeuren. ...
Tweede visioen: Een verterend vuur
4 Aldus deed mijn Heer J.H.V.H mij ook zien, en ... Hij wilde met vuur vechten, en
het verteerde een grote diepte, ook verteerde het een stuk land. 5 Toen zei ik: Mijn
Heer J.H.V.H, houd toch op, hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers
klein! 6 Toen berouwde dit J.H.V.H. Ook dit zal niet gebeuren, zei mijn Heer J.H.V.H.
Derde visioen: Het paslood
7 Aldus deed Hij mij ook zien, en zie, de Heer stond op een muur, die naar het
paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand. 8 En J.H.V.H zei tegen mij:
Wat ziet je, Amos? En ik zei: Een paslood. Toen zei J.H.V.H: Zie, Ik zal het paslood
stellen in het midden van Mijn volk Israël. Ik zal het voortaan niet meer sparen. 9
Maar Isaäks hoogten zullen verwoest, en Israëls eigendommen verstoord worden,
en Ik zal tegen Jerobeams huis optreden met het zwaard.
De verbanning van Amos
10 Toen stuurde Amazia, de priester in Beth-El, tot
Jerobeam, koning van Israël, een boodschap dat zei: Amos
smeedt een complot tegen u, in het midden van het huis
van Israël, en het land zal al zijn woorden niet kunnen
verdragen. 11 Want zegt Amos: Jerobeam zal door het
zwaard sterven, en Israël zal zeker uit zijn land in
ballingschap worden weggevoerd. 12 Daarna zei Amazia Kopstuk van zuil
tegen Amos: Jij ziener! Ga weg, vlucht naar het land van
Judah, en eet daar brood, en profeteer daar. 13 Maar in Beth-El zal je voortaan niet
meer profeteren, want dat is het heiligdom van de koning, en dat is het huis van
het koninkrijk. 14 Toen antwoordde Amos, en zei tegen Amazia: Ik was geen
profeet, en ik was geen profetenzoon, maar ik was een ossenherder, en kweker van
moerbijvijgen. 15 Echter J.H.V.H nam mij weg van de kudde; en … zei tegen mij: Ga
heen, profeteer tot Mijn volk Israël. ... 17 Daarom zegt J.H.V.H: Jouw vrouw zal in
de stad hoereren, en jouw zonen en dochters zullen door het zwaard vallen, en
jouw land zal met het meetsnoer verdeeld worden, en je zal in een onrein land
sterven, en Israël zal zeker uit zijn land in ballingschap worden weggevoerd. …
210
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
211
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Ovadjah
Profetie van Gods veroordeling van Edom en de verlossing van Israël
1 Het visioen van Ovadjah. Zo zegt mijn Heer J.H.V.H over Edom:
“Wij hebben een gerucht gehoord van J.H.V.H, en er is een gezant gezonden onder
de heidenen: `Sta op, en laat ons opstaan om tegen hen te strijden’. 2 Zie, Ik heb
jou klein gemaakt onder de heidenen, jij wordt diep geminacht. 3 De trotsheid van
jouw hart heeft je bedrogen, hij, die daar woont in de kloven in de steenrotsen, in
zijn hoge woning, die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde neerstoten? 4 Al
verhef jij je zoals de gier, en al plaats jij je nest tussen de sterren, dan zal Ik jou van
daar neerstoten, spreekt J.H.V.H. ... 7 Al jouw bondgenoten hebben jou over jouw
grens gezet, jouw bondgenoten hebben jou bedrogen, zij hebben jou misbruikt, die
jouw brood eten, zullen een val onder jou zetten, je kan het niet begrijpen. 8 Zal
het niet op die dag zijn, spreekt J.H.V.H, dat Ik de wijzen uit Edom, en het verstand
uit Ezau's gebergte zal doen vergaan? 9 Ook zullen jouw helden, Theman, bang zijn,
zodat een ieder uit Ezau's gebergte door moord wordt uitgeroeid. 10 Vanwege het
geweld, begaan tegen jouw broeder Jakob, zal schaamte jou bedekken, en je zal
uitgeroeid worden in eeuwigheid. 11 Op de dag toen jij afzijdig stond, op de dag
toen de buitenlanders zijn leger gevangen afvoerden, en de buitenlanders door zijn
poorten heengingen, en over Jeruzalem het lot wierpen, was je ook als één van
hen. 12 Je had niet moeten toekijken op de dag van je broeder, de dag dat hij een
buitenlander (vreemdeling) werd, noch moeten juigen over de kinderen van Judah,
in de dagen van hun vernietiging, noch een grote mond moeten hebben in de
dagen van de benauwdheid. 13 Je had niet de poort van Mijn volk moeten
binnengegaan, in de dagen van hun ongeluk, noch moeten toekijken op zijn kwaad,
jij, op die dag van zijn verderf, noch je hand hebben moeten slaan aan hun
bezitingen, in de dagen van zijn verderf, 14 noch gestaan hebben op de
wegscheiding, om zijn ontkomenen uit te roeien, noch zijn overgeblevenen
overgeleverd hebben, in de dagen van de benauwdheid. 15 Want de Dag van
J.H.V.H is nabij, over al de heidenen. Zoals jij gedaan hebt, zal jou gedaan worden,
jouw vergelding zal op jouw hoofd terugkeren. 16 Want zoals jullie gedronken
hebben op mijn heilige berg, zo zullen al de heidenen onophoudelijk drinken. Zij
zullen drinken en inslikken, en zullen zijn als of zij er niet geweest waren. 17 Maar
op de berg Sion zal ontkoming zijn, en er zal een heiligheid zijn, en die van het huis
van Jakob zullen hun bezittingen bezitten. 18 En Jakobs huis zal een vuur zijn, en
Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel. En zij zullen tegen hen
ontbranden, en zullen ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene zal
hebben, want J.H.V.H heeft het gesproken. 19 En die van de Neĝev (Zuiderland /
Zuid-Kanaän) zullen Ezau’s gebergte bezitten. En die van De Laagte van de
Filistijnen, zij zullen het veld van Efraïm en het veld van Samaria bezitten. En
Benjamin, Hilead. 20 En de in ballingschap (gevangenschap) weggevoerden van dit
leger van kinderen van Israël, wat van de Kanaänieten was, tot Zarfath toe. En de in
ballingschap weggevoerden van Jeruzalem, die in Sefarad zijn. Zij zullen de steden
van het zuiden bezitten. 21 En er zullen redders de berg Sion opklimmen, om Ezau's
gebergte te berechten, en het koninkrijk zal van J.H.V.H zijn”.
212
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Jonah
Alleen de bekering van Ninevé was genoeg geweest voor een redding, verder niks.
§1:1 En het woord van J.H.V.H kwam tot Jonah, de zoon van Amitthai, dat zei:
“2 Maak je klaar, ga naar de grote stad Ninevé, en predik tegen haar, want hun
slechtheid is opgedoemt vóór Mij”. 3 Maar Jonah maakte zich op om te vluchten
naar Tarsis, weg van de J.H.V.H, en hij kwam aan in Jafo, en vond een schip, dat
naar Tarsis ging, en hij betaalde de prijs daarvan, en ging aan boord, om met hen
mee te gaan naar Tarsis, weg van J.H.V.H. 4 Maar J.H.V.H wierp een grote wind op
de zee, en er kwam een grote storm op zee, zodat het schip dreigde te breken. 5
Toen vreesden de zeelieden, en iedereen riep tot zijn god, en ze wierpen de vaten,
die in het schip waren in de zee, om het te verlichten, maar Jonah was van het
schip in het ruim afgedaald, en was gaan liggen, en in een diepe slaap gevallen. 6
En de kapitein naderde tot hem, en zei tegen hem: Wat heb jij, jij vastslaper. Sta
op, roep tot je God, misschien zal die God aan ons denken, zodat wij niet vergaan. 7
En zij zeiden onder elkaar: Kom, en laat ons loten werpen, zodat wij mogen weten,
door wie ons dit kwaad overkomt. Dus wierpen zij loten, en het lot viel op Jonah. 8
Toen zeiden zij tegen hem: Verklaar ons nu, door wie ons dit kwaad overkomt. Wat
is jouw werk en waar vandaan kom jij? Wat is jouw land en van welk volk ben jij? 9
En hij zei tegen hen: Ik ben een Hebreeër, en ik vrees J.H.V.H, de God van de hemel,
Die de zee en het droge gemaakt heeft. 10 Toen vreesden die mannen nog meer,
en zeiden tegen hem: Wat heb jij toch gedaan? Want de mannen wisten, dat hij
van de aanwezigheid van J.H.V.H vluchtte, want hij had het hun te kennen gegeven.
11 En zij zeiden tegen hem: Wat zullen wij met jou doen, zodat de zee stil wordt?
Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. 12 En hij zei tegen hen: Pak mij op,
en werp mij in zee, dan zal de zee stil worden voor jullie, want ik weet, dat jullie
deze grote storm vanwege mij overkomt. 13 Maar de mannen roeiden, om het
schip weer aan land te brengen, maar zij slaagden niet, want de zee werd hoe
langer hoe onstuimiger tegen hen. 14 Toen riepen zij tegen J.H.V.H, en zeiden: Och
J.H.V.H, laat ons toch niet vergaan door de ziel van deze man, en leg geen
onschuldig bloed op ons, want U, J.H.V.H, doet, zoals het U bevalt. 15 En zij namen
Jonah op, en wierpen hem in zee. Toen stopte de zee met woeden. 16 Hierdoor
vreesden de mannen J.H.V.H nog meer, en zij slachtten J.H.V.H een slachtoffer, en
beloofden een gelofte. 17 En J.H.V.H regelde een grote vis, om Jonas in te slikken,
en Jonah was in het ingewand van de vis, drie dagen en drie nachten.
§2:1 En Jonah bad tot J.H.V.H, zijn God, vanuit het ingewand van de vis. 2 En hij zei:
“Ik riep uit mijn benauwdheid tot J.H.V.H, en Hij antwoordde mij, vanuit de buik
van het dodenrijk schreeuwde ik, en U hoorde mijn stem. 3 Want U had mij
geworpen in de diepte, in het midden van de zeeën, en de stroming omving mij, al
Uw getijde en Uw golven gingen over mij heen. 4 En ik zei: Ik ben uitgestoten uit
Uw ogen, zal ik ooit de tempel van Uw heiligheid weer zien? 5 De wateren hadden
mij omgeven tot de ziel toe, de diepte omving mij, het zeewier kleefde aan mijn
hoofd. 6 Ik was neergedaald tot het fundament van de bergen, de tralies van de
aarde waren altijd om mij heen, maar U heeft mijn leven uit het verderf
opgetrokken, J.H.V.H, mijn God! 7 Toen mijn ziel in mij bezweek, dacht ik aan
J.H.V.H, en mijn gebed kwam tot U, in de tempel van Uw heiligheid. 8 Zij die de
213
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
valse ijdelheden onderhouden, verlaten hun genade, 9 maar ik zal U offeren met de
stem van dankzegging. Wat ik beloofd heb, zal ik betalen. De redding is van
J.H.V.H”. 10 En J.H.V.H sprak tegen de vis, en hij spuugde Jonah uit op het droge.
§3:1 En het woord van J.H.V.H kwam voor een tweede keer tot Jonah, dat zei: 2
“Maak je klaar, ga naar de grote stad Ninevé, en predik tegen haar de prediking, die
Ik tot jou spreek”. 3 Toen maakte Jonah zich klaar, en ging naar Ninevé, volgens het
woord van J.H.V.H. En Ninevé was zelfs voor God een grote stad, ter grootte van
drie dagreizen. 4 En Jonah begon in de stad te gaan, een dagreis, en hij predikte, en
zei: Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd. 5 En de mensen van
Ninevé geloofden aan God en zij riepen een vasten uit, en bekleedden zich met
zakken, van hun grootste tot hun kleinste toe. 6 Want dit woord kwam bij de
koning van Ninevé, en hij stond op van zijn troon, en deed zijn mantel uit, en hij
bedekte zich met een zak, en zat neer in de as. 7 En hij liet in Ninevé, op bevel van
de koning en zijn edelen, het volgende omroepen: “Laat mens noch dier, rund noch
schaap, iets eten, laat ze niet weiden, noch water drinken. 8 Maar mens en dier
zullen met zakken bedekt zijn, en zullen luid tot God roepen, en zij zullen zich
bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen
kleeft. 9 Wie weet, God mocht Zich omkeren, en berouw hebben, en Hij mocht Zich
omkeren van Zijn velle woede, zodat wij niet vergaan!” 10 En God zag hun werken,
dat zij zich bekeerden van hun kwade weg, en het berouwde God over het kwaad,
dat Hij gesproken had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet.
§4:1 Maar dit stond Jonah helemaal niet aan, en hij werd erg kwaad. 2 En hij bad
tot J.H.V.H, en zei: “Och J.H.V.H, was dit niet mijn woord, toen ik nog in mijn land
was? Daarom wilde ik het voorkomen, door te vluchten naar Tarsis, want ik wist,
dat U een genadige en meelevende God bent, toegeeflijk en groot van genade, en
berouw hebt over het kwaad. 3 Nu dan, J.H.V.H, neem toch mijn ziel van mij, want
het is mij beter te sterven dan te leven.” 4 Maar J.H.V.H zei: “Ben jij wel terecht
kwaad?” 5 En Jonah verliet de stad, en ging ten oosten van de stad zitten, en hij
maakte daar voor zich een hut, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat
van de stad zou worden. 6 En God, J.H.V.H, regelde een fleskalebasboom, en deed
hem opschieten boven Jonah, om een schaduw boven zijn hoofd te zijn, om hem te
troosten van zijn verdriet. En Jonah was buitengewoon blij met de
fleskalebasboom. 7 Maar God regelde de volgende dag bij het aanbreken van de
dageraad een worm, die de fleskalebasboom stak, zodat deze verdorde. 8 En het
was, toen de zon oprees, dat God een sterke oostenwind regelde, en de zon stak op
het hoofd van Jonah, zodat hij onwel werd, en hij wenste dat zijn ziel mocht
sterven, en zei: “Het is mij beter te sterven dan te leven.” 9 Toen zei God tegen
Jonah: “Ben jij wel terecht kwaad op de fleskalebasboom?” En hij zei: “Terecht ben
ik kwaad, tot in de dood.” 10 En J.H.W.H zei: “Je spaart de fleskalebasboom,
waaraan je niet hebt gewerkt, noch die groot gemaakt hebt, die in een nacht
ontstond, en in een nacht verging, 11 en Ik zou die grote stad Ninevé niet sparen,
waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen
onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand, en ook veel vee?”
214
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Micah
Micah sprak over de Laatste Dagen van de Ballingschap, dan is er hoop en genade,
en uit Bethlehem Efratha zal heerser Hizkiah voortkomen die red van de Assyriërs!
§1:1 Het woord van J.H.V.H, dat kwam tot Micah, de Morastiet, in de dagen van
Jotham, Achaz en Hizkiah, koningen van Judah, dat hij gezien heeft over Samaria en
Jeruzalem. 2 Hoor, al jullie volken, ... mijn Heer J.H.V.H zal nu tot een getuige tegen
jullie zijn, J.H.V.H vanuit Zijn heilige tempel. 3 Want zie, J.H.V.H gaat uit van Zijn
plaats, en Hij zal neerdalen en treden op de hoogten van de aarde. 4 En de bergen
zullen onder Hem versmelten, en de dalen gekloofd worden, zoals was voor het
vuur, zoals wateren, die neerstorten in de diepte. 5 Dit alles, om de overtreding van
Jakob, en om de zonden van het huis van Israël. Wat is de overtreding van Jakob? Is
het niet hun hoofdstad Samaria? En welke van de offerhoogten van Judah? Is het
niet hun hoofdstad Jeruzalem? 6 Daarom zal Ik Samaria maken tot een steenhoop
van het veld. ... 7 En al haar gesneden beelden zullen vermorzeld worden, en al
haar hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden, en al haar afgoden zal Ik
stellen tot een woestheid, want zij heeft ze van hoerenloon bijeengebracht, en zij
zullen tot hoerenloon terugkeren. 8 Hierover zal ik (Micah) huilen en jammeren, wil
ik blootvoets gaan en naakt, ... 9 want haar wond is ongeneesbaar, want zij is tot
Judah doorgedrongen, en reikt tot aan de poort van mijn volk, tot aan Jeruzalem. …
§2:1 Wee zij, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad bedenken in hun bed, zelfs
bij het morgenlicht voeren ze die uit, omdat het simpelweg in hun macht is. 2 En
begeren zij akkers, dan roven ze die. En huizen, dan nemen ze die … want het zal
een boze tijd zijn. ...
§3:1 En ik zei: Luister toch, jullie leiders van Jakob, en jullie oversten van het huis
van Israël! Moeten jullie niet het recht kennen? 2 Zij haten het goede, en hebben
het kwade lief. Zij roven zelfs van hen hun huid af, en hun vlees van hun botten. …
§4:1 Maar in de laatste dagen zal het zijn, dat de berg van het huis van J.H.V.H (de
tempel) vastgesteld is op de top van de bergen, en dit zal verheven zijn boven de
heuvels, en de volken zullen daarheen stromen. 2 En vele heidenen zullen
heengaan, en zeggen: Kom en laat ons opgaan naar Sion, de berg van J.H.V.H, en
naar het huis van de God van Jakob, zodat hij ons leert van Zijn wegen (leer), en
wij in zijn paden wandelen, want uit Sion zal de Wet (Torah) uitgaan, en het
woord van J.H.V.H vanuit Jeruzalem. 3 En hij zal onder vele volken rechtspreken
en machtige heidenen straffen, tot verre landen toe, en zij zullen hun zwaarden
omsmeden tot spaden, en hun speren tot sikkels, de ene heiden zal tegen de
andere heiden geen zwaard opheffen, en zij zullen niet meer trainen voor de
oorlog. 4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn
vijgenboom, en er zal niemand zijn, die ze doet opschrikken want de mond van
J.H.V.H van de wezens heeft het gesproken. 5 Want alle volken zullen wandelen,
ieder mens in de naam zijn eigen god, maar wij joden zullen wandelen in de naam
van J.H.V.H, onze God, tot in
eeuwigheid en altijd. (Zie: Zach. 8:22) De joodse visie: laat ieder volk zijn eigen
6 Op die dag, spreekt J.H.V.H, zal Ik haar, god hebben, maar wij hebben onze God
die kreupel was, verzamelen, en haar, van Jakob. En iedereen kan tot ons
komen om meer hierover te weten.
die verdreven was, vergaderen, en ook
215
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
zij die Ik gekastijd heb. 7 En Ik zal haar, die kreupel was, maken tot een overblijfsel,
en haar die ver weg verstoten was, tot een machtig volk. En J.H.V.H zal Koning over
hen zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid. ... 11 Nu zijn er vele volken
tegen jou verzameld, die daar zeggen: Laat Sion ontheiligd worden, en laat ons oog
dit met haar zien gebeuren. 12 Maar zij weten de gedachten van J.H.V.H niet, en
begrijpen Zijn plan niet, dat Hij hen vergaderd heeft als graanschoven op de
dorsvloer. 13 Maak je klaar en dors, dochter van Sion (= Israël en Judah)! Want Ik
zal jouw hoeven van ijzer maken, en jouw klauwen van koper, en jij zal vele volken
verpletteren. …
§5:1 (2) En jij, Bethlehem Efratha, hoewel jij klein bent onder de duizenden van
Judah, uit jou zal voor Mij voortkomen, die een heerser zal zijn in Israël, en wiens
oorsprong is van ouds, van de dagen van eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen over-
geven, tot de tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebben; dan zullen de overigen
zijn broederen zich bekeren met de kinderen van Israël. 3 En hij (koning Hizkiah,
zie: pg 293) zal staan, en zal weiden in de kracht van J.H.V.H, in de majesteit van de
naam van J.H.V.H, Zijn God, en zij zullen wonen, want nu zal hij groot zijn tot aan de
einde van de aarde. 4 En deze zal vrede zijn, wanneer de Assyriër in ons land zal
komen, en wanneer hij onze paleizen zal betreden, dan zullen wij tegen hem stellen
zeven herders, en acht vorsten uit de mensen. 5 Die zullen het land Assyrië
afstruinen met het zwaard, en het land van Nimrod binnen zijn poorten. Zo zal hij
ons redden van Assyrië, wanneer die in ons land zal komen, en wanneer hij onze
grens zal betreden. 6 Maar het overblijfsel van Jakob zal zijn in het midden van vele
volken, verspreid als een dauw van J.H.V.H op het kruid. ... 7 Het overblijfsel van
Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw
onder de dieren van het bos, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die,
wanneer hij binnendringt, vertrapt en verscheurt, zodat niemand kan redden. ...
§6:6 Waarmee zal ik J.H.V.H tegemoet treden, en mij buigen voor God in de hoge?
Met brandoffers, met eenjarige kalveren? 7 Zal J.H.V.H een welgevallen hebben
aan duizenden van rammen, aan tien duizenden van oliebeken? Zal ik mijn
eerstgeborene kind geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn buik, voor de
doodzonde van mijn ziel? (Niks is erger dan eerstgeboren kinderen offeren!) 8 Hij
heeft jou verteld, mens, wat juist is! En wat eist J.H.V.H nog meer van jou, dan
recht te doen, weldadigheid lief te hebben, en nederig te wandelen met jouw God?
... 15 Jij zal zaaien, maar niet maaien, je zal olijven treden, maar je niet met de olie
zalven, en most (= sap uit de druiven) treden, maar geen wijn drinken.
§7...7 Maar ik zal uitkijken naar J.H.V.H, ik zal wachten op de God van mijn redding,
mijn God zal mij horen. 8 Verblijd jullie niet over mij, mijn vijanden! Wanneer ik
gevallen ben, zal ik weer opstaan, wanneer ik in duisternis zal zitten, zal J.H.V.H mij
een licht zijn. ...
18 Wie is een God zoals U, Die de ongerechtigheid vergeeft, en voorbijgaat aan de
overtreding van het overblijfsel van Zijn erfenis (zijn volk Israël)? Hij blijft niet boos
tot in eeuwigheid, want Hij houdt van genade. 19 Hij zal Zich over ons weer
ontfermen, ... U zal al hun zonden in de diepten van de zee werpen. 20 U zal Jakob
trouw zijn, en Abraham de genade geven, die U onze voorvaderen, van oude dagen
af, gezworen heeft.
216
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Nachum
Nachum voorspelde de ondergang van Ninevé, de hoofdstad van het Assyrische rijk.
§1:1 De last van Ninevé. Het boek van het visioen van Nachum, de Elkosiet. 2 Een
jaloerse God en een wreker is J.H.V.H, een wreker is J.H.V.H, en zeer bitter, een
wreker is J.H.V.H voor Zijn tegenstanders, en Hij blijft wraak nemen op Zijn
vijanden. 3 J.H.V.H is toegeeflijk, maar groot van kracht, en Hij houdt de schuldige
niet onschuldig. In de wervelwind en de storm is de weg van J.H.V.H, en de wolken
zijn het stof van Zijn voeten. 4 Hij dreigt de zee, en maakt ze droog, en Hij
verdroogt alle rivieren. Basan en Karmel kwijnen weg, ook kwijnt de bloem van
Libanon. 5 De bergen beven voor Hem, en de heuvels versmelten. De aarde licht
zich op voor Hem, de wereld, en allen, die daarin wonen. 6 Wie zal voor Zijn
boosheid staan, en wie weerstaat de hitte van Zijn woede? Zijn bitterheid is
uitgestort als vuur, en de rotsstenen worden door Hem vermorzeld. … 11 Van hen
is er één uitgegaan, die kwaad denkt tegen J.H.V.H, een raadsman van Belial. 12 Zo
zegt J.H.V.H: Al zijn zij voorspoedig, en talrijk, toch zullen zij afgeschoren worden,
wanneer hij voorbijgaat. Ik heb jou wel verdrukt, maar Ik zal jou niet meer
verdrukken. … 14 Maar tegen jou heeft J.H.V.H bevolen, dat jouw naam niet meer
zal voortbestaan, uit het huis van jouw god zal Ik de gesneden en gegoten beelden
uitroeien, Ik zal voor jou daar een graf maken, wanneer je zal zijn geminacht. …
§2:7 En het is beslist … Huzab zal in ballingschap worden weggevoerd. … 8 Ninevé is
wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, maar zij zullen vluchten.
“Blijf staan, blijf staan!”, zal men roepen, maar niemand zal omzien. … 12 De leeuw,
die genoeg roofde voor zijn welpen, en wurgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn
holen vulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. 13 Zie, Ik zal jou!,
spreekt J.H.V.H van de wezens; en Ik zal haar wagens in rook verbranden, en het
zwaard zal jouw jonge leeuwen verteren, en Ik zal jouw roof uitroeien van de
aarde, en de stem van jouw gezanten zal niet meer gehoord worden.
§3:1 Wee de bloedstad, die compleet vol leugen, en verscheuring is! De roof houdt
er niet op. 2 Er is het geklap van de zweep, het geluid van het ratelen van de
wielen, de stampende paarden, de opspringende wagens, 3 en de ruiter die
omhoog steekt, zowel het vlammende zwaard, als de bliksemende speer. En er zal
een menigte aan doodgeslagenen zijn, en een groot aantal lijken. Er zal geen einde
zijn aan lichamen, men zal over hun lichamen struikelen. 4 Vanwege de grote
hoererij van de zeer geliefde hoer, de meesteres in de toverkunst, die met haar
hoererij volken verkocht heeft, en geslachten met haar toverij. ... 7 En het zal zijn,
dat allen, die jou zien, van jou zullen wegvluchten en zeggen: Ninevé is verwoest,
wie zal medelijden met haar hebben? Waar zal ik jouw troosters zoeken? 13 Zie,
jouw troepen temidden van jou zijn als vrouwen, de poorten van jouw land zullen
voor jouw vijanden wijd geopend worden, het vuur zal jouw tralies verteren. 14 Jij,
graaf watergrachten tegen de belegering, versterk je vestingwerken, ga naar de klei
en treed het leem voor de bakstenen, versterk de baksteenoven. 15 Daar zal het
vuur jou opeten, het zwaard zal jou uitroeien, het zal jou opeten zoals de wormen
… 19 Er is geen genezing voor jouw breuk, … iedereen die het bericht over jou
hoort klapt in zijn handen, want wie heeft niet geleden onder jouw wreedheid.
217
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Chavakuk
Bestraffing van Judah door de Chaldeeën
§1:1 De last, die Chavakuk, de profeet, gezien heeft. 2 Heer, hoe lang schreeuw ik,
en U hoort niet, hoe lang roep ik tot U: ”Geweld!”, en U verlost niet! 3 Waarom laat
U mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de ellende? ...
(God:) 5 Kijk bij de heidenen, en let op, en verwonder je, verwonder je, want Ik doe
een werk in jouw dagen, dat je niet zal geloven, als het verteld zal worden. 6 Want
zie, Ik verwek de Chaldeeën, een bitter en snel volk, dat trekt over de breedte van
de aarde, om woningen te bezitten, die niet van hem zijn. ... 8 Want zijn paarden
zijn lichter dan de luipaarden, en zij zijn sneller dan de avondwolven, en zijn ruiters
verspreiden zich. Zijn ruiters zullen van verre komen, zij zullen vliegen als een
arend, en zich haasten om te eten. …
(Chavakuk:) 12 Bent U niet als vanouds J.H.V.H, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen
niet sterven, J.H.V.H! Tot een oordeel heeft U Rots, hem (Judah) gesteld! En om te
worden gestraft, heeft U hem aangewezen. ...
§2:1 Ik stond op mijn wacht, en ik stelde mij op de vestingwerken, en ik hield wacht
om te zien, wat Hij in mij spreken zou, en wat ik antwoorden zou op mijn
bestraffing. 2 Toen antwoordde J.H.V.H mij, en zei: Schrijf het visioen op, en leg het
duidelijk op tafels, zodat degene die voorbijlopen daarin zullen lezen. 3 Want het
visioen zal nog tot een bepaalde tijd duren, maar dan zal Hij het uiteindelijk
voortbrengen ... want het zal zeker komen, het zal niet achterwege blijven. ... 14
Want de aarde zal vervuld worden, zodat zij de glorie van J.H.V.H erkennen, zoals
de wateren de bodem van de zee bedekken. ... 18 Wat heb je aan een gesneden
beeld, dat zijn maker uitgesneden heeft? Of het gegoten beeld, dat een
leugenleraar is, zodat de maker op zijn maaksel vertrouwt, als hij stomme afgoden
gemaakt heeft? 19 Wee hij, die tegen het hout zegt: “Word wakker!” En tegen de
zwijgende steen: “Sta op!” Kan die dan onderwijzen? Zie, het is met goud en zilver
overtrokken, en er is helemaal geen geest in het midden daarvan.
20 Maar J.H.V.H is in Zijn heiligen tempel. Zwijg voor Hem, jij hele aarde!
§3:1 Een gebed van de profeet Chavakuk, op de wijs van “De Fouten”
…
3 … Zijn glorie bedekt de hemel, en de aarde was vol van Zijn lof.
4 En er was een glans als het zonlicht, lichtstralen had Hij aan Zijn hand. …
10 De bergen zagen U, en zij beefden,
de waterstroom ging door, de diepte gaf zijn stem,
hij hief zijn handen omhoog.
11 De zon en de maan stonden stil in haar woning. ...
17 Al zal de vijgenboom niet bloeien, geen opbrengst aan de wijnstok zijn,
de vrucht van de olijfboom teleurstellen. ...
18 toch zal ik opspringen van vreugde in J.H.V.H,
ik zal mij verheugen in de God van mijn redding.
19 J.H.V.H, mijn Heer, is mijn kracht: Hij maakt mijn voeten als di e van hinden,
en Hij zal mij laten lopen op mijn hoge plaatsen.
Voor de opperzangmeester, op mijn snaarinstrument.
218
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Tsefanjah
De Dag van J.H.V.H (het oordeel) over Judah & Het einde van de Ballingschap
§1:1 Het woord van J.H.V.H, dat kwam tot Tsefanjah, de zoon van Kusji, de zoon
van Hedaljah, de zoon van Amarjah, de zoon van Hizkiah, in de dagen van Josia, de
zoon van Amon, koning van Judah. 2 Volkomen zal Ik alles wegrapen uit dit land,
spreekt J.H.V.H. 3 Ik zal wegrapen mensen en dieren, ... de vogels in de hemel, en
de vissen in de zee, en de ergernissen met de slechteriken, and Ik zal de mensen uit
dit land uitroeien, spreekt J.H.V.H. 4 En Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen Judah, en
tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats uitroeien het
overblijfsel van Baäl, en de naam van de Chemarim met de priesters, … 6 en die
J.H.V.H verlaten, en die J.H.V.H niet zoeken, en niet naar Hem vragen. 7 Zwijg vóór
mijn Heer J.H.V.H, want ... 14 de grote Dag van J.H.V.H is nabij, hij is nabij, en zeer
snel. De stem van de Dag van J.H.V.H. De held zal daar bitter schreeuwen. 15 Die
dag zal een dag van boosheid zijn, een dag van benauwdheid en van angst, een dag
van woestheid en verwoesting, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag
van wolken en dikke duisternis. 16 Een Dag van de Sjofar en geschreeuw tegen de
vaste steden en tegen de hoektorens. 17 En Ik zal de mensen bang maken, dat zij
zullen lopen als de blinden, want zij hebben tegen J.H.V.H gezondigd, en hun bloed
zal vergoten worden als stof, en hun vlees zal worden als mest. 18 Noch hun zilver,
noch hun goud zal hen kunnen redden op de Dag van de Boosheid van J.H.V.H,
maar door het vuur van Zijn jaloersheid zal dit hele land verteerd worden. …
§2:1 Kom tot jezelf, en kom tot inkeer, jij ongewenste heiden! 2 Voordat het besluit
tot uitvoering komt, want zoals kaf vliegt de dag voorbij. Voordat de brandende
woede van J.H.V.H over jou komt. Voordat de Dag van de Woede van J.H.V.H over
jou komt. 3 Zoek J.H.V.H, al jullie zachtmoedigen van het land, die Zijn recht doen!
Zoek gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid, misschien zal je worden verstopt op de
Dag van de Woede van J.H.V.H. ...
§3:1 Wee de vuile, besmeurde, en verdrukkende stad! 2 Zij luistert naar geen stem,
zij neemt geen tucht aan, zij vertrouwt niet op J.H.V.H, tot haar God nadert zij niet.
... 8 Daarom verwacht Mij, spreekt J.H.V.H, op de dag dat Ik Mij klaarmaak voor de
buit, want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken bijeen te
brengen, om over hen Mijn wraak, heel Mijn brandende woede, uit te storten,
want dit hele land zal door het vuur van Mijn jaloezie verteerd worden. 9 Maar dan
zal Ik tot de volken een reine spraak wenden, zodat zij allen de naam van J.H.V.H
aanroepen, zodat zij Hem dienen met een éénparige schouder. 10 Van voorbij de
rivieren van Ethiopië zullen Mijn aanbidders, en zelfs de dochter van Mijn
verstrooiden, Mijn offeranden brengen. ... 13 De overgeblevenen van Israël zullen
geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zullen geen leugens
gevonden worden, maar zij zullen weiden en neerliggen, en niemand zal hen
verschrikken. 14 Zing vrolijk, jij dochter van Sion. Juich, Israël, wees blij, en spring
op van vreugde, met heel je hart, jij dochter van Jeruzalem! 15 J.H.V.H heeft jouw
veroordeling weggenomen, Hij heeft jouw vijand weggevaagd. ... 17 J.H.V.H, jouw
God, is in het midden van jou. ... 20 Dan zal Ik jou terugbrengen, ... Ik zal jou zeker
stellen tot een naam en tot een lof, onder alle volken op aarde, wanneer ik jouw
ballingschap voor jouw ogen zal wenden, zegt J.H.V.H.
219
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Chaĝai
Aansporing tot de tempelbouw & De glorie van de nieuwe tempel & Judah verkozen
§1:1 In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag van
de maand, kwam het woord van J.H.V.H, via de hand van de profeet Chaĝai, tot de
vorst van Judah Zerubbabel de zoon van Sealthiël, en tot de hogepriester Jehosjua
(Jozua) de zoon van Jotsadak, dat zei: 2 Zo spreekt J.H.V.H van de wezens en zegt:
Dit volk zegt: “De tijd is niet gekomen, de tijd, dat het huis (de tempel) van J.H.V.H
herbouwd wordt.” 3 En het woord van J.H.V.H kwam via de hand van de profeet
Chaĝai, dat zei: 4 “Is het voor jullie wel de tijd, dat jullie wonen in jullie afgebouwde
huizen, en zal dit huis (de tempel) woest zijn?” … 7 Zo zegt J.H.V.H van de wezens:
“Denk na over jullie handelswijze. 8 Ga naar het gebergte, haal hout, en bouw dit
huis, en Ik zal daarmee blij zijn, en verheerlijkt worden”, zegt J.H.V.H. ... 10
“Daarom houdt de hemel zich in boven jullie, zodat er geen dauw is, en het land
zijn vruchten inhoudt. 11 Want Ik heb een droogte uitgeroepen over het land, de
bergen, het koren, de most (wijn), de olie, en over wat de aardbodem zou
voortbrengen, ook over de mensen, de beesten, en over al het handwerk.”
12 Toen luisterde Zerubbabel, ..., en de hogepriester Jozua, ..., en het overige volk,
naar de stem van J.H.V.H, hun God, en naar de woorden van de profeet Chaĝai,
zoals J.H.V.H, hun God, hem gezonden had, en het volk vreesde vóór J.H.V.H. 13
Toen sprak Chaĝai, de bode (of: engel) van J.H.V.H, in de boodschap van J.H.V.H, tot
het volk, en zei: “Ik ben met jullie, zegt J.H.V.H.” 14 ... en zij kwamen en maakten
het werk aan het huis van J.H.V.H, hun God. 15 (2:1) Op de vier en twintigste dag
van de maand, in de zesde maand, in het tweede jaar van koning Darius.
§2:1 (2:2) In de zevende maand, op de één en twintigste van de maand, kwam het
woord van J.H.V.H via de hand van de profeet Chaĝai, dat zei:
2 Spreek nu tot de vorst van Judah Zerubbabel de zoon van Sealthiel, en tot de
hogepriester Jozua, ..., en het overige volk, en zeg:
3 “Wie van jullie heeft dit huis nog in zijn eerste glorie gezien, en hoe zie je het nu?
Is dit niet als niets in jullie ogen? ... 7 Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen
komen ..., en Ik zal dit huis met glorie vervullen”, zegt J.H.V.H van de wezens. … 9
“De glorie van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste”, zegt J.H.V.H
van de wezens; “en in deze plaats zal Ik vrede geven.” ...
10 Op de vier en twintigste dag van de negende maand, in het tweede jaar van
Darius, kwam het woord van J.H.V.H via de hand van de profeet Chaĝai, dat zei: ...
18 “Bedenk toch wat er aan voorafgegaan is aan deze dag ... toen het fundament
van de tempel van J.H.V.H werd gelegd, bedenk, 19 is er nog zaad in de schuur?
Zelfs de wijnstok, de vijgenboom, de granaatappelboom, en de olijfboom, die
hebben niet gedragen, die zal Ik van deze dag af zegenen.” 20 Het woord van
J.H.V.H nu kwam voor de tweede keer tot Chaĝai, op deze dag, dat zei: ... 21 Zeg
tegen Zerubabbel, de landvoogd van Judah: “Ik zal de hemel en de aarde doen
beven. Ik zal de troon van de koninkrijken omver werpen.” …
23 “Op die dag”, spreekt J.H.V.H van de wezens, “zal Ik jou nemen, Zerubbabel, jij
zoon van Sealthiël, Mijn knecht”, spreekt J.H.V.H; “en Ik zal jou stellen, als een
zegelring, want Ik heb jou heb (uit)gekozen”, spreekt J.H.V.H van de wezens.
220
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Zacharjah
Nu na 70 jaar Ballingschap (§1:12, §7:5) komt de bevrijding door de messias Kores,
de perzische koning die Babylon veroverde (§2:7), Gods oogappel Israël bevrijdde
(§2:8), de tempel liet herbouwen, en de priester op de troon zou zijn (§ 6:13-15).
§1:1 In de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord van
J.H.V.H tot Zacharjah, de zoon van Berechjah, de zoon van Iddo, de profeet, dat zei:
2 J.H.V.H is zeer boos geweest op jullie voorvaderen. 3 Daarom zeg tegen hen:
Zo zegt J.H.V.H van de wezens: “Keer terug naar Mij”, spreekt J.H.V.H van de
wezens, “dan zal Ik naar jullie terugkeren”, zegt J.H.V.H van de wezens. 4 Wees niet
zoals jullie voorvaderen, tot wie de vorige profeten riepen, en zeiden: “Zo zegt
J.H.V.H van de wezens: Bekeer jullie toch van jullie boze wegen, en jullie boze
handelingen”, maar zij hoorden … en luisterden niet naar Mij, spreekt J.H.V.H. 5
Jouw voorvaderen, waar zijn die? En de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven?
Het eerste visioen: De Man op het rode paard
7 Op de vier en twintigste dag, in de elfde maand, die de maand Sjevat is, in het
tweede jaar van Darius, kwam het woord van J.H.V.H tot Zacharjah, ... , dat zei:
8 Ik heb deze nacht een Man, rijdende op een rood paard, gezien, en Hij stond
tussen de mirten, die in de diepte waren, en achter hem waren rode, bruine en
witte paarden. 9 En ik zei: mijn heer, wat zijn deze? Toen zei de engel, die met mij
sprak: Ik zal je tonen, wat deze zijn. 10 Toen antwoordde de Man, die tussen de
mirten stond, en zei: deze zijn het, die J.H.V.H uitgezonden heeft, om het land te
doorkruisen. 11 En zij antwoordden de engel van J.H.V.H, die tussen de mirten
stond, en zeiden: Wij hebben het land doorkruisd, en het hele land is volkomen
rustig. 12 Toen antwoordde de engel van J.H.V.H, en zei: J.H.V.H van de wezens,
hoe lang zal U zich niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Judah,
waarop U, deze zeventig jaar, kwaad geweest bent? 13 En J.H.V.H antwoordde de
engel, die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden. 14 En de engel, die
met mij sprak, zei tegen mij: Roep uit (predik): “Zo zegt J.H.V.H van de wezens: Ik
ben jaloers over Jeruzalem en over Sion met een grote jaloersheid. 15 En Ik ben
boos met een zeer grote boosheid op die overmoedige heidenen, want Ik was eerst
een beetje boos, maar zij hebben het erger gemaakt. 16 Daarom zegt J.H.V.H
alsvolgt: Ik ben naar Jeruzalem teruggekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal
daarin gebouwd worden, spreekt J.H.V.H van de wezens, en het richtsnoer zal over
Jeruzalem uitgestrekt worden.” 17 Roep (predik) verder, en zeg: “Zo zegt J.H.V.H
van de wezens: Mijn steden zullen nog steeds van voorspoed overvloeien, want
J.H.V.H zal nog steeds Sion troosten, en Hij zal nog steeds Jeruzalem verkiezen”.
Het tweede visioen: De hoorns en de smeden
18 (2:1) En ik hief mijn ogen op, en zag; en zie, er waren vier hoorns. 19 En ik zei
tegen de engel, die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zei tegen mij: Dat zijn de
hoorns, die Judah, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben. 20 En J.H.V.H toonde mij
vier smeden. 21 Toen zei ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, en zei: Dat zijn de
hoorns, die Judah verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief (er geen
verzet was). Maar zij zijn gekomen om hen op te schrikken, om de hoorns van de
heidenen neer te werpen, die de hoorn geheven hebben tegen Judah. ...
221
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
§2 Het derde visioen: De Man met het meetsnoer en de engel van de God
1 (5) Opnieuw hief ik mijn ogen op, en ik zag; en zie, er was een Man, en in zijn
hand was een meetsnoer. 2 En ik zei: Waar ga je heen? En hij zei tegen mij:
Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar
lengte wezen zal. 3 En zie, de engel, die met mij sprak, trad naar voren en een
andere engel kwam hem tegemoet. 4 En hij zei tegen hem: “Loop, spreek deze
jongeman aan, en zeg: Jeruzalem zal dorpsgewijs bewoond worden, vanwege de
veelheid aan mensen en dieren, die in het midden ervan zal wezen. 5 En Ik zal voor
haar wezen”, zegt J.H.V.H: “een vurige muur rondom, en Ik zal tot glorie wezen in
het midden van haar”. 6 “Hoy, hoy, vlucht toch uit het Noorderland” (uit Babylon in
Assyrië), spreekt J.H.V.H. “Want Ik heb jullie uiteengedreven naar de vier
windrichtingen van de hemel”, spreekt J.H.V.H. 7 “Hoy Sion, vlucht, jullie, die
wonen bij de dochter van Babel!” 8 Want zo zegt J.H.V.H van de wezens: “Vanwege
glorie, ben Ik naar die heidenen gestuurd, die jullie beroofd hebben, want hij die
jullie aanraakt, die raakt Zijn oogappel (Israël) aan. 9 Want zie, Ik zal Mijn hand over
hen bewegen, en zij zullen hun knechten tot een buit zijn.” ... 10 “Juich en verblijd
je, jij dochter van Sion (Israël), want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van jou
wonen”, spreekt J.H.V.H. 11 “En vele heidenen zullen op die dag J.H.V.H
toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen, en Ik zal in het midden
van jou wonen, en jij zal weten, dat J.H.V.H van de wezens mij naar jou gestuurd
heeft. 12 Dan zal J.H.V.H Judah erven voor Zijn deel, in het heilige land (Israël), en
Hij zal nog steeds Jeruzalem verkiezen. 13 Zwijg, alle vlees (wezens) vóór J.H.V.H!
want Hij is opgestaan vanuit Zijn heilige woning”.
§3 Het vierd visioen: De hogepriester Jozua, de satan en de knecht, de Spruit
1 Daarna toonde Hij mij (Jehosjua =) Jozua, de hogepriester, staande vóór de engel
van J.H.V.H, en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem aan te klagen. 2 Maar
J.H.V.H zei tegen de satan: “J.H.V.H bestraffe jou, jij satan! J.H.V.H Die Jeruzalem
verkozen heeft, zal jou bestraffen! Is deze (Jozua) niet een brandhout uit het vuur
gerukt?” 3 Jozua nu was bekleed met vuile kleren, toen hij vóór de engel stond. 4
Toen antwoordde Hij, en sprak tot degene, die vóór Hem stonden, en zei:
“Doe deze vuile kleren van hem weg”. Daarna zei Hij tegen hem:
“Zie, Ik heb jouw ongerechtigheid van jou weggenomen, en Ik zal jou andere kleren
aandoen”. 5 Ik zei: “Laat ze een mooie tulband op zijn hoofd zetten”. En zij zetten
een mooie tulband op zijn hoofd, en zij trokken hem kleren aan, en de engel van
J.H.V.H stond daarbij. 6 Toen getuigde de engel van J.H.V.H over Jozua, en zei:
7 “Zo zegt J.H.V.H van de wezens: Indien jij (Israël) in Mijn wegen zal wandelen, en
indien je Mijn wacht (taak) zal uitvoeren, dan zal je ook Mijn huis richten, en ook
Mijn voorhoven bewaken, en Ik zal jou laten verblijven onder hen, die hier staan.
8 Hoor toch, Jozua, jij hogepriester, jij en jouw vrienden, die vóór jou zitten, want
zij zijn een wonderteken, want zie, Ik zal mijn knecht, de Spruit, doen komen (dat is
Koning Kores, zie: §6:12-13). 9 Want zie, aangaande die steen, die Ik gelegd heb
vóór Jozua, op die ene steen zullen zeven ogen wezen, zie, Ik zal zijn graveersel
graveren, spreekt J.H.V.H van de wezens, en Ik zal de ongerechtigheid van dit land
op één enkele dag wegnemen. 10 Op die dag, spreekt J.H.V.H van de wezens, zal
ieder zijn naaste uitnodigen onder de wijnstok en onder de vijgeboom” (Mic. 4:4).
222
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
223
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
De kroon voor Jozua & de glorie voor priester, gezalfde Kores, de Spruit (nieuwe tak)
9 Het woord van J.H.V.H kwam tot mij, en zei: 10 Neem van de in ballingschap
weggevoerden van Cheldai, Tobiah, en Jedajah, die uit Babylon gekomen zijn en
kom dezelfde dag, en ga in het huis van Josjiah, de zoon van Tsefanjah. 11 Neem
dan zilver en goud, en maak kronen, en zet die op het hoofd van de hogepriester
Jozua, de zoon van Jotsadak. 12 En spreek tot hem, en zeg: “Zo spreekt J.H.V.H van
de wezens”, en zeg: “Zie, een man, wiens naam is “Spruit”, die uit zijn plaats zal
spruiten, en hij zal de tempel van J.H.V.H bouwen. 13 Ja, hij (gezalfde Kores, zie:
Ezra 1:2-3) zal de tempel van J.H.V.H herbouwen, en hij zal de glorie dragen, en hij
zal zitten, en heersen op zijn troon. En hij zal priester zijn op zijn troon. En de raad
van vrede zal tussen die beiden zijn”. 14 En die kronen zullen zijn voor Chelem,
Tobiah, Jedajah, en Chen, de zoon van Tsefanjah, tot een gedachtenis in de tempel
van J.H.V.H. 15 En die ver weg zijn, zullen komen, en bouwen aan de tempel van
J.H.V.H, en jullie zullen weten, dat J.H.V.H ... mij naar jullie gezonden heeft. Dit zal
gebeuren, indien jullie vlijtig zullen horen naar de stem van J.H.V.H, jullie God.
§7 Gerechtigheid uitoefenen is beter dan vasten
1 En het was in het vierde jaar van koning Darius, dat het woord van J.H.V.H kwam
tot Zacharjah, op de vierde van de negende maand, namelijk Kislev. ...
4 Toen kwam het woord van J.H.V.H van de wezens tot mij, dat zei: 5 Spreek tot het
hele volk van dit land, en tot de priesters, en zeg: Toen jullie vastten en
rouwklaagden, in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaar,
hebben jullie toen enigszins voor Mij gevast? 6 Net zoals wanneer jullie eten of
drinken, doen jullie dat niet voor jullie zelf?.... 9 Houd een eerlijke rechtzaak, en
toon genade en medeleven aan elkaar. 10 En verdruk de weduwe noch de wees, de
vreemdeling noch de ellendige, en bedenk geen kwaad in jouw hart over de
andere. 11 Maar zij weigerden dit op te merken, en trokken hun schouders op, en
zij verzwaarden hun oren, zodat zij niet hoorden. 12 En zij maakten hun hart zo
hart als een diamant, zodat zij niet hoorden, de Wet (Torah) en de woorden, die
J.H.V.H van de wezens stuurde in Zijn geest, via de hand van de vorige profeten,
waardoor een grote woede van J.H.V.H van de wezens is ontstaan. ...
§8 Beloofde zegeningen voor Judah (Israël)
2 Ik was jaloers op Sion met een grote jaloersheid. Ja, Ik was jaloers met grote
woede. 3 Maar ... Ik ben teruggekeerd naar Sion, en Ik zal in het midden van
Jeruzalem wonen, en Jeruzalem zal heten: een stad van waarheid, en de berg van
J.H.V.H van de wezens, een berg van heiligheid. ... 7 ... Ik zal Mijn volk verlossen uit
het land van de zonsopgang, en uit het land van de zonondergang. 8 En Ik zal hen
terug brengen, zodat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen, en zij zullen Mij
tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid. 9 ...
Laat je handen sterk zijn, jullie, die in deze dagen deze woorden gehoord hebben
uit de mond van de profeten, die er waren in de dagen toen de fundering gelegd is
van het huis van J.H.V.H van de wezens, zodat de tempel gebouwd zou worden. ...
12 Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de
aarde zal haar opbrengst geven, en de hemel zal zijn dauw geven, en Ik zal het
overblijfsel van dit volk, dit alles doen erven. 13 En het zal zijn, zoals jij, huis van
Judah, en jij, huis van Israël, een vloek onder de heidenen geweest bent, zo zal Ik
224
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
jullie beschermen, en jullie zullen een zegening zijn! Vrees niet, laat je handen sterk
zijn. ... 22 Zo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om J.H.V.H van de
wezens in Jeruzalem te zoeken, en om het gezicht van J.H.V.H te smeken. 23 ...Het
zal in die dagen zijn, dat tien mannen uit de heidenen met allerlei talen, grijpen
zullen, de slip grijpen zullen van een joodse man, en zeggen: Wij zullen met jou
meegaan (= ons aansluiten), want wij hebben gehoord, dat God met jou is.
§9 Kastijding van verschillende buurvolken & De vredebrengende koning (Kores)
1 De last van het woord van J.H.V.H is over het land Chadrach en Damaskus, ...
want J.H.V.H heeft een oog over de mens, net zoals over al de stammen van Israël.
2 Zo zal Hij ook Chamat behandelen, en Tyrus en Sidon, al is het nog zo wijs. 3 En
Tyrus die zich een versterking gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en
fijn goud als het slijk op de straten. 4 Zie, J.H.V.H zal haar bezit afnemen, en Hij zal
haar vesting in de zee smijten, en zij zal met vuur verteerd worden. 5 Askelon zal
het zien, en zal vrezen, net als Gaza, en zal grote zorgen hebben, en ook Ekron. ...
En de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet meer bewoond worden. 6
En de bastaard zal in Asdod wonen, en Ik zal de hoogmoed van de Filistijnen
uitroeien. ... 9 Wees zeer blij, jij dochter van Sion! Juich, jij dochter van Jeruzalem!
Zie, jullie koning zal naar jullie komen, rechtvaardig, redding brengend, arm, en
rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong van ezelinnen. 10 En Ik zal de
wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem, ook zal de strijdboog
uitgeroeid worden, en hij zal de heidenen vrede brengen, en zijn heerschappij zal
zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden van de aarde. ... 13 Als Ik
Judah zal buigen als een boog voor Mij, en Ik Efraïm als pijl in de boog zal leggen en
Ik jouw kinderen, Sion, zal verwekken tegen de kinderen van Griekenland! ...
§10 God zal Judah verlossen
1 Vraag van J.H.V.H regen, in de tijd van de late regens. J.H.V.H maakt de bliksems,
en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder gewas op het veld. 2 Want de terafim
spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij
troosten met ijdelheid, daarom zijn zij hun weg gegaan als schapen, zij zijn
onderdrukt geworden, want er was geen herder. 3 Tegen de herders was Mijn
woede ontbrand, en de bokken heb Ik gestraft, maar J.H.V.H van de wezens zal Zijn
kudde, het huis van Judah, straffen en Hij zal hen klaarmaken ... 6 En Ik zal het huis
van Judah versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden, en Ik zal hen
terugbrengen, want Ik heb Mij over hen ontfermd, en zij zullen wezen, alsof Ik hen
niet verstoten had, want Ik ben J.H.V.H, hun God, en Ik zal hen verhoren. ...
§11 De twee herders
.... 4 Zo zegt J.H.V.H, mijn God: Weid deze slachtschapen. 5 Hun eigenaren doden
hen, zonder zich schulig te voelen, en iedereen die ze verkoopt, zegt: Geprezen is
J.H.V.H, dat ik rijk geworden ben! En geen van de herders die ze weidt, spaart ze. 6
Zeker, Ik zal niet meer de inwoners van dit land sparen, zegt J.H.V.H; maar zie, Ik zal
de mensen overleveren. ... 7 Daarom heb ik deze slachtschapen geweid, omdat zij
de ellendigste schapen zijn, en Ik heb twee stokken genomen, de één heb Ik
genoemd Lieflijkheid, en de andere heb Ik genoemd Samenbinding, en Ik heb die
schapen geweid. ... 10 En Ik nam Mijn stok Lieflijkheid, en Ik verbrak deze, en
225
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
verbrak daarmee Mijn verbond, die Ik met al deze volken gemaakt had. 11 Zo werd
het op die dag verbroken, en zo hebben de ellendigsten onder de schapen, die op
Mij wachtten, herkend, dat het het woord van J.H.V.H was. 12 Want Ik had tegen
hen gezegd: Als het goed is in jullie ogen, breng Mijn loon, en zo niet, laat het
achterwegen. En zij hebben Mijn loon afgewogen, dertig sjekkel zilver. 13 Maar
J.H.V.H zei tegen mij: Werp ze naar de zilversmelter: een goede prijs, die zij dachten
dat Ik waard was! En ik nam die dertig sjekkel zilver, en wierp ze in de tempel van
J.H.V.H, naar de smelter. 14 Toen verbrak Ik mijn tweede stok, Samenbinding, en
verbrak daarmee de broederschap tussen Judah en Israël. ...
§12 Jeruzalems redding
1 Profetie: Het woord van J.H.V.H over Israël, zegt J.H.V.H, Die de hemel uitbreidt,
en de aarde fundeert, en de geest van de mens in zijn binnenste vormt. 2 Zie, Ik zal
Jeruzalem tot een drinkschaal van bedwelming maken voor alle volken rondom,
wanneer zij in belegering zijn tegen zowel Judah als Jeruzalem. 3 En het zal in die
dagen zijn, dat Ik Jeruzalem zal stellen tot een lastige steen voor alle volken, alle die
zich daarmede beladen, zullen zeker verwond worden, en al de volken van de
aarde zullen zich tegen haar verzamelen. 4 In die dagen ... zal Ik alle paarden met
verbazing slaan, en hun ruiters met krankzinnigheid, maar over het huis van Judah
zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden van de volken zal Ik met blindheid slaan.
... 8 In die dagen zal J.H.V.H de inwoners van Jeruzalem beschutten, en zij die onder
hen struikelen, zullen zijn als David, en het huis van David zal zijn als God, als de
engel van J.H.V.H vóór hen. 9 En het zal in die dagen zijn, dat Ik alle heidenen
vernietigen zal, die tegen Jeruzalem oprukken.
De Geest van genade uitgestort door God over Judah
10 Maar over het huis van David (Judah), en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik
uitstorten de geest van genade en gebeden, en zij zullen Mij (God) aanschouwen,
Die zij doorstoken hebben, en zij zullen over hem (Judah) rouwen, zoals men rouw
om een enige zoon, en zij zullen over hem bitter zijn, zoals men bitter is over een
eerstgeborene. 11 Op die dag zal in Jeruzalem de rouw groot zijn, zoals die rouw
van de Dadrimmon, in het dal van Megiddon. ...
§13 De glorie van het nieuwe verbond
1 Op die dag zal er een fontein geopend zijn voor het huis van David, en voor de
inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid. 2 En het zal op
die dag zijn, spreekt J.H.V.H van de wezens, dat Ik uit het land zal uitroeien, de
namen van de afgoden, zodat zij niet meer herinnerd zullen worden, en Ik zal ook
de valse profeten, en de onreinen geest uit het land wegdoen. 3 En het zal zijn,
wanneer iemand leugens profeteert, dat zijn vader en zijn moeder, die hem
verwekt hebben, tegen hem zullen zeggen: Je zal niet blijven leven, omdat je
leugens gesproken hebt in de naam van J.H.V.H, en zijn vader en zijn moeder, die
hem verwekt hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij vals profeteert. 4 En het
zal zijn op die dag, dat die profeten zich allen zullen schamen vanwege hun visioen,
wanneer hij profeteert. En zij zullen geen haren mantel aandoen (zoals Elia, zie: II
Kon 1:8) om te liegen. 5 Maar hij zal zeggen: Ik ben geen profeet. ...
