Professional Documents
Culture Documents
Teksten Eten Liggen Leggen Staan Bestellen
Teksten Eten Liggen Leggen Staan Bestellen
BESTELLEN
ik bestel
jij bestelt
hij-zij bestelt
wij bestellen
jullie bestellen
zij bestellen
Tineke roept: “Ober!” Zij zegt: “Ober, mag ik een koffie?” Ze bestelt koffie. Maar zij is thuis.
Niemand brengt koffie. Haar man komt naar de keuken. Hij zet de koffie op de tafel voor zijn
vrouw.
Tineke zegt: “Ober, mag ik brood?” Zij bestelt brood. Haar man brengt brood. Hij zet het brood
op de tafel.
Tineke roept: “Ober!”
Haar man zegt: "Mag ik je helpen?"
Tineke:“Ik wil graag een biefstuk met patat!” De vrouw bestelt een biefstuk met patat.
Haar man brengt de biefstuk met patat. Hij zet de biefstuk op de tafel. Hij zet het bord op tafel.
Hij brengt ook een mes, een vork en een lepel. Hij legt de lepel op de tafel. Hij legt het mes op
de tafel. (erop). Hij legt het mes erop. Hij legt de vork naast de lepel. Hij legt de vork ernaast.
De vrouw roept: “Ober!”
Zij zegt: “Ober, mag ik een glas water?” De vrouw bestelt een glas water.
De man brengt het glas water. Hij zet het glas op de tafel.
"Eet smakelijk!", zegt hij. "Maar ik ben je man, niet je ober".
"Sorry, hoor", zegt Tineke, "Ik ben slaperig".
"Dan eet je niet! Dat is verboden! Als je slaperig bent, moet je slapen."
LEGGEN.... STAAN.... LIGGEN RENNEN (leg, legt, sta, staat, lig, ligt, ren, rent)
Volgende dag springt de kat op de tafel. Dit zijn vissen, zegt zij. Ze zwemmen in een vissenkom.
De kat pakt een vis. De kat eet de vis op. De kat kijkt naar de vogel. De kat vindt de vogel
lekker.
SPRINGEN
ik spring
jij springt
hij/zij springt
wij springen
jullie springen
zij springen