You are on page 1of 35

- je kan me wat -

module 4
docere delectare movere

je kan me wat ROCvA - educatie


n t 2 t a a l m e-nROCvA
u.nl module 4
1 2 3 4

5 6 7 8

9 10 1 2

3 4 5 6

7 8 9 10

pagina

je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1


1 2 3 4

5 6 7 8

9 10 1 2

3 4 5 6

7 8 9 10

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 2
1 2 3 4

5 6 7 8

9 10 1 2

3 4 5 6

7 8 9 10

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 3
1 2 3 4

5 6 7 8

9 10 1 2

3 4 5 6

7 8 9 10

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 4
1 2 3 4

5 6 7 8

9 10 1 2

3 4 5 6

bah

7 8 9 10

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 a a l m e n u . n- module
l ROCvA 4 5
LUISTER GOED en KIES HET GOEDE PLAATJE

SCHRIJF DE GOEDE LETTER OP HET ANTWOORD-BLAD

1 a b c d

2 a b c d

3 a b c d

4 a b c d

pagina

je kan me wat ROCvA


n t-
2 educatie
t a a l m e n u . n- module
l ROCvA 4 6
5 a c d

6 a b c d

7 a b c d

8 a b c d

9 a b c d

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 a a l m e n u . n l- ROCvA
module 4 7
a] Het jongetje vindt de hond lekker.
b] Het jongetje vindt de hond lief.
c] Het jongetje vindt de hond vies.

a] De bananen staan op tafel.


b] De bananen liggen op tafel.
c] De banaan ligt op tafel.

a] Dit is vies.
b] Dit is lekker.
c] Dit is schoon.

a] Dit zijn een mes en een vork.


b] Dit zijn een mes en een lepel.
c] Dit zijn een lepel en een vork.

a] De vrouw maakt een ijsje.


b] De vrouw doet een ijsje.
c] De vrouw wil een ijsje.

pagina

ROCvA
je kan me wat ROCvA -- teducatie
nt2 educatie l- ROCvA
aalmenu.n- ROCvA
module 4 8
a] Dit is een postzegel.
b] Dit is een munt.
c] Dit is een biljet.

a] De vrouw zegt: “Eet smakelijk!”


b] De vrouw zegt: “Niet doen!”
c] De vrouw zegt: “Doe open!”

a] Dit zijn 2 grote honden.


b] Dit zijn 2 kleine honden.
c] Dit zijn 2 lieve honden.

a] Dit is geen appel.


b] Dit is geen kroket.
c] Dit is een kroket.

a] De jongen vindt boeken lezen leuk.


b] De jongen vindt boeken lezen vies.
c] De jongen vindt boeken lezen lief.

10

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 9
a] Op de tafel ligt een banaan.
b] Op de tafel liggen twee bananen.
c] Op de tafel liggen twee appels.

11

a] De vrouw eet een vis. Zij vindt vis vies.


b] De vrouw eet vlees. Zij vindt vlees lekker.
c] De vrouw eet een vis. Zij vindt vis lekker.

12

a] De jongen koopt een hond.


b] De jongen vindt een hond.
c] De jongen is een hond.

13

a] De man heeft water.


b] De man heeft dorst.
c] De man heeft honger.

14

a] Het haar van de vrouw is donker.


b] Het haar van de vrouw is licht.
c] Het haar van de vrouw is klein.

15

pagina

je kan me wat ROCvA


ROCvA
n t-2
-educatie
teducatie
a a l m e n u . n-- module
l ROCvA
ROCvA 4 10
1 Dit is een restaurant.

2 Twee vrouwen zitten in het


restaurant. Ze praten.

1 2

3 Een vrouw roept: “Ober!”

4 De ober loopt naar de tafel


van de twee vrouwen.

3 4

5 De ene vrouw zegt: “Ik wil


graag koffie en een broodje kaas.”

6 De andere vrouw zegt: “Ik wil


graag patat, een kroket en cola.”

