Professional Documents
Culture Documents
Xeno Oestrogene Stoffen in Het Aquatische Milieu in Nederland Een Verkennende
Xeno Oestrogene Stoffen in Het Aquatische Milieu in Nederland Een Verkennende
net/publication/289368361
CITATIONS READS
2 165
2 authors:
Some of the authors of this publication are also working on these related projects:
All content following this page was uploaded by Andre Dick Vethaak on 05 January 2016.
Xeno-oestrogene stoffen
in het aquatische milieu
in Nederland:
een verkennende studie
Dick Vethaak Rijkswaterstaat
AntOOn Opperhuizen Rijksinstituut voor
Kust en Zee/RIKZ
bibliotheek
Rapport RIKZ 96.015 _
december 1996 /fJ^fZ~^^r On
Voorwoord
Deze studie is onderdeel van het project STOF-VELD. Dit project heeft
tot doel Inzicht te geven in het optreden van ecologische en
ecotoxicologische effecten in het natuurlijk milieu, en probeert de
oorzaken van mogelijke verstoringen te achterhalen, Het merendeel van
het veldonderzoek gericht op de estuariene en mariene wateren van het
programma Toxische Stoffen' wordt binnen dit project uitgevoerd.
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting 4
Extended sumtnaty 9
1 Introductie en probleemstelling 13
4 Inventarisatie xeno-oestrogenen 21
4.1 Schadelijke oestrogene werkingvan therapeutische stoffen 21
..1,1 DES en andere stilbenen 21
4.1.2 Ethinyloestradiol en mestranol 22
4.1.3 Andere therapeutische middelen 23
4.2 Alkylfenol en alkylfenoylethoxylaten 23
4.3 Fyto- en myco-oestrogenen 25
4.4 Chloorkool waterstoffen 27
4.4.1 Chloordecone en Mirex 27
4.4.2 DDT en derivaten 27
4.4.3 Methoxychloor 28
4.4.4 Polychloorbifenylen 29
4.4.5 Beta-Hexachloorcyclohexaan 29
4.5 Overige stoffen 30
4.5.1 Dibenz(ah)anthraceen metabolieten 30
4.5.2 Organosiloxanen 30
4.5.3 Diversen 30
7 Aanbevelingen 43
Literatuur 47
Bijlage 1 61
Fysiologie van oestrogene stoffen: de sexuele
ontwikkeling der invloed van oestrogenen
Bijlage 2 66
Mflieuchemische en toxicologische informatie over
alkylfenolen en ethoxyderi vaten
Bijlage 3 72
Concentraties van enkele xeno-oestrogene stoffen in
Nederlandse watersystemen
Samenvatting
Aanleiding
Conclusies en aanbevelingen
Extended summary
Introduction
1. Introductie en probleemstelling
4.4 Chloorkoolwaterstoffen
4.4.3 Methoxychloor
Methoxychloor is een pesticide dat veel is gebruikt nadat DDT aan
banden werd gelegd. De moleculaire structuur van deze stof toont grote
overeenkomst met die van DDT, en ook de toxicologische werking toont
veel gelijkenis (Cummings en Gray, 1987). Dat desondanks deze stof
wordt gebruikt is te danken aan de geringere persistentie en de lagere
acute orale toxiciteit voor bij ratten ( LD50 > 6000 mg/kg).
Niet methoxychloor zelf, maar de gedemethyleerde metaboiiet bindt
aan oestrogeen receptor (Kupfer en Bulgar, 1980). De monofenolische
metaboiiet bindt ongeveer 300 keer minder sterk dan oestradiol. De
difenolische metaboiiet heeft een bindingsaffiniteit die 100 keer minder
sterk is dan die van oestradiol (Ousterhout et al., 1981).
In muizenstudies vertoonden vrouwtjes toename van het gewicht van
het reproductiesysteem, verharding van de vagina en voortijdige
vaginale opening indien zij binnen 10 dagen na geboorte waren
geïnjecteerd met methoxychloor (Eroschenko en Cooke, 1990). Onder
identieke blootstellingscondities vertoonden mannetjes muizen
verminderde groei van de geslachtsorganen, alsmede een verlaagd
testosteron niveau in het bloed (Eroschenko en Cooke, 1990). Al deze
effecten komen overeen met die welke optreden tijdens neonatale
oestradiol toediening.