226
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Bij Soekot (Loofhuttenfeest) vier je de oogst,de opbrengst, van het land (Lev.23:39).
Vanwege deze tekst, vieren sommige katholieken: Oogstdankdag, en protestanten:
Dankdag voor Gewas en Arbeid (op de eerste woensdag van November).
227
De 12 kleine profeten / Sjneïm-'Asar
Maleachi
De komst van de bode die de weg bereid en van Elia voor de Dag van J.H.V.H.
§1:1 De last van het woord van J.H.V.H tot Israël, via de hand van Maleachi.
2 Ik heb u liefgehad, zegt J.H.V.H. En dan zeg jij: Waarin heeft U dan ons Uw liefde
getoond? Het antwoord van J.H.V.H luidt: Was niet Esau Jakobs broer? Toch heb ik
Jakob liefgehad, maar Esau heb ik gehaat. 3 Ik heb zijn bergen tot een woestijn
gemaakt en zijn erfenis aan de jakhalzen in de woestijn prijsgegeven. … 6 Een zoon
eert zijn vader en een knecht eert zijn heer. En als Ik een Vader ben, waar is de
eerbied voor Mij? En als Ik een Heer ben, waar is de vrees voor Mij? Zegt J.H.V.H
van de wezens tegen jullie priesters, die Mijn naam minachten. En dan zeggen
jullie: waarmee minachten wij Uw naam? 7 Jullie brengen minderwaardige
offerspijze op mijn altaar. ... 8 Want als je een blind dier ten offer brengt, is dat niet
erg? Wanneer je een kreupel of ziek dier brengt, is dat niet erg? ... 10 Ik ben niet
blij met jullie ... en accepteer geen offer van jullie hand. 11 Want van waar de zon
opkomt tot waar zij ondergaat, is Mijn naam groot onder de volken. ... 12 Maar
jullie ontheiligen die door te zeggen: De tafel van J.H.V.H is minderwaardig. ... 13
jullie halen er de neus voor op … en bengen het geroofde, het kreupele en het
zieke. …
§2:1 En nu, jullie priesters, voor jullie geldt dit gebod: 2 Als jullie niet horen, en als
jullie het niet ter harte nemen mijn naam er te geven, … dan zal Ik onder jullie een
vloek zenden en jullie zegeningen vervloeken.
§3:1 Zie ik zend mijn bode / engel, die vóór Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal
tot Zijn tempel komen, de heer, die jullie zoeken, namelijk de bode / engel van het
verbond, die jullie begeren. Zie, hij komt, zegt J.H.V.H van de wezens.
2 Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als hij
verschijnt. Want hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de
blekers. 3 Hij zal zitten als een smelter en reiniger van zilver. Hij zal de kinderen van
Levi reinigen. Hij zal hen louteren als goud en zilver. … 6 Want, Ik J.H.V.H, ben niet
veranderd, en jullie, kinderen van Jakob, zijn niet verteerd. 7 Vanaf de dagen van
jullie voorvaderen zijn jullie afgeweken van mijn inzettingen en hebben ze niet
gehouden. Keer terug naar Mij, dan zal ik naar jullie terugkeren. ... 12 En alle volken
zullen jullie gelukkig prijzen, omdat jullie een aangenaam land zijn, zegt J.H.V.H.
§4:1 Want zie de dag komt, die brandt als een oven. Dan zullen alle trotsen en al de
slechteriken, zijn als stoppels, en de dag die komt, dat ze zullen opbranden, zegt
J.H.V.H van de wezens, Die een wortel noch tak zal overlaten. 2 Maar voor jullie,
die ontzag hebben voor Mijn naam, zal de zon van gerechtigheid opgaan, en er zal
genezing zijn onder haar vleugels, jullie zullen verder gaan en groeien zoals
mestkalveren. 3 Jullie zullen de slechteriken vertrappen, want als stof zullen zij zijn
onder jullie voeten. … 4 Gedenk de Wetten (Torahs) van Mozes, mijn knecht, die ik
hem op Horeb geboden heb voor heel Israël, van de inzettingen en bepalingen.
5 Zie, Ik zend jullie de profeet Elia, voordat de grote en de vreselijke dag van J.H.V.H
komt. Hij zal het hart van de vaders terugleiden tot de kinderen, en het hart van de
kinderen tot hun vaders, zodat ik niet zal komen en het land niet met een vloek sla.
Geschriften / Khetoefiem
De Geschriften zijn boeken die waardevol zijn om in de TeNaCh te vermelden, maar
waarbij de goddelijke inbreng, zoals bij profetieën, ontbreekt. Hierdoor kunnen er,
onvolledigheden en tegenstrijdigheden met de Torah of de Profeten, ontstaan.
De huidige volgorde van de boeken in de Geschriften is uiterst verwarrend, daarom
wordt hier een aangepaste volgorde van de TeNaCh aangehouden.
Omdat Hooglied, Prediker, en misschien zelfs Klaagliederen, door Salomo zijn
geschreven, had Ruth niet in de TeNaCh daar tussen in mogen staan. Vandaar dat
Ruth hier na Klaagliederen en voor Esther is geplaatst.
Omdat Spreuken en Hooglied beiden wellicht door Salomo zijn geschreven, had het
veel jongere Job niet in de TeNaCh daar tussen in mogen staan. Vandaar dat Job
hier bij de jongere en verhalende boeken, dus net voor Ruth en Esther, is geplaatst.
Omdat Daniël geen profeet is, maar meerdere verhalen over een profeet, is Daniël
niet, zoals in de Bijbel, bij de Profeten opgenomen, maar volgt hier in de Geschriften
op de verhalende boeken, en omdat het zeer jong is, komt het hier dus na Esther.
Ezra en Nehemiah zijn altijd één gezamenlijk boek met twee delen geweest en deze
moeten dus op elkaar volgen. In de TeNaCh staan ze voor I en II Kronieken, maar
dat is onjuist, want erna geplaatst, zoals de Bijbel doet, geeft verhalen die naadloos
op elkaar aansluiten: II Kronieken eindigt met Kores, de koning van Perzië (Iran) die
Babylon in Assyrië veroverd heeft en toestemming geeft aan Judah om terug te
keren uit ballingschap en de tempel te herbouwen. Ezra gaat precies vanaf dat punt
verder. Vandaar dat ook hier Ezra en Nehemiah, na I en II Kronieken komen.
Feiten die al in de Profeten staan, worden hier niet herhaald, omdat die niks nieuws
opleveren. Zo blijft er meer ruimte over voor de nieuwe feiten die in de Geschriften
naar voren komen. Dit heeft vooral betrekking op de vele gegevens in I en II
Koningen die herhaald worden in I en II Kronieken. De tegenstrijdigheden en de
nieuwe feiten zullen juist wel worden besproken.
229
Psalmen / Teheliem
Psalmen / Teheliem
De meeste psalmen zijn door muziekschrijvers geschreven, voor de opperzang-
meester en voor David. Maar soms ook duidelijk van David zelf, zoals Psalm 109.
Andere vertalingen verwisselen helaas vaak “voor” met “van”, terwijl de tekst zelf
ook al duidelijk maakt dat niet David (Psalm 34 en 110) of niet Salomo (Psalm 72)
de schrijver is. Bij Psalm 110 wordt soms deze vertaalfout gemaakt om hierin “de
gezalfde” te kunnen lezen (zie: Mark. 26:64). Er zijn 150 psalmen; teveel om hier
weer te geven, maar de belangrijkste en meest bekende staan hieronder vermeld.
1
1 Welzalig (gezegend is) de man die niet wandelt,
in de raad der goddelozen.
Die niet staat op de weg der zondaars,
noch zit in de kring der spotters,
2 maar aan des HEEREN (J.H.V.H’s) Wet zijn welgevallen heeft,
en diens Wet (Torah) overpeinst bij dag en bij nacht.
3 Want hij is als een boom geplant aan waterstromen,
die zijn vrucht geeft op zijn tijd,
welks loof niet verwelkt: al wat hij onderneemt gelukt.
….
2
1 Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
2 De koningen op aarde stellen zich op,
en de vorsten beraadslagen tezamen tegen J.H.V.H,
en tegen zijn gezalfde (koning David), en zeggen:
3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
4 Die in de hemel woont, zal lachen, J.H.V.H zal hen bespotten.
5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn woede,
en in Zijn bitterheid zal Hij hen verschrikken.
6 Ik (God) heb immers mijn koning (David) gezalfd op Sion, Mijn heilige berg.
7 Ik (David) zal van het besluit vertellen dat J.H.V.H tot mij gezegd heeft:
Jij (David) bent mijn kind / zoon, heden heb Ik je verwekt.
8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot jouw erfdeel,
en de einde van de aarde tot jouw bezitting.
9 Jij zal hen verpletteren met een ijzeren scepter.
Jij zal hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
10 Nu dan, jullie koningen, handel verstandig,
laat jullie tuchtigen, jullie rechters op aarde!
11 Dien J.H.V.H met vreze, en verheug jullie met beving.
12 Kus de zoon (David), zodat Hij niet boos wordt, en jullie onderweg vergaan,
wanneer Zijn boosheid maar een beetje zou ontbranden.
Gezegend zijn allen, die op Hem vertrouwen.
230
Psalmen / Teheliem
14 Beide woorden
1 Voor de opperzangmeester, voor David. “voor” zijn gelijk,
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. maar in Bijbels
Zij verderven het, zij maken het gruwelijk staat toch steeds:
met hun werk, er is niemand, die goed doet. “van David”
2 J.H.V.H keek vanuit de hemel neer op de mensenkinderen,
om te zien, of iemand verstandig was, die God zocht.
3 Zij zijn allen afgeweken, tezamen zijn zij smerig geworden,
er is niemand, die goed doet, ook niet één.
4 Hebben dan alle werkers van de ongerechtigheid geen kennis,
die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen J.H.V.H niet aan.
5 Daar waren zij in grote angst,
want God is bij het geslacht (generatie) van de rechtvaardigen.
6 Jullie beschamen de raad van de ellendige,
omdat J.H.V.H zijn toevlucht is.
7 Laat uit Sion de redding komen voor Israël,
wanneer J.H.V.H de gevangenen van Zijn volk zal doen terugkeren,
dan zal Jakob zich verheugen, en Israël zal blij zijn.
22
1 Voor de opperzangmeester, volgens “De hinde van de dageraad”, een psalm voor
David: (2) Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten,
ver weg van mijn hulp, en de woorden van mijn geschreeuw?
3 (2) Mijn God! Ik roep overdag, maar U verhoort niet,
en ‘s nachts, dan heb ik geen stilte (vind geen rust).
4 (3) Maar U bent heilig, die woont op de lofzangen van Israël.
5 Op U hebben onze voorvaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd,
en U hebt hen bevrijdt.
6 Tot U hebben zij geroepen, en zijn bevrijdt,
op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden.
7 Maar ik ben een worm en geen man,
een schande voor mensen, en veracht door het volk.
8 Allen, die mij (David) zien, bespotten mij, zij steken de lip uit,
zij schudden het hoofd, en zeggen:
9 Hij vertrouwde op J.H.V.H, dat Hij hem zou bevrijden,
Laat Hij hem maar bevrijden, als Hij zo tevreden over hem is!
10 U bent het immers, die mij uit de schoot heeft gehaald,
die mij hoop gaf, liggend aan mijn moeders borsten.
11 Op U ben ik geworpen vanaf de schoot van mijn moeder,
vanaf de buik van mijn moeder, bent U mijn God.
12 Dus wees niet ver van mij, want problemen zijn dichtbij,
want er is niemand die helpt.
13 Vele stieren hebben mij omsingeld,
sterke stieren van Basjan hebben mij rondom ingesloten.
….
231
Psalmen / Teheliem
23
1 Een psalm voor David
De HEER (J.H.V.H) is mijn herder, mij ontbreekt niets.
2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden: Hij voert mij aan rustige wateren.
3 Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in rechte sporen om zijns naams wil.
4 Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis,
ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij.
Uw stok en uw staf die vertroosten mij.
5 U richt voor mij een dis (maaltijd) aan voor de ogen van wie mij benauwen.
Gij zalft mijn hoofd met olie (Davids zalving tot koning!) mijn beker vloeit over.
6 (Ja) Heil en goedertierenheid (genade) zullen mijn volgen,
al de dagen van mijn leven.
Ik zal in het huis des HEEREN (van J.H.V.H) verblijven tot in lengte van dagen.
232
Psalmen / Teheliem
34
1 Een psalm voor David, toen hij zijn gelaat veranderd had vóór Avimelech, die hem
wegjoeg, en hij wegging.
(2) Aleph. Ik zal J.H.V.H loven te allen tijde.
Zijn lof zal voortdurend in mijn mond zijn.
2 (3) Beth. Mijn ziel zal zich beroemen in J.H.V.H,
de zachtaardigen (nederigen) zullen het horen en blij zijn.
3 (4) Gimel. Maak J.H.V.H met mij groot,
en laat ons samen Zijn naam verhogen.
4 (5) Daleth. Ik heb J.H.V.H gezocht, en Hij heeft mij geantwoord,
en mij van al mijn angsten bevrijd.
5 (6) He. Zij keken naar Hem, en straalde van vreugde.
Vav. En hun gezichten zijn niet rood van schaamte geworden.
6 (7) Zain. Deze ellendige hier riep, en J.H.V.H hoorde.
en Hij verloste hem uit al zijn problemen.
7 (8) Cheth. De engel van J.H.V.H legert Zich rondom degenen,
die Hem vrezen, en zal hen bevrijden.
….
18 (19) Koph. J.H.V.H is dichtbij hen met een gebroken hart,
en Hij verlost de verslagenen van geest.
19 (20) Resj. Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige,
maar uit al deze red J.H.V.H hem.
20 (21) Sjin. Hij behoudt al zijn beenderen, niet één daarvan zal worden gebroken.
21 (22) Thau. Het kwaad zal de slechterik doden,
en wie de rechtvaardige haten, zullen troosteloos zijn.
22 (23) J.H.V.H verlost de ziel van Zijn knechten,
en niemand die in Hem vertrouwt, zal troosteloos zijn.
39
1 Voor de koorleider, voor Jidoton, een psalm voor David. ...
5 Laat mij, J.H.V.H, mijn einde kennen, en wat de maat van mijn levensdagen is.
Laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.
6 Zie, U heef mijn levensdagen als slechts enkele handbreedten gesteld.
Mijn levensduur is als niets voor U.
Ja, ieder mens staat daar, enkel een ademteug. Selah
7 Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw,
als een ademteug suizen zij weg.
Hij vergaart bijeen en weet niet, wie het tot zich nemen zal.
…
13 Hoor mijn gebed, J.H.V.H, en neem mijn hulpgeroep ter ore,
zwijg niet bij mijn gehuil, want ik ben een vreemdeling bij U,
een immigrant, zoals al mijn voorvaderen.
14 Wend Uw harde blik van mij af, zodat ik nog eens opvrolijk,
voordat dat ik heenga (doodga) en er niet meer ben.
233
Psalmen / Teheliem
44
1 Voor de koorleider, voor de kinderen van Korach (de Korachieten), een leerdicht.
2 God, met eigen oren hebben wij het gehoord,
onze voorvaderen vertelden het ons.
Het werk dat U gedaan heeft, in hun dagen, in de dagen als van ouds.
3 Met Uw hand heeft U heidenen verdreven, en hen (onze voorvaderen) geplant,
volkeren geteisterd, en hen uitgebreid. ...
6 Met U slaan wij onze tegenstanders neer,
in Uw naam vertrappen wij wie tegen ons opstaan.
7 Want niet op mijn boog vertrouw ik, en mijn zwaard verlost mij niet.
8 Maar U heeft ons gered van onze tegenstanders,
en onze haters tot een schande gemaakt.
9 In God roemen wij de hele dag, Uw naam zullen wij voor altijd loven. Selah
10 Toch heeft U ons verstoten en te schande gemaakt,
en bent U niet met onze legers uitgetrokken. …
12 U heeft ons overgeleverd als slachtvee, ons onder de heidenen verstrooid.
13 U heeft uw volk verkocht voor een spotprijs,
en bent van hun koopsom niet rijk van geworden. ...
23 Maar vanwege U worden wij de hele dag gedood,
worden wij gezien als slachtschapen.
24 Word wakker! Waarom slaapt U Heer?
Word wakker! Verstoot niet tot in eeuwigheid!
25 Waarom verbergt U Uw gezicht?
Bent U onze ellende en onderdrukking vergeten?
26 Want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond.
27 Sta op, om ons te helpen, verlos ons, vanwege Uw genade.
51
1 (-) Voor de koorleider, een psalm voor David, 2 (1) toen de profeet Natan bij hem
was gekomen, nadat hij tot Bat-Sjeva (= Bathseba) was ingegaan.
3 (-) Wees mij genadig, God, naar Uw ontferming.
Wis mijn overtredingen uit, naar de veelheid van Uw liefdevolle vergevingen.
4 (2) was mij totaal van mijn ongerechtigheid. Reinig mij van mijn zonde,
5 (3) want ik erken mijn overtredingen, mijn zonde staat steeds vóór mij.
6 (4) Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen.
(Alsof David niet ook gezondigd heeft tegen Bathseba en ook haar man!)
Dat U het mag rechtvaardigen wanneer U spreekt, en zuiveren in Uw gericht.
7 Zie, in ongerechtigheid ben ik gevormd,
in zonde heeft mijn moeder mijn ontvangen ...
9 Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein.
Was mij, dan ben ik witter dan sneeuw …
11 Verberg Uw gezicht voor mijn zonden, vernietig al mijn ongerechtigheden.
12 Schep in mij een rein hart, God, en vernieuw een juiste geest in mij.
13 Verjaag mijn niet van Uw aanwezigheid, en neem Uw heilige geest niet van mij.
234
Psalmen / Teheliem
69
1 (-) Voor de koorleider, op de wijs van: “De leliën”, voor David.
2 (1) Verlos mij, God, want het water staat mij tot aan de lippen.
3 Ik ben verzonken in bodemloze modder, waarin ik niet kan staan.
Ik ben gekomen in diepe wateren, een vloed overstroomt mij.
4 Ik ben moe van het roepen, mijn keel is schor.
Mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God.
5 Talrijker dan de haren van mijn hoofd, zijn zij die mij zonder oorzaak haten.
Machtig zijn zij die mijn willen vernietigen, mijn valse vijanden.
Wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven. …
9 Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders,
een onbekende voor de zonen van mijn moeder,
10 want de ijver voor Uw huis heeft mij verteerd,
en de beledigingen van wie U beledigingen, kwamen op mij neer. …
21 De beledigingen hebben mijn hart gebroken, en ik ben verzwakt.
Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs,
op mensen die me troosten, maar ik vond hen niet.
22 Ja, ze gaven mij gif te eten, en gaven mij voor mijn dorst azijn te drinken.
23 Hun tafel zal voor hun gezicht tot een strik worden,
en hun vergelding tot een val.
24 Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien.
Laat hun heupen continue wankelen.
25 Stort over hen Uw woede, en Uw wraakzuchtige boosheid zal hen achterhalen.
26 Hun kamp zal tot een woestijn worden, in hun tenten zal geen bewoner zijn.
27 Want wie U heeft geslagen, vervolgen zij.
Zij maken verhalen over de pijn van degene die U heeft verwond.
28 Stapel bij hun schuld op schuld, zodat ze niet bij Uw gerechtigheid komen.
235
Psalmen / Teheliem
29 Laat hen worden verwijderd uit het Boek van het Leven (dus: laat hen sterven),
en niet met de rechtvaardigen worden ingeschreven.
30 Maar ik ben ellendig en verdrietig. Uw redding, God, zal mij beschermen. …
Met Rosj-HaSjanah wenst men elkaar een Goed Nieuwjaar en Goede Inschrijving
72
1 Voor Salomo
God, Uw oordeel is voor de koning (David),
en Uw gerechtigheid voor de zoon van de koning (Salomo).
2 Hij zal Uw volk (be)rechten met gerechtigheid, Uw ellendigen met een oordeel.
… 17 Zijn naam is voor altijd, zolang de zon er is, bloeit zijn naam.
Mogen alle heidenen elkaar daarmee zegenen,
Hem gelukkig prijzen. …
18 Gezegend is J.H.V.H God, de God van Israël, die enkel wonderen doet.
19 En gezegend is voor eeuwig zijn glorieuze naam, en zijn glorie zal de hele aarde
vervullen. Amen (= zo is het), en amen.
20 De gebeden van David, de zoon van Isai, zijn ten einde.
Deze psalm is dus door David op hoge leeftijd voor zijn zoon Salomo geschreven.
82
1 Een psalm voor Asaf.
1 2
God staat in de goddelijke vergadering (en zegt):
2 Hoe lang nog zullen jullie onrechtvaardig recht spreken,
en daarbij het hoofd (de persoon) accepteren van de slechterik?
Selah
3 Doe recht, de geringe en de wees, doe recht aan de ellendige en de behoeftige.
4 Bevrijd de geringe en de arme, red hen uit de hand van de slechterik.
5 Zij weten niets en begrijpen niets. In duisternis wandelen zij rond.
Alle funderingen / fundamenten van de aarde staan uit het lood.
3
6 Ik zei: jullie zijn goden , en kinderen van de Allerhoogste, jullie allen.
7 Toch zullen jullie als mens sterven, en als één van de vorsten vallen.
8 Sta op, God, oordeel over de aarde, want U bezit alle heidenen.
De schrijver doet alsof het onrecht in de wereld komt door engelen of goden die op
aarde onrechtvaardig rechten en daardoor als mensen zullen sterven. In vers 1 staat
1
God , zoals altijd onverklaarbaar in het meervoud (Elohim) geschreven, echter bij de
2
goddelijke (-El) vergadering staat het ineens in het enkelvoud. In vers 6 staat weer
3
Elohim in het meervoud, maar “jullie zijn” en ook “kinderen”, vandaar: goden .
1
In Psalm 86:8, staat ook “Elohim”, gewoon weer als God . Deze zin wordt altijd
gezongen als de Torah uit de Ark wordt gepakt in de dienst.
236
Psalmen / Teheliem
86
1 Een gebed voor David.
Neig uw oor, J.H.V.H, antwoord mij, want ik ben ellendig en arm.
2 Bewaak mijn ziel, want ik ben een Chassied (= Toegewijde),
U mijn God, red Uw knecht die op U vertrouwt. …
8 Eejn Kamocha BaElohim, Adonai, VeEejn KeMa’asejcha
8 Niemand is als God, mijn Heer, en niets zoals Uw werken.
9 Alle heidenen die U heeft gemaakt, zullen komen en zich voor U neerbuigen,
mijn Heer, en Uw naam eren.
10 Want U bent groot en doet wonderen, U God alleen. …
90
1 Een gebed voor Mosjeh (= Mozes), de man van God. (= Elohim = meervoud)
Mijn Heer, U bent voor ons een toevlucht geweest van geslacht tot geslacht.
2 Eer de bergen tevoorschijn kwamen, en U de aarde en wereld had geformeerd,
van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U een god. (= El = enkelvoud)
3 U doet de sterveling terugkeren tot stof, en zegt: keer terug, mensenkinderen.
4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren,
wanneer het voorbij is, en als een wake in de nacht. …
91
… 9 (Zanger tot God:) Want U J.H.V.H, bent mijn schuilplaats.
U heeft het Allerhoogste gemaakt tot Uw woonplaats.
10 (Zanger tot David:) Geen kwaad zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen,
11 want Hij zal voor u zijn engelen bevelen, zodat zij u beschermen op al uw wegen.
12 Op handen zullen zij u dragen, zodat u uw voet niet aan een steen stoot.
13 Op de leeuw en adder zal u trappen, de jonge leeuw en slang zal u vertrappen.
14 Omdat hij Mij erg lief heeft, zal Ik hem bevrijden.
Ik zal hem beschutten omdat hij Mijn naam kent. …
92
1 Een psalm. Een lied voor de dag van Sjabbat. Mizmor Sjier LeJom HaSjabbat
2 Het is goed te loven tot J.H.V.H, Tov LeHodot, L’ADONAI,
te psalmzingen tot Uw naam, Allerhoogste. Oelzamer LeSjimcha Eljon
3 Te verkondigen, in de ochtend, Uw goedheid Lehagid BaBoqer Chasdecha,
en Uw trouw, in de nachten. Ve-Emoenatecha BaLejlot
4 Op het 10-snarig instrument, op de luit, met begeleidende zang, op de harp …
Vers 3: Op o.a. dit vers is het bestaan van het ochtend en avondgebed gebaseerd.
Deze psalm wordt gezongen in de vrijdagavond dienst (Kabalat Sjabbat) direct
nadat de Sjabbat is begroet & tegemoet getreden, net zoals een bruidegom, die de
bruid begroet & tegemoet treedt (Lechah dodi ... Sjabbat nekabelah).
237
Psalmen / Teheliem
96
1 Zing de HEER (J.H.V.H) een nieuw lied.
Zing de HEER jij ganse aarde.
2 Zing de HEER prijs zijn naam.
Boodschap zijn heil van dag tot dag.
3 Vertel onder de volken (heidenen!) zijn heerlijkheid (glorie!),
onder alle natiën (volken!) zijn wonderen.
4 Want J.H.V.H is groot en zeer te prijzen,
geducht is Hij boven alle goden.
5 want alle goden van de volken zijn afgoden,
maar J.H.V.H heeft de hemel gemaakt.
6 Eerbied en pracht zijn voor zijn gezicht,
sterkte en schoonheid in zijn heiligdom. …
(De woorden “heiden” en “volk” worden constant verkeerd
vertaald in de NBG; “natie” bestaat niet in het Hebreeuws.)
110
1 Voor David. Een psalm
Aldus luidt het woord van J.H.V.H tot mijn heer (David):
Zet je aan mijn rechterhand totdat Ik jouw vijanden gelegd heb,
als een voetenbank (voor jouw voeten, David).
2 J.H.V.H stuurt vanuit Sion de scepter van jouw macht:
heers te midden van jouw vijanden!
3 Jouw volk is gewillig in de dagen van jouw macht (als het leger uittrekt).
In de schoonheid van de heiligheid, vanuit de schoot van de dageraad,
verkrijg jij de jonge mannen zoals de dauw (= de soldaten vrijwillig).
4 J.H.V.H heeft gezworen en het berouwt Hem niet:
Jij (David) bent priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchizedek.
5 J.H.V.H is aan jouw rechterhand.
Hij verplettert koningen, in de dagen van zijn woede,
6 berecht de heidenen, stapelt de lijken op,
en verplettert het hoofd / de leider van een groot land.
7 Hij (David) drinkt onderweg uit de beek (als iedere gewone soldaat),
alleen dan verheft hij zijn hoofd.
117
Links: NBG vertaling, Rechts: werkelijke vertaling
1 Looft de HERE alle gij volken, 1 Verhoog J.H.V.H, alle heidenen,
prijst Hem, alle gij natiën. prijs Hem, alle volken.
2 want zijn goedertierenheid, 2 want zijn liefde,
is machtig over ons, is groot over ons,
en des HEEREN trouw, en de waarheid van J.H.V.H,
is tot in eeuwigheid. is tot in eeuwigheid.
Hallelujah. Verhoog God.
238
Psalmen / Teheliem
121
1 Een bedevaartslied.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen, waar vandaan mijn hulp zal komen.
2 Mijn hulp is van de HEER (J.H.V.H) die hemel en aarde gemaakt heeft.
3 Hij zal niet toelaten dat jij, jouw voet, wankelt, je Bewaker zal niet indutten.
4 Zie de Bewaker van Israël dut niet in, noch slaapt.
5 J.H.V.H is jouw Bewaker, J.H.V.H is jouw schaduw aan jouw rechterhand.
6 De zon zal jou overdag niet steken, noch de maan in de nacht.
7 J.H.V.H zal jou bewaken tegen alle kwaad, Hij zal jouw ziel bewaken.
8 J.H.V.H zal jouw komen en jouw gaan bewaken, van nu aan tot in eeuwigheid.
125
1 Een bedevaartslied.
Wie op de HEER (J.H.V.H) vertrouwen, zijn als de berg Sion.
Die niet wankelt maar voor altoos blijft
2 Rondom Jeruzalem zijn bergen, zo is DE HEER rondom zijn volk,
van nu aan tot in eeuwigheid,
3 Want de scepter van de slechteriken zal niet blijven heersen,
over het erfdeel van de rechtvaardigen,
zodat de rechtvaardigen hun handen niet uitstreken naar onrecht. …
127
Een bedevaartslied voor Salomo.
Als de HEER (J.H.V.H) het huis niet bouwt,
tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan.
Als J.H.V.H de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de bewaker.
2 Het is voor jou tevergeefs, dat je vroeg opstaat, laat opblijft,
en brood van het verdriet eet. Hij geeft het immers zijn lieveling in de slaap.
3 Zie, kinderen zijn een geschenk van J.H.V.H,
een beloning is de vrucht van je schoot
4 Als pijlen in de hand van een held, zo zijn de kinderen van de jeugd.
5 Welzalig de man die zijn pijlkoker met deze heeft gevuld. …
133
Een bedevaartslied voor David.
Zie hoe goed en hoe heerlijk is het, Hineh ma-tov, oemah-najiem sjevet
als broeders tezamen wonen. achim gam-jachat
2 Het is als de kostelijke olie op het hoofd, omlaagstromend op de baard,
de baard van Aäron, die neergolft op de hals van zijn gewaad.
3 Het is als de dauw van de Hermon, die neerdaalt op de bergen van Sion.
Want daar gebied J.H.V.H de zegen: leef tot in eeuwigheid!
239
Psalmen / Teheliem
136
Hodoe L’adonai, kie tov ... Kie l’olam chasdo
1 Looft J.H.V.H want Hij is goed zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
2 Looft de God van de goden zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
3 Looft de Heer van de heren zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
4 Die grote wonderen doet, alleen Hij zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
5 Die met verstand de hemel schiep zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
6 de wateren op de aarde uitbreidde zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
… …
26 Looft de God van de hemel zo is zijn liefde tot in eeuwigheid.
137
1 At the rivers of Babylon, there we sat down,
yeah we wept, when we remembered Zion….
Dit is de King James vertaling. Het is ook de eerste zin is van een wereld hit door de
coverversie van de popgroep Boney M in 1978, verwijzend naar de slaven in de USA.
1 Aan Babylons rivieren, daar zaten wij, en weenden wij, toen wij aan Sion dachten.
2 Onze citers hingen we daar aan de wilgen (vandaar onze uitdrukking).
3 want zij die ons daar gevangen hielden, begeerden van ons, een lied,
en zij die ons mishandelden, een vreugdebetoon:
Zing toch voor ons één van de liederen van Sion. …
150
1 Halleloe-jah (= verhoog-God)
Loof God in zijn heiligdom, loof Hem in zijn machtig uitspansel.
2 Loof Hem om zijn machtige daden, loof Hem naar zijn geweldige grootheid.
3 Loof Hem met bazuin (nee: sjofar!) geschal, loof Hem met harp en citer.
4 Loof Hem met tamboerijn en reidans, loof Hem met snarenspel en fluit.
5Loof Hem met klinkende cimbalen. loof Hem met schallende cimbalen.
6 Alles wat adem heeft, loof de HEER (J.H.V.H), Halleloe-Jah
Sjofar, zie: Lev. 23:24
240
Spreuken / Meslei
Spreuken / Meslei
Hier staan, ter informatie, alleen het eerste hoofdstuk en een selectie uit de rest.
Inleiding
§1:1 De spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, 2 om
wijsheid en instructie te verkrijgen, om wijze woorden te begrijpen, 3 om les te
krijgen aangaande goed verstand, gerechtigheid, recht, en billijkheden. 4 Om de
onervarenene verstand te vormen, de jongeling kennis en bedachtzaamheid. 5 De
wijze luistert en vermeerdert inzicht, en de verstandige verwerft wijze raad. 6 Om
te begrijpen, spreuk, beeldspraak, woorden en raadsels van wijzen. 7 Ontzag voor
J.H.V.H is het beginsel van de kennis. De dwazen verachten wijsheid en onderwijs.
Plicht van de kinderen
8 Mijn zoon, hoor de lessen van je vader, en verlaat de leer van je moeder niet. 9
Want zij zijn een krans voor je hoofd, een ketting om je hals. 10 Mijn zoon, indien
de zondaars je verleiden, doe het niet. 11 Indien zij zeggen: Ga mee, laat ons loeren
op bloed, ons verstoppen voor de onschuldige, zomaar, 12 laat ons hen levend
verslinden, zoals het graf, compleet en al, zoals zij die in de kuil neerdalen. 13 Alle
kostbaarheden zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met buit vullen. 14 Je zal je
lot midden onder ons werpen, wij zullen allen een geldbuidel hebben. 15 Mijn
zoon, wandel niet met hen op de weg, zet je voet niet op hun pad. 16 Want hun
voeten lopen het kwaad, en zij haasten zich om bloed te vergieten. 17 Een net
spannen voor de ogen van alle vogels heeft natuurlijk geen zin. 18 Zij loeren dus op
bloed, en verstoppen zich voor levens van anderen. 19 Want zo zijn de paden van
allen die hebzuchtig zijn op winst, en hun eigenaren om het leven brengen.
Aansporing van de opperste Wijsheid
20 De Wijsheid roept buiten zeer luid. Zij verheft Haar stem op de straten. 21 Zij
roept vooraan in het straatgewoel, aan de deuren van de poorten spreekt Zij Haar
redenen in de stad. 22 Jullie dommen! Hoe lang zullen jullie de domheid beminnen,
en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de dwazen wetenschap haten?
23 Keer naar Mijn bestraffing. Zie, Ik zal Mijn geest met overvloed over jullie
uitstorten. Ik zal jullie Mijn woorden bekend maken. 24 Omdat Ik geroepen heb, en
jullie geweigerd hebben. Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die het
opmerkte. 25 En jullie al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild
hebben. 26 Zo zal Ik ook over jullie verderf lachen. Ik zal spotten, wanneer je angst
komt. 27 Wanneer je angst komt zoals een storm, en je verderf eraan komt als een
wervelwind, wanneer benauwdheid en angst over jullie zal komen. 28 Dan zullen zij
tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden. Zij zullen Mij snel zoeken, maar zullen
Mij niet vinden. 29 Omdat zij de kennis gehaat hebben, de vrees van J.H.V.H niet
hebben verkozen, 30 mijn raad niet hebben gevolgd, en al Mijn vermaningen
hebben afgewezen. 31 Daarom zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich
verzadigen met hun eigen raadslagen. 32 Want het negeren door de dommen zal
hen doden, en de voorspoed van de dwazen zal hen vernietigen. 33 Maar wie naar
Mij luistert, zal zeker wonen, en hij zal veilig zijn voor de angst van het kwaad. …
241
Spreuken / Meslei
242
Hooglied / Sjir HaSjiriem
243
Prediker / Kohelet
Prediker / Kohelet
Prediker is volgens het eerste vers door (en hier niet “voor”!) Salomo geschreven,
maar het Hebreeuws is wel te recent daarvoor, zelfs recenter dan Ezra-Nehemiah.
Hieronder staat een samenvatting van Prediker (ook genoemd: Ecclesiastes).
1 Alles is ijdelheid
1 De woorden van de prediker, de zoon van David, de koning te Jeruzalem.
2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, alles is
ijdelheid (vergankelijkheid). 3 Welk voordeel heeft de mens van al zijn werk, die hij
werkt onder de zon? 4 De ene generatie gaat, en de andere generatie komt, maar
de aarde bestaat in eeuwigheid. 5 Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder, en zij
haast naar haar plaats, waar zij oprees. 6 Zij gaat naar het zuiden, en zij gaat om
naar het noorden, de wind draait steeds weer rond, en de wind keert weer terug. 7
Al de rivieren gaan in de zee, toch wordt de zee niet vol. Naar de plaats, waar de
rivieren heengaan, daarheen stromen zij en het keert weer terug. 8 Al deze dingen
worden zo moe, dat niemand het zou kunnen uitspreken, het oog wordt niet
verzadigd met kijken, en het oor wordt niet vervuld van horen. 9 Wat er geweest is,
datzelfde zal er zijn, en wat er gedaan is, datzelfde zal er gedaan worden, zodat er
niets nieuws is onder de zon. 10 Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen:
Zie dat, het is nieuw? Het is er al geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn.
11 Er is geen herinnering van de voorbije dingen, en van de komende dingen, die
zullen zijn, hiervan zal ook geen herinnering zijn bij degenen, die daarna zullen
bestaan. 12 Ik, prediker, was koning over Israël in Jeruzalem. 13 En ik begaf mijn
hart om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren, alles wat er gebeurt onder
de hemel. Deze moeilijke bezigheid heeft God de kinderen / zonen van de mensen
gegeven, om zich daarmee bezig te houden. 14 Ik zag al de werken aan, die onder
de zon gebeuren, en zie, het was één en al ijdelheid en kwelling van de geest. 15
Het kromme kan niet recht gemaakt worden, en wat ontbreekt, kan niet geteld
worden. 16 Ik sprak met mijn hart, en zei: Zie, ik heb wijsheid vergroot en
vermeerderd, meer dan allen, die voor mij in Jeruzalem geweest zijn, en mijn hart
heeft veel wijsheid en kennis gezien. 17 En ik begaf mijn hart om wijsheid en kennis
te weten, onzinnigheden en dwaasheid. Ik ben er achter gekomen, dat ook dit een
kwelling van de geest is. 18 Want in veel wijsheid is veel verdriet, en wie kennis
vermeerdert, die vermeerdert smart (leed). ...
3 Alles heeft zijn tijd
1 Voor alles is er een bestemde tijd, en er is een tijd voor elk voornemen onder de
hemel. 2 Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven, een tijd
om te planten, en een tijd om het geplante te oogsten. 3 Een tijd om te doden, en
een tijd om te genezen, een tijd om af te breken, en een tijd om te bouwen. 4 Een
tijd om te huilen, en een tijd om te lachen, een tijd om te jammeren, en een tijd om
op te springen, 5 Een tijd om stenen weg te werpen, en een tijd om stenen te
verzamelen, een tijd om te omhelzen, en een tijd om te verjagen. 6 Een tijd om te
zoeken, en een tijd om te verliezen. Een tijd om te bewaren, en een tijd om weg te
werpen. 7 Een tijd om af te scheuren, en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te
244
Prediker / Kohelet
zwijgen, en een tijd om te spreken. 8 Een tijd om lief te hebben, en een tijd om te
haten, een tijd van oorlog, en een tijd van vrede. 9 Welk voordeel heeft hij, die
werkt, van wat hij bewerkt? 10 Ik heb gezien de bezigheid, die God de kinderen /
zonen van de mensen gegeven heeft, om zichzelf daarmede bezig te houden. 11 Hij
heeft ieder ding mooi en passend gemaakt op zijn tijd, ook heeft Hij de eeuw in hun
hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden,
van het begin tot het einde toe. 12 Ik heb gemerkt, dat er niets beters voor hun is,
dan gelukkig te zijn, en goede dingen te doen in zijn leven. 13 Ook, dat ieder mens
lekker eet en drinkt, en geniet van het goede van al zijn werk. Dit kunnen is een
gave van God. 14 Ik weet, dat alles wat God doet, dat zal in eeuwigheid blijven, en
er is niets aan toe te voegen, en niets van af te doen. En God doet dat, zodat men
voor Hem ontzag heeft. 15 Wat geweest is, dat is nu, en wat er wezen zal, dat is al
geweest, en God zoekt dat wat verdwenen is.
4 Het zwoegen van de alleenstaande
7 Ik keerde mijn aandacht opnieuw, en ik zag een ijdelheid onder de zon. 8 Daar is
er één, en geen tweede. Hij heeft ook geen kind, en geen broer, toch komt aan al
zijn werk geen einde, ook wordt zijn oog niet verzadigd van de rijkdom, en zegt
niet: Voor wie werk ik toch, en laat ik mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is
ook ijdelheid, en het is een moeilijke bezigheid. 9 Twee zijn beter dan één, want zij
hebben een goede beloning van hun werk. 10 Want indien zij vallen, de één richt
zijn metgezel op, maar wee de éne, als die gevallen is, want er is geen tweede om
hem overeind te helpen. 11 Ook, indien twee tezamen liggen, zo hebben zij
warmte, maar hoe zou één alleen warm worden? 12 En indien iemand de één kan
overmeesteren, zo zullen twee tegen hem standhouden. En een drievoudig koord
wordt niet snel gebroken. …
12 Slotwoord
1 Gedenk dan je Schepper in de dagen van je jeugd, voordat de kwade dagen
komen, en de jaren naderen, waarvan je zal je zeggen: Ik heb daar geen zin in. 2
voordat de zon, het licht, de maan, en de sterren verduisterd worden, en de
wolken terugkomen na de regen. 3 Op de dag, dat de huisbewakers zullen beven,
en de sterke mannen krom lopen, en de maalsters stoppen, omdat zij te zwak
geworden zijn, en zij die uit de vensters kijken, verduisterde ogen gekregen
hebben. ...
8 IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; alles is ijdelheid! 9 En behalve dat de
prediker wijs geweest is, zo onderwees hij het volk kennis, ontdekte, onderzocht,
en verzamelde vele spreuken. 10 De prediker probeerde aangename woorden te
vormen, en waarachtig op te schrijven, woorden van waarheid. 11 De woorden van
wijzen zijn zoals een veeprikstok, en zoals spijkers, diep ingeslagen door de
meesters van de verzamelingen, die gegeven zijn door één Herder. 12 En
bovendien, mijn zoon, wees gewaarschuwd; aan veel boeken maken komt geen
einde, en veel lezen is vermoeiing van het vlees. 13 Van alles, wat gehoord is, is de
slotsom van de zaak: Vrees God, en houd Zijn geboden, want dit geldt voor alle
mensen. 14 Want God zal iedere daad in het gericht brengen, met alles wat
verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad.
245
Klaagliederen / Aichah
Klaagliederen / Aichah
De vijf klaagliederen zijn volgens sommigen door de profeet Jeremiah geschreven
en daarom is Klaagliederen in de Bijbel tussen de boeken Jeremiah en Ezechiël
opgenomen. Echter, omdat de Klaagliederen dezelfde, niet-profetische, status
hebben als de Psalmen, staan de Klaagliederen in de TeNaCh bij de Geschriften. De
liederen 1, 2 en 4 bevatten 22 verzen, want ze verlopen van Aleph, Beth, ... tot Tav.
Lied 3 bevat 66 verzen, want het verloopt van 3Aleph, 3Beth, ... tot 3Tav.
1 Eerst klaaglied: Jeruzalem ten onder gegaan
1 Aleph. Wat is die stad toch eenzaam, die eens vol volk was, zij is als een weduwe
geworden, zij, die groot was onder de volken, een vorstin onder de provincies, is nu
onderworpen aan dwangarbeid.
2 Beth. Zij huilt steeds ‘s nachts, en haar tranen lopen over haar wangen. Zij heeft
geen trooster onder al haar minnaars. Al haar vrienden hebben trouweloos met
haar gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden.
3 Himel. Judah is in ballingschap gegaan, met ellende, en een veelheid aan
dwangarbeid. Zij woont nu onder de heidenen, zij vindt geen rust, al haar
achtervolgers hadden haar ingehaald toen ze zich verstopte tussen de rotsspleten.
4 Dalet. De wegen van Sion treuren, omdat niemand op het feest komt, al haar
poorten zijn woest, haar priesters zuchten, haar vrijgezelle vrouwen zijn bedroefd,
en zijzelf is in bitterheid.
5 He. Haar tegenstanders spelen de baas, haar vijanden gaat het goed, omdat
J.H.V.H haar bedroefd heeft, vanwege de veelheid van haar overtredingen. Haar
kinderen vertrekken in ballingschap, en lopen vóór de vijand.
6 Vav. En van de dochter van Sion, al haar schoonheid is weg. Haar vorsten zijn als
de herten, die geen weide vinden, en zij gaan futloos heen vóór de achtervolgers.
7 Zain. Jeruzalem dacht, in de dagen van haar ellende en ballingschap, aan alle
leuke dingen die ze mist, die zij had in de dagen van weleer, terwijl haar volk door
de hand van de tegenstanders viel, en zij geen helper had, de tegenstanders keken
haar aan, en bespotten haar tijdens haar Sjabbatten.
8 Chet. Jeruzalem heeft sterk gezondigd, daarom wordt zij gemeden. Allen, die haar
eerden, minachten haar, omdat zij haar naaktheid gezien hebben. Ook zijzelf zucht,
en zij heeft zich afgewend.
9 Tet. Haar onreinheid kleeft aan haar kleed, zij heeft niet gedacht aan haar
toekomst, daarom is zij ongelofelijk diep gezonken. Zij heeft geen trooster.
J.H.V.H, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.
10 Jod. De tegenstander heeft zijn hand aan al haar lievelingsdingen geslagen,
immers had zij kunnen weten, dat de heidenen in haar heiligdom zouden gaan,
waarvan U geboden had, dat zij niet in Uw samenkomst zouden komen.
....
17 Pe. Sion heeft haar handen uitgespreid, er is niemand om haar te troosten.
J.H.V.H heeft de buren rondom Jakob geboden, dat zij zijn tegenstanders zouden
zijn. Jeruzalem is als een menstruerende (onreine) vrouw voor hen geworden.
18 Tsade. Rechtvaardig is Hij, J.H.V.H, want ik ben Zijn mond weerspannig geweest.
246
Klaagliederen / Aichah
Hoor toch, alle volken, en zie mijn leed. Mijn maagden en mijn jongelingen zijn in
ballingschap gegaan (of: gevangen weggevoerd).
19 Qof. Ik riep tot mijn minnaars, maar zij hebben mij bedrogen. Mijn priesters en
mijn oudsten hebben in de stad de geest gegeven (zijn omgekomen), toen zij
voedsel voor zich zochten, zodat zij hun ziel mochten verkwikken.
20 Resj. Zie, J.H.V.H, want ik ben bang, mijn ingewand is onrustig, mijn hart heeft
zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer opstandig geweest, van
buiten heeft het zwaard mij de kinderen geroofd, van binnen heerst de dood.
21 Sjin. Zij horen, dat ik zucht, maar niemand troost mij. Al mijn vijanden horen van
mijn ellende, en zij zijn vrolijk, dat U het gedaan heeft, dat U de dag heeft laten
komen, die U besteld heeft, want nu zullen zij zijn, zoals ik ben.
22 Thau. Laat al hun slechtheid vóór U aan het daglicht komen, en doe met hun,
zoals U met mij gedaan heeft vanwege al mijn overtredingen, want mijn zuchten
zijn vele, en mijn hart is mat.
247
Job / Iyov
Job / Iyov
Aangezien men vroeger dacht dat zowel Spreuken als Hooglied door Salomo waren
geschreven, had in de TeNaCh, Job nooit daar tussen in mogen staan. Vandaar dat
Job hier voor Ruth en Esther is geplaatst, dus bij de andere “verhalende” boeken.
De schrijver van Job is onbekend. De Hebreeuwse naam van Job: Iyov ( = Iejov)
zou zeer toepasselijk “de vervolgde” betekenen. Dit bijbelverhaal stamt
vermoedelijk uit de periode -500 tot -300. In de Dode-Zeerollen zijn fragmenten
gevonden van vier Hebreeuwse- en één Aramees handschrift van het boek Job. Deze
zijn in ieder geval van voor +68. Het hypothetische verhaal gaat als volgt:
Job was een welvarend man in het onbekende land Uz. Hij had tien kinderen en
grote kuddes schapen, kamelen, ossen en ezelinnen. Tegelijkertijd behoorde Satan
( = śāṭān = tegenstander), net als de andere kinderen (of zonen) van de goden
( = bneij ha-elohiem), tot het goddelijke hof, dat als vergadering vóór
J.H.V.H verscheen (Job 1:6-12 en 2:1-7). J.H.V.H vroeg Satan vóór de andere
godenkinderen of hij de vroomheid van zijn "dienaar Job" had gezien. Satan
beantwoordde dit bevestigend, maar stelde tegelijk dat die vroomheid van Job
alleen door zijn rijkdom kwam, met als gevolg dat God, Satan toestond al Job’s
bezittingen en zijn familie te raken, maar niet hem persoonlijk. Dit om te bewijzen
dat Job ook in moeilijke omstandigheden vroom zou blijven. Satan 'de tegenstander'
probeerde de ondergang van Job te bewerkstelligen en zo God te laten inzien dat
alle mensen slechts God dienen uit eigenbelang. Job krijgt te horen dat zijn kinderen
dood zijn en dat zijn vee gestolen of verbrand is, en wordt ook nog zelf ernstig ziek.
Met drie vrienden - Elifaz, Bildad en Zofar - voert hij lange gesprekken. Zij redeneren
dat de goeden altijd beloond worden en de slechten bestraft, en dat Job dus wel
gezondigd moet hebben om zo'n straf te moeten ondergaan. Job volhardt echter in
zijn geloof, en wordt door God uiteindelijk rechtvaardig verklaard en daar rijkelijk
voor beloond: hij krijgt zijn bezittingen dubbel terug en zijn kinderen blijken toch
nog in leven. Hierna leeft Job nog 140 jaar voordat hij sterft, oud en der dagen zat.
In de godsdienst wordt Job vaak aangehaald als antwoord op de vraag hoe om te
gaan met lijden: moet je je god vervloeken of toch vertrouwen blijven hebben in een
goede afloop. De dialogen tussen Job en zijn
vrienden, en Job en J.H.V.H, behandelen de
vraagstukken van “De zin van het lijden” en “In
hoeverre mag de mens God aanklagen?”. Job
beantwoordt de vraag: “Is lijden een goddelijke
straf voor de zonde?”. Het boek Job heeft wel 42
hoofdstukken: dus worden er hier maar enkele
gedeelten, waaronder begin en eind, weergegeven.
1 Jobs lijden en zijn geduld
1 Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job,
en deze man was oprecht, en vroom, en
godvrezende, en bleef ver van het kwaad. 2 En hem
werden zeven zonen en drie dochters geboren. 3
248
Job / Iyov
Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kamelen, en
vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen. Ook was zijn dienstvolk zeer veel,
zodat deze man rijker was dan iedereen in het oosten. 4 En zijn zonen maakten
feestmaaltijden, ieder op zijn beurt, in zijn eigen huis, en zij nodigden dan hun drie
zusters uit, om met hen te eten en te drinken. 5 Telkens als de dagen van de
feestmaaltijden voorbij waren, zegende Job hen en hij stond ‘s morgens vroeg op
om voor ieder van hen een brandoffer te offeren, want Job zei: Misschien hebben
mijn kinderen wel gezondigd, en God vaarwel gezegd. Zo deed Job steeds weer. 6
Op een dag, toen de kinderen / zonen van God kwamen, om voor J.H.V.H te
verschijnen, was Satan ook in hen midden. 7 Toen zei J.H.V.H tegen Satan: Waar
kom jij vandaan? En Satan antwoordde: Van een zwerftocht om de aarde, die ik
doorkruist heb. 8 J.H.V.H vroeg ook: Is je ook Mijn knecht Job opgevallen? Want
niemand op aarde is zoals hij, een man oprecht en vroom, godvrezend en wijkt van
het kwaad. 9 Toen zei Satan: Het is toch niet voor niets, dat Job God vreest? 10 Jij
beschermt hem toch en zijn familie, en al wat hij bezit? Het werk van zijn handen
heb je gezegend, en het land barst van zijn vee. 11 Strek toch eens je hand uit, en
tast alles aan wat hij bezit, zal hij je dan niet openlijk vaarwel zeggen? 12 En J.H.V.H
zei tegen Satan: Kijk, al wat hij heeft, zal in jouw hand (macht) zijn, alleen mag je je
hand niet naar hem uitstrekken (hem niets aandoen). Toen verliet Satan J.H.V.H.
13 Op een dag , toen zijn zonen en zijn dochters aten, en wijn dronken in het huis
van hun broer, de eerstgeborene, 14 kwam een bode naar Job, en zei: De runderen
waren aan het ploegen, en de ezelinnen waren dichtbij aan het weiden. 15 Toen
deden de Sabeeërs een inval, en ze roofden, en ze sloegen de knechten met de
scherpte van het zwaard, en alleen ik ben ontkomen, om het u te zeggen. 16 Toen
hij nog sprak, zo kwam een ander, en zei: Het vuur van God viel uit de hemel, en
verbrandde de schapen en de knechten, en verteerde het, en alleen ik ben
ontkomen, om het u te zeggen. 17 Toen hij nog sprak, kwam een ander, en zei: De
Chaldeeën hebben drie benden gevormd, overvielen de kamelen, stalen ze, en
sloegen de knechten met de scherpte van het zwaard. Alleen ik ben ontkomen om
het u te zeggen. 18 Toen hij nog sprak, kwam een ander, en zei: je zonen en
dochters aten en dronken wijn, in het huis van hun broer, de eerstgeborene. 19 En
zie, een grote wind kwam op van over de woestijn, en greep de vier hoeken van het
huis, en deze viel op de jongelingen, zodat ze stierven, en alleen ik ben ontkomen,
om het u te zeggen. 20 Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn
hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neer. 21 En hij zei: Naakt ben ik uit mijn
moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarheen terugkeren. J.H.V.H heeft
gegeven, en J.H.V.H heeft genomen; de Naam van J.H.V.H zij geloofd!
22 In dit alles zondigde Job niet, en hij beschuldigde God nergens van. ....
Samenvatting van de beschuldigingen van zijn vrouw en drie vrienden
(Natuurlijk houdt Satan zich niet aan Gods woord om Job niet aan te raken)
... §2:7 Toen ging Satan weg van J.H.V.H en sloeg Job met boze zweren, van zijn
voeten af tot zijn hoofdschedel toe 8 en hij nam een potscherf om zich daarmee te
krabben, terwijl hij zat in de as. 9 Toen zei zijn vrouw tegen hem: Volhard je nu nog
in je vroomheid? 10 Maar hij zei tegen haar: Je spreekt als een dwaas, zouden wij
249
Job / Iyov
het goede van God aannemen en niet het slechte / kwade? In dit alles zondigde
Job met zijn lippen niet (zie: Jakobus 5:11). 11 Toen nu de drie vrienden van Job
hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam zij elk vanuit hun
woonplaats, de Temaniet Elifaz, de Suhiet Bildad en de Naämathied Zofar. ...
§3 (Job) 1 Laat de dag vergaan waarop ik geboren ben ... 16 Waarom was ik niet als
een misgeboorte die weggestopt werd, als een kindje dat nooit het licht ziet ...
§4 (Elifaz) 7 Bedenk toch, wie kwam ooit onschuldig om, en waar werden
rechtvaardigen vernietigd? ... 17 Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover
God, of een man rein tegenover zijn Maker? ...
§7 (Job) 5 Mijn lichaam is met maden en korsten stof overdekt, mijn huid klopt en
ettert ... 11 maar nu zal ik ook mijn mond niet bedwingen, ik wil spreken in de
benauwdheid van mijn geest, klagen in de bitterheid van mijn ziel. ... 19 Wanneer
zal U eindelijk Uw blik van mij afwenden, mij loslaten, zodat ik mijn speeksel kan
wegslikken? 20 Heb ik gezondigd, wat doe ik U daarmee aan, Bewaker der mensen?
Waarom stelt U mij tot Uw mikpunt, zodat ik mijzelf tot een last geworden ben? ...
§8 (Bildad) 2 Hoe lang zal je deze woorden spreken, en de woorden van je mond
een sterkte wind zijn? ... 4 Indien jouw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij
heeft hen ook in de hand (macht) van hun overtreding geworpen. ...
§33 (Elihu) 13 Waarom heb je tegen Hem getwist, terwijl Hij toch niets van zijn
doen verantwoord? ... 31 Merk op, Job, en luister naar mij, zwijg stil, zodat ik kan
spreken. Heb je iets te zeggen, antwoord mij, spreek, want ik zal je graag gelijk
geven. 33 Zo niet, luister dan naar mij: Zwijg, zodat ik je de wijsheid zal leren. ...
§34:7 Wie is een man zoals Job, die godslastering opdrinkt als water? ... 12 Echt,
God handelt niet onrechtvaardig, de Almachtige buigt het recht niet. 13 Wie heeft
de aarde onder zijn leiding gesteld, en wie heeft de hele wereld gefundeerd? ... 35
Job spreekt zonder verstand, en zijn woorden zijn zonder inzicht ... 37 Want bij zijn
zonde, voegt hij een overtreding, door in ons bijzijn de handen ineen te slaan, en
een grote mond te voeren tegen God ...