5 6

7 De ober brengt de koffie, het broodje kaas,


de patat, de kroket en de cola.

8 De ober vraagt: “Wilt u nog iets?”


De vrouw zegt: “Nee, dank u!”

7 8

9 Op het broodje kaas zit een


haar van de ober.

10 De vrouw roept: “Bah!”

9 10

pagina

je kan me wat ROCvA


n t-2
ROCvA -educatie
a a l m e n u . n--
teducatie l ROCvA
module
ROCvA 4 11
KIJK NAAR HET PLAATJE en KIES HET GOEDE WOORD

[a] wil
1 Het meisje [b] brengt het paard lief.
[c] vindt

[a] honger
2 Honden zijn [b] vies . Honden poepen
[c] lekker op straat.

[a] honger
3 De vrouw heeft [b] dorst . Zij eet brood.
[c] eet

[a] staat
4 De koffie [b] staan op tafel.
[c] zit

[a] zit
5 De banaan [b] staat op de tafel.
[c] ligt

[a] mes
6 Dit zijn een [b] vork en een lepel.
[c] messen

[a] vindt
7 De vrouw [b] heeft : “Mag ik een koffie?”
[c] vraagt

[a] brengt
8 De ober [b] loopt naar de koffie.
[c] maakt

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 12
* LEES EN BEGRIJP *

Het kind kijkt naar de tv.


De kinderen kijken naar de tv.

Het varken eet.


De 2 varkens eten.

De kat rent.
De 2 katten rennen.

SCHRIJF DE WOORDEN

1 [1 kind drinkt]
De twee kinderen .....................................

2 [1 vrouw leest]
De twee vrouwen .......................................
1 2

3 [De pen ligt]


De pen en het potlood ................................

4 [De jongen praat]


De twee jongens .........................................
3 4
5 [Het kind zit]
De twee kinderen ......................................

6 [De vrouw doet de appels in de doos.]


De man en de vrouw ..................................
5 6 de appels in de dozen.

pagina

je kan me wat ROCvA


nt-
2 educatie
t a a l m e n u . n-
l ROCvA
module 4 13
Dat vind ik erg lekker.
KIES en SCHRIJF OP: Dat vind ik vies.

Vind jij taart vies of lekker?

................................................................................

Vind jij kaas vies of lekker?

................................................................................

Vind jij hondenpoep vies of lekker?

................................................................................

Vind jij koffie vies of lekker?

................................................................................

Vind jij kip vies of lekker?

................................................................................

Vind jij wijn vies of lekker?

................................................................................

pagina

je kan me wat ROCvA


ROCvA --educatie
nt2 teducatie
aalmenu.n- module
ROCvA
-l ROCvA 4 14
ZOEK WOORDEN BIJ ELKAAR
KIJKEN WAT HET WORDT

1 vlees [..] open!” 6 honger [..] vies

2 “Eet [..] drinken 7 “Zo [..] water

3 een bord [..] smakelijk!’” 8 dorst [..] nog iets?”

4 melk [..] eten 9 hondenpoep [..] klaar!”

5 “Doe [..] staat 10 “Anders [..] brood

WAT KAN NIET?

[a] het bord


1 De lepel ligt op [b] de deur .
[c] de tafel

[a] plassen
2 Honden [b] poepen op straat.
[c] roken

[a] vinden
3 In het restaurant [b] zitten een man en een vrouw.
[c] eten
KIJKEN WAT HET WORDT
[a] een pakje
4 De man drinkt [b] een flesje bier.
[c] een glas

[a] trek
5 De vrouw heeft [b] dorst . Ze eet een banaan.
[c] honger

[a] vies
6 De jongen vindt de appel [b] lekker .
[c] lief

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 15
LUISTER EN LEES

BAH!!!

