Professional Documents
Culture Documents
Zwaartepunt en traagheid
Uitgave
2016-1
Auteur
HC
hugoclaeys@icloud.com
Inhoudsopgave
1 Zwaartepunt 4
1.1 Inleiding zwaartepunt van een lichaam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.2 Momentenstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.3 Symmetrieassen en symmetrievlakken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.4 Het zwaartepunt van lijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
1.4.1 Zwaartepunt van een vlakke gebroken lijn . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
1.4.2 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een vlakke kromme . . . 6
1.4.3 Zwaartepunt van de omtrek van een driehoek . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.4.4 Zwaartepunt van een cirkelboog . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
1.5 Het zwaartepunt van oppervlakken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.5.1 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een vlakke figuur . . . . 9
1.5.2 Zwaartepunt van de oppervlakte een driehoek . . . . . . . . . . . . . . . 10
1.5.3 Zwaartepunt van de oppervlakte van een trapezium . . . . . . . . . . . . . 11
1.5.4 Zwaartepunt van een cirkelsector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
1.6 Het zwaartepunt van lichamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
1.6.1 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een lichaam . . . . . . 13
1.6.2 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een homogeen lichaam . 13
1.6.3 Zwaartepunt van een piramide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
1.6.4 Zwaartepunt van een kegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
1.6.5 Zwaartepunt van een omwentelingslichaam . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
1.6.6 Zwaartepunt van een bolsegment . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
3 Statisch momenten 20
3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
3.2 Statisch moment van een oppervlak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
1
3.3 Statisch moment van een rechthoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
3.4 Statisch moment van een volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
4 Oppervlaktetraagheidsmomenten 23
4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
4.2 Lineair oppervlaktetraagheidsmoment van een vlakke figuur . . . . . . . . . . . . 23
4.3 Traagheidsstraal van een vlakke figuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
4.3.1 Polair oppervlaktetraagheidsmoment van vlakke figuur . . . . . . . . . . . 24
4.4 Verandering van oppervlaktetraagheidsmoment bij verschuiving van de assen . . . 25
4.5 Centrifugaalmoment van een vlakke figuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
4.6 Traagheidsassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
4.7 Oppervlaktetraagheidsmomenten ten opzichte van het zwaartepunt van enkele
eenvoudige figuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.7.1 Oppervlaktetraagheidsmomenten ten opzichte van het zwaartepunt van een
rechthoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.7.2 Oppervlaktetraagheidsmomenten ten opzichte van het zwaartepunt van een
driehoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.7.3 Oppervlaktetraagheidsmomenten ten opzichte van het zwaartepunt van een
cirkel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
2
Lijst van figuren
3
Hoofdstuk 1
Zwaartepunt
Een lichaam kan men beschouwen als bestaande uit een oneindig aantal elementaire massa-
deeltjes die allen afzonderlijk onderhevig zijn aan de zwaartekracht.
1.2 Momentenstelling
Indien op een lichaam meerdere krachten inwerken dan kan men deze krachten vervangen door de
resultante ervan. Wil men dat de resultante hetzelfde effect heeft op het lichaam als de meerdere
krachten samen dan moet men er zorg voor dragen dat het moment hetzelfde blijft. Het
aangrijpingspunt van de resultante wordt bepaald met behulp van de momentenstelling.
Stel dat ons voorwerp uit vele deeltjes bestaat met gewichten G1 , G2 , ... met resp. coördinaten
(x1 , y1 , z1 ), (x2 , y2 , z2 ). Indien G de resultante is van G1 , G2 , ... en de coödinaten van G zijn
(xZ , yZ , zZ ) dan zegt de momentenstelling:
GxZ = G1 x1 + G2 x2 + ...
GyZ = G1 y1 + G2 y2 + ...
GzZ = G1 z1 + G2 z2 + ...
4
De figuur 1.1 verklaart de momentenstelling voor een vlakke figuur. Ik heb de figuur opgedeeld in
twee rechthoeken, die resp. het ’gewicht’ G1 en G2 hebben. G = G1 +G2 . Het aangrijpingspunt
van G is Z, het ligt op de x-as op. De momentenstelling ten opzichte van het punt O:
G1 x1 + G2 x2
xZ = [m]
G
x1 xz x2
O
Z x
G2
G1
Het zwaartepunt zal steeds op de symmetrieas of in het symmetrievlak liggen. Als gevolg
hiervan kunnen we stellen dat:
• Het zwaartepunt van een recht lijnstuk in het midden ervan ligt.
