You are on page 1of 41

Montessori Lyceum Rotterdam | CDJ

VWO READER LEESDOSSIER

Herziene versie 2017


Inhoudsopgave

Eisen aan de gekozen boeken en eisen aan het leesdossier - VWO............2


Enkele tips voor het vinden van secundaire literatuur..............................3
De leesautobiografie (VWO 4)....................................................................5
De standaardopdracht..............................................................................6
Verwerkingsopdracht 1 (VWO 4)...............................................................7
Verwerkingsopdracht 2 (VWO 4)...............................................................9
Verwerkingsopdracht 3 (VWO 4).............................................................12
Verwerkingsopdracht 4 (VWO 4).............................................................13
Verwerkingsopdracht 5 (VWO 5).............................................................16
Verwerkingsopdracht 6 (VWO 5).............................................................17
Verwerkingsopdracht 7 (VWO 5).............................................................21
Verwerkingsopdracht 8 (VWO 5).............................................................23
Verwerkingsopdracht 9 (VWO 6).............................................................26
Verwerkingsopdracht 10 (VWO 6)...........................................................29
Verwerkingsopdracht 11 (VWO 6)...........................................................30
Verwerkingsopdracht 12 (VWO 6)...........................................................33
Het dossier.............................................................................................34
Het mondeling........................................................................................35

1
Eisen aan de gekozen boeken en eisen aan het leesdossier - VWO

In de bovenbouw van het VWO werk je aan een leesdossier. Dat wil zeggen dat je elk jaar
vier boeken leest die we rekenen tot de Nederlandse literatuur. Je leest in totaal dus
(minstens) 12 boeken. Over elk van die boeken schrijf je een boekverslag dat je inlevert bij
je docent Nederlands. Die beoordeelt het als ‘onvoldoende’ (dat wil zeggen: overdoen),
‘voldoende’ of ‘goed’. Je krijgt dus geen cijfer voor je leesdossier als zodanig. Met het
leesdossier leg je de basis voor je mondelinge examen literatuur in 6 VWO.

Elk verslag bestaat uit een standaardopdracht, waarin je enkele gegevens over het boek
opneemt en een verwerkingsopdracht, die voor elk boek verschillend is. In de
verwerkingsopdracht besteed je aandacht aan een specifiek aspect van het door jou
gelezen boek.

Eisen aan de gelezen boeken:


1. Alle boeken moet behoren tot de Nederlandse literatuur. Dat wil zeggen dat
boeken die oorspronkelijk geschreven zijn door buitenlandse auteurs en/ of in een
andere taal dan het Nederlands in principe niet aanmerking komen. Vlaamse
literatuur, Zuid-Afrikaanse literatuur (mits geschreven in het Afrikaans, dus niet in het
Engels) mag wel op de lijst worden gezet.
2. Jeugdliteratuur komt niet in aanmerking. Literaire thrillers komen ook niet in
aanmerking.
3. Het is altijd een twistpunt welke boeken tot de literatuur gerekend (mogen)
worden en welke niet. Het derde criterium, ‘het moet literatuur zijn’, werkt in de
praktijk dus nogal moeizaam. Bij de mediatheek zijn er lijsten beschikbaar met
boeken die geschikt zijn. Je kunt ook kijken op www.lezenvoordelijst.nl (alle boeken
van niveau 4, 5 en 6 op deze site zijn in ieder geval geschikt). Het is altijd
verstandig om, voordat je gaat lezen, het boek eerst even voor te leggen aan je
docent. Deze bepaalt uiteindelijk of het boek voldoende literair gehalte bezit om
gebruikt te kunnen worden voor het dossier.
4. Je leest in principe niet meer dan één boek van een auteur. We willen
graag dat je lijst variatie laat zien. Eén doublure is acceptabel. Meer niet. Verder
verdient het de voorkeur dat de door jou gekozen boeken aansluiten bij de stof die in
de les behandeld wordt.
5. Je leest (minstens) 10 gedichten.
6. Je leest (minstens) 1 boek uit de Middeleeuwen of de 16e/ 17e eeuw.
7. Je leest (minstens) 1 boek uit de 18e of 19e eeuw (tot 1880).
8. Je leest (minstens) 1 boek uit de periode 1880-1940.
9. Je leest (minstens) 1 boek uit de periode 1940-1970.
10. Je leest in totaal minstens 1800 bladzijden.

Originaliteit in de keuze van boeken wordt ook gewaardeerd. Je leesdossier dient er goed
verzorgd uit te zien: in een net mapje, in fatsoenlijk geformuleerde zinnen, zonder
spelfouten.

2
Enkele tips voor het vinden van secundaire literatuur

Gebruik maken van bronnen is niet alleen toegestaan, het is zelfs raadzaam en bij sommige
opdrachten zelfs verplicht. Het is echter wel verstandig om uiterst selectief om te gaan met
je bronnen. Uittreksels van www.scholieren.com zijn soms heel behoorlijk, maar heel vaak
ook niet: je neemt dan foutieve informatie of grote spelfouten van iemand anders over. Dat
is zonde, omdat er allerlei bronnen zijn waar je veel betere informatie kunt vinden.

In de mediatheek van de school hebben we een prachtige


collectie van secundaire literatuur. De
mediatheekmedewerkers zijn graag bereid je te helpen bij
het zoeken naar de juiste informatie. In de mediatheek vind
je onder andere:
 Het Lexicon van literaire werken (grijze mappen). Een
verzameling mappen met daarin uitstekende
samenvattingen en uitgebreide achtergrondinformatie
over heel veel boeken uit de Nederlandse literatuur.
=> achter de balie van de mediatheek
 Het Kritisch Literatuurlexicon (bruine mappen). Hierin
uitgebreide informatie over talloze Nederlandstalige
auteurs.
=> achter de balie van de mediatheek
 Een kast vol uittreksel- en samenvattingsboeken. Kijk maar eens in de online catalogus
van de mediatheek. Hierin staan bijna alle samenvattingen die in deze bundels te vinden
zijn.
=> achter de balie van de mediatheek
 In de uiterste hoek van de mediatheek is een kast te vinden waarin je allerlei secundaire
literatuur kunt vinden. Deze boeken staan op alfabetische volgorde (op de achternaam
van de auteurs die ze behandelen). Natuurlijk zul je lang niet altijd het hele boekje nodig
hebben, maar misschien heb je aan een paar bladzijden al genoeg. Altijd de moeite
waard om even naar te kijken!
=> in de hoek van de mediatheek, bij het raam
 Op de computers in de mediatheek kun je ook terecht in Literom, een databank van
recensies. Absolute aanrader. Verder kun je op de pc recensies vinden op de sites van
verschillende kranten. Inlogcodes zijn te verkrijgen bij de balie van de mediatheek.

3
Daarnaast is er op het internet van alles te vinden.

www.dbnl.nl
Hier is zo ongeveer alles te vinden wat een mens nodig heeft op het gebied van boeken (of
op het gebied van boekverslagen)! Het hoofdmenu kent een zoekfunctie, waar je slim
gebruik van kunt maken om bij de informatie te komen die je nodig hebt. Onuitputtelijke bron
van informatie.

http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/
Hier vind je een lange lijst met alle literaire begrippen die je de komende jaren tegen kunt
komen, met een uitleg erbij. Kortom: dit is de eerste site waar je moet kijken als je iets zoekt
voor je boekverslag!

www.literatuurgeschiedenis.nl
Hoewel de naam misschien anders doet vermoeden, geeft deze site alleen informatie over
de literatuur van de Middeleeuwen. Maar op dat terrein is het dan ook wel een uitstekende
site. Zeker bekijken!

http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/
Site van het ‘Laurens Jansz. Coster-project’. Deze site bevat veel informatie over schrijvers
van voor 1900. Onder andere complete teksten van schrijvers (toneelstukken, gedichten,
brieven, verhalen etc.).

http://www.collegenet.nl/content/digilessen/literatuurgeschiedenis/
Aardige site. Geeft een goed literatuur-historisch overzicht.

http://www.gedichten.nl/nedermap/poezie
Dit is een aardige site over poëzie. Bevat gedichten van verschillende schrijvers. Bovendien
is hier een woordenboek met dichttermen te vinden:

http://www.gedichten.nl/dichtwoordenboek/
Woordenboek met termen die gebruikt woorden bij de analyse van poëzie.

http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/taal/65183-analyse-van-poezie-rijmschema-strofe-metrum-
voet.html#1
Beschrijving van verschillende dichttermen met voorbeelden.
De leesautobiografie (VWO 4)

Een leesautobiografie is een verslag van je leesgedrag tot nu toe. Je beschrijft daarin je
voorkeuren, gewoonten, motieven (redenen) om te lezen vanaf het moment dat je leerde
lezen op de basisschool of zelfs vanaf het moment dat je werd voorgelezen tot heden.

Als je ze nog hebt is het natuurlijk de moeite waard ‘speciale’ boekjes nog eens op te zoeken
en in te kijken. Misschien kun je er nog citaten uit halen of plaatjes eruit kopiëren. Hoe
gedetailleerder je schrijft over de boeken en de gedachten/ gevoelens die ze opriepen, hoe
interessanter het resultaat is.

Kun je nog terughalen hoe het was om te worden voorgelezen: welke verhalen maakten
indruk op je en waardoor kwam dat? Welke dieren, personen of verhalen in het bijzonder?
Hopelijk heb je nog herinneringen aan je favoriete prentenboeken. Wat waren je
lievelingsboeken toen je zelf ging lezen?

Welke boeken speelden verder een rol op de basisschool en welke las je toen je twaalf a
veertien was? Welk boek heeft het meeste indruk gemaakt en hoe kwam dat? Wat vind je het
vreselijkste boek dat je ooit hebt gelezen en waardoor kwam dat? Hoe kwam je eigenlijk aan
die boeken? Was er iemand die je boeken aanraadde? Was/ ben je lid van een bibliotheek of
boekenclub? Waar/ wanneer lees je het liefst? Misschien las/ lees je liever geen gewone
boeken maar strips, tijdschriften of de krant. Misschien lees je ook alleen als het echt móet.

Je kunt deze opdracht ook ruimer nemen en jezelf zien als ‘fictieconsument’, dan vallen films,
toneelstukken en tv-series er ook onder. Neem die dus gerust mee in je leesautobiografie.
Misschien kun je zelfs onder woorden brengen waarom je een voorkeur hebt voor films in
plaats van boeken of waarom je liever een boek leest dan een toneelstuk bekijkt.

De ervaring leert dat deze opdracht een zekere ‘aanlooptijd’ nodig heeft: als je begint je
herinneringen op te diepen lijkt het alsof er hele stukken uit je geheugen zijn verdwenen,
maar al denkend en schrijvend komen er steeds meer dingen naar boven en wordt het beeld
steeds completer. Je kunt daarom het best eerst maar wat aantekeningen maken. Die
worden vanzelf steeds gedetailleerder. Daarna wordt het tijd om achter de computer te
kruipen om de boel te ordenen.

De leesautobiografie komt in je leesdossier. Van je docent krijg je te horen wat de exacte


datum is waarop de autobiografie ingeleverd moet worden. Minimale lengte: 500 woorden.
De opdracht zal door de docent worden beoordeeld.
De standaardopdracht

Zoals gezegd: elk boekverslag bestaat uit een standaarddeel. In het schema hieronder is
weergegeven wat er precies in dit deel van je boekverslag moet komen.