1 Een vrouw zit in een restaurant.


De man van de vrouw zit ook in het restaurant.
De man roept: “Ober!”
De ober loopt naar de tafel van de man en de vrouw.
5 De man vraagt: “Ober, mag ik de menukaart, alstublieft?”
De ober brengt de menukaart.
De man wil een broodje kaas en een koffie.
De vrouw wil patat, een kroket en een glas cola.
De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een kopje koffie?”
10 De ober vraagt: “Met melk en suiker?”
De man antwoordt: “Met melk graag, maar zonder suiker.”
De vrouw zegt: “Mag ik patat, een kroket, en een glas cola?”

De ober brengt het broodje kaas, de patat, de kroket, de koffie en de cola.


Op het broodje kaas zit een haar.
15 De man roept: “Bah!”

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 16
LEES DE TEKST VAN PAGINA 6 EN BESLIS: waar of niet waar

1 De vrouw van de man roept de ober. waar of niet waar

2 De man vraagt de menukaart. waar of niet waar

3 De vrouw wil patat en de man wil ook patat. waar of niet waar

4 De man drinkt koffie met suiker en met melk. waar of niet waar

5 De vrouw wil patat, een kroket, en een kopje cola. waar of niet waar

6 De ober brengt het eten. De vrouw zegt: “Alstublieft!” waar of niet waar

7 De ober brengt het eten. Hij zegt: “Alstublieft!” waar of niet waar

8 Het broodje kaas is lekker. waar of niet waar

LUISTER NAAR DE DOCENT EN KIES DE GOEDE KLANK

EU - OO OU - OO AA - EI

1 eu - oo 1 ou - oo 1 aa - ei

2 eu - oo 2 ou - oo 2 aa - ei

3 eu - oo 3 ou - oo 3 aa - ei

4 eu - oo 4 ou - oo 4 aa - ei

5 eu - oo 5 ou - oo 5 aa - ei

6 eu - oo 6 ou - oo 6 aa - ei

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 17
VUL DE WOORDEN IN

BAH!!!
Een vrouw zit ________ een restaurant.
De man ________ de vrouw zit ook in het restaurant. 1 roept
2 in
De man _________ : “Ober!”
3 mag
De ober loopt ________ de tafel van de man en de vrouw. 4 naar
5 van
De man vraagt: “Ober, ________ ik de menukaart,
alstublieft?”

De ober ________ de menukaart.


De man wil een ________ kaas en een koffie.
6 glas
De vrouw wil patat, een kroket, en een ________ cola. 7 kopje
De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een 8 broodje
9 met
________ koffie?” 10 brengt
De ober vraagt: “ ________ melk en suiker?”

De man antwoordt: “Met melk graag, maar


________ suiker.”
De vrouw zegt: “Mag ________ patat, een kroket 11 zit
12 zonder
en een glas cola?” 13 bah
De ________ brengt het broodje kaas, de patat, 14 ik
15 ober
de kroket, de koffie en de cola.
Op het broodje kaas ________ een haar.
De man roept: “________!”

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 a a l m e n u . n- module
l ROCvA 4 18
ZOEK DE TEGENSTELLING

huilen lachen

1 vies [..] verkeerd 6 in [..] buiten

2 de verkoper [..] dorst 7 binnen [..] zonder

3 zit [..] lekker 8 smakelijk [..] beginnen

4 honger [..] de klant 9 met [..] uit

5 juist [..] staat 10 klaar! [..] bah!