• Het zwaartepunt van een cirkel en ellips (oppervlakken) in hun middelpunt ligt.
5
1.4 Het zwaartepunt van lijnen
• l1 , l2 en l3 zijn de lengten van de drie lijnstukken van onze gebroken lijn. Ik stel hun
resp. ’gewichten’ gelijk aan hun resp. lengten.
z l2
F
G
l3
Z
E
l1
l1 x1 + l2 x2 + l3 x3
xZ = [m]
l1 + l2 + l3
l1 z1 + l2 z2 + l3 z3
zZ = [m]
l1 + l2 + l3
1.4.2 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een vlakke kromme
Het zwaartepunt van een vlakke kromme, gelegen in het vlak van de xz-assen, die voldoet aan
de vergelijking z = f (x) en met een lengte s (zie figuur 1.3) heeft op basis van de vergelijkingen
6
voor het zwaartepunt van een vlakke gebroken lijn de coördinaten:
R
x ds
xZ = [m] (1.1)
R s
z ds
zZ = [m] (1.2)
s
ds
Z
A B
x
x
Zie figuur 1.4. We hebben de driehoek ABC. Het ’gewicht’ van de zijde AB grijpt aan in F
en is evenredig met de lengte c. Het gewicht van de zijde AC grijpt aan in E en is evenredig
met de lengte b.
De resultante van deze twee krachten grijpt aan in J. De ligging van het punt J vind ik met
de vergelijking :
JE · b = JF · c
D is het zwaartepunt van zijde BC. Volgens de meetkunde is DJ de bissectrice van ∠ EDF .
De resultante van de krachten in J (het gewicht van zijden AB + AC) en D (het gewicht van
zijde BC) is het totaal gewicht van de driehoek en moet op de lijn JD liggen (het zwaartepunt
Z moet dus op JD liggen).
Ik pas nu dezelfde redenering toe voor de zijden AB en BC. Dit levert mij de bissectrice EG
van ∠ F ED. Het snijpunt van beide bissectrices moet het zwaartepunt Z zijn.
7
z
A
c b
F J E
Z
G
B a D C
z
ds
z
Z
r
β
O x
Ik verdeel de boog in elementaire segementjes met lengte ds. Het zwaartepunt van een
8
elementair segementje ligt op hoogte z. Ik kies β als veranderlijke. Nu zijn:
s = r(2α)
ds = r dβ
z = r cos β
R
z ds
zZ =
s
Deze laatste vergelijking is het zwaartepunt van een vlakke kromme (zie paragraaf 1.4.2 ).
R
Ik los eerst z ds op:
Z Z α
z ds = r cos β · r dβ
−α
Z α
2
=r cos β dβ
−α
= r2 [sin α − sin(−α)]
= 2r2 sin α
2r2 sin α
zZ =
r(2α)
r sin α
= [m] (1.3)
α
2r
Voor een halve cirkelboog is α = π/2, dus zZ = [m].
π
1.5.1 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een vlakke figuur
Figuur 1.6 toont een vlakke figuurABCD met oppervlakte A gelegen in het vlak van de
xz-assen. Bovendien heb ik de x-as laten samenvallen met de de rechte zijde CD.
Het zwaartepunt vind ik door de figuur op te delen in elementaire rechthoekjes met als basis
dx en hoogte z. Voor deze elementaire rechthoekjes geldt:
R
x dA
xZ = [m] (1.4)
Z A
z
dA
2
zZ = [m] (1.5)
A
9
Figuur 1.6 maakt duidelijk waarom ik z/2 moet gebruiken 1 .
dx
A B
Z
z
z/2
D C x
x
Omdat de x-as samenvalt met de rechte basis van de vlakke figuur ABCD is dA = z dx. De
bovenstaande algemene vergelijkingen worden dan:
R
xz dx
xZ = R [m] (1.6)
z dx
R 2
1 z dx
zZ = R [m] (1.7)
2 z dx
Zie figuur 1.7. Het zwaartepunt van een driehoek ligt op het snijpunt van de zwaartelijnen
AD, BE en CF . Dit zijn de lijnen die een hoekpunt verbinden met het midden van de
tegenover liggende zijde. Het zwaartepunt ligt op h/3 (h wordt altijd loodrecht op de zijde
genomen).