Titelbeschrijving
• Titel van het boek
• Auteur
• Plaats van uitgave & uitgeverij
• Jaar van verschijnen
• Aantal bladzijden

Samenvatting van het boek


Geef een korte weergave van het verhaal. Kort wil zeggen: ongeveer een half A4’tje.
Natuurlijk mag je daarnaast voor eigen gebruik een andere samenvatting maken of
opzoeken.

Vorm
Vertel in korte bewoordingen hoe het verhaal in elkaar zit. Wat zijn de belangrijkste
personages? Wie is er aan het woord? Met wie beleven wij, als lezer, de gebeurtenissen
mee? Hoe is het tijdverloop? Waar speelt het verhaal zich af?

Bespreking van thematiek (thematiek en motieven) Hierin beschrijf je waar het boek over
gaat (het onderwerp), maar ook het thema. Het thema is eigenlijk de hoofdgedachte: waar
gaat het boek nou eigenlijk over. Wat wil het verhaal ons zeggen? In dit stuk bespreek je ook
de titel, de ondertitel (indien aanwezig), het motto (indien aanwezig). Je moet niet alleen
aangeven waar die op slaat, maar ook uitleggen wat de betekenis ervan is. Het is dus
onvoldoende om op te schrijven dat Het bittere kruid genoemd is naar het kruid dat de joden
(waaronder de hoofdpersoon) eten op Seideravond. Je moet ook aangeven waarom dat de
titel is van het boek.
Beoordeling
Geef je eigen mening over het boek. Deze onderbouw je
uiteraard altijd met argumenten. ‘Het was langdradig’, of: ‘Ik
vond het leuk om te lezen’ is dus niet voldoende.

7
N.B. Maak voor het schrijven van de standaardopdracht gebruik van secundaire
bronnen.

8
Verwerkingsopdracht 1 (VWO 4)

Personages: de motoren van het verhaal

Over personages valt veel te zeggen. Zo kun je je tijdens het lezen een voorstelling maken
van een personage, al dan niet op basis van wat er in de tekst over hem/ haar wordt verteld.
Daarnaast kun je je afvragen met welk personage jij als lezer je het meest identificeert.

Een andere manier om naar personages te kijken is als de ‘motoren’ van het verhaal.
Personages zorgen er immers voor dat het verhaal gaat ‘leven’, dat er gebeurtenissen plaats
gaan vinden. Om dat te kunnen analyseren, heeft A.J. Greimas het zogenaamde ‘actantiële
model’ ontwikkeld.

Dat model was vooral bedoeld om sprookjes te analyseren, maar kan ook in andere
verhalen en romans worden ingezet. Let wel: het is niet zo dat alle verhalen dezelfde opzet
hebben en hetzelfde werken. Het actantiële model is niet een soort universele kapstok
waaraan elk denkbaar verhaal is opgehangen. Het is meer een middel om te kunnen
ontrafelen welke rol een personage in een verhaal speelt (welke functie het personage
heeft) en hoe de personages zich onderling verhouden.

In het actantiële model onderscheiden we allereerst een ondernemer. Deze ondernemer


heeft een doel, hij of zij streeft iets na, wil iets bereiken. De ondernemer wordt geholpen door
een of meerdere helpers en tegengewerkt door tegenstanders. Degene die de hele
onderneming mogelijk en/ of degene die de onderneming kan doen slagen of mislukken,
noemen we de macht. Verder kunnen we soms nog de begunstigde aanwijzen. Dat is
degene die van de onderneming profiteert, die er ook belang bij heeft dat de ondernemer zijn
of haar doel bereikt.

Toelichting:
• Niet voor niets staat in dit schema op enkele plaatsen de meervoudsvorm
tussen haakjes. Een ondernemer kan immers meerdere helpers of
tegenstanders hebben.
• De begrippen ‘helper’, ‘macht’, ‘tegenstander’ en ‘begunstigde’ kunnen tamelijk
abstract opgevat worden: het hoeft niet per se te gaan om personen. In de serie
‘Harry Potter’ kunnen we de toverkracht van Harry bijvoorbeeld zien als een helper in
de strijd tegen Voldemort. Zelfs de ondernemer kan in theorie een dier of eventueel
een ding zijn!

9
• Voor ieder personage uit een verhaal kan dit schema ingevuld worden. Immers: in
een verhaal streven vaak meerdere mensen iets na. En om het nog moeilijker te
maken: een personage kan meerdere doelen hebben.

Voorbeeld
Het is niet zo gek dat Greimas zijn model ontleent aan de analyse van sprookjes. Bij
sprookjes is de opzet vaak tamelijk doorzichtig.

Roodkapje wil bijvoorbeeld haar grootmoeder wat te eten brengen. Dat is haar doel. Haar
tegenstander is de wolf, terwijl de jager die haar uiteindelijk uit de buik van de wolf bevrijdt
gezien kan worden als helper (en zelfs als de macht). De begunstigde van het verhaal lijkt
oma. De macht in dit verhaal is overigens nog best lastig: is het inderdaad de jager? Of is
de jager slechts een helper en gaat de wolf aan zijn eigen vraatzucht en luiheid ten onder?
Je ziet: het invullen van het actantiële model leidt direct tot keuzes van interpretatieve
aard.

Bij een sprookje als Assepoester is het aardig om te zien dat meerdere personages een
doel hebben: Assepoester zelf (waarbij haar stiefzusters tegenstanders zijn), maar ook
haar zusters. Na het bal wordt Assepoester passief en komt er een andere ondernemer:
de prins. Die heeft ook een duidelijk doel: Assepoester vinden. Lukt dat? Ja, dankzij het
glazen muiltje, dat we dus kunnen zien als de macht. En Assepoester is vast en zeker
begunstigde, want ‘ze leefden nog lang en gelukkig.’

Als je een boek als Harry Potter leest wordt het duidelijk hoe ingewikkeld sommige
personages zijn. Harry heeft namelijk zeer veel verschillende doelen, die ook nog eens
per deel veranderen. Het actantiële model biedt geen pasklare antwoorden, maar helpt je
wel op weg. Het is geen kleurplaat, die je moeiteloos kunt inkleuren, maar het vraagt
voortdurend om keuzes (Welk doel van Harry is nu het belangrijkst en wat zijn slechts
subdoelen?).

Opdracht:
Maak eerst de standaardopdracht. Vul daarna voor enkele personages uit je boek (ten
minste 3) het actantiële model in. Als een personage meerdere doelen nastreeft, vul dan
gerust voor één personage meerdere schema’s in. Geef daarna in een paar zinnen
commentaar op de schema’s die je hebt gemaakt. Wat valt je op? Welke personages
streven elkaar tegen? Komt dat omdat ze beiden hetzelfde doel hebben, of juist doordat ze
een tegengesteld doel hebben. Zijn er personages/ factoren die zowel de rol van helper als
de rol van tegenstander kunnen vervullen etc.

Meer toelichting nodig?


Lees: Van Luxemburg/ Bal/ Weststeijn: Over literatuur, Bussum 2002, pagina 180-182.
(Aanwezig in de mediatheek.)

10
Verwerkingsopdracht 2 (VWO 4)
Tijd: het verloop van een verhaal
Het begrip ‘tijd’ in combinatie met een verhaal behelst een paar - nogal verschillende -
zaken. Zo kun je bijvoorbeeld vaststellen in welk tijdperk een boek zich afspeelt: De
Middeleeuwen, of de jaren ‘60 bijvoorbeeld. Hoewel dat strikt genomen ook wel onder tijd
valt, heeft het misschien meer te maken met ruimte.

Bij de behandeling van tijd in literatuur gaat het vooral om een paar andere zaken, die meer
te maken hebben met het verloop van tijd. Allereerst - het ligt nogal voor de hand - kost het
tijd om een boek te lezen. Hoeveel tijd het jou gekost heeft om een boek te lezen is op zich
misschien niet zo heel erg interessant. Het zegt alleen iets over hoe dik het boek is, hoe
moeilijk en het zegt iets over hoe snel jij kan lezen.

Wat wel interessant is, is de verhouding tussen de tijd die het jou kost om een stuk uit een
boek te lezen en de hoeveelheid tijd die intussen in het verhaal verstrijkt. Het kan
bijvoorbeeld zo zijn dat je een hoofdstuk leest van 20 pagina’s, waarin gebeurtenissen
verteld worden die zich gedurende een uur hebben afgespeeld, waarna je een hoofdstuk
leest van 10 pagina’s, waarin de gebeurtenissen van dertig jaar worden verteld. Om iets te
kunnen zeggen over de verhouding tussen de snelheid waarmee iets wordt verteld en de
snelheid waarin de tijd in het boek verstrijkt, gebruiken we de volgende termen:

 Verteltijd: De verteltijd is de tijd die het kost om iets te vertellen. Je zou die (bij boeken)
kunnen uitdrukken in bladzijden.
 Vertelde tijd: De vertelde tijd is de tijd die in een boek (of in een bepaalde passage uit
een boek) verstrijkt. De vertelde tijd in Roodkapje is vrij kort (één middag?), terwijl de
vertelde tijd in het geval van Doornroosje erg lang is (immers: Doornroosje slaapt
honderd jaar!).
 Vertraging: van vertraging is sprake als er in dezelfde hoeveelheid verteltijd minder
vertelde tijd afspeelt. Of: als dezelfde vertelde tijd meer verteltijd kost.
 Versnelling: Van versnelling is sprake als er in dezelfde hoeveelheid verteltijd meer
vertelde tijd afspeelt. Of: als dezelfde vertelde tijd minder verteltijd kost.
 Ellips: Hiervan is sprake als er een sprong in de tijd wordt gemaakt, waardoor er een
stuk tijd wordt overgeslagen.

Een voorbeeld:
Er zijn meerdere manieren om te versnellen of te vertragen. Als je wilt vertragen kun je
meer details vertellen, of een uitgebreide beschrijving van de ruimte gaan geven: er
verstrijkt dan geen vertelde tijd, maar wel verteltijd. In Een punaise in de voet gebruikt
Anton Koolhaas een ander middel. Het gaat over het echtpaar Letitia en David. Op een
zondagmorgen trapt David met zijn volle gewicht in een punaise, die Letitia heeft laten
slingeren. Hij trekt de punaise uit zijn voet en schreeuwt kwaad naar Letitia: ‘Een punaise
hoort in een muur godverdomme en niet op de vloer en zeker niet in mijn voet.’ Letitia
schreeuwt terug: ‘Weet je wel dat als je zó doet en zó bent, dat ik dan mijn hele hebben en
houwen het liefst bij elkaar zou pakken en weg zou gaan naar waar je me niet kunt
vinden!’ Ze pakt de punaise op en drukt hem met veel kracht in de muur. Door een

11
constructiefout van de architect duwt ze echter de hele zijmuur eruit en valt, samen met de
muur van de elfde verdieping naar beneden.
Je ziet: het kost mij hier een paar zinnen om deze gebeurtenis (die ook in werkelijkheid
niet langer een enkele minuut kan hebben geduurd) te vertellen. Toch vindt de verteller de
gebeurtenis zó belangrijk, dat het beschrijven ervan vele pagina’s kost. Zo vertelt hij
terloops nog even dat de architecten er lering uit hebben getrokken. En hij vertelt
bovendien wat de betrokkenen konden zien en wat ze dachten. Niet alleen van Letitia:

‘Wie het van de grond af zag gebeuren, recht onder de muur, zag het anders dan wie het van opzij zag. Wie
het recht boven zich zag beleefde doodsangst en gevaar en maakte als de verdommenis ver genoeg naar
achteren te rennen om geen stukken op zijn kop te krijgen en had geen aandacht voor Letitia die met de muur
mee omlaag suisde.’ Etc.