VUL DE WOORDEN IN

staan - brengt - met - zit - loopt - zonder - kleine - poepen - zitten - mag

1 Een vrouw __________ in een restaurant.

2 De ober __________ naar de tafel van de vrouw.

3 De vrouw zegt: “ __________ ik een kopje koffie, alstublieft!”


4 De ober __________ het kopje koffie en zegt: “Alstublieft, mevrouw!”.

5 Een man en een vrouw __________ in een restaurant.

6 De vrouw drinkt koffie __________ suiker. Ze vindt suiker vies.


7 De man drinkt koffie __________ suiker. Hij vindt suiker lekker.

8 Honden ________ op straat. Dat is erg vies!

9 De koffie en de thee__________ op tafel.


10 Een lepeltje is een __________lepel.

pagina

je kan me wat ROCvA


n t-2
ROCvA -educatie
a a l m e n u . n--
teducatie l ROCvA
module
ROCvA 4 19
VUL DE TIJDEN IN

voorbeelden

1 Het is 10 voor 1.
2 Het is 5 voor 1.
1 2

1 Het is 5 over 1.
2 Het is 10 over 1.
1 2

1 Het is .........................
2 Het is .........................
1 2

1 Het is .........................
2 Het is .........................
1 2

1 Het is .........................
2 Het is .........................
1 2

1 Het is .........................
2 Het is .........................
1 2

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 20
ZOEK BIJ ELKAAR

1 De ober zegt: [..] “Anders nog iets, mevrouw?”


2 De man roept: [..] “Mama, mag ik chips?”
3 De groenteboer vraagt: [..] “Ober! Ober!”
4 Het meisje heeft dorst. Ze vraagt: [..] “Eet smakelijk, mevrouw!”
5 De jongen heeft honger. Hij vraagt: [..] “Mama, mag ik een glas melk?”

6 Je bent in een restaurant. Je vraagt: [..] “Ik heb geen pen. Mag ik je pen?”
7 Je bent bij de slager. Je vraagt: [..] “Mag ik 10 sinaasappels?”
8 Je bent op school. Je vraagt: [..] “Mag ik de menukaart?”
9 Je bent bij de bakker. Je vraagt: [..] “Mag ik 1 kilo half-om-half gehakt?”
10 Je bent bij de groenteboer. Je vraagt: [..] “Mag ik een heel wit?”

WAT HOORT ER NIET BIJ

voorbeeld:
de patat - de koffie - de appel - de kroket - de kaas - het ei
de koffie [koffie is drinken, geen eten!!]

1 bah! - dat is vies! - lekker zeg! - gadver... - wat smerig!

2 de man roept - de man loopt - de man praat - de man zegt - de man vraagt
3 hondenpoep - de chocola - het ijsje - de cola - de patat - het broodje kaas

4 de ober - de menukaart - het restaurant - de hond - het eten

5 de groenteman - de slager - de klant - de bakker - de visboer


6 Alstublieft - Bah - Dank u wel - Prima - Mag ik ...... - Goeiedag

7 de pen - het mes - het boek - het kopje - de krant - de tube tandpasta

8 het meisje - het kopje - het kindje - de man - de vrouw - de jongen


9 het vlees - de kaas - de hond - het brood - de appel - het broodje kroket

10 een glas - een kopje - een tube - een stuk - een flesje - een pak - een blikje

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 21
VUL IN: glas - kopje - bord - stuk - broodje

1 “Ober, mag ik een _______________ koffie?”


2 “Ober, mag ik een _______________ water?”

3 “Ober, mag ik een _______________ kaas?”

4 “Ober, mag ik een _______________ thee?”


5 “Ober, mag ik een _______________ taart?”

6 “Ober, mag ik een _______________ cola?”

7 “Ober, mag ik een _______________ tomatensoep?”


8 “Ober, mag ik een _______________ bier?”

9 “Ober, mag ik een _______________ kroket?”

10 “Ober, mag ik een _______________ wijn?”

WELKE COMBINATIE KAN WEL en WELKE KAN NIET?

1 Een kopje taart 6 Een bord patat


2 Een flesje cola 7 Een glas tomatensoep
3 Een pak tandpasta 8 Een pak melk
4 Een stuk kaas 9 Een broodje kroket
5 Een blikje bier 10 Een tube lijm

11 Patat met mayonaise 16 Een haarborstel


12 Koffie zonder suiker 17 Een kilo wijn
13 “Eet vies!” 18 Een fles melk
14 Een chocoladeijsje 19 Een telefoon-boek
15 Een bos bloemen 20 Een kilo rundergehakt

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 22
SCHRIJF OP: Ik vind .... lekker. of: Ik vind .... vies.