1
dA is een rechthoek met hoogte z.
10
z
A
2h/3
F E
Z
h/3
B D C
Zie figuur 1.8. Ik leg de x-as op de basis van het trapezium ABCD. M is het midden van
zijde AB en N is het midden van zijde CD. Het zwaartepunt moet wegens scheve symmetrie
op M N liggen.
b a
A M B F
Z1
h
Z Z2
E D N C x
b a
11
dat:
bh 2h ah h
· + ·
2 3 2 3
zZ =
bh ah
+
2 2
h(2b + a)
= [m] (1.8)
3(a + b)
Zie figuur 1.9. Ik leg het assenstelsel in de oorsprong O van de cirkelsector en leg de z-as op
de symmetrielijn. α is de halve hoek in radialen. r is de straal van de cirkelboog. Ik moet
alleen zZ berekenen want het zwaartepunt ligt op de symmetrielijn.
A B
Z
Z D
C
r α
2r/3
O x
Het zwaartepunt van een cirkelboog ligt volgens paragraaf 1.3 op:
2
( r) sin α 2r sin α
zZ = 3 = [m] (1.9)
α 3α
12
4
Voor een halve cirkel is α = π/2, dus zZ = r [m].
3π
Met behulp van de momentenstelling kan ik de coördinaten van het zwaartepunt berekenen.
Doe ik dit op basis van de massa m van het lichaam dan is:
R
x dm
xZ = [m] (1.10)
R m
y dm
yZ = [m] (1.11)
R m
z dm
zZ = [m] (1.12)
m
1.6.2 Algemene vergelijkingen van het zwaartepunt van een homogeen li-
chaam
Wanneer een voorwerp homogeen is (dit wil zeggen de dichtheid ρ = cte) dan kan ik in plaats
van massa ook het volume V gebruiken want dm = ρ dV en m = ρV . De bovenstaande
vergelijkingen worden:
R
x dV
xZ = [m] (1.13)
R V
y dV
yZ = [m] (1.14)
R V
z dV
zZ = [m] (1.15)
V
Eerst bepaal ik het zwaartepunt van het grondvlak. Vervolgens teken ik vanuit dit zwaartepunt
een lijn naar de top. Op deze zwaartelijn ligt het zwaartepunt op een hoogte h/4 2 .
Ook hier ligt het zwaartepunt op hoogte h/4 op de zwaartelijn (dit is de lijn die het middelpunt
van het grondvlak verbindt met de top).
2
Loodrecht gemeten op het grondvlak.
13
1.6.5 Zwaartepunt van een omwentelingslichaam
dx
A B
a Z b x
x
Ik laat de kromme AB rond de x-as wentelen. Het zwaartepunt ligt op de x-as (de x-as is
symmetrie-as). Een elementair cilindertje heeft een volume dV = πz 2 dx en het zwaartepunt
ervan ligt op x van de oorsprong.
Zie figuur 1.11. Mijn assenstelsel gaat door het middelpunt van de bol. De vergelijking van
een cirkel met middelpunt in de oorsprong is x2 + z 2 = r2 waaruit z 2 = r2 − x2 .
Het zwaartepunt van een omwentelingslichaam ligt volgens paragraaf 1.6.5) op:
Z b
xz 2 dx
xZ = Za b
[m]
2
z dx
a
14
z
O a Z b x
3 (r + a)2
xZ = · [m] (1.18)
4 2r + a
3
Voor een halve bol is a = 0 zodat xZ = r [m].