Behalve de oestrogene effecten bij neonatale blootstelling, is aange-
toond dat prenatale blootstelling van knaagdieren aan methoxychloor
resulteert in een vermindert reproductiesucces. Waarschijnlijk is dit een
gevolg van verlaagde implantatiesucces (Cummings en Perrault, 1990).
4.4.4 Polychloorbifenylen
Reeds in 1974 toonde Nelson aan dat er een correlatie bestaat tussen
binding van Aroclor 1254 en 1221 (belde industriële mengsels van
polychloorbifenylen - PCB's) aan de oestrogeenreceptor en de mogelijke
veroorzaker van uterotrofie in knaagdieren. Pas aan het eind van de
jaren '80 werd aangetoond dat met name een aantal metabolieten van
enkele PCB's grote affiniteit hebben voor de oestrogeenreceptor (Korach
et al., 1988). Het is inmiddels aannemelijk geworden dat uterotrofie
meer samenhangt met de aanwezigheid van PCB-hydroxymetabolieten
dan met de niet-gemetaboliseerde PCB's. In 1978 toonde Gellert aan
dat PCB's persistente vaginale oestrus kunnen stimuleren; dit syndroom
kan leiden tot vroegtijdige onvruchtbaarheid. Voor bepaalde soorten
zeezoogdieren, zoals de zeehond, zijn er voldoende aanwijzingen dat
ontwlkkelings- en hormonale stoornissen zijn gerelateerd aan het
voorkomen van hoge gehalten aan onder meer PCB's (Reijnders en
Brasseur, 1992).
Ten slotte is het belangrijk te vermelden dat de PCB's die significante
oestrogene activiteit (4-hydroxylatie producten van PCB congeneren)
vertonen, nauwelijks voor blijken te komen in technische mengsels.
Hoewel het eventuele risico van oestrogene activiteit van PCB's in het
milieu hierdoor op het eerste gezicht aanzienlijk zou verminderen
(Hamilton, 1995), staat hier tegenover dat 4-hydroxy metabolieten van
PCB's door chloorshifts in dieren kunnen ontstaan. Bergman et al.
(1994) hebben aangetoond dat de hoger gechloreerde PCB's in bloed
van zeehonden en mensen weliswaar langzaam worden gevormd, maar
zeer stabiel en lang aanwezig blijven.
4.4.5 Beta-hexachloorcyclohexaan
Beta-hexachloorcyclohexaan is een belangrijk bijproduct in industrieel
gamma-hexachloorcyclohexaan (lindaan) dat veel werd en wordt
toegepast als pesticide. De neurotoxische werking van dit pesticide
wordt veroorzaakt door de gamma-cyclohexaan isomeer. In milieu-
monster wordt echter vaak de beta-isomeer aangetoond, onder meer in
humaan voedsel en menselijk weefsel. In ratten is aangetoond dat de
bèta-isomeer-afname van hettestis/ovarium gewicht teweeg kan
brengen, bovendien is een toename in het gewicht van hypophyse en
bijnieren aangetoond (Van Velsen et al., 1986). Ook in de humane
borstkankercellijn MCF7 (E-Screen) blijkt beta-HCH oestrogene activiteit
te bezitten (Coosen en Van Velsen, 1989). Opmerkelijk is wel dat beta-
HCH zelf vrijwel niet bindt aan de oestrogeenreceptor. Deze
onduidelijkheid is nog niet opgehelderd.
Beta-HCH blootstelling leidde bij vissen (Japanse Medaka's) tot
hermafrodisme (Wester en Canton, 1986), en bij jonge guppen tot de
inductie van vitellogenese en afwijkende gonaden (Wester et al., 1985).
Inductie van vitellogenese bij vissen in open oppervlaktewater is
waargenomen in gebieden waar intensief gebruik is gemaakt van
lindaan, echter zonder dat lindaan-bepalingen zijn verricht in water,
sediment of organismen (Purdom et al., 1994).