Ik vind ..................................................

Ik vind ..................................................

Ik vind ..................................................

Ik vind ..................................................

Ik vind ..................................................

Ik vind ..................................................

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 23
BESLIS: IS DE ZIN GOED of FOUT

1 De tafel loopt naar de ober van de vrouw.


2 In een restaurant zitten een man en een vrouw.
3 Het eten eet de hond.
4 De ober brengt de koffie.
5 De vrouw heeft honger. De vis eet de vrouw.

6 De man heeft dorst. Hij drinkt een glas water.


7 De bakker doet de doos in de taart.
8 De jongen tandpasta op de tandenborstel doet.
9 De moeder van de jongen doet de lamp in de slaapkamer uit.
10 De koffie en de tafel staan op de thee.

VUL EEN PERSOON IN

voorbeeld
Zij zegt: “Mama, mag ik een appel?” het meisje
.........................................................

1 Hij zegt: “Mama, mag ik een ijsje?” .........................................................


2 Zij zegt: “Ga je tanden poetsen!” .........................................................

3 Hij doet de taart in de doos. .........................................................

4 Hij brengt de koffie en het eten. .........................................................


5 Hij geeft zijn kind een nachtzoen. .........................................................

6 Hij zegt: “Geef al het geld of ik schiet!” .........................................................

7 Zij geeft de baby een kus. .........................................................


8 Zij zegt: “Ik wil graag een broodje kaas.” .........................................................

pagina

je kan me wat ROCvA


ROCvA -- educatie
nt2 teducatie
aalmenu.n- module
ROCvA
-l ROCvA 4 24
VUL EEN GOED WOORD IN

*zoek en kijk op de andere pagina's*

1 Een vrouw zit in een ........................................ . Ze roept: “Ober!”.

2 De ober loopt naar de ........................................ van de vrouw.

3 Ze vraagt: “Mag ik de ........................................ alstublieft?”

4 De vrouw wil een ........................................ koffie.

5 En ze wil ook een ........................................ kaas.

6 Een man drinkt een ........................................ water. Hij heeft dorst.

7 Dit zijn een vork, een ........................................ en een lepel.

1 De vrouw ........................................ een kopje koffie.

2 De twee vrouwen ........................................ een kopje koffie.

3 De man ........................................ 3 broodjes. Hij heeft honger.

4 De vrouw eet patat. Ze ........................................ patat erg lekker.

5 De jongen ........................................ : “Bah!”

6 De lepel ........................................ op het bord.

7 De ober ........................................ de koffie en de broodjes.

1 De ober loopt ........................................ de tafel van de vrouw.

2 Het kopje staat ........................................ tafel.

3 De vork en het mes liggen ........................................ het bord.

4 De jongen vindt het ijsje ........................................ .

5 Het kind vindt de citroen ........................................ .

6 De man eet veel. Hij heeft ........................................ .

7 De vrouw drinkt. Ze heeft ........................................ .

pagina

je kan me wat ROCvA


ROCvA - educatie
n t-
2 teducatie
a a l m e n u . n-- module
ROCvA
l ROCvA 4 25
VUL DE WOORDEN IN

zonder - in - van - glas - brengt - kopje - ober - roept - naar - broodje - met - mag - zit - bah - ik

BAH!!!
Een vrouw zit ________ een restaurant.
De man ________ de vrouw zit ook in het restaurant.
De man _________ : “Ober!”
De ober loopt ________ de tafel van de man en de vrouw.
De man vraagt: “Ober, ________ ik de menukaart,
alstublieft?”

De ober ________ de menukaart.


De man wil een ________ kaas en een koffie.
De vrouw wil patat, een kroket, en een ________ cola.
De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een
________ koffie?”
De ober vraagt: “ ________ melk en suiker?”