Een bladzijde verder:


‘En boven ziet David de muur wegvallen en het park ineens als een paradijs. Er is eigenlijk niemand in. Een
oude mijnheer met een strohoed op notabene met misschien wel een kleindochtertje aan de hand. En daar
zweeft Letitia weg en zij spreidt haar benen en doet haar vooruitgestoken armen opzij.’

Zeven bladzijden verder:


‘Wat hij kon doen was naar de rand van de vloer lopen, daar waar de muur was geweest en naar beneden
kijken. Wat hij ook kon doen was naar de naar de rand van de kamer lopen, daar waar de muur was geweest
en naar beneden buigen ver voorover en heel langzaam, net als die muur eigenlijk, heel langzaam naar voren
was gekanteld, zijn gewicht naar voren plaatsen en haar volgen.’

Maar een bladzijde verder staat David nog altijd op de plaats waar hij in de punaise had
getrapt. Koolhaas gebruikt uitgebreide beschrijvingen (het park met de oude man en zijn
kleindochter), maar ook meerdere perspectieven (hoe beleeft persoon a het? En hoe
beleeft persoon b het?). Daarnaast maakt hij gebruik van flashbacks. Wat een flashback is
lees je hieronder.

Als we het over de tijd hebben, speelt er nog iets mee, namelijk de chronologie van de
gebeurtenissen. Tijd verloopt chronologisch, dat is logisch. Maar dat is niet altijd de volgorde
waarin dingen verteld worden in een verhaal. In veel verhalen lopen gebeurtenissen door
elkaar heen. In het boek Het rookoffer van Tessa de Loo worden de gebeurtenissen zelfs in
omgekeerde volgorde verteld! De vertelde tijd van het boek is precies één (school)jaar.
Hoofdstuk 1 heet ‘Augustus’, hoofdstuk 2 heet ‘Mei’, hoofdstuk 3 heet ‘April’ etc.
Om de volgorde van gebeurtenissen weer te geven, maken we een onderscheid
tussen:
 Geschiedenis (ook wel fabel): de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze zich in
werkelijkheid moeten hebben afgespeeld.
 Verhaal (ook wel sujet): de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze in het verhaal
worden verteld.
Geschiedenis en verhaal kunnen sterk van elkaar afwijken. Twee voorbeelden van
zo’n afwijking zijn:
 Anticipatie: de verteller loopt vooruit op de gebeurtenissen door alvast iets te
verklappen van wat er komen gaat.
 Flashback: er wordt teruggeblikt op iets wat zich in het verleden heeft afgespeeld.

12
Voorbeeld
Om iets te begrijpen van ‘geschiedenis’ en ‘verhaal’, kun je eens kijken naar de volgende
passage:

Vijftien en een half. De overtocht over de rivier. Wanneer ik naar Saigon terugga, ben ik op reis, vooral
wanneer ik de bus neem. En die ochtend heb ik de bus genomen in Sadec waar mijn moeder hoofd is van de
meisjesschool. De schoolvakantie, welke weet ik niet meer, is afgelopen. Ik heb die vakantie doorgebracht in
de kleine dienstwoning van mijn moeder. En die dag ga ik terug naar Saigon, naar het pensionaat. De bus
voor de plaatselijke bevolking is vertrokken van het marktplein van Sadec. Zoals gewoonlijk heeft mijn moeder
me weggebracht en me toevertrouwd aan de zorgen van de chauffeur, altijd vertrouwt ze me toe aan de
zorgen van de chauffeurs van bussen naar Saigon, voor het geval er iets zou gebeuren, een ongeluk, een
brand, een verkrachting, een overval, een noodlottige pech van de veerpont. Zoals gewoonlijk heeft de
chauffeur me dicht in zijn buurt neergezet, voorin, op de plaats die is bestemd voor blanke reizigers. (Uit:
Marguerite Duras - De minnaar (1985))

In het verhaal staan de gebeurtenissen in de volgende volgorde:


- Ik maak een overtocht over de rivier.
- Ik heb vakantie.
- De bus vertrekt van het marktplein.
- Mijn moeder brengt me naar de bus.
- Mijn moeder vertrouwt me toe aan de zorgen van de chauffeur.
- Ik word voorin gezet door de chauffeur.

Dat is het verhaal.

Als je de gebeurtenissen nu in chronologische volgorde zet, reconstrueer je de


geschiedenis die ten grondslag ligt aan het verhaal:
- Ik heb vakantie.
- Mijn moeder brengt me naar de bus.
- Mijn moeder vertrouwt me toe aan de zorgen van de chauffeur.
- Ik word voorin gezet door de chauffeur.
- De bus vertrekt van het marktplein.
- Ik maak een overtocht over de rivier.

Opdracht:
1. Maak de standaardopdracht
2. Geef puntsgewijs (dus niet al te uitgebreid) een samenvatting van
A) de geschiedenis;
B) het verhaal van het boek.
3. Geef aan hoeveel de vertelde tijd van het boek ongeveer bedraagt.
4. Geef een voorbeeld van versnelling en van vertraging in het boek. Maak hierbij
gebruik van letterlijke citaten uit het boek. Als er in het boek een belangrijke ellips
voorkomt, mag je die ook noemen.
5. Noem (indien aanwezig) de belangrijkste flashbacks of anticipaties in het verhaal.

Denk niet te snel dat er in het door jou gekozen boek geen versnellingen, vertragingen,
anticipaties of flashbacks voorkomen. In de meeste boeken zijn ze wel te vinden. In héél
veel boeken verlopen geschiedenis en verhaal niet parallel. En boeken die helemaal in
hetzelfde tempo verlopen bestaan eigenlijk niet. Goed lezen dus!

13
Verwerkingsopdracht 3 (VWO 4)
Middeleeuwen/ Renaissance
Voor je derde boekverslag lees je een boek uit de Middeleeuwen of de zestiende/
zeventiende eeuw. Deze teksten zijn in de mediatheek in een aparte kast te vinden.
Hieronder volgt een (niet geheel complete) lijst.

Middeleeuwen Renaissance

Anoniem - Beatrijs Bontekoe – Journaal van Bontekoe


Anoniem - De borchgravinne van Vergi Bredero – Moortje
Anoniem - Elckerlijc Bredero – Spaansche Brabander
Anoniem - Esopet Bredero – Klucht van de koe
Anoniem - Het ongelukkige leven van Esopus Cats – Huwelijk
Anoniem - Esmoreit Cats – Sinne- en minnebeelden
Anoniem - Ferguut Cats – Spaans heydinnetje
Anoniem - Gloriant Cats – Verhalen uit de Trou-ringh
Anoniem - Karel ende Elegast Focquenbroch – Min in het lazarushuys
Anoniem - Lanceloet en het hert met de witte voet Focquenbroch – Verwarde jaloesy
Anoniem - Lanseloet van Denemerken Hooft – Baeto
Anoniem - Mariken van Nieumeghen Hooft – Gheeraert van Velsen
Anoniem - De reis van St. Brandaan Hooft – Granida
Anoniem - Reinaert de Vos Hooft – Warenar
Anoniem - Roelantslied Huygens – Mijn jeugd
Anoniem - Roman van Walewein De Swaen – Gecroonde leersse
Anoniem - Theophilus Vondel – Adam in ballingschap
Diederic van Assenede - Floris ende Blancefloer Vondel – Gysbreght van Aemstel
Segher Diengotgaf - Tprieel van Troyen Vondel – Jeptha
Jacob van Maerlant – diverse teksten (tekst in Vondel – Noah
context) Vondel – Koning David hersteld
Jacob van Maerlant – Boek der natuur Vondel – Faëton
Middelnederlandse exempelen Vondel – Joseph

Er zijn andere teksten te vinden. Als je twijfelt, vraag het gerust aan je docent.

Het zal niet altijd meevallen om de tekst te lezen, omdat de taal natuurlijk nogal afwijkt van
het hedendaagse Nederlands. Toch zul je merken dat het best meevalt als je er eenmaal
aan gewend bent. Bovendien heb je in de meeste uitgaven uitgebreide voetnoten tot je
beschikking. Van veel boeken zijn daarnaast ook vertalingen verkrijgbaar. Die kun je er
tijdens het lezen bij houden.

Opdracht:
1. Maak de standaardopdracht.
2. Zoek in de mediatheek twee artikelen/ uittreksels/ samenvattingen van of een goede
inleiding bij het door jou gelezen boek. Je mag ook op internet kijken, maar niet op
een www.scholieren.com of een vergelijkbare site.
3. Je neemt de twee secundaire teksten op in je dossier. Lees ze beide nauwkeurig.
Markeer met een fluorescerende stift de stukken die jij het belangrijkst vindt.
4. Vertel nu het verhaal van het boek/ toneelstuk dat je hebt gelezen in maximaal 500
woorden na, waarbij je de handeling verplaatst naar het heden. Je mag de setting
helemaal aanpassen zoals je wilt, evenals het taalgebruik, eventuele attributen etc.
Het enige wat je niet mag veranderen is:
- De namen van de personages
- De strekking van het verhaal (de ‘les’)

14
15
Verwerkingsopdracht 4 (VWO 4)

Vertellers
De Middelnederlandse roman Karel ende Elegast begint als volgt:

Fraeye historie ende al waer Een mooi en waar gebeurd verhaal


Mach ic v tellen hoort naer kan ik U vertellen, luister maar...

Hier is een verteller aan het woord. Net als in Karel ende Elegast is eigenlijk in elk boek een
verteller aanwezig. De zinsnede waarmee Karel ende Elegast begint zou je in feite voor élk
verhaal kunnen plakken. Sommige verhalen worden expliciet verteld:

Het verhaal dat ik wil vertellen gaat over de zwakbegaafde jongen.


(Uit: Herman Koch - Red ons, Maria Montanelli)

In andere verhalen maakt de verteller zich niet als zodanig bekend. We weten niet wie er
aan het woord is. We weten alleen dat er iemand is die het verhaal vertelt:

En plotseling was alles anders dan vroeger. De zomer was wel zo warm als ze zich herinnerde, de mussen
vielen als vanouds van de daken, maar daar bleef het bij.
(Uit: Doeschka Meijsing - Robinson)

We spreken dan vaak van een vertelinstantie. Zowel voor verteller als voor vertelinstantie
geldt echter dat het geen bestaande, levende personen zijn. Het gaat om een technische
term. De verteller is dus iemand anders dan de auteur. Of beter gezegd: is iets anders dan
de auteur.

Soms presenteert een verteller zich wel als een echt persoon, soms zelfs als de schrijver
zelf, zoals in De kleine blonde dood, waarin de verteller (tevens hoofdpersoon) van het boek,
net als de schrijver, Boudewijn Büch heet. Toch moet ook hier het onderscheid gemaakt
worden tussen de verteller/ het personage enerzijds en de auteur anderzijds.