Gamma-HCH lijkt minder oestrogene activiteit te bezitten dan de beta-
isomeer. Toch is bij meervallen afwijking van steroidogenese, sex-
hormoon niveaus in het bloed en lipiden niveaus gerapporteerd (Singh
en Singh, 1991).
Sterk verminderd implantatiesucces en maJformatie van foetussen is
gerapporteerd na blootstelling van lindaan bij muizen (Sircar en Lahiri,
1989). Deze effecten bleken te interfereren met die van oestradiol en
progesteron.
4.5.2 Organosiloxanen
Siloxane vloeistoffen worden de laatste decennia met voortdurend
toenemende toepassing geproduceerd en gebruikt. In rattenstudies is
gebleken dat deze stoffen uterotroof kunnen zijn. Bovendien kunnen zij
proliferatie van het endometrium bevorderen - twee redenen waarom
deze stoffen soms oestrogeen worden genoemd (LeFevre et al., 1972).
Omdat zij echter constante meto-oestrus veroorzaken, en niet zoals
oestradiol constante oestrus, zouden zij ook anti-oestrogeen kunnen
werken.
Helaas is er weinig bekend over de mogelijke oestrogene activiteit van
siloxaan vloeistoffen. Slechts van het cis-2,6,-difenylhexamethyl-
cyclotetrasiloxaan is bekend dat het redelijk goed bindt aan de
oestrogeen receptor (Katzenellenbogen et al., 1980).
4.5.3 Diversen
De lijst met stoffen die kunnen binden aan de oestrogeenreceptor
wordt voortdurend langer (Colborn et al., 1993; Colborn, pers.
mededeling), evenals die van stoffen die vitellogenese kunnen
opwekken. De vraag die daarom steeds moet worden beantwoord als
nieuwe risico-stoffen worden gesuggereerd, is die omtrent de relevantie
ten behoeve van in vivo situaties. Resultaten van bindingsstudies en
andere bioassays moeten in perspectief worden beschouwd.
In recent onderzoek is vastgesteld dat ook de pesticiden endosulfan,
toxafeen en dieldrin een met DDT en chloordecone vergelijkbare
oestrogene activiteit vertonen in de E-Screen-test met de MCF-7
borstkankercellijn (Sotoetal., 1994).
Verder hebben zeer recent Jobling et al. (1995) nieuwe risicostoffen
toegevoegd aan de reeds bestaande lijst xeno-oestrogenen. In
afvalwater hebben zij 20 hoofdcomponenten aangetoond en die
individueel getest op potentiële oestrogeniteit. In ER bindingsstudies
vonden zij geen verdringing van getritieerd oestradiol na toevoeging van
p-t-butylbenzoezuur, caféine, cholesterol, p-cresol, tolueen-butylether,
3,4-dimethylfenoi, p-hydroxybenzoezuur, 2-methyifenol, muskus-
xyleen, muskus-keton, en tolueen.
Van de 20 onderzochte stoffen bleken 9 andere wel in staat oestradiol
van de ER uit regenboogforel te verdringen, zij het in zeer beperkte
mate. Op basis van deze verdringingsexperimenten was natuurlijk nog
niet te zeggen welke stoffen oestrogeen danwei anti-oestrogeen zouden
kunnen werken. Daarom zijn de 9 stoffen verder getest met twee
humane cellijnen: ZR-75 cellen en MCF-7 (E-Screen). Uit deze testen is
5.1 Structuur-activiteitsrelaties
maar in de studie van Soto et al. (1992) 100.000 keer minder. Deze
verschillen zijn aanmerkelijk (meer dan een factor 100 tussen de
studies). De effect-concentraties waarbij oestradiol actief was, waren
wel vergelijkbaar in de drie studies.
Van de onderzochte stoffen bleek in de studies van Soto et al. (1992) en
die van Whelsons et al. (1990) dat DES de sterkste oestrogene werking
had - zelfs sterker dan oestradiol zelf.
stoffen een belangrijke directe rol bij de beoordeling van risico's voor het
optreden van oestrogene effecten in het milieu.
De industriële stoffen, afgezien van DES, die in de testen van Soto et al.
(1992) zijn gebruikt blijken over het algemeen een veel geringere
oestrogene activiteit te hebben in de E-Screen.