De man antwoordt: “Met melk graag, maar


________ suiker.”
De vrouw zegt: “Mag ________ patat, een kroket
en een glas cola?”
De ________ brengt het broodje kaas, de patat,
de kroket, de koffie en de cola.
Op het broodje kaas ________ een haar.
De man roept: “________!”

4 pagina

je kan me wat ROCvAn t-2educatie


t a a l m e n u . n-lROCvA
nt2taalmenu.nl 4 module 4 26
TEKEN DE JUISTE TIJD

pagina

je kan me wat ROCvA


nt2taalmenu.nl
ROCvA -- educatie
module
educatie -- ROCvA
ROCvA
4 27
ZOEK DE JUISTE KLOK BIJ DE JUISTE TIJD

pagina

je kan me wat ROCvA - teducatie


nt2 aalmenu.n- module
l ROCvA 4 28
HELEMAAL VERKEERD

LEES EN DOE

“ LEKKER of VIES?”

De docent laat [een foto van] eten of drinken zien

De docent vraagt: “Vind je het lekker of vies?”

Het antwoord is:

* “Ja hoor, ik vind ............................ erg lekker.”


* “Nee, ik vind ............................ erg vies.”

SCHRIJF 5 DINGEN OP DIE JE LEKKER VINDT EN 5 DIE JE VIES VINDT

LEKKER VIES

* ............................................................. * .............................................................

* ............................................................. * .............................................................

* ............................................................. * .............................................................

* ............................................................. * .............................................................

* ............................................................. * .............................................................

pagina

je kan me wat ROCvA


ROCvA
n t-
- educatie
2 teducatie
a a l m e n u . n-- module
l ROCvA
ROCvA 4 29
VUL DE WOORDEN AAN

BAH!
Een vrouw zit i een restaurant.

De man v de vrouw zit ook in het restaurant

De man roept : “ O !”

De ober loopt n de tafel van de man en de vrouw.

De man vraagt: “Ober, m ik de menukaart, alstublieft?”

De ober b de menukaart.

De man wil een b kaas en een koffie.

De vrouw wil patat, een kroket, en een g cola.

De man zegt: “Mag ik een broodje kaas en een

k koffie?”

De ober vraagt: “ M melk en suiker?”

De man antwoordt: “Met melk graag, maar

z suiker.”

De vrouw zegt: “Mag i patat, een kroket

en een glas cola?”

De o brengt het broodje kaas, de patat,

de kroket, de koffie en de cola.

Op het broodje kaas z een haar.

De man r : “Bah!”

pagina

je kan me wat ROCvA


n t 2- t educatie
a a l m e n u . n-
l ROCvA
module 4 30
1 Dit is een kindje.
2 Dit is de mond van het kindje.
3 Dit is een meisje.
4 Dit is de mond van het meisje.
5 Dit is een vrouw.
6 Dit is de mond van de vrouw.

plaatjes pagina 1
7 Dit is een ijssalon. Hier verkoopt men ijs.
8 Een meisje komt binnen. De vrouw van de ijssalon vraagt: “Wat wil je hebben?”
9 Het meisje zegt: “Ik wil graag een chocolade ijsje!”
10 De vrouw maakt een ijsje.
1 Het meisje eet het ijsje.
2 De mond van het meisje is vies.
3 Het meisje maakt de mond schoon.
4 Zo, klaar. De mond van het meisje is schoon.
5 Dit is een banaan.
6 Dit is een appel.
7 De jongen vindt het ijsje lekker.
8 De jongen vindt de appel lekker.
9 De jongen vindt de banaan lekker.
10 De jongen vindt de wortel niet lekker. Hij vindt de wortel vies!
1 Dit is een tafel.
2 De banaan.
3 De banaan ligt op de tafel.
4 De man eet de banaan. Hij vindt de banaan lekker.
5 De vrouw eet ook een banaan. Zij vindt de banaan lekker.
6 De appel.