We onderscheiden twee soorten vertellers: de interne verteller en de externe verteller. Het


onderscheid is erg eenvoudig: interne vertellers komen zelf in het verhaal voor, spelen er zelf
in mee. Externe vertellers beschrijven de gebeurtenissen van buitenaf.

In een boek kunnen meerdere vertellers het woord voeren. Soms naast elkaar, zoals in De
Metsiers van Hugo Claus. Hier is in elk hoofdstuk een andere verteller aan het woord, die in
de ‘ik’-vorm over zijn of haar belevenissen vertelt. Dat is wel een beetje ingewikkeld bij het
lezen, maar Claus maakt het de lezer wat makkelijker door elk hoofdstuk te noemen naar de
persoon die in dat hoofdstuk aan het woord is. In het onderstaande fragment is dat Ana:

Ik kom ook bij het venster staan, nu zie ik, dat hij een snor heeft over de volle lengte van zijn bovenlip; en net
tussen de groeven, die van zijn neusvleugels uitgaan. ‘Er staat en venster open, het tocht,’ zeg ik. Ik huiver,
doe de deur dicht, maar zij waait open, ik zet er een rieten zetel voor, er is een grove reet licht, dan ga ik zitten,
sluit mijn ellebogen dicht tegen de leuning.
‘Het is laat,’ zegt hij. Zullen zij...’

16
Dat is het einde van het hoofdstuk. Dan begint een nieuw hoofdstuk, ‘Jim Braddok’:

‘...je niet thuis verwachten?’ vraag ik.


Zij laat haar lachje van daarstraks horen, en zwijgt dan, ineengedoken in de rietzetel.

Door steeds van verteller te wisselen, maakt het boek het je als lezer niet gemakkelijk. Toch
ontstaat er juist door die wisselingen een spannend spel, waarin de onderlinge verhoudingen
en de spanningsvelden tussen personages extra tot hun recht komen.

Een verteller kan natuurlijk anderen aan het woord laten (inbedden). In het voorbeeld
hierboven bijvoorbeeld laat Ana, als verteller, een ander personage (Jim) aan het woord:
‘Het is al laat.’ Het gaat dan maar om een paar woordjes. Maar stel nu dat Ana Jim zou
citeren terwijl die een heel verhaal gaat afsteken, dan ontstaat er een verhaal in een verhaal.
Dat komt ook veelvuldig voor. Bekende voorbeelden uit de wereldliteratuur zijn The
Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer en de Decamerone van Boccaccio. Beide boeken
bevatten een hoofdverhaal, waarin allerlei personages aan bod komen die om de beurt een
verhaal vertellen. We noemen dat ook wel een raamvertelling. Er is dus een verteller die
het hoofdverhaal vertelt, maar allerlei personages in dat verhaal blijken zelf ook verteller te
zijn.

De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans begint als volgt:

...Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken. Hij stierf van de dorst want het water van de oceaan
was zout. Hij haatte het water dat hij niet drinken kon. Maar toen de bliksem in zijn vlot sloeg en het vlot in
brand vloog, schepte hij dat gehate water met zijn handen op, om te proberen de brand te blussen!
De onderwijzer begon zelf eerst te lachen, de klas lachte tenslotte ook mee. Toen ging de bel. De kinderen
stonden op uit hun banken.

Hier is dus een verteller aan het woord die een personage (namelijk de onderwijzer) een
verhaal laat vertellen. Daarna neemt hij zelf het woord om te vertellen wat er in de klas
gebeurt nadat het verhaal afgelopen is.

De verteller kan natuurlijk het ingebedde verhaal onderbreken en er commentaar op geven.


Een beroemd voorbeeld hiervan is te vinden in Max Havelaar of de koffieveilingen der
Nederlandsche Handelmaatschappij een van de beroemdste boeken uit de Nederlandse
literatuur, geschreven door Multatuli, in 1860. Dit boek begint als volgt:

Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, no. 37.

Aan het woord is Batavus Droogstoppel. Hij is de verteller die in dit boek aan het woord is.
Hij komt een oude bekende tegen (‘Sjaalman’), die hem een pakket papieren overhandigt
met het verzoek het om te werken tot een roman. Nu is Droogstoppel (zijn naam doet het al
vermoeden) een burgerlijke figuur, uiterst gierig, uiterst christelijk en met weinig liefde voor
kunst en literatuur. Hij besteedt het werk dus uit aan een van zijn bedienden op kantoor
(Stern). De rest van het boek bestaat uit het verhaal dat Stern vertelt, maar wordt
afgewisseld met stukjes waarin Droogstoppel zijn zure (en daardoor erg komische)
commentaar op de gebeurtenissen in het verhaal van Stern geeft en meteen even wat
dingen vertelt die in zijn omgeving aan de hand zijn. Een voorbeeld:

17
De lezer gevoelt wat ik bij ‘t aanhoren van die laatste hoofdstukken weer heb uitgestaan. [...] Wat wil hij toch?
Wat moet het eind zijn? Wanneer komt er nu eindelijk iets degelijks? Wat gaat het mij aan, of die Havelaar zijn
tuin schoon houdt, en of de mensen voor of achter bij hem binnenkomen? Bij Busselinck en Waterman moet
men door een heel nauw gangetje, naast een oliepakhuis, waar ‘t altijd heel vuil is. En dat gemaal over die
buffels! Wat hoeven ze buffels te hebben, die zwarten? Ik heb nog nooit een buffel gehad, en toch ben ik
tevreden. Er zijn mensen die altijd klagen.

Hier levert Droogstoppel commentaar op de gebeurtenissen in het verhaal van Stern, dat
zich afspeelt in Nederlands-Indië. De hoofdpersoon van dat verhaal is Max Havelaar.
Droogstoppel wordt niet erg sympathiek en vooral als lachwekkend afgeschilderd, zodat zijn
commentaar door de lezer niet erg serieus genomen zal worden.

Opdracht:
1. Maak de standaardopdracht.
2. Geef aan of er in het door jou gelezen boek sprake is van een interne of een externe
verteller/ vertelinstantie. Geef meteen aan of het gaat om één verteller of meerdere
vertellers (let op: in heel veel boeken komen meerdere mensen aan het woord; de
kans dat een boek meerdere vertellers kent is dus groter dan je misschien denkt!).
Als er meerdere mensen/ instanties zijn die vertellen: geef aan of ze hun verhaal
afzonderlijk van elkaar vertellen (zoals in De Metsiers) of dat de ene verteller het
verhaal van een andere verteller inbedt. Als dat het geval is, geef dan een passage
(met toelichting) waarin van verteller gewisseld wordt.
3. Karakteriseer de verteller: wat voor ‘stemgeluid’ laat de verteller horen. In wat voor
stijl verhaalt de verteller?

18
Verwerkingsopdracht 5 (VWO 5)
Kies een boek dat in de laatste twintig jaar is verschenen.

1. Zoek drie recensies over het door jou gelezen boek op. Print ze uit.
2. Analyseer de recensies stuk voor stuk op soorten argumenten (zie onder).
Geef precies aan welke argumenten de recensent gebruikt en geef citaten
als bewijs. Abstraheer de overeenkomsten en de verschillen tussen de
recensies (ga niet alle argumenten stuk voor stuk in je essay behandelen,
maar plaats ze in een groter geheel).
3. Schrijf een (kort) essay over die recensies waarin je kritisch beoordeelt of
de recensent genoeg onderbouwing heeft gegeven voor de verkondigde
mening over het boek. Je geeft tussendoor, fijntjes, ook je eigen mening
over het boek. Wees zelf een voorbeeld qua recenseren: wat je stelt,
onderbouw je met voorbeelden uit de roman of met citaten. Zorg dat het
essay minimaal 300 woorden bevat.

Literaire argumenten. Enkele voorbeelden van argumenten die veel in


recensies voorkomen:

1. Structurele argumenten of compositorische argumenten: hierbij gaat


het over de opbouw van het boek (motto, titel, hoofdstukindeling,
verhaallagen, tijd, ruimte etc.)
2. Realistische argumenten: - wordt gebruikt bij het beoordelen van de
geloofwaardigheid van het verhaal en bij het beoordelen van de
realiteitswaarde (is het boek een afspiegeling of een vervorming van de
werkelijkheid)
3. Vernieuwingsargumenten: - anders dan bij lectuur moet een literair
werk steedsweer vernieuwend zijn (origineel). Het vernieuwende kan zijn:
de stijl, het thema of het gegeven. Hier wordt gekeken naar de traditie,
maar ook naar het oeuvre van de schrijver zelf.
4. Morele argumenten: - argumenten die gebruikt kunnen worden tegen
de normen en waarden van het boek, de recensent kan andere normen en
waarden hebben en daarom het boek afwijzen.
5. Emotivistische argumenten: - argumenten die gaan over het gevoel
dat een boek oproept
6. Intentionele argumenten: - argumenten over de bedoeling van de
auteur (en in hoeverre de auteur geslaagd is in die bedoeling)
7. Stilistische argumenten: - wie de stijl van een auteur aangrijpt om een
oordeel over het boek te geven hanteert stilistische argumenten

19
Verwerkingsopdracht 6 (VWO 5)

Literatuur en film
Deze opdracht doe je in groepjes van twee (maximaal drie, afhankelijk van je docent)
personen. Je gaat een vergelijking maken tussen een film en een boek. Daartoe is het
natuurlijk belangrijk dat je om te beginnen allebei het boek hebt gelezen en de film gezien.
Als bijlage bij deze verwerkingsopdracht krijg je een lijst van Nederlandse boeken die
verfilmd zijn en waarvan de verfilming niet al te moeilijk verkrijgbaar is. In de mediatheek kun
je aardig wat verfilmingen vinden. Je hoeft niet per se eerst het boek te lezen en dan de film
te kijken, maar die volgorde verdient wel de voorkeur. Misschien is het handig om (na lezing
van het boek) samen de film te kijken en daarna direct het boekverslag te maken.

Je kunt literatuur en film op meerdere vlakken vergelijken. Doorgaans wijkt een filmmaker op
allerlei plaatsen af van het verhaal, maakt hij/zij andere keuzes, laat personages weg, verzint
er soms dingen bij. Als je weet dat De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch een boek
is van zo’n 900 bladzijden en dat de verfilming ervan (The Discovery of Heaven, van Jeroen
Krabbé) ruim twee uur duurt, dan snap je dat bij het verfilmen onherroepelijk keuzes
gemaakt moeten worden. De regisseur kiest de dingen uit een boek die hij of zij belangrijk
vindt en werkt die vervolgens uit tot een ‘nieuw’ verhaal. Een film geeft dus per definitie een
interpretatie van een boek. Jeroen Krabbé gaf bijvoorbeeld aan dat hij de vriendschap tussen
de twee hoofdpersonen uit De ontdekking van de hemel het belangrijkst vond. Dat is dus zijn
uitgangspunt geweest toen hij het ging verfilmen.

Soms leidt die interpretatie tot discussie. Fons Rademakers’ verfilming van de roman De
Donkere Kamer van Damokles (van W.F. Hermans), Als twee druppels water, deed aardig
wat stof opwaaien. Door de slotscène van de film kreeg deze een gesloten einde, in plaats
van het open einde dat het boek zo beroemd - en volgens velen zo goed - maakte. Ook
Hermans zelf was er niet gelukkig mee: hij kreeg ruzie met Rademakers.