4-Tert-butylfenol en nonylfenol lijken met een potentie van ongeveer
330.000 nog actiever dan Kepone, dieldrin, toxafeen, endosulfan, en de
twee DDT congeneren. Opmerkelijk is dat o,p' DDT en p,p' DDT geen
verschillende potentie lijken te hebben in deze testen.
Behalve de vergelijkende resultaten van de E-Screen zijn ook testen
uitgevoerd met de gestandaardiseerde in vitro regenboogforel
hepatocyt test (ontwikkeld door Pellisero et al., 1993). In deze test
waarin vitellogenese wordt gemeten blijkt nonylfenol slechts 9.000 keer
minder actief dan oestradiol; in de E-Screen is dit 330,000 keer. Voor
4-tert-butylfenol die in de E-Screen een potentie heeft van 350.000
keer, blijkt in de hepatocyt-bioassay nog siechts 1100 keer minder actief
dan oestradiol.
Kort nadat in het laboratorium en in het veld kon worden bevestigd dat
watermonsters xeno-oestrogene stoffen kunnen bevatten, bleek op
sommige plaatsen dat alkylfenolen vrijwel het volledige effect te kunnen
veroorzaken (Jobling en Sumpter, 1993). In het bijzonder in de directe
omgeving van waterzuiveringsinstallaties bleken concentraties
alkylfenolen heel hoog en waren bovendien de oestrogene effecten zeer
sterk. Dit laatste geldt zowel in de situatie dat het water verder wordt
getest in het laboratorium, als in het geval dat vissen in kooien worden
geplaatst in water in de buurt van de afvalwaterzuiveringsinstallaties
(MAFF, 1994).
In situaties van uitstromend installatiewater in rivieren bleek het effect
evenredig met de verdunningsfactor van de rivier af te nemen in het
benedenstroomse gebied. Dit werd in een aantal situaties aangetoond.
Hoewel in eerste instantie alleen alkylfenolderivaten als bron werden
geïdentificeerd, wordt nu aangegeven dat het oestrogene effect van de
watermonsters mede kan worden verklaard door de aanwezigheid van
natuurlijke oestrogenen (17(i-oestradiol en oestron) en in mindere mate
synthetische oestrogenen afkomstig van de anticonceptiepil (ethinyl-
oestradiol).
Ook voor alkylfenolen is vaak gesuggereerd dat volledige afbraak in
waterzuiveringsinstallaties zou optreden. Evenzeer is herhaaldelijk
gesuggereerd dat afbraak in oppervlaktewater redelijk snel verloopt.
Desondanks is in studies aangetoond dat met name nonylfenol op zeer
veel plaatsen voorkomt. Voor 30 verschillende Amerikaanse rivieren zijn
concentraties nonylfenol tussen de 0,02 en 0,2 u,g per liter
gerapporteerd - in 70% van de monsters was de concentratie lager dan
0,1 jig per liter (Naylor, 1992). De laagst gemeten concentraties in 6
Britse rivieren zijn vergelijkbaar met die van Amerikaanse rivieren, terwijl
de hoogste concentraties oplopen tot nabij de 180 \ig per liter in de
rivier Aire (Blackburn et al., 1995). In de rivier Glatt in Zwitserland zijn
concentraties gevonden tussen de 0,3 en 45 jxg per liter - maar in de
meeste gevallen bleven die onder de 10 ug per liter (Ahel et al., 1993).
7. Aanbevelingen
oestrogene chemicaliën, die nog niet bekend zijn, kunnen bijdragen aan
de prioriteitstelling van chemicaliën voor toetsing.
Literatuur
Bern, H.A.; Mills, K.T.; Jones, L.A. (1983). Critical period for neonatal
estrogen exposure in occurrence of mammary gland abnormalities in
adultmice. Proc. Soc. Exp. Biol. Med. 172: 239-242.
Bitman, J.; Cecil, H.C.; Harris, S.J.; Fries, G.F. (1968). Estrogenic activity
of o,p'-DDT in the mammalian uterus and avian oviduct Science 162:
371-372.