plaatjes pagina 2
7 De appel ligt op de tafel.
8 De man eet de appel. Hij vindt de appel lekker.
9 De vrouw eet brood. Zij heeft honger.
10 De vrouw eet vis. Zij vindt de vis lekker.
1 De vrouw eet vlees. Zij vindt het vlees lekker.
2 Dit is water.
3 Dit is een glas.
4 Het glas staat op de tafel.
5 Water.
6 Een glas water.
7 De vrouw drinkt water. Zij heeft dorst.
8 De man drinkt water. Hij heeft dorst.
9 Koffie.
10 De koffie staat op de tafel.
1 Thee.
2 De koffie en de thee staan op de tafel.
plaatjes pagina 3

3 Het kopje.
4 Het kopje koffie staat op tafel.
5 De kopjes staan op tafel.
6 De man drinkt koffie. Hij vindt koffie lekker.
7 De man drinkt een glas water. Hij heeft dorst.
8 Dit is een lepel.
9 Dit zijn 2 lepels.
10 Dit is een mes.

pagina

je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 31


1 Dit zijn twee messen.

plaatjes pagina 3
2 Dit zijn een lepel en een mes.
3 Dit is een vork.
4 Dit zijn twee vorken.
5 Dit zijn een vork, een mes, en een lepel.
6 Het meisje vindt het paard lief.
7 De kinderen vinden het hondje lief.
8 Dit zijn honden.
9 Deze hond is groot.
10 Deze hond is klein.
1 Deze hondjes zijn klein.
2 Het jongetje zegt: “Kijk, Dat is een grote hond!”
3 Het meisje vindt het kleine hondje lief.
4 De hond eet het eten van de man.
5 Honden zijn vies. Honden poepen op straat!
6 Honden zijn vies. Honden plassen op straat!
7 Twee lepels.

plaatjes pagina 4
8 Een grote lepel en een kleine lepel.
9 Twee vorken.
10 Een grote vork en een kleine vork.
1 Een kopje en een lepeltje.
2 Een soepkom eneenlepel.
3 Het kopje staat op de tafel.
4 De koffie staat op de tafel.
5 De koffie en de thee staan op de tafel.
6 De soepkom staat op de tafel.
7 De vork ligt op de tafel.
8 Dit is een bord.
9 Dit zijn twee borden.
10 De lepel ligt op het bord.
1 Dit is een restaurant.
2 Dit is de ober.
3 In het restaurant ziten twee vrouwen. Ze praten.
4 De vrouw roept de ober: “Ober!”
5 De ober loopt naar de tafel van de twee vrouwen.
6 Een van de vrouwen zegt: “Ik wil graag de menukaart!”
7 De vrouw zegt: “Ik wil graag een broodje kaas en een kopje koffie!”
plaatjes pagina 5

8 Een broodje kaas.


9 Koffie.
10 De andere vrouw zegt: “Ik wil graag een kroket, patat, en een cola!”
1 De kroket.
2 De patat.
3 Een glas cola.
4 De ober brengt de koffie. Hij brengt het eten.
5 De ober zegt: “Eet smakelijk!”
6 Dit is het haar van de ober.
7 Dit is een haar.
8 Dit is een broodje kaas.
9 Op het broodje kaas zit een haar.
10 De vrouw roept: “Bahh! Een vieze haar!”

pagina

je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 32


sleutel bij module 4

Pagina 6-7 1=a Dit is patat.