Onherroepelijk vult een film dingen in die in een boek niet verteld worden. Hoe nauwkeurig
een personage in een boek ook beschreven wordt, iedereen maakt zich toch een iets andere
voorstelling van hem of haar. En die voorstelling zal altijd ietwat afwijken van het uiterlijk van
de acteur of actrice die het personage gaat spelen. Ruimtes die in een boek niet worden
beschreven, zijn in de film toch ‘aangekleed’.

Omgekeerd kan een boek dingen vertellen die in een film nu juist weer niet zo makkelijk zijn.
In een boek kun je gebruik maken van de indirecte rede: ‘Elisabeth vertelde het hele verhaal
aan haar zus’, terwijl een dergelijke mededeling in een film niet gedaan kan worden: hier
moet het personage het verhaal in de directe rede aan het andere personage vertellen. Maar
denk ook aan gedachten van een personage. Of aan de tekst van de verteller. Een korte zin
als: ‘Freek hield van zijn moeder, maar hij vertrouwde haar niet,’ geeft de lezer informatie die
je in een film niet zomaar kunt verstrekken. Het gaat hier om het verschil tussen ‘telling’ en
‘showing.’

20
Het verschil tussen telling (vertellen) en showing (laten zien) is best belangrijk in literatuur,
maar meer nog in toneelstukken en films. Het gaat er hier om twee verschillende methodes
om de lezer/ toeschouwer informatie te verstrekken die hij/zij nodig heeft om het verhaal of de
beweegredenen van een personage te kunnen begrijpen.

In veel gevallen is het duidelijker en makkelijker om iets te vertellen. Bovendien kun je, als
je vertelt, vaak heel precies en genuanceerd dingen onder woorden brengen. Neem
bijvoorbeeld deze passage uit Noodlot van Louis Couperus:

Maar meer leed Bertie zelve en als hij over den halfcirkel van de zee uittuurde, en die zee naar hem toe zag
deinen met haar eindeloos uitgerol van groen en blauw en grijs en violet en zachte parelkleur [...] dan werd het
hem of met de zee zijn noodlot naar hem toekwam. Het scheen als eene onvermijdelijke nadering. En hij
wachtte tot het komen zou, het zo intens voelende naderen, dat soms zijn geheele zijn één wachten werd,
roerloos in zijn rieten stoel, met de oogen over de wijdte van het water.

Het zou niet meevallen om deze passage te ‘vertalen’ naar filmbeelden. Je kunt een shot
laten zien van een man die in een rieten stoel zit en over de zee uitkijkt. Je kunt de zee in
beeld brengen. Je kunt daarmee ook nog wel suggereren dat de man aan het denken is.
Maar het is dan maar aan de kijker om in te vullen hoe die persoon zich voelt, wat hij denkt
etc.

In verhalen én in films en toneel komt zowel telling als showing voor. In een roman kun je
vertellen dat iemand arrogant is, je kunt het ook laten blijken uit wat hij doet of zegt. Vaak is
het dan veel duidelijker en indringender dan wanneer je het vertelt.

De begrippen ‘telling’ en ‘showing’ zijn niet echt analytische begrippen. Het zijn meer termen
die het verschil tussen twee manieren van informatie geven aanduiden. Zoals gezegd: zowel
in geschreven teksten (boeken) als in beelden (film bijvoorbeeld) komen ze beide voor, maar
bij films is de mogelijkheid tot vertellen vaak beperkt en dus is de filmmaker vaak gedwongen
om dingen te ‘showen’.

Daarnaast gebruikt een filmmaker nogal eens kunstgrepen om een stuk uit het boek te
kunnen vertellen. Zo’n kunstgreep is bijvoorbeeld de voice-over. Een voice-over is een stem
die commentaar geeft bij de beelden. Bijvoorbeeld de stem van de hoofdpersoon. Door een
voice-over toe te voegen kun je bijvoorbeeld de beelden in een verleden tijd plaatsen. En je
kunt de gedachten van de hoofdpersoon vertellen. De voice-over is dus een middel om de
stap van showing naar telling te maken. De passage uit Noodlot hierboven, zou met behulp
van een voice-over veel gemakkelijker kunnen worden verfilmd. Een andere kunstgreep zou
kunnen zijn dat het personage (Bertie) hardop in zichzelf gaat praten.

Een heel mooi voorbeeld van een kunstgreep is te vinden in Max Havelaar. Het boek
eindigt op een nogal ongebruikelijke manier: de schrijver himself treedt op. Hij stuurt zijn
personages weg en begint met een pleidooi tegen de uitbuiting van Nederlands-Indië. Hij
richt zich hierbij tegen de Nederlandse vorst van dat moment (het boek verscheen in 1860),
koning Willem III.

[...] aan U draag ik mijn boek op, Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins ... meer dan Prins, Groothertog
en Koning ... KEIZER van ‘t prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel
van smaragd ... Aan U durf ik met vertrouwen vragen of ‘t Uw keizerlijke wil is:

21
[...] dat daarginds Uw meer dan dertig miljoenen onderdanen worden MISHANDELD EN UITGEZOGEN IN UW
NAAM?

Een bijzonder einde van een boek, dat zich niet zo makkelijk laat omzetten in een filmische
variant. Je zou natuurlijk kunnen denken aan een regisseur die plots optreedt in de film en
die het hele decor in elkaar laat storten, de personages en de cameraploeg wegstuurt en
vervolgens zelf voor een camera gaat staan en een betoog te gaan staan houden tegen
uitbuiting en corruptie. Regisseur Fons Rademakers heeft een andere oplossing gekozen.

In de film hangt er een afbeelding van Willem III aan de muur. De


hoofdpersoon (Max Havelaar) begint uit te varen tegen deze
afbeelding en gebruikt daarbij ongeveer dezelfde bewoordingen.
Hij blijft het ‘In uw naam’ hierbij herhalen. Intussen ziet de kijker
beelden van een volle kerk, waarin een ander personage,
Droogstoppel, meegalmt met een psalm. De woorden ‘in uw
naam’ (die we nog steeds herhaald horen worden) krijgen
hierdoor een extra betekenis: ze lijken niet alleen meer gericht
aan Willem III, maar ook aan God. Rademakers heeft niet alleen
een variant weten te vinden op het bijzondere einde van de
roman, maar heeft daar ook eigen draai aan gegeven.

Opdracht:
Vergelijk het door jullie gelezen boek met de door jullie bekeken film, waarbij je aandacht
schenkt aan de volgende punten:
1. Verschillen en overeenkomsten in de verhaallijn: geef aan in hoeverre de film het
boek volgt en welke delen uit het boek weggelaten of ingekort zijn. Laat ook weten of
er dingen toegevoegd of veranderd zijn. Geef bij de toevoegingen / veranderingen
ook aan wat de functie ervan (volgens jullie) is.
2. Geef minstens één voorbeeld van ‘telling’ uit het boek (passage graag letterlijk
overnemen) en geef aan hoe de filmmaker met die passage omspringt.
3. Bekijk in hoeverre de film gebruik heeft gemaakt van andere middelen (kunstgrepen)
om het verhaal te vertellen dan het boek.
4. Ben je van mening dat de film een andere thematiek heeft dan het boek, of dat de
film andere accenten legt dan het boek?
5. Beoordeel het boek en de film in relatie tot elkaar: vond je de film beter of het boek?
En waarom?

Bij deze opdracht geeft elk groepslid uiteraard een eigen oordeel

22
Lijst van verfilmde Nederlandse literatuur:
Als de filmtitel afwijkt van de titel van het boek, wordt de filmtitel apart vermeld.

Gerbrand Bakker: Boven is het stil


Piet Bakker: Ciske de Rat
Kees van Beijnum: De oesters van Nam Kee
Bernlef: Hersenschimmen
Hanna Bervoets: Lieve Céline
Louis Paul Boon: Daens
F. Bordewijk: Karakter
Khalid Boudou: Het Schnitzelparadijs
Herman Brusselmans: Ex-drummer
Boudewijn Büch: De kleine blonde dood
Louis Couperus: Eline Vere
Renate Dorrestein: Verborgen gebreken
Frederik van Eeden: Van de koele meren des doods
Willem Elsschot: Lijmen/ Het been
Carl Friedman: Twee koffers vol (Left Luggage)
Ronald Giphart: Ik ook van jou
Ronald Giphart: Phileine zegt sorry
Ronald Giphart: Ik omhels je met duizend armen
Karel Glastra van Loon: De passievrucht
Hella Haasse: Oeroeg
Maarten ‘t Hart: Een vlucht regenwulpen
Maarten ‘t Hart: Het woeden der gehele wereld
Willem Frederik Hermans: De donkere kamer van Damokles (Als twee druppels water)
Kluun: Komt een vrouw bij de dokter
Herman Koch: Het diner
Tim Krabbé: Het gouden ei (Spoorloos)
Tessa de Loo: De tweeling
Cynthia McLeod: Hoe duur was de suiker
Marga Minco: Het bittere kruid
Harry Mulisch: De aanslag
Harry Mulisch: De ontdekking van de hemel (The Discovery of Heaven)
Multatuli: Max Havelaar
Gerard Reve: De avonden
Gerard Reve: De vierde man
Gerard Reve: Lieve jongens
Franca Treur: Dorsvloer vol confetti
Dimitri Verhulst: De helaasheid der dingen
Simon Vestdijk: Pastorale 1943
Robert Vuijsje: Alleen maar nette mensen
Leon de Winter: De hemel van Hollywood (The Hollywoord Sign)
Jan Wolkers: Turks fruit
Jan Wolkers: Zomerhitte
Joost Zwagerman: Vals licht

Veel van de genoemde titels zijn aanwezig in de mediatheek, zowel van de boeken als de
films. Er zijn ongetwijfeld meer verfilmde boeken. Als je een boek/ film op het oog hebt die
niet op deze lijst voorkomt, raadpleeg dan je docent.

23
Verwerkingsopdracht 7 (VWO 5)

Verlichting & Romantiek – Genre


Kies een boek uit de achttiende eeuw (Verlichting) of de negentiende eeuw tot 1880
(Romantiek). Je kunt deze vinden in een aparte kast in de mediatheek. Hieronder volgt een
(niet complete) lijst.