Bromwich, P.; Cohen, J.; Stewart, I.; Walker, A. (1994). Decline in sperm
counts: an artefact of changed reference range of 'normal'? Br. Meel.).,
309, 19-22.
Brotons, J.A.; Olea-Serrano, M.F.; Villalobos, M.; Pedraza, V.; Olea, IM.
(1995). Xenoestrogens released from lacquer coatings in food cans.
Environ. Health Perspect 103: 608-612.
CES (1993). Uses, fate and entry into the environment of nonyiphenol
ethoxylates. Kent Consultants Environ Sci Ltd.
Colborn, T.; Saai, F.S. vom; Soto, A.M. (1993). Developmental effects of
endocrine-disrupting chemicafs in wildlife and humans. Environ. Health
Perspect. 101: 378-384.
Faber, K.A.; Hughes, Jr, CL. (1991). The effect of neonontal exposure
to diethylstilbestrol, genistein, and zearalenone on pituitary
Granmo, A.; Ekelund, R.; Magnussen, K.; Berggren, AA. (1989). Lethal
and Sublethal Toxicity of 4-nonylphenol to the common mussel
(Mytilus eduiis L). Environ. Pollut 59: 115-127.
Gray Jr, L.E.; Ferrell, J.; Ostby, J.; Rehnberg, G.; Linder, R.; Cooper, R.;
Goldman, J.; Slott, V.; Laskey, J. (1989). A dose response analysis of
methoxychior-induced alterations of reproductive development and
function in the rat. Fundam. Appl. Toxicol. 121: 92-108.
Harries, J.E.; Sheahan, D.A.; Jobling, S.; Matthiessen, P.; Neall, P.;
Routledge, E.; Rycroft, R.; Sumpter, J.P.; Tylor, T. (1996). Sun/ey of
Estrogenic activity in UK inland waters. Environ. Toxicol. Chem. 15:
1993-2002.
Harries, J.E.; Sheahan, D.A.; Jobling, S.; Matthiessen, P.; Neall, P.;
Sumpter, J.P.; Tylor, T.; Zaman, N. (1996). Estrogenic activity in five
U.K. rivers detected by measurements of vitellogenesis in caged male
trout. Environ. Toxicol. Chem. (in prep)
Harries, J.E.; Sheahan, D.A.; Jobling, S.; Matthiessen, P.; Sheahan, D.A.;
Sumpter, J.P. (1995). Effects of Tracé Organics on Fish- Phase 2. Report
to the Department of the Environment, Foundation for Water Research,
Marlow. Report no. FR/D 0022,90 pp.
Hunter, G.A.; Donaldson, E.M. (1983). Hormonal sex control and its
application to fish culture. In W.S. Hoar, DJ. Randall and E.AA.
Donaidson, eds., Fish Physiology. Academie, New York. NY, USA, pp.
223-303.
Jick, H.; Walker, A.M.; Rothman; et ai. (1981). JAMA 245: 1329-1332.
jobling, S.; Sheahan, D.A.; Osborne, J.A.; Matthiessen, P.; Sumpter, J.P.
(1996). Inhibition of testicular growth in rainbow trout (Oncorhynchus
mykiss) exposed to estrogenic alkylphenolfc chemicals. Environ. Toxicol.
Chem. 15: 194-202.
Jordan, V.G.; Mittal, S.; Gosden, B.; Koch, R.; Lieberman, M.E. (1985).
Structure-activity relationships of estrogens. Environ. Health Perspect.
61:97-110.
Klein, K.O.; Baron, J.; Colli, M.J.; et al. (1994). Estrogen levels in
childhood determined by an ultrasensitive recombinant celi bioassay. J.
Clin. Invest. 94; 2475-2480.
Korach, K.S.; Chae, K.; Cibson, F.; Curtis, S. (1991). Estrogen receptor
stereochemistry: ligand binding and hormonal responsiveness. Steroids
56: 263-270.
Krieger, N.; Wolff, M.S.; Hiatt, R.A.; et al. (1994). Breastcancer and
serum organochlorines: a prospective study among white, black and
Asian women. J. Natl. Cancer Inst. 86: 589-599.
Maki, H.; Masuda, N.; Fujiwara, Y.; Ike, M.; Fujita, M. (1994).