28 De wijsheid voor de mens onvindbaar
(Job) 1 Er zijn aderen waar men het zilver te voorschijn brengt, en plaatsen waar
men het goud smelt. 2 Het ijzer wordt uit de grond gehaald, en uit steen wordt
koper gegoten. 3 Men maakt een einde aan de duisternis die God gesteld heeft, en
in de uiterste diepte onderzoekt hij het gesteente, in de donkerheid en de schaduw
van de dood. 4 Voor de bewoners hakt men schachten voor het water, onzichtbaar
voor de voeten op de opgedroogde grond, eens onbereikbaar voor de mens. 5 Uit
de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt gewoeld als door vuur. 6 Haar
stenen zijn de plaats van de saffier, en zij bevat stofjes van goud. 7 De roofvogel
heeft het pad daarheen niet gekend, en het oog van de kraai heeft het niet gezien.
8 De jonge trotse dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw heeft nooit daar
overheen gelopen. 9 Hij, de mens, slaat zijn hand aan de harde rots, hij keert de
bergen vanaf zijn voet om. 10 In de rotsen hakt hij waterstromen uit, en zijn oog
ziet al het kostbare. 11 Hij damt de rivier af, zodat er nog geen druppel doorkomt,
en het verborgene brengt hij aan het licht. 12 Maar de wijsheid, van waar zal zij
gevonden worden? En waar is de plaats van het verstand? 13 De mens weet haar
waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land van de levenden. 14 De diepte
250
Job / Iyov
zegt: Zij is niet in mij, en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 15 Het pure goud kan voor
haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden afgewogen. 16
Zij kan niet geschat worden tegen het fijne goud van Ofir, of tegen de kostbare
onyx en saffier. 17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen, ook
is zij niet om te wisselen voor een juweel van puur goud. 18 Om koraal of parels
nog maar niet te noemen, want de vraag naar wijsheid is groter dan naar robijnen.
19 Men kan de topaas van Egypte haar niet gelijk waarderen, en aan fijn puur goud
kan zij niet gelijk gesteld worden. 20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is
de plaats van het verstand? 21 Want zij is onzichtbaar voor de ogen van alle
levenden, en verborgen voor het gevogelte van de hemel. 22 Het verderf en de
dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 23 God kent de
weg naar haar, en Hij weet haar verblijfplaats. 24 Want Hij kijkt tot aan de einden
van de aarde, Hij ziet alles onder de totale hemel. 25 Toen Hij voor de wind de
kracht vaststelde, en van de wateren de maat bepaalde, 26 toen Hij voor de regen
een gezette tijd bepaalde, en een baan voor de bliksem van het onweer, 27 toen
zag Hij haar, en presenteerde haar, Hij installeerde haar, en ook bestudeerde Hij
haar. 28 Maar tegen de mens heeft Hij gezegd: Zie, het ontzag voor J.H.V.H, dat is
de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand (zie: Spreuken 8:10-29).
42 Job bekent zijn schuld & God beëndigd de beproeving
1 Toen antwoordde Job aan J.H.V.H: 2 Ik weet, dat U alles kan doen, en dat geen
van Uw gedachten kan worden afgesneden. ...4... ik zal U vragen, en U onderwijst
mij. ... 6 Daarom herroep ik mijzelf, en ik heb berouw in stof en as. 7 Het gebeurde
nu, nadat J.H.V.H die woorden tot Job gesproken had (bedoeld wordt andersom!),
dat J.H.V.H tegen Elifaz zei: Mijn woede is ontstoken tegen jou, en tegen jouw
twee vrienden, want jullie hebben niet recht van Mij gesproken, zoals Mijn knecht
Job. 8 En neem daarom zeven jonge stieren en zeven rammen, en ga naar Mijn
knecht Job, en offer die als een brandoffer voor jullie zelf, en laat Mijn knecht Job
voor jullie bidden, want zie, Ik zal zijn gezicht (wens) aannemen, zodat Ik jullie niet
doe naar jullie dwaasheid, want jullie hebben niet recht van Mij gesproken, zoals
Mijn knecht Job. 9 Toen gingen Elifaz de Themaniet, en Bildad de Suhiet, en Zofar
de Naämathiet, heen, en deden, zoals J.H.V.H tot hen gesproken had. En J.H.V.H
nam het gezicht (de wens) van Job aan.
10 En J.H.V.H bracht een keer in het lot van Job, toen hij gebeden had voor zijn
vrienden. En J.H.V.H vermeerderde alles wat Job eerder had tot dubbel zoveel. 11
Ook kwamen bij hem terug, al zijn broers, en zusters (die waren toch dood?), en
iedereen die hem voorheen kenden, en aten brood met hem in zijn huis, en
beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat J.H.V.H over hem
gebracht had, en allen gaven hem een geldstuk en ook een gouden ring. 12 En
J.H.V.H zegende Jobs laatste levensdeel meer dan zijn eerste, want hij had veertien
duizend schapen, en zes duizend kamelen, en duizend juk runderen, en duizend
ezelinnen. 13 Ook had hij zeven zonen en drie dochters ... 16 En Job leefde hierna
nog honderd en veertig jaar, zodat hij zag: zijn kinderen, en de kinderen van zijn
kinderen, en diens kinderen, tot vier generaties.
17 En Job stierf, oud en der dagen zat.
251
Ruth
Ruth
Dit boek zit in de Bijbel tussen Richteren en I Samuël in. Dit komt alleen door de
eerste vers, die zegt dat het in de tijd van de richteren afspeelt. Het verhaal is
gezien het Hebreeuws, vele eeuwen later geschreven. De gebeurtenis speelt zich
weer eens af tijdens een hongersnood. Het gaat over de Moabitische vrouw Ruth,
die zich tot het jodendom bekeert (en waar koning David van afstamt).
Het veelvuldig afwijzen van joodse bekeerlingen, wordt gebaseerd op dit verhaal.
§1:1. In de dagen, toen de rechters rechtten, gebeurde het, dat er honger in het
land was. Daarom vertrok een man van Bethlehem in Judah, om als vreemdeling te
verkeren in de velden van Moab, hij, zijn vrouw, en zijn twee zonen. 2. En de naam
van deze man was Elimelech, van zijn vrouw Naomi, en van zijn twee zonen
Machlon en Chiljon, ... en zij kwamen in de velden van Moab, en bleven daar. 3. En
Elimelech, de man van Naomi, stierf, maar zij had nog haar twee zonen. 4. Die
namen Moabietische vrouwen. De naam van de één was: Arpah, en de naam van
de andere: Ruth; en zij bleven daar ongeveer tien jaar. 5. En die twee, Machlon en
Chiljon, stierven ook. Zo bleef deze vrouw alleen achter, zonder haar twee zonen
en man. 6. Toen maakte zij zich op met haar schoondochters, en keerde terug uit
de velden van Moab, want zij had gehoord in het land van Moab, dat J.H.V.H Zijn
volk bezocht had, en hun brood gaf. 7. Daarom verliet zij, met haar twee schoon-
dochters, de plaats waar zij geweest was. Toen zij nu op weg gingen, om terug te
keren naar het land van Judah, 8. zei Naomi tegen haar twee schoondochters: Ga
heen, keer terug, een ieder naar het huis van je moeder. J.H.V.H zal voor jullie
zorgen, zoals jullie gedaan hebben voor de overledenen, en voor mij. ... 10. En zij
zeiden tegen haar: Wij zullen zeker met jou terugkeren naar jouw volk. 11. Maar
Naomi zei: Keer terug, mijn dochters! Waarom zullen jullie met mij meegaan? ... 12.
Keer terug, mijn dochters! Ga heen, want ik ben te oud om een man te hebben. ...
14 Toen verhieven zij hun stem, en huilden opnieuw, en Arpah kuste haar
schoonmoeder, maar Ruth kleefde haar aan. 15. Daarom zei zij: Zie, je schoonzus is
teruggekeerd naar haar volk en goden. Jij, keer ook terug, je schoonzus achterna.
16. Maar Ruth zei: Werk mij niet tegen, zodat ik jou zou verlaten, om van achter je
rug terug te keren; want waarheen jij zal gaan, zal ik ook gaan, en waar jij zal
overnachten, zal ik overnachten, jouw volk is mijn volk, en jouw God is mijn God.
17. Waar jij zal sterven, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Zo mag
J.H.V.H mij doen, of erger, als niet alleen de dood scheiding zal maken tussen mij
en tussen jou! 18. Toen zij (Naomi) zag, dat zij (Ruth) vastbesloten was met haar te
gaan, toen hield zij op tegen haar te spreken. 19. En zij gingen beiden voort, totdat
zij in Bethlehem aankwamen. En het was, toen zij Bethlehem binnen liepen, dat de
hele stad over haar ontroerd was, en zij zeiden: Is dit Naomi? ...
§2:1. Naomi nu had een bloedverwant van haar mans kant, een zeer vermogend
man, van het geslacht van Elimelech, en zijn naam was Boaz. ... 11. En Boaz
antwoordde ... haar: ...12. J.H.V.H zal je belonen voor jouw daad. Jouw loon zal
volkomen zijn, van J.H.V.H, de God van Israël, onder Wiens vleugels jij gekomen
bent om toevlucht te nemen! 13. En zij zei: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn
heer, omdat u mij getroost hebt, en omdat u naar het hart van uw dienstmeisje
252
Ruth
gesproken hebt, hoewel ik niet ben, zoals één van uw dienstmeisjes. 14. Toen het
nu etenstijd was, zei Boaz tot haar: Kom erbij, en eet van het brood, en doop je
eten in de azijn. Zo zat zij aan de zijde van de maaiers, en hij gaf haar geroosterde
koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over. 15. En toen zij opstond, om weer
te gaan oogsten, zo gebood Boaz zijn jongens, en zei: Laat haar ook tussen de
schoven oogsten, en val haar niet lastig. 16. Trek ook opzettelijk iets uit de bundel
en laat het voor haar vallen, en laat het liggen, zodat zij het oogst, en bestraf haar
niet. 17. Dus oogstte zij in dat veld, tot aan de avond, en zij klopte uit wat zij
geoogst had, en het was omtrent een efa gerst (22 l). 18. En zij nam het op, en
kwam in de stad, en haar schoonmoeder zag, wat zij geoogst had, ... 19. Toen zei
haar schoonmoeder tegen haar: Waar heb jij vandaag geoogst, en waar heb jij
gewerkt? Gezegend is hij, die aan jou dacht! En zij vertelde haar schoonmoeder, bij
wie zij gewerkt had, en zei: De naam van de man, bij wie ik vandaag gewerkt heb, is
Boaz. 20. Toen zei Naomi tegen haar schoondochter: Dat hij gezegend mag worden
door J.H.V.H, Die Zijn liefde niet nalaat aan de levenden en aan de doden! En
Naomi zei tegen haar: Die man is familie, hij is zelfs een losser. 21. En Ruth, de
Moabietische, zei: Ook, omdat hij tegen mij gezegd heeft: Je kan blijven bij de
jongens, die ik heb, totdat zij de hele oogst, die ik heb, klaar zullen hebben. 22. En
Naomi zei tegen haar schoondochter Ruth: Het is beter, mijn dochter, dat jij met
zijn werksters meegaat, zodat de jongens jou niet lastig vallen in een ander veld.
23. Dus bleef zij bij de werksters van Boaz, om te oogsten, totdat de gerstoogst en
tarweoogst klaar waren. En zij bleef bij haar schoonmoeder. … §4:9 Toen zei Boaz
tegen de oudsten en heel het volk: Jullie zijn vandaag getuigen, dat ik uit de hand
van Naomi aanvaard heb alles, wat van Elimelech geweest is, en alles, wat van
Chiljon en Machlon geweest is. 10. Ook aanvaard ik Ruth, de Moabietische, de
vrouw van Machlon, als vrouw, om de naam van de overledene over zijn erfdeel te
verwekken, zodat de naam van de overledene niet wordt uitgeroeid van zijn broers,
en van de poort van zijn plaats. Jullie zijn vandaag getuigen. 11. En al het volk, dat
in de poort was, en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen, J.H.V.H, maakt deze
vrouw, die in jouw huis komt, als Rachel en als Lea, die beiden het huis van Israël
gebouwd hebben, en handel slim in Efratha, en maak naam in Bethlehem! 12. En
jouw huis zal zijn als het huis van Perez (Perets), die Thamar aan Judah baarde, van
het zaad, dat J.H.V.H jou geven zal uit deze jonge vrouw. 13. Zo nam Boaz Ruth, en
zij werd zijn vrouw, en hij ging tot haar in, en J.H.V.H gaf haar, dat zij zwanger werd
en een zoon baarde. 14. Toen zeiden de vrouwen tegen Naomi: Geloofd zij J.H.V.H,
Die niet heeft nagelaten jou vandaag een losser te geven, en zijn naam wordt
vermaard in Israël! 15. Die zal jouw ziel verblijden, en in jouw ouderdom zal
onderhouden, want jouw schoondochter, die jou liefheeft, heeft hem gebaard. Zij
is waardevoller voor jou dan zeven zonen. 16. En Naomi nam dat kind, en zette het
op haar schoot, en werd zijn voedster. 17. En de buurvrouwen gaven hem een
naam, en zeiden: Aan Naomi is een zoon geboren, en zij noemden zijn naam Oved.
Hij is de vader van Isai (Jisjai), Davids vader. 18. Dit nu zijn de geboorten van Perez:
Perez gewon Chezron. 19. En Chezron gewon Ram, en Ram gewon Amminadab. 20.
En Amminadab gewon Nahesson, en Nahesson gewon Salmah 21. En Salmon
gewon Boaz, en Boaz gewon Oved. 22. En Oved gewon Isai en Isai gewon David.
253
Esther (Poeriem)
Esther (Poeriem)
e
Het verhaal van Esther speelt zich af in de 5 eeuw vóór de jaartelling, in de tijd van
de Perzische overheersing. Esther was getrouwd met de Perzische koning
Ahasveros. De naam Esther komt van de naam van de heidense godin Astarte of
Isjtar. Esther gebruikte die naam om haar joodse afkomt te verhullen. In het
Hebreeuws betekent Astir : “Ik zal verbergen”. Esthers echte naam was Hadassah.
Hadas is Hebreeuws voor Mirte. De naam Mordechai is ook gekozen om de joodse
afkomst te verhullen, en komt van de oppergod Marduk.
Ieder jaar, tijdens het feest van Poerim (Lotenfeest) wordt het hele boek van Esther
gelezen. De traditie is dat niets moet lijken op wat het is, zodat men zich verkleed,
als een joods carnaval, en de Asjkenazische joodse stroming (Oost-Europa) versterkt
dit door veel alcohol daarbij te drinken. Iedere keer dat de naam van Haman wordt
genoemd, maakt iedereen zoveel mogelijk lawaai, door te schreeuwen en met
potten, pannen en trommels te slaan, met ratels te draaien, of anders.
Hieronder volgt een mooie kinderversie, die op internet ( beleven.org) staat:
Meer dan tweeduizend jaar geleden vernielde Nebukadnezar, de wrede koning van
Babylonië, de tempel in Jeruzalem. De joden werden uit hun land weggejaagd en
gedwongen om in Babylonië (nu is dat Irak) te gaan wonen.
Maar zeventig jaar later werd Babylonië veroverd door de Perzen (dat is nu Iran).
De koning van de Perzen was Ahasveros en zijn koninkrijk reikte van India tot
Afrika. De joden, die nog steeds in Babylonië woonden, waren nu dus onderdanen
van de Perzische koning geworden.
Om zijn koningschap te vieren organiseerde Ahasveros een groot feest in de
hoofdstad van Perzië: Sjusjan. Het feest zou zeven dagen duren en er was eten en
drinken voor alle inwoners. Iedereen in de stad mocht komen, zelfs de joden.
Maar de leider van de joden, Mordechai, waarschuwde zijn volk om niet naar het
feest te gaan. Het was een heidens feest, waar je dingen moest eten die joden niet
mogen eten, er werd geen rekening gehouden met de Sjabbat - de joodse heilige
zaterdag - en bovendien gebruikte de koning de zilveren en gouden schalen uit de
Tempel in Jeruzalem voor zijn schranspartijen, iets dat God sterk zou afkeuren.
Maar het joodse volk was bang dat ze de koning voor het hoofd zouden stoten als
ze niet kwamen; bovendien hadden ze wel zin in een feest, want vaak werden
254
Esther (Poeriem)
joden niet eens uitgenodigd voor een feest. Dus gingen ze allemaal naar het feest
en aten en dronken ze zeven dagen lang.
Koning Ahasveros was ook op het feest. Ook de koningin was er. Zij heette Vasjti, ze
was een kleindochter van de Babylonische koning Nebukadnezar. Toen de koning
dronken was van de wijn, begon hij op te scheppen dat Vasjti de mooiste vrouw op
aarde was en hij riep haar bij zich en beval haar te dansen voor het publiek. Maar
de vrouw antwoordde trots: "Ik ben je dienaar niet, zoek maar een ander om voor
je te dansen!" Dat maakte de koning zo kwaad, dat hij haar in een vlaag van woede
onmiddellijk liet doden.
Maar nu had de koning een nieuwe koningin nodig. Ahasveros wilde een koningin
die nóg mooier was dan Vasjti en hij liet zijn mannen heel Perzië afzoeken en beval
hen de mooiste meisjes naar Sjusjan te brengen.
Nu woonde in Sjusjan een joods weesmeisje dat Hadassah heette. Zij woonde bij
haar oom Mordechai, die haar had opgevoed. Toen de mannen van de koning haar
kwamen halen, zei Mordechai tegen zijn nichtje: "Ga maar, wees maar niet bang;
maar vertel ze niet dat je een jodin bent. Zeg maar dat je Esther heet, dat is een
Perzische naam. God zal je behoeden!"
Esther was een heel lief en zacht meisje en bovendien was ze erg mooi. Toen
Ahasveros haar zag, koos hij haar meteen als nieuwe koningin. Esther mocht zeven
hofdames uitzoeken, één voor iedere dag, zodat ze precies wist wanneer het
Sjabbat was. Ze liet haar maaltijden bereiden met koosjer voedsel, zonder dat haar
geheim uitlekte: niemand wist dat zij een jodin was.
Mordechai kwam iedere dag naar de poort van het paleis om te horen of er nieuws
was van zijn nichtje. Op een dag hoorde hij buiten de poort twee mannen een plan
beramen om de koning om te brengen. Hij waarschuwde Esther, die het doorgaf
aan de koning. Deze liet de twee mannen doden. Hoewel de goede daad van
Mordechai in het Koninklijke Journaal werd genoteerd, werd het geval al snel
vergeten en ging men over tot de orde van de dag.
Niet lang daarna benoemde de koning een nieuwe Eerste Minister; het was Haman,
de rijkste man van de stad. Alle onderdanen werden geacht om de nieuwe minister
eer te betonen en voor hem te buigen. Iedereen deed het braaf, behalve
Mordechai. Niet dat Mordechai niet wilde buigen voor de Eerste Minister, maar
Haman droeg een groot medaillon met de beeltenis van een heidense god;
Mordechai zei dat het joden verboden was om te knielen of buigen voor heidense
beeltenissen. Haman, die toch al een hekel aan joden had, werd zo kwaad dat hij
zich rechtstreeks richtte tot de koning: "Er bevindt zich onder uw onderdanen een
volk," brieste hij, "dat anders is dan alle andere volken in uw koninkrijk. Ze eten
niet ons voedsel, drinken niet onze wijn en trouwen niet onze dochters! Ze houden
zich niet aan uw wetten en ze zijn lui! Elke zevende dag van de week weigeren ze te
werken en verder hebben ze allerlei vrije dagen vanwege hun God! Met uw
toestemming zal ik er voor zorgen dat dit volk wordt uitgeroeid! Al moet ik de
kosten daarvan zelf betalen!"
Ahasveros, die een groot vertrouwen had in zijn Eerste Minister, gaf Haman het
koninklijke zegel, om de koninklijke orders door het hele rijk te verspreiden. Haman
wilde het hele joodse volk op één en dezelfde dag uitroeien. Het leek hem het
255
Esther (Poeriem)
beste om deze dag door de goden en de sterren te laten bepalen, dus gebruikte hij
'poeriem' - een soort lootjes - om deze dag te bepalen. Daarna stuurde hij
e
verzegelde rollen naar alle 127 provincies van het koninkrijk: 'Op de 13 van de
maand Adar', stond er op de rollen, 'zullen alle joden - jong en oud, vrouwen en
kinderen - moeten worden gedood. Hun geld en bezittingen mogen worden
verdeeld.' Toen Mordechai van de brief hoorde werd hij heel verdrietig. Hij
scheurde zijn kleed en wreef as over zijn gezicht ten teken van rouw. Hij zei tegen
Esther dat ze naar de koning moest gaan en hem te vragen om het joodse volk te
redden. Maar Esther durfde dat niet, want het was streng verboden om de koning
ongevraagd te benaderen. Maar Mordechai zei dat ze wel moest gaan: "Wie weet
heeft God je daarom ooit koningin gemaakt in dit paleis! Als je het niet doet, zal je
een eerloze dood sterven!"
"Goed," zei Esther. "Maar dan moet je het joodse volk vragen om drie dagen lang
voor mij te vasten en te bidden."
Mordechai deed zoals hem was gevraagd en ook alle joodse kinderen in Sjusjan
droeg hij op om te bidden. Het joodse volk besefte nu dat het verkeerd was
geweest om naar het feest van de koning te gaan en zich daar vol te proppen met
wijn en voedsel en de schalen uit de Tempel te misbruiken. Ze begrepen dat dit hun
straf was voor het feit dat ze de koning meer vreesden dan God.
Toen de drie dagen van vasten en bidden voorbij waren, stapte Esther naar de
koning. "Wat kan ik voor je doen, mijn koningin?" vroeg deze. Maar Esther zei nog
niets en vroeg de koning alleen maar of hij met Haman te gast wilde zijn op een
privé-banket. Tijdens het etentje vroeg Ahasveros nogmaals waarmee hij haar van
dienst kon zijn: "Vraag het me en je krijgt het!" drong de koning aan. Maar Esther
zei niets en nodigde hem en Haman alleen maar uit voor een volgend banket.
"Vreemd," dacht de koning, maar Haman was in zijn nopjes. Bij de uitgang van het
paleis zag hij echter Mordechai staan en dat veranderde zijn humeur op slag. "Ik
ben zo belangrijk dat ik word uitgenodigd door de koningin, maar deze jood
weigert voor mij te buigen!" riep hij kwaad en hij wilde Mordechai onmiddellijk
e
vermoorden, zonder te wachten op de 13 van de maand Adar. Hij liet nog dezelfde
avond een galg bouwen om Mordechai de volgende morgen aan op te hangen.
Die nacht kon koning Ahasveros niet slapen. Hij liet een bediende komen met het
Koninklijke Journaal, om hem in slaap te lezen. Deze opende het boek, precies op
de bladzijde waar werd beschreven hoe Mordechai de moord op de koning had
verijdeld.
"Wat voor beloning heeft die jood daarvoor gekregen?" vroeg de koning.
"Niets, sire," was het antwoord.
"Wat? Hij redde mijn leven en kreeg niets?" vroeg de koning verbaasd.
Op dat moment werd er op de deur van het slaapvertrek geklopt. Het was Haman,
die om permissie kwam vragen om de jood Mordechai op te hangen.
"Haman," donderde de koning. "Zeg me, wat is de beste manier om een man die de
koning toegewijd is te belonen?"
Haman, die dacht dat de koning hém bedoelde, dacht slim te zijn en antwoordde:
"Laat hem uw koninklijke mantel dragen, en uw koninklijke kroon, en Iaat hem op
het koninklijke paard rijden! En laat een dienaar voor het paard uitlopen en
256
Esther (Poeriem)
* * *
En zo vieren joden nog ieder jaar Poerim, zolang er jodenhaat en discriminatie zijn.
257
Daniël
Daniël
Dani-el, betekent: mijn rechter is God. Het boek Daniël kwam uit tussen -200 en
-100, en heeft door het opkomende Aramees, ook een groot Aramees deel. De
schrijver wist dus van de rijken van Nebudkadnezar, de Perzen, de Grieken en de
Romeinen (dit verklaart “de profetie” van §2). De verschillende verzonnen verhalen
gaan allen over de profeet Daniël, en spelen zich af in verschillende rijken en tijden,
van koning Nebukadnezar van Babelylon (vóór -587), van koning Darius van de
Meden (na -522), en ook koning Kores van de Perzen (na -520) (zie: §1:21 & §6:29).
1 Daniël komt bij het Babylonische hof
1 In het derde jaar van het koninkrijk van Jojakim, de koning van Judah, kwam
Nebukadnezar, de koning van Babel, in Jeruzalem, en belegerde haar. 2 En J.H.V.H
gaf Jojakim, de koning van Judah, in zijn hand (macht), en een deel van de vaten
van het huis van God, en hij bracht ze in het land van Sjinear (Babylon, zie: Gen. 11,
Jes. 11, Zach. 5), in het huis van zijn god, en de vaten bracht hij in het schathuis van
zijn god. 3 En de koning zei tegen Aspenaz, de overste van zijn hovelingen, dat hij
enige uit Israëlieten zou kiezen, uit het koninklijke geslacht, en uit de prinsen. 4
Jonge mannen, zonder gebrek, maar mooi van uiterlijk, ervaren in alle wijsheid,
ervaren in kennis, intelligent, en geschikt om dienst te doen in het paleis van de
koning. En dat men hen onderwees in de boeken en taal van de Chaldeeën. 5 En de
koning gaf de opdracht wat ze te eten en drinken zouden krijgen en dat men hen zo
drie jaar onderwees en dan zouden staan vóór de koning. 6 Onder hen waren
nazaten van Judah: Daniël, Chananjah, Misjaël en Azarjah. 7 En de overste van de
hovelingen gaf hun andere namen; Daniël noemde hij Beltsjatsar, en Chananjah:
Sjadrach, en Misjaël: Mesjach, en Azarjah: Aved-neĝo. 8 Daniël nam zich voor, dat
hij zich niet zou verontreinigen met het eten van de koning, noch met zijn wijn, en
hij vroeg daarvoor permissie aan de overste van de hovelingen. ... Omdat Aspenaz
zich zorgen maakte of de vier Judeeërs dan wel goed aten, deed men een test van
tien dagen, waarin zij alleen vegetarisch aten; groenten en water ... 15 Na deze tien
dagen, zag men, dat hun gedaantes mooier waren, en zij vetter waren van vlees
dan al de jonge mannen, die het eten van de koning aten. De vier mochten toen
vegetarisch eten ... 17 Aan deze vier jonge mannen gaf God kennis en verstand in
alle boeken, en wijsheid, maar Daniël gaf Hij verstand in allerlei gezichten en
dromen. 18 Na afloop van de dagen, waarvan de koning gezegd had, dat men hen
zou voorstellen, bracht de overste van de hovelingen hen vóór Nebukadnezar. 19
En de koning sprak met hen, maar er werd onder hen allen, niemand gevonden,
zoals Daniël, Chananjah, Misjaël en Azarjah, en zij stonden vóór de koning. 20 En in
alle zaken van verstandige wijsheid, die de koning hun ondervroeg, vond hij hen
tienmaal beter dan alle tovenaars en sterrekijkers, die er in zijn hele koninkrijk
waren. 21 En Daniël bleef daar tot het eerste jaar van koning Kores (-520).
2 Daniël verklaarde (zoals Jozef) de droom van koning Nebukadnezar
1 En in het tweede jaar van het koninkrijk van Nebukadnezar, droomde
Nebukadnezar dromen; waarvan zijn geest verontrust werd, en hij niet meer kon
slapen. 2 Toen zei de koning, dat men zou roepen de tovenaars, de sterrekijkers, de
258
Daniël
niet verstoord zal worden, en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten
worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in
alle eeuwigheid bestaan. 45 Daarom heeft u gezien, dat uit de berg een steen
zonder handen afgehouwen is geworden, die het ijzer, koper, leem, zilver en goud
verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekend gemaakt, wat hierna gebeuren
zal. En de droom is waar, en zijn uitlegging is betrouwbaar”.
46 Toen viel de koning Nebukadnezar op zijn gezicht, en aanbad Daniël, en hij zei,
dat men hem met spijsoffer en liefelijk reukwerk een drankoffer doen zou. 47 De
koning antwoordde Daniël en zei: Het is de waarheid, dat jouw God een God van de
goden is, en een Heer van de koningen, en Die de geheimen openbaart. ...
Het beeld staat voor de grootmachten op aarde die de schrijver kende:
Het hoofd van puur goud:
Nebukadnezar van het Babylonische Rijk (Hij verwoestte Jeruzalem in -587)
Zijn borst en zijn armen van zilver:
Kores / Cyrus van Medië-Perzië (Hij besloot tot de terugkeer van de joden in -520)
Zijn buik en zijn dijen / heupen van koper:
Alexander de Grote van Griekenland (Verovering van Perzië in -331)
Zijn benen van ijzer: (de opkomst van de Romeinen is al vanaf -509)
Het romeinse rijk (Verovering in -63 en verwoesting van Jeruzalem in +70)
Zijn voeten deels van ijzer, en deels van leem:
De verdeelde (Westerse?) wereld (Europa en de Verenigde Staten?)
De steen
Judah / Jeruzalem (Dan zal ik Jeruzalem maken tot een steen, Zach. 12:3)
3 De mannen in de brandende oven
Nebukadnezar had een gouden beeld laten maken en iedereen moest zich, bij het
horen van muziek, daarvoor neerbuigen, zo niet dan zou men in een brandende
oven gegooid worden. De drie Judese (joodse) mannen Sjadrach, Mesjach en Aved-
neĝo, de collega’s van Daniël, deden dit niet en werden opgepakt. Nebukadnezar
beval hen in de oven te gooien, en deze zeven maal heter te stoken. De sterke
mannen die hen in de oven gooiden stierven zelf door de hitte, maar men zag vier
mannen vrij in het vuur lopen. En de vierde leek op een kind van de goden.Toen de
koning hen beval naar buiten te komen waren ze ongedeerd, geen brandplekken,
zelfs geen brandlucht. Niemand mocht meer oneerbiedig spreken over hun God.
4 De boodschap van Nebukadnezar en zijn waanzin
Koning Nebukadnezar kreeg een gezicht van een grote boom, vol met dieren en
fruit in zijn prachtige loof, maar de boom werd omgehakt, en de wortelstomp
omsloten door een ijzeren band (keten). Daniël legde uit dat dit de koning was, die
als hij zich zou roemen, zijn verstand zou verliezen en verstoten zou worden door
de mensen. Dit gebeurde ook een jaar later, toen hij in zijn paleis wandelde en hij
het had over het grote Babel, dat hij gebouwd had. Toen hij na zeven jaar opkeek
naar de hemel, en de Allerhoogste roemde, keerde zijn verstand weer terug en zijn
koningschap werd hersteld en zijn majesteit en glorie keerden terug.
260
Daniël
Op het schilderij van Rembrandt staan overigens geen echte Aramese woorden.
261
Daniël
6 Daniël in de leeuwenkuil
Als Daniël 18 was bij de val van Judah, was hij 83 toen Darius koning werd.
Hieronder volgt een mooie kinderversie, die op internet ( beleven.org) staat:
Darius, een Meder, werd koning toen hij 62 jaar was. Hij had zo'n groot rijk dat hij
van oost naar west en van zuid naar noord honderdtwintig stadhouders nodig had
om zijn zaken te regelen. Boven hen stelde hij drie rijksbestuurders aan. Eén van
hen was Daniël, een balling uit Judah, die zo trouw en rechtvaardig was dat Darius
hem over het gehele koninkrijk wilde aanstellen. Dit nu zinde de andere
rijksbestuurders en de stadhouders niet. Afgunst rees in hen op en zij spanden
samen tegen Daniël. De mannen zochten naar een reden om hem aan te klagen
maar zij vonden er geen, want Daniël was de koning trouw. Toen zeiden zij tegen
elkaar: "Wij zullen tegen deze Daniël geen enkele grond voor een aanklacht vinden,
tenzij wij iets tegen hem vinden in de dienst van zijn God."
En zij verzonnen een list, en zij zeiden tegen hun koning: "Alle rijksbestuurders van
het koninkrijk, alle oversten, stadhouders, raadsheren en landvoogden hebben zich
beraden en vinden dat er een koninklijk besluit moet worden uitgevaardigd en een
verbod vastgesteld, dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt tot enige
God of enig mens behalve tot u, koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen.
Vaardig dan nu, koning, dat verbod uit en schrijf een bevelschrift, dat
onveranderlijk is naar de wet van de Meden en Perzen, die niet kan worden
herroepen." En koning Darius deed wat zij hem vroegen.
Daniël wist dat het bevelschrift geschreven was, maar ging nog steeds driemaal per
dag knielen en bidden tot zijn God, op zijn slaapkamer met open ramen. Daar
vonden de rijksbestuurders en stadhouders hem. Zij sleurden hem naar koning
Darius en zeiden: "Daniël, een van de ballingen uit Judea, heeft geen acht geslagen
op u, koning. Heeft u niet een verbod uitgevaardigd dat ieder mens die binnen
dertig dagen een verzoek richt tot enige God of enig mens behalve tot u, koning, in
de leeuwenkuil zal worden geworpen?" De koning, die zeer gesteld was op Daniël,
zon op middelen om hem te bevrijden. Tot zonsondergang gaf hij zich de moeite
hem te redden. Maar de mannen drongen bij Darius aan en zeiden: "Weet, koning,
dat het een wet van Meden en Perzen is, dat geen enkel verbod of besluit dat de
koning heeft uitgevaardigd, veranderd kan worden."
Daarop sprak koning Darius tot Daniël: "Uw God, die je zo volhardend dient, die zal
u bevrijden" Hij liet Daniël in de leeuwenkuil werpen en hij liet de leeuwenkuil
afsluiten met een zware steen, en hij ging terug naar zijn paleis en vreesde het
ergste. Maar toen de wilde dieren Daniël zagen, verwelkomden zij hem als honden
die zich verheugen over de thuiskomst van hun baas, zij likten zijn handen en
kwispelden met hun staart en hem werd geen haar gekrenkt. Terwijl dit gebeurde,
verscheen in Judah een engel aan de profeet Chavakuk en zei: "Breng voedsel naar
Daniël, die in de leeuwenkuil zit." En de engel greep Chavakuk bij diens haar en
zette hem in de leeuwenkuil, waar hij en Daniël samen de avondmaaltijd genoten.
Daarna bracht de engel Chavakuk terug naar Judah.
De volgende morgen, bij het krieken van de dag, ging de koning, die de nacht
vastend had doorgebracht, naar de leeuwenkuil om te zien wat er van Daniël
geworden was. Zijn vreugde was groot toen hij ongedeerd bleek te zijn. "Mijn God
262
Daniël
heeft zijn engel gezonden en de muilen van de leeuwen gesloten," zei Daniël, "en
zij hebben mij geen kwaad gedaan, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden;
maar ook tegen u, koning, heb ik geen misdaad begaan."
Toen gaf koning Darius het bevel om de vijanden van Daniël te halen. Zij zeiden dat
de leeuwen geen honger hadden gehad, en dat Daniël om die reden ongeschonden
was. Daarop nam de koning de proef op de som. Hij liet alle honderdtweeëntwintig
vijanden van Daniël in de leeuwenkuil werpen, samen met hun vrouwen en
kinderen, tweehonderdvierenveertig in getal, en de leeuwen hadden honger: allen
werden in stukken gescheurd. Zelfs hun beenderen werden vermorzeld. En Daniël
stond hoog in aanzien bij het hof van koning Darius en koning Kores, de Pers.
7 Het droomgezicht van de vier dieren en het grote gericht
1 In het eerste jaar van Belsjatsar, koning van Babel, zag Daniël in zijn bed een
droom en visioenen, die hij opschreef. 2 ... Ik zag in mijn visioen ‘s nacht, de vier
winden van de hemel gingen tekeer op de Grote Zee. 3 En er rezen vier grote
dieren op uit de zee, alle verschillend. 4 Het eerste was als een leeuw, en het had
arendsvleugels, ik keek toe, totdat zijn vleugels uitgerukt waren, en het werd van
de aarde opgeheven, en op de voeten gesteld, zoals een mens, en aan deze werd
een mensenhart gegeven. 5 Daarna, zie, het andere dier, het tweede, was zoals een
beer, en stelde zich op de ene zijde, en het had drie ribben in zijn muil tussen zijn
tanden; en men zei daartegen: Sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik een ander
dier, zoals een luipaard, en het had vier vleugels van een vogel op zijn rug, ook had
dit dier vier hoofden, en daaraan werd de heerschappij gegeven. 7 Daarna zag ik in
de nachtvisioenen het vierde dier, dat was angstaanjagend en gruwelijk, en zeer
sterk, en het had grote ijzeren tanden, het at, en verbrijzelde, en vertrad het
overige met zijn voeten, en het was anders dan al de dieren, die ervoor geweest
waren, en het had tien hoorns. 8 Ik lette op de hoorns, en een andere kleine hoorn
kwam ertussen, en drie van de vorige hoorns werden erdoor uitgerukt, en erin
waren ogen als mensenogen, en een mond, die grote dingen sprak. 9 Dit zag ik,
totdat er tronen gezet werden, en de oude van dagen ging zitten, wiens kleed wit
was als de sneeuw, en het haar van zijn hoofd als zuivere wol. Zijn troon waren
vuurvlammen. ... 10 Een vurige rivier stroomde, en ging van voor hem uit,
duizendmaal duizenden dienden hem, en tien duizendmaal tien duizenden stonden
voor Hem, het gericht begon, en de boeken werden geopend. 11 Toen keek ik toe
vanwege de grootspraak, die de kleine hoorn sprak. Ik keek toe, totdat het dier
gedood, en zijn lichaam vernietigd werd, en overgegeven werd om door het vuur
verbrand te worden. 12 Aangaande de overige dieren, men nam hun heerschappij
weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot deze tijd en uur. 13
Verder zag ik in de nachtvisioenen, en zie, er kwam iemand met de wolken van de
hemel, als een mensenkind, en hij ging naar de Oude van dagen ... 14 En hem werd
gegeven heerschappij, en eer, en het koninkrijk, dat hem alle volken, natiën en
talen eren zouden. zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan
zal, en zijn koninkrijk zal niet verdorven worden. ... 16 Ik naderde tot één van
degenen ... en hij vertelde mij de uitleg van deze zaken. 17 Deze grote dieren, die
vier zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde zullen opstaan. 18 Maar de heiligen van
263
Daniël
de hoge plaatsen zullen dat koninkrijk ontvangen, en zij zullen het rijk bezitten tot
in eeuwigheid, en tot in eeuwigheid der eeuwigheden. 19 Toen wilde ik de
waarheid weten van het vierde dier. ... 23 Hij zei: Het vierde dier zal het vierde rijk
op aarde zijn, dat anders zal zijn dan de vorige rijken, en het zal de hele aarde
opeten, en het zal deze vertrappen, en het zal het verbrijzelen. 24 Aangaande de
tien hoorns: uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en een ander zal na
hen opstaan, die verschilt van de vorigen, en hij zal drie koningen vernederen. 25
En hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en hij zal de heiligen van de
hoge plaatsen verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij
zullen in zijn hand (macht) overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een
gedeelte van een tijd. 26 Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijn heerschappij
wegnemen, hem verdelgen en vernietigen, op het eind. 27 Maar het rijk, en de
heerschappij, en de grootheid van de koninkrijken onder de hele hemel, zal
gegeven worden aan het volk van de heiligen van de hoge plaatsen. Hun rijk zal een
eeuwig rijk zijn, en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen. 28 Dit is
het einde van dit bericht. Wat mij Daniël aangaat, mijn gedachten verontrustten
mij zeer, en mijn gelaatskleur veranderde, maar ik bewaarde dit woord in mijn hart.
Volgens christenen slaat dit op de gezalfde, en de eindtijd zoals in Openbaring,
volgens joden, is dit een verhaal over God en zijn knecht, het heilige volk Israël.
8-12 De overige gezichten van Daniël over de eindtijd
§8 Daniël kreeg een gezicht te zien van een ram en een bok. De engel Gabriël legde
uit dat de ram met twee horens slaat op de koningen van de Meden en de Perzen.
De harige geitenbok die zich groot maakte en de horens afbrak, is Griekenland.
§9 Daniël keek naar de het aantal van 70 jaren dat Jeruzalem in puinhoop zal
liggen, volgens profeet Jeremiah (25:11). Daniël smeekte en beleed schuld. Toen
kwam Gabriël in ijlende vlucht en begon Daniël te onderrichten: 70 weken: Vanaf
het woord voor het herstel van Jeruzalem tot op een gezalfde, een vorst, zijn 7
weken, en 62 weken zal het hersteld blijven. Daarna zal een gezalfde (koning)
worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is, en een volk van een vorst
(Nebukadnezar) zal de stad (Jeruzalem) en heiligdom (de tempel) ten gronde
richten. En hij zal het verbond zwaar maken 1 week lang. §10:4 Terwijl Daniël langs
de Tigris loopt ziet hij een man met een gezicht als de bliksem en ogen als vurige
fakkels. 7 Alleen Daniël ziet hem. De ander mannen die bij hem waren zien niks
(inspiratie voor Paulus in Hand. 9:4,7 en 22:7?). Hij sprak tot hem. 15 En toen hij
deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn gezicht ter aarde, en ik werd verstomd.
16 En zie, iets, als een mensenkind, raakte mijn lippen aan, toen deed ik mijn mond
open (net als Psalm 51:17), en ik sprak, en zei tegen hem, die tegenover mij stond:
Mijn Heer! §11:40 De koning van het Noorden en de koning van het Zuiden zullen
meermaals oorlog voeren. §12:1 In die dagen, een tijd van grote benauwdheid, zal
Michaël opstaan, en de kinderen van Gods volk helpen. 2 Velen van hen die slapen
in het stof (grond) van de aarde zullen ontwaken, tot eeuwig leven, en de andere
tot eeuwig afgrijnzen. Daniël moet het boek verzegelen tot de eindtijd (Inspiratie
voor Openb. 5). Hij zag ook een man met linnen kleren, zwevend boven de rivier en
zweren bij Hem die eeuwig leeft: Een tijd, tijden en een deel van een tijd! (§7:25)
264
I & II Kronieken / Divrei HaYamim I & II
I Kronieken
Er zijn duidelijke verschillen tussen I Kronieken en Genesis tot en met Samuël:
I Kronieken legt veel nadruk op het vastleggen van namen zodat de herinnering niet
verloren gaat aan de §1-8 aartsvaders, §8-10 koningen, §11 helden van Israël en
Judah, §23 Levieten, §24-25 priesters, §26 poortwachters, schatmeesters,
opzichters en §27 mensen in het leger en ambtenaren. Zo begint I Kronieken met de
geslachtsregister van Adam tot Abraham:
§1:1 Adam, Sjeth, Enos, 2. Kenan, Mahalaleël, Jered, 3. Henoch, Methusalah,
Lamech, 4. Noach, Sem, Cham, Jafeth … 25. Abram, dat is Abraham.
Het herinneren van de namen van overleden personen heeft daarom in het
jodendom een grote betekenis. Er staan zelfs vele namen beschreven in Kronieken,
die niet eens in Koningen staan. En omgekeerd wordt geen van de koningen van
Israël in Kronieken genoemd.
265
I & II Kronieken / Divrei HaYamim I & II
Er zijn ook zaken die niet in Samuël staan, maar wel in Kronieken, zoals het loflied
dat David zong, toen de Ark naar Jeruzalem werd gebracht (II Samuël 6).
Dit loflied is waarschijnlijk van hofzanger Asaf en zijn broers, en werd samen met
David gezongen na de zegening van het volk en het uitdelen van eten:
§16:7 Toen, op die dag, droeg David voor de eerste maal Asaf en zijn broers op,
J.H.V.H te loven (met een lied bestaande uit delen van Psalm 105 en Psalm 96):
8 Loof J.H.V.H, roep Zijn naam aan,
Maak onder de volken Zijn daden bekend.
9 Zing Hem, psalmzing Hem.
Praat over al zijn wonderen. ...
15. Gedenk voor immer aan zijn verbond,
het woord dat Hij gebood aan duizenden geslachten,
16 dat Hij met Abraham sloot en door Zijn eed aan Isaäk,
17 ook stelde hij het voor Jakob tot een inzetting,
voor Israël tot een eeuwig verbond. ...
23. Zing de HEER (J.H.V.H) jij ganse aarde, boodschapt zijn heil van dag tot dag.
24. Vertel onder de volken zijn heerlijkheid, onder de natiën zijn wonderen. ...
(Voor dit laatste, zie: Psalm 96, die in de protestantse kerken wordt gezongen)
Naast aanvullingen zijn er ook veel verschillen in vele details, zoals bijvoorbeeld:
§10:13. Zo stierf Saul, omdat hij J.H.V.H ontrouw geweest was, omdat hij het woord
van J.H.V.H niet in acht had genomen, zelfs de geest van een dode ondervraagd en
geraadpleegd had, en niet J.H.V.H had geraadpleegd. 14. Daarom doodde Hij hem,
en deed het koningschap overgaan op David, de zoon van Isai.
De conclusie dat Saul om deze redenen stierf staat niet in Samuël. Ook wordt hier
vergeten dat de koningschap voor heel Israël, behalve Judah, eerst nog voor twee
jaar naar Isjboset ging (II Samuël 2:9-10).
In I Samuël 17:49 verslaat David zelf Goliath. In II Samuël 21:21 is het niet David,
maar zijn neefje Jonathan, en zo is het ook in I Kron. 20:7.
Er wordt in Kronieken nergens vermeld dat David overspel bedreef met Bat-Sjéva (II
Samuël 11).
Grote verschillen zijn er ook bij de volkstelling. In II Samuël 24 is het God zelf die
boos is en David tot de volkstelling aanzet. Daarbij werden: 800.000 krijgslieden in
Israël en 500.000 krijgslieden in Judah geteld die het zwaard konden hanteren. Als
straf kwam er een plaag, die onbekend is, en die 70.000 man doodde.
In I Kron. §21 echter is het Satan die David tot de volkstelling aanzette en worden er
1.100.000 krijgslieden in Israël en 470.000 krijgslieden in Judah geteld, exclusief de
stammen Levi en Benjamin, omdat die weigerden mee te werken, omdat ze wisten
dat J.H.V.H een volkstelling haat. De plaag die 70.000 mensen doodde, blijkt hier de
pest te zijn. Voor anderhalf miljoen strijdbare mannen moet je wel een volk van
minstens 5 miljoen mannen, vrouwen en kinderen hebben, en dat is gelijk aan de
huidige bevolking van Israël. Een dergelijk bevolkingsaantal was voor die tijd
onmogelijk.
266
I & II Kronieken / Divrei HaYamim I & II
Dat Kronieken Satan noemt is bijzonder, want het is niet alleen in tegenspraak met
II Sam. 24, ook wordt Satan in de Torah nergens genoemd, en speelt dus ook geen
(grote) rol in het jodendom. Satan wordt alleen door de kleine profeet Zacharjah
(3:1,2) in de Profeten genoemd.
Grotere verschillen worden gevonden in de verhalen rondom de tempelbouw.
In I Kronieken beloofde David de tempelbouw al vroeg aan Salomo, terwijl het nog
een tengere knaap was (§17:11, 22:5 en ook §29:1). Ook trof David al vele
voorbereidingen voor de tempelbouw (§22 en §28:2), hij zou zelfs aan zijn zoon
Salomo het ontwerp gegeven hebben (§28:11) en droeg David de tempelbouw aan
Salomo op (§28:20) en verzamelde David al het bouwmateriaal (§29). Dit wordt
allemaal uitvoerig in I Kronieken beschreven, terwijl volgens II Samuël, David niks
aan de tempelbouw heeft gedaan. Het was zelfs het onduidelijk wie de tempel zou
bouwen en wie Davids opvolger zou worden. Zelfs de profeet Natan wist niet of
David de oudste zoon Adonïah koning zou laten worden, of dat David beloofd zou
hebben dat Salomo de nieuwe koning zou worden (I Kon. 1:24). Ook de hele strijd
om het koningschap van I Koningen bestaat in I Kronieken niet, daar is Salomo
ineens de koning (I Kron. 29:22).
In I Kronieken staat nog een loflied van David waarin de volgende zin voorkomt:
I Kron. 29:11: Van U, J.H.V.H, is de grootheid en de kracht, de glorie / heerlijkheid,
de roem en de majesteit, alles wat in de hemel en op aarde is, van U, J.H.V.H, is de
heerschappij, en U bent als hoofd boven alles verheven.
Volgens de schrijver van Mattheüs (6:13) wordt bovenstaande zin door Jezus
gebruikt als slotzin in zijn beroemdste gebed, het “Onze Vader”: ”Want van U is het
koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, amen”.
II Kronieken
II Kronieken begint met Salomo en eindigt bij het einde van de ballingschap in Babel
vanwege Kores, de koning van Perzië. Hier begint dan juist Ezra-Nehemiah.
Volgens het einde van Koningen was het niet de Perzische koning Kores die de
Ballingschap in Babel beëindigde, maar de nieuwe koning van Babel; Evil-
Merodach, die deze ballingschap beëindigde.
In II Koningen worden onderstaande koningen genoemd die na Saul, David en
Over het Noordijk Israël Salomo regeerden over het Noordrijk Israël (links) en
wordt in II Kronieken dus het Zuidrijk Judah (rechts). Alleen de namen die VET
helemaal niet geschreven. zijn weergegeven, staan ook in II Kronieken.
267
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
268
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
beesten, en met kostbaarheden, naast alles, wat vrijwillig gegeven werd. 7 Ook
bracht koning Kores te voorschijn, de vaten van het huis (tempel) van J.H.V.H, die
Nebukadnezar uit Jeruzalem had weggevoerd, en in het huis (tempel) van zijn god
had gezet. 8 En Kores, de koning van Perzië, liet het via de hand van Mithredath, de
schatmeester, meegeven aan Sjesjbatsar, de vorst (leider) van Judah. 9 En dit is hun
aantal: dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen en twintig messen,
10 dertig gouden bekers, vierhonderd en tien andere zilveren bekers, en andere
vaten: duizend. 11 Alle vaten van goud en van zilver waren vijf duizend en
vierhonderd, deze alle nam Sjesjbatsar mee, met degene, die vanuit de
ballingschap meekwamen, van Babel naar Jeruzalem.
2 Lijst van alle teruggekeerde mensen, slaven, zangers en dieren
Dit hoofdstuk geeft een complete lijst van alle 42.360 mensen en 7337 slaven uit
Judah die vanuit de ballingschap van Nebukadnezar in Babylonië terugkeerden.
3 Viering Rosj-HaSjanah en Soekot & Herbouw van de tempel
1 Toen nu de zevende maand aanbrak, en de kinderen van Israël in de steden
waren, verzamelde het volk, als één man, in Jeruzalem. 2 En Jesjua, de zoon van
Jotsadak, maakte zich klaar, en zijn broers, de priesters, en Zerubbabel, de zoon
van Sealthiël, en zijn broers, en zij bouwden het altaar van de God van Israël, om
daarop brandoffers te offeren, zoals geschreven is in de wet van Mozes (Exo. 27:1),
de man van God. 3 En zij vestigden het altaar op zijn fundering, maar vanwege de
angst, die over hen was, voor de volken van de omliggende landen, offerden zij
daarop brandoffers voor J.H.V.H, brandoffers Van de 7e maand, is de 1e dag:
‘s morgens en ‘s avonds. 4 En zij hielden Rosj-HaSjanah (Nieuwjaar), de 10e
Soekot (het Loofhuttenfeest), zoals dag: Jom-Kipoer (Verzoendag) en
geschreven is, en zij offerden brandoffers dag de 15e: Soekot (Loofhuttenfeest)
aan dag, in aantal naar het recht, van elk (Lev. 23). Door de offers in de
dagelijks op zijn dag. 5 Daarna ook het ochtend en de avond en niet in de
dagelijks brandoffer, en van de Nieuwe middag destijds, is het joodse
Maand, en van alle gezette hoogtijden van middaggebed nu kleiner.
J.H.V.H, die geheiligd waren, ook van een
Zie ook Deut. 6:7 en Dan.6:11,14.
ieder, die een vrijwillige offerande J.H.V.H
vrijwillig offerde. 6 Van de eerste dag af van de zevende maand (Rosj-HaSjanah!)
begonnen zij J.H.V.H brandoffers te offeren, maar de fundering van de tempel van
J.H.V.H was nog niet gelegd. 7 Zij gaven geld aan de steenhouwers en
werkmeesters, ook eten, drank, en olie aan de Sidoniërs en aan de Tyriërs (vrije
havenstad-staatjes), om cederhout van de Libanon via de zee te brengen naar Jafo
(Jaffa aan de kust, bij nu Tel Aviv), volgens de goedkeuring aan hen van Kores,
koning van Perzië.
8 In het tweede jaar nu van hun aankomst bij het huis van God in Jeruzalem, in de
tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Jesjua, de zoon
van Jotsadak, en hun overige broers, de priesters en de Levieten, en allen, die uit
de ballingschap naar Jeruzalem gekomen waren, de Levieten aan te stellen van
twintig jaren oud en daarboven, om opzichter te zijn over het werk van het huis
van J.H.V.H. 9 Zo stonden Jesjua, zijn zonen en zijn broers, en Kadmiël met zijn
269
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
zonen, kinderen van Judah, als één man, om opzichter te zijn over zij, die het werk
deden aan het huis van God, met de zonen van Henadad, hun zonen en hun
broeders, de Levieten. 10 En toen de bouwlieden de fundering van de tempel van
J.H.V.H legden, kwamen de priesters staan met
Bij de herinwijding van de
gewaden en met bazuinen, en de Levieten, Asafs
tempel werd een psalm
zonen, met cimbalen, om J.H.V.H te loven, naar
gezongen net als toen de ark
de instelling van David, de koning van Israël. 11
naar Jeruzalem werd gebracht
En zij zongen in beurtzang om J.H.V.H te loven
(zie: II Sam. 22:1 / I Kron. 16:7).
en te danken: “Want Hij is goed, want Zijn liefde
is tot in eeuwigheid over Israël” (zie: Psalm 136:1). En heel het volk juichte met
groot gejuich, toen men J.H.V.H loofde voor de fundering van het huis van J.H.V.H.
12 Maar velen van de priesters, de Levieten, en hoofden van de voorvaderen, die
oud waren, die het eerste huis / tempel gezien hadden, weenden met luide stem,
toen de fundering van dit huis voor hun ogen werd gelegd. Maar velen verhieven
de stem met gejuich en met vreugde, 13 zodat het volk niet het verschil hoorde
tussen het gejuich uit vreugde, en het gehuil van het volk, want het volk juichte
met luid gejuich, zodat de stem van verre gehoord werd.
4 De Samaritanen verhinderen de bouw van de tempel
1 Toen nu de tegenstanders van Judah en Benjamin hoorden, dat de kinderen uit
de ballingschap, J.H.V.H, de God van Israël, een tempel bouwden, 2 kwamen zij bij
Zerubbabel, en tot de familiehoofden, en zeiden tot hen: Laat ons samen met jullie
bouwen, want wij zullen jullie God zoeken, net als jullie, ook hebben wij Hem
geofferd sinds de dagen van Esar-Chadon, de koning van Assyrië, die ons hierheen
heeft gestuurd. 3 Maar Zerubbabel, en Jesjua, en de overige familiehoofden van
Israël zeiden tegen hen: Jullie hebben
Wellicht zijn Ahasveros (Hebreeuws)
hier niets mee te maken, dat wij voor
(Ezra 4:6) en Artachsasta (Aramees)
onze God een tempel bouwen, wij alleen
(Ezra 4:7,23 en Neh. 2:1, 13:6) beide
zullen die voor J.H.V.H, de God van Israël,
Artaxerxes I (reg.: -465 tot -424).
bouwen, zoals koning Kores, de koning
van Perzië, ons opgedragen heeft. 4 Toch En Darius (Ezra 4:24) is Darius II (reg.:
ontmoedigde het volk van het land (de -423 tot -404). Artachsasta (Ezra 6:14,
Samaritanen), het volk van Judah, en 8:1) is Artaxerxes II (reg. -404 tot -385).
verstoorde hen in het bouwen. 5 En zij kochten zelfs raadslieden om, om hun plan
te verijdelen, al de dagen van Kores, koning van Perzië, tot aan het koninkrijk van
Darius, de latere koning van Perzië. 6 En onder het koninkrijk van Ahasveros, in het
begin van zijn koninkrijk, schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Judah
en Jeruzalem. 7 En in de dagen van Arthahsasta schreef Bislam, Mithredath, Tabeel,
en de overigen van zijn gezelschap, aan Arthahsasta, koning van Perzië, en de
schrift van de brief was in het Syrisch (Aramees) geschreven, en in het Syrisch
uitgelegd. Aramees: 8 Rehum, de kanselier, en Simsai, de schrijver, schreven een
brief tegen Jeruzalem, aan de koning Arthahsasta, met de volgende inhoud: ...