Achttiende eeuw Negentiende eeuw

Hiëronymus van Alphen – Bloemlezing John Bake – Reisbrieven


Justus van Effen – Uit de Hollandsche Spectator Willem Bilderdijk – Eene opmerkelijke luchtreis
Rhijnvis Feith – Het graf Willem Bilderdijk – Ik reikhals naar het graf
Rhijnvis Feith – Julia A.L.G. Bosboom Toussaint – Het huis Lauernesse
Rhijnvis Feith – Ferdinand en Constantia A.L.G. Bosboom Toussaint – Majoor Frans
Pieter Langendijk – Don Quichot op de bruiloft van A.L.G. Bosboom Toussaint – Mejonkvrouwe De
Kamacho Mauléon
Pieter Langendijk – Het wederzijds huwelijksbedrog Hendrik Conscience – De leeuw van Vlaanderen
Pieter Langendijk – De wiskunstenaars Hendrik Conscience – De loteling
Hubert Korneliszoon Poot – Bloemlezing Guido Gezelle – Gedichten
Elisabeth Maria Post – Land in brieven Hildebrand – Camera Obscura
J.A. Schasz – Reize door het Aapenland J. van Lennep – Elisabeth Musch
Simon Stijl – Krispijn Filosoof J. van Lennep – Ferdinand Huyck
Betje Wolff en Aagje Deken – Sara Burgerhart J. van Lennep – De roos van Dekama
Betje Wolff en Aagje Deken – Lotje Roulin Multatuli – Max Havelaar
Multatuli – Ideeën
Multatuli – Barbertje moet hangen
J.F. Oltmans – Het slot Loevestein
Piet Paaltjens - Snikken en grimlachjes
E.J. Potgieter – Jan, Jannetje en hun jongste kind
De Schoolmeester – gedichten
A.C.W. Staring – Jaromir
A.C.W. Staring – Gedichten
Hendrik Tollens – De overwintering op Nova Zembla

Er zijn andere teksten te vinden. Als je twijfelt, vraag het gerust aan je docent.

Genres
Literatuur is onderverdeeld in genres. Er zijn ontzettend veel verschillende genres en om het
extra ingewikkeld te maken zijn er ook heel veel verschillende onderverdelingen gemaakt
van genres.

De eerste en meest eenvoudige is de driedeling proza/ poëzie/ drama. Meestal is vrij


eenvoudig te bepalen bij welke van die drie tekstsoorten een tekst hoort. Hoewel… in de
Middeleeuwen werden ook verhalen op rijm geschreven. Toch zien we een tekst als de
Karel ende Elegast doorgaans niet als poëzie, maar als proza.

24
Bovendien kunnen we deze driedeling verder uitwerken. Toneel kent bijvoorbeeld weer tal
van subcategorieën: tragedie, komedie, tragikomedie, melodrama, klucht etc.

Proza kunnen we verder onderverdelen op basis van omvang (roman, novelle, verhaal, zeer
kort verhaal), op basis van vorm (briefroman, dagboek), op basis van inhoud
(psychologische roman, zedenroman, bildungsroman, ideeënroman, sleutelroman,
autobiografische roman, historische roman, misdaadroman) of doelgroep (kinderboek). Zo
kunnen we nog wel even doorgaan. Je kunt je namelijk voorstellen dat ook combinaties
mogelijk zijn.

Augustus van de Amerikaanse schrijver John Williams is bijvoorbeeld een combinatie van
een briefroman, een dagboek, een kroniek, een historische roman, een biografische roman
en een bildungsroman.

Opdracht:
1. Maak de standaardopdracht.
2. Zoek een goede secundaire tekst over het door jou gelezen boek.
3. Omschrijf zo nauwkeurig tot welk genre/ welke genres jouw boek behoort. Geef
daarbij ook aan waarom je het niet tot andere (vergelijkbare) genres rekent.
4. De achttiende eeuw wordt wel omschreven als de eeuw van de Verlichting. De
negentiende eeuw staat te boek als de Romantiek. Schrijf een kort verslag (±
400 woorden) waarin je jouw boek plaatst tegen de achtergrond van de
Verlichting of de Romantiek.
- Beschrijf kort de periode (Verlichting of Romantiek)
- Geef aan op grond waarvan jouw boek typerend is voor deze periode.
- Geef aan in welke opzichten jouw boek afwijkt van wat gangbaar was in deze
periode.

25
Verwerkingsopdracht 8 (VWO 5)

Ruimte
Elk verhaal speelt zich af in een zogenaamde verhaalwereld. Die
verhaalwereld kan lijken op de wereld waarin wij leven en bevolkt zijn met mensen die ‘echt’
bestaan of bestaan hebben, met plaatsen die je als lezer zou kunnen bezoeken enzovoort,
maar het kan ook een verhaalwereld zijn die gevuld is met fictieve personages en/ of
verzonnen plaatsen. In een autobiografische roman (zie de vorige opdracht) is het
verleidelijk om de verhaalwereld gelijk te stellen aan ‘onze’ wereld, maar het is goed om
toch een onderscheid te maken: zoals je wellicht hebt gemerkt, bezitten zelfs verhalen die
autobiografisch lijken allerlei fictieve elementen.

Bij het beschrijven van de ruimte (de verhaalwereld), onderscheiden we enkele


verschillende soorten of aspecten van ruimte. Allereerst is er de topografische ruimte: dat
is simpelweg de plaats waar de gebeurtenissen zich afspelen: dat kan een land zijn, een
stad, een plaats, een huis of een kamer bijvoorbeeld.

Naast topografische ruimte onderscheiden we klimatologische ruimte: we hebben het


dan over de weersomstandigheden. In Noodlot van Louis Couperus bijvoorbeeld
regent het buitengewoon vaak. Volgens sommigen is er zelfs geen boek te vinden in
de Nederlandse literatuur waarin het zo vaak regent. Het zal je niet verbazen dat het
troosteloze weer nauw samenhangt met de gebeurtenissen die in het boek
beschreven worden en de thematiek die behandeld wordt. Er kan echter ook sprake
zijn van een contrastwerking.

Het verhaal ‘De uitvreter’ van Nescio eindigt met de zelfmoord van de hoofdpersoon, Japi
(de uitvreter):

Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. De wachter
kreeg hem te laat in de gaten. ‘Maak je niet druk, ouwe jongen,’ had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt
met zijn gezicht naar het Noord-Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er
afgestapt.

De zonnige zomermorgen lijkt hier in contrast met


het feit dat Japi zijn leven beëindigt: daar lijkt een
miezerige motregen of een grijze, bewolkte hemel
beter bij te passen. Toch is het ook wel
veelzeggend (en kenmerkend voor de schrijver
Nescio) dat deze gebeurtenis niet op een sombere
najaarsdag plaatsvindt. Het past ook bij de
relativerende woorden (‘Maak je niet druk, ouwe
jongen’) van Japi voor hij springt… nou ja… stapt.

Een derde type ruimte heeft vooral te maken met de tijd waarin het zich afspeelt. Dit
noemen we de historische ruimte. Die kan (bij benadering) gelijk zijn aan de tijd waarin het

26
boek geschreven is, maar het genre van de historische roman speelt juist altijd in het
verleden.

Een bijzonder type ruimte is de fantasieruimte. Van fantasieruimte is sprake als de


verhaalwereld overduidelijk een verzonnen wereld is, die afwijkt van de wereld waarin wij
leven. In Harry Potterboeken bijvoorbeeld, lijkt het verhaal zich soms even af te spelen in
onze gewone (‘dreuzel’-) wereld, maar blijkt er bij nader inzien sprake van een
fantasieruimte: een tovenaarsschool, die bereikt kan worden via een fantasietrein die (dat
dan weer wel) vertrekt vanuit Londen.

Fantasieruimtes kunnen op meer manieren een rol spelen, bijvoorbeeld in dromen. Op die
manier kun je zelfs in een op het oog zeer realistische roman een fantasieruimte
tegenkomen.

In De avonden van Gerard Reve wordt de voornaamste ruimte in de eerste zin bij name
genoemd:

Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de
eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.

Het lijkt een tamelijk eenduidige aanduiding van de ruimte: een huis aan de
Schilderskade. Zelfs het huisnummer wordt vermeld. Later wordt duidelijk dat de
Schilderskade gelegen is in de Cementwijk, waarmee de ruimte nog duidelijker is
aangegeven. We kunnen spreken van een fantasieruimte, want we komen nogal wat niet
bestaande namen tegen. Bij nader inzien zijn verschillende topografische aanduidingen te
identificeren als plaatsen in Amsterdam:

Schilderskade = Jozef Israëlskade


Cementwijk = Betondorp
Riembaan = Ceintuurbaan
Wespennest = Bijenkorf
Berendsgymnasium = Vossiusgymnasium

De ruimte verwijst in deze roman dus naar een bestaande, Amsterdamse realiteit, maar is
tegelijkertijd een fantasieruimte. Naar aanleiding van de overeenkomsten met de
werkelijkheid kun je dan vaststellen dat De avonden deels autobiografisch is. Tegelijkertijd
waarschuwen de verschillen ons dat we de verhaalwereld niet té gemakkelijk mogen
verwarren met ‘onze’ wereld. Het is wel een verzonnen wereld.

Nog op dezelfde eerste pagina van het boek droomt Frits van Egters, de hoofdpersoon:

‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen
brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekend goed weer,’ zei
iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen. Niemand lette op hem en hij werd
door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp.

De huiskamer die hier beschreven wordt is een fantasieruimte, die alleen in het hoofd van
Frits bestaat. Maar uit het woordje ‘de’ bij huiskamer kunnen we wel opmaken dat het
gaat om de huiskamer van de familie Van Egters en niet om zomaar ‘een’ huiskamer. Ook

27
hier is de fantasieruimte uit de droom dus niet zomaar een fantasieruimte. Hij lijkt
sprekend op een ruimte die (in het verhaal) echt bestaat.

Opdracht:
1. Geef zo precies mogelijk aan wat de topografische ruimte is waarin het
verhaal zich afspeelt. Als er meerdere ruimtes zijn, geef dan aan welke ruimtes
volgens jou het belangrijkst zijn.
2. Zoek een citaat in het boek waar een ruimtebeschrijving wordt gegeven.
Neem deze over in je boekverslag (eventueel een fotokopie). Geef ook aan wat de
functie en de betekenis van de gekozen ruimte is: Heeft de ruimte invloed op het
verhaal? Of is het een min of meer willekeurig gekozen ruimte? Heeft de ruimte een
symbolische waarde? Of gaat het alleen om het oproepen van een bepaalde sfeer?
3. Wat kom je te weten over de klimatologische ruimte? Geef dit zo precies
mogelijk weer. Hebben de weersomstandigheden invloed op de gebeurtenissen?
Weerspiegelen de weersomstandigheden de gebeurtenissen in of de thematiek van
het verhaal? Of is er misschien juist sprake van contrast?
4. Geef aan wat de historische ruimte is. Met andere woorden: in welke tijd
speelt het verhaal zich af? Geef met behulp van concrete verwijzingen aan hoe je dat
weet: misschien wordt het ergens in het boek vermeld en anders zijn er vast
aanwijzingen die je iets vertellen over de tijd waarin het zich afspeelt.
5. Geef aan of (en hoe) fantasieruimte(s) een rol speelt/spelen in het boek.

28
Verwerkingsopdracht 9 (VWO 6)

Literaire stromingen (kies een stroming)


In de les worden dit jaar verschillende literaire stromingen behandeld. Hieronder zie je een
overzicht van literaire stromingen.

impressionisme naturalisme symbolisme neoclassicisme


expressionisme futurisme dadaïsme surrealisme
magisch realisme nieuwe zakelijkheid constructivisme tachtigers
sociaal- realisme modernisme ventisme neoromantiek

Misschien ken je zelf nog wel andere stromingen die in het bovenstaande schema niet
genoemd worden.

Je leest een boek uit de periode 1880-1940. Hieronder volgt een (niet complete) lijst.