Degradation of alkylphenol ethoxyiates by Pseudomonas sp. strain
TROL Appl. Environ. Microbiol. 60: 2265-2271.
Marcomini, A.; Pavoni, B.; Sfriso, A.; Orio, A.A. (1990). Persistent
metabolites of alkylphenol polyethoxylates in the marine environment.
Marine Chem. 29: 307-323.
Mayr, U.; Butsch, A.; Schneider, S. (1992). Validation of two in vitro test
systems for estrogenic activities with zearalenone, phytoestrogens and
cereai extracts. Toxicol. 74: 135-149.
McLeese, D.W,; Zitko, V.; Sergeant, D.B.; Burridge, L,; Metcaife, CD.
(1981). Lehality and accumulation of Alkylphenols in aquatic fauna.
Chemosphere 10: 723-730.
Mensink, B.P.; van Hattum, B.; Vethaak, A.D.; Boon, J.P. (1996). The
development of imposex in relation to organotin contamination in the
common whelk, Buccinum undatum. NIOZ rapport 1996-3, 38 pp.
Nayler, G.C.; Mierure, J.P.; Weeks, J.A.; Castaldi, R.J.; Romana, R.R.
(1992), Alkylphenol ethoxylates in the environment. J. Am, Oif Chemist.
Soc. 69; 695-703,
Olsen, G.W.; Bodmer, K.M.; Ramlow, J.M.; Ross, C.E.; Lipshultz, L.J.
(1995). Have sperm counts been reduced 50% in 50 years? A statistical
model revisited. Fertil. SteriJ. 63: 887-893.
Pakdel, F.; Le Grac, F.; Le Goff, P.; et al. (1990). Full-length sequence
and in vitro expression of rainbow trout estrogen receptor cDNA. Mol.
Cell Endocrinol. 71: 195-204.
Raloff, J. (1994). That feminine touch: Are men suffering from prenatal
or childhood exposures to 'hormonal'toxicants? Science News 145:
49-64.
Robison, A.K.; Sirbasku, D.; Stancel, G.M. (1985). DDT supports the
growth of an estrogen-responsive tumor. Tox. Lett. 27:109-113.
Sauer, M.A.; Rifka, R.M.; Hawks, R.L.; Culter, G.B.; Loriaux, D.L
(1983). Marijuana: Interactlon with the estrogen receptor. J. Pharmacol.
Exp. Ther. 224: 404-407.
Sheahan, D.A.; Bucke, D.; Matthressen, P.; Sumpter, J.P.; Kirby, M.F.;
Neall, P.; Waldock, M. (1994). The effects of low levels of
Soto, A.M.; Lin, T.M.; Justicia, H.; et al. (1992). An 'in culture' bioassay
to assess the estrogenicity of xenobiotics (E-screen), p. 295-309. IN:
Colborn, T.; Clement, C. (eds.). Chemically-induced alterations in sexual
and functiona! deveiopment: the wüdlife/human connection. Advances
in modem environmental toxicology (Vol. 21). Princeton Scientific
Publishing Co., Inc., Princeton, NJ.
Thomas, G.B.; McNeily, A.S.; Cibson, F.; Brooks, A.N. (1994). Effect of
pituitary-gonadal suppression with a gonadotrophin-releasing hormone
agonist on fetal gonadotrophin secretion, fetal gonadal deveiopment
and maternal steroid secretion in the sheep. J. Endocrinol. 141:
317-324.
Welen, R.M.; Levin, W.; Conney, A.H. (1969). Estrogenic action of DDT
and its analogs. Toxicol. Appi. Pharmacol. 14: 358-367.
Willford, W.A. (1988). Persistent toxic substances and the health of fish
communities in the Creat Lakes. Toxic contaminants and ecosystem
health: a great iakes focus 28: 549-569.
Bijlage 1
Fysiologie van oestrogene stoffen: de sexuele
ontwikkeling onder invloed van oestrogenen
Figuur 1.
Ontwikkeling van geslachtsorganen VROUW MAN
tussen genotype en fenotype In
zoogdieren. WY AANWEZIG
XX
Ka naai van Muller Kanaal van Wolff
GONADFH
TDF
GONADE TESFIS
MIH
Testosteron
OVARIUM TFSTIS
r/mi:jr. PROSTAAT EN
EXTERNE ORCANÉN
Figuur 2.