(11 Dit is een afschrift van de brief, die zij ... aan koning Arthahsasta, stuurden: Uw
knechten, de mannen aan deze zijde van de rivier.) 12 De koning zij bekend, dat de
Judeeërs (joden), die van u zijn opgetogen en naar ons zijn gekomen in Jeruzalem,
bezig zijn die opstandige en slechte stad te herbouwen, waarvan zij de muren
270
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
271
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
En zij offerden, ter inwijding van dit huis van God, honderd runderen, tweehonderd
rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, als zondoffer voor heel
Israël, naar het aantal stammen van Israël. 18 En zij stelden de priesters in hun
afdelingen, en de Levieten in hun groepen, tot de dienst van God, Die in Jeruzalem
is, naar het voorschrift van het boek van Mozes. Einde Aramees
19 Ook hielden (vierden) de kinderen uit de ballingschap Pesach, op de veertiende
van de eerste maand. 20 Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd
als één man, zij waren allen rein; en zij slachtten het paaslam voor alle kinderen uit
de ballingschap, en voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf. 21 Toen aten
de kinderen van Israël, die uit ballingschap teruggekomen waren, en ook allen die
zich afgezonderd hadden van de onreinheid van de heidenen in het land, en de God
van Israël zochten (dienden). 22 En zij hielden het feest van de matzes zeven
dagen, met vreugde, want J.H.V.H had hen blij gemaakt, en het hart van de koning
van Assyrië tot hen gewend, om hun te steunen bij het werk aan het huis van God.
7 Koning Arthahsasta stuurt Ezra naar Jeruzalem voor orde in de tempel
1-8 Hierna, vertrok Ezra, nazaat van de priester Zadok, en de hogepriester Aäron,
uit Babel(ylon) en hij was schrijver (kopiist) en een bekwame schriftgeleerde in de
Wet (Torah) van Mozes, en de koning gaf hem, al wat hij vroeg. Hij ging samen met
sommige van de kinderen van Israël, priesters, Levieten, zangers, poortwachters en
tempelknechten naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning Arthahsasta,
koning van Perzië (-404+6=-398). 9 En op de eerste van de eerste maand, begon de
voettocht uit Babel, en op de eerste van der vijfde maand kwam hij in Jeruzalem,
omdat de goede hand van zijn God over hem was. 10 Want Ezra had zijn hart
gericht, om de Wet van J.H.V.H te zoeken en te doen, en om in Israël de inzettingen
en de rechten (bepalingen) te onderwijzen. 11 De koning gaf een brief mee aan
Ezra, de priester en schriftgeleerde, waarin stond dat … 13 iedereen van het volk
Israël met hem mee mocht gaan, 14 dat hij door de koning en zeven raadsheren
gezonden was, om onderzoek te doen in Judah, in Jeruzalem, naar de Wet van zijn
God, 15 en om het zilver en goud, mee te nemen dat de koning en zijn raadsheren
vrijwillig gegeven hebben aan de God van Israël, Wiens woning in Jeruzalem is. ...
26 En al wie de wet van zijn God en de wet van de konings niet zal doen, over hem
of haar zal spoedig recht worden gedaan, hetzij de doodstraf, of verbanning, of een
geldboete, of de banden (= ketenen, dus gevangenis).
Vanaf hier is er ineens een ik-persoon, en dat is Ezra
Ik (Ezra), kreeg moed, omdat de hand van J.H.V.H, mijn God, over mij was, en
bracht hoofdmannen uit Israël bijeen, om met mij op te trekken.
8 Lijst van iedereen die mee reisde
Ezra riep een vasten uit voor een voorspoedige tocht. Bij aankomst in Jeruzalem
werd al het goud en zilver gewogen en werden brandoffers gebracht. Ook werden
de bevelschriften van de koning aan de stadhouders en landvoogden gebracht.
9 Rouw, gebed en maatregelen van Ezra over de gemengde huwelijken
1 Het probleem was dat het volk Israël zich vermengd had met de overige volken. 2
Want zij hebben van hun dochters genomen voor zichzelf en voor hun zonen, zodat
272
Ezra (Terugkeer & Herbouw tempel)
zich vermengd hebben het heilig zaad met de volken van deze landen, zelfs de hand
van de vorsten en overheden is de eerste geweest in deze overtreding. 3 Toen ik
deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel, en ik trok het haar uit
mijn hoofd en mijn baard, en zat verbaasd neer. 4 Toen verzamelden zich tot mij
allen, die voor de woorden van de God van Israël beefden, om de overtreding van
de ballingen, maar ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer. 5 En omtrent
het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, met mijn gescheurde kleed en
mantel, boog ik mij op mijn knieën, en breidde mijn handen uit tot J.H.V.H, mijn
God. 6 En ik zei: “Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn gezicht tot
U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot
boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan de hemel.” ...
10 De vreemde vrouwen weggestuurd
1 Terwijl Ezra bad, schuld beleed, en zich huilend voor Gos’s tempel neerwierp,
verzamelde zich voor hem uit Israël een zeer grote groep van mannen, vrouwen, en
kinderen, want het volk huilde met groot gehuil. 2 Toen antwoordde Sjechanjah: …
3 “Laat ons dan een verbond sluiten met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat
van haar geboren is, zullen doen wegsturen, naar de raad van mijn heer en degene,
die beven voor het gebod van onze God, en laat er gehandeld worden naar de
Mitzvot (= geboden). … 4 Chazak VeAseh” (= Wees sterk en handel). ... 5 Toen
stond Ezra op, en deed de overste van de priesters, de Levieten en heel Israël
zweren, te zullen handelen naar dit woord; en zij zwoeren. 6 En Ezra stond op van
vóór Gods tempel, en ging in de kamer van Jehochanan ... en daar, at hij geen
brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding van de
teruggekeerde ballingen. 7 En zij lieten een oproep gaan door Judah en Jeruzalem,
..., dat zij zich in Jeruzalem zouden verzamelen. 8 En van iedereen die niet in drie
dagen zou komen, zou, naar de raad van de vorsten en oudsten, al zijn bezit in
beslag worden genomen en hij zelf zou verbannen worden van de gemeente van
weggevoerden. 9 Toen verzamelden zich alle mannen van Judah en Benjamin in
Jeruzalem in drie dagen. Het was de twintigste van de negende maand (dus
december), en al het volk zat op de straat van Gods huis, bevend vanwege deze
zaak, en ook de vele regen. 10 Toen stond Ezra, de priester, op en zei tegen hen:
“Jullie hebben de wet overtreden, en vreemde vrouwen bij jullie laten wonen ... 11
Doe belijdenis bij J.H.V.H, je God, en scheid je af van de volken van het land, en van
de vreemde vrouwen.” 12 En de hele gemeente antwoordde en zei met luide stem:
“Naar jouw woorden, zo is het aan ons om te doen. 13 Maar het volk is talrijk, en
het is een tijd van veel regen, zodat men hier buiten niet kan blijven staan, en het is
geen klus van een dag, noch van twee, want vele van ons hebben overtreden in
deze zaak. 14 Laat toch onze oversten hierover optreden, en allen, die in onze
steden zijn, die vreemde vrouwen bij zich hebben laten wonen, op vaste tijden
komen, en met hen de oudsten en rechters van elke stad, totdat wij de brandende
woede van onze God, in deze zaak, van ons hebben afgewend.” ... 16 En zij allen, bij
naam genoemd, scheidden zich af, en zij zaten op de eerste dag van de tiende
maand, om deze zaak te onderzoeken. 17 En zij waren klaar met alle mannen, die
vreemde vrouwen bij zich hadden wonen, op de eerste dag van de eerste maand. ..
273
Nehemiah (Herbouw stadsmuur)
274
Nehemiah (Herbouw stadsmuur)
276
Nehemiah (Herbouw stadsmuur)
zijn dak, en in hun tuin, en in de voorhof van Gods huis (tempel), en op de pleinen
van de Waterpoort, en de Efraïmspoort. 17 En de hele gemeente van hen, die uit
de ballingschap waren teruggekomen, maakten loofhutten, en woonden in die
loofhutten, want de kinderen van Israël hadden dit niet gedaan sinds de dagen van
Jesjua (Jozua, zie: Chaĝai 1:1), de zoon van Nun, tot op deze dag, en er was zeer
grote blijdschap. 18 En men las de Sefer Torah van God, iedere dag, van de eerste
dag tot de laatste dag. En zij hielden het feest, zeven dagen, en op de achtste dag,
met Simchah Torah, was er een feestelijke samenkomst volgens het voorschrift.
9 Het volk houdt een vastendag en doet belijdenis
Op de vierentwintigste dag van deze maand, kwamen de Israëlieten bijeen, ze
vastten, in rouwgewaad en met aarde op het hoofd. De kinderen van Israël
scheidden zich af van alle vreemdelingen, en deden belijdenis van alle zonden van
de ongerechtigheden van hun voorvaderen. Men las uit de Sefer Torah (de boekrol
van de Wet) van J.H.V.H, een kwart van de dag (3 uur) en een gelijke tijd bogen zij
zich neer en deden belijdenis. Eén van de voorgangers maakte een samenvatting
van de schepping, Abraham en de wonderen aan Farao, de wolkkolom en
vuurkolom, de geboden op de Sinaï, door de hand van Mozes, het manna, en het
beloofde vette land, maar ook de zonden, het gouden kalf en het medeleven en de
genade van God. Een grote, sterkte God, die vasthoudt aan het verbond.
10 Vernieuwing van het verbond met God
Op grond van dit alles, sluiten wij een vast verbond, om te wandelen naar de Wet
van God, en stellen het op schrift en onze oversten, onze Levieten, onze priesters
zetten hun zegel eronder. Ook alle overige mannen, vrouwen, zonen en dochters,
die tot de jaren van onderscheid gekomen Ook hier zien we gelijkheid tussen
waren, sloten zich hierbij aan, onder ede, en man en vrouw, iets wat lang in de
onder zelfvervloeking. Ook dat men niet meer religieuze werelden ontbrak.
op Sjabbat van niet-joden zou kopen, en dat
men de tempeldienst financieel, met hout, en met eerstelingen, zou ondersteunen,
voor de toonbroden, en de dagelijkse spijsoffers en brandoffers. Ook zal er voor de
tempel, de tienden geheven worden van de tienden (zie: §12:44-47).
11 Verdeling van het volk in hun woonplaatsen
De oversten van het volk gingen in Jeruzalem wonen, het overige volk moest het lot
werpen, zodat slechts één op de tien Jeruzalem, de heilige stad, kreeg aangewezen,
en de rest ging in de andere steden wonen. Voor deze verdeling; zie dit hoofdstuk.
12 Lijst van de priesters en Levieten & De stadsmuur ingewijd
Dit hoofdstuk start met de lijst van de priesters en Levieten.
Bij de inwijding van de stadsmuur van Jeruzalem riep men de Levieten uit al hun
woonplaatsen op en liet men hen naar Jeruzalem komen om de feestelijke
inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers.
Ook de zangers kwamen. En de priesters en de Levieten reinigden zichzelf, het volk,
de poorten en de muur. De ene helft van de oversten, de zangers en het volk, ging,
met de schriftgeleerde Ezra voorop, linksom over de muur en de andere helft, met
mij (Nehemiah), rechtsom. Wij kwamen tezamen in de tempel en offerden daar.
277
Nehemiah (Herbouw stadsmuur)
278
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
Hellenisering van Israël
De twee boeken van de Makkabeeën staan niet in de TeNaCh of protestantse Bijbel,
maar wel in de rooms-katholieke en christelijk-orthodoxe Bijbel. Makkabeeën I is
oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, maar er is alleen een Griekse vertaling
teruggevonden. Makkabeeën II is in het Grieks geschreven. Deze boeken waren,
volgens de joodse traditie, te laat geschreven om te worden opgenomen in de
Khetoevim (Geschriften) en zijn bovendien ook nog in het Grieks geschreven. Beide
boeken helpen wel bij het begrijpen van de tijd voorafgaand aan het christendom,
omdat het handelt over de Griekse culturele overrompeling van het joodse volk.
Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap
braken een paar eeuwen van relatieve rust aan voor
het joodse volk. De tempel kon worden herbouwd,
en onder de monotheïstische Perzische heerschappij
kon men relatief vrij het eigen geloof uitoefenen. Dit
veranderde geheel door Alexander III van
Macedonië (geb. Pella, 20 juli -356 — gest. Babylon,
11 juni -323), beter bekend als Alexander de Grote.
Na de moord op zijn vader Philippus werd Alexander
koning van Macedonië, hij erfde een machtig
koninkrijk en een ervaren leger. Hij hervatte het
panhellenistische project van zijn vader door
Macedonië en de Griekse poleis te verenigen in een
coalitie, voordat hij het Perzische Rijk binnenviel.
Alexander de Grote veroverde de hele bekende
wereld en waar hij kwam, deden ook de Griekse taal en cultuur hun intrede, die
destijds gedomineerd werden door het hellenisme. In -334 vertrok hij naar Azië voor
een veldtocht die tien jaar zou duren. Hij behaalde vele overwinningen tegen de
Perzen. Na de dood van de Perzische koning Darius III veroverde Alexander het hele
Perzische Rijk tot aan de Indus, waardoor hij één van de grootste rijken uit de
oudheid creëerde. Zo werd ook Israël onderdeel van de hellenistische wereld.
Alexander stierf in -323 op slechts 32-jarige leeftijd. Na zijn dood bevochten zijn
generaals elkaar en verdeelden zijn rijk onder elkander. Mesopotamië (Irak), Perzië
(Iran) en Klein-Azië (Turkije) gingen naar Seleucus. Judea en Egypte werden
toegewezen aan Ptolemaeüs. Seleucus stichtte rond -300 twee hoofdsteden:
Antiochië in het huidige Syrië en Seleucia in Mesopotamië. Judea werd deel van
Egypte, waar de Ptolemaeën heersten als Griekse farao's. In -198 viel Judea in
handen van het Seleucidische Rijk. De Seleuciden zetten de onder Ptolemeüs
ingezette hellenisering door. Steden werden herbouwd in Griekse stijl, in Jeruzalem
werden Griekse scholen geopend. Een deel van de bevolking van Judea had daar
geen moeite mee. Orthodoxe joden echter hadden wel veel bezwaren tegen de
hellenistische cultuur, waarvan de godsdienst immers talloze goden kende. Met
afschuw vernamen zij dat een hogepriester compleet vergriekst was. Vooral onder
Antiochus IV Epiphanes (reg. -175 tot -164) hadden de orthodoxen zwaar te lijden:
279
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
280
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
Hoofdstuk 1
1 En het was, nadat Alexander de Grote, de zoon van Filippus, de Macedoniër, die
uit het land Chittim trok, Darius, de koning van de Perzen en Meden verslagen had,
en in zijn plaats als koning regeerde, nadat hij tevoren in Griekenland geregeerd
had, 2 dat hij vele veldslagen voerde, vestingen veroverde, en vele koningen op
aarde versloeg, 3 en doortrok tot aan het uiterste van de aarde, en grote buit
veroverde van een menigte aan volken, en dat het land stil voor hem was. 4 En zijn
hart werd zeer verhoogd en verheven. 5 En hij verzamelde een zeer sterke
krijgsmacht bijeen, en veroverde landen, volken, en heerschappijen, en zij werden
hem cijnsbaar (= recht op belastingheffing). 6 En hierna viel hij te bed, en wetend
dat hij zou sterven, 7 riep hij zijn dienaren, de edelen, die van kind af aan met hem
281
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
opgevoed waren en deelde zijn koninkrijk aan hun uit, terwijl hij nog leefde. 8 En
Alexander regeerde als koning twaalf jaren, en stierf, en zijn dienaren regeerden
een ieder in zijn plaats. 9 En nadat hij gestorven was zetten zij allen, koninklijke
hoeden op, en hun zonen na hen, vele jaren. 10 En zij vermenigvuldigden de
ellende in het land. 11 En uit hen is voortgekomen een zondige spruit namelijk
Antiochus Epifanes, de zoon van de koning Antiochus, die in Rome gegijzeld was
e
geweest, en hij regeerde als koning in het 137 jaar van het rijk van de Grieken. 12
In deze dagen trokken door Israël enige boze kinderen, die velen ophitsten, door te
zeggen: Laat ons optrekken, en een verbond oprichten met de heidenen, die
rondom ons zijn. 13 Want van die dag af dat wij van hen gescheiden zijn, hebben
ons vele ellenden getroffen. En dit woord was goed in hun ogen. 14 En sommigen
van het volk waren bereid en trokken naar de koning, en hij gaf hun macht om de
gebruiken van de heidenen te houden. 15 En zij bouwden in Jeruzalem een school
naar de wetten van de heidenen. 16 En zij maakten zichzelf voorhuiden, en vielen
af van het heilig verbond, en voegden zich bij de heidenen, en waren verkocht om
het kwade te doen. 17 En toen het koninkrijk van Antiochus was bevestigd, nam hij
ook voor te heersen over Egypte, om koning te zijn over twee koninkrijken. 18 En
hij kwam in Egypte met een grote menigte, met wapens, olifanten, ruiters, en met
een grote vloot. 19 En hij verklaarde oorlog aan Ptolomeüs, de koning van Egypte,
en Ptolomeüs vreesde voor zijn leven, en vluchtte. 20 En er vielen vele gewonden,
en zij namen de versterkte steden in het land van Egypte in, en hij kreeg de buit van
e
Egypte. 21 En Antiochus, nadat hij Egypte verslagen had, keerde terug in het 143
jaar. 22 En trok op naar Israël en Jeruzalem, met een grote menigte. 23 En hij ging
met grote zelfverzekerdheid in het heiligdom, en nam het gouden altaar, de
kandelaar van het licht, alle gereedschap, de tafel van de toonbroden, de
sprengbekers, de vaten, de gouden wierookschalen, het voorhangsel, de kronen,
en het gouden sieraad, dat in de tempel gevonden werd, hij nam alles mee. 24 Hij
nam het zilver en het goud, de kostbare vaten, en hij nam ook de verborgen
schatten, die hij vond, en na dit alles genomen te hebben, vertrok hij naar zijn land.
25 En hij liet vele mensen vermoorden, en sprak met grote arrogantie. 26 En er was
grote rouw in Israël, in al hun plaatsen. 27 Want de oversten en ouderlingen
zuchtten. De maagden en de jongelingen werden verzwakt, en de schoonheid van
de vrouwen werd veranderd. 28 Alle bruidegoms namen rouw aan, en die in haar
bruidskamer zat was in rouw. 29 En het land beefde voor degenen die het
bewoonden, en het hele huis van Jakob deed rouwkleren aan. 30 Na twee volle
jaren stuurde de koning, het hoofd van de belastingen naar de steden van Judah,
en hij kwam in Jeruzalem met een zeer grote menigte. 31 En hij sprak tot hen
vreedzame woorden, met bedrog, en zij geloofden hem. 32 En hij viel onverwacht
de stad binnen, en versloeg hen met een grote nederlaag, en vermoorde veel volk
in Israël. 33 En hij plunderde de stad, en verbrandde ze met vuur, en hij brak haar
huizen en muren rondom af. 34 En zij namen de vrouwen en kinderen gevangen,
en verkregen al hun vee. 35 En zij bouwden de stad van David op met een grote en
sterke muur, en met sterke torens, en dit was hun tot een burcht. 36 En stelden
daarin collaborerende joden aan, mannen die de Wet niet hielden, en die werden
daar machtig. 37 En ze brachten daarin wapens en voedsel. En na de plundering
282
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
van Jeruzalem te hebben bijeengebracht, sloegen ze het daar op. En zij werden tot
een grote bedreiging. 38 En deze burcht was om continu het heiligdom te
bedreigen, en om Israël onder druk te zetten. 39 En zij vergoten onschuldig bloed
rondom het heiligdom, en verontreinigden het heiligdom. 40 En de inwoners van
Jeruzalem vluchtten vanwege hun. 41 En de stad werd een woonplaats van
vreemdelingen, en werd een vreemde stad voor degenen, die in haar geboren
waren, en haar kinderen verlieten haar. 42 Haar heiligdom is verwoest als een
woestijn, haar feestdagen werden veranderd in rouw, haar Sjabbatten tot
spotternij, en haar eer tot een minachting. 43 Haar ontering is, zoals haar glorie
was, en haar hoogheid is veranderd in rouw. 44 En de koning schreef aan zijn hele
koninkrijk, dat zij allen als één volk zouden zijn, en dat iedereen zijn eigen wetten
moest verlaten. 45 En alle volken namen het aan, naar het woord van de koning. 46
En velen van Israël waren tevreden met zijn godsdienst, en offerden de afgoden, en
ontheiligden de Sjabbat. 47 En de koning stuurde brieven via de hand van zijn
boden aan Jeruzalem, en aan de steden van Judah, om te eisen, dat zij zouden
wandelen naar de vreemde wetten van het land, 48 dat zij zouden stoppen met de
brandoffers, de offerande en het drankoffer in het heiligdom, 49 dat zij de
Sjabbatten en de feestdagen zouden ontheiligen, 50 dat zij het heiligdom en de
heilige plaatsen verontreinigen zouden, 51 dat zij altaren, bossen en afgodshuizen
zouden bouwen, en varkens en andere onreine beesten slachten, 52 dat zij hun
zonen onbesneden zouden laten, en dat zij hun zielen gruwelijk zouden maken
door al wat onrein en onheilig was, zodat zij de wet zouden vergeten, en al de
rechten veranderen. 53 En wie niet zou handelen naar dit woord van de koning, die
zou moeten sterven. 54 Al deze dingen heeft hij geschreven aan zijn hele
koninkrijk, en hij heeft opzieners aangesteld over heel het volk. 55 En hij beval de
steden van Judah, dat zij zouden offeren van stad tot stad. 56 En velen van het volk
schaarden zich achter hen, die de wet verlieten, en zij deden veel kwaad in het
land. 57 Dit veroorzaakte dat Israël zich verstopte in holen, en in schuilplaatsen. 58
e
En op de vijftiende dag van de maand Chasleu (= Kislev = Nov. / Dec.) in het 145
jaar, bouwden zij een gruwelijke verwoesting op het reukaltaar, en rondom in alle
steden van Judah bouwden zij altaren. 59 En in de deuren van de huizen, en op de
straten offerden zij reukwerk; 60 En verbrandden de Torah-boekrollen, die zij
vonden, nadat zij die verscheurd hadden. 61 En wanneer bij iemand de boekrol van
het verbond gevonden werd, of iemand de Torah gehoorzaamde, die werd door
hun gedood, volgens het bevel van de koning. 62 Zo deden zij aan Israël, aan al
degenen, die maand in, en maand uit, gevonden werden in al de steden. 63 En zij
offerden de vijfentwintigste dag van de maand op het altaar, dat op het reukaltaar
was. 64 En de vrouwen, die haar kinderen lieten besnijden, doodden zij naar het
bevel van de koning. 65 En zij hingen de kleine kinderen op aan de halzen van de
moeders, en doodden haar huisgezinnen, en degenen die hen besneden hadden.
66 Maar velen in Israël bleven standvastig, en waren vastbesloten geen onreine
dingen te eten, 67 en verkozen liever te sterven, dan dat zij zich zouden besmetten
met dat voedsel, of het heilig verbond ontheiligen, en zijn gestorven. 68 En de
toom (macht / controle) van de koning was zeer groot over Israël.
283
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
Hoofdstuk 2
1 In die dagen stond Mattathias op, de zoon van Johannes, de zoon van Simeon,
een priester, van de kinderen Joarib, van Jeruzalem, en had zijn woonplaats in
Modin. 2 En hij had vijf zonen:
Johannes die bijgenaamd was Jaddis,
3 Simon, die genaamd was Thassi,
4 Judas, die genaamd was Makkabeüs,
5 Eleazar, die genaamd was Auäran,
en Jonathan, die genaamd was Sapfus.
6 En hij zag de godslasteringen, die in Judah en Jeruzalem gebeurden,
7 En zei: Ach mij, waarom ben ik daartoe geboren, om de overlast van mijn volk te
zien, en de overlast van de heilige stad, en om daar te zitten, omdat ze
overgegeven is in de hand van de vijanden? 8 Het heiligdom is in de hand van de
vreemdelingen. De tempel is geworden als een man die ongeëerd is. 9 De heerlijke
vaten zijn genomen en weggevoerd, de kleine kinderen zijn gedood in haar straten,
en haar jongelingen door het zwaard van de vijand. 10 Welk volk is er dat haar
koninkrijk niet heeft geërfd, en van haar buit niet heeft gekregen? 11 Al haar
schoonheid is weggenomen, waar zij tevoren vrij was, is zij nu een slavin geworden.
12 En zie, onze heiligdommen en onze schoonheid, en onze glorie zijn verwoest, en
de heidenen hebben deze ontheiligd. 13 Waarom zouden wij nog willen leven? 14
En Mattathias en zijn zonen scheurden hun kleren, en deden zakken aan, en
bedreven zeer grote rouw. 15 En daar kwamen enigen naar de stad Modin, door de
koning gestuurd, die de mensen dwongen mee te werken, zodat zij de afgoden
moesten offeren. 16 En velen van Israël kwamen tot hen, en Mattathias en zijn
zonen werden daar ook gebracht. 17 En die door de koning gestuurd waren,
antwoordden en spraken tot Mattathias, en zeiden: Je bent een overste (leider) en
wetgeleerde, en een man van aanzien, in deze stad, en jij, je zonen en broers zijn
zeer sterk. 18 Nu dan, sluit jullie aan bij ons, en doe het bevel van de koning, zoals
al de volken gedaan hebben, en de mannen van Judah, en zij die in Jeruzalem
overgebleven zijn, en jij en jouw familie zullen vrienden van de koning zijn, en jij en
jouw zonen zullen verheerlijkt worden met zilver en goud, en vele geschenken. 19
En Mattathias antwoordde en zei met een luide stem:
Al ware het dat alle volken, die in het huis en koninkrijk van de koning zijn, hem
gehoorzaamden, en dat iedereen afviel van de godsdienst van zijn voorvaderen, en
zijn geboden aannam, 20 toch zullen, ik, mijn zonen en mijn broers, wandelen in
het verbond van onze voorvaderen. 21 De Heer zal ons genadig zijn, zodat wij niet
verlaten de Torah (Wet) en de rechten. 22 Naar het woord van de koning zullen wij
niet luisteren, zodat wij onze godsdienst zouden overtreden ter rechterhand of ter
linkerhand. 23 En toen hij ophield deze woorden te spreken, kwam een joodse
man, om voor de ogen van allen te offeren op het altaar in Modin, naar het bevel
van de koning. 24 En Mattathias zag dat, en werd zo kwaad, dat zijn nieren
beefden, en hij ontstak in woede, zoals terecht is, rende op hem toe en doodde
hem op het altaar. 25 En de man van de koning, die de mensen dwong te offeren,
doodde hij tegelijkertijd ook, en hij verbrak het altaar. 26 En hij vocht voor de
Torah (Wet), zoals destijds Pinchas deed tegen Zambri, de zoon van Salom.
284
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
285
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
286
I en II Makkabeeën (Chanoekah)
II Makkabeeën (10:1–8)
§10:1 En Makkabeüs, en die met hem waren, hebben, omdat de Heer hen leidde,
de tempel en de stad teruggekregen. 2 En hebben de altaren, die door de vreemde
heidenen op de markt opgebouwd waren, en bovendien ook de tempel van de
afgoden weggenomen. 3 En toen zij de tempel gereinigd hadden, hebben zij een
ander altaar gemaakt, en toen zij uit vuurstenen, vuur hadden geslagen, en het
vuur daaruit hadden ontvangen, hebben zij offers geofferd, na een tijd van twee
jaar, en hebben het reukwerk, de lampen, en de toonbroden verzorgd. 4 Na dit te
hebben gedaan, baden zij de Heer, vielen op hun buik neer, zodat zij niet opnieuw
mochten vallen in zodanige zware tijden, maar indien zij ook op enig moment
zouden zondigen, dat zij door Hem met genade mochten worden gekastijd, en niet
aan de godslasterende en barbaarse heidenen worden overgeleverd. 5 En het
gebeurde op dezelfde dag, dat de tempel door de vreemde heidenen ontheiligd is
geweest, dat de reiniging van de tempel gebeurde, namelijk op de vijfentwintigste
van de maand, die Kislev is (in December). 6 En zij vierden met vreugde acht dagen,
op dezelfde wijze als van de loofhutten, met de gedachtenis hoe zij een korte tijd
tevoren, op het feest van de loofhutten, op de bergen en in de spelonken, zoals de
wilde beesten, in eenzaamheid geweest waren. 7 Daarom droegen zij ranken van
wijngaarden, schone takken, en ook palmtakken, en offerden zij lofzangen aan
Hem, die voorspoed had gegeven, zodat Zijn plaats gereinigd kon worden. 8 En
maakten een besluit, door een algemeen gebod voor, en toestemming van, het
hele volk van de joden, dat deze dagen alle jaren zouden worden gevierd.
En zo wordt ieder jaar Chanoekah gevierd, door acht dagen lang lichtjes (kaarsjes),
aan te steken, iedere dag één lichte (kaarsje) meer dan de dag ervoor, en te zingen.
Chanoekah Sjameach!
287
Evangeliën
schrijft, heeft hij de gegevens die hij noemt in Lukas, van anderen gehoord, maar
van de Handelingen weet hij zoveel details, dat hij wel, vanaf een zeker moment
met Paulus meegereisd moet zijn. Hij ging op hetzelfde moment als Timotheüs mee
op reis, want hij gaat vanaf dat moment van de zij-vorm naar de wij-vorm (zie:
Handelingen 16:13). Zelden is hij gescheiden van Timotheüs (Hand. 20:4). Ook hij
kon goed Grieks en las de TeNaCh in het Grieks, want hij neemt vertaalfouten van
de Griekstalige Septuaginta over en heeft het voortdurende over “de joden”. Hij
heeft veel ontzag voor de apostelen en zendelingen, en wil zelf niet opvallen.
Waarschijnlijk is hij de schrijver / secretaris die, als echt iedereen de groeten doet in
de brief aan de Romeinen (16:22), toch eenmalig zijn naam opschrijft: Tertius.
De eerste verzen lijken op het begin van het boek “De Joodse Oorlog” van
geschiedschrijver Flavius Josephus, dus is waarschijnlijk het boek Lukas van na deze
oorlog (66-70), maar van vóór het boek Handelingen (rond 80). Josephus is de enige
persoon die, buiten de Bijbel om, de naam Jezus, als “broer van Jakobus de
Rechtvaardige”, noemt in zijn boek: Oude Geschiedenis van de Joden (93 / 94).
Johannes
Het boek Johannes is rond het jaar 90 geschreven. Ook hier is de schrijver
onbekend. Het idee van bisschop Irenaeüs van Lyon, die in 177 schreef dat de
schrijver, de apostel Johannes was, wordt door deskundigen verworpen, al was het
alleen maar dat de bisschop geen enkel bewijs voor Johannes had. Maar ook omdat
Johannes dan wel heel erg oud moet zijn geworden en op het laatst pas dit
evangelie geschreven heeft. Ook dit boek is voor niet-joden geschreven. Het boek is
nog meer anti-joods dan de voorgaande boeken. Er wordt dan ook niet meer alleen
negatief over de joodse leiders gesproken, maar over “de joden / judeërs”, die
steeds weer Jezus wilden doden (5:16, 7:1 en 20:19). Het verhaal van Jezus en de,
op overspel betrapte vrouw (Joh. 7:53-8:11), is toegevoegd, want bij sommige
handschriften is het niet bij Johannes, maar is het tussen Lukas 21 en 22. Hoofdstuk
21 in Johannes is ook later toegevoegd, want hoofdstuk 20 eindigt al met de zin:
Jezus heeft nog meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit
boek staan, maar deze zijn opgeschreven zodat jij gelooft dat Jezus de gezalfde is,
de zoon van God, en zodat jij, door te geloven, leeft door zijn naam.
In dit hoofdstuk zijn de verhalen, zoals die zijn opgeschreven in de vier evangeliën
Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes, samengevoegd tot één gezamenlijk
evangelie, om dubbelvertellingen te voorkomen, om het overzicht te kunnen
bewaren, en om direct een vergelijk te kunnen maken. De indeling wordt dus niet
per evangelie, maar chronologisch of per thema, weergegeven.
Uit de evangeliën blijkt dat Jezus één punt absoluut niet veranderden wilde:
*) De rol van de Torah, en zijn geboden, voor joden (Mat. 5:17)
en twee punten absoluut wel wilde veranderen:
1) De rol van de extra regels van de Farizeeën / Mondelinge Leer (zie: Jes. 28:10,13)
2) De rol van de gezalfde (messias), Elia, hemel, helse vuur, oordeel en de eindtijd.
289
Evangeliën
Jezus en de Romeinen
In -63 veroverde de Romeinen, onder leiding van Pompejus, Jeruzalem. Pompejus en
Caesar probeerden beide de macht in Rome te krijgen, maar kwamen beide in de
problemen bij een veldtocht in Egypte: Pompejus werd gedood en Caesar raakte
ingesloten bij Alexandrië. Antipater zag zijn kans en riep de joden van Alexandrië op
de zijde van de Romeinen te kiezen. Met hun hulp kon Caesar zich bevrijdden. Als
dank kreeg Antipater het romeins burgerrecht en hij werd procurator over de joodse
gebieden en kreeg de burgerlijke en militaire macht in handen. Hij maakte zijn
zonen Phasaël en Herodes, gouverneurs in Judah en Galilea. De hogepriester
Hyrkanus werd tot Etnarch benoemd. In -44 werd Caesar vermoord. Zijn
geadopteerde zoon Octavianus werd de nieuwe imperator (alleenheerser). Er kwam
een tijd van rust waarin ook de Mitrasreligie uit Perzië zich snel via de mannen van
het leger verspreidde, tot zelfs in Spanje, Duitsland en Engeland. Zijn geboortedag,
25 december, vinden we nog terug in het christelijke kerstfeest. Antipater werd een
jaar na de dood van Caesar vergiftigd en zijn zoon Herodes de Grote nam de macht
over, vocht met de romeinen en werd koning over Judah in -40. Ook trouwde hij met
Mariamne, de kleindochter van Hyrkanus II en behoorde daardoor tot de koninklijke
familie van de Hasmoneeën. Herodus bouwde veel en groot, waaronder het
amfitheater in Caesaréa, een paleis met drie terrassen op de noordhelling van de
Massada, en de tombe voor de aartsvaders bij de spelonk van Machpelah in Hebron
(zie de tekst van Gen. 13). Ook verbouwde hij de tempel. Hij stierf in -4, volgens de
schrijver van Lukas, net na de geboorte van Jezus. In de tijd van Herodes en erna
waren Gaza en Askelon vrije steden, de provincie Syrië met Damascus en de hele
kuststrook tot bijna Caesarea vielen onder romeins bestuur, en ook Dekapolis, een
verband met een tiental hellenistische steden rondom de Jordaan en ten zuiden van
het meer van Kinneret (Galilea), viel
onder romeins bestuur. Na de dood
van Herodes, kreeg één van zijn
zonen, Tetrarch Herodes Antipas, het
bestuur over Perea (ten oosten van
de Jordaan en tussen Dode Zee en
Dekapolis) en ook het niet-verbonden
Galilea (tussen de provincie Syrië en
het meer van Kinneret). Judea (regio
Jeruzalem) en Samaria (tussen Galilea
en Judea in) werden bestuurd door
landvoogden, waaronder Pontius
Pilatus (+26 tot +36). Zie het kaartje
rechts (met dank aan internet:
conformingtojesus.com).
Jezus liep niet graag door Samaria,
want daar woonden weinig joden
sinds de Babylonische ballingschap,
maar liep dan door Perea.
290
Evangeliën
291
Evangeliën
zeiden: Laat ons dan naar Bethlehem gaan, en Dit lijkt iets op de verhalen van
laat ons zien het woord, dat er gebeurd is, en dat de maagdelijke godin Isis met
de Heer ons heeft verkondigd. 16 En zij gingen er haar zoon Horus, of de afgod
snel heen, en vonden Maria en Jozef, en het kind Mithras, die bij de zonnewende
liggend in de voerbak. 17 En toen zij hem gezien (op 25 december) geboren
hadden, vertelden zij het woord, dat hun van dit werd in een grot en een
kind gezegd was. 18 En allen, die het hoorden, vrederijk zou gaan brengen.
verwonderden zich over wat hun gezegd Alleen Lukas en Mattheüs laten bezoek
werd door de herders. ... 20 En de / kraamvisite langskomen. Opmerkelijk
herders keerden terug, en verheerlijkten is dat bij Lukas juist de laagsten uit de
en prijsden God over alles, wat zij samenleving langskomen: de herders,
gehoord en gezien hadden, zoals het tot terwijl bij Markus de hoogsten
hen gesproken was. langskomen: de wijzen / koningen.
Bezoek van de wijzen uit het oosten
Mat. 2:1 Toen nu Jezus geboren was in Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen
van koning Herodes, waren enige wijzen uit het oosten in Jeruzalem aangekomen,
2 en zeiden: Waar is de geboren koning van de joden? want wij hebben zijn ster
gezien in het oosten, en wij zijn gekomen om hem te aanbidden. 3 Koning Herodes
werd, na dit te hebben gehoord,
Bedoelt wordt de profeet Micah 5:1,
ontroerd, en heel Jeruzalem, met hem. 4 maar wie dat naleest ontdekt dat die
En toen hij al de overpriesters en tekst helemaal verkeerd gebruikt wordt.
schriftgeleerden van het volk verzameld
Hier ontbreekt het woord “voor Mij”, die
had, vroeg hij hen, waar de gezalfde zou
wel in Micah staat. Hij voorspelde ten
worden geboren. 5 En zij zeiden tegen
tijde van de erg slechte koning Jotham,
hem: In Bethlehem, dat ligt in Judea,
of zijn zoon Achaz, dat er eindelijk een
want er is door de profeet geschreven: 6
echt Godvrezende koning van Judah zou
En jij Bethlehem, jij land Judah, bent
komen: Hizkiah. Hij hield de Assyriërs
zeker niet de minste onder de vorsten
tegen (Mic. 5:4-5!) en vertrouwde op
van Judah, want uit jou zal een heerser
J.H.V.H, de God van Israël, zodat er, na
(voor Mij) voortkomen, die Mijn volk
hem en voor hem, niemand was zoals hij
Israël weiden zal. 7 Toen heeft Herodes
onder alle koningen van Judah (II Kon.
de wijzen in het geheim geroepen, en
18:5). Hizkiah was een vorst en heerser
vernam precies van hen de tijd, wanneer
over de staat Judah, en als nazaat van
de ster verschenen was. 8 En hij zei, toen
koning David, een nazaat van iemand
hij hen naar Bethlehem stuurde: Ga
die in Bethlehem geboren was (pg. 175).
erheen, en onderzoek precies naar dat
kind, en wanneer jullie hem vinden, bericht mij, zodat ik ook kom en hem aanbid. 9
En na de koning gehoord te hebben, reisden zij erheen, en zie, de ster, die zij in het
oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat deze kwam en bleef staan boven de
plaats, waar het kind was. 10 Toen zij nu de ster
Dus niet meer in een stal of
zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11
hut (= soekah) tijdens het
En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het kind
drukke pelgrimsfeest
met Maria, zijn moeder, en zie vielen neer om hem te
Soekot, toen de herbergen
aanbidden, en deden hun schatten open, en gaven
vol waren. Zie ook: pg. 327.
293
Evangeliën
294
Evangeliën
wat door de Heer gesproken is door de De schrijver bedoelt Hosea 11:1 maar
profeet, die zei: Uit Egypte heb Ik mijn wie dat naleest ontdekt dat die tekst
zoon geroepen. 16 Toen Herodes zag, dat verkeerd wordt gebruikt. Het kind in die
hij door de wijzen bedrogen was, werd tekst is Israël, die door God uit Egypte
hij zeer boos, en stuurde een bevel om al was gehaald in de tijd van Mozes.
de kinderen om te brengen, binnen Jezus is dus geboren, minstens twee jaar
Bethlehem, en binnen de grenzen van voor de dood van Herodus in -4.
dat gebied, van twee jaren oud en
daaronder, naar de tijd, die hij van de De schrijver bedoelt Jeremiah 31:15,
wijzen precies onderzocht had. 17 Toen maar wie dat naleest ontdekt dat het
is vervuld geworden, wat gesproken is gaat over ouderen die achterbleven in
door de profeet Jeremiah, die zei: 18 Een Rama op de grens van Israël (Samaria),
stem is in Rama gehoord, geklaag, gehuil terwijl al hun kinderen (Klgl. 5:3) werden
en veel gekerm; Rachel huilde om haar afgevoerd in ballingschap naar Babel,
kinderen, en wilde niet getroost worden, zie: II Kon. 24:14, Jer. 39:10, en pg. 190.
omdat zij er niet meer zijn! Natuurlijk was Herodes vlak voor zijn
19 En toen Herodes gestorven was, eigen dood niet bang voor een baby, en
verscheen de engel van de Heer aan heeft hij niet een hele generatie
Jozef in een droom, in Egypte, 20 die zei: uitgemoord. Hij was dan allang door de
Sta op, neem het kind en zijn moeder romeinen afgezet en we hadden dat wel
met je, en ga naar het land Israël, want geweten, zoals we ook nu weten dat hij
zij zijn gestorven, die de ziel van het kind de romeinen toestemming vroeg om
zochten. 21 Hij nam toen het kind en zijn een gevaarlijke zoon te vermoorden.
moeder, en ging naar het land Israël. 22 Maar toen hij hoorde, dat Archelaüs in
Judea koning was, in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te
gaan, maar door een goddelijke openbaring vermaand in een droom, is hij
vertrokken naar het gebied van Galilea.
Er is hier niks te vervullen, want zoiets is
23 En toen hij daar kwam, ging hij
nooit geprofeteerd. De schrijver van
wonen in de stad, genaamd Nazareth,
“Mattheüs” vergist zich waarschijnlijk met
zodat vervuld zou worden, wat door de
de gelofte van een Nazareeër (Num. 6)
profeten gezegd is, dat hij Nazarener
zoals gold bij de profeten Samuël en Elisa.
zal geheten worden.
Jezus als twaalfjarig kind te midden van de leraren (alleen Lukas)
Luk2:39 En toen zij alles hadden uitgevoerd, wat volgens de Wet van de Heer te
doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. 40 En het kind
groeide op, en werd gesterkt in de geest, en vervuld met wijsheid, en de genade
van God was over hem. 41 En zijn ouders reisden elk jaar naar Jeruzalem, op het
feest van Pesach. 42 En toen Hij twaalf jaar oud geworden was, en zij naar
Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van de feestdag, 43 en de dagen
aldaar voleindigd hadden, en zij terugkeerden, bleef het kind Jezus in Jeruzalem, en
Jozef en zijn moeder wisten dat niet. 44 Maar ze dachten, dat hij in het gezelschap
onder weg was, en zij gingen een dagreis en zochten hem onder de familieleden,
en onder de bekenden. 45 En toen zij hem niet vonden, keerden zij terug naar
Jeruzalem, om hem te zoeken. 46 En het gebeurde, na drie dagen, dat zij hem
295
Evangeliën
vonden in de tempel, zittend te midden van de leraren, naar hen luisterend, en hen
ondervragend. 47 En allen, die hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en
zijn antwoorden. 48 En toen zijn ouders, hem zagen, stonden zij versteld. En zijn
moeder zei tegen hem: Kind, waarom heb jij ons dit aangedaan? Zie, je vader en ik
hebben jou met angst gezocht. 49 En hij zei tegen hen: Hoe kan het dat jullie naar
mij hebben moeten zoeken? Wisten jullie niet, dat ik bezig moet zijn met de dingen
van mijn Vader? 50 En zij verstonden het woord niet, dat hij tegen hen sprak. 51 En
hij ging met hen mee, en kwam in Nazareth, en was hun onderdanig (gehoorzaam).
En Zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart. 52 En Jezus nam toe in
wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen.
Geboorte van Johannes de Doper aangekondigd (alleen Lukas)
Luk. 1:5 In de dagen van Herodes, de koning van Judea, was er een priester,
genaamd Zacharias, van de dagorde van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters
van Aäron, en haar naam was Elizabeth. 6 En zij waren beiden rechtvaardig voor
God, wandelende onberispelijk in al de geboden en eisen van de Heer. 7 En zij
hadden geen kind, omdat Elizabeth onvruchtbaar was, en zij beiden op hoge
leeftijd gekomen waren. 8 En het gebeurde dat, toen hij het priesterambt bediende
voor God, toen hij aan de beurt was, 9 omdat hij door het lot was aangewezen,
volgens de gewoonte van de priesterlijke dienst, dat hij naar binnen zou gaan in de
tempel van de Heer om het reukoffer te brengen. 10 En heel de menigte van het
volk was buiten om te bidden, tijdens het reukoffer. 11 En hij zag een engel van de
Heer staan, rechts naast het altaar van het reukoffer. 12 En toen Zacharias hem
zag, werd hij ontroerd en bang. 13 Maar de engel zei tegen hem: Wees niet bang,
Zacharias, want je gebed is verhoord, en je vrouw Elizabeth zal voor jou een zoon
baren, en je zal zijn naam noemen Johannes. 14 En jullie kunnen blij en verheugd
zijn, en velen anderen zullen zich over zijn geboorte verblijden. 15 Want hij zal
groot zijn voor de Heer. Noch wijn, noch sterke drank zal hij drinken (gelofte van
een Nazireeër?), en hij zal met de heilige geest vervuld worden, al van zijn
moederschoot af. 16 En hij zal veel van de kinderen van Israël bekeren tot de Heer,
hun God. 17 En hij zal voor Hem uitgaan, in de geest en de kracht van Elia, om de
harten van de vaderen tot de kinderen te bekeren, en de ongehoorzamen tot de
voorzichtigheid van de rechtvaardigen, om een volk te bereiden, klaar voor de
Heer. 18 En Zacharias zei tegen de engel: Waaraan zal ik dat weten? Want ik ben
oud, en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen. 19 En de engel antwoordde en zei
tegen hem: Ik ben Gabriël, die voor God staat, en ben uitgezonden, om tot jou te
spreken, en je deze dingen te verkondigen. 20 En zie, jij zal zwijgen, en niet kunnen
spreken, tot op de dag, dat deze dingen gebeurd zullen zijn, omdat jij mijn woorden
niet geloofd hebt, die vervuld zullen worden op hun tijd. 21 En het volk stond op
Zacharias te wachten, en zij waren verwonderd, dat hij zo lang in de tempel bleef.
22 En toen hij naar buiten kwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij begrepen dat
hij een gezicht in de tempel gezien had. En hij wenkte hun toe, en bleef stom. 23 En
het gebeurde, toen de dagen van zijn dienst vervuld waren, dat hij naar zijn huis
ging. 24 En na die dagen werd Elizabeth, zijn vrouw, bevrucht, en zij verborg zich
vijf maanden, want zei zij: 25 Zo heeft de Heer mij gedaan, in de dagen, waarin Hij
aan mij gedacht heeft, en ervoor zorgde dat de mensen mij niet meer verachten.
296
Evangeliën
297
Evangeliën
Johannes, gekleed als Elia, ontkent Elia te zijn (alleen Joh. 1:1-34)
Joh. 1:1 In het begin was het woord, en het
Het evangelie van Johannes, begint
woord was bij God, en het woord was God.
met een andere stijl die we kennen
2 Dit was in het begin bij God. 3 Alle dingen
van mystieke boeken zoals de Zohar.
zijn door dit gemaakt, en zonder dit is geen Hier vinden we dat Johannes ontkent
ding gemaakt, dat gemaakt is. 4 In dit was
Elia te zijn, ondanks zijn kleding.
het leven, en het leven was het licht van de
mensen. 5 En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft dit niet
begrepen. 6 Er was een mens door God gezonden, wiens naam was Johannes. 7
Deze kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, zodat zij allen door
hem geloven zouden. 8 Hij was niet het licht, maar was gezonden, zodat hij van het
licht getuigen zou. 9 Dit was het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, dat
komt in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en
de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij is gekomen tot het zijne (zijn volk), en de
zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben,
die heeft Hij macht gegeven kinderen van Op zich is ieder mens “kind van God”,
God te worden, namelijk die in Zijn naam het zal wel geen verwijzing zijn naar
geloven, 13 die niet uit bloed, noch uit de wil Gen. 6:1, Job 1:6-12 en Job 2:1-7.
van het vlees, noch uit de wil van een man,
maar uit God geboren zijn. 14 En het woord is vlees geworden, en heeft onder ons
gewoond, vol van genade en waarheid, en wij hebben zijn glorie aanschouwd, een
glorie als de eniggeborene van de Vader. 15 Johannes getuigt van hem, en heeft
het volgende geroepen: Deze was het, van wie ik zei: Die na mij komt, is vóór mij
geworden, want hij was eerder dan ik. 16 En uit zijn volheid hebben wij allen
ontvangen, ook genade voor genade. 17 Want de Wet is door Mozes gegeven, de
genade en de waarheid is door Jezus de De schrijver van het evangelie van
gezalfde geworden. 18 Niemand heeft ooit Johannes laat direct merken te
God gezien, maar de eniggeboren zoon, die geloven dat Jezus de gezalfde is,
in de schoot van de Vader is, die heeft Hem maar vergeet dat er helemaal niet
ons verklaard. zo’n “gezalfde” is volgens de Torah!
19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen
“de joden” enige priesters en Levieten vanuit Jeruzalem stuurden, zodat zij hem
zouden vragen: “Wie ben jij?” 20 En hij beleed en ontkende het niet; en beleed: “Ik
ben niet de gezalfde”. 21 En zij vroegen hem: “Wat dan? Ben jij Elia? En hij zei: “Ik
ben die niet”. “Ben jij de profeet?” En hij antwoordde: “Nee”. ... 24 En degenen die
gestuurd waren, waren van de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en spraken tot
hem: Waarom doop jij dan, als je de gezalfde niet bent, noch Elia, noch de profeet?
Luk. 3:15 En aangezien het volk de gezalfde verwachtte, en allen in hun harten zich
afvroegen of Johannes niet mogelijk de gezalfde was, 16 antwoordde Johannes
allen, door te zeggen: Ik doop jullie wel met water; maar hij komt, die sterker is dan
ik, van wie ik niet waardig ben om de riem (of veter) van zijn schoenen los te
maken; Hij zal jullie dopen met de heilige geest en met vuur, 17 van wie de wan
(apparaat om het kaf, de vliesjes, van het koren te scheiden) in zijn hand is, en hij
zal zijn dorsvloer geheel zuiveren, en de tarwe zal hij in zijn schuur samenbrengen,
298
Evangeliën
maar het kaf zal hij met onuitblusbaar vuur verbranden. 18 Met nog vele andere
aansporingen, verkondigde hij het volk het evangelie (goede nieuws).
19 Echter Herodes, de viervorst bestrafte hem, op verzoek van Herodias, de vrouw
van Filippus, zijn broer, en Herodes deed nog vele Dit moet dan veel later zijn,
slechte dingen. 20 Zo heeft hij ook nog bovendien na de doop van Jezus.
Johannes in de gevangenis gezet.
De doop van Jezus (Mat. 3:13-17 & Mark. 1 & Luk. 3:21-22 & Joh. 1)
Joh. 1:28 Deze dingen zijn gebeurd in Bethanië, over de Jordaan, waar Johannes
doopte. 29 De volgende dag zag Johannes Jezus tot zich komen, en hij zei: Zie het
lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt! 30 Deze is het, van wie ik
gezegd heb: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want hij was eerder dan
ik. 31 En ik kende hem niet, maar zodat hij aan Israël geopenbaard zou worden,
daarom ben ik gekomen, om te dopen met water.
Mat. 3:13 Toen kwam Jezus van Galilea naar Deze doop is het joods ritueel baden
de Jordaan, naar Johannes, om door hem in levend (buiten) water, om rein te
gedoopt te worden. 14 Maar Johannes worden (Mikwe). Othodox-joodse
weigerde hem stellig, en zei: “ik moet door vouwen doen dit maandelijks en
jou gedoopt worden, en jij komt naar mij?” veel mannen minstens 1 maal per
15 Maar Jezus, antwoordde, en zei tegen jaar, bijvoorbeeld vóór Jom-Kipoer.
hem: “Accepteer mij nu, want alleen zo
kunnen wij alle gerechtigheid vervullen”. Toen accepteerde hij hem. 16 Jezus klom
hij uit het water, direct nadat hij gedoopt
was, en zie, werd de hemel vóór hem De schrijver bedoelt Jesajah 42:1,
geopend, zodat hij de geest van God zag maar wie dat naleest ontdekt dat
neerdalen, en zoals een duif op hem landen. die tekst hier veranderd is, er staat
17 En zie, er was een stem uit de hemel, die in Jesajah niet “mijn zoon”, maar
zei: Deze is mijn zoon, mijn geliefde, in wie “mijn knecht”, en dat is door heel
Ik mijn welbehagen (tevredenheid) heb! Jesajah steeds “Israël”, zie: Jes. 41:8.
De verzoeking in de woestijn (Mat. 4:1-11 & Mark. 1:12 & Luk. 4:1-13)
Luk. 4:1 En Jezus, vol van de heilige geest, keerde terug van de Jordaan, en werd
door de geest geleid in de woestijn, 2 waar hij veertig dagen verzocht werd door de
duivel, en hij at helemaal niet in die dagen, en toen deze voorbij waren, kreeg hij
uiteindelijk honger. 3 En de duivel zei tegen hem: Indien jij kind van God bent, zeg
tot deze steen, dat hij brood wordt. 4 En Jezus antwoordde hem, en zei:
Er is geschreven, dat de mens
Dat hier plotseling de duivel (diabolos / satan) wordt
niet alleen van brood zal
genoemd is best bijzonder, want in de hele TeNaCh
leven, maar van ieder woord
wordt de duivel maar 6 keer genoemd en Satan
van God (Deut. 8:3). 5 En
maar 5 keer (uitgezonderd het verhaal van Job).
toen de duivel hem op een
hoge berg meegenomen had, Bijzonder zijn niet de woorden: “kind van God” (of:
toonde hij hem al de zoon van God), want dat is immers ieder mens,
koninkrijken van de wereld, maar waarom gebruikt de duivel die term hier twee
in een ogenblik van de tijd. keer? Jezus had immers die term nog niet gebruikt.
299
Evangeliën
In de synagoge in Názareth (Mat. 13:53 & Mark. 6:1-6 & Luk. 4:14-30)
Luk. 4:14 En Jezus keerde terug naar Galilea, door de kracht van de geest, en het
nieuws over hem ging rond, door het hele omliggende land. 15 En hij gaf les in hun
synagogen, en werd door allen geprezen. 16 En Hij kwam in Nazareth, waar Hij
opgevoed was, en ging, naar zijn gewoonte, Jezus leefde dus joods, hield de
op de dag van Sjabbat naar de synagoge, en Sjabbat en ging naar de synagoge.
stond op om te lezen. 17 En hem werd de
boekrol van de profeet Jesajah gegeven, en toen hij de boekrol opengedaan had,
vond hij de plaats, waar geschreven was:
18 De geest van de Heer is op mij, omdat Hij mij gezalfd heeft, Hij heeft mij
gezonden, om de armen een evangelie / blijde boodschap te verkondigen, om te
genezen, die gebroken zijn van hart, 19 om de
Deze tekst wordt hier door Jezus
gevangenen vrijlating te prediken en aan de
verdraaid, want wie dit naleest
blinden het zicht, de verslagenen heen te
ziet dat die “mij” = “de bruid” =
zenden in vrijheid, en om te prediken, het
Israël (zie: Jes. 62:5,6,11+ 60:16).
aangename jaar van de Heer. (Jes. 61:1-2).
20 En toen hij de boekrol gesloten had en de dienaar teruggegeven had, ging hij
zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op hem gericht. 21 En hij begon
tegen hen te zeggen: Vandaag is dit schriftwoord voor jullie oren vervuld. 22 En zij
betuigde allen hun instemming met hem, en verwonderden zich over de
aangename woorden, die uit zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is hij niet de zoon
van Jozef? 23 En hij zei tegen hen: Jullie zullen zonder twijfel tot mij dit
spreekwoord zeggen: Geneesheer (dokter), genees jezelf, al wat wij gehoord
hebben, dat in Kapernaüm gebeurd is, doe dat ook hier in je vaderland. 24 En hij
300
Evangeliën
zei: Luister, ik zeg jullie, geen profeet wordt geëerd in zijn vaderland. 25 Maar ik
zeg jullie de waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen
de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er een grote hongersnood
was in het hele land. 26 En naar geen van hen
De weduwe Sarepta uit Sarfath bij
werd Elia gezonden, dan naar Sarepta, bij
Sidon (I Kon. 17:7) en de Syriër
Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En
Naäman (II Kon. 5:14), waren beide
er waren vele melaatsen in Israël, ten tijde
niet joods, en dat is geen probleem,
van de profeet Elisa, en geen van hen werd
zoals hier wel gesuggereerd wordt!
gereinigd, behalve Naäman, de Syriër. 28 En
zij werden allen in de synagoge met toorn Hieruit, en uit de voorgaande
vervuld, toen zij dit hoorden. 29 Ze stonden gebruikte schriftteksten, blijkt dat
op, wierpen hem buiten de stad en leidden de schrijver van Lukas zeer
hem naar de top van de berg, waarop hun deskundig in de TeNaCh is, maar
stad gebouwd was, om hem van de steilte af ook anti-joods, want joden hebben
te werpen. 30 Maar Hij ging midden tussen niks tegen niet-joden en worden
hen door, en vertrok. hier dus onterecht zwart gemaakt.