8
15
Hoofdstuk 2
Een vlakke lijn beschrijft bij het wentelen om een as die in haar vlak ligt maar haar niet snijdt
een oppervlak waarvan de oppervlakte gelijk is aan het product van de lengte van de lijn en
omtrek beschreven door het zwaartepunt.
ds
Z z
A B
Het zwaartepunt van de vlakke lijn ligt volgens paragraaf 1.4.2 op:
Z B
z ds
A
zZ =
s
16
Waaruit ik afleid: Z B
z ds = zZ s
A
De oppervlakte bij omwenteling rond de x-as van een elementair lijnstuk ds is:
dA = 2πz ds
Waaruit ik A afleid: Z B
A = 2π z ds = 2πzZ s [m2 ]
A
Een vlakke lijn beschrijft bij het wentelen om een as die in haar vlak ligt maar haar niet snijdt
een omwentelingslichaam waarvan de inhoud gelijk is aan het product van de oppervlakte van
de vlakke figuur en omtrek beschreven door het zwaartepunt.
z1
z2
a b x
De algemene vergelijkingen voor het zwaartepunt van een vlakke figuur is volgens paragraaf
1.5.1:
1 z 2 dx
R
zZ = R [m]
2 z dx
1
Ik had het eenvoudiger kunnen houden door slechts één functie te nemen... maar het besluit blijft hetzelfde.
17
In ons geval wordt deze vergelijking:
Z b Z b
1 1
z12 dx − z22 dx
2 a 2 a
zZ =
A
Z b
(z12 − z22 ) dx
a
=
2A
Z b
2zZ A = (z12 − z22 ) dx
a
Nu is het volume: Z b
Vx = π (z12 − z22 ) dx
a
Dus:
Vx = 2πzZ A [m3 ]
O
x
De oppervlakte van een torus of ronde ring is eenvoudig te berekenen met de eerste stelling
van Guldin:
A = 2πr · 2πR = 4π 2 rR [m2 ]
18
2.3.2 Voorbeeld 2: de inhoud van een torus
Zie figuur 2.3. De inhoud van een torus bereken ik met de tweede stelling van Guldin:
19
Hoofdstuk 3
Statisch momenten
3.1 Inleiding
Definitie:
Het statisch moment van een oppervlak ten opzichte van een as is het product van het oppervlak
en de afstand van haar zwaartepunt tot de as.
De algemene vergelijking voor het statisch moment van een oppervlak ten opzichte van de
x-as is (zie figuur 3.1): Z
Ly = x dA [m3 ] (3.1)
A
Of uitgewerkt:
20
y
dA
Z
yz
o
xz x x
Wanneer de as door het zwaartepunt gaat dan is het statisch moment van het oppervlak
L = 0 m3 .
y Y b
y
2
h
Z
y
1 O X
o x x
1 2 x
Ik beschouw eerst het assenstels xy. De coödinaten van het zwaartepunt zijn (xZ , yZ ). De
21
basis van de rechthoek is b en de hoogte h. Ik ga het statisch moment ten opzichte van de
y-as afleiden:
dLy = x dA
Z x2
Ly = xh dx
x1
Z x2
=h x dx
x1
2 x2
x
=h
2 x1
h 2
x2 − x21
=
2
bh
= (x1 + x2 ) [m3 ]
2
Het assenstels XY valt samen met twee zijden van de rechthoek. Ik bepaal nu het statisch
moment ten opzichte van de Y -as. In dit geval zijn de waarden van x1 = 0 en x2 = b waardoor:
b2 h
LY = [m3 ] (3.4)
2
Definitie:
Het statisch moment van een volume ten opzichte van een as is het product van het volume en
de afstand van haar zwaartepunt tot de as. Dit levert ons de algemene vergelijking :
S = V xZ [m4 ] (3.5)
Wanneer de as door het zwaartepunt gaat dan is het statisch moment van het volume S = 0 m4 .
22
Hoofdstuk 4
Oppervlaktetraagheidsmomenten
4.1 Inleiding
Y y
y
Z
z dA
y
α
b xz x
o x
O a X
1. Gegeven:
23
• Een vlakke figuur 1 heeft een oppervlakte A (m2 ) 2 .
2. Definitie:
De traagheidsstraal i van een vlakke figuur ten opzichte van een as is:
r
I
i= [m] (4.3)
A
I is het lineair oppervlaktetraagheidsmoment van de vlakke figuur ten opzichte van de gekozen
as.
1. Gegeven:
• Een assenstelsel xy. De oorsprong van het assenstelsel valt samen met de oorsprong
o van de poolcoördinaten.