G. Achterberg - Afvaart (p) L. Couperus - Van oude mensen, de dingen die


G. Achterberg - Eiland der ziel (p) voorbij gaan
G. Achterberg - Dead end (p) L. Couperus - De stille kracht
G. Achterberg - Osmose (p) L. Couperus - De boeken der kleine zielen
G. Achterberg - Thebe (p) L. Couperus - Xerxes, of de hoogmoed
J.C. Bloem - Het verlangen (p) L. Couperus - De berg van licht
J.C. Bloem - Media vita (p) L. Couperus - Iskander
F. Bordewijk - Blokken/ Knorrende beesten/ Bint L. Couperus - De komedianten
F. Bordewijk - Karakter L. Couperus - Extaze
F. Bordewijk - Rood paleis L. Couperus - Metamorfose
F. Bordewijk - Bloesemtak L. Couperus - Psyche
F. Bordewijk - De wingerdrank L. Couperus - Fidessa
F. Bordewijk - Fantastische vertellingen L. Couperus - Antiek toerisme
Ina Boudier Bakker - De straat L. Couperus - Langs lijnen van geleidelijkheid
Ina Boudier Bakker - Aan de grote weg P.A. Daum - Goena-goena
Ina Boudier Bakker - Armoede Cola Debrot - Mijn zuster de negerin
P.C. Boutens - Uit den ban van duur en tijd (p) L. van Deyssel - Een liefde
P.C. Boutens - Beatrijs (p) L. van Deyssel - De kleine republiek
M. ter Braak - Dr. Dumay verliest A. den Doolaard - De bruiloft der zeven zigeuners
M. ter Braak - Hampton Court A. den Doolaard - Het land achter Gods rug
M. ter Braak - Politicus zonder partij A. den Doolaard - De herberg met het hoefijzer
M. ter Braak - Demasqué der schoonheid A. den Doolaard - Wampie
C. van Bruggen - Eva F. van Eeden - De kleine Johannes
C. van Bruggen - Het huisje aan de sloot F. van Eeden - Van de koele meren des doods
C. van Bruggen - Heleen F. van Eeden - Pauls ontwaken
C. van Bruggen - De verlatene F. van Eeden - De heks van Haarlem (t)
C. van Bruggen - Een coquette vrouw W. Elsschot - Lijmen/Het been
Frans Coenen - Zondagsrust W. Elsschot - Villa des roses
Frans Coenen - Burgermensen W. Elsschot - De verlossing & Een ontgoocheling
Frans Coenen - Bleke levens W. Elsschot - Kaas
Frans Coenen - Verveling W. Elsschot - Het tankschip & Het dwaallicht
Antoon Coolen - Dorp aan de rivier W. Elsschot - Tsjip/De leeuwentemmer
Antoon Coolen - Peelwerkers M. Emants - Inwijding
L. Couperus - Eline Vere M. Emants - Een nagelaten bekentenis
L. Couperus - Noodlot M. Emants - Juffrouw Lina

29
M. Emants - Drie novellen P. van Ostayen - Music hall (bloemlezing)
M. Emants - Liefdeleven J. van Oudshoorn - Willem Mertens’ levensspiegel
M.Emants - Vijftig J. van Oudshoorn - Tobias en de dood
H. Gorter - Mei (p) J. van Oudshoorn - Louteringen
H. Gorter - Verzen W.A.Paap - Vincent Haman
J.I. de Haan - Pijpelijntjes Jacques Perk - Mathilde (p)
H. Heijermans - Droomkoninkje E. du Perron - Het land van herkomst
H. Heijermans - Vuurvlindertje E. du Perron - Schandaal in Holland
H. Heijermans - Kamertjeszonde A. Roland Holst - Voorbij de wegen (p)
H. Heijermans - De wijze kater (t) A. Roland Holst – Winter aan zee
H. Heijermans - Op hoop van zegen (t) A. Roland Holst - Deirdre en de zonen van Usnach
H. Heijermans - Schakels (t) A. van Schendel - Een zwerver verliefd
H. Heijermans - De opgaande zon (t) A. van Schendel - Een zwerver verdwaald
H. Heijermans - Eva Bonheur (t) A. van Schendel - Het fregatschip Johanna Maria
Albert Helman - De stille plantage A. van Schendel - De waterman
Albert Helman - Hart zonder land A. van Schendel - Herinneringen van een domme jongen
Albert Helman - De laaiende stilte A. van Schendel - Een Hollands drama
Albert Helman - Mijn aap lacht A. van Schendel - Mijnheer Oberon en mevrouw
A.M. de Jong - Merijntje Gijzen A. van Schendel - De wereld een dansfeest
W. Kloos - Verzen (p) J.J. Slauerhoff - Schuim en asch
Aart van der Leeuw - Ik en mijn Speelman J.J. Slauerhoff - Het lente-eiland
Aart van der Leeuw - De kleine Rudolf J.J. Slauerhoff - Het verboden rijk
Aart van der Leeuw - Kinderland J.J. Slauerhoff - Het leven op aarde
Aart van der Leeuw - Mythe van een jeugd J.J. Slauerhoff - De zee, een lied (p)
Aart van der Leeuw - Momenten van schoonheid en J.J. Slauerhoff - Verzamelde gedichten (p)
bezinning Stijn Streuvels - De oogst
J.H. Leopold - Cheops (p) Stijn Streuvels - Leven en den dood in den ast
Jacobus van Looy - Jaapje; Jaap; Jacob Herman Teirlinck - Zelfportret of galgemaal
Jacobus van Looy - De dood van mijn poes Herman Teirlinck - Maria Speermalie
Virginie Loveling - Revolverschot T. Thijssen - Kees de jongen
Herman de Man - Het wassende water T. Thijssen - De gelukkige klas
H. Marsman - Verzamelde gedichten (p) T. Thijssen - Het grijze kind
H. Marsman - Tempel en kruis (p) S. Vestdijk - Terug tot Ina Damman
H. Marsman - de dood van Angèle Degroux S. Vestdijk - Sint Sebastiaan
Willem de Mérode - Chineesche gedichten (p) S. Vestdijk - Ivoren wachters
Willem de Mérode - Ruischende bamboe (p) S. Vestdijk - De ziener
Nescio - De uitvreter; Titaantjes; Dichtertje; Mene Tekel S. Vestdijk - De dokter en het lichte meisje
M. Nijhoff - Vormen (p) S. Vestdijk - Meneer Visser’s hellevaart
M. Nijhoff - Nieuwe gedichten (p) S. Vestdijk - Else Böhler, Duits dienstmeisje
M. Nijhoff - Het uur U gevolgd door Een idylle (p) S. Vestdijk - De nadagen van Pilatus
M. Nijhoff - De wandelaar; Awater S. Vestdijk - De koperen tuin
P. van Ostaijen - Bezette stad (p) S. Vestdijk - De kellner en de levenden
P. van Ostaijen - Nagelaten gedichten (p) Gerard Walschap - Houtekiet
P. van Ostayen - Het bordeel van Ika Loch Augusta de Wit - Orpheus in de dessa

Opdracht:
De opdracht is voor boek 9 en 10 hetzelfde:
1. Maak de standaardopdracht.
2. Geef zo nauwkeurig mogelijk aan tot welke stroming het boek behoort. Geef een
korte beschrijving van de stroming waar jij het boek het meest in vindt passen. Geef
een korte weergave van de kenmerken van die stroming (vorm en inhoud).

30
3. Geef aan waarom het boek volgens jou tot die stroming behoort. Geef ook aan in
welke opzichten het boek afwijkt. Het kan zijn dat het boek volgens jou tot
meerdere stromingen gerekend kan worden. Ga dan na van welke stromingen het
boek kenmerken vertoont. Het is niet de bedoeling om schrijvers/ boeken
krampachtig in een hokje te proppen. Wel moet je laten zien dat je zelf hebt
nagedacht over verschillende opvattingen die schrijvers hebben en verschillen in
schrijfwijze.

Maak gebruik van citaten uit het boek en zoek informatie op over de stroming(en) in de
volgende bronnen:

 Je boek
 http://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Literaire_stroming
 http://mail.tvo-rotterdam.nl/~tvonederlands/Literatuurgeschiedenis%20IV%20!
880%20tot%201930/
 www.literatuurgeschiedenis.nl

En kijk eens rond op: www.dbnl.nl

31
Verwerkingsopdracht 10 (VWO 6)
Kies een van de volgende opdrachten:

1.Maak een beeldend kunstwerk dat geïnspireerd is op het boek. Schrijf daarbij een
uitleg over waarom het kunstwerk dat je hebt gemaakt goed past bij het boek. Let op: dit
kan natuurlijk ook een kledingontwerp zijn, een fotocollage of misschien verzin je iets
anders!
Technisch: maak meerdere foto’s van het kunstwerk en geef een verantwoording van je
kunstwerk en de link naar je boek in minimaal 100 woorden.

2. Maak een videogame, een (bord)spel, een muziekstuk of iets anders dat je kunt
bedenken. Technisch: maak meerdere foto’s van het kunstwerk en geef een
verantwoording van je kunstwerk en de link naar je boek in minimaal 100 woorden.

3.Schrijf een lofrede of en hekeldicht op het boek. Gebruik minimaal 400 en maximaal
500 woorden om het boek de grond in te schrijven of de hemel in te prijzen.

4.Maak een vlog van 3 minuten waarin je uitleg geeft over het boek aan de hand van
thema, motieven, motto, de Idee etc. Plaats het werk ook in de traditie! Stuur de vlog
naar je docent.
Verwerkingsopdracht 11 (VWO 6)

Je kiest 10 gedichten. Deze bundel gedichten (met hier en daar een toelichting) vormt je
boekverslag voor de deze periode.

Vooraf:
 Je hoeft de gedichten niet te kiezen uit één dichtbundel. Ze hoeven zelfs niet van
één en dezelfde dichter te zijn. Ze hoeven zelfs niet uit dezelfde tijd te zijn. Het is
wel van belang dat je zelf gedichten kiest en dat je je keuze kunt uitleggen op je
mondeling.

 Bij het maken van je bundel heb je een gele markeerstift nodig.

 Je neemt hele gedichten op (dus geen fragmenten).

 Je kiest alleen gedichten van dichters uit de lijst die je bij deze opdracht krijgt.

Jouw persoonlijke dichtbundel bestaat uit 10 gedichten.