Bij Lukas was het bezoek aan de synagoge in Nazareth, direct na de verzoeking in
de woestijn, maar bij Markus en Mattheüs was dit veel later, na alle discipelen
verzameld en aangesteld te hebben (Mark. 3:16), vele wonderen gedaan te hebben
en in de synagoge van Kapernaüm geweest te zijn, wat bij Lukas weer direct na de
synagoge van Nazareth komt. Door deze tegenstrijdigheden is er niet één tijdlijn.
Mark. 6:1 En hij (Jezus) vertrok van daar en kwam in zijn vaderstad (Nazareth), en
zijn discipelen volgden hem. 2 En toen de Sjabbat aangebroken was begon hij te
leren in de synagoge. En zeer velen stonden versteld en zeiden: Waar heeft hij deze
dingen vandaan, en wat is dat voor een wijsheid, die hem gegeven is? En zulke
krachten, als door zijn handen gebeuren? 3 Is dit niet de timmerman, de zoon van
Maria, en de broer van Jakobus, Jozef, Judas en Simon. ... En zij namen aanstoot
aan hem. ... 5 En hij kon daar geen enkele kracht doen, alleen genas hij enige zieken
door handoplegging. En hij verwonderde zich over hun ongeloof.
In de synagoge in Kapernaüm (Luk. 4:31-37 & Mark. 1:21-28)
Mat. 4;12 Toen hij vernam dat Johannes overgeleverd was, trok hij zich terug naar
Galilea (ten westen van het meer van Tiberias / Kinneret). 13 En hij verliet Nazareth
en ging wonen in Kapernaüm, aan zee (aan het meer), in het gebied van Zebulon en
Naftali, zodat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesajah gesproken,
toen hij zei:
15 Het land Zebulon en Naftali, aan de Deze tekst (Jes. 8:23-9:1) is ver-
zeeweg over de Jordaan, Galilea van de draait. Het slaat niet op Jezus, maar
heidenen: 16 het volk, dat in duisternis op de tijd dat Assyrië Jeruzalem
gezeten is heeft een groot licht gezien, en belegerde, en het volk van Samaria
voor hen, die gezeten zijn in het land en de (Noordrijk Israël) in ballingschap in
schaduw van de dood, is een licht opgegaan. Babylon zat: Het land van de dood.
17 Van toen aan, begon Jezus te prediken en Maar er was hoop (licht). Zie de
te zeggen: bekeer jullie, want het koninkrijk opmerkingen op pg. 176 en pg. 268.
van de hemel is nabijgekomen. Assyrië werd door Kores verslagen.
301
Evangeliën
Luk. 4:31 En hij ging naar Kapernaüm, een stadje in (en aan het meer van) Galilea,
en leerde hen op de dagen van Sjabbat. 32 En zij waren versteld over zijn leer, want
zijn woord was met macht. 33 En er was in de
Het Griekse woord “diabolos”
synagoge een mens, die een geest had van een
wordt met “duivel” vertaald
onreine demon, en hij schreeuwde met een
en “daimon” met “demon”.
luidde stem, 34 en zei: Laat ons alleen, wat
hebben wij met jou te doen, jij Jezus de Nazarener? Ben jij gekomen, om ons te
vernietigen? Ik weet wel wie jij bent, namelijk de heilige van God. 35 En Jezus
bestrafte hem, en zei: Houd je vrede (mond), en kom uit hem. En de demon wierp
hem in het midden en verliet hem, zonder bij hem iets te beschadigen. 36 En er
kwam een verbazing over hen allen, en zij spraken samen tot elkaar en zeiden: Wat
zijn dat voor woorden, dat hij met macht en kracht de onreine geesten beveelt, en
zij varen uit? 37 En het gerucht over hem, ging naar alle plaatsen in de omtrek.
38 Daarna bestrafte hij de koorts van de schoonmoeder van Simon, in het huis van
Simon, en deze verliet haar. 40 Toen de zon onderging (en dus de Sjabbat was
afgelopen en er gedragen mocht worden) droeg men alle zieken voor hem, die hij
met handoplegging genas.
Verzamelen van de discipelen
Aangaande het moment van de eerste discipelen zijn er grote verschillen tussen de
evangeliën. Bij Mattheüs (4:18) en Lukas (5:5) krijgt Jezus zijn eerste discipelen bij
het meer van Kinneret in Galilea, pas na de verzoeking in de woestijn, en na de
synagoge in Nazareth, en na zijn optreden in Kapernaüm. Bij Markus (1:16) echter
krijgt Jezus zijn eerste volgelingen direct na de verzoeking in de woestijn bij het
meer van Galilea, zelfs nog voor het optreden in de synagoge van Kapernaüm. Bij
Johannes (1:35) is er zelfs geen verzoeking in de woestijn en krijgt Jezus zijn eerste
volgelingen al de dag na zijn doop. Ook al begint alles bij Mattheüs en Lukas op
hetzelfde moment, het verloop is toch heel anders; volgens Lukas (6:13) is de
selectie van de 12 apostelen, door Jezus, vanuit de groep discipelen, nog voor de
bergrede, terwijl bij Mattheüs (10:1) deze selectie veel later plaatsvindt:
Mat. 4:18 En Jezus, wandelende aan de zee
van Galilea, zag twee broers, namelijk Terwijl Makkabeeën laat zien dat
Simon, genoemd Petrus, en Andreas, zijn gelovige joden een hekel hebben aan
broer, het net in de zee werpen, want zij de vergrieksing, zien we hier dat niet
waren vissers. 19 En hij zei tegen hen: Volg alleen alles in het Grieks geschreven
mij, en ik zal jullie vissers van mensen wordt, maar ook alle Hebreeuwse
maken. 20 Zij verlieten direct de netten en namen worden vergriekst.
zijn hem gevolgd. 21 En hij ging van daar De vier schrijvers van de vier
verder en zag twee andere broers, namelijk evangeliën zijn dus duidelijk niet de
Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en eerste discipelen of apostelen.
Johannes, zijn broer, in het schip met hun vader Zebedeüs, hun netten aan het
repareren, en riep hen. 22 Zij verlieten direct het schip en hun vader, en zijn hem
gevolgd.
302
Evangeliën
303
Evangeliën
3 Gezegend zijn de armen van geest, want van hun is het koninkrijk van de hemel.
4 Gezegend zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.
5 Gezegend zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven.
6 Gezegend zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen
verzadigd worden. 7 Gezegend zijn zij die medeleven hebben, want zij zullen
medeleven ontvangen. 8 Gezegend zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.
9 Gezegend zijn de vreedzamen, want zij zullen kinderen van God genoemd
worden. 10 Gezegend zijn die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want
van hun is het koninkrijk van de hemel. 11 Gezegend ben je, als de mensen je
beledigen, en vervolgen, en allerlei leugenachtige kwaad over je spreken, vanwege
mij. 12 Verblijd en verheug jullie, want jullie loon is groot in de hemel, want zo
werden de profeten vervolgd, die voor jullie geweest zijn.
De taak van de discipelen
13 Jullie zijn het zout van de aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee
zal er gezouten worden? Het deugt immers nergens meer voor, dan om naar buiten
geworpen, en door de mensen vertrapt, te worden.
14 Jullie zijn het licht van de wereld, een stad die boven op een berg ligt, kan niet
verborgen zijn. 15 Als men een kaars aan steekt, zet men die niet onder een
maatbeker, maar op een kandelaar, en schijnt voor allen, die in het huis zijn.
16 Laat jullie licht dus schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede werken
mogen zien, en jullie Vader verheerlijken, Die in de hemel is.
Bergrede: Jezus en de Wet, I (Mat. 5:17-48) en II (Mark.12:18-34)
Mat. 5:17 Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet (Torah) of de Profeten te
ontbinden, Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen. 18 Want
ik verzeker jullie: De hemel en de aarde zouden eerder verdwijnen, dan dat er een
jota (kleinste letter) of een tittel (klinkerpuntje) van de Wet verdwijnt, totdat alles
zal zijn gebeurd. 19 Wie dan één van de kleinste van deze geboden zal ontbinden,
en de mensen zo leert, die zal de kleinste genoemd worden in het koninkrijk van de
hemel. Maar wie ze doet en leert, die zal groot genoemd worden in het koninkrijk
van de hemel. 20 Want ik zeg jullie: Tenzij jullie gerechtigheid overvloediger is, dan
van de schriftgeleerden en Farizeeën, dat jullie in het Koninkrijk van de hemel niet
zullen binnengaan. 21 Jullie hebben gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Je zal niet
doden (moorden!), maar wie doodt, die zal strafbaar zijn voor het gericht. 22 Maar
ik zeg jullie: Wie te onrechte boos is op zijn broeder, die zal strafbaar zijn voor het
gericht, en wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd! die zal strafbaar zijn voor de grote
raad; maar wie zegt: Jij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. 23
Wanneer je dan je gift brengt naar het altaar om te offeren, en je daar herinnert,
dat je broeder iets tegen je heeft, 24 laat dan je gift daar, vóór het altaar, vertrek,
verzoen je eerst met je broeder, en komt dan terug en offer je gave. 25 ... 43 Jullie
hebben gehoord, dat er gezegd is: Je zal je naaste liefhebben, en je vijand zal je
haten. 44 Maar Ik zeg jullie: Heb je vijanden lief, zegen hen, die je vervloeken, doe
goed aan degenen, die je haten, en bidt voor degenen, die je geweld aandoen, en
die je vervolgen; 45 Zodat jullie kinderen mogen zijn van jullie Vader, Die in de
hemel is, want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen
304
Evangeliën
305
Evangeliën
De enige fout die Jezus maakte in de Bijbel, is de volgende: Jezus vertelde dat
Zacharjah, de zoon van Berechiah, vermoord was tussen de tempel en het altaar
(Mat. 23:35). Dat klopt niet, het was niet profeet Zacharjah, de zoon van Berechiah
(Zach. 1:1), maar het was Zacharjah, de zoon van Jehojada (II Kron. 24:20-21).
Bergrede: de visie van Jezus (Mat. 6 & Mark. 11 & Luk. 11)
Mat. 5:38 Jullie hebben gehoord dat
Zie: Exo. 21:24, Lev. 24:20, Deut. 19:21. Er
er gezegd is: Oog om oog en tand
staat in de TeNaCh: “VOOR” oog en tand en
om tand. 39 Maar ik zeg jullie:
niet “om” en dit is niet een wraak-, maar een
verzet je niet tegen iemand die
schaderegeling. (Vaak verkeerd begrepen!)
slecht is, maar wie je een slag op de
.
rechterwang geeft, keer hem ook de andere wang toe. 40 En wil iemand je voor de
rechter slepen voor alleen een onderkleed, geef hem ook je overkleed. 41 Een
wanneer iemand je dwingt een mijl met hem te lopen, loop er dan twee met hem.
Aalmoezen
Mat. 6:1 Zorg ervoor dat je je goede daden doet, niet voor de ogen van de mensen,
om door hen gezien te worden, anders heb je geen loon bij je Vader, Die in de
hemel is. 2 Wanneer je een gift geeft, laat dan niet voor je rondbazuinen
(trompetteren), zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, zodat
zij door de mensen geëerd mogen worden. Ik zeg jullie: Zij hebben zeker hun loon
reeds ontvangen. 3 Maar indien je een gift geeft, laat dan je linkerhand niet weten,
wat je rechterhand doet, 4 zodat je gift in het verborgene is, en je Vader, Die in het
verborgen ziet, Hij zal het je in het openbaar vergelden.
Bidden
5 En wanneer je bidt, doe het niet zoals de huichelaars, want die staan graag te
bidden, in de synagogen en op de hoeken van de straten, zodat zij door de mensen
gezien kunnen worden. Ik zeg jullie, dat zij zeker hun loon Heel opmerkelijk:
ontvangen hebben. 6 Maar jij, wanneer je bidt, gaat in je
Jezus maakt de
binnenkamer, sluit je deur, en bidt tot je Vader, Die in het
“huichelende” joden:
verborgene is. En je Vader, Die in het verborgen ziet, zal
uit voor “heidenen”,
het je in het openbaar vergelden. 7 En als jij bidt, gebruikt
oftewel: “niet-joden”.
dan geen omhaal verhaal van woorden, zoals de heidenen,
want zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden Net als: Ezech. 2:3.
verhoord zullen worden. 8 Word dan niet zoals zij, want je Vader weet, wat jij nodig
hebt, voordat jij Hem bidt. 9 Jij dan, bid als volgt:
Onze Vader, Die in de hemel zijt! Uw Naam worde geheiligd. 10 Uw Koninkrijk
kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde. 11 Geef ons heden
ons dagelijks brood. 12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen
schuldenaren. 13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want
van U is het koninkrijk, en de kracht, en de glorie, in eeuwigheid, amen (pg. 267).
14 Want indien jij de mensen hun fouten
vergeeft, zo zal je hemelse Vader ook jou Maar de dader moet nog wel bij
vergeven. 15 Maar indien jij de mensen hun schade volgens “1 oog voor 1
misdaden niet vergeeft, zo zal ook je Vader je oog”, de exacte schade regelen!
fouten niet vergeven.
306
Evangeliën
Vasten
16 En wanneer jij vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars, want zij
misvormen hun gezichten, zodat zij door de mensen gezien zullen worden, dat zij
vasten. Ik zeg jullie dat zij zeker hun loon ontvangen hebben. 17 Maar jij, als je vast,
zalf je hoofd (modernere vertaling: `doe gel in je haar’?), en was je gezicht, 18 zodat
de mensen het niet zien, als jij vast, maar wel je Vader, Die in het verborgen is, en
je Vader, Die in het verborgen ziet, zal het je in het openbaar vergelden.
Welke schatten te vergaren
19 Vergaar geen schatten op aarde, waar de mot en roest ze aantasten, en waar de
dieven inbreken en ze stelen, 20 maar verzamel schatten in de hemel, waar noch
mot, noch roest ze aantasten, en waar de dieven niet inbreken, noch stelen. 21
Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. ... 24 Niemand kan twee heren
dienen, want of hij zal de ene haten en de andere liefhebben, of hij zal de ene
aanhangen en de andere minachten. Jij kan niet God dienen en de Mammon. ... 31
Daarom wees niet bezorgd, door te zeggen: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij
drinken, of waarmee zullen wij ons kleden? 32 Want al deze dingen zoeken de
heidenen, want je hemelse Vader weet, dat jij al deze dingen nodig hebt. 33 Maar
zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen je
toegeworpen worden. 34 Wees dan niet bezorgd over morgen, want morgen zal
voor zichzelf zorgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
Niet oordelen en gebedsverhoring
7:1 Oordeel niet, zodat je niet geoordeeld wordt, 2 want met het oordeel waarmee
jij oordeelt, zal jij zelf geoordeeld worden, en de maat waarmee jij meet, daarmee
zal je zelf gemeten worden. 3 Waarom zie je de splinter in het oog van je broeder,
maar niet de balk in je eigen oog?. ... 7 Bid en je zal vergeven worden, zoek en je zal
vinden. Klop en er zal voor je worden opengedaan. 8 Want iedereen die bid
ontvangt, en wie zoekt vindt, en wie klopt, hem zal worden opengedaan. 9 Of wie
van jullie zal, als zijn zoon een brood vraagt, hem een steen geven? 10 Of als hij een
vis vraagt, zal je hem toch geen slang geven? 11 Indien jij dan, alhoewel jij slecht
bent, goede gaven weet te geven aan je kinderen, Jezus wist dat deze tekst:
hoeveel te meer zal je Vader in de hemel het “Heb je naaste lief als jezelf”
goede geven aan hen die Hem daarom bidden. 12 van Lev. 19:18, gezien wordt,
Alles nu wat jij wilt dat de andere mensen naar jou zoals in de Talmoed, als de
doen, doe dat ook voor hen, want dit is de Wet samenvatting van de Torah.
(Torah) en de Profeten.
Jezus, de eerste christenen, en het houden van de geboden in de Torah
Jezus wilde geen enkele verandering van de rol van de Torah. Hij predikte dus ook
niet dat de joodse feestdagen door christelijke moesten worden vervangen en
dergelijk. Jezus verbood ook de apostelen om naar de heidenen te gaan (Mat. 10:5).
Hij wilde dus niet het jodendom door een andere religie vervangen. Jezus wilde
zeker niet de Wet of Profeten ontbinden (Mat. 5:17-19 / Luk. 16:17). Hij wilde zelfs
dat geen jot (kleinste letter) of tittel zou vergaan (Mat. 5:18). De joodse regels uit
de Wet (die nu vele eeuwen jaar later nog net zo door joden gehouden worden)
307
Evangeliën
werden door Jezus zelf en ook zijn volgelingen, die allen joden waren, perfect
gehouden. Dit blijkt uit vele teksten over verscheidene joodse onderwerpen:
309
Evangeliën
De evangeliën zijn negatief over joden, o.a. door de vele teksten die beweren dat de
Farizeeën zeggen dat Jezus boze geesten uitdrijft door de overste van de boze
geesten; Beël-Zebul (Mat. 9:34, 10:25, 12:24, Mark. 3:22, Luk. 11:14-15). Ook zijn er
erg veel teksten die Farizeeërs beschuldigen dat zij Jezus wilden doden omdat hij op
Sjabbat genas (Mat. 12:14, 26:4, Mark. 3:6, 14:1, Luk. 6:11, 22:1, Joh. 11:53).
Dit zien we ook na de genezing van de verschrompelde hand op Sjabbat:
Mat. 12:13-21: Strek je hand uit. En hij strekte deze uit, en deze werd opnieuw
gezond, zoals de andere hand. 14 En de Farizeeën gingen op weg en spanden tegen
hem samen om hem om te brengen. 15 Maar Jezus doorzag het en ging vandaar
weg. En velen volgden hem, en hij genas hen allen, 16 en hij verbood hun ten
strengste om hem bekend te maken, 17 zodat vervuld zou worden het woord,
gesproken door de profeet Jesajah (42:1-4), toen hij zei: Zie: pg. 178.
18 Zie mijn knecht, die Ik uitgekozen heb, mijn
Ook hier wordt door de schrijver
geliefde, in wie mijn ziel een welbehagen heeft.
het onderwerp vervangen, want
Ik zal mijn geest op hem leggen, en hij zal de
in Jesajah is heel duidelijk
heidenen het oordeel verkondigen. 19 Hij zal
“Israël“, Gods uitgekozen knecht,
niet twisten of schreeuwen, en niemand zal op
en niet “Jezus”, zie: Jesajah 41:8.
de pleinen zijn stem horen. 20 Het geknakte
riet zal hij niet afbreken en de walmende vlaspit De schrijver verlegt hier dus
zal hij niet uitdoven, voordat hij het oordeel tot volgens de vervangingstheologie,
overwinning heeft gebracht. 21 En op zijn naam de beloftes voor Israël, naar
zullen de heidenen hopen. Jezus, de christenen en de kerk.
De selectie van de twaalf apostelen (Luk. 6:13 & Mat. 10:1 & Mark. 3:14)
Luk. 6:12 En het gebeurde in die dagen dat hij (Jezus) naar het gebergte ging om te
bidden, en hij bracht de nacht door in het gebed tot God. 13 En toen het dag
geworden was, riep hij zijn discipelen tot zich en koos er twaalf uit, die hij ook
apostelen noemde. …
Mat. 10:1 En zijn twaalf discipelen tot zich geroepen hebbende, heeft Hij hun
macht gegeven over de onreine geesten, om deze uit te werpen, en om elke ziekte
en elke kwaal te genezen. 2 De namen nu van de
Mattheüs en Markus hebben
twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon,
twee Jakobussen. Lukas heeft
bijgenaamd Petrus, en Andreas, zijn broer. Jakobus,
alleen de eerste Jakobus en
de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer. 3
een tweede Judas; de zoon
Filippus en Bartholomeüs. Thomas en Mattheüs, de
van Jakobus (zie: Hand. 1:13).
tollenaar (belastinginner). Jakobus, de zoon van
Er waren dus 13 apostelen,
Alfeüs, en Lebbeüs, bijgenaamd Thaddeüs. 4 Simon
maar de schrijvers vonden dat
Kananites (Mark.: de Zeloot), en Judas Iskariot, die
misschien geen mooi aantal.
hem ook verraden heeft. 5 Deze twaalf heeft Jezus
uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Jullie zullen niet op (de) weg gaan
naar de heidenen, en jullie zullen geen enkele stad van de Samaritanen
binnengaan. 6 Maar ga veel meer naar de verloren schapen van het huis van Israël.
7 En als je gaat en predikt, zeg dan: Het koninkrijk van de hemel is nabij gekomen. 8
Genees de zieken, reinig de melaatsen, wek de doden op, werp de demonen uit.
Jullie hebben het voor niets ontvangen, geef het dan ook voor niets. 9 Neem geen
310
Evangeliën
goud, zilver, of koper geld in je gordels. 10 Ook geen eten voor onderweg, noch
twee gewaden, noch schoenen, noch staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.
11 En in elke stad of dorp waar jullie zullen komen, onderzoek dan, wie daarin
waardig is, en blijft daar, totdat jullie daar vertrekken. 12 En als jullie het huis
binnengaan, groet dan de bewoners van dat huis. 13 En indien dat huis het waardig
is, zo zal jullie vrede er over komen, maar indien het niet waardig is, dan keert jullie
vrede terug tot jullie. 14 En indien iemand jullie niet zal ontvangen, noch jullie
woorden wil horen, verlaat dan dat huis of die stad, en schudt het stof van jullie
voeten af. 15 Ik zeg jullie, het zal zeker het land van Sodom en Gomorra draaglijker
zijn op de dag van het oordeel, dan deze stad. 16 Zie, ik zend jullie als schapen in
het midden van de wolven, wees dan zo voorzichtig als
Ook dit lijkt anti-joods: er
de slangen, en oprecht zoals de duiven. 17 Maar pas
worden toch nooit mensen
op voor de mensen, want zij zullen jullie overleveren
in synagogen gegeseld,
in de rechtbanken, en in hun synagogen zullen zij jullie
waartoe dient zo’n zin?
geselen. 18 En jullie zullen ook voor stadhouders en
koningen geleid worden, vanwege mij, hun en de heidenen tot een getuigenis. 19
Maar wanneer zij jullie overleveren, dan moeten jullie niet bezorgd zijn, hoe of wat
jullie spreken zullen, want het zal jullie in dat moment gegeven worden, wat jullie
spreken moeten. 20 Want jullie zijn het niet, die spreken, maar het is de geest van
jullie Vader, die in jullie spreekt. 21 En de ene broer zal de anderen broer
overleveren om gedood te worden, en de vader het kind, en de kinderen zullen
opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden. 22 En jullie zullen door allen gehaat
worden om mijn naam, maar degene die volhard tot het einde, die zal gered
worden. 23 Wanneer zij jullie dan in deze stad vervolgen, vlucht in de andere, want
ik zeg jullie: Jullie zullen zeker jullie reis door de steden van Israël niet beëindigd
hebben, voordat het mensenkind gekomen zal zijn. .... 32 Een ieder dan, die mij
belijden zal voor de mensen, die zal ik ook belijden voor mijn Vader, Die in de
hemel is. 33 Maar wie mij verloochend zal hebben voor de mensen, die zal ik ook
zo verloochenen voor mijn Vader, Die in de hemel is. 34 Denk niet, dat ik gekomen
ben, om vrede te brengen op aarde, ik ben niet gekomen om vrede te brengen,
maar het zwaard. 35 Want ik ben gekomen, om verdeeldheid te veroorzaken
tussen een zoon en zijn vader, en tussen een dochter en haar moeder, en tussen
een schoondochter en haar schoonmoeder. 36 En jullie huisgenoten zullen jullie
vijanden zijn. 37 Die zijn vader of moeder liefheeft boven mij, is mij niet waard, en
die zijn zoon of dochter liefheeft boven mij, is mij niet waard. 38 En die zijn kruis
(paal) niet op zich neemt, en mij navolgt, is mij niet waard. ...
Jezus en niet-joden
Jezus richtte zich niet tot de niet-joden, dit blijkt uit:
Mat. 10:5 Deze twaalf apostelen heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven,
door te zeggen: Jullie zullen niet heengaan op de weg van de heidenen, en jullie
zullen geen enkele stad van de Samaritanen binnengaan. 6 Maar ga veel liever naar
de verloren schapen van het huis van Israël.
Dit blijkt ook uit het gesprek met een vrouw, volgens Mattheüs 15 uit Kanaän, maar
volgens Markus 7, een Griekse vrouw uit Syrisch-Phoenicië (Libanon):
311
Evangeliën
Mat. 15:22-26 En zie een vrouw uit Kanaän uit dat gebied kwam en riep: Heb
medelijden met mij, heer, kind van David, mijn dochter is bezeten. ... Jezus echter
antwoordde en zei: ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis
van Israël. ... Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de
honden voor te werpen. (Jezus vergelijkt dus de heidenen met honden!)
maar Jezus maakt toch een uitzondering:
27 Maar zij zei, zeker heer, ook de honden eten immers van de kruimels die van de
tafel van hun meester vallen (heidenen delen in de zegening van joden, Gen. 26:4).
28 Toen antwoordde Jezus en zei tot haar: Vrouw, groot is jouw geloof, er zal
gebeuren zoals je wenst. En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.
Het elkaar negeren vanwege het verschil in geloof zien we meer:
Joh. 4:7,9 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tot haar:
Geef mij te drinken. De Samaritaanse vrouw dan zei tegen hem: Hoe kunt u als jood
van mij een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen, want joden gaan niet om met
Samaritanen?
Maar het meest zichtbaar is dit bij het samen eten, want dat drukt
gelijkwaardigheid uit (Gen. 24:54 en 26:30). Het feite dat de éne groep mensen niet
met een andere groep wil of mag eten, gebeurde al bij de Egyptenaren, zoals we
lezen bij Jozef (Gen. 43:32). Omdat dit is niet verboden is volgens de Torah, zolang
vlees maar van koosjere dieren is, doorbrak Jezus dit.
God wilde Petrus dit ook leren, maar hij was erg hardleers (zie: pg. 342).
Gen. 43:32 Dien het eten op. Toen dienden zij het op voor hem (Jozef) afzonderlijk,
en voor hen (de broers) afzonderlijk, en voor de Egyptenaren die met hem waren
afzonderlijk, want de Egyptenaren mogen toch geen maaltijd gebruiken met de
Hebreeën, want dat is voor hen een gruwel.
Mat. 24:49 Maar als die Mark. 2:16 En toen de Hand. 10:28 En hij
slaaf slecht was en zou schriftgeleerden van de (Petrus) sprak tot hen: U
denken: mijn heer blijft Farizeeën hem (Jezus) weet hoe het een jood
nog wel weg, en hij zou met de zondaars en verboden is zich te
beginnen zijn medeslaven belastinginners zagen voegen bij, of te gaan tot
te slaan en met dronkaards eten zeiden zij tot zijn een niet-jood, maar God
zou eten en drinken, dan discipelen: Waarom eet heeft mij doen zien dat ik
zal de heer komen op een hij met zondaars en niemand onheilig of
dag en die slaaf folteren. ... belastinginners? onrein mag noemen.
312
Evangeliën
De dood van Johannes de Doper (Mat. 14:1 & Mark 6:14 & Luk. 9:7)
Mat. 14:1 In die tijd hoorde de viervorst Herodes Antipas, het gerucht over Jezus, 2
en zei tot zijn knechten: Dat is Johannes de Doper, hij is opgewekt uit de doden, en
daarom werken die krachten in hem. 3 Want Herodes had Johannes gevangen
genomen, hem geketend, en in de kerker gezet, om Herodias' wil, de vrouw van
Filippus, zijn broer. 4 Want Johannes had tegen hem gezegd: Het is jou niet
313
Evangeliën
geoorloofd haar te hebben. 5 En hoewel hij hem wilde doden, vreesde hij het volk,
omdat zij hem voor een profeet hielden. 6 Maar toen de verjaardag van Herodes
gehouden werd, danste de dochter van Herodias in het midden van hen, en zij
behaagde Herodes. 7 Daarom beloofde hij onder ede haar te geven, wat zij ook zou
vragen. 8 En zij, van tevoren geïnstrueerd door haar moeder, zei: Geef mij hier op
een schotel het hoofd van Johannes de Doper. 9 En de koning werd bedroefd, maar
vanwege de eed en degenen, die met hem aan tafel zaten, gaf hij opdracht, dat het
haar zou worden gegeven. 10 Hij liet Johannes onthoofden in de kerker. 11 En zijn
hoofd werd gebracht op een schotel, en aan het dochtertje gegeven, en zij droeg
het naar haar moeder. 12 En zijn discipelen kwamen, en namen het lichaam weg,
en begroeven dit, en gingen heen en boodschapten het Jezus.
De overige wonderen
Naast de vele genezingen zijn er ook vele andere wonderen van Jezus.
Het eerste wonder, het veranderen van water in wijn op de bruiloft in Kana (zie: pg.
303, wordt alleen door Johannes (2:1) beschreven. Dit heeft wel iets weg van het
wonder van Elia en het meel in de pot van de weduwe van Sarfath (I Kon. 17:14), of
het wonder van Elisa en de olie van de weduwe (II Kon. 4:5).
Een ander wonder is het kalmeren van een storm op het meer:
Mat. 8:23 En toen hij in het schip gegaan was, zijn zijn discipelen hem gevolgd. 24
En zie, er ontstond een grote onstuimigheid op zee, zodat het schip door de golven
bedekt werd, maar hij sliep. 25 En zijn discipelen gingen naar hem, maakte hem
wakker en zeiden: heer, red ons, wij vergaan! 26 En hij zei tegen hen: Waarom zijn
jullie zo bang, jullie kleingelovigen? Toen stond hij op, en bestrafte de winden en de
zee, en er kwam een grote stilte. 27 En de mensen verwonderden zich, en zeiden:
Wat is dat voor een iemand dat zelfs de winden en de zee hem gehoorzaam zijn!
De wonderbare spijziging
Mat 14:13 En toen Jezus dit hoorde, vertrok hij Dit verhaal lijkt zeer sterk op de
van daar per boot, naar een woeste plaats spijziging door Elisa van de 100
alleen, en toen de menigte dat hoorde, zijn ze man in II Kon. 4:41-44.
hem te voet gevolgd uit de steden. 14 En Jezus
de boot uitgaande, zag een grote menigte, en werd innerlijk met ontferming over
hen bewogen, en genas hun zieken. 15 En toen het avond werd, kwamen zijn
discipelen bij hem, en zeiden: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan.
Stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen gaan en voor zichzelf eten kopen.
16 Maar Jezus zei tot hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, jullie geven hun te
eten. 17 Maar zij zeiden tegen hem: Wij hebben hier niet meer dan vijf broden en
twee vissen. 18 En hij zei: Breng mij die hier. 19 En hij beval de menigte op het gras
te gaan zitten, en nam de vijf broden en de twee vissen, en omhoog kijkend naar de
hemel, zegende hij deze; en toen hij ze gebroken had, gaf hij de broden aan de
discipelen, en de discipelen aan de menigte. 20 En zij aten allen en werden
verzadigd, en zij verzamelden het overschot van de brokken; twaalf volle korven.
21 Degenen nu die gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen; vrouwen
en kinderen niet meegerekend.
314
Evangeliën
316
Evangeliën
meer dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader. 30 Ik en de
Vader zijn één. 31 De joden raapten toen opnieuw stenen op, om hem te stenigen.
32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele voortreffelijke
Dit staat niet in de
werken getoond van mijn Vader; om welk werk van die
Wet (Torah) maar
stenigen jullie mij? 33 “De joden” antwoordden hem, en
alleen in een Psalm
zeiden: Wij stenigen je niet vanwege enig goed werk, maar
(82:6) en daar slaat
vanwege godslastering, en omdat jij, als een mens, jezelf tot
het niet op “mensen”
God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven
zoals Jezus zegt,
in jullie Wet: Ik heb gezegd: jullie zijn goden? 35 Indien de
maar op “de kinderen
Wet hen goden genoemd heeft, tot wie het woord van God
van de goden” die als
gekomen is, en de Schrift niet verbroken kan worden, 36
straf als mens
zeggen jullie tegen mij, die de Vader geheiligd en in de
moeten sterven.
wereld gezonden heeft: “U lastert God”, omdat ik gezegd
heb: Ik ben een kind / zoon van God? 37 Indien ik niet de werken van mijn Vader
doe, geloof mij dan niet, 38 maar indien ik ze doe, en jullie mij niet geloven, geloof
dan de werken, zodat jullie weten en geloven mogen, dat de Vader in mij is, en ik in
Hem. 39 Zij probeerden dan opnieuw hem te grijpen, en hij ontkwam uit hun hand.
De intocht in Jeruzalem (Mat. 21 & Mark. 11 & Luk. 19 & Joh. 12)
Mark. 11:1 En toen zij dicht bij Jeruzalem kwamen, bij Bethfagé en Bethanië, aan de
voet van de Olijfberg, zond hij twee van zijn discipelen uit, 2 en zei tegen hen: Ga
naar het dorp, dat tegenover jullie is, en zodra jullie daar zijn, zullen jullie een
vastgebonden veulen vinden, waarop geen mens gezeten heeft, maak het los, en
breng het. 3 En indien iemand tot jullie zegt: Waarom doen jullie dat? Zeg dan, dat
de heer deze nodig heeft, en hij zal het meteen hierheen sturen. 4 En zij gingen
heen, en vonden het veulen vastgebonden bij de deur, buiten bij de splitsing van de
weg, en zij maakten het los. 5 En een paar van de mensen die daar stonden, zeiden
tot hen: Waarom maken jullie dat veulen los? 6 Maar zij zeiden tegen hen wat
Jezus bevolen had, en zij lieten ze gaan. 7 En zij brachten het veulen naar Jezus, en
wierpen hun kleren daarop, en hij zat erop. 8 En velen spreidden hun kleren op de
weg, en anderen hakten takken van de bomen, en Bij Mattheüs en Johannes
spreidden ze op de weg. 9 En die voorop liepen en die is het een ezelin.
volgden riepen: Hosannah, gezegend is hij, die komt in Dit is om op de koning
de naam van de Heer! 10 Gezegend is het koninkrijk van van vrede uit Zach. 9:9 en
onze vader David, die komt in de naam van de Heer! Gen. 49:10 te lijken.
Hosannah in de hoogste hemel! 11 En Jezus Hieruit blijkt dat de schrijvers
kwam binnen Jeruzalem, en in de tempel, en weinig Hebreeuws konden.
toen Hij alles rondom gezien had, en de avond “Hosianah” is geen vreugde kreet;
viel, vertrok hij naar Bethanië met de twaalven. het betekent: “help dan toch!”.
De tempel gereinigd (Mat. 21 & Mark. 11)
Mark. 11:15 En zij kwamen in Jeruzalem, en Jezus ging de tempel binnen en begon
degenen, die in de tempel verkochten en kochten, naar buiten te drijven, en de
tafels van de geldwisselaars, en de stoelen van de duivenverkopers, keerde hij om.
16 En hij liet niet toe, dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg. 17 En hij
leerde, en zei tegen hen: Is er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed
317
Evangeliën
genoemd worden voor allen volken? Maar jullie hebben het tot een rovershol
gemaakt. 18 En de schriftgeleerden en de overpriesters hoorden dat, en zochten,
hoe zij hem konden doden, want zij vreesden hem, omdat de hele menigte versteld
stond van zijn leer. 19 En toen het laat geworden was, verliet hij de stad. ...
De zalving van Jezus in Bethanië (Mat. 26, Luk. 22, Mark. 14, Joh. 12)
Mat 26:1 En het is gebeurd, Mark. 14:1 Nu Joh. 12:1 Jezus kwam dan zes
toen Jezus al deze woorden was het over dagen vóór Pesach in Bethanië,
geëindigd had, dat hij tegen zijn twee dagen waar Lazarus was, die door
discipelen zei: 2 Jullie weten dat Pesach, het Jezus uit de dood was
het over twee dagen Pesach is, feest van de opgewekt. Zij hielden daar een
en het mensenkind over- matzes maaltijd voor hem, en Martha
geleverd zal worden, om (ongegiste diende, en Lazarus was één van
gekruisigd te worden. broodkoeken) hen, die met hem aanzaten.
Mat. 26: 3 Toen kwamen de overpriesters, de schriftgeleerden, en de oudsten van
het volk (= de hoge raad) bijeen in het hof van de hogepriester, die Kajafas heette.
4 En zij bespraken samen, hoe zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden. 5
Maar zij zeiden: Niet op het feest, zodat er geen opstand ontstaat onder het volk. …
Mark. 14:3 En toen hij Joh. 12:3 Maria nam 1) Er is tegenstrijdigheid tussen de
(Jezus) in Bethanië was, toen een pond zalf evangeliën of het hoofd of de
in het huis van Simon van onvervalste, zeer voeten gezalfd werden, en
de melaatse, en hij aan kostelijke nardus, wanneer dit was. Het moet wel
tafel aanlag, kwam een heeft de voeten van twee dagen vóór de kruisiging en
vrouw met een albasten Jezus gezalfd, en met zes dagen vóór Pesach zijn; de
kruik vol echte kostbare haar haren zijn dag vóór het laatste avondmaal.
nardus-mirre, en zij voeten afgedroogd; 2) Maria ziet dit goed, want
brak de kruik en goot de en het huis werd zonder haar zalving had Jezus niet
mirre over zijn hoofd. vervuld van de geur “een gezalfde” kunnen worden
van de zalf. genoemd.
Het verraad van Judas (Mat. 26, Luk. 22, Mark. 14, Joh. 12)
Joh.12:4 Toen zei één van zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskariot, die
hem verraden zou: 5 Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd
penningen, en aan de armen gegeven? 6 En dit zei hij niet omdat hij bezorgd was
voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg wat
gegeven werd. 7 Jezus dan zei: Laat haar met rust, zij heeft dit bewaard voor de van
dag mijn begrafenis. 8 Want jullie hebben de armen altijd bij jullie, maar mij
hebben jullie niet altijd.
Mat. 26:13 Echt, ik zeg jullie: Overal waar dit evangelie gepredikt zal worden in de
hele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij
gedaan heeft. 14 Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de
overpriesters, 15 En zei: Wat willen jullie mij geven als ik hem aan jullie zal
overleveren? En zij hebben hem dertig zilveren penningen gegeven. 16 En van toen
af zocht hij een goede gelegenheid om hem over te leveren.
318
Evangeliën
319
Evangeliën
Het laatste avondmaal: Judas ontmaskerd (Mat. & Mark & Luk. & Joh.)
Mat. 26: 20 En toen het avond geworden was, zat hij aan tafel met de twaalven. 21
En toen zij aten, zei hij: Echt, ik zeg jullie, dat één van jullie, mij zal verraden. 22 En
zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tot hem te zeggen: Ben ik het,
Heer? 23 En hij antwoordde: Degene die de hand met mij in de schotel doopt, die
zal mij verraden.
Mat. 26:24 Het Joh. 13: 26 Jezus antwoordde: Deze is het, Er zijn hier
mensenkind (-zoon) gaat die ik het stuk brood geven zal, nadat ik onder de
wel heen, zoals over hem het ingedoopt heb. En toen hij het evangelie
geschreven is; maar wee ingedoopt had, gaf hij het Judas, Simons schrijvers
die mens, door wie het zoon, Iskariot. 27 En hierna kwam Satan in duidelijke
mensenkind verraden hem. Jezus zei toen tegen hem: Wat jij verschillen
wordt, het was beter voor doet, doe het snel. 28 En dit begreep
hem niet te zijn geboren. niemand van hen die aanzaten, waarom Vergelijk:
25 En Judas, die hem hij hem dat zei. 29 Want sommigen
Joh. 13:2 +
verraadde, antwoordde: dachten, omdat Judas de beurs had, dat
Ben ik het, rabbi? Jezus hem zei: Koop, dat wat wij nodig Mt. 26:15
Hij zei tegen hem: hebben op het feest, of, dat hij de armen met
Jij hebt het gezegd. wat geven wilde. 30 Hij nam het brood en Joh. 13:27.
vertrok direct. En het was nacht.
Joh. 13:31 En toen hij weg was, zei Jezus: Nu is het mensenkind (of: -zoon)
verheerlijkt, en God is in hem verheerlijkt. 32 Indien God in hem verheerlijkt is, zo
zal ook God hem verheerlijken in Zichzelf, en Hij zal hem direct verheerlijken. 33
Kinderen, nog een kleine tijd ben ik bij jullie. Jullie zullen mij zoeken, en zoals ik “de
joden” gezegd heb: Waar ik heenga, kunnen jullie niet komen, en zo zeg ik jullie dit
nu ook. 34 Een nieuw gebod geef ik jullie, dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie
liefgehad heb, dat ook jullie elkaar liefhebben. 35 Hieraan zullen allen weten, dat
jullie mijn discipelen zijn, door elkaar lief te hebben. 36 Simon Petrus zei tegen
hem: Heer, waar gaat u heen? Jezus antwoordde hem: Waar ik heenga, kunnen
jullie mij nu niet volgen, maar jullie zullen mij later volgen. 37 Petrus zei tegen hem:
Heer, waarom kan ik u nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor u inzetten. 38 Jezus
antwoordde hem: Je leven voor mij inzetten? Echt, echt, ik zeg je: De haan zal niet
kraaien, voordat jij mij driemaal verloochend zal hebben.
Het laatste avondmaal: Instelling van het Heilig Avondmaal
2
Mat. 26:26 En toen zij aten, nam Jezus het brood, zei de zegening erover, brak Hij
het, en gaf het de discipelen, en zei: Neem, eet, dat is mijn lichaam. 27 En hij nam
1
de drinkbeker met wijn, zei de zegening erover, gaf hun deze, en zei: Drink allen
daaruit; 28 Want dat is mijn bloed, het bloed Volgens de Talmoed begint ieder
van het nieuwe verbond, die voor velen joods feest met een zegening1
3
vergoten wordt, tot vergeving van de zonden . over een beker met “de vrucht van
29 En Ik zeg jullie, dat Ik, van nu aan, niet zal de wijnstok” (wijn of druivensap)
1
drinken van de vrucht van de wijnstok , tot op en een zegening2 over brood.
de dag wanneer ik met jullie dat opnieuw zal Bloed3 van onschuldigen kan niet
drinken, in het koninkrijk van mijn Vader. vergeven, zie: pg. 191 en pg. 199.
320
Evangeliën
321
Evangeliën
zal mij meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen? 54 Maar hoe
zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het zo gebeuren moet?
55 Op dat ogenblik sprak Jezus tot de menigte: Jullie zijn erop uitgerukt als tegen
een moordenaar, met zwaarden en stokken, om mij te vangen? Ik zat dagelijks bij
jullie, terwijl ik onderwees in de tempel, en jullie hebben mij toen niet gegrepen. 56
Maar dit alles is gebeurd, zodat de Schriften van de profeten vervuld zouden
worden. Toen vluchtten al de discipelen, en verlieten hem.
In de Schriften staat
Mark. 14:50 En zij lieten hem alleen en vluchtten allen. 51
staat helemaal niks …
En een jonge man, die een bedlaken om het naakte lichaam
geslagen had, liep met hem mee, hem achterna, en ze grepen ook hem. 52 Maar hij
liet het laken in hun handen en nam naakt de vlucht.
Jezus voor het Sanhedrin (de hoge raad)
Mat. 26:57-68 & Mark. 14:53-65 & Luk. 22:54, 63-71 & Joh. 18:12-14, 19-24)
Mat. 26:57 Zij die Jezus gevangen hadden De hoge raad werd geleid door de
genomen, brachten hem naar Kájafas, de hogepriester. Dat was vele jaren
hogepriester, waar de schriftgeleerden en een zekere Annas. Toen hij werd
ouderlingen bijeen waren. 58 En Petrus volgde afgezet wist hij zijn schoonzoon
hem van verre tot aan het hof van de Kájafas op deze post te krijgen. Hij
hogepriesters, en ging naar binnen en zat bij de was hogepriester van +18 tot +36.
dienaren, om de afloop te zien. 59 En de Naast hem waren er nog 70 leden
overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele deel van de raad, bestaande uit
grote raad zocht een valse getuigenis tegen drie groepen: ten eerste de
Jezus, zodat zij hem konden doden, maar hogepriesters: priesters en leken
vonden niks. 60 En hoewel er vele valse die voor het dagelijks bestuur
getuigen gekomen waren, vonden zij toch niks. zorgden. Ten tweede, de oudsten,
61 Maar op het laatst kwamen twee valse hoofden van voorname families,
getuigen, en zeiden: Hij heeft gezegd: Ik kan de vaak lid van de Sadduceeën. En
tempel van God afbreken, en deze in drie ten derde, de schriftgeleerden,
dagen herbouwen (Joh. 2:19, Mat. 12:40, veelal Farizeeën. De hoge raad
16:4). 62 En de hogepriester, stond op, en zei had in de tijd van Jezus niet de
tegen hem: Antwoord je niets? Wat getuigen macht voor een doodstraf,
zij tegen jou? 63 Maar Jezus zweeg stil. En de daarover ging de romeinse
hogepriester antwoordde hem: Ik bezweer je landvoogd Pontius Pilatus, die
bij de levende God, dat jij ons zegt, of je de weinig van het jodendom begreep,
gezalfde bent, de zoon van God? maar wel uit was op rust.
64 Jezus zei tegen hem: Jij hebt het gezegd.
Maar ik zeg jullie: Van nu af aan zullen jullie het mensenkind zien, gezeten aan de
rechterhand van de macht van God, en komend op de wolken aan de hemel. 65
Toen verscheurde de hogepriester zijn kleren, en zei: Hij heeft God gelasterd,
waarvoor hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebben jullie zijn godslastering
gehoord. 66 Wat denken jullie hiervan? En zij antwoordden:
“Hij is schuldig tot de dood”. 67 Toen spogen zij in zijn gezicht, en sloegen hem met
hun vuisten. 68 En anderen sloegen hem op zijn kaak, en zeiden:
“Profeteer ons, gezalfde, wie is het, die jou geslagen heeft?”
322
Evangeliën
Petrus verloochent Jezus (Mat. 26 & Mark. 14 & Luk. 22 & Joh.18)
Mat. 26:69 En Petrus zat buiten in de hof, en een dienstmeisje kwam tot hem, en
zei: Jij was toch ook met Jezus, de Galileeër. 70 Maar hij loochende het voor allen,
en zei: Ik weet niet, waar je het over hebt. 71 En toen hij naar de voorpoort ging,
zag een andere dienstmeisje hem, en zei tegen degenen, die daar waren: Hij was
ook met Jezus de Nazareeër. 72 En hij loochende het nogmaals met een eed, en
zei: Ik ken dat mens niet. 73 En iets daarna, kwamen zij die daar stonden, naar
Petrus en zeiden: Zeker weten, jij bent ook één van hen, want je dialect verraadt je.
74 Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken dat mens niet. 75 En
terstond kraaide de haan, en Petrus herinnerde wat Jezus had gezegd tegen hem:
Eer de haan gekraaid zal hebben, zal jij mij driemaal verloochenen. En hij ging naar
buiten en huilde bitter.
Zelfmoord van Judas (Mat. 27 & Mark. 15 & Luk. 23 & Joh.18)
Mat. 27:1 Toen het nu ochtend geworden was, namen alle overpriesters en
ouderlingen van het volk gezamenlijk en besluit tegen Jezus, dat zij hem zouden
doden. 2 En ze boeiden hem, voerden hem weg, en overhandigden hem aan
Pontius Pilatus, de stadhouder. 3 Toen Judas, die hem verraden had, zag dat hij
veroordeeld was, kreeg hij berouw, en bracht de dertig zilveren penningen terug
naar de overpriesters en ouderlingen, 4 en zei: Ik heb gezondigd, en het onschuldig
bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Je zoekt het maar uit.
5 En toen hij de Hand. 1:16...aangaande Judas..18 Hij Heeft Judas zich
zilveren penning- heeft een stuk grond verkregen voor opgehangen, zoals
en in de tempel het loon van zijn ongerechtigheid, en Mattheüs beweerd, of is
geworpen had, is voorovergevallen, en is midden hij voorovergevallen en
vertrok hij, en opengebarsten, en al zijn in- opengebarsten volgens
hing zichzelf op. gewanden zijn naar buiten gekomen. Lukas (Hand. 1:18)?
6 En de overpriesters namen de zilveren penningen en zeiden: Het is niet
geoorloofd deze in de offerkist te leggen, omdat het bloedgeld is.
7 En na gezamenlijk overleg te In Handelingen is de doodsoorzaak anders,
hebben, kochten zij daarmede de en gaat het niet over 30 penningen. Dit
akker van de pottenbakker, als wordt ook alleen in Mattheüs beweerd, die al
begraafplaats voor de eerder duidelijk naar de profetie toeschreef.
vreemdelingen. 8 Daarom is die Het is ook niet de profeet Jeremiah, maar
akker genaamd de bloedakker, tot Zacharjah (11:13). Daar gaat het over een
nu toe. 9 Toen is vervuld geworden, “smelter”. Daar werpt ook niet Judas het geld
wat gesproken is door de profeet in de tempel, maar Zacharjah zelf namens
Jeremiah: En zij hebben de dertig God. Judas moest ook dezelfde dag begraven
zilveren penningen genomen, de worden (een dag later mag niet, en kon ook
waarde van de gewaardeerde niet, vanwege de Sjabbat) en in een paar uur
(geschatte) vanuit de kinderen van kan geen land gekocht worden. Dit was ook
Israël, die zij gewaardeerd hebben. niet nodig, want Jeruzalem had zeker al een
10 En gaven deze voor de akker van bloedakker, voor bijvoorbeeld moordenaars.
de pottenbakker; zoals de Heer mij En wie is die mij, aan wie dit opgedragen
opgedragen heeft. wordt?
324
Evangeliën
325
Evangeliën
De kruisiging
Mat. 27:33 En zij kwamen aan bij een plaats, Overal waar “kruis” is vertaald,
genaamd Golgotha, dat is zo gezegd staat eigenlijk “(martel) paal”,
Schedelplaats, 34 En zij gaven hem azijn met waarmee waarschijnlijk een kruis-
gal gemengd te drinken, en toen hij dat of T-vormige paal wordt bedoeld.
geproefd had, wilde hij niet drinken. 35 Nadat zij hem gekruisigd hadden,
verdeelden zij zijn kleren, door het lot te werpen, zodat vervuld zou worden, wat
gezegd is door de profeet: Zij hebben mijn
Bedoeld wordt Psalm 22:19, en dat
kleren onder zich verdeeld, en hebben het lot
is dus niet van een profeet, en slaat
over mijn kleding geworpen. 36 En zij, gingen
ook niet op “een gezalfde”, want
daar zitten en bewaakten hem. 37 En boven
David heeft het over zijn vijanden.
zijn hoofd hingen ze op schrift zijn
beschuldiging: Dit is Jezus, de koning van de joden. 38 Toen werden bij hem twee
dieven gekruisigd, één aan de rechter-,en één aan de linkerzijde. 39 En de
voorbijgangers lasterden hem en schudden
Bedoeld wordt Psalm 22:8 & 109:25
hun hoofden, 40 en zeiden: Jij, die de tempel
afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos jezelf. Indien jij een kind / zoon van God
bent, kom dan van het kruis af. 41 En ook de overpriesters, schriftgeleerden,
ouderlingen, en Farizeeën, bespotten hem net zo en zeiden: 42 Anderen heeft hij
verlost, maar hij kan zichzelf niet verlossen. Indien hij de koning van Israël is, laat
hem dan nu van het kruis afkomen, en wij zullen hem geloven. 43 Hij heeft zijn
vertrouwen in God gesteld, laat Hij hem dan nu verlossen, indien Hij hem nog wel
wil, want hij heeft gezegd: Ik ben een kind / zoon van God. 44 En de dieven, die met
hem gekruisigd waren, beschimpten hem net zo.
Het overlijden van Jezus
45 En vanaf het zesde uur (12:00 uur) af Ook deze tekst is van David,
kwam er een duisternis over de hele aarde, opnieuw uit Psalm 22:2.
tot het negende uur. 46 En omtrent het negende uur riep Jezus met een luide stem:
Eli, Eli, Lama Sabachtani! Dat is vertaald: Mijn God! Mijn God! Waarom heeft U mij
verlaten! 47 En sommigen van die daar stonden, hoorden dit, en zeiden: Hij roept
Elia. 48 En meteen liep één van hen naar hem toe, nam een spons, met azijn
gevuld, stak deze op een rietstok, en gaf hem te drinken. 49 Maar de anderen
zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elia komt, om hem te redden. 50 En Jezus riep
opnieuw met een luidde stem en gaf de geest. 51 En zie, het voorhangsel in de
tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden, en de aarde beefde, en de
steenrotsen scheurden. 52 En de graven werden geopend, en vele lichamen van de
heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt. 53 En zij die, na zijn opstanding
(die is nu nog niet!), uit hun graven gekomen waren, kwamen in de heilige stad, en
zijn aan velen verschenen. 54 En de centurion (hoofdman over honderd), en zij die
met hem, Jezus bewaakten, zagen de aardbeving, en de dingen, die gebeurd waren,
werden zeer bevreesd, en zeiden: Echt, hij was de zoon van God! 55 En er waren
veel vrouwen, die uit de verte keken en Jezus gevolgd waren vanuit Galilea, om
hem te dienen. 56 Waaronder Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus
en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
326
Evangeliën
327
Evangeliën
De opstanding
Mat 28:1 En laat na de sabbat, toen het begon De verhalen rondom de opstanding
licht te worden, tegen de eersten dag van de zijn erg verschillend voor de vier
week, kwam Maria Magdalena, en de andere evangeliën, zie hiervoor de
Maria, om het graf te bekijken. 2 En zie, er volgende pagina. Dit verhaal heeft
kwam een grote aardbeving, want een engel overeenkomsten met de Egyptische
van de Heer, daalde uit de hemel neer, kwam god Osiris die als mens lijdt, en
dichterbij, en wentelde de steen af van de naar de onderwereld afdaalt.
deur, en ging erop zitten. 3 En zijn uiterlijk was als een bliksem, en zijn kleding zo
wit als sneeuw. 4 De wachters beefden van angst voor hem, en werden zo bleek als
doden. 5 Maar de engel, antwoordde de vrouwen: Wees jullie niet bevreesd, want
ik weet, dat jullie Jezus zoeken, die gekruisigd is. 6 Hij is hier niet; want hij is
opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kom hierheen, bekijk de plaats, waar de Heer
gelegen heeft. 7 En vertrek snel, en vertel zijn discipelen, dat hij opgestaan is uit de
doden, en zie, hij gaat u voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien. Zie, ik heb
het jullie gezegd. 8 En ze verlieten direct het graf, met angst en grote blijdschap, en
liepen snel om dit zijn discipelen te berichten. 9 En toen zij heengingen, om zijn
discipelen te berichten, zie, kwam Jezus hen tegemoet, en zei: Sjalom Aleichem! En
zij gingen naar hem toe, en grepen zijn voeten, en aanbaden hem. 10 Toen zei
Jezus tegen hen: Wees niet bang, ga heen, bericht mijn broeders, zodat zij naar
Galilea gaan, en zij zullen mij daar zien. 11 En toen zij onderweg waren, zie, enigen
van de wacht kwamen in de stad, en informeerden de overpriesters al de dingen,
die gebeurd waren. 12 En zij zijn met de ouderlingen bijeengekomen, en hebben
gezamenlijk een besluit genomen. Ze gaven de soldaten veel geld, 13 en zeiden:
Vertel dat zijn discipelen ‘s nachts zijn gekomen, en hem gestolen hebben, toen wij
sliepen. 14 En indien de stadhouder dit te horen krijgt, zullen wij hem gerust
stellen, en zorgen, dat jullie geen pro-
blemen krijgen. 15 En zij namen het geld
en deden zoals zij geïnstrueerd waren. En
dit gerucht is onder “de joden” verspreid
geworden tot op de huidige dag. 16 En de
elf discipelen zijn naar Galilea gegaan, naar
de berg, waar Jezus hen gevraagd had te
komen. 17 En toen zij hem zagen, baden zij
hem aan, maar sommigen twijfelden. 18
En Jezus kwam bij hen, en sprak met hen,
en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel
en op aarde. 19 Ga dan heen, onderwijs al
de volken, en doop hen in de naam van de
Vader, de zoon, en de heilige geest.
Onderwijs hen zich te houden aan alles,
wat Ik jullie geboden heb. 20 En zie, ik ben Een graf met steen in een gehucht op
met jullie al de dagen tot het einde van de de oostelijke helling van de olijfberg,
wereld. Amen. met de abusievelijke naam Betfage.