2. Definitie:
Het polair oppervlaktetraagheidsmoment van een oneindig klein oppervlak dA ten opzichte
van de oorsprong o is dIp = r2 dA. Met r de afstand van het zwaartepunt van dA ten
opzichte van de oorsprong. Nu is r2 = x2 + y 2 .
1
In de sterkteleer zal dit de doorsnede van een voorwerp zijn.
2
In de sterkteleer gebruikt men meestal cm2 als eenheid.
24
3. Het polair oppervlaktetraagheidsmoment voor het ganse oppervlak:
Z
Ip = r2 dA [m4 ] (4.4)
A
Ip = Ix + Iy [m4 ] (4.5)
1. Gegeven:
y dA is het statisch moment van het oppervlak dA ten opzichte van de x-as. Voor
het ganse oppervlak is het statisch moment tov de x-as yz A. Met yz de afstand van het
zwaartepunt van de vlakke figuur ten opzichte van de x-as.
3. Voor het ganse oppervlak. Na oplossen van het bovenstaande vergelijkingen krijg ik:
4. Indien de xy-as door het zwaartepunt van het oppervlak zou gaan, dan zijn xz = yz = 0
en de vergelijkingen 4.6 en 4.7 worden dan:
IX = Ix + b2 A [m4 ] (4.8)
IY = Iy + a2 A [m4 ] (4.9)
Hieruit blijkt dat het oppervlaktetraagheidsmoment zijn kleinste waarde heeft als het
assenstelsel door het zwaartepunt gaat.
I = IZ + a2 A [m4 ] (4.10)
25
4.5 Centrifugaalmoment van een vlakke figuur
2. Definitie:
Het centrifugaalmoment van een elementair oppervlakte element dA ten opzichte van de
x-as en de y-as is dCxy = xy dA. Met (x, y) de coördinaten van het zwaartepunt van
dA. Voor het ganse oppervlak is:
Z
Cxy = xy dA [m4 ] (4.11)
A
Laat ik de de x- en y-as door het zwaartepunt van het oppervlak gaan dan zijn xz = yz = 0
en de vergelijking 4.12 wordt:
4.6 Traagheidsassen
Door ieder punt van een figuur kan een assenstelsel getekend worden waarvoor het centrifugaal-
moment nul is en de lineaire oppervlaktetraagheidsmomenten resp. minimum en maximum
zijn.
26
• Centrale hoofdtraagheidsassen: zijn de hoofdtraagheidsassen die door het zwaarte-
punt gaan.
Onze rechthoek heeft een basis b en een hoogte h. De x-as is evenwijdig met de basis en gaat
door het zwaartepunt Z. Zie figuur 4.2.
Algemeen is:
Z h Z h h
2
2
2 1 2
IZ = Ix = y dA = y b dy = b y 3
2
−h −h 3 −h
2 2 2
De oplossing is:
bh3
IZ = [m4 ] (4.15)
12
dy
y
h
Z x
Onze driehoek heeft een basis b en een hoogte h. De x-as is evenwijdig met de basis en gaat
door de top T . Zie figuur 4.3
27
x
T
x
y dy
b
y
Algemeen is:
Z h Z h
2
IT = Ix = y dA = y 2 x dy
0 0
b
Met x = y krijg ik na uitwerking:
h
bh3
IT = Ix =
4
Toemaat: valt de x-as samen met de basis dan is het verband tussen x en y:
b
x (h − y)
h
Nu is:
Z h
Ix = y 2 dA
0
Z h
b
= y 2 (h − y) dy
0 h
bh3
=
12
28
Ik had de opdracht ook kunnen oplossen met: Ix = IZ + a2 A. IZ heb ik reeds berekend en
2
2 h bh bh3 bh3
a A= = . Ik kom terug uit op Ix = .
3 2 18 12
R dr
Z x
Gegeven is een cirkel met straal R of diameter d. De x-as gaat door het zwaartepunt. Zie
figuur 4.4
Het polaire traagheidsmoment ten opzichte van het middelpunt (zwaartepunt) is:
R R
πR4 πd4
Z Z
2
Ip = r dA = r2 2πr dr = =
0 0 2 32
Nu is Ip = Ix +Iy en bovendien is voor een cirkel Ix = Iy als de beide assen door het middelpunt
gaan, zodat:
πd4
IZ = (4.17)
64
29