Deze gedichten hebben de volgende eigenschappen:


1. Het eerste gedicht is een voorbeeld van concrete poëzie. Weet je niet wat dit is?
Zoek het op!
2. In het tweede gedicht is op minstens één plaats (en je geeft met behulp van een
gele stift aan waar in het gedicht dat is) sprake van assonantie. Weet je niet wat
dit is? Zoek het op!
3. Het derde gedicht heeft als rijmschema aabbccdd (gepaard rijm). Dat hoeft niet
in het hele gedicht het geval te zijn, maar geef wel aan waar in het gedicht
sprake is van gepaard rijm.
4. Het vierde gedicht is een sonnet. Geef in dit gedicht aan waar zich de volta of
chute bevindt. Weet je niet wat dit is? Zoek het op!
5. Het vijfde gedicht heeft als metrum een jambe. Weet je niet wat dit is? Zoek het
op!
6. Het zesde gedicht bevat een enjambement. Weet je niet wat dit is? Zoek het op!
Geef met een gele markeerstift aan waar in het gedicht zich dit enjambement
bevindt. Leg onderaan het gedicht kort uit waarom het enjambement
betekenisvol is.
7. Het zevende gedicht is een gedicht waarin slepend rijm voorkomt. Dat hoeft niet
in het hele gedicht het geval te zijn. Geef met een stift aan wáár er sprake is van
slepend rijm.
8. Het achtste gedicht bevat een metafoor. Weet je niet wat dit is? Zoek het op!
Geef met een gele stift aan waar de metafoor zich in het gedicht bevindt. Zet
onderaan het gedicht
a) De metafoor (het beeld)
b) Het origineel (waar staat het voor?)
9. Het achtste gedicht bevat een personificatie. Weet je niet wat dit is? Zoek het op!
Geef met een gele stift aan waar de personificatie zich in het gedicht bevindt.
Leg onderaan het gedicht in één zin uit waarom er volgens jou sprake is van een
personificatie.
10. Het tiende gedicht is een gedicht naar keuze. Het hoeft dus niet van een van de
dichters uit de lijst te zijn. Dit mag een zelf geschreven gedicht zijn of een gedicht
van een bekende dichter of van een bekende of een familielid. Je mag ook
kiezen voor een songtekst. Het hoeft niet per se een Nederlandse tekst te zijn.
Leg uit waarom je dit gedicht hebt gekozen

Opzoeken?
Als je hierboven begrippen tegen bent gekomen die je (nog) niet kent of niet
helemaal begrijpt zijn er verschillende plaatsen waar je die op kunt zoeken.
Om te beginnen kun je Laagland erop naslaan. Daarnaast kun je terecht in het
Lexicon van literaire termen, te vinden in de mediatheek. Op internet kun je het
eens proberen op de volgende sites:
http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/
http://www.gedichten.nl/dichtwoordenboek/
Je mag ook gebruik maken van de literatuursite van Nieuw Nederlands.

Dichters van wie je gedichten mag kiezen:


Bertus Aafjes (1914-1993) Geert Buelens
Gerrit Achterberg (1905-1962) Gaston Burssens
C.S. Adama van Scheltema (1877-1924) Jan Campert
Hiëronymus van Alphen (1746-1803) Remco Campert
Hans Andreus (1926-1977) Dimitri Casteleyn
Jan Arends (1925-1974) Jacob Cats
Armando (1929) Bart Chabot
H.H. ter Balkt Hugo Claus
Benno Barnard (1954) René De Clercq
Dirk van Bastelaere (1960) Herman De Coninck
Nicolaas Beets (1814-1903) Jules Deelder
Jacobus Bellamy (1757-1786) Aagje Deken
H.C. ten Berge (1938) Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita)
Willem ten Berge (1903-1969) Christine D'haen
J. Bernlef (1937) Antonie Donker
Ad den Besten (1923) Maarten Doorman (1957)[4]
Huub Beurskens (1950) Johnny van Doorn
Anna Bijns (1493-1575) Drs. P
Willem Bilderdijk (1756-1831) Arjen Duinker
Peter Blanker (1939) Anton van Duinkerken
Catharina Blaauwendraad Clara Eggink (1906-1991)
J.C. Bloem Jan Eijkelboom (1926)
Marie Boddaert (1844-1914) Jan G. Elburg (1919-1992)
Mark Boog (1970) Willem Elsschot (1882-1960)
Louis Paul Boon Jan Emmens (1924-1971)
P.C. Boutens Jan Engelman (1900-1972)
Gerard den Brabander (1900-1968) Anna Enquist (1945)
Anneke Brassinga P.N. van Eyck (1887-1954)
G.A. Bredero Hans Faverey (1933-1990)
Elly van Breugel Chr. J. van Geel (1917-1974)
Kees Buddingh' P.A. de Génestet (1829-1861)
Ida Gerhardt (1905-1997) Jan Noordegraaf (1927-1990)
Eva Gerlach (1948) John O'Mill
Guido Gezelle (1830-1899) Tonnus Oosterhoff (1953)
Marnix Gijsen (1899-1984) Paul van Ostaijen
Maurice Gilliams Kees Ouwens
Ruben van Gogh Piet Paaltjens (François HaverSchmidt)
Herman Gorter Hagar Peeters
Geerten Gossaert W.L. Penning
Guillaume van der Graft Jacques Perk
Jan Greshoff Hugues C. Pernath
Jacob Israël de Haan E. du Perron
Hadewijch Ankie Peypers
Hans Hagen Ilja Leonard Pfeijffer
Monique Hagen Hans van Pinxteren
Jacques Hamelink Michel van der Plas
Jan Hanlo Hans Plomp
Justus de Harduwijn Sybren Polet
Elma van Haren Hugo Pos
F. Harmsen van Beek Jean Pierre Rawie
Heere Heeresma Gerard Reve
Willem Frederik Hermans Albrecht Rodenbach
Judith Herzberg Paul Rodenko
Ingmar Heytze Astrid Roemer
Pieter Corneliszoon Hooft Anna Roemers Visscher
Jotie T'Hooft Maria Tesselschade Roemers Visscher
Ed. Hoornik Adriaan Roland Holst
Constantijn Huygens Henriette Roland Holst-van der Schalk
Willem van Iependaal J.C. van Schagen
Geert Van Istendael Bert Schierbeek
Tjitske Jansen K. Schippers
Arnold Jansen op de Haar De Schoolmeester
Esther Jansma Rob Schouten
C.O. Jellema Margreet Schouwenaar
Karel Jonckheere Anna Maria van Schurman
Pierre Kemp J. Slauerhoff
H.M. Klomp J.H. Speenhoff
Willem Kloos Hedwig Speliers
Gerrit Komrij A.C.W. Staring
Rutger Kopland Kees Stip (1913-2001)
Anton Korteweg Mustafa Stitou
Gerrit Kouwenaar Toon Tellegen (1941)
Gerrit Krol Willem van Toorn
Wiel Kusters Kees Torn
Jo Landheer Vrouwkje Tuinman (1974)
Jan Lauwereyns C.B. Vaandrager (1935-1992)
Ed Leeflang M. Vasalis (1909-1998)
J.H. Leopold Hans Verhagen
Gerrit van de Linde Peter Verhelst (1962)
Hans Lodeizen (1924-1950) Albert Verwey (1865-1937)
Lucebert Simon Vestdijk (1898-1971)
Jan Luyken Simon Vinkenoog (1928)
Hendrik Marsman (1899-1940) Joost van den Vondel (1587-1679)
Willem de Mérode (1887-1939)) Ida Vos (1931-2006)
Hanny Michaelis Hendrik de Vries (1896-1989)
Neeltje Maria Min Victor E. van Vriesland (1892-1974)
Adriaan Morriën Leo Vroman (1915)
Ramsey Nasr Elly de Waard (1940)
Martinus Nijhoff Ellen Warmond
Jan van Nijlen Lévi Weemoedt (1948)
Leonard Nolens Hendrik Werkman (1881-1945)
J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958) Daan Zonderland (1909-1977)
Karel van de Woestijne Ad Zuiderent (1944)
Betje Wolff (1738-1804)
Verwerkingsopdracht 12 (VWO 6)
Titel (s)
Elk boek heeft een titel, sommige boeken hebben ook een ondertitel. Clarice Lispecor maakt het
in haar boek A Hora da Estrela (Het uur van de ster) wel heel bont: ze kiest een hele reeks
ondertitels.

DE SCHULD LIGT BIJ MIJ


Of
HET UUR VAN DE STER
Of
ZE ZOEKT HET MAAR UIT
Of
HET RECHT OM TE SCHREEUWEN
Of
.WAT DE TOEKOMST BETREFT.
Of
KLAAGLIED IN BLUE
Of
ZIJ KAN NIET SCHREEUWEN
Of
EEN GEVOEL VAN GEMIS
Of
GEFLUIT IN DE DUISTERE WIND
Of
IK KAN ER NIETS AAN DOEN
Of
REGISTER VAN ANTECEDENTEN
Of
HUILERIGE SMARTLAP
Of
HEIMELIJK WEGGLIPPEN DOOR DE ACHTERDEUR

In het boek legt de verteller vervolgens van verschillende titels uit waarom het boek ook zó had
kunnen heten.

Opdracht:
Bedenk vijf andere titels voor het door jou gelezen boek en motiveer bij elke titel je keuze.
Probeer hierbij niet alleen de meest voor de hand liggende varianten te bedenken, maar laat
juist jouw persoonlijke visie op het boek doorklinken in de titels die je kiest.
Het dossier
Zorg dat je dossier er netjes uitziet: zorg voor een net mapje en maak een mooie voorkant en
een inhoudsopgave, waarin je alle gelezen boeken opneemt. Vermeld hierin auteur en titel
(correct, zonder spelfouten) en vermeld tussen haakjes ook het aantal bladzijden van
elk boek.

Controleer of je dossier voldoet aan alle eisen voordat je het inlevert. Als je twijfels hebt over je
dossier: stel vragen aan je docent.

Het is niet mogelijk om het schoolexamen af te leggen zonder compleet dossier.


Het mondeling
Het mondeling examen duurt in principe 20 tot 25 minuten. Het examen bestaat uit een gesprek
met je docent, waarin je er blijk van geeft dat je de boeken hebt gelezen, op het leesproces kunt
reflecteren, je interpretatie van de boeken én je oordeel erover kunt onderbouwen en tot slot dat
je de boeken kunt plaatsen tegen de achtergrond van de (literatuur)geschiedenis en je eigen
ontwikkeling als lezer.

Aan het begin van het mondeling controleert de docent het leesdossier. Indien er boekverslagen
ontbreken, of verslagen incompleet zijn, kan het mondeling niet plaatsvinden. Het cijfer 1 wordt
toegekend. De leerling kan gebruik maken van de herkansingsregeling van de school.
Uitgangspunt bij het mondeling is dat de leerling de gelegenheid krijgt om te laten zien wat hij/
zij weet en vindt. Het mondeling is geen kruisverhoor, al wordt het gesprek wel grotendeels
gestuurd door vragen van de docent.

De volgende zaken kunnen bijvoorbeeld aan de orde komen:


 Genre
 Korte inhoud
 Tijd en structuur (vooruitwijzing, flash-back, indeling van het boek)
 Ruimte (effect op het verhaal)
 Personages (rollen, karakters, typen, relaties, karaktereigenschappen, ontwikkeling,
normen en waarden)
 Perspectief (auteur, verteller, vertelsituaties met functies)
 Stijl
 Interpretatie (motieven, thematische laag, titelverklaring, ondertitel, motto)
 Waardering (esthetische, ethische, emotionele, morele, structurele argumenten)
 Stroming (plaats in de literatuurgeschiedenis)
 Vergelijking met andere werken (thematiek, personages etc.)
 Smaakontwikkeling in de loop der jaren
 Verfilming (overeenkomsten, verschillen, waardering)
 Auteur (biografische achtergronden, thematiek etc.)
 Identificatiemogelijkheid met personages
 Man-vrouwrelaties
 Wereldbeeld van de auteur (politiek, historisch, cultureel etc.)
 Persoonlijk rendement van het literatuuronderwijs
 Voorkeur in toekomst voor auteurs, genre, thematiek, stijl etc.

Het mondeling wordt in principe opgenomen, zodat het later teruggeluisterd kan worden. Indien
een leerling zich niet kan vinden in de beoordeling, kan deze zich wenden tot de
examencommissie. Die kan dan eventueel een tweede beoordeling aanvragen van een andere
docent.

You might also like