328
Evangeliën
Handelingen
Dit bijbelboek is door dezelfde persoon geschreven als het boek Lukas, dus
waarschijnlijk door de schrijver / secretaris Tertius (Rom. 16:22), want volgens de
openingsbrief, zijn beide boeken gericht aan de onbekende “Theofilus” (= zoon van
God). Dit was misschien wel zijn eigen zoon, aan wie hij dit boek opdroeg. Sommige
bronnen dateren dit boek op het jaar 80.
Het boek beschrijft het ontstaan van de christelijke gemeente.
Het eerste deel handelt over de apostelen, met een hoofdrol voor apostel Petrus. Na
Jezus' dood en opstanding en de komst van de heilige geest zwierven de apostelen
uit om Jezus' leer te verkondigen.
In het tweede deel verschuift de hoofdrol volledig naar Paulus, de Romeinse
christenvervolger Saulus, die op weg naar Damascus het licht zag en vurig christen
werd. Hij legde drie zendingsreizen van respectievelijk 2200 km, 4500 km en 4500
km af, langs het huidige Turkije en Griekenland. Zijn vierde reis naar de keizer in
Rome, werd vertraagd door een schipbreuk. Of Rome eindstation is, blijft onbekend.
1 De hemelvaart & De plaats van Judas opgevuld
1 Het eerste boek heb ik gemaakt, Theofilus, over alles wat Jezus begonnen heeft,
zowel te doen als te onderwijzen, 2 tot de dag, waarop hij werd opgenomen, nadat
hij door de heilige geest aan de apostelen, die hij uitgekozen had, zijn bevelen
gegeven had. 3 Aan wie hij ook, nadat hij geleden had, zichzelf levend vertoond
heeft, met vele overtuigende tekenen, veertig dagen lang, en werd door hen
gezien, en hij sprak van de dingen, die het koninkrijk van God betreffen. 4 En toen
hij met hen bijeen was, beval hij hun, dat zij zich niet van Jeruzalem zouden
scheiden, maar moesten wachten op de belofte van de Vader, die jullie, zei Hij, van
mij gehoord hebben. 5 Want Johannes doopte wel met water, maar jullie zullen
met de heilige geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. 6 Zij dan, die bijeen
gekomen waren, vroegen hem:
Dit lijkt nu voor christenen in deze tijd een rare
heer, gaat u in deze tijd voor Israël
vraag, maar “een gezalfde”, betekent “een tot
het koningschap herstellen? 7 En
koning gezalfde”, dus moet er ook eerst een
hij zei tegen hen: Jullie hoeven niet
koninkrijk komen; dat is dan juist zijn taak.
te weten welke tijden of gelegen-
heden, de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; 8 Maar jullie zullen de kracht
van de heilige geest ontvangen, die over jullie komen zal, en jullie zullen mijn
getuigen zijn, zowel in Jeruzalem, als in heel Judea en Samaria, en tot aan het
uiterste van de aarde. 9 En toen hij dit had gezegd, werd hij opgenomen, terwijl zij
het zagen, en een wolk onttrok hem van hun ogen. 10 En toen zij hun ogen op de
hemel gericht hielden, terwijl hij heenvoer, stonden ineens twee mannen bij hen in
witte kleding, 11 die zeiden: Jullie Galileese mannen, wat staan jullie daar naar de
hemel omhoog te kijken? Deze Jezus,
Opmerkelijk is dat geen van de vier
die te midden van jullie is opgenomen
evangeliën dit beschreven heeft, alsof dit
in de hemel, zal op dezelfde wijze
een later verhaal is die alleen dankzij dit
komen, als dat jullie hem naar de
boek aan Theofilus bekend is geworden.
hemel hebben zien varen.
330
Handelingen
331
Handelingen
14 Toen stond Petrus met de elven op, en verhief zijn stem, en sprak tot hen: Jullie
joodse mannen, en jullie allen, die in Jeruzalem wonen, dit moeten jullie weten en
luister toch goed naar mijn woorden. 15 Want deze zijn niet dronken, zoals jullie
vermoeden, want het is pas het derde uur van de dag (9:00 h). 16 Maar dit is het,
wat gesproken is door de profeet Joël (2:28-32):
17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt
Deze profetie van Joël beschrijft
God, dat Ik van Mijn geest zal uitstorten
duidelijk andere dingen dan wat er hier
op alle vlees. En je zonen en dochters
in Handelingen gebeurd zouden zijn.
zullen profeteren, en je jongelingen zullen
Bovendien waren die Laatste Dagen,
gezichten zien, en je ouderen zullen
vóór de grote en belangrijke Dag van
dromen dromen. 18 En ook op Mijn
de Heer (Joël 2:32) waarop het grote
dienstknechten, en op Mijn dienstmeisjes,
oordeel van Babylon werd geveld, dat
zal Ik in die dagen van Mijn geest uit-
die heidenen van het Noorden werden
storten, en zij zullen profeteren. 19 En Ik
verjaagd (Joël 2:20), en het einde van
zal wonderen geven in de hemel boven, en
de Ballingschap kwam voor Judah en
tekenen op de aarde beneden, bloed en
Jeruzalem (Joël 3:1), en zij gered
vuur, en rookdamp. 20 De zon zal
zouden worden. Die Dag van
veranderd worden in duisternis, en de
Verwoesting voor Babylon was toen
maan in bloed, voordat dat de grote en
nabij (Joël 1:15 & 2:1) maar was voor
belangrijke Dag van de Heer komt. 21 En
Petrus eeuwen geleden; namelijk de
het zal zijn, dat een ieder, die de naam van
dag dat de Perzen Babylon versloegen.
de Heer zal aanroepen, gered zal worden.
In de toespraak van Petrus probeerde hij het publiek te overtuigen dat Jezus “de
gezalfde” is en dat dit uit de TeNaCh volgt. Hij weet hiervoor geen enkele tekst uit
de Torah, en ook niet uit de Profeten, waardoor hij grijpt naar twee psalmteksten
uit de Geschriften, die hij tot profetie verheft en daarna verkeerd uitlegt, als eerste:
16:8 Ik houd J.H.V.H (God) steeds voor ogen,
Omdat Hij (God) aan mijn rechterhand staat, wankel ik (David) niet.
10 Want U (God) geeft mijn ziel (van David) niet prijs aan het dodenrijk
Petrus dacht dat “Hij” en “mijn ziel” niet op God en David betrekking hadden, maar
beide op “de gezalfde”, en kwam daarbij tot de volgende verkeerde conclusie:
30 Omdat hij (David) dan een profeet was, en wist, dat God hem onder ede
gezworen had, dat hij uit de vrucht van zijn heupen, wat het vlees betreft de
gezalfde verwekken zou, om hem op zijn troon te zetten; 31 Zo heeft hij dit
voorzien, en gesproken van de opstanding van de gezalfde, en dat zijn ziel niet is
achtergelaten in het dodenrijk, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.
En als tweede verdraaide Petrus Psalm 110 van een onbekende psalmschrijver:
110:1 Voor David. Een psalm
Aldus luidt het woord van J.H.V.H tot mijn heer (David):
Zet je aan mijn rechterhand totdat Ik jouw vijanden gelegd heb,
als een voetenbank voor jouw voeten.
Petrus ging, uit van de Griekse vertaling van de Septuaginta, waarin bij deze psalm,
het woord “voor” verkeerd is vertaald met “van” (zoals “jonge vrouw” verkeerde
vertaald werd met “maagd” in Mat. 1:23). Hierdoor lijkt het erop dat deze psalm
332
Handelingen
“van David” is, en dat er naast koning David en God, nog een “mijn heer” is, en dat
kan dan niet meer David zijn en zou dan “de gezalfde” en “dus” Jezus moeten zijn.
Echter, het is niet David die dat zegt, maar de schrijver van de psalm, en hij heeft
het over David, die hij “mijn heer” noemt, zodat deze psalm zeker niet over een
gezalfde gaat, laat staan over Jezus. Deze fout door een verkeerde vertaling in de
Septuaginta maakte Jezus ook meermaals in Mattheüs (22:43 & 26:64), Markus
(12:36 & 14:62) en Lukas (20:42 & 22:69). Hierdoor vertalen christelijke
bijbelvertalers, daar waar bij de psalmen “voor David” staat, ook “van David”.
De vraag is nu hoe het komt dat zowel Jezus als Petrus deze fout konden maken
door een vertaalfout in de Griekse Septuaginta? Want het is nog maar de vraag of
Jezus, en vooral ook de visser Petrus, Grieks konden lezen, en ook of ze een
peperdure handgeschreven Griekstalige Septuaginta hadden en lazen. Voor Jezus is
dit zeker onzin, want hij kon Hebreeuws lezen. Daarom is de meest logische
conclusie, dat al deze verhalen, net als het verhaal van de maagd in Mattheüs 1:23,
“ontwikkeld” zijn, door later-levende Griekstalige christelijke schrijvers buiten Israël.
De rede van Petrus eindigt als volgt:
38 En Petrus zei tot hen: “Bekeer je, en een ieder van jullie zal worden gedoopt in
de naam van Jezus, de gezalfde, tot vergeving van de zonden, en je zal als gift de
heilige geest ontvangen. 39 Want de belofte geldt voor jullie, jullie kinderen, en
allen, die ver weg zijn, zo veel als de Heer, onze God, hiertoe roepen zal.” 40 En
met veel meer andere woorden getuigde hij, en spoorde hen aan, en zei: “Laat
jullie behouden uit dit verkeerd geslacht!” 41 Zij dan die zijn woord aanvaarden,
werden gedoopt. En er werden op die dag omtrent drie duizend zielen tot hen
toegevoegd. 42 En zij bleven volharden in de leer van de apostelen, in de
gemeenschap, in het breken van het brood, en in de gebeden. 43 En een vrees
(ontzag) kwam over elke ziel, en vele wonderen en tekenen gebeurden door de
apostelen. 44 En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen-
schappelijk. 45 En zij verkochten hun goederen en bezittingen, en verdeelden dit
met allen, naar gelang ieder nodig had. 46 En ze waren dagelijks eendrachtig
volhardend in de tempel, braken van huis tot huis het brood, aten tezamen met
blijdschap en eenvoud van de harten, 47 prezen God, en waren geliefd bij het hele
volk. En de Heer voegde dagelijks tot de Gemeente, die gered werden.
3 De genezing van een verlamde & De derde toespraak van Petrus
1 Petrus nu en Johannes gingen samen op naar de tempel, rond het uur van het
gebed; het negende uur (15 h). 2 En een zekere man, die kreupel was vanaf zijn
geboorte, werd dagelijks gedragen en bij de deur van de tempel gezet, genaamd De
Mooie, om een aalmoes te vragen van degenen, die de tempel in gingen. ... 4 En
Petrus, hield zijn ogen op hem gericht, ... 6 en zei: “Zilver en goud heb ik niet, maar
dat wat ik heb, dat geef ik je; in de naam van de gezalfde Jezus van Nazareth, sta op
en wandel!” 7 En hij geep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en direct
werden zijn voeten en de botten in zijn enkels sterk. 8 En hij sprong op, stond,
wandelde, en ging met hen in de tempel, en wandelde, sprong, en loofde God. ...
Petrus maakte van deze gelegenheid gebruik en hield opnieuw een toespraak.
333
Handelingen
4 Petrus en Johannes voor het Sanhedrin & Het leven van de gemeente
De toespraak had veel effect, want: In die tijd woonden er hooguit 25 duizend
4 En velen van degenen, die het mensen in Jeruzalem. Dat betekend dat er
woord gehoord hadden, geloofden; maximaal 10 duizend volwassen mannen
en het aantal mannen was ongeveer woonden. Petrus moet dus in één toespraak
vijf duizend. de halve mannelijk bevolking van Jeruzalem
1 En terwijl zij tot het volk spraken, bekeerd hebben, indien die allemaal in de
overvielen hen de priesters, de tempel aanwezig konden zijn.
hoofdman van de tempel, en de
Sadduceeën. 2 Ze waren zeer ontevreden, omdat zij het volk predikten via Jezus
over de opstanding uit de doden. 3 En zij sloegen de handen aan hen, en zetten ze
in bewaring (gevangen) tot de volgende dag, want het was al avond. ... 5 En het
gebeurde de volgende dag, dat zij (de hoge raad
Hier is de schrijver van
/ het Sanhedrin) in Jeruzalem bijeen kwamen;
Handelingen toch slecht
hun oversten, ouderlingen, schriftgeleerden, 6
geïnformeerd, want Annas was
Annas de hogepriester, Kájafas, Johannes,
al jaren geen hogepriester meer,
Alexander, en alle anderen die van het
het was zijn schoonzoon Kájafas.
hogepriesterlijk geslacht waren. …
In het verhoor verdedigd Petrus, vervuld met de heilige geest, zich als volgt:
10 Zo moet het jullie allen bekent zijn, en het hele volk Israël, dat door de naam
van de gezalfde Jezus van Nazareth, die jullie gekruisigd hebben, die God van de
doden heeft opgewekt, vanwege hem, zeg ik, staat ik hier gezond voor jullie. 11 Hij
is de steen, die door jullie, de bouwlieden, waardeloos werd
Niet Jezus,
gevonden, en die tot een hoofd van de hoek (hoeksteen) is
maar God,
geworden. 12 Ook komt de redding van niemand anders, want er is
zie: pg. 379.
onder de hemel geen andere naam, die aan een mensen is gegeven,
waardoor wij gered moeten worden. 13-23 De hoge raad was verbaasd dat mensen
van zo’n eenvoudige afkomst zo konden spreken. Maar omdat ze niks tegen hen
konden inbrengen werden ze vrijgelaten. ...
32 En de menigte van degenen die geloofden, was één van hart en een ziel; en
niemand zei, dat iets van wat hij had, van hemzelf was, want alle dingen waren van
hun gezamenlijk. ... 34 Want er was ook niemand onder hen, die tekort kwam,
want alle eigenaren van stukken grond of huizen, verkochten die (eindtijd!), en
brachten de opbrengst van de verkochte goederen, en legden die voor de voeten
van de apostelen. 35 En aan een ieder werd uitgedeeld, naar zijn behoefte. ...
5 Tweede gevangenneming en vrijlating van de apostelen
1 Zo verkochten ook Ananias, en zijn vrouw Saffira, een eigendom, maar ze hielden
iets achter van de opbrengst. 3 Ze werden daarop aangesproken door Petrus, die
vertelde dat het schenken vrijwillig was, maar nu was hun hart met Satan vervuld,
hadden ze de heilige geest bedrogen en hadden ze tegen God gelogen. 5 En bij het
horen van deze woorden viel Ananias neer en blies de adem uit. 6 De jonge
mannen stonden op, legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem.
7 Daarna, zo’n drie uur later, kwam zijn vrouw binnen en hetzelfde gebeurde met
haar. 10 Zij werd bij haar man begraven. 11 En de gemeente was zeer bevreesd.
334
Handelingen
335
Handelingen
336
Handelingen
had, groeide en vermenigvuldigde het volk Het was Jakob die een deel van een
in Egypte, 18 totdat een ander koning veld kocht van de zonen van Chemor,
opstond, die Jozef niet gekend had. 19 Deze de vader van Sjechem. Dit was niet
gebruikte listigheid tegen ons geslacht, en bedoeld als graf, maar bedoeld om
handelde slecht met onze voorvaderen, een tent op te zetten en een altaar
zodat zij hun jonge kinderen in de steek op te richten (zie: Gen. 33:19-20).
moesten laten, zodat die niet zouden
overleven. 20 In die tijd werd Mozes geboren, en hij was buitengewoon mooi, en
werd drie maanden opgevoed in het huis van zijn vader. 21 En toen hij te vondeling
was gelegd, nam de dochter van Farao hem aan, en voedde hem voor zichzelf op
tot een zoon. 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren,
en was krachtig in woord en daad. 23 Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar had
bereikt, kwam het op zijn hart om zijn broeders, de kinderen van Israël, te
bezoeken. 24 En hij zag iemand, die onrecht leed, beschermde hem, nam voor hem
wraak en dode de Egyptenaar. 25 En hij meende, dat zijn broeders zouden
begrijpen, dat God door zijn hand hun zou verlossen, maar zij begrepen dit niet. 26
En de volgende dag vertoonde hij zich weer onder hen. Aangezien ze aan het
vechten waren, drong hij aan op vrede, en zei: Mannen, jullie zijn broeders,
waarom doen jullie elkaar kwaad? 27 En degene die zijn naaste kwaad deed,
duwde hem weg, en zei: Wie heeft jou tot een overste en rechter over ons
aangesteld? 28 Wil jij mij soms ook doden, zoals jij gisteren een Egyptenaar gedood
hebt? 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land
Midian, waar hij twee zonen kreeg. 30 En toen er veertig jaar voorbij waren,
verscheen de engel van de Heer aan hem, in de woestijn van de berg Sinaï, in een
vlam van een brandend doornenbos. 31 Mozes zag dat, en verwonderde zich over
het gezicht, en toen hij erheen ging, om het te bekijken, kwam er een stem van de
Heer tot hem, 32 en zei: Ik ben de God van je voorvaderen, de God van Abraham,
de God van Isaäk, en de God van Jakob. En Mozes beefde zeer en durfde niet te
kijken. 33 En de Heer zei tegen hem: Ontbind de schoenen van je voeten, want de
plaats waarop jij staat, is heilige grond. 34 Ik heb de mishandeling van Mijn volk dat
in Egypte is, gezien en bemerkt, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben afgedaald,
om hen daaruit te verlossen, en nu, kom hier, Ik zal je naar Egypte sturen. 35 Deze
Mozes, die zij verloochend hadden, door te zeggen: Wie heeft je tot een overste en
rechter aangesteld? Hij, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gestuurd,
door de hand (macht) van de engel, die hem verschenen was in het doornenbos. 36
Hij heeft hen uitgeleid, nadat hij wonderen en tekenen had gedaan in het land van
Egypte, en in de Rietzee, en in de woestijn, veertig jaar lang. 37 Hij is de Mozes, die
tot de kinderen van Israël gezegd heeft:
Als het volk in Kanaän was, moest het
De Heer, jullie God, zal een profeet
volk een koning aanstellen en God zou
verwekken uit jullie broeders, zoals ik, en
dan door een profeet spreken. Het gaat
naar hem zullen jullie luisteren. (Deut.
dus om meerdere koningen en meerdere
18:15,18) 38 Deze is het, die bij de
profeten vanaf de aankomst in Kanaän
menigte van het volk in de woestijn was
tot de Babylonische Ballingschap. Het
met de engel, die tot hem sprak op de
gaat dus zeker niet over “een gezalfde”.
berg Sinaï, en met onze voorvaderen, die
337
Handelingen
338
Handelingen
8 Saulus & Filippus & Simon & De Ethiopische Eunuch van Financiën
1 En Saulus stemde in met zijn Stefanus gebruikte in zijn toespraak dezelfde
dood. En in die tijd was er een stijl als de samenvatting in Nehemiah 9.
grote vervolging tegen de
Hij beweerde “vol van de heilige geest” te zijn
gemeente die in Jeruzalem was, en
(Hand. 7:14), maar maakte vele en grote
zij werden allen verstrooid over de
fouten. Ook beweerde hij recht in de hemel te
landen van Judea en Samaria,
kunnen kijken en de zoon van de mensen aan
behalve de apostelen. 2 En vrome
de rechterhand van God te kunnen zien
mannen droegen Stefanus weg en
(Hand. 7;55-56). Dit verwijst naar dezelfde
maakten grote rouw over hem. 3
vertaalfout van Psalm 110, door Jezus en
En Saulus verwoestte de gemeente,
Petrus, zie de uitleg bij: Hand. 2, pg. 331 e.v.
ging alle huizen binnen, sleurde de
mannen en vrouwen eruit, en leverde hen over in de gevangenis. 4 En zij dan, die
verstrooid waren, gingen het land door, en verkondigden het woord. 5 En Filippus
(één van de zeven Griekstalige bestuurders) ging naar de (meer Grieks dan
Hebreeuwse) stad Samaria, en predikte hun over de gezalfde. 6 En de menigte hield
zich eendrachtig aan wat Filippus sprak, terwijl zij de tekenen hoorden en zagen,
die hij deed. 7 Want van velen, die onreine geesten hadden, traden deze luid
schreeuwend uit, en vele verlamden en kreupelen werden genezen. ...
9 Tegelijkertijd was er een zeker Simon, die al lange tijd het volk verbaasde met
toverijen. Het volk geloofde eerst dat hij de grote kracht van God was, 12 maar
geloofden nu Filippus, die het evangelie van het koninkrijk van God, en van den
naam van Jezus de gezalfde verkondigde, en zij werden gedoopt, zowel mannen als
vrouwen. 13 En ook Simon kwam tot geloof, werd gedoopt en bleef bij Filippus. ...
14 Toen de apostelen, die in Jeruzalem waren, hoorden dat Samaria het woord van
God aangenomen had, zonden zij Petrus en Johannes naar hen. 15 Zij baden daar
voor hen, zodat zij de heilige geest mochten ontvangen. 16 Want hij was nog op
niemand van hen gevallen, maar zij waren slechts gedoopt in de naam van de heer
Jezus. 17 Toen legden zij hen de handen op, en zij ontvingen de heilige geest. 18 En
toen Simon zag dat, door de oplegging van de handen van de apostelen de heilige
geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan, 19 Simon wilde ook deze macht en
werd daarop ernstig door Petrus toegesproken. ... 26 En een engel van de Heer zei
tegen Filippus: Ga naar het zuiden, naar de weg van Jeruzalem naar Gaza. 27 En hij
ging daarheen en trof een Ethiopiër, een eunuch, en een machtig heer van
Candace, de koningin van de Ethiopiërs, die over al haar financiën ging, die naar
Jeruzalem was geweest om te bidden. 28 En hij was op de terugweg, zat op zijn
wagen, en las de profeet Jesajah. 29 En de geest zei tegen Filippus: Ga naar deze
wagen toe. 30 En Filippus liep erheen, en hoorde hem (waarschijnlijk de Griekse
vertaling van) de profeet Jesajah lezen, en zei: Begrijp jij ook wat je leest? 31 En hij
zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij onderwijst? En hij vroeg Filippus bij
hem op de wagen te komen zitten. 32 En het gedeelte van het schrift dat hij las was
deze: “Hij is zoals een schaap naar de slachting geleid, en zoals een lam
stemmeloos is voor hem, die het scheert, zo doet hij zijn mond niet open. 33 In zijn
vernedering is zijn oordeel weggenomen, en wie zal zijn afkomst vertellen? Want
zijn leven wordt van de aarde weggenomen.” 34 En de minister vroeg Filippus:
339
Handelingen
“Over wie zegt de profeet dit, van Filippus verdraaide deze tekst in Jes. 53:7-8,
zichzelf, of van iemand anders?” 35 het gaat hier over “de knecht van de Heer” en
En Filippus deed zijn mond open en volgens Jes. 44:1 en Jes.44:21, is het volk
begon vanaf dit schriftgedeelte en Israël “Mijn knecht” en “Mijn uitgekozene”.
verkondigde hem Jezus. 36 En Zie hiervoor de uitleg bij Jesajah 40 & 44, pg.
terwijl zij onderweg waren, 178. Filippus verving hier dus onterecht het
kwamen zij bij een water, en de onderwerp “Israël” door “Jezus”.
minister zei: “Kijk, daar is water,
wat verhindert mij gedoopt te worden?” 37 [En Filippus zei: “Indien jij met heel je
hart gelooft, zo is het geoorloofd.” En hij antwoordde:
Dit vers 37 staat niet in de
“Ik geloof dat Jezus de gezalfde, de zoon van God is.”]
oudste manuscripten en is
38 En hij liet de wagen stoppen, en zij daalden beiden
dus later toegevoegd.
af in het water, zowel Filippus als de minister, en hij
doopte hem. 39 En toen zij uit het water waren gekomen, nam de geest van de
Heer Filippus weg, en de minister zag hem niet meer, want hij reisde zijn weg met
blijdschap. 40 Maar Filippus werd gevonden, in Azote. Hij ging het land door en
verkondigde het evangelie in alle steden, totdat hij in Caesarea kwam.
9 De bekering van Saulus
In Handelingen komt deze belangrijke gebeurtenis in het leven van Saulus / Paulus,
aangaande zijn tijd als christenjager en zijn bekering, meermaals voor:
Vertelling door “Lukas” Toespraak tot het volk Toespraak tot Agrippa
9:1 En terwijl Saulus nog 22:3 Ik ben een jood ... 26:5 ... dat ik naar de
dreiging en moord blies door Gamaliël opgeleid ..., nauwgezette partij van de
tegen de discipelen van een ijveraar voor God, 4 En Farizeeën geleefd heb ....
de heer, ging hij naar de ik heb deze weg (= leer / 9 ... dat ik tegen de naam
hogepriester, 2 en vroeg halachah) tot de dood toe van Jezus van Nazareth,
om brieven voor de vervolgd door mannen en fel moest optreden 10 ...
synagogen in Damascus, vrouwen in de boeien te en ik heb vele van de
zodat hij iedereen, die slaan en gevangen te heiligen in de gevangenis
van die weg (= leer / zetten 5 zoals ook de opgesloten, waartoe ik de
halachah) was, zou hogepriester van mij macht van de
vinden, zowel mannen als getuigen kan ..., van wie ik overpriesters ontvangen
vrouwen, en gebonden ook met brieven aan de had ... 12 En toen ik ...
(geboeid) naar Jeruzalem broeders in Damascus naar Damascus reisde, ...
zou brengen. 3 En terwijl gereisd ben ... 6 maar het zag ik, 13 koning, midden
hij reisde, en bij gebeurde mij, toen ik op op de dag onderweg een
Damascus kwam, mijn reis dicht bij licht, feller dan de glans
gebeurde het dat hij Damascus gekomen was, van de zon, van de hemel,
ineens omgeven was van dat plotseling ... uit de mij en hen die met mij
een licht vanuit de hemel. hemel mij een fel licht reisden, omstralen.
omstraalde.
(‘Halachah’ is Hebreeuws voor ‘hoe het gaat / loopt’, en staat voor de ‘leer / weg’.)
340
Handelingen
Vertelling door “Lukas” Toespraak tot het volk Toespraak tot Agrippa
9:4 Hij viel op de grond en 22:7 en ik viel op de grond en 26:14 en toen wij
hoorde een stem, die hoorde een stem tegen mij allen ter aarde vielen,
tegen hem zei: Saul, Saul, zeggen: Saul, Saul, waarom hoorde ik een stem
waarom vervolg jij mij? 5 vervolg jij mij? 8 En ik tot mij spreken in de
En hij zei: Wie bent u, antwoordde: Wie bent u heer? Hebreeuwse taal:
heer? En de heer zei: Ik En hij zei tegen mij: ik ben Saul, Saul, waarom
ben Jezus, die jij vervolgt Jezus van Nazareth, die jij vervolg jij mij? ... 15
6 Sta op, en ga in de stad, vervolgt. 9 En zij die met mij En ik zei: Wie bent u
en daar zal je verteld waren zagen wel het licht, heer? En de heer zei:
worden wat je moet maar de stem van hem die ik ben Jezus, die jij
doen. 7 En de mannen, sprak hoorden zij niet. 10 En ik vervolgt. 16 Maar
die met hem mee reisden, zei: Wat moet ik doen? En de richt je op en sta op je
stonden verbaasd, en heer zei tegen mij: Sta op en voeten, want hierom
hoorden wel de stem, reis naar Damascus, en daar zal ben ik aan jou
maar zagen niemand. jij gezegd worden.... verschenen ... dat jij
mij gezien hebt...
8 En Saulus kwam overeind; en toen hij zijn ogen De drie getuigenissen zijn zeer
opendeed, zag hij niemand. En zij namen hem aan tegenstrijdig: viel alleen Paulus
de hand en brachten hem naar Damascus. 9 En op de grond of iedereen?
het waren drie dagen dat hij niet kon zien, niet at, Hoorden ze nou wel de stem en
en niet dronk. 10 En er was een zekere discipel in zagen niks, of toch andersom?
Damascus, genaamd Ananias, en de heer zei Zag Saulus niks en was hij blind
tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, voor drie dagen, of had hij dan
hier ben ik, heer! 11 En de heer zei tegen hem: toch Jezus gezien?
Sta op, en ga naar de straat, genaamd de Rechte,
en vraag in het huis van Judas naar iemand, genaamd Saulus, vanuit Tarsen, want
zie, hij bidt. 12 En hij heeft in een visioen gezien, dat een man, genaamd Ananias,
binnenkwam, en hem de hand oplegde, zodat hij opnieuw kon zien. 13 En Ananias
antwoordde: Heer! ik heb van velen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw
heiligen in Jeruzalem aangedaan heeft. 14 En hij heeft hier de macht van de hoge
priesters, om iedereen die uw naam aanroept te binden (in de boeien te slaan). 15
Maar de heer zei tegen hem: Ga erheen, want hij is mij een uitgekozen voorwerp,
om mijn naam te dragen voor de heidenen, en de koningen, en de kinderen van
Israël. 16 Want hij moet lijden om mijn naam. 17 En Ananias vertrok en kwam in
het huis, en legde hem de handen op en zei: Saul, broeder, de heer heeft mij
gezonden, namelijk Jezus, die aan jou verschenen is op de weg, waarlangs jij kwam,
zodat jij weer zou zien en met de heilige geest vervuld zou worden.
18 En direct was het alsof er schubben van zijn ogen vielen, en hij kon direct weer
zien, stond op, en werd gedoopt. 19 En toen hij gegeten had, kwam hij op krachten.
En Saulus was een aantal dagen bij de discipelen, die in Damascus waren. 20 En hij
predikte meteen over de gezalfde in de synagogen, dat hij de zoon van God is. 21
En allen, die het hoorden, waren verbaasd en zeiden: Is hij niet degene, die in
Jeruzalem allen vervolgde, die deze naam aanriepen? ...
341
Handelingen
342
Handelingen
aankwamen, klom Petrus op het dak, om te Dit verhaal wordt vaak door
bidden, omtrent het zesde uur (12 h). 10 Hij had niet-joden niet begrepen. De
honger. En terwijl het eten werd klaargemaakt woorden ‘nee’ en ‘heer’ gaan
kreeg hij een visioen, 11 en zag de hemel niet samen: Petrus had al drie
geopend, en een soort voorwerp naar hem keer Jezus verloochend en zegt
beneden op de grond komen, zoals een groot nu driemaal ‘nee’ tegen God.
linnen laken, aan de vier hoeken Kruipende en wilde dieren zijn
samengebonden. 12 Daarin waren de onreine onrein, sommige viervoetige
wilde en de kruipende dieren en alle viervoetige dieren zijn rein en de meeste
dieren van de aarde en de vogels van de hemel vogels zijn rein (koosjer) en
(velen zijn rein!). 13 En er kwam een stem tot blijven rein ook al komen ze in
hem: Sta op, Petrus! slacht en eet. 14 Maar aanraking met onreine dieren.
Petrus zei: Nee, heer! want ik heb nooit gegeten Alleen na het slachten, kan rein
iets, dat gewoon of onrein was. 15 En dit vlees onrein worden, indien het
gebeurde nog een tweede keer: Wat God rein in contact komt met onrein
verklaard heeft zal jij niet gewoon maken. 16 En vlees, anders niet. Petrus had
een derde keer, en de ‘knoopzak’ werd terug in dus gewoon een reine vier-
de hemel genomen. 17 En terwijl Petrus nog voeter of vogel eruit kunnen
hierover nadacht, stonden de mannen aan de halen en slachten, en dat had
poort, 18 en vroegen of Simon, bijgenaamd hij moeten weten. Net zo,
Petrus, thuis was. 19 En toen Petrus over zijn wordt je niet onrein van niet-
visioen nadacht, zei de geest tegen hem: Zie, drie joden bezoeken En zelfs als je
mannen zoeken jou, 20 ga met hen mee, want ik onrein bent, kan je je baden en
heb hen gezonden. ... 23 Petrus liet hen binnen ben je ’s avonds weer rein.
en ging de volgende dag met hen mee naar
Caesarea, 24 en kwamen bij Cornelius en zijn
Dit verhaal is onzinnig, en het
familie en beste vrienden... 28 En Petrus zei tegen
is ook maar de vraag of er ooit
hen: Jullie weten, hoe onwettig het is voor een
joden zijn geweest die dit
joodse man, om samen te zijn met, of het huis
geloofd hebben; er is namelijk
binnen te gaan van, iemand van een ander volk,
geen enkel bewijs vanuit de
maar God heeft mij getoond, dat ik geen mens
Torah of de Talmoed dat dit
gewoon of onrein mag noemen. Petrus legde
ooit de joodse visie is geweest.
vervolgens het evangelie uit, 37 de doop van
Johannes, 38 alles over Jezus van Nazareth, 39 en wat hij in het land van de joden
en Jeruzalem gedaan heeft, en die zij gedood hebben, en hem aan het hout
gehangen hebben, 40 en dat hij door God opgewekt is op de derde dag, 43 en dat
een ieder, die in hem gelooft, vergeving van de zonden ontvangt in zijn naam. 44
Toen Petrus nog deze woorden sprak, viel de heilige geest op allen, die het woord
hoorden. 45 En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, waren verbaasd, dat de
gave van de heilige geest ook op de heidenen uitgestort werd. 46 Want zij hoorden
hen spreken met vreemde talen, en God groot maken. Toen antwoordde Petrus: 47
Kan ook iemand het water weren, dat deze mensen niet gedoopt zouden worden,
die de heilige geest ontvangen hebben, net zoals wij? 48 En hij beval, dat zij zouden
worden gedoopt in de naam van de heer. Toen vroegen zij hem, dat hij enige dagen
bij hen zou blijven. Dit kan niet volgens de TeNaCh, zie pg. 191, 199 en 320.
343
Handelingen
hebben, en het eeuwige leven niet Net als de hoge raad bij Stefanus,
waard zijn, keren wij ons tot de hebben de Hebreeuwstalige joden door,
heidenen. 47 Want zo heeft de Heer ons dat voortdurend teksten worden veran-
geboden, zeggende: Ik heb je aangesteld derd of het onderwerp veranderd.
tot een licht voor de heidenen, zodat je Griekstaligen hebben dit niet snel door.
tot een redding bent, tot aan het uiterste
Opnieuw verving Paulus het onderwerp
van de aarde. 48 Toen de heidenen dit
van een tekst, in dit geval van Jes. 42:6
hoorden, waren ze blij, en prezen het
of 49:6, waar met “je” niet “de
woord van de heer, en er geloofden
christenen”, maar “de knecht van de
zovelen, als er bestemd waren voor het
Heer”, oftewel “Israël” wordt bedoeld.
eeuwige leven. 49 En het woord van de
heer werd over het hele land verspreid. 50 Maar de joden stookten de toegewijde
en eerbare vrouwen, en de voornaamsten van de stad, op, en veroorzaakten een
vervolging tegen Paulus en Barnabas, en wierpen hen over de grens. 51 Maar zij
schudden het stof van hun voeten af tegen hen, en kwamen in Ikonium (nu Konya).
52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de heilige geest.
14 Naar Ikonium, Lysra, Derbe en weer terug naar Antiochië
1 En ook in Ikonium gingen zij tezamen naar de synagoge van “de joden”, en
spraken zo, dat een grote menigte, van zowel joden en Grieken, tot geloof kwam. ...
4 Maar de menigte van de stad raakte verdeeld, en sommigen waren voor “de
joden”, en anderen voor de apostelen. 5 En toen er een oploop kwam, zowel van
heidenen als van joden, met hun leiders, om hen te mishandelen en te stenigen, 6
kwamen zij hierachter en vluchtten naar Lystre en Derbe, steden van Lykaonië, en
het omliggende land. 7 En zij
verkondigden daar het evangelie. Omdat de hogepriester macht had over
8-18 Toen Paulus een verlamde man joden in het buitenland, zoals
genas, werden ze voor goden aangezien Damascus, kon Saulus daar toch met
en wilde de bevolking voor hun offeren. steunbrieven de joodse christenen
19 Maar er kwamen joden van Antiochië vervolgen. In het jaar 37 verschoof
en Ikonium, en zij praatten de menigte keizer Caligula een deel van de macht
om, en stenigden Paulus, en sleepten van de hogepriester naar de Romeinse
hem buiten de stad, en dachten dat hij landvoogd, waardoor de vervolging
dood was. 20 Maar toen de discipelen afnam. Dit veranderde weer toen
hem omringd hadden, stond hij op, en Agrippa I (41 – 44) koning werd over
ging de stad binnen, en de volgende dag ongeveer hetzelfde koninkrijk als
vertrok hij met Barnabas naar Derbe. 21 Herodus de Grote. Hij steunde de
En toen zij aan die stad het evangelie Farizeeën, zodat toen veel christenen
verkondigden en er vele discipelen naar Cyprus, Fenicië en Antiochië
gemaakt hadden, keerden zij terug naar vluchtten. Antiochië lag toen in Syria
Lystre, en Ikonium, en Antiochië, 22 om (thans Antakya in Turkije) en lag aan de
de zielen van de discipelen te versterken, rivier de Orontes op 25 km afstand van
en aan te sporen, dat zij zouden blijven bij de zeehaven Seleucië. Na Rome en
e
het geloof, en dat wij door vele Alexandrië was Antiochië de 3 stad van
verdrukkingen het koninkrijk van God het rijk met wel 500.000 inwoners!
346
Handelingen
347
Handelingen
348
Handelingen
ons de weg van de redding verkondigen. 18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar
Paulus, was daarover ontevreden, keerde zich om, en zei tegen de geest: Ik beveel
je in de naam van Jezus de gezalfde, dat jij uit haar gaat. En hij ging direct uit haar.
19 Toen nu haar eigenaren zagen, dat hun verwachte winst weg was, grepen zij
Paulus en Silas, en sleurden hen naar de markt voor de bestuurders. 20 ... en daar
zeiden zij: Deze mensen veroorzaken zeer grote problemen voor onze stad, omdat
zij joden zijn. 21 En zij verkondigen gebruiken, die ons niet geoorloofd zijn aan te
nemen noch te doen, omdat wij Romeinen zijn. 22 En de menigte stond
gezamenlijk tegen hen op, en de magistraten, scheurden hun de kleren af en lieten
hen met de zweep slaan.. 23 En toen zij hun vele striemen hadden aangebracht,
wierpen zij hen in de gevangenis, en droegen de bewaker op, dat hij hen goed zou
bewaken. 24 Hij, met zo’n opdracht, wierp hen in de binnenste kerker, en zette hun
voeten vast in een blok. 25 En rond middernacht baden Paulus en Silas, en zongen
lofzangen voor God en de gevangenen luisterden naar hen. 26 En er was plotseling
een grote aardbeving, zodat de fundering van de kerkers schudden, en direct
werden alle deuren geopend, en ieders boeien raakten los. 27 De bewaker werd
wakker, zag de deuren van de gevangenis geopend, trok een zwaard, en wilde
zichzelf doden omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. 28 Maar Paulus
riep met luide stem: Doe jezelf geen kwaad; want wij zijn nog allemaal hier. 29
Toen hij licht had gevraagd, viel hij voor de voeten van Paulus en Silas. 30 Hij bracht
hen naar buiten en zei: Lieve heren, wat moet ik doen, om gered te worden? 31 En
zij zeiden: Geloof in de heer Jezus de gezalfde, en je zal gered worden, jij en je huis.
32 en zij vertelde het woord van God. 33 Hij nam hen mee naar zijn huis, en waste
van hun de striemen af, en hij werd direct gedoopt, en heel zijn huis... 35 En de
volgende dag stuurden de magistraten aan de rechters het bericht: Laat die
mensen los. 36 De bewaker vertelde dit aan Paulus, dat hij in vrede kon vertrekken.
37 Maar Paulus zei tegen hen: Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn,
onveroordeeld, in het openbaar zweepslagen gegeven, en in de gevangenis
geworpen, en werpen zij ons nu ongemerkt daaruit? Niks daarvan, laten zij dat ons
maar zelf komen vertellen en ons uitgeleide doen. 38 En de boden zeiden deze
woorden weer aan de magistraten, die bang werden toen ze hoorden, dat zij
Romeinen waren. 39 En zij kwamen en vroegen hun, nadat zij hen uitgeleid
hadden, om de stad te verlaten. 40 En zij verlieten de gevangenis, gingen naar het
huis van Lydia, zagen de broeders, stelden hen gerust, en verlieten de stad.
17 Paulus in Thessaloníki, Beréa en Athene
1 En zij kwamen via Amfipolis en Apollonia in Thessaloníki, waar een synagoge van
“de joden” was. 2 En Paulus, ging daarheen, zoals gewoonlijk, en behandelde met
hen, drie Sjabbatten lang, de Geschriften, 3-4 Er kwamen velen tot geloof. 5 Maar
“de joden”, die niet Paulus en Silas geloofden, waren jaloers, en maakten een
volksoploop en vielen het huis van Jason aan, om hen uit te leveren. 6-9 Toen ze
hen niet vonden, namen zij Jason en enige broeders gevangen. Maar, zij kwamen
op borgtocht vrij. 10 En de broeders stuurden toen direct in de nacht, Paulus en
Silas, weg naar Beréa. Toen ze daar waren aangekomen, gingen ze naar de
synagoge van “de joden”. ... 13 Maar toen “de joden” van Thessaloníki begrepen,
349
Handelingen
dat het woord van God ook in Beréa door Paulus werd gepredikt, kwamen zij ook
daar en brachten de menigte in opstand. 14 Maar de broeders stuurden toen direct
Paulus weg, richting de zee, maar Silas en Timotheüs bleven daar. 15 En Paulus’
begeleiders brachten hem naar Athene, en nadat zij opdracht hadden gekregen om
Silas en Timotheüs te vertellen zo spoedig mogelijk te komen, vertrokken zij. 16 En
terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, begon hij zich te ergeren, dat de stad
vergeven was van afgoderij. 17-34 Hij discussieerde in de synagoge met de joden,
maar ook met de niet-joden, die waren vaak wel in voor een discussie en iets
nieuws, hij werd zelfs meegenomen naar de Areopagus. Paulus zei dat hij zelfs een
altaar gevonden had, me het opschrift: Aan een onbekende god.
18 Paulus in Korinthe
1 Daarna verliet Paulus Athene en kwam aan in Korinthe, 2 en trof een zekere jood,
genaamd Aquila, van geboorte uit Pontus, die zojuist uit Italië gekomen was, en
Priscilla, zijn vrouw, omdat Claudius bevolen had, dat alle joden uit Rome moesten
vertrekken, en hij (Paulus) ging naar hen. 3 En omdat hij net als zij tentenmakers
waren, bleef hij bij hen, om samen te werken. 4 En hij predikte op elke Sjabbat in
de synagoge, en probeerde zowel joden als Grieken over te halen. 5 En toen Silas
en Timotheüs vanuit Macedonië aangekomen waren, richtte Paulus zich op “de
joden”, met de prediking dat Jezus de gezalfde is. 6 Maar toen zij zich verzetten en
lasterden, schudde hij zijn kleren uit, en
De 12 (of 13) apostelen probeerden
zei tot hen: Jullie bloed is op jullie hoofd,
(vergeefs) het christendom over Israël
ik ben daarvan rein, en van nu af aan richt
te verspreiden, terwijl Paulus vanaf nu
ik mij op de heidenen.
(met succes) vol voor de heidenen ging.
8-10 Paulus bekeerde Titius Justus, die
naast de synagoge woonde, Crispus, de hoofdbestuurder van de synagoge, en zijn
huis. 11 En hij bleef daar een jaar en zes maanden. ... 12 Maar toen Gallio
stadhouder van Achaje was (in het jaar 52), keerden “de joden” zich gezamenlijk
tegen Paulus, en brachten hem voor de rechterstoel. 13-16 maar Gállio weigerde
over joodse discussies te oordelen, 16 en hij stuurde hen weg van de rechterstoel.
17 Maar alle aanwezigen namen Sósthenes, de hoofdbestuurder van de synagoge,
en sloegen hem vóór de rechterstoel, en Gállio trok zich niets van deze dingen aan.
18 En nadat Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de
broeders, en scheepte van daar naar Syrië, samen met Priscilla en Aquila. Hij had
nog zijn hoofd in Kenchrea geschoren, want hij had een gelofte gedaan. 19 En hij
kwam in Efeze aan, en liet hen daar achter, ging in de synagoge, en discussieerde
met “de joden”. 20-23 Zij vroegen dat hij bleef, maar hij weigerde en wilde het
komende feest in Jeruzalem vieren. Daarna verliet hij Efeze, en voer naar Caesarea,
en na de gemeente te hebben gegroet, ging hij naar Antiochië, en reisde vervolgens
door het land van Galatië en Frygië. 24-27 Ondertussen ontmoetten Aquila en
Priscilla, in Efeze, een zekere jood, genaamd Apollos, geboren in Alexandrië, een
welsprekend man, deskundig in de Geschriften. Hij wist van de weg (leer) van de
heer, maar kende alleen de doop van Johannes. Aquila en Priscilla legden hem alles
uit en gaven een brief mee voor de broeders in Achaje, dat ze hem vriendelijk
zouden ontvangen. 28 Daar bestreed hij onvermoeid “de joden” in het openbaar.
350
Handelingen
351
Handelingen
Tróas. 6 Maar wij voeren na de dagen van de ongegiste broden van Filippi, en
kwamen in vijf dagen bij hen in Tróas, waar wij
We zien voor het eerst dat op de
zeven dagen bleven. 7 En op de eerste dag van
opstandingsdag (zondag, de
de week, toen de discipelen bijeengekomen
eerste dag) het laatste avondmaal
waren om brood te breken, predikte Paulus
(brood breken) werd herdacht.
voor hen tot aan middernacht, omdat hij de
volgende dag wilde vertrekken. 8 En er waren vele ramen in de bovenzaal waar zij
bijeen waren. 9 En een jongeman, genaamd Eutychus, zat in het venster en werd
door een diepe slaap overvallen, omdat Paulus zo lang tot hen sprak. Door de slaap
stortte hij van de derde verdieping naar beneden en werd dood weggedragen. 10
Maar Paulus kwam, ging op hem liggen, omarmde hem en zei: Treur niet, want zijn
ziel is in hem. 11 Daarna ging hij weer naar boven, brak het brood, at en sprak tot
zonsopgang en vertrok. 12 En zij brachten blij de nog levende knecht voor hem
weg. 13-35 We voeren toen via Assus, waar Pinksteren is Sjavuot; één van de drie
Paulus aan boord ging, Mityléne, Chios, en hoge feesten, waarbij tot het jaar 70
Samos naar Miléte. Want we sloegen Efeze (vernietiging tempel) massaal
over om op tijd voor Pinksteren in pelgrims naar de tempel gingen.
Jeruzalem te zijn. In Miléte stuurde Paulus
iemand om de ouderlingen van Efeze te halen, en ze namen afscheid, want Paulus
vertelde dat hij nooit meer zou terugkomen. 36 En toen hij dit gezegd had, knielde
hij en bad met hen allen. 37 En zij barstten allen in huilen uit, vielen om de hals van
Paulus, en kusten hem. 38 Ze waren het meest bedroefd over zijn woorden, dat zij
zijn gezicht niet meer zouden zien, en zij begeleidden hem naar het schip.
21 Paulus naar Jeruzalem en gevangen genomen
1-4 We voeren naar Kos, de volgende dag naar Rhodos en Patara. Met een andere
boot voeren we naar Fenicië, passeerden Cyprus aan onze linkerhand, naar Syrië,
en kwamen aan in Tyrus. Wij bleven daar zeven dagen, en de discipelen vertelden
Paulus door de geest, om niet naar Jeruzalem te gaan. 5 ... en zij geleidden ons
allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad, en wij knielden en baden aan de
oever. 6-14 We voeren van Tyrus, via Ptolemaïs naar Caesarea, en gingen naar
Filippus, de evangelist en één van de zeven. Hij had vier dochters, nog maagden,
die profeteerden. Een andere profeet uit Judea, genaamd Agabus, profeteerde dat
Paulus door “de joden” in Jeruzalem gevangen en overgeleverd zou worden in de
handen van de heidenen. Paulus zei klaar te zijn om niet alleen gevangen te
worden, maar ook in Jeruzalem voor de heer Jezus te sterven: zijn wil geschiede.
15-20 In Jeruzalem bezochten we Jakobus en al de ouderlingen. Paulus vertelde
wat er onder de heidenen gebeurde, en zij vertelden: hoeveel duizenden joden er
zijn, die geloven, en zij zijn allen ijveraars van de Wet (Torah). 21 Men heeft hen
verteld dat jij al “de joden”, die onder de heidenen zijn, leert om Mozes te verlaten
en hen vertelt om hun kinderen niet te laten besnijden, en ook niet de leer van de
Wet te volgen. 22 Wat zullen we doen? Het is zeer belangrijk, dat de menigte
samenkomt nu jij gekomen bent. 23 Doe dan wat wij je vragen: Wij hebben vier
mannen, die een gelofte gedaan hebben. 24 Neem hen mee naar het mikwe / joods
bad om jullie religieus te laten reinigen, betaal hun rekening, zodat zij het hoofd
kunnen scheren, en iedereen zal weten, dat hiervan niets waar is, wat zij over jou
352
Handelingen
zeggen, maar dat jij ook joods leeft en ook zelf de Wet (Torah) navolgt. 25 Maar van
de gelovige heidenen, hebben wij geschreven en geconcludeerd, dat zij niet zoiets
zouden onderhouden, behalve dan dat zij afzijdig blijven van wat aan de afgoden is
geofferd, en van bloed, en van het verstikte, en van overspel. 26 Toen nam Paulus
de mannen met zich mee, om zich te reinigen, en ze gingen de volgende dag (dan
zijn ze pas rein) naar de tempel, verklaarden dat de dagen van de reiniging vervuld
waren, en bleven daar totdat, voor ieder van hun, de offering opgeofferd was.
27-38 Toen Paulus bijna zeven dagen in Jeruzalem was, werd hij door joden uit Asia
herkend. Deze maakten een opstand, pakten en sloegen hem en probeerden hem
te vermoorden. Ze riepen dat hij de tempel verontreinigd had door een Griek mee
de tempel in te nemen, want ze hadden hem met Trófimus (Hand. 20:4) gezien.
Romeinse soldaten namen hem vast en de centurion boeide hem met twee
ketenen. Toen hij de kazerne binnen werd gedragen, vroeg hij de centurion of hij
iets mocht zeggen. Die was verbaasd dat hij Grieks kon, want ze dachten dat hij een
Egyptische rebellenleider was. Paulus zei: 39 Ik ben een jood uit Tarsus, burger van
een welbekende stad in Cilicië en ik vraag toestemming om tot het volk te spreken.
40 Vervolgens stond Paulus op de trappen, wenkte met de hand tot het volk, en
nadat het helemaal stil geworden was, sprak hij tot hen in de Hebreeuwse taal:
22 De toespraak tot het volk
1 Mannen, broeders en vaders, luister naar mijn verdediging die ik nu tot jullie
spreken zal. 2 Toen zij nu hoorden, dat hij in de Hebreeuwse taal tot hen sprak,
werden zij nog stiller. 3 Ik ben een joodse man, geboren in Tarsus in Cilicië,
opgevoed in deze stad, aan de voeten van Gamaliël opgeleid volgens de precieze
leer van de Wet (Torah) van onze voorvaderen, en een ijveraar van God, zoals jullie
nu allen zijn. 4-6 Ik heb deze weg (leer / halachah) tot in de dood gevolgd, en zowel
mannen als vrouwen in de gevangenis gegooid, zoals de hogepriester en de hoge
raad weten, die mij brieven meegaven om naar Damascus te reizen en hen daar (de
joodse christenen) geboeid naar Jeruzalem te brengen, om gestraft te worden.
Maar toen ik in de buurt van Damascus kwam, scheen er opeens uit de hemel een
fel licht rondom mij. 7-10 En ik viel ter aarde, en ik hoorde een stem, die zei:
“Saul, Saul, waarom vervolg jij mij? ... Ik ben Jezus, uit Nazareth, die jij vervolgt.”
En die bij mij waren, zagen wel het licht, en werden zeer bang,
Zie de opmerking
maar de stem van degene, die tot mij sprak, hoorden zij niet.
bij §9:4-7.
En de heer zei tegen mij “Sta op, en vertrek naar Damascus”.
11-16 En omdat ik vanwege de glorie (felheid) van het licht niet meer kon zien,
werd ik door de anderen, aan de hand, naar Damascus gebracht. En de christelijke
en vrome joodse man Ananias, kwam naar mij toe en zei: Saul, broeder, word weer
ziende! En vanaf dat moment kon ik hem zien. En hij zei:
“De God van onze voorvaderen heeft jou van te voren uitgekozen om zijn getuigen
te zijn, zijn wil te kennen, en de rechtvaardige te zien, en de stem uit zijn mond te
horen. Want jij zal zijn getuige zijn, voor alle mensen, van wat jij gezien en gehoord
hebt. Sta op, en laat je dopen, en je zonden af wassen.” ... 20 En toen het bloed van
Stefanus, jullie getuige, vergoten werd, stond ook ik daarbij, stemde in met zijn
dood, en bewaakte de kleren van hen die hem doodden.
353
Handelingen
21 En hij zei tegen mij: Ga heen, want ik zal je ver weg naar de heidenen uitzenden.
22 Zij hoorden hem aan, tot dit woord toe, maar toen riepen zij luid: Weg van de
aarde met zo iemand, want hij hoort niet te blijven leven.
23-30 Toen het volk schreeuwde en kleren en stof in de lucht gooide, nam men
Paulus mee in de kazerne en zetten hem met riemen vast om hem zweepslagen te
geven en te verhoren. Daarop vroeg Paulus de hoofdman of hij wel een Romein
zweepslagen mocht geven zonder een vonnis. De hoofdman ging daarop naar de
centurion, en die vroeg of hij Romein was, want hij had zelf daarvoor veel geld
moeten betalen. Paulus zei dat hij Romein uit geboorte was. Uit angst werd Paulus
door hem, zonder boeien, naar de hoge priesters en de hele Hoge Raad gestuurd.
23 Paulus voor het Sanhedrin (de Hoge Raad)
1 En Paulus hield de ogen op de Hoge Raad gericht en zei: Mannen, broeders, ik
heb met een zuiver geweten voor God gewandeld tot op deze dag. 2 Maar de
hogepriester Ananias beval hen, die bij hem stonden, om hem op zijn mond te
slaan. 3 Toen zei Paulus tegen hem: God zal je slaan, jij gewitte wand
(schijnheilige)! Jij zit daar om over mij te oordelen naar de Wet, en jij beveelt tegen
de Wet in om mij te slaan? 4 En zij die daarbij stonden, zeiden:
“Beledig jij de hogepriester van God?” ...
6 En Paulus wist dat het ene deel was van de Sadduceeën, en het andere van de
Farizeeën, en riep daarom: Mannen, broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van
een Farizeeër. Ik sta terecht om de hoop en opstanding uit de doden. 7 En toen hij
dit gesproken had, ontstond er ruzie tussen de Farizeeën en de Sadduceeën, en de
menigte raakte verdeeld. 8 Want de Sadduceeën zeggen, dat er geen opstanding is,
noch engel, noch geest, maar de Farizeeën belijden dit beide. 9 En er ontstond een
geschreeuw, want de schriftgeleerden vanuit de Farizeeën zeiden: Wij vinden geen
kwaad in dit mens, en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laat
ons dan niet tegen God vechten. 10 De overste was bang dat Paulus in deze ruzie
verscheurd zou worden, en liet hem meenemen door de soldaten naar de kazerne.
11 En de volgende nacht stond de heer bij hem, en zei: Houd goede moed, Paulus,
want zoals jij in Jeruzalem van mij getuigd heb, zo moet jij ook in Rome getuigen.
12 En toen het dag was geworden, maakten “de joden” een complot, en
vervloekten zichzelf me de belofte niet te eten of te drinken voordat ze Paulus
gedood zouden hadden. 13 En het waren er meer dan veertig, die deze eed
tezamen gedaan hadden. 14-22 Zij gingen naar de Raad en legden uit dat zij Paulus
opnieuw moesten verhoren en dan zouden zij hem uit de weg ruimen. Maar de
zoon van de zus van Paulus kwam hierachter en vertelde dit aan de legeroverste.
23-35 En deze liet twee centurions komen en zei: Maak tweehonderd soldaten,
zeventig ruiters en tweehonderd lansdragers gereed om naar Caesarea te
vertrekken, op het derde uur ’s nachts (21 h). Hij schreef een brief aan stadhouder
Felix, waarin stond dat Paulus een Romein was en door de Raad beschuldigd werd,
maar er was geen aanklacht waarop dood of gevangenschap staat. En dat hij
hoorde dat er een aanslag beraamd werd. Zo kwam Paulus in Caesarea bij
stadhouder Felix, en die liet hem in het rechthuis van Herodes in bewaring houden.
(Volgens de visie van het huidige jodendom staat het vrij te geloven in een
opstanding, engelen of geesten, zoals de Farizeeën deden; dit is geen hoofdzaak).
354
Handelingen
355
Handelingen
356
Handelingen
Zo eindigt Handelingen, zonder te weten hoe dit alles voor Paulus afloopt.