2=c Deze hondjes zijn klein.
3=b De jongen vindt het ijsje lekker.
4=d De vrouw heeft honger. Ze eet een snee brood.
5=c Dit zijn een mes en een vork.
6=b Ze zegt: "Ik wil graag een broodje kroket."
7=d Dit is één vijftig.
8=c De bananen liggen op de tafel.
9=a Ze zegt: "Bah, wat vies!"

pagina 8-9-10 1=b / 2=b / 3=a / 4=b / 5=a


6=c / 7=b / 8=c / 9=c / 10=a
11=a / 12=c / 13=a / 14=c / 15=a

pagina 12 1=c / 2=b / 3=a / 4=a / 5=c / 6=a / 7=c / 8=a

pagina 15 zoek bij elkaar => 5 - 4 - 2 - 1 - 3 // 9 - 8 - 10 - 7 - 6

wat kan niet => 1=b / 2=c / 3=a / 4=a / 5=b / 6=c

pagina 17 waar - niet waar => 1 niet waar 5 niet waar


2 waar 6 niet waar
3 niet waar 7 waar
4 niet waar 8 niet waar
Klanken
eu - oo ou - oo aa - ei
1. eu (breuk) 1. ou (goud) 1. ei (leiden)
2. oo (snoot) 2. oo (vloot) 2. aa (braak)
3. eu (kleuter) 3. oo (boot) 3. ei (geit)
4. eu (deuk) 4. ou (touw) 4. aa (spaart)
5. oo (spook) 5. oo (kroost) 5. ei (bereid)
6. oo (bloot) 6. ou (zout) 6. aa (gebaar)

pagina 18 vul de woorden in => 2 - 5 - 1 - 4 - 3 // 10 - 8 - 6 - 7 - 9 // 12 - 14 - 15 - 11 - 13

pagina 19 de tegenstelling => 5 - 4 - 1 - 2 - 3 // 7 - 9 - 10 - 6 - 8


vul in => 1 zit / 2 loopt / 3 mag / 4 brengt / 5 zitten
6 zonder / 7 met / 8 poepen / 9 staan / 10 kleine

pagina 20 tijd => tien voor zeven / tien over zeven, etc

pagina 21 zoek bij elkaar => 3 - 5 - 2 - 1 - 4 // 8 - 10 - 6 - 7 - 9

wat hoort er niet bij


1 lekker zeg / 2 loopt [mond] / 3 hondenpoep [vies] / 4 de hond [niet in restaurant]
5 de klant [koopt-verkoopt] / 6 bah [eten] / 7 kopje [ligt-staat]
8 kopje [mensen] / 9 de hond [niet eten] / 10 een stuk [zit in ...]

pagina 22 1 kopje / 2 glas / 3 stuk / 4 kopje / 5 stuk / 6 glas / 7 bord / 8 glas / 9 broodje / 10 glas

1 kan niet 6 kan wel 11 kan wel 16 kan wel


2 kan wel 7 kan niet 12 kan wel 17 kan niet
3 kan niet 8 kan wel 13 kan niet 18 kan wel
4 kan wel 9 kan wel 14 kan wel 19 kan wel
5 kan wel 10 kan wel 15 kan wel 20 kan wel

pagina 24 beslis: goed of fout => 1 fout 6 goed


2 goed 7 fout
3 fout 8 fout
4 goed 9 goed
5 fout 10 fout

vul een persoon in => 1 het kind , het jongetje


2 de moeder, mama
3 de bakker
4 de ober
5 de vader, papa
6 de dief
7 de moeder, de mama, de oma
8 de vrouw pagina

je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 33


de woorden les 4

begrijpen en blijven herhalen

de banaan
het bord
brengen
de chocolade
het gehakt
de groente-man
een heel [wit brood]
helemaal begrijpen
honger [hebben]
het ijs de chips
de kat de kroket
de kip de mayonaise
klaar de menukaart
de klant plassen
poepen
klein het runder gehakt
het kopje de salon
lekker het varken
de lepel
lief
de lijm
maken
het mes
de ober
de patat
praten
het restaurant
schieten
schoon [-maken]
de sigaret
de sinaasappel
de slager
de soep[-kom]
staan
de straat
de suiker
de thee
vies
de vork
het water
de wijn
het wit [brood]
de wortel
zonder
pagina

je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 34

You might also like