\
CnRH GRIF Vitellogenine
OESTRADIOL
GtH \
HYPOPHYSE OVARIUM
twee van deze regio's (C het DNA bindend gedeelte en E het ligand
gedeelte) voor verschillende diersoorten voor met grote gelijkenis - voor
de andere regio's blijken grote diersoortverschillen te bestaan. Sterke
binding van oestradiol is wel gemeenschappelijk voor alle ER's. Zoals bij
veel receptoren, hebben een beperkt aantal stoffen een sterke binding
met de ER. Enerzijds kunnen kleine structuurverschillen aanleiding geven
tot grote verschillen in bindingsaffiniteit (Katzeneüenbogen et al., 1980),
anderzijds kunnen ook stoffen met totaal verschiliende moleculaire
structuur binden aan ER's (zie ook hoofdstuk 5). Ondanks vele pogingen
(Katzenellenbogen et al., 1980 en Duax en Griffin, 1987) is nog immer
niet helder welke structuur moleculen moeten hebben om sterk aan de
ER te binden.
Literatuur
Faber, K.A.; Hughes, Jr, C.L. (1991). The effect of neonontal exposure
to diethylstilbestroi, genistein, and zearalenone on pituitary
responsiveness and sexualiy dimorphic nucleus volume in the castrated
adult rat. Biol. Reprod. 45: 649-653.
Bijlage 2
Milieuchemische en toxicologische informatie
alkylfenolen en ethoxyderivaten.
Sedert het midden van de jaren 70 zijn APE's steeds minder gebruikt in
huishoudelijke schoonmaakmiddelen - de reden is gelegen in het
herhaaldelijk optreden van stabiele scbuimvorming in beken en andere
oppervlaktewateren. De toepassing van APE's voor industriële
toepassingen is echter onverminderd omvangrijk. !n vrijwel alle
toepassingen gaat het om 'open' systemen waaruit APE's vrijelijk in het
milieu kunnen komen (CES, 1993).
Naast het gebruik van NPE als surfactant is met name in Duitsland,
trisnonylfenolfosfiet gebruikt als anti-oxidant in plastics en als barium of
cadmium-zout als stabilisator in PVC (CES, 1993). Deze toepassing is in
de meeste andere landen niet gebruikelijk.
23.000 l/kg. In tegenstelling tot dat wat veelal wordt gevonden voor
hydrofobe stoffen bleken de bodems met lagere organisch koolstof-
gehalten iets hogere sorptiecoëfficiënten op te leveren tijdens de testen
(factor 2 hogere sorptie coëfficiënt).
Of de gevonden waarden voor bioaccumulatie en sorptie vergelijkbaar
zijn voor NP als die voor stoffen met vergelijkbare hydrofobiteit is helaas
moeilijk aan te geven. Dit wordt veroorzaakt doordat de twee veel
gebruikte parameters voor hydrofobiteit, de oplosbaarheid in water en
de octanol/water partitie coëfficiënt, niet goed te bepalen zijn vanwege
de oppervlakte-actieve werking van de stoffen. Bepalingen van de
octanol/water partitie coëfficiënt van 4-nonylfenol bij verschillende pH
en zoutcondities leverden waarden van log Kd,oct/w tussen de 3,7 en
de 4,8 (Weston, 1990). De gebruikte testconcentratie had sterke invloed
op de resultaten.
test (Meyer et al,, 1988), is geen Indicatie gevonden voor een mogelijke
mutagene werking van nönoxynol-9, en zijn metabolieten. Ook in
studies naar mogelijke DNA-schade is geen indicatie gevonden voor
mogelijke genetische effecten van APE blootstelling (Buttar et al., 1986).
In studies met een muizen-embryo cellijn zijn echter wel nonoxynol-9
geïnduceerde transformaties waargenomen (Long et al,, 1982), In welke
mate eventuele genetische transformaties van belang zijn voor
ontregeling van de organogenese of andere reproductie-effecten is nog
steeds niet helder.