Volgens de overlevering heeft keizer Nero hem in Rome laten onthoofden na +60.
358
Handelingen
Romeinen
Deze brief is door Paulus geschreven, toen hij in Korinthe was in het jaar 58, aan de
christelijke gemeente in Rome, een gemengd joodse en niet-joodse gemeente,
omdat de synagogen daar ook door Romeinen werden bezocht.
§1:1 Paulus, een dienstknecht van de gezalfde Jezus, een geroepen apostel. ...
§2:1 Daarom ben jij niet te verontschuldigen, mens, wie jij bent, die anderen
oordeelt, want waarin jij een ander oordeelt, veroordeel jij jezelf, want jij, die
anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. 2 En wij weten, dat het oordeel van God
naar waarheid (onpartijdig) is, over degenen, die zulke dingen doen. ... 5 Maar in je
koppig en onbekeerlijk hart, verzamel je je woede als een schat, voor de Dag van de
Woede, en de openbaring van het rechtvaardige oordeel van God, 6 Die iedereen
vergelden zal naar zijn werken, 7 degenen, die met volharding in goeddoen, glorie,
eer, en onvergankelijkheid, het eeuwige leven zoeken, 8 maar degenen, die ruzie
zoeken, die de waarheid ongehoorzaam zijn, maar de ongerechtigheid
gehoorzaam, zal straf en woede vergolden worden. 9 Verdrukking en benauwdheid
zal komen over elke ziel van de mensen, die het kwade doet, ten eerste de jood, en
ook de Griek. 10 Maar glorie, eer, en vrede is voor een ieder, die het goede doet,
ten eerste de jood, en ook de Griek. 11 Want er is geen aanzien des persoons bij
God. 12 Want zovelen, als er zonder Wet gezondigd hebben, zullen ook zonder Wet
verloren gaan. En zovelen, als er onder de Wet gezondigd hebben, zullen door de
Wet geoordeeld worden. 13 Want de toehoorders van de Wet zijn niet
rechtvaardig voor God, maar de daders van de Wet zullen gerechtvaardigd worden.
14 Want wanneer de heidenen, die de Wet niet hebben, van nature de dingen
doen, die van de Wet zijn, dan zijn zij die de Wet niet hebben, zichzelf een Wet. 15
Immers, zij tonen dat het werk van de Wet geschreven is in hun harten, terwijl hun
geweten meegetuigt, en hun gedachten elkaar onderling aanklagen, of ook
vrijpleiten, 16 op de dag wanneer God de verborgen dingen van de mensen zal
oordelen door Jezus de gezalfde, naar mijn evangelie. ... 25 Want de besnijdenis
heeft wel nut, indien je je aan de Wet (Torah) houdt, maar als je een overtreder
van de Wet bent, zo is je besnijdenis een onbesnedenheid geworden. 26 Indien de
onbesnedene de eisen van de Wet in acht neemt, zal dan niet zijn onbesnedenheid
tot een besnijdenis gerekend worden? 27 En dan zal de van nature besnedene,
doordat hij de Wet volbrengt, jou niet oordelen, hoewel je door de letter en
besnijdenis een overtreder van de Wet bent. 28 Want niet hij is een jood, die het in
het openbaar is, noch dat is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is,
29 maar die is een jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is de
besnijdenis van het hart, in de geest, niet in de letter, van wie de lof niet van de
mensen is, maar van God. ... §3:30 Indien er namelijk één God is, die de
besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof.
… §4:3 Want wat zegt het schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem
tot gerechtigheid gerekend (Gen. 15:6). ... 16 Daarom is alles uit geloof. ...
§6:14 Immers de zonde zal geen heerschappij over jou voeren, want je bent niet
onder de Wet, maar onder de genade. ... §7:4 Zo dan, mijn broeders, jullie zijn ook
voor de Wet gedood door het lichaam van de gezalfde, zodat jullie zouden worden
360
Romeinen
van een ander, namelijk degene, die van de doden opgewekt is, zodat wij de
vruchten van God zouden dragen. 5 Want toen wij in het vlees waren, werkten de
neigingen van de zonden, die door de Wet zijn, in onze leden, om voor de dood
vruchten te dragen. 6 Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de Wet, dood voor haar die
ons gevangen hield, zodat wij dienen in een nieuwe staat van de geest, en niet in
de oude staat van de letter. ... 14 Want wij weten, dat de Wet geestelijk is, maar ik
ben vleselijk, verkocht onder de zonde. 15 Want wat ik doe, dat ken ik niet, want
wat ik wil, dat doe ik niet, maar wat ik haat, dat doe ik. 16 En indien ik dat doe, wat
ik niet wil, zo stem ik de Wet toe, dat zij goed is. .... 19 Want het goede dat ik wil,
doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. 20 Indien ik dat doe, wat ik
niet wil, zo doe ik nu dat niet meer, maar de zonde, die in mij woont. 21 Zo vind ik
dan deze regel in mij, als ik het goede wil doen, dat het kwade bij mij is. ... 24 Ik
ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? 25 Ik dank God,
door Jezus de gezalfde, onze heer. (7:26) Zo dan, ikzelf dien wel met de gedachte
de Wet van God, maar met het vlees de Wet van de zonde. …
§13:1 Elke ziel is de hogere machten (overheden) onderworpen, want er is geen
macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn door God ingesteld. 2 Wie
zich dus tegen de macht ingaat, verzet zich tegen de instelling van God, en wie dit
doen, zullen over zichzelf een oordeel halen. 3 Want de bestuurders zijn niet tot
een vrees voor goeden werken, maar voor het kwade. Als je niet bang wilt zijn voor
de macht, doe het goede, en je zal lof van haar krijgen. 4 Want zij is de dienares van
God, voor je eigen bestwil, maar indien jij kwaad doet, wees dan bevreesd, want zij
draagt het zwaard niet te vergeefs, want zij is de dienares van God, een wreekster
tot straf van degene, die kwaad doet. 5 Daarom is het nodig onderworpen te zijn,
niet alleen vanwege de straffen, maar ook vanwege het geweten. 6 Want daarom
betaal je ook belasting, want zij zijn dienaren van God, en zij zijn hiermee
voortdurend bezig. 7 Geef dan aan allen, wat je verschuldigd bent, belasting aan
wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, en eer aan wie je eer schuldig
bent. 8 Wees niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben, want wie de
ander liefheeft, die heeft de Wet vervuld. 9 Want dit: Je zal geen overspel doen, je
zal niet doden, je zal niet stelen, je zal geen valse getuigenis geven, je zal niet
begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom
begrepen, namelijk in dit: Je zal je naaste liefhebben zoals jezelf. 10 De liefde doet
de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling van de Wet (Torah). ...
§15 ... 22-25 Ik verlang naar jullie in Rome op doorreis te komen, zodra ik naar
Spanje ben geweest, maar ik ben nu op reis naar Jeruzalem. ...
§16 ... 2-16 Groet Prisca en Aquila, ..., Epénetus, .. Maria,…, Andronicus en Június,..,
Ampliatus, Urbanus, Stáchys, Apélles, Aristobúlus, Heródion, Narcissus, etc., etc. …
... 20 De God nu van de vrede, zal weldra Satan onder jullie voeten vertrappen. De
genade van de heer Jezus is met jullie allen. 21 Mijn medewerker Timotheüs en
mijn familieleden Lucius, Jason en Sosipater, doen jullie de groeten. 22 Ik, Tertius,
die de brief heb opgeschreven, groet jullie in de heer. 23 Gajus, mijn gastheer, en
die van de hele gemeente, doet jullie de groeten. Als iedereen de groeten
Erastus, de stadsrentmeester doet jullie de groeten, doet , doet zelfs de schrijver
en ook Quarus, een broeder, ... . 27 ... amen. Tertius de groeten.
361
1 Korinthiërs
1 Korinthiërs
Dit is de eerste van de twee brieven van Paulus aan de christelijke gemeente in
Korinthe (Griekenland), die Paulus zelf had gesticht (zie: Hand. 18). Er worden
onderwerpen behandeld variërend van een mogelijke scheuring tot huwelijks-
problemen en de positie van de vrouw in de gemeente (niet al te best, gezien
§14:34). Bijzonder is hoofdstuk 13, ook wel het Hooglied van de Liefde genoemd.
1-12 Velerlei dingen
§1:1 Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en
Sosthenes, de broeder, 2 aan de gemeente van God, die in Korinthe is. ... 20 Heeft
God niet de wijsheid van de wereld tot dwaasheid gemaakt? ... 22 Immers joden
verlangen tekens en de Grieken zoeken wijsheid, 23 maar wij prediken een
gekruisigde gezalfde, 23 voor joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid.
§6: ... 12 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. ...
§9:1 Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze heer gezien? ...
§11: … 3 Ik wil echter dat je dit weet, het hoofd van iedere man is de gezalfde, het
hoofd van de vrouw is de man, en het hoofd van de gezalfde is God. 4 Iedere man
die bidt of profeteert met bedekt hoofd, doet zijn hoofd schande aan (toen bestond
de keppel nog niet). 5 Maar Iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert, doet
haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met één die kaalgeschoren is. ... 9 De
man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. 10
Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. ...
13 Geloof, hoop en vooral de liefde
1 Al was het, dat ik de talen van de mensen en de engelen sprak, en de liefde niet
had, zo was ik als schallend koper, of luide bekkens, geworden. 2 En al was het dat
ik de gave van profetie had, en wist alle geheimenissen en alle kennis, en al was
het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo was
ik niets. 3 En al was het, dat ik al mijn bezettingen als voedsel voor de armen
uitdeelde, en al was het, dat ik mijn lichaam overgaf, zodat ik verbrand zou worden,
en had de liefde niet, zo zou het mij niet tot nut zijn. 4 De liefde is geduldig, zij is
vriendelijk, de liefde is niet jaloers, de liefde schept niet op, zij is niet opgeblazen. 5
Zij handelt niet onfatsoenlijk, zij is niet egoïstisch, zij wordt niet verbitterd, zij denkt
niet negatief. 6 Zij is niet blij over onrecht, maar is blij over de waarheid. 7 Zij
bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle
dingen. 8 De liefde vergaat nimmermeer, maar profetieën, zij zullen afgedaan
hebben, vreemde talen, zij zullen verdwijnen, kennis, zij zal afgedaan hebben. 9
Want wij kennen gedeeltelijk, en wij profeteren gedeeltelijk. 10 Maar wanneer het
volmaakte zal zijn gekomen, dan zal wat gedeeltelijk is, verdwijnen. 11 Toen ik een
kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind, maar
toen ik een man geworden was, deed ik de kinderlijke dingen weg. 12 Want wij zien
nu nog als door een donkere ruit, maar straks staan we oog in oog. Nu ken ik
gedeeltelijk, maar straks zal ik kennen, zoals ik ook gekend ben. 13 Zo blijven
geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.
362
1 Korinthiërs
363
2 Korintiërs
2 Korintiërs
Evenals 1 Korintiërs schreef de apostel Paulus deze brief vermoedelijk in Efeze,
tussen +50 en +60. Er wordt verwezen naar andere, onbekende brieven.
§1:1 Paulus door de wil van God, een apostel van de gezalfde Jezus, en Timotheüs.
§3: ... 5 Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn, zodat we iets over onszelf kunnen
denken, want onze bekwaamheid is het werk van God, 6 die ons ook bekwaam
gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar
van de geest, want de letter doodt en de geest maakt levend. ...
§5: ... 9 Daarom willen we, als we werken, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, zijn
goedkeuring hebben. 10 Want wij moeten allen voor de rechterstoel van de
gezalfde verschijnen, zodat iedereen verkrijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn
lichaam gedaan heeft, hetzij goed of hetzij slecht. Vervangingstheologie!
§6: … 16 Wij christenen zijn toch de tempel van de
Deze tekst uit Lev. 26:12
levende God, zoals God gesproken heeft:
slaat niet op de (Griekse)
Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun
christenen, maar op het
God zijn en zij zullen mijn volk zijn (Lev. 26:12). ...
joodse volk, want het vers
§7:1 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden,
erna is: “Ik ben de HEER,
laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van
jullie God, die jullie uit
het lichaam en de geest, en zo onze heiligheid
Egypte heeft geleid. ...”
volmaken in het ontzag voor God.
§11: … 4 Want als er iemand komt die een andere Jezus predikt, die wij niet hebben
gepredikt, of jullie een andere geest ontvangen, dan dat jullie hebben ontvangen,
of een ander evangelie, dan dat jullie hebben aangenomen, dan nemen jullie dat
klakkeloos aan. ... 8 Andere gemeenten heb ik geplunderd door een vergoeding aan
te nemen om jullie van dienst te kunnen zijn, en toen ik bij jullie tekort kwam, heb
ik niemand lastig gevallen, 9 want wat mij ontbrak, hebben de broeders, die uit
Macedonië kwamen, aangevuld. ... 13 Want zulke lieden zijn schijn-apostelen,
bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van de gezalfde. 14 Geen
wonder ook! Immers Satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. 15 Het is
dus niks bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren van de
gerechtigheid, maar hun einde zal zijn naar hun werken. ... 23 Dienaren van de
gezalfde zijn zij? Ik spreek tegen mijn verstand in, ik nog meer, in moeite veel vaker,
in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal. 24 Van de joden heb ik
vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen, 25 driemaal ben ik met de roede
gegeseld, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal
heb ik doorgebracht in volle zee, 26 telkens op reis, in gevaar door ... rovers ... etc.
§11: … 32 In Damascus liet de stadhouder van koning Arétas de stad Damascus
bewaken, om mij te grijpen, 33 en door een venster in de muur werd ik in een
mand neergelaten en ik ontkwam aan zijn handen (zie: Hand. 9:23-25).
§12: … 11 Immers in geen enkel opzicht heb ik ondergedaan voor die
onvergelijkbare apostelen, ook al ben ik niets. 12 De tekenen van een apostel zijn
bij jullie verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten ...
§13: … 13 De genade van de heer Jezus de gezalfde, en de liefde van God, en de
gemeenschap van de heilige geest is met jullie allen.
364
Galaten
Galaten
De Galaten waren een Keltisch volk dat zich gevestigd had in de streek rondom
Ancyra, het huidige Ankara (Turkije). Na de verovering, stelden de Romeinen in -25
de provincie Galatia in, die veel groter was dan alleen de streek Galatië. Deze brief
van Paulus is gericht aan de christelijke gemeenschap in Galatië, in ongeveer +57,
toen Paulus in Korinthe verbleef. Paulus trok van leer tegen de zgn. judaïsten, een
stroming die wilde dat ook niet-joodse christenen zich lieten besnijden.
§1:1 Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door
Jezus de gezalfde, en God de Vader, die hem opgewekt heeft uit de doden. ...
§2:1 Ik ben, na veertien jaar, opnieuw naar Jeruzalem gegaan met Barnabas, en
nam ook Titus mee. ... 3 Maar ook Titus, die met mij was, werd als Griek, niet
gedwongen zich te laten besnijden, 4 en dat met het oog op de binnengedrongen
valse broeders, die binnengeslopen waren, om onze vrijheid te bespioneren, die wij
in de gezalfde Jezus hebben, en zo ons tot slavernij te brengen. 5 Wij zijn ook geen
ogenblik voor hen gezwicht, zodat de waarheid van het evangelie bij jullie blijft
bestaan. 6 Maar degenen, die belangrijk leken, ... , hebben mij niet iets anders
aangeraden. 7 Integendeel, toen zij zagen, dat aan mij het evangelie van de
voorhuid was toevertrouwd, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis, 8 want
degene die Petrus aangesteld heeft tot het apostelschap van de besnijdenis, die
heeft mij aangesteld onder de heidenen. 9 En toen zij beseften hoe mij de genade
was geschonken, reikten Jakobus, Cefas (= Petrus), en Johannes, die als pilaren
gelden, mij en Barnabas de rechterhand van de samenwerking, zodat wij naar de
heidenen, en zij naar de besnijdenis, zouden gaan. ...
11 Maar toen Petrus in Antiochië kwam, zei ik hem recht in zijn gezicht, dat hij fout
zat. 12 Want eerst at hij met de heidenen, maar toen sommigen van Jakobus
gekomen waren, stopte hij daarmee en hield zich afzijdig, uit angst voor hen, die uit
de besnijdenis waren. 13 En ook de andere joden deden hypocriet met hem mee,
zodanig dat zelfs Barnabas zich liet meeslepen in hun hypocritie. 14 Maar toen ik
zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het evangelie, zei ik in het
openbaar tegen Petrus: Indien jij, als jood, op heidense wijze leeft, en niet op
joodse wijze, waarom dwing jij de heidenen op joodse wijze te leven?
15 Wij zijn van nature joden, en niet zondaars uit de heidenen. 16 We weten dat de
mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken van de Wet, maar door het geloof
in Jezus de gezalfde, ... want uit de werken van de Wet zal geen vlees
gerechtvaardigd worden. ... 19 Want ik ben door de Wet voor de Wet gestorven,
zodat ik voor God leven zou. 20 Ik ben met de gezalfde gekruisigd, toch leef ik,
maar niet meer ik, maar de gezalfde leeft in mij, en voor zover ik nog in het vlees
leef, leef ik door het geloof in de zoon van God, die mij heeft liefgehad, en zichzelf
voor mij heeft overgegeven. 21 Ik doe de genade van God niet te niet, want indien
de rechtvaardigheid door de Wet is, dan is de gezalfde tevergeefs gestorven. ...
§5: … 5 Wij immers verwachten door de geest uit het geloof, de gerechtigheid
waarop wij hopen. 6 Want in de gezalfde Jezus betekent noch besnijdenis iets,
noch onbesneden zijn, maar geloof die door de liefde werkt. ...
365
Efeziërs
Efeziërs
De stad Efeze (Ephesus) werd rond -1000 door Griekse kolonisten gesticht op de
westkust van Klein-Azië, in het huidige Turkije. In -133 veroverden de Romeinen de
stad, zij heersten tot +263, toen de Goten het grotendeels verwoestten. Daarbij ging
onder meer de tempel van Artemis verloren, het zgn. Artemisium, één van de zeven
wereldwonderen. Paulus verbleef in Efeze van +53 tot +55, tijdens zijn derde reis. De
echtheid van de brief is niet duidelijk en daarmee ook niet de datum of locatie.
§1:1 Paulus, een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, aan de heiligen,
die te Efeze zijn, en gelovigen in de gezalfde Jezus. ... 4 Hij heeft ons uitgekozen in
hem, vóór de grondlegging van de wereld, zodat wij heilig en onberispelijk zouden
zijn voor Hem. 5 In liefde heeft Hij ons van te voren bestemd om geadopteerd te
worden als kinderen, door Jezus de gezalfde, voor Zichzelf, naar het welbehagen
van Zijn wil. ...
§2:1 En Hij heeft jullie ook levend gemaakt, omdat jullie dood waren door de
misdaden en de zonden, 2 waarin jullie destijds gewandeld hebben, naar de loop
van deze wereld, naar de leider van de macht van de lucht, van de geest, die nu
werkt in de kinderen van de ongehoorzaamheid. ... 19 Zo zijn jullie dan niet meer
vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen, en huisgenoten
van God, 20 gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Jezus
de gezalfde zelf de hoeksteen is (zie: pg. 379). 21 Waarop het hele gebouw,
vakkundig samengevoegd, oprijst tot een heilige tempel in de heer, 22 waarop ook
jullie meegebouwd worden tot een plaats van God door de geest.
§3:1 Daarom ben ik Paulus, de gevangene van de gezalfde Jezus, voor jullie die
heidenen zijn. 2-6 Aan mij is gegeven de bediening van de genade van God, en is
mij bekendgemaakt, het geheim die in andere tijden niet aan de mensenkinderen is
bekend gemaakt, zoals het nu is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en
profeten, door de geest, 6 dat de heidenen medeerfgenamen zijn, en van hetzelfde
lichaam, en mededeelgenoten aan zijn belofte, door het evangelie, 7 waarvan ik
een dienaar geworden ben, naar de gave van de genade van God, die mij gegeven
is, naar de werking van zijn kracht. 8 Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze
genade gegeven, om onder de heidenen, het evangelie te verkondigen, de
onnaspeurlijke rijkdom van de gezalfde. ... 14 Om deze reden buig ik mijn knieën
tot de Vader van onze heer Jezus de gezalfde ... 21 Hem, zeg ik, is de glorie in de
gemeente, door de gezalfde Jezus, in alle tijden, tot alle eeuwigheid. Amen.
§5: … 22 Vrouwen, wees jullie eigen mannen onderdanig, zoals aan de heer, 23
want de man is het hoofd van de vrouw, zoals ook de gezalfde het hoofd van de
gemeente is, en hij behoudt het lichaam in stand. 24 Daarom, zoals de gemeente
aan de gezalfde onderdanig is, zo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles.
25 Jullie mannen, heb jullie eigen vrouwen lief, zoals ook de gezalfde de gemeente
liefgehad heeft, en zichzelf voor haar heeft overgegeven... 31 Daarom zal een mens
zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot
één vlees zijn. 32 Dit geheim is groot, maar ik zeg dit, met het oog op de gezalfde
en op de gemeente. 33 Zo dan ook jullie, ieder voor zich, zal zijn eigen vrouw net zo
lief hebben als zichzelf, en de vrouw zal haar man vrezen (of: ontzag hebben voor).
366
Filippenzen
Filippenzen
Paulus schreef deze vriendelijke brief in gevangenschap aan de leden van de door
hem gestichte christelijke gemeente in Filippi, een stad in de Romeinse provincie
Macedonië, gelegen in het noorden van het huidige Griekenland.
§1:1 Paulus en Timotheüs, dienstknechten van Jezus de gezalfde, aan al de heiligen
in de gezalfde Jezus, die te Filippi zijn, tezamen met de opzieners en diakenen. 2
Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de heer Jezus de gezalfde. ...
13 Mijn gevangenisketenen voor de gezalfde zijn openbaar geworden in het hele
rechthuis, en aan alle anderen. ... 21 Want het leven voor mij is de gezalfde, en het
sterven is voor mij winst. 22 Maar of ik verkies te leven in het vlees, wat voor mij de
vrucht van mijn werk is, dat weet ik niet, 23 want ik sta in tweestrijd, tussen deze
twee, en verlang om ontbonden te worden en met de gezalfde te zijn, want dat is
veruit het beste. 24 Maar in het vlees te blijven, is noodzakelijker voor jullie. ...
§2: ... 4 Een ieder let niet op het zijne, maar een ieder let ook op dat wat van de
anderen is. 5 Laat deze gedachte ook in jullie zijn, die
ook in de gezalfde Jezus was. 6 Die in de gedaante Deze vergoddelijking gaat
veel te ver voor de TeNaCh.
van God, geen machtsgreep overwoog om gelijk met
God te zijn, 7 maar heeft zichzelf verlaagd en de gedaante van een dienstknecht
(of: slaaf) aangenomen, en is aan een mens gelijk geworden. 8 En in die gedaante
..., heeft hij zichzelf vernederd, is gehoorzaam geworden tot de dood, zelfs de dood
van het kruis. 9 Daarom heeft God hem ook uitermate verhoogd, en heeft hem een
naam gegeven, die boven elke naam is, 10 zodat in de naam van Jezus zou buigen,
elke knie van hen, in de hemel, op aarde, en onder de aarde. 11 En elke tong zou
belijden, dat Jezus de gezalfde, de heer is, tot glorie van God de Vader. ...
§3: ... 2 Let op voor de honden, let op de kwade arbeiders, let op de versnijding. 3
Want wij zijn de besnijding, wij, die God in de geest dienen, en in de gezalfde Jezus
roemen, en niet in het vlees vertrouwen. 4 Hoewel, ik zou ook in het vlees kunnen
vertrouwen. Indien iemand anders meent te kunnen vertrouwen in het vlees, dan
ik nog meer. 5 Ik ben besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van
de stam van Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de Wet (Torah) een
Farizeeër, 6 naar de ijver een vervolger van de gemeente, en naar de
rechtvaardigheid, iemand die in de Wet onberispelijk is. 7 Maar alles wat voor mij
winst was, dat zie ik om de wil van de gezalfde als schade.
§4: … 13 Alles is mij mogelijk, door de gezalfde die mij kracht geeft. 14 Toch hebben
jullie er goed aan gedaan, te delen in mijn verdrukking. 15 En ook jullie Filippensen,
weten dat in het begin van het evangelie, toen ik uit Macedonië vertrok, allen in
jullie gemeente mij ondersteund hebben in de kosten. 16 Want ook in Thessaloníki
hebben jullie mij één en andermaal ondersteuning opgestuurd. 17 Niet dat ik een
gift zoek, maar ik zoek de vrucht, die overvloedig is op jullie rekening. 18 Maar ik
heb alles ontvangen, ik heb overvloed, en ik ben vervuld geworden, ...
20 Voor onze God nu en Vader is de glorie in alle eeuwigheid. Amen.
21 Groet alle heiligen in de gezalfde Jezus; U groeten de broeders, die met mij zijn.
22 Al de heiligen groeten u, en het meest die aan het huis van de keizer verbonden
zijn. 23 De genade van onze heer Jezus de gezalfde is met u allen. Amen.
367
Kolossenzen
Kolossenzen
Kolosse was een stad in het westen van Klein-Azië, niet ver van de huidige Turkse
stad Denizli. Rond +60 werd de stad getroffen door een aardbeving en raakte ze in
verval. Stijl en inhoud van de brief wijken af van de andere aan Paulus
toegeschreven brieven. Als Paulus de brief dan toch heeft geschreven, dan zou dat
geweest kunnen zijn tijdens zijn gevangenschap in Rome, eind jaren vijftig.
§1:1 Paulus, een apostel van Jezus de gezalfde, door de wil van God, en Timotheüs,
de broeder, 2 aan de heilige en gelovige broeders in de gezalfde, die in Kolosse zijn.
Genade zij jullie en vrede van God, onze Vader, en de heer Jezus de gezalfde.
§2: … 16 Laat niemand jullie oordelen inzake joods eten, drinken, feestdagen,
nieuwe maan, of de Sjabbatten, 17 die een schaduw zijn van de toekomstige
dingen, want het lichaam is van de gezalfde. 18 Laat ook niemand je beloning
afpakken door zijn schijnnederigheid, aanbidding van engelen, of initiatie in wat hij
niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen door zijn vleselijk gedachten. ...
§3:1 Als je dan met de gezalfde opgewekt bent, zoek dan de dingen, die boven zijn,
waar de gezalfde zit aan de rechterhand van God. 2 Bedenkt de dingen, die boven
zijn, niet die op de aarde zijn. 3 Want jij bent gestorven, en je leven is met de
gezalfde verborgen in God. 4 Wanneer nu de gezalfde geopenbaard zal zijn, die ons
leven is, dan zal jij ook met hem geopenbaard worden in glorie. 5 Dood dan je
leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging,
kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, wat afgodendienst is. ....
18 Vrouwen, wees je eigen man onderdanig, zoals het hoort in de heer. 19
Mannen, heb je vrouw lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. 20 Kinderen, wees
je ouders gehoorzaam in alles, want daar is de heer blij mee. 21 Vaders, irriteer je
kinderen niet, zodat zij niet moedeloos worden. 22 Slaven (of: knechten), wees in
alles gehoorzaam, aan jullie heren naar het vlees, niet alleen als ze je zien, om in de
gunst te komen, maar met een oprecht hart, in ontzag voor God. ...
§4: … 7 Al mijn zaken zal jullie bekend maken Tychikus, de geliefde broeder, en
getrouwe dienaar, en mededienstknecht in de heer. 8 Ik heb hem juist daarom naar
jullie gestuurd, zodat jullie weten hoe het met ons gaat en dat hij jullie harten
vertroost, 9 samen met Onesimus, de getrouwe en geliefde broeder, die één van
jullie is, zij zullen jullie alles bekend maken, wat hier afspeelt. 10 Aristarchus, mijn
medegevangene, groet jullie, en Markus, de neef van Barnabas, over hem hebben
jullie opdracht gekregen hebben, als hij naar jullie komt, ontvang hem, 11 en Jezus,
genaamd Justus; zij die uit de besnijdenis zijn. Alleen zij zijn mijn medewerkers, in
het koninkrijk van God, die mij tot troost zijn geweest. 12 Epafras, één van jullie,
een knecht van de gezalfde, groet jullie. ... 14 Lukas, een geliefde natuurkundige
(arts?) en Demas groeten jullie. 15 Groet de Enkel de gedachte dat Lukas, als
broeders, die in Laodicea zijn, en Nymfas, en arts, wel Grieks zou kunnen
de gemeente, die in zijn huis is. .... schrijven, heeft ertoe geleid dat de
18 De groeten, van mijn eigen hand, van mij boeken “Lukas” en “Handelingen”
Paulus. Denk aan mijn ketenen. aan hem zijn toegeschreven. Dan
De genade is met u. Amen. past Tertius beter! (Rom. 16:22)
368
1 Thessalonicenzen
1 Thessalonicenzen
In de eerste eeuw was Thessalonica, het huidige Thessaloníki, de hoofdstad van de
Romeinse provincie Macedonië, tegenwoordig het noorden van Griekenland. Paulus
had er op zijn tweede zendingsreis een christelijke gemeente gesticht.
§1: Dank
§1:1 Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de gemeente van de Thessalonicenzen, in
God de Vader, en de heer Jezus de gezalfde, genade is op jullie en vrede.
§2: Lof voor de gemeente voor haar geloofsijver,
§2: … 13 En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat jullie, toen jullie het
gepredikte woord van ons over God hebben ontvangen, het hebben aangenomen,
niet als een woord van mensen maar, wat het inderdaad is, als een woord van God,
dat ook werkzaam is in jullie, die geloven. ... 17 Maar wij broeders, die een tijdlang
van jullie, uit het oog, maar niet uit het hart, zijn geweest, hebben zeer veel
verlangd jullie weer te zien. 18 Wij, of liever ik, Paulus, wilde één en andermaal
naar jullie gaan, maar Satan heeft dat verhinderd.
§3: Via collega-zendeling Timotheüs weet Paulus dat het de gemeente goed gaat.
§3:1 Daarom hebben wij besloten, want wij konden het niet langer uithouden,
alleen in Athene achter te blijven, 2 en wij hebben Timotheüs, onze broeder en
medewerker van God in het evangelie van de gezalfde, gezonden om jullie te
versterken en aan te sporen in jullie geloof, zodat niemand zou wankelen onder
deze verdrukkingen. ... 6 Maar nu Timotheüs van jullie naar ons is teruggekeerd, en
ons goed nieuws gebracht heeft over jullie geloof en liefde, en dat jullie altijd
goede herinnering aan ons hebben, en erg verlangen ons terug te zien, en wij jullie,
zijn wij, in al onze nood en ellende, gerustgesteld door jullie geloof.
§4: Paulus beantwoordt een vraag uit de gemeente over het hiernamaals: volgens
hem wacht de overledenen het eeuwige leven.
§4: … 13 Broeders, ik wil jullie niet onwetend laten over hen die ontslapen zijn,
zodat jullie niet bedroefd zijn, zoals de andere mensen die geen hoop hebben. 14
Want indien we geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó, hen
die slapen in Jezus, terugbrengen met hem.
§5: Paulus zegt dat de gemeente waakzaam moet zijn, omdat de "Dag van de Heer"
elk moment kan komen, als een dief in de nacht, zoals men toen geloofde.
§5:1 Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig dat ik jullie
schrijf, 2 want jullie weten zelf perfect, dat de Dag van de Heer komt als een dief in
de nacht. 3 Terwijl zij zeggen: “Vrede en veiligheid”, overkomt hen, zoals de weeën
bij een zwangere vrouw, een plotselinge vernietiging, en zij zullen niet ontkomen. 4
Maar jullie broeders zijn niet in de duisternis, zodat de dag jullie als een dief
overvalt. 5 Want jullie zijn allen kinderen van het licht en kinderen van de dag. Wij
behoren niet aan de nacht of de duisternis toe. ... 25 Broeders bid ook voor ons. 26
Groet alle broeders met een heilige kus. 27 Ik draag jullie op om deze brief aan alle
broeders voor te lezen. 28 De genade van de heer Jezus de gezalfde is met jullie.
369
2 Thessalonicenzen
2 Thessalonicenzen
Deze tweede brief, van Paulus aan de christelijke gemeente in Thessalonica, is
vermoedelijk aanzienlijk later geschreven dan de eerste. De meningen over de
datering van de tweede brief lopen uiteen van de laatste jaren van Paulus (rond
+67) tot het eind van de eerste eeuw, in het laatste geval is de auteur onbekend.
Uit de brief kan worden opgemaakt dat de Thessalonicenzen in verwarring waren
geraakt over de wederkomst van Jezus. Paulus zegt in hoofdstuk 2, in tegenstelling
tot de vorige brief, dat het nog wel even kan duren, en dat aan de komst een slechte
periode vooraf zal gaan: want (die komt niet), tenzij dat eerst de afval gekomen is
(2:3). In hoofdstuk 3 roept hij de gemeente op het gewone leven te hervatten.
370
1 Timotheüs
1 Timotheüs
De eerste en tweede brieven van Paulus aan Timotheüs en de brief aan Titus
worden pastorale brieven genoemd, omdat ze handreikingen geven voor het leiden
van een gemeente, en zijn dus gericht aan een persoon en niet aan een gemeente.
De echtheid van de pastorale brieven is betwist. Sommigen stellen dat stijl en
inhoud dermate afwijken van Paulus' andere brieven dat ze door iemand anders
geschreven moeten zijn. In deze brief zijn er herderlijke tips voor de omgang met
gemeenteleden, leiders, diaken, weduwen, ouderlingen en de positie van de vrouw.
§1:1 Paulus een apostel van de gezalfde Jezus, naar de opdracht van God, onze
redder, en van de gezalfde Jezus, onze hoop, aan Timotheüs, mijn echte kind in het
geloof: genade, medeleven en vrede is op jou van God de Vader, en van Jezus. ...
§2 ... 5 Want er is één God en ook één bemiddelaar
Beide is helemaal niet
tussen God en mensen, de mens en gezalfde Jezus, 6
nodig volgens de Torah.
die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen, en
daarvan wordt getuigd op het juiste moment, 7 en ik ben daartoe als verkondiger
en apostel aangesteld, ik spreek de waarheid en lieg niet, als een leraar in geloof en
waarheid, voor de heidenen. 8 Ik wil dus dat de mannen overal bidden en heilige
handen opheffen zonder woede of twijfel. 9 Net zo, dat de vrouwen zich sieren met
bescheiden kleding, zedig en ingetogen, zonder gevlochten haar, goud, parels, of
kostbare kettingen, 10 maar met goede werken, die de zichtbare goddelijkheid van
de vrouw worden. 11 Laat de vrouw leren in stilte en onderdanigheid, 12 maar ik
sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft, zij moet
zich stil houden, 13 want eerst is Adam geschapen (en de wormen nog eerder), en
daarna Eva ... en de vrouw heeft zich laten verleiden (net zo als de man). ...
§3:1 Dit is een betrouwbaar woord: als iemand leider wil worden, 2 dan streeft hij
naar een goede taak. 2 Een leider moet zijn: onbesproken, de man van één vrouw,
voorzichtig, gematigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 niet aan
wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of gierig, 4 een
goed bestuurder van zijn huis, die zijn kinderen in alle omstandigheden onder
controle heeft. ... 6 Hij mag niet een pas bekeerde zijn, zodat hij niet door
opgeblazenheid in het oordeel van de duivel valt. 8 Evenzo moeten de diaken
waardig zijn, niet bedrieglijk spreken, niet van veel wijn houden, niet gierig. ...
§4...12 Niemand schat je gering om je jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld...
§5:1 Val niet uit tegen een oude man, maar spoor hem aan als een vader, behandel
jonge mannen als je broer, 2 oude vrouwen als je moeder, jonge vrouwen als je
zus, in alle reinheid. 3 Houd als weduwen in ere, wie echt weduwen zijn. 4 Maar
indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laat zij dan, haar toewijding
aan God, eerst aan haar eigen familie tonen. ...
§6:1 Allen die als slaaf onder het juk zijn, moeten hun meester alle eer Vóór
waardig achten, zodat de naam van God en de leer er niet onder lijdt. ... slavernij?
20 Timotheüs, bewaar wat je is toevertrouwd, houd je buiten het bereik van de
onheilige, holle klanken en de tegenstellingen van de, ten onrechte, zo genoemde
kennis. 21 Sommigen daarvan, die woordvoerders zijn, zijn het spoor van het geloof
kwijt geraakt. De genade is met jullie (Nee, alleen Timotheüs, dus “jou”!). Amen.
371
2 Timotheüs
2 Timotheüs
Deze brief wordt als pastorale brief gezien maar bevat toch geen instructies voor
het 'herderen' van een gemeente. Timotheüs was Paulus' belangrijkste
medewerker. Als Paulus zelf ergens niet heen kon, bijvoorbeeld omdat hij in de
gevangenis zat, stuurde hij dikwijls Timotheüs als zijn plaatsvervanger. Zo ging
Timotheüs naar Thessalonica, Korinthe en Filippi. Uit de inhoud is op te maken dat
Paulus gevangen zat tijdens het schrijven van de brief, en dat hij wachtte op zijn
terdoodveroordeling (4:6). Hij vraagt Timotheüs snel naar hem toe te komen;
andere medewerkers heeft hij naar andere oorden gestuurd of hebben hem in de
steek gelaten. De brief heeft het karakter van een testament.
§1:1 Paulus, een apostel van de gezalfde Jezus, door de wil van God, naar de
belofte van het leven in de gezalfde Jezus, aan Timotheüs, 2 mijn geliefde kind:
genade, medeleven en vrede, van God de Vader, en van de gezalfde Jezus. ... 14
Bewaar door de heilige geest, die in ons woont, het goede dat jou is toevertrouwd.
15 Dit weet jij dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd, onder andere
Fygelus en Hermógenes. 16 De heer geeft medeleven aan het huis van Onesíforus,
omdat hij mij vaak heeft verfrist, en hij heeft zich niet geschaamd voor mijn
ketenen. 17 Integendeel, toen hij in Rome aankwam, heeft hij ijverig naar mij
gezocht, en mij ook gevonden, de heer geeft hem, dat hij medeleven bij de heer
vindt op die dag. 18 En hoeveel goede dingen heeft hij in Efeze geregeld heeft,
weet jij zelf het beste.
§2: ... 19 De heer kent de zijnen, en iedereen die de naam van de heer noemt, zal
breken met de ongerechtigheid. 20 Maar in een groot huis is niet alles van goud ...
§3:1 Weet wel, dat er in de laatste dagen, zware dagen zullen komen, 2 want de
mensen zullen egoïstisch zijn, gierig, verwaand, arrogant, roddelend, hun ouders
ongehoorzaam, 3 ondankbaar, onheilig, 3 liefdeloos, trouweloos, lasterend. ...
§4:1 Ik betuig je nadrukkelijk voor God en de gezalfde Jezus, die levenden en doden
zal oordelen, met beroep op, zowel zijn verschijning, als zijn koningschap. ... 5 Pas
op met alles, doorsta het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht je dienst
ten volle. 6 Want wat mij aangaat, ik ben nu klaar om te worden geofferd en het
tijdstip van mijn vertrek komt eraan. ... 9 Doe je best, spoedig bij mij te komen. 10
Want Demas heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten. Hij is naar
Thessaloníca vertrokken, Crescens naar Galatië, Titus naar Dalmatië. 11 Alleen
Lukas is nog bij mij. Haal Marcus af en breng hem mee, want hij is mij van veel nut
voor de dienst. 12 Tychicus heb ik naar Efeze gezonden. 13 Als je komt, neem dan
de mantel mee, die ik in Tróas bij Carpus liet liggen, en de boeken en vooral de
perkamenten. ... 16 Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, maar
allen hebben mij in de steek gelaten, het wordt hun niet toegerekend, want de
heer heeft mij bijgestaan en kracht gegeven ... 18 Hem zij de glorie in alle
eeuwigheid. Amen
19 Groet Prisca en Aquila en het huis van Onesíforus. 20 Erástus is in Korinthe
gebleven, Trófimus heb ik ziek achtergelaten in Miléte (Kust Turkije). 21 Doe je best
vóór de winter te komen. Eubúlus, Púdens, Línus, Claúdia en alle broeders laten je
groeten. 22 De heer is met je geest. De genade is met jou. Amen.
372
Titus
Titus
Dit is een van de drie pastorale brieven, net als 1 en 2 Timotheüs, maar misschien
vervalst. Titus was een gewaardeerde medewerker van Paulus die zelfstandig
zending bedreef op het eiland Kreta, waar hij diverse gemeenten stichtte.
Paulus is de enige die zichzelf tot apostel benoemd heeft, en gebruikt deze titel hier
om joden en inwoners van Kreta zwaar te beledigen en om flink bevelen te geven.
Opschrift en groet
§1:1 Paulus, een dienstknecht van God, en een apostel van Jezus de gezalfde, naar
het geloof van de uitgekozenen van God, en de erkenning van de waarheid, die
naar godsvrucht is. 2 In de hoop van het eeuwige leven, die God, Die niet liegen
kan, eeuwen geleden beloofd heeft, maar geopenbaard heeft op zijn tijd, 3
namelijk zijn woord, door de prediking, die mij toevertrouwd is, in opdracht van
God, onze redder, aan Titus, mijn oprechte zoon, naar het gezamenlijke geloof. 4
Genade, medeleven, vrede van God de Vader, en de heer Jezus de gezalfde, onze
redder.
Titus moet ouderlingen aanstellen & Velerlei voorschriften
5 Ik heb je in Kreta achtergelaten, met de bedoeling dat jij recht zou brengen wat
nog ontbrak, en dat jij van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen, zoals ik je
bevolen heb; 6 mannen die onberispelijk zijn, met maar één vrouw, met gelovige
kinderen, en niet te beschuldigen van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn. 7 Want
een opziener moet onberispelijk zijn, als een vertegenwoordiger van God, niet
eigenzinnig, niet snel boos, niet verslaafd aan wijn, niet opvliegend, niet uit op
oneerlijke winst. 8 Maar gastvrij, liefde voor wat goed is, matig, rechtvaardig, heilig,
ingetogen. 9 Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, zodat hij in
staat is om zowel te aan te sporen door de gezonde leer, als om de tegensprekers
te weerleggen. 10 Want er zijn ook vele opstandige personen, zinloze praters en
bedriegers, vooral zij die uit de besnijdenis zijn. 11 Die men de mond moet
snoeren, die hele gezinnen ontwrichten, verkeerde dingen onderwijzen voor
oneerlijk gewin. 12 Eén van hen, hun eigen profeet, heeft gezegd: De Kretenzer zijn
altijd leugenachtig, gevaarlijke beesten, luie veelvraten. 13 Deze getuigenis is waar.
Daarom bestraf hen scherp, zodat zij gezond mogen zijn in het geloof. 14 En zich
niet begeven tot joodse fabels, en geboden van mensen, die hen van de waarheid
afkeren. 15 Alle dingen zijn wel rein voor de reinen, maar voor de bevuilden en
ongelovigen is niets rein, maar zowel hun verstand en geweten zijn bevuild. 16 Zij
belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen hem met hun daden, omdat zij
walgelijk en ongehoorzaam zijn, en voor geen goed werk geschikt.
§2:1 Maar jij, spreek dat wat bij een gezonde leer hoort; 2 dat de oude mannen
nuchter zijn, waardig, voorzichtig, gezond in het geloof, in de liefde, en in
volharding. 3 De oude vrouwen eveneens, zich gedragen in de toekomstige
heiligheid, geen lasteraars zijn, niet teveel wijn drinken, maar leraressen zijn van
het goede, 4 zodat zij de jonge vrouwen leren voorzichtig te zijn, hun mannen en
hun kinderen lief te hebben, 5 matig en kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te
zijn, hun eigen mannen onderdanig te zijn, zodat het woord van God niet gelasterd
373
Titus
wordt. 6 Spoor de jonge mannen evenzo aan, dat zij matig zijn. 7 Wees in alles een
voorbeeld van goede werken, zuiverheid in de leer, niet-corrupt, serieus, en
oprecht. 8 Een gezond woord dat onverwerpelijk is, zodat degene, die daartegen is,
beschaamd wordt en niets slecht over jou kan te zeggen. 9 Spoor de slaven aan, dat
zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij hun tevreden stellen in alles en hun niet
tegenspreken, 10 zich niet onttrekken, maar alle goede trouw bewijzen, zodat zij de
leer van God, onze redder, in alles mogen versieren. 11 Want de genade van God,
die redding brengt, is verschenen aan alle mensen. 12 En onderwijs ons, dat wij de
goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden afwijzen, en matig, rechtvaardig, en
goddelijk zouden leven in deze tegenwoordige wereld, 13 en verwachten, de
gezegende hoop, en verschijning van de glorie van de grote God en onze redder
Jezus de gezalfde, 14 die zichzelf voor ons gegeven heeft, zodat hij ons zou
verlossen van alle ongerechtigheid, en zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig
in goede werken. 15 Spreek dit, spoor aan, en bestraf met alle ernst. Zodat
niemand je minacht.
Onderdanigheid aan de overheid
Paulus visie op de overheid:
§3:1 Herinner hen, dat zij aan de overheden en
machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot elk goed werk
bereid zijn. 2 Dat zij niemand lasteren, geen ruzie zoeken, maar bescheiden zijn, en
zachtaardig zijn voor alle mensen. 3 Want ook wij waren destijds onwetend,
ongehoorzaam, dwalend, hatend, diende velerlei begeerlijkheden en wellusten,
leefde in boosheid en nijd, en haatte elkaar. 4 Maar toen de goedheid en liefde van
God, onze Redder, aan de mensen verschenen is,
5 heeft Hij ons gered, niet uit de werken van de Waarom en waarvan een mens
rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar gered moet worden, en waarom
naar zijn medeleven, door het wassen van de niet God maar “een gezalfde”
wedergeboorte en vernieuwing van de heilige daarvoor nodig is, en waarom
geest, 6 die Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten Jezus dat is, volgens de Torah,
door Jezus de gezalfde, onze redder, 7 zodat wij vertelde Paulus nooit.
gerechtvaardigd zijn door zijn genade en erfgenamen zijn geworden naar de hoop
van het eeuwige leven. 8 Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik, dat jij
krachtig bevestigt, zodat degene, die in God geloven, ervoor zorgen om goede
werken na te jagen. Deze dingen zijn het, die goed en nuttig zijn voor de mensen. 9
Maar onthoud je van domme discussies, geslachtsregisters, geruzie en discussie
over de Wet (Torah), want zij zijn nutteloos en zinloos. 10 Verwerp een ketter na
de eerste en tweede vermaning, 11 omdat je weet dat hij dwaalt, en zondigt, en
zichzelf heeft veroordeeld.
Opdrachten en groeten
12 Zodra ik Artemas naar je stuur, of Tychikus, doe je best naar mij te komen in
Nikópolis, want ik heb voorgenomen daar te overwinteren. 13 Help zorgvuldig
Zénas, de wetgeleerde, en Apóllos, zodat hun niets ontbreekt. 14 En laat ook onze
mensen leren, goede werken te doen, voor noodzakelijke nut, zodat zij niet
onvruchtbaar zijn. 15 Die met mij zijn, groeten jullie allen.
Groet hen, die ons liefhebben in het geloof. De genade is met jullie allen. Amen.
374
Filemon
Filemon
Filemon bood in zijn woning in Kolosse (Klein-Azië) ruimte aan een christelijke
gemeente. Hij was een bevriende medewerker van Paulus. Zijn slaaf Onesimus had
op een dag de benen genomen en was naar Paulus gevlucht. In plaats van de slaaf
te steunen en Filemon te straffen omdat hij slaven hield, bekeerde hij de slaaf en
stuurde hem terug. Volgens de aanhef schreef Paulus dit gezwollen briefje, samen
met Timotheüs, zijn favoriete medewerker, vanuit zijn gevangenis in Efeze of Rome.
Opschrift, groet en dankzegging
1 Paulus, een gevangene van de gezalfde Jezus, en Timotheüs, de broeder, aan
Filemon, de geliefde, en onze medearbeider, 2 en aan Appia, de geliefde, en aan
Archippus, onze medestrijder, en aan de gemeente, die in uw huis is:
3 Genade aan u en vrede van God, onze Vader, en de heer Jezus de gezalfde. 4 Ik
dank mijn God in mijn gebeden, en heb u daarbij altijd in gedachte, 5 omdat ik hoor
over uw liefde en geloof, die u heeft in de heer Jezus, en al de heiligen, 6 zodat de
gemeenschap van uw geloof krachtig wordt in de bekendmaking van al het goede,
die in u is door de gezalfde Jezus. 7 Want wij hebben veel vreugde en troost over
uw liefde, dat de harten van de heiligen versterkt zijn geworden door u, broeder!
Over de slaaf Onesimus
8 Daarom, hoewel ik me vrij voel in de gezalfde, om u te bevelen, dat wat juist is, 9
vraag ik toch liever in liefde, omdat ik, Paulus, een oude man ben, en nu ook een
gevangene van Jezus de gezalfde. 10 Ik bid u dan voor mijn kind, dat ik in mijn
gevangenis heb geschoold, namelijk Onesimus, 11 die destijds nutteloos was, maar
nu u en mij zeer nuttig, die ik teruggestuurd heb. 12 Neem hem, mijn hart, weer
terug. 13 Ik had hem wel bij mij willen houden, zodat hij mij, in plaats van u, kan
dienen tijdens de gevangenis van het evangelie. 14 Maar ik heb zonder uw
toestemming niets willen doen, zodat uw goede werken niet komen door dwang
maar uit vrijwilligheid. 15 Want wellicht is hij, voor een kleine tijd, van u gescheiden
geweest, zodat u hem eeuwig terug zou hebben. 16 Nu voortaan niet als een slaaf,
maar meer dan een slaaf, namelijk een geliefde broeder, in hoge mate voor mij,
hoeveel te meer dan voor u, zowel in het vlees als in de heer. 17 Indien u mij ziet
als een vriend, neem hem dan aan, zoals ik. 18 En indien hij u iets heeft aangedaan
of schuldig is, reken dat mij aan. 19 Ik, Paulus, heb dit geschreven met mijn eigen
hand, dat ik het zal betalen, zodat ik u niet zeg, dat u me nog meer schuldig bent:
jezelf. 20 Ja, broeder, doet dit voor mij, ter wille van de heer. Versterk mijn hart
(letterlijk: verkwik mijn ingewanden) in de heer.
Vraag om huisvesting na de gehoopte vrijlating en groeten
21 Ik heb u geschreven, vertrouwende op uw gehoorzaamheid, en ik weet, dat u
meer doen zal, dan dat ik zeg. 22 En regel ook tegelijkertijd huisvesting voor mij,
want ik hoop, dat ik door uw gebeden, aan u zal worden geschonken.
23 U groeten Epafras, mijn medegevangene in de gezalfde Jezus, 24 Markus,
Aristarchus, Demas, en Lukas, mijn medewerkers.
25 De genade van onze heer Jezus de gezalfde is met uw geest. Amen.
375
Hebreeën
§1:1 Tijden geleden sprak God diverse malen en op vele wijzen door de profeten
tot de voorvaderen, en Hij heeft nu in “het laatste van de dagen” tot ons gesproken
in de zoon, 2 die Hij heeft aangesteld tot erfgenaam van alle dingen door wie Hij
ook de wereld geschapen heeft, ... 3 die na de reiniging van de zonden tot stand
gebracht te hebben, zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge
(klopt niet, zie: pg. 323), 4 zoveel machtiger geworden dan de engelen, want hij had
als erfdeel een veel hogere naam ontvangen dan zij. 5 Immers, tot wie van de
engelen heeft Hij ooit gezegd: Jij bent mijn zoon, ik heb je heden verwekt (Psalm
2:7, maar dit zegt God tegen David en niet tegen Jezus!). En opnieuw: Ik zal hem tot
Vader zijn, en hij Mij tot zoon (II Sam. 7:14, maar dit slaat op Salomo, en niet op
Jezus!) ... 13 En tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet je aan Mijn
rechterhand, totdat Ik je vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor je voeten
(Psalm 110:1, maar dit slaat op David en niet op Jezus! Zie: pg. 323) ...
§2: … 6 Maar iemand heeft ergens gezegd: (dat “ergens” is “Psalm 8”):
Tekst in Hebreeën 2 Dit klopt niet met Psalm 8 ! Dit slaat dus
§2:6 Wat is de mens, dat U §8:5 Wat is de mens, dat U niet op Jezus,
hem gedenkt, of de hem gedenkt, en het maar op de
mensenzoon, dat U naar hem mensenkind, dat U naar hem mens!
omziet? 7 U heeft hem voor omziet. 6 Toch heeft U hem
een korte tijd beneden de bijna goddelijk gemaakt, en Psalm 8 lijkt ook
engelen gesteld, met glorie en hem met glorie en luister op Job 7:17:
eer heeft U hem gekroond, 8 gekroond. 7 U doet hem Wat is de mens
alle dingen heeft U onder zijn heersen over de werken van dat U hem zo
voeten onderworpen, ... 9 Uw handen, alles heeft U onder groot acht en
maar wij zien Jezus die voor zijn voeten gelegd: 8 schapen, uw aandacht op
een korte tijd beneden de runderen, de dieren van het hem vestigt?
engelen gesteld was. ... veld, 9 de vogels, de vissen ...
§3: … 3 Want hij (Jezus) staat voor meer genade dan Mozes, net zoals degene die
het huis bouwt meer eer geniet dan het huis. 4 Want elk huis wordt door iemand
376
Hebreeën
gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. 5 Nu was Mozes wel getrouw in
heel zijn huis, als dienaar om te getuigen van wat gesproken zou worden, 6 maar
de gezalfde als zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij. ...
§4:14 Omdat wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemel is doorgegaan,
Jezus de zoon van God, laten we aan die belijdenis vasthouden. 15 Want wij
hebben geen hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar één
die in alle dingen op gelijke wijze verzocht is geweest, maar zonder te zondigen. ...
§5:1 Want elke hogepriester die uit de mensen genomen wordt, treedt voor de
mensen op bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden. ... 5 Zo heeft
ook de gezalfde (Jezus) zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, ... 6
zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Jij bent priester in eeuwigheid naar de
ordening van Melchizédek (Die plaats is Psalm 110:4, maar dit slaat niet op Jezus,
want dit zegt God over David!) ... 8 hij heeft geleden, en toen hij het einde had
bereikt 9 ... is hij voor allen die hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil
geworden, 10 door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van
Melchizédek. (Nee, niet “hogepriester”, maar “priester”, en niet Jezus maar David!).
§6: … 4 Want het is onmogelijk voor hen die eens verlicht waren, van de hemelse
gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige geest, 5 en het
goede woord van God, ... , 6 en daarna afgevallen zijn, weer opnieuw tot bekering
te brengen, omdat zij wat hen betreft de zoon van God opnieuw kruisigen. ...
§7:1 Want deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God,
die Abraham bij zijn terugkeer tegemoet kwam, na het verslaan van de koningen,
en hem zegende, 2 aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft. ... 17
Want van hem (Jezus) wordt getuigd: Jij bent priester in eeuwigheid naar de
ordening van Melchizédek. (Nee, van David! Hogepriester was Jozua, zie Zach. 3:1)
§8: … 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te offeren, en om
die reden was het noodzakelijk dat ook hij iets had om te offeren. ...
§9: … 22 En nagenoeg alles wordt volgens de Wet met bloed gereinigd, en zonder
bloedstorting is er geen vergeving (Nee, het meeste wordt met water gereinigd, het
bloed, van alleen een dier, op het altaar, is alleen voor verzoening, zie Lev. 17:11).
§10:1 Want de Wet heeft slechts een schaduw van de toekomende dingen en niet
de gedaante van die dingen zelf. Daarom is zij nooit in staat, jaar na jaar, met
dezelfde offers, die onafgebroken gebracht worden, degenen die ze brengen,
perfect te maken. 2 Anders zou het offeren toch opgehouden zijn?
§11:1 Het geloof nu, is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs
van dingen die men niet ziet. 2 Want door dit geloof is aan de ouden een getuigenis
gegeven. ... 4 Door het geloof heeft Abel aan God een beter offer gebracht dan Kaïn
... 7 Door het geloof is Henoch weggenomen, zodat hij de dood niet zag. ... 7 Door
het geloof heeft Noach ... eerbiedig de ark gemaakt, tot redding van zijn huisgezin,
en is hij erfgenaam geworden van de gerechtigheid ... 8 Door geloof is Abraham
toen hij geroepen werd ... getrokken naar een plaats, als erfenis. ...
§13: … 22 Ik vraag jullie, broeders, te luisteren naar dit woord van aansporing, want
ik schrijf jullie maar kort. 23 Weet dat onze broeder Timotheüs vrijgelaten is, als hij
spoedig komt zal ik met hem jullie bezoeken.
