You are on page 1of 4

Cursus Nederlands Amalia Voica

Het Pronomen Reflexivum

In de volgende tekst is het pronomen reflexivum vetgedrukt.

Elke ochtend gaat de wekker om zeven uur. Ik was me en ik kleed me aan.


Daarna maak ik de kinderen wakker. Ik maak het ontbijt klaar en zij kleden zich
aan. Ze moeten om half negen op school zijn.Soms sta ik te laat op. Dan
moeten we ons haasten.

 Zich wassen

 Zich aankleden = a se imbraca

 Zich uitkleden = a se dezbraca

 Zich omkleden = a se schimba

 Zich haasten = a se grabi

 De vorm van het pronomen reflexivum

zich wassen: ik was me

je/jij wast je

u wast zich/u

hij wast zich

ze/zij wast zich

we/wij wassen ons

jullie wassen je

ze/zij wassen zich

 Gebruik:

1
Cursus Nederlands Amalia Voica

 pronomen reflexivum wordt gebruikt als het subject en het object


dezelfde persoon is:

Iva wast haar kindje                subject: Iva; object: haar kindje


X

Iva wast zich.                            subject: Iva; object: Iva

 Gewoon = obisnuit

 Syntaxis : de plaats van het pronomen reflexivum

 In gewone hoofdzinnen staat het pronomen reflexivum direct na het


verbum finitum (pronumele reflexiv imediat dupa predicat)
Ik was me eerst.
Ik kleed me daarna aan.
De kinderen haasten zich niet.
Ik schaam me heel veel. // zich schamen = a se rusina

 In hoofdzinnen met inversie staat het pronomen reflexivum direct na


het subject: (pronumele reflexiv imediat dupa subiect)
Eerst was ik me.
Daarna kleed ik me aan.
Meestal haasten de kinderen zich niet.
Soms vergis ik me.  // zich vergissen = a se insela

 In bijzinnen staat het pronomen reflexivum direct na het subject


(pronumele reflexiv imediat dupa subiect)

Stefan is in de badkamer//, omdat// hij zich nu wil wassen.


We wachten op onze mannen//, omdat //ze zich deze morgen wilden scheren.
 zich scheren = a se rade

 Elkaar  genoemd ook ‘reciproque pronomen’

Het gaat over = Este vorba despre

2
Cursus Nederlands Amalia Voica

Gebruik:
 als het subject twee of meer mensen  aanduidt en het gaat over een
interactie tussen hen: Paula en Kees houden van elkaar  subject: Paula
en Kees interactie: Paula houdt van Kees en Kees houdt van Paula

Ik hoop dat we  elkaar kunnen vertrouwen.


I hope that we can trust each other.

Trouwen = a se casatori ( nu este verb un verb reflexiv)


Vertrouwen = to trust

Vergeten = a uita ( un este reflexiv)


aantal = numar de

Er is een aantal werkwoorden waarbij altijd ZICH gebruikt moet


worden (werkwoorden die altijd reflexief zijn)

 Zich haasten : Hij haast zich om de trein te halen. // a se grabi


 zich vergissen:Sorry , ik heb me vergist! // a se insela
 Zich schamen : Je moet je schamen! // Sa-ti fie rusine!
Pubers schamen zich voor hun ouders. - Teenagers get embarassed by their parents
 Zich gedragen : Haar kinderen gedragen zich keurig. // a se
comporta // keurig = goed
 Zich verslikken : Zij verslikte zich in een stukje appel. // a se ineca

Sommige werkwoorden zijn soms reflexief en soms niet.


wassen: Petra wast haar zoontje.

3
Cursus Nederlands Amalia Voica

subject object Het subject en het object zijn niet


dezelfde persoon.

zich wassen: Petra wast zich.

subject object Het subject en het object zijn


dezelfde persoon.

inschrijven: Ik schrijf mijn vriendin ook in voor die cursus.

Zich inscrijven : Als u deze cursus wil volgen,moet u zich voor 15


september inschrijven.

zich vervelen: De kinderen vervelen zich. // a se plictisi


Het werk verveelt me. - The job bores me.

snijden : De slager snijdt het vlees. // to cut

Zich snijden: Au, ik sneed me in mijn vinger.

Zo ook :( Zich )scheren. ( zich) abonneren enzv

Soms gebruik het het pronomen reflexivum na een prepositie.

Henk heeft geen geld bij zich.

You might also like