Literatuur
CES (1993). Uses, fate and entry into the environment of nonylphenol
ethoxylates. Kent Consultants Environ Sci Ltd.
Jick, H.; Walker, A.M.; Rothman, K.J.; et al. (1981). JAMA245: 1329-
1332.
Maki, H.; Masuda, N.; Fujiwara, Y.; lker M.; Fujlta, M. (1994).
Degradation of alkylphenoi ethoxylates by Pseudomonas sp. strain
TROL Appl. Environ.Microbiol. 60: 2265-2271.
Nayler, G.C.; Mierure, J.P.; Weeks, J.A.; Castaldi, R.J.; Romana, R.R.
(1992). Alkylphenoi ethoxylates in the environment. J. Am. Oil Chemist
Soc. 69: 695-703.
Bijlage 3
Concentraties van enkele 'xeno-oestrogene'
stoffen in Nederlandse watersystemen.
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Rijksinstituut voor Kust en Zee/fiHCZ
Aan
Geadresseerde
Contactpersoon Doorkiesnummer
Dr. A.D. Vethaak 0118-672311
Datum Bijlage(n)
30-05 1997 1
Ons kenmerk Uw kenmerk
RIKZ/OS
Project
STOF*VELD
Onderwerp
Aanbieding rapport RIKZ 96.015
Geachte heer/mevrouw,
Dat er onlangs een verhitte discussie in de media en de wetenschappelijke wereld is ontstaan over
de zogenaamde oestrogenenhypothese zal u waarschijnlijk niet zijn ontgaan. De omstreden
hypothese houdt in dat bepaalde stoffen in plastics, bestrijdingsmiddelen en allerlei industriële
producten kunnen fungeren als hormonen, met als mogelijk gevolg dat zij het endocriene systeem
van organismen nadelig beïnvloeden. Vooral de mogelijke relaties tussen enerzijds de
blootstelling aan zogenaamde xeno-oestrogene stoffen en anderzijds de vermindering van de
kwaliteit van mannelijk sperma of de verhoogde incidentie van bepaalde vormen van kanker, zijn
op dit moment belangrijke onderwerpen in het humane onderzoek. Niet alleen de menselijke
gezondheid is in het geding, ook in de natuur worden opmerkelijke veranderingen waargenomen.
Er zijn soorten die tekenen van vervrouwelijking vertonen en andere die van geslacht veranderen.
Ook effecten op het immuunsysteem en het gedrag vormen een onderdeel van de discussie.
In Nederland zijn er duidelijke aanwijzingen dat zich effecten van oestrogene en ander
hormoonverstorende stoffen voordoen. Eerder is u het verslag van de studiedag "Oestrogeen-
actieve stoffen in het milieu" toegestuurd, dat een overzichtelijk beeld geeft van de vorderingen
van het onderzoek in Nederland op dit terrein.
In de onderhavige studie is de geringe kennis van het voorkomen van xeno-oestrogene stoffen
in het Nederlandse watermilieu in kaart gebracht. Op grond van de literatuur worden de
belangrijkste stoffen en stofgroepen behandeld die van belang kunnen zijn voor de Nederlandse
situatie. De studie is uitgevoerd in het kader van het onderzoekprogramma "Toxische stoffen"
dat het RIKZ samen met het RIZA uitvoert in opdracht van de hoofddirectie van Rijkswaterstaat.
OSC97.9
Bezoekadres Grenadlerweg 31
Bereikbaar 20 minuten loopnfstand vanaf station Middelburg ridltJnj industriegebied Amuteln, trelnttxl
RIKZ/OS
Ik hoop dat de informatie, die in dit rapport is gebundeld, een bijdrage levert aan de
beleidsonderbouwing van maatregelen die de risico's van hormoonverstorende stoffen in de
Nederlandse situatie zullen beperken.
Als het rapport aanleiding is om meer over bepaalde aspecten van deze nieuwe problematiek te
weten te komen, dan kuntu inlichtingen verkrijgen bij Dr. Dick Vethaak (telefoonnummer 0118-
672311) van mijn dienst.
Hoogachtend,
de hoofdingenieur-directeur,
namens deze, fl
prof.dr. J. Drotfki