24 Groet al jullie voorgangers en heiligen. De broeders uit Italië groeten jullie.
377
Jakobus
Jakobus
Auteur en datering van deze korte brief zijn omstreden. Misschien is de auteur
'Jakobus de Rechtvaardige', ook wel 'broeder van de heer' genoemd, en misschien
was dat dezelfde persoon als de apostel Jakobus, maar vanwege het elegante
Grieks kan het niet door een jood geschreven zijn. De naam Jakobus is de Latijnse
vorm van het Hebreeuwse Ja’akov ( = 'beschermer' maar ook 'hielenlichter').
§1:1 Jakobus, een dienstknecht van God en van de heer Jezus de gezalfde, groet de
twaalf stammen in de verstrooiing. 2 Houd het voor enkel vreugde, mijn broeders,
wanneer je in velerlei verzoekingen valt, 3 want je weet dat de beproeving van je
geloof volharding uitwerkt. ... 5 Indien iemand van jullie in wijsheid te kort schiet,
dan moet hij God daarom bidden, die allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt,
6 en het zal hem gegeven worden. 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel
opzicht twijfelen, want wie twijfelt, lijkt op een golf op zee, die door de wind
aangedreven en opgejaagd wordt. 7 Want zo’n iemand moet niet menen, dat hij
iets van de Heer zal ontvangen. Een twijfelende man is instabiel in al zijn wegen. ...
§2: … 8 Als je echter de koninklijke Wet vervult naar het schriftwoord: Je zal je
naaste liefhebben zoals jezelf (Lev. 19:18), dan doe je het goed. 9 Maar als je
iemand voortrekt, bega je een zonde en word je door de wet veroordeeld. 10 Want
wie de hele Wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig aan alle geboden. ...
14 Wat baat het, of iemand beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? ..
§3: … 2 Want wij struikelen allen in vele opzichten: wie in zijn spreken niet struikelt,
is een volmaakt man, in staat zelfs zijn hele lichaam in toom te houden. …
§4: … 13 Zie toch, jij die zegt: Vandaag of morgen gaan wij op reis naar die of die
stad, wij zullen daar een jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken. 14 Jij die
niet eens weet, hoe morgen je leven zal zijn! Want je bent een damp die voor een
korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt. ...
§5:1 Zie toch, jullie rijken, huil en klaag over de rampen die jullie zullen overkomen.
2 Je rijkdom is verrot, je kleren zijn door de mot aangevreten, 3 je goud en zilver is
verroest, en de roest zal tegen je getuigen en je vlees verteren als vuur. ... 10
Broeders, neem als voorbeeld van kalmte en geduld de Profeten, die in de naam
van de Heer hebben gesproken. 11 Zie, wij prijzen hen gelukkig die
Job valt niet
volgehouden hebben. Jullie hebben van het geduld van Job gehoord,
onder de
en jullie hebben uit het einde, dat de Heer deed volgen, gezien, dat
Profeten!
de Heer rijk is aan medeleven en genade. 12 Maar vooral, mijn
broeders, zweer niet, niet bij de hemel, noch de aarde, noch welk andere eed ook.
Laat je ja, een ja zijn, en je nee, een nee, zodat je niet onder het oordeel valt. ... 19
Mijn broeders, indien iemand bij jullie van de
Het systeem van aflaten; geld
waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot
geven voor goede doelen,
inkeer, weet dan, dat wie een zondaar van zijn
zoals een kerk bouwen, is op
dwaalweg terugbrengt, zijn ziel van de dood zal
dergelijke teksten gebaseerd.
behouden, en tal van zonden bedekken.
378
1 Petrus
1 Petrus
De twee brieven van Petrus zijn hoogstwaarschijnlijk niet door hem zelf geschreven,
omdat het Grieks veel te goed is voor een eenvoudige visser uit Galilea. Dateringen
lopen uiteen van het jaar 60 tot de eerste helft van de tweede eeuw. De eerste brief
is gericht aan christelijke gemeentes in Klein-Azië (= Turkije). Ook hier zien we weer
dat teksten uit de TeNaCh worden verdraaid, vooral over wie de “Hoeksteen” is.
§1:1 Petrus een apostel van Jezus de gezalfde, aan de vreemdelingen die in de
verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Cappadócië, Asia en Bithynië, 2 de uitgekozenen
naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de geest, tot
gehoorzaamheid en met het bloed van Jezus de gezalfde besprenkeld, genade en
vrede wordt jullie vermenigvuldigd. ... 14 Laat je als gehoorzame kinderen niet
leiden door de begeerten uit de tijd van je onwetendheid, maar zoals hij die je
geroepen heeft heilig is, moet jij ook heilig zijn, want er is geschreven: Wees heilig
want Ik ben heilig (Lev. 11:44, 19:2, 20:7) (Dit slaat op Israël en niet op heidenen!)
§2:1 Leg dan weg, alle slechtheid, bedrog, huichelarij, afgunst en kwaadsprekerij, 2
en verlang als pasgeboren kinderen naar de zuivere melk, zodat je daardoor
opgroeit, 3 als je geproefd hebt dat God goed is. 4 En kom bij hem, de levende
steen, wel door de mensen verworpen, maar voor God uitgekozen en kostbaar. ... 6
Daarom staat er in een schriftwoord (Petrus verdraait 2 teksten tot 1 andere):
Tekst in 1 Petrus 2 Dit klopt niet met Jesajah 28 en Psalm 25 Petrus verdraait
§2:6 Zie Ik leg in Jes. 28:16 Zo zegt de heer J.H.V.H: Zie Ik de teksten, de
Sion een uitgekozen leg in Sion een steen als fundering, een “hoeksteen” in
en kostbare geteste steen, een kostbare hoeksteen, Jesajah 8, 28 en
hoeksteen, en wie een betrouwbare fundering, hij die “hem” in Psalm
op hem zijn geloof gelooft, haast niet. 25 en 118. Deze
bouwt, zal niet Psalm 25:1 (David:)Tot U, J.H.V.H, hef ik slaan niet op
beschaamd worden. mijn ziel op, 2 mijn God ... 3 Ja, allen die Jezus, maar allen
U verwachten, worden niet beschaamd. op: “J.H.V.H”!
7 De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een
hoeksteen en een steen van aanstoot (Psalm 118:22, ook dit slaat niet op Jezus, zie
vers 23: Van J.H.V.H is dit geschied), en een rots van ergernis ... voor hen die zich
daaraan stoten ... (Jes. 8:14, idem: J.H.V.H, ... dan zal Hij tot een heiligdom zijn, en
een steen waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt)...
§3:1 Evenzo jullie vrouwen, wees jullie mannen onderdanig, zodat mannen die niet
gehoorzaam zijn aan het woord, zonder woorden gewonnen worden, door het
gedrag van hun vrouwen, 2 doordat zij getuige zijn van jullie reine ... wandel. ...
§4: ... 7 Het einde van alle dingen is dichtbij gekomen. Wees daarom verstandig, en
wees waakzaam als het gaat om de geboden. 8 Heb boven alles een vaste liefde
voor elkaar, want liefde bedekt een veelvoud van zonden.
§5: ... 8 Wordt nuchter en waakzaam. Jouw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een
brullende leeuw, en zoekt wie hij zal verslinden. ... 13 Zij, de gemeente in Babylon,
net als jullie uitgekozen, en mijn zoon Marcus, groeten jullie. 14 Groet elkander
met een heilige kus van liefde. Vrede is met jullie allen die in Jezus de gezalfde zijn.
379
2 Petrus
2 Petrus
Net als bij de eerste brief van Petrus is het onzeker of Petrus deze brief zelf heeft
geschreven. De schrijver zegt in §1 dat zijn dood nabij is; de brief heeft daarom iets
weg van een testament. In §2 wordt uitgevallen tegen de verkondigers van
afwijkende leren. Het lijkt sterk op de brief van Judas, reden waarom gedacht wordt
dat deze brief wellicht pas in de tweede eeuw geschreven werd. §3 handelt over de
"Dag van de Heer", die volgens de schrijver echt zal komen.
§1:1 Simeon Petrus, een dienstknecht, een apostel van Jezus de gezalfde, aan hen
die een even kostbaar geloof als wij hebben ontvangen, door de gerechtigheid van
onze God, en redder Jezus de gezalfde. 2 Genade en vrede wordt jullie
vermenigvuldigd door de kennis van God, en Jezus onze heer. …
13 Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, jullie door herinnering wakker
te houden, 14 want ik weet dat het afleggen van mijn tent spoedig komt, …
16 Toen wij jullie de kracht en aanwezigheid van onze heer Jezus de gezalfde
bekendmaakten, baseerden we ons niet op slim bedachte verzinsels, maar wij zijn
ooggetuigen geweest van zijn majesteit. 17 Want hij heeft van God de Vader, eer
en glorie ontvangen, toen er zo’n stem van de geweldige glorie tot hem kwam:
Tekst in 2 Petrus 1 Dit klopt niet met Psalm 2 ! Petrus verdraait
§1:17 … Deze is Psalm 2:6 Ik (God) heb immers mijn koning Psalm 2.
mijn zoon, mijn (David) gezalfd op Sion, Mijn heilige berg. 7 Hij vervangt
geliefde in wie Ik Ik (David) zal van het besluit vertellen dat David, als zoon
een welbehagen J.H.V.H tot mij gezegd heeft: Jij (David) bent van J.H.V.H,
heb…. mijn zoon / kind, heden heb Ik je verwekt. door Jezus.
20 Dit moeten jullie vooral weten: Dat geen profetie Petrus heeft wel lef, juist hij
van de Schrift een eigen interpretatie toelaat, 21 verdraait de betekenis van
want nooit is een profetie voortgekomen uit het deze tekst uit de Schrift.
initiatief van een mens, maar mensen hebben Bovendien is het geen
namens God gesproken, geleid door de heilige geest. profetie, maar een psalm.
§2:1 Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder jullie
valse leraren zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnenkomen…
4-9 Want als God, engelen die gezondigd hebben niet gespaard heeft, maar hen,
door hen in de diepte te werpen, overgeleverd heeft aan de ketenen van de
duisternis, om bewaard te worden, …en op de Dag van het Oordeel te straffen …
§3:1 Geliefden, dit is alweer de tweede brief die ik jullie schrijf… 8 Maar dit éne
mag je niet vergeten: Bij de Heer is één dag als duizend jaar, en duizend jaar als één
dag. ... 10 Maar de Dag van de Heer zal komen als een dief. Op die dag zal de hemel
met gedreun vergaan en de elementen door vuur vergaan en de aarde en de
werken daarop zullen gevonden worden. … 17 Geliefden, omdat jullie het nu van te
voren weten: wees op je hoeden, dat jullie niet door de dwaling van de zedelozen
worden meegesleept en afvallen van jullie eigen standvastigheid, 18 maar
opgroeien in de genade en kennis van onze heer en redder, Jezus de gezalfde. Hem
komt de eer toe, zowel nu als tot aan de dag van de eeuwigheid.
380
1 Johannes
1 Johannes
1 Johannes is eigenlijk geen brief, want de typische brief-elementen: aanhef en
slotgroet ontbreken. Omdat de stijl veel overeenkomsten vertoont met die van het
evangelie van Johannes, wordt vaak aangenomen dat ze door dezelfde persoon zijn
geschreven. Het is onwaarschijnlijk dat deze brief door de apostel zelf is geschreven,
omdat de schrijver dan dit alles, in Efeze, op zeer hoge leeftijd, moet hebben
geschreven. Alleen in de nieuwere manuscripten is het middendeel van de verzen 7
en 8 in hoofdstuk §5 later ingevoegd, om het geloof in de Drie-eenheid te promoten.
§1:1 Dat wat er vanaf het begin was, hebben we gehoord, hebben we met onze
eigen ogen gezien, hebben we bekeken, en hebben we met onze handen betast,
namelijk het woord van het leven. 2 Want het leven was geopenbaard en wij
hebben het gezien, en wij getuigen en verkondigen jullie het eeuwige leven dat bij
de Vader was. ... 4 En deze dingen schrijven wij, zodat onze blijdschap compleet is...
§2:1 Mijn kindertjes, dit schrijf ik jullie, zodat jullie niet zondigen. 2 En als iemand
gezondigd heeft; wij hebben een voorspraak bij de Vader; Jezus de gezalfde, de
rechtvaardige. ... 3 En hieraan herkennen wij dat wij hem kennen, indien we zijn
geboden bewaren. 4 Wie zegt: Ik ken hem, maar zijn geboden niet bewaart, is een
leugenaar, en in hem is niet de waarheid. ... 15 Heb de wereld niet lief of wat in de
wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, dan is de liefde van de Vader niet in hem.
16 Want alles wat in de wereld is, de begeerte van het vlees, de begeerte van het
oog, en een leven vol gepronk, is niet uit de Vader maar uit de wereld. 17 En, de
wereld en haar begeren, gaan voorbij, maar wie de wil van God doet, blijft tot in
eeuwigheid. 18 Kinderen, dit is het laatste uur. Zoals jullie gehoord hebben komt de
antichrist. Er zijn ook vele antichristen opgestaan, en daardoor weten we dat het
nu het laatste uur is. ... 22 Wie is de leugenaar dan die ontkent dat Jezus de
gezalfde is? Dat is de antichrist, die de Vader en de zoon ontkent. ...
§3:1 Zie, wat voor een liefde de Vader ons geeft: Dat we kinderen van God heten ...
§4:1 Geliefden, vertrouw niet iedere geest, maar beproef de geesten. ...
§5:1 Iedereen die gelooft dat Jezus de gezalfde is, is uit God geboren, en iedereen
die hem liefheeft, ... , houdt ook van hem die uit Hem geboren is. 2 Hieraan
herkennen wij dat dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God
liefhebben en zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn
geboden bewaren. En Zijn geboden zijn niet zwaar, 4 want al wat uit God geboren
is overwint. ... 7 Want drie zijn er die getuigen [later toegevoegd: in de hemel: de
Vader, het woord, en de heilige geest, en deze drie zijn één. En drie zijn er die
getuigen op de aarde] 8 : de geest, het water en het bloed, en de drie zijn tot één...
13. Dit heb ik jullie geschreven: die gelooft in de naam van de zoon van God, zodat
je weet dat je eeuwig leven hebt. … 16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een
zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun
namelijk die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood, daarvoor zeg
ik niet dat hij moet vragen. ... 19 Wij weten dat wij uit God zijn, en de hele wereld
in het boze ligt. 20 Maar wij weten dat de zoon van God gekomen is en ons inzicht
gegeven heeft om de waarachtige te kennen. ... Kindertjes, pas op voor de afgoden.
381
2 Johannes
2 Johannes
Vanwege de overeenkomsten in stijl worden 2 en 3 Johannes aan één schrijver
toegeschreven. Men betwijfelt of dat de apostel Johannes is geweest. Sommigen
houden het erop dat de brief uit de eerste helft van de tweede eeuw dateert, lang
na de dood van Johannes.
Ongeveer de helft van de verzen in deze brief komt ook voor in 1 Johannes. Net als
in de eerste brief wordt gewaarschuwd voor het volgen van een dwaalleer. Het gaat
hier zelfs zover dat je niet-christenen niet mag groeten en niet in je huis mag
ontvangen. Dit veroorzaakte mede in streng protestantse gebieden, een grote
scheiding tussen protestanten en katholieken, en ook, dat andersgelovigen en
vreemden veel minder werden begroet. Dit is een groot verschil met de rooms-
katholieke cultuur, waar meer de nadruk ligt op Jezus die bij een belastinginner
(Mattheüs) ging eten, die daarna zelfs apostel werd (Mark. 2:16 & Mat. 10:3).
Opschrift en groet
1 De oudste / ouderling aan de uitgekozen vrouw en aan haar kinderen, die ik in
waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid gekend
hebben, 2 op grond van de waarheid, die in ons blijft, en met ons zal zijn tot in
eeuwigheid. 3 Genade, medeleven, en vrede zijn met jullie, van God de Vader, en
van de heer Jezus de gezalfde, de zoon van de Vader, in waarheid en liefde.
De broederlijke liefde
4 Ik was erg blij, toen ik vernam dat sommigen van jouw kinderen de weg van de
waarheid volgen, zoals de Vader ons geboden heeft. 5 En nu verzoek ik jou,
uitgekozen vrouw, niet om je een nieuw gebod te schrijven, maar wat wij vanaf het
begin al hadden, namelijk dat wij elkander liefhebben. 6 En dit is de liefde, dat wij
wandelen naar zijn geboden. Dit is het gebod, zoals jullie vanaf het begin gehoord
hebben, dat jullie die weg (leer) moeten blijven volgen.
De valse leraren
7 Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus de
gezalfde in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist. 8 Let op
jezelf, zodat wij niet verliezen, waarvoor wij gewerkt hebben, maar een volledig
loon mogen ontvangen. 9 Iedereen, die overtreedt, en niet bij de leer van de
gezalfde blijft, die heeft God niet. Wie wel in de leer van de gezalfde blijft, die heeft
zowel de Vader als de zoon. 10 Als er iemand bij jullie komt, en deze leer niet
uitdraagt, ontvang hem dan niet in je huis, en wens hem dan geen Gods zegen. 11
Want wie hem Gods zegen wenst, die doet mee met zijn slechte werken.
12 Ik heb jullie veel te schrijven, maar ik wil dat niet via papier en inkt, maar ik
hoop naar jullie toe te komen, en van mond tot mond met jullie te spreken, zodat
onze blijdschap compleet kan zijn.
13 De kinderen van je uitgekozen zuster doen je de groeten.
Amen.
382
3 Johannes
3 Johannes
Vanwege de overeenkomsten in stijl worden 2 en 3 Johannes aan één schrijver
toegeschreven. Men betwijfelt of dat de apostel Johannes is geweest. Sommigen
houden het erop dat de brieven uit de eerste helft van de tweede eeuw dateren,
lang na de dood van Johannes.
Dit is de kleinste brief in de Bijbel. In deze brief wordt de aangeschreven Gajus,
opgeroepen om ene Diotrefes te negeren. De schrijver geeft de voorkeur aan ene
Demetrius. Wellicht was er in de gemeente van Gajus een machtsstrijd gaande.
Opschrift en groet
1 De oudste / ouderling aan de geliefde Gajus, die ik in waarheid liefheb.
Lof van Gajus
2 Geliefde, ik wens vooral dat het je goed gaat en gezond bent, net zoals het je ziel
goed gaat. 3 Want ik was zeer blij, toen de broeders kwamen, en getuigden van de
waarheid in jou, en hoe jij in de waarheid wandelt. 4 Ik ken geen grotere blijdschap
dan, dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen. 5 Geliefde, jij handelt
trouw in alles wat jij aan de broeders doet, en aan de vreemdelingen, 6 die getuigd
hebben van je liefde, in het bijzijn van de gemeente. Het zou goed zijn als je hun,
op een goddelijke wijze, helpt met hun reis. 7 Want zij zijn voor zijn naam op reis
gegaan, zonder iets van de heidenen aan te nemen. 8 Wij dan zijn verplicht gastvrij
te zijn voor zulke mensen, zodat wij medearbeiders mogen worden in de waarheid.
Klacht over Diótrefes. Aanbeveling van Demétrius
9 Ik heb aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die bij hun probeert de
voornaamste te zijn, luister niet naar ons. 10 Daarom zal ik, als ik kom, herinneren
aan wat hij doet; leugens roddelen over ons, en alsof dit niet genoeg is, ontvangt
hijzelf geen broeders, verhindert hen die dat wel willen doen, en smijt ze uit de
gemeente. 11 Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Wie het goede
doet, is uit God, maar die het kwade doet, heeft God niet gezien.
12 Van Demetrius is door iedereen een goede getuigenis gegeven, ook door de
waarheid zelf, en wij getuigen ook, en jij weet, dat onze getuigenis waar is. 13 Ik
had veel te schrijven, maar ik wil je niet schrijven met inkt en pen, 14 maar ik hoop
je snel te zien, en dan zullen wij van mond tot mond spreken. (15) Vrede is aan jou!
De vrienden groeten jou. Groet de vrienden bij naam.
383
Judas
Judas
Voor uitleg, zie de vorige pagina: Driemaal worden teksten geciteerd, die niet uit de
Bijbel komen, maar uit legenden en Babylonische vertellingen.
1 Judas, een dienstknecht van Jezus de gezalfde, en broer van Jakobus, aan de
geroepenen, die door God de Vader geheiligd zijn, en door Jezus de gezalfde
bewaard. 2 Ik wens jullie genade, vrede, en liefde in overvloed. 3 Geliefden, omdat
ik mijn uiterste best doe, om jullie te schrijven van de gemeenschappelijke redding,
en jullie aan te sporen te strijden voor het geloof, dat eens de heiligen over-
geleverd was. 4 Want er zijn enige lui binnengeslopen, ... , goddelozen, die de
genade van onze God veranderen in losbandigheid, en de enige heerser God, en
onze heer Jezus de gezalfde, verloochenen.
5 Maar ik wil jullie laten herinneren, hoewel jullie dit eens wisten, dat de Heer,
nadat Hij het volk uit Egypte gered had, degenen die niet geloofden, vernietigd
heeft. 6 En de engelen, die hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning
verlieten, heeft Hij voor het oordeel op “de grote dag” met eeuwige ketenen in
duisternis bewaard, 7 net zoals Sodom en Gomorra, en de steden rondom haar, die
op gelijke wijze toen zij hoereerden, en ander vlees achternaliepen, tot een
voorbeeld zijn gesteld, en de straf van het eeuwige vuur lijden. 8 Deze lui die lopen
te slapen, verontreinigen net zo het vlees, verwerpen gezag, en lasteren oprechten.
9 Maar Michael, de aartsengel, toen hij met de duivel twistte, en handelde over het
lichaam van Mozes (Dt. 34:6), durfde niet over hem te oordelen, maar zei: De Heer
zal u bestraffen! 10 Maar deze lui lasteren alles wat zij niet begrijpen, en in alles
wat zij instinctief als domme beesten wel begrijpen, richten ze zichzelf ten gronde.
11 Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingeslagen, rennen gierig achter de fout
van Bileam voor een beloning (Num. 22), en vergaan door het tegenspreken van
Korach (Num. 16). 12 Zij zijn de vlekken na je liefdadigheidsmaaltijden, en als zij op
je feestmaal zijn, schansen zij zonder schaamte. Zij zijn waterloze wolken, die met
alle winden meedrijven, zij zijn als bomen, waarvan het fruit is verrot, tweemaal
zijn dood gegaan, en ontworteld. 13 Wilde golven van de zee, die hun eigen
schande opschuimen, vallende sterren, waarvoor alleen nog de zwarte duisternis
tot de eeuwigheid resteert. 14 En over hen heeft ook Henoch, de zevende van
Adam, geprofeteerd: Zie, de Heer is gekomen met Zijn tien duizenden heiligen, 15
om hen allen te berechten, en alle goddelozen onder hen, te overtuigen vanwege
al hun goddeloze daden en woorden, die ze gedaan en gesproken hebben. ...
17 Maar geliefden, herinner de woorden, die van te voren zijn gezegd door de
apostelen van onze heer Jezus de gezalfde, 18 die zij jullie verteld hebben, dat er
“in de laatste dagen” spotters zullen zijn, die volgens hun goddeloze verlangens
zullen leven. 19 Zij zijn het, die zichzelf afscheiden, natuurlijke mensen, die de geest
niet hebben. 20 Maar jullie, geliefden, bouw jezelf op je allerheiligste geloof, en bid
in de heilige geest. 21 Houd jezelf in de liefde van God, en zoek de genade van onze
heer Jezus de gezalfde tot eeuwig leven. ... 24 Hij nu, die in staat is te verhinderen
dat je faalt en jou, met een enorme vreugde, foutloos presenteert voor zijn glorie:
de enige wijze God. 25 Aan onze redder is de glorie en majesteit, heerschappij en
macht, zowel nu als in eeuwigheid. Amen.
384
Openbaring
Openbaring
De Openbaring van Johannes, wordt ook
kortweg Openbaring, of naar de Griekse
naam, de Apocalyps, genoemd. Het is het
enige profetische boek in het Nieuwe
Testament en het gaat over de Dag van het
Oordeel. De schrijver heeft veel metaforen
gekopieerd uit Ezechiël 1, Jesajah 6, Zacharjah 2, 3, 6 en Daniël 7, 8 & 12. Het is vol
vervangingstheologie, want hier slaan de bruidegom (19:6-10), de eerste en laatste
(22:13) en het scherpe zwaard in de mond (1:16) op Jezus, maar in de TeNaCh op
God (Jer. 31:32, Jes. 48:12, 49:2). Ook is de opstanding toegevoegd.
Toen het boek werd geschreven, werden de christenen al als sekte door
de Romeinen vervolgd. Het getal van het Beest, 666, kan slaan op een
bepaalde berekening naar de toenmalige keizer Nero, maar ook op
koning Salomo die jaarlijks 666 talenten goud ontving (zie I Kon. 10:14
& II Kron. 9:13). Er zijn echter nog veel meer interpretaties van dit
getal. De hoer van Babylon gezeten op het beest met de zeven koppen,
zou symbool staan voor Rome, de hoofdstad van het vijandige
Romeinse Rijk, die gebouwd is op zeven heuvels.
Het boek begint met:
De openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft, om Zijn
dienstknechten te tonen de dingen, die spoedig gebeuren moeten, en die Hij door
Zijn engel gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft.
In de begintijd van de kerk geloofde men daarom dat de auteur, de apostel
Johannes was, en / of de schrijver van het evangelie volgens Johannes. Papias († ca.
+130), Justinus de Martelaar († ca. +165), Ireneüs, Clemens van Alexandrië († ca.
+215), Tertullianus († na +220) en Origenes († ca. +254) gingen hier allen van uit. In
de Oosters-orthodoxe kerken was dit echter omstreden en werd Openbaring lange
tijd niet gerekend tot de canon van het Nieuwe Testament.
Moderne wetenschappers gaan, gezien de taalkundige, inhoudelijke en stijlkundige
afwijkingen, ervan uit dat Johannes niet de auteur is. De auteur van de Openbaring
beweert nergens een apostolisch gezag te hebben zoals Paulus dat wel deed. En hij
noemde in Openbaring driemaal zijn naam, terwijl de auteur van het
Johannesevangelie het noemen van zijn naam vermeed.
e
In de 4 eeuw betwijfelden Johannes Chrysostomus en andere bisschoppen of dit
boek in het Nieuwe Testament thuis hoorde, voornamelijk door de problemen die de
interpretatie gaf en het gevaar van misbruik. De kerkvader Origenes ging hen voor,
hij beschouwde de Openbaring als een verzameling van wilde dromerijen, waaruit
niemand wijs kan worden. Het werd uiteindelijk wel in de nieuw-testamentische
canon opgenomen. De oosters-orthodoxe kerk gebruikt het boek niet in de liturgie.
Traditioneel wordt het boek in +96 gedateerd, tijdens de regering van keizer
Domitianus, hoewel sommigen argumenteren voor een vroegere datum, meestal
+68 of +69, tijdens de regering van Nero, toen de genoemde tempel er nog was.
385
Openbaring
§1:1 Opschrift en aanhef: Openbaring van Jezus de gezalfde, die God hem gegeven
heeft om zijn dienstknechten te tonen, wat spoedig moet gebeuren, en die Hij door
een engel te sturen aan zijn dienstknecht Johannes heeft geopenbaard … Johannes
aan de zeven gemeenten in Asia (Turkije). Genade voor jullie en vrede van hem, die
is en die was en die komt, en van de zeven geesten … zie hij komt met de wolken. …
§1:9 Jezus verschijnt aan Johannes op Patmos: Ik Johannes, … was op het eiland
genaamd Patmos. Ik kwam in vervoering van de geest op de dag van de heer, en ik
hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin: Wat je ziet, schrijf dat in een
boek en zend het aan de zeven gemeenten. Toen ik me omdraaide zag ik zeven
gouden kandelaren (de gemeenten), en daartussen een mensenkind met gewaad
en gouden riem, haren wit als wol, als sneeuw, ogen als een vuurvlam, voeten als
gloeiend koperbrons, een stem als een waterval, zeven sterren (geesten) in zijn
rechterhand en uit zijn mond een tweesnijdend scherp zwaard en een gezicht
schijnend als de volle zon. Ik viel als dood voor zijn voeten. Hij zei: Wees niet bang!
Ik ben de eerste en de laatste, ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.
§2:1 Brief 1: aan Efeze: Ik ken jullie werk, inspanning en volharding, dat jullie de
valse profeten haten. Maar jullie hebben jullie je eerste liefde hebben verloren. Dus
bekeer jullie, anders neem ik de kandelaar weg. Wie een oor heeft, die hoort!
§2:8 Brief 2: aan Smyrna: Hoewel jullie rijk zijn, ken ik jullie
Het is wel duidelijk
verdrukking en armoede, en de laster van “de joden” van de
hoe de schrijver
synagoge van Satan. Wees niet bang voor gevangenis of dood.
over joden denkt.
Wees trouw tot de dood en ontvang de Kroon van het Leven.
§2:12 Brief 3: aan Pérgamum: Jullie wonen waar de troon van Satan is, en toch
houden jullie vast aan mijn naam en het geloof! Maar sommigen bij jullie volgen de
leer van Bileam, of laten de kinderen van Israël struikelen, of eten afgodenoffers, of
hoereren. Bekeer jullie, of ik zal jullie met mijn zwaard bestrijden.
§2:18 Brief 4: aan Thyatíra: Ik ken jullie werken, liefde, hulp, geloof, en geduld,
maar jullie tolereren vrouw Izébel, die zegt dat ze een profetes is. Ze bekeert zich
niet van mensen over te halen te hoereren en afgodenoffers te eten. Ze zal ziek
worden en haar kinderen sterven. En ik zal iedereen geven naar zijn werken.
§3:1 Brief 5: aan Sardis: Ik weet je werken en dat je de naam hebt dat je leeft, maar
je bent dood. Word wakker en bekeer je, anders kom ik als een dief in de nacht.
Wie overwint krijgt witte kleren en zijn naam komt in het Boek van het Leven.
§3:7 Brief 6: aan Filadelfía: Ik ken je werken. Niemand kan je deur sluiten, want je
hebt een kleine kracht, mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.
Ik kom spoedig, houd vast wat je hebt, zodat niemand je kroon kan wegnemen.
§3:14 Brief 7: aan Laodicéa: Ik ken je werken; je bent koud noch heet. Was je maar
koud of heet! Daarom spuug ik jullie uit mijn mond. 20 Ik klop op deur. Indien
iemand mijn stem hoort en de deur opent, ik zal komen en samen met hem eten.
§4:1 De 24 ouderlingen en de 4 dieren: Er was een deur geopend in de hemel: Ik zag
iemand als een diamant op een troon met een regenboog, met rondom 24 oudsten
op een troon, met witte kleren en een gouden kroon, 7 fakkels en 4 dieren (leeuw,
rund, mens en arend) met ogen van achter en voor, die zeiden: Heilig, heilig, heilig,
is de Heer God, almachtig; die was, die is en die komt (zie: Ezech. 1:22 & Jes. 6:3).
386
Openbaring
§5 Het boek met de zeven zegels en het lam: En ik zag in zijn rechterhand een
boekrol, van binnen en buiten beschreven, verzegeld met zeven zegels. En een
sterke engel riep: Wie is waardig de boekrol te openen en de zegels te verbreken.
Ik huilde omdat er niemand in de hemel, op de aarde en eronder, waardig was de
boekrol te openen en in te zien. Een ouderling zei: Huil niet, de leeuw van de stam
Judah, de wortel van David heeft overwonnen. Ik zag een lam in het midden met 7
horens en 7 ogen; de 7 geesten uitgezonden over de aarde. De dieren en oudsten
wierpen zich neer en zongen: Jij bent geslacht en hebt hen gekocht uit elke stam,
taal, volk en natie. En tienduizenden van tienduizenden engelen, dieren en oudsten
zeiden luid: Hij op de troon, het lam, zij de lof, eer, glorie en kracht, voor eeuwig. …
§6 Opening van de eerste zes zegels: En ik zag toen het lam de eerste zes van de
zeven zegels openen. Bij de eerste vier zegels, zei steeds een ander paard: Kom!
Een wit paard met een ruiter met boog en kroon, een rossig paard met een ruiter
met zwaard, een zwart paard met een ruiter met een weegschaal, en een vaal
paard met de dood erop. Bij het vijfde zegel riepen de martelaren onder het altaar:
Hoe lang nog tot de wraak van hun bloed? Ze kregen witte kleren en ze moesten
nog wachten tot de laatste martelaar. Bij het openen van de zesde zegel kwam er
een grote aardbeving, de zon werd zwart en de maan als bloed.
§7 De verzegelden uit de twaalf stammen en de menigte die niemand kan tellen:
Daarna waren er vier engelen op de vier windhoeken van de aarde, die de taak
hadden de aarde en de zee schade toe te brengen, maar een vijfde engel vroeg om
te wachten, totdat alle knechten van God een zegel op het voorhoofd hadden. Het
aantal van hen was 144.000, uit elke stam van Israël 12.000. Daarnaast was er een
menigte de niet te tellen was, uit elk volk, stam, natie en taal. Zij stonden allen voor
het lam in een wit gewaad, met een palmtak, en riepen luid: De redding is van God
die op de troon zit, en van het lam. God zal de tranen van deze verdrukten drogen.
§8 Opening van het zevende zegel: Toen hij het zevende zegel opende, werd het
een half uur stil. Toen kwamen er zeven engelen met een bazuin. De eerste blies en
er kwam hagel en vuur met bloed, over de aarde. De tweede blies en er viel een
berg van vuur in de zee. De derde blies en er viel een ster, brandend als een fakkel,
en vergiftigde de rivieren en waterbronnen. De vierde blies en de zon, maan en
sterren werden getroffen, zodat het dag en nacht donker werd.
§9 De vijfde en zesde engel: Een vijfde engel blies, en een ster viel op aarde en
kreeg de sleutel van de put van de diepte. Deze put werd geopend en er kwam
rook uit. Uit de rook kwamen springhanen met de macht van een schorpioen om
vijf maanden lang mensen, die het teken niet hadden, te steken en pijn te doen.
Deze mensen zullen hopen te sterven. De sprinkhanen waren als oorlogspaarden,
met als koning, een engel uit de diepte, genaamd Abádon (Hebreeuws) of
Appólyon (Grieks). Daarna blies de zesde engel. De vier engelen, die bij de grote
rivier de Eufraat gebonden waren, werden losgelaten, om een derde deel van de
mensen te doden, met paarden met koppen als leeuwen, met kransen van goud.
Uit hun bek kwam vuur, rook en zwavel. Ze hadden borstschilden als harnassen,
staarten als slangen, en koppen om schade toe te brengen. En toch bekeerden de
mensen zich niet van het werk van hun handen; het aanbidden van gouden,
zilveren, stenen en houten afgoden, toverij, diefstal en moord. De eerste wee.
387
Openbaring
§10 Het geopende boekje door Johannes opgegeten: En een andere sterke engel
bekleed met een wolk en een regenboog op zijn hoofd, met één voet op de zee en
de ander op de aarde, hield een geopend boekje in zijn hand en zwoer dat bij de
zevende engel er geen uitstel meer zou zijn, en het geheim van God, volgens de
profeten, voorbij zal zijn. Ik moest het boekje eten. Het was in mijn mond, zoet als
honing, maar bitter in mijn buik. Dit moest ik profeteren over naties en talen.
§11 De twee getuigen & De zevende engel: En ik kreeg een meetstok, net een staf,
en men zei: Sta op en meet de tempel van God, en het altaar en hen die daarin
aanbidden, maar niet het voorhof buiten de tempel, want die is voor de heidenen.
Zij zullen de heilige stad vertrappen, 42 maanden lang. Twee getuigen zullen 1260
dagen profeteren. Als er iemand hen iets wil aandoen, komt er vuur uit hun mond
waarmee ze hun vijanden doden. Ze kunnen de hemel sluiten, water in bloed
veranderen en de aarde met plagen slaan. Op het einde zal het beest uit de diepte
hen overwinnen en doden. Hun lijken zullen op de straat van de grote stad liggen.
En ze worden niet begraven voor drie en een halve dag en dan zal God ze tot leven
wekken, en op een wolk naar de hemel laten opklimmen. Dit is de tweede wee.
En de zevende engel blies. De oudsten aanbaden God en de tempel van God in de
hemel ging open, de ark van zijn verbond werd zichtbaar, met onweer en bliksem.
§12 De vrouw en de draak & De strijd van Michaël met de draak: Er was een groot
teken in de hemel: een vrouw (Israël), met de zon bekleed, en de maan onder haar
voeten, en een krans van 12 sterren op haar hoofd was zwanger en schreeuwde in
haar weeën om te baren. In een ander teken sleepte een draak met zeven koppen,
een derde deel van de sterren (engelen) van de hemel, mee en wierp die op de
aarde. De vrouw baarde een zoon die alle heidenen hoeden zou met een ijzeren
staf en vluchtte voor de draak die het kind wilde verslinden. Er kwam een oorlog in
de hemel. Michaël en zijn engelen streden tegen de draak. De draak en zijn engelen
verloren en moesten de hemel verlaten en werd op de aarde geworpen om als
oude slang, als duivel en Satan, de aarde te verleiden en hij wist dat hij nog weinig
tijd had. En de draak ging heen om oorlog te voeren tegen haar nageslacht, die de
geboden van God bewaren, en het getuigenis van Jezus hebben (zie: Dan. 7 & 8).
§13 Het beest uit de zee & Het beest uit de aarde: En ik zag een beest uit de zee
komen als een luipaard, met poten als een beer en een muil als een leeuw, en met
tien horens met een kroon en met zeven koppen met namen van godslastering.
Eén kop was ten dode gewond, maar genas. Ze aanbaden de draak omdat hij aan
het beest de macht gegeven had. En allen die op aarde wonen zullen het beest
aanbidden, iedereen van wie zijn naam niet staat in het Boek van het Leven, van
het lam dat geslacht is, sinds de fundering / grondlegging van de wereld.
En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde, met twee horens als van het lam,
het sprak als de draak, en deed grote tekenen. Het zorgde ervoor dat de mensen
op aarde het eerste beest aanbaden, en dat allen, klein en groot, arm en rijk, een
merkteken kregen op de rechterhand of voorhoofd, en dat niemand kon kopen of
verkopen zonder dat teken. Hier is de wijsheid: het getal van dit beest is 666.
§14 Het Lam op de Sion & Drie engelen en het oordeel & De graan- en wijnoogst:
Ik zag het lam op de berg Sion en met hem de 144.000 met het teken van hem en
zijn Vader op het voorhoofd, de losgekochten van de aarde, en zij zongen een
388
Openbaring
nieuw lied die alleen zij konden leren. Deze zijn het die zich niet met maagden
hebben bevlekt, want zij zijn maagden. In hun mond is geen leugen bevonden, zij
zijn onberispelijk. En ik zag een andere engel in het midden van de hemel en hij zei
luid: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van zijn oordeel gekomen. Een
andere engel zei: Gevallen, gevallen is het grote Babylon. Een derde engel zei luid:
Indien iemand het beest aanbid en zijn teken op voorhoofd of hand heeft, zal
drinken van de onverdunde wijn van Gods woede. Hij zal gepijnigd worden met
vuur en zwavel vóór de heilige engelen en het lam, dag en nacht tot in eeuwigheid.
En een mensenkind met een kroon, en een engel, kwamen met een sikkel om het
graan te maaien en de wijn te oogsten, want het uur om te maaien is gekomen.
§15 Het lied van de overwinnaars & Zeven engelen met de zeven laatste plagen: Ik
zag de overwinnaars van het beest, zijn beeld en zijn getal. Zij zongen het lied van
Mozes (Exo. 15) en het lied van het lam (van God! Ps. 86:9): “Groot en wonderbaar
zijn uw werken, … want alle volken zullen komen en zullen voor U neervallen en
aanbidden.” Daarna kwamen de zeven engelen met zeven plagen uit de tempel in
de hemel. En één van de vier dieren gaf hun zeven schalen vol met woede van God.
§16 De zeven engelen goten hun schalen uit: En een luide stem zei: Ga heen en giet
de zeven schalen uit op de aarde. Bij de eerste schaal, kregen de mensen, met het
merkteken van het beest, een kwaadaardig gezwel. Bij de tweede schaal stierven
alle levende wezens in de zee. Bij de derde schaal, veranderde het water in bloed.
Bij de vierde schaal, stierven deze mensen door het vuur en de hitte. Bij de vijfde
schaal, werd het rijk van het beest verduisterd en kauwden ze op hun tong van pijn,
vanwege hun gezwellen. Bij de zesde schaal, droogde de grote rivier de Eufraat op,
zodat de koningen vanuit het oosten konden komen. En ik zag uit de bek van de
draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet, drie onreine
geesten komen. En hij verzamelde hen op de plaats die Harmágedon heet in het
Hebreeuws. En bij de zevende schaal, hoorde ik luid: Het is gebeurd. En er kwam
een enorme aardbeving, onweer, hagel, en het grote Babylon scheurde in drieën.
§17 De vrouw op het scharlakenrood dier & Het oordeel over Babylon:
Een engel toonde mij een beeld van een hoer van de koningen van de aarde, een
vrouw in de woestijn, op een scharlakenrood beest, vol met godslasterlijke namen,
met zeven koppen en tien horens. De vrouw was gekleed in purper en rijk versierd
met goud. Zij, Babylon, was dronken van het bloed van de martelaren. De zeven
koppen zijn de zeven bergen en zeven koningen. De horens zijn de tien toe-
komstige koningen die zich aan het beest geven, en oorlog voeren tegen het lam.
§18 De val van Babylon: Hierna zag ik een andere engel, met grote macht, en de
aarde werd door zijn lichtglans verlicht. Hij riep: Gevallen, gevallen is de grote stad
Babylon, woonplaats van demonen en onreine geesten. Ga uit van haar, mijn volk,
zodat je geen deel hebt aan haar zonden. Vergeld haar zoals ook zij vergolden
heeft. Wee, wee, jij grote stad Babylon. En de kooplieden die aan haar rijk
geworden waren, en de kustvaarders en zeelieden, wenen en bedrijven rouw.
Wees vrolijk over haar, jij hemel, jullie heiligen, apostelen en profeten. En een
sterke engel nam een steen op als een molensteen en wierp hem in de zee: zo zal
Babylon met geweld geworpen worden, en zij zal nooit meer gevonden worden,
want in haar werden gevonden het bloed van de profeten en de heiligen.
389
Openbaring
§19 Zegelied over Babylons val & De bruiloft van het lam: Ik hoorde een grote
menigte in de hemel zeggen: Hallelu-jah (= verhoog God), de redding, glorie en eer
zijn van onze God, want Hij heeft de grote hoer veroordeeld, en Hij heeft het bloed
van zijn knechten van haar hand geëist. Loof onze God, al zijn knechten. Hallelu-jah,
want de Heer, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten we
blij zijn want de bruiloft van het lam is gekomen. En zie een wit paard, en hij erop
heet Getrouw en Waarachtig en het Woord van God. En op zijn kleed staat: Koning
der koningen, en heer der heren. En het beest werd gegrepen, en ook de valse
profeet. Zij werden levend geworpen in de poel van het vuur met zwavel (de hel?).
§20 Het 1000-jarige rijk & Satan veroordeeld & Het laatste oordeel: En ik zag een
engel neerdalen, met de sleutels van de diepte en grote ketenen in zijn hand. En hij
greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de Satan, en hij bond hem 1000
jaar, en wierp hem in de diepte, zodat hij de volken niet meer kon verleiden die
1000 jaar, en daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten. En ik zag
tronen en de zielen van de martelaren zonder teken van het beest, en zij werden
weer levend, en heersten voor 1000 jaar als koningen met de gezalfde. Dit is de
eerste opstanding. Na 1000 jaar zal Satan de volken van de vier hoeken van de
aarde verzamelen, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen. En hun
aantal is als het zand van de zee, maar het vuur kwam uit de hemel neer en
verslond hen. En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur
en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht
pijn leiden, tot in eeuwigheid. En ik zag hem op een witte troon , en de doden groot
en klein, en er werden boeken geopend. Ook werd het “Boek van het Leven”
geopend, en de doden werden geoordeeld, op grond van wat er in de boeken
stond, naar hun werken. En de zee en het dodenrijk gaven de doden die in haar
waren, en zij werden geoordeeld, en ieder naar zijn werken. En de dood en het
dodenrijk werden in de poel van het vuur geworpen. Dat is de tweede dood.
§21a De nieuwe hemel en de nieuwe aarde: En ik zag een nieuwe hemel en nieuwe
aarde, want de eerste hemel en aarde waren verdwenen. En ik zag de heilige stad,
een nieuw Jeruzalem, neerdalen uit de hemel, versierd als een bruid, voor haar
man. Zie, de tent van God is bij de mensen, en zij zullen zijn volken zijn, en God zelf
zal bij hen zijn. En de dood zal niet meer zijn, noch rouw, geklaag of moeite. Hij zei:
Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water van het leven, om niet.
§21b Het nieuwe Jeruzalem: En een engel toonde mij de heilige stad Jeruzalem
neerdalen (hé, nog een keer?). En zij had een hoge muur met 12 poorten en 12
engelen. De muur had 12 fundamenten met daarop de 12 namen van de 12
apostelen van het lam. En de stad was 12.000 stadiën (1 stadie = 185 m) breed,
diep en hoog. De stad was van goud, diamant en edelstenen. Er was geen tempel
omdat God dat zelf was. Een zon of maan was niet nodig, want God gaf zelf licht.
§22 De stroom van levend water: En hij toonde mij een rivier van het water van het
leven, ontspringend uit de troon van God en van het lam. En naast de rivier de
Boom van het Leven, die ieder maand vrucht geeft. En hij zei tegen mij: Verzegel de
woorden van deze profetie niet. Zie ik kom spoedig. Ik ben de alfa en de omega, de
eerste en de laatste. Ja ik kom spoedig. (Men dacht toen nog dat Jezus snel kwam.)
Amen, kom, heer Jezus. De genade van de heer jezus is met allen.
390
Geschiedenis van de TeNaCh en de Bijbel
Nawoord
Geschiedenis van de TeNaCh en de Bijbel
De Bijbel rond -1000
De tijd van -1000 is ongeveer de tijd van koning David. In die tijd bestond de taal
het Hebreeuws van de TeNach al, als de taal van het joodse volk, en als taal
waarvan de oorsprong in Kanaän ligt. Ook was het de tijd dat het schrift misschien
een eeuw bestond, maar de Hebreeuwse letters van nu bestonden nog lang niet,
want zelfs de Dode-Zeerollen zijn nog met andere letters geschreven. Het is ook de
tijd dat er “heilige verhalen” in omloop waren. Zodra er geschreven kon worden, is
er geschreven, en ontstonden er allerlei boekrollen, waaronder de “Boekrol van de
Oprechten”, die in Joz. 10:13 en II Sam. 1:18 wordt genoemd, maar die we nu niet
meer hebben. Taaltechnische gezien weten we dat, allerlei verschillende stukken uit
de TeNaCh, een verschillende ouderdom hebben. Het Deborah lied in Rechteren 5 en
het Lied van de Zee in Exodus 15 zijn als oudste bijbeldelen, ouder dan -1000.
De Bijbel rond -500
Rond -600 waren er zeker al dikke boekrollen, zoals die in Jeremiah 36:23, na het
lezen van een paar paginastukken, afgesneden en verbrand werden door de koning
en later in vers 32 door Jeremiah vanaf een andere boekrol werden voorgelezen en
direct door de schrijver Baruch opnieuw werden opgeschreven. Rond -500 waren de
meeste boekrollen van de TeNaCh al geschreven en bekend onder hun huidige
naam. De Torah, de boekrol met de 5 boeken van de Wet van Mozes, was zeker
bekend. Deze wordt genoemd in andere boekrollen, zoals II Kon 22:8 en Neh. 8:2-8.
Van alle boeken van de TeNaCh kan men aannemen dat er sinds -400 (vrijwel) niets
is gewijzigd. Wellicht is in de Babylonische periode (tot -520) de synagoge ontstaan.
De Bijbel na het begin van de jaartelling
Door de groei van het christendom, eerst naar het huidige Turkije en Griekenland,
en later verder, groeide de belangstelling voor de TeNaCh, maar ook was er
behoefte aan “eigen” literatuur. De brieven van vooral Paulus, maar ook van
andere leiders in het begin van het christendom, werden veelvuldig overgeschreven
en verspreid onder de christelijke groeperingen. Daardoor verspreidde het
gedachtegoed van Paulus over de christelijke wereld. Hierin bevinden zich andere
thema’s als, dat alleen het geloof in Jezus als “de gezalfde” het heil brengt, en dat
dit net zo goed voor de niet-jood geldt. De eerste joodse christenen leefden joods,
gingen naar de synagoge, en lazen de Wet en de Profeten. Rond +65 eiste keizer
Nero en landvoogd Gessius Florus een deel van de tempelschat. Dit leidde tot de
eerste joodse opstand in +66 en de plundering en vernietiging van de tempel in +70.
Dit veranderde de positie van joden en daarmee ook joodse christenen.
De eerste tijd ondervond de christelijke kerk veel vervolging, maar toen eerst
Helena, de moeder van keizer Constantijn (regeerde van +306 tot +337) en later de
keizer zelf, zich bekeerden, ging de verspreiding van het christendom veel
gemakkelijker. Beide personen zijn daardoor heilig verklaard door het Vaticaan.
391
Geschiedenis van de TeNaCh en de Bijbel
392
Christendom versus jodendom
393
Christendom versus jodendom
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren zoon gegeven
heeft, zodat een ieder die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige
leven heeft (Joh. 3:16, Rom. 4:3,16, Gal. 2:16, Hand. 10:43).
Ook al is het christendom uiterst divers, dit is toch het éne punt dat alle christenen
bindt: het geloof dat Jezus de gezalfde koning van het koninkrijk van de hemel is, en
dat hij zonder zonde geleefd heeft, geleden heeft, en geofferd is, voor wie in hem
geloven, en hen daarmee van de eeuwige dood (of hel) gered heeft.
Vanuit de joodse visie is dit een onjuiste oplossing voor een probleem die niet
bestaat. Onjuist, omdat Jezus geen echte (gezalfde) koning was, niet echt van David
afstamde (want Jozef was alleen adoptie-vader), omdat iemand niet de straf voor
andermans fouten kan overnemen en omdat menselijke offers volstrekt uit den
boze zijn volgens de Torah. En een probleem die niet bestaat, omdat volgens de
Torah er geen redding met een “gezalfde” nodig is; God vergeeft immers mensen
die zich bekeren tot Hem, en een rein hart en levenswandel hebben (Lev. 16:30, Mic.
6:7, Jes. 1:11). Er hoeft niks “gered” te worden en iedereen (ook de niet-jood) kan
vrij tot God bidden, en God zal zorgen voor zij, die rechtvaardig leven (Ezech: 18:9).
Probleem hierbij is wel, dat de meeste christenen geloven, dat Jezus ook God is, iets
wat Jezus en Paulus nooit beweerd hebben. Voor het jodendom is dit een
onacceptabele punt: geen mens mag immers als God aanbeden worden. Dat valt
onder het verbod op afgoderij.
God vraagt volgens de Torah aan de hele mensheid, jood of niet-jood, bepaalde
(Noachitische) geboden te houden (bijvoorbeeld: geen bloed eet). Joden hebben nog
aanvullende geboden gekregen, die tot een joods leven leiden, waarvan de basis in
essentie niet zo complex is. Er zijn maar twee geboden die non-stop spelen, een
mezoezah op de deur en de besnijdenis voor mannen. Als een jood daarnaast alleen
koosjere dieren eet, op Sjabbat en overige feestdagen niet werkt, en wel naar de
synagoge gaat en meedoet, Torah studeert, en leeft volgens het motto:
Heb je naaste lief als jezelf (Lev. 19:18, Mat. 5:43, 19:19, 22:39, Rom. 13:9),
dan is er al een hele slag gewonnen. De kern van het jodendom was, is, en blijft, het
eeuwigdurend verbond met God, waarin God vraagt om zijn geboden te houden
(Exo. 20; Lev. 19-25). Doel is een heilig volk te zijn en als een licht voor de wereld
rechtvaardig te leven (Jes. 42:6). Als tegenprestatie zorgt God voor Zijn volk, geeft
Hij een veilig land (Deut. 11:8-9), vrede en bescherming tegen het zwaard van de
vijand (Lev. 26:6-7, Deut. 28:7), en op tijd zijn regen en een goede oogst (Lev. 26:4).
De praktijk is echter, dat het joodse volk, als geen ander volk, 2500 jaar lang heeft
moeten lijden en dat er 6 miljoen joden vermoord zijn in de tweede wereldoorlog.
Iets meer steun van God was dan toch wel op zijn plaats geweest. Natuurlijk
waarschuwt de Bijbel voortdurend het joodse volk voor de gevolgen van het niet
houden van de geboden en dat het “verstrooid zal worden onder alle volken van het
einde van de aarde tot het andere einde” (Neh. 1:8, Deut. 4:27, 28:64), maar de
Sjoah is toch voor veel joden het bewijs, dat er ondanks dit verbond, vanwege zo
extreem veel leed, geen medelevende God is volgens Deut. 4:31:
Want een medelevende God is J.H.V.H, jou God. Hij zal je niet loslaten.
394
Christendom versus jodendom
395
Torah, Israël en Inspiratie
396
Torah, Israël en Inspiratie
Voor sommige joden is dit het bewijs dat joden te veel geïntegreerd waren voor God
en dat alleen deze straf van God de kinderen van Israël / de joden terug naar het
land Israël kon brengen (Amos 9:11, Klgl 5:22). Dit terugbrengen, ook voor de nood-
zakelijke bescherming, vinden we bij teksten over de Babylonische ballingschap:
Jeremiah 31:1,4,7,8: 1. In die tijd, spreekt J.H.V.H, zal Ik alle geslachten van Israël
tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.... 4. Ik zal jou opnieuw bouwen,
en jij zal gebouwd worden, maagd Israël! ... 7. J.H.V.H bescherm Uw volk, het
overblijfsel van Israël. 8. Zie, Ik zal haar brengen vanuit het land van het noorden
(destijds Babylon in Assyrië, tegenwoordig Europa?), en zal hen bijeenbrengen van
de zijden van de aarde. Onder hen zullen blinden en lammen zijn, zwangeren en
barenden tezamen, in een grote menigte zullen zij hierheen terugkomen.
Er zijn vele teksten die men kan verbinden aan de heroprichting van de staat Israël:
Jes. 2:1-5, 11:11, Jer.30:1-3, 31:1-12, 32:41; Hos. 1:10-11 en Amos 9:11-15.
Voor andere joden is de Sjoah het bewijs dat er geen God kan zijn. Joden proberen
niet eens niet-joden hun geloof op te leggen, zoals christenen en moslims dat doen.
Joden zijn niemand tot last. En dan juist het joodse volk, met een verbond met God,
van waaruit zo vele joden dagelijks stipt leven, ..., en dan zoiets vreselijks, en dat na
2500 jaar verbanning, vervolging en discriminatie.
397
Torah, Israël en Inspiratie
Visie en inspiratie
Het Chinese en Japanse symbool ‘mu’ betekent ‘niets’. Het is indrukwekkend dat
er zoveel lijnen nodig zijn om ‘niets’ te betekenen. Dan is Hebreeuws echt een
andere taal; bijvoorbeeld het woord ‘Emet - ’ betekent ‘waarheid’, en bestaat
uit de eerste, middelste en laatste letter van het alfabet, en in de juiste volgorde.
Taal kan mensen inspireren.
De Bijbel heeft velen geïnspireerd om zijn, of haar, gaven te gebruiken om de Bijbel
vanuit het schrift om te zetten in andere expressieve uitingen, bijvoorbeeld de glas-
in-lood ramen van Marc Chagall, de schilderijen van Rembrandt van Rijn, de
Mattheüs Passion van Johann Sebastian Bach en de Messiah van George Frideric
Händel, of de vele films zoals “De prince of Egypt”.
Door de vele wetenschappelijke vondsten weten we zeker dat een deel van de
TeNaCh waar is, maar vanwege de interne en de wetenschappelijke
tegenstrijdigheden, een deel ook niet. De vraag is dan: hoe gaan we daar mee om?
Iedereen mag tegenwoordig voor zichzelf uitmaken wat zijn of haar visie is op de
Bijbel. Ook als iemand niet in God gelooft en er dus vanuit gaat dat de Bijbel
volledig van mensenhanden afkomstig is, dan nog kan de Bijbel een bron van visie,
wijsheid en ethiek zijn, of op zijn minst inspiratie. Daarom wil ik graag dit boek
eindigen met twee, door de Bijbel geïnspireerde, gedichten.
Lotgenoten,
Ons gaan is een komen
Ons komen een gaan
De zin van het leven
is dat we vergaan
De wereld van iedereen
Niemand de baas
Het heden is eeuwig
Alles is waar
God of Jehovah
Allah, Jahweh
De één is de ander
De ander de één
Ontsteekt uw geweten
Kijkt om u heen
Het lot dat we delen
laat niemand alleen
398
Torah, Israël en Inspiratie
399
Torah, Israël en Inspiratie
400