You are on page 1of 7

Hoofd en deelvragen aardrijkskunde:

Arm en rijk Hoofdstuk 3:


Hoofdvraag: wat zijn de eigenschappen en de beperkingen van de
economische, demografische en sociaal-culturele factoren die
gebruikt kunnen worden om het ontwikkelingsniveau van landen met
elkaar te vergelijken?
Paragraaf 3.1:
Deelvragen:
 Hoe vulde Groot- Brittannië en India elkaar in de koloniale tijd
aan?
 Hoe beïnvloedt het koloniale verleden de ontwikkeling van India?
 Waardoor nemen de sociale en economische verschillen in beide
landen nog steeds toe?

Leerdoelen:
 Je weet hoe GB en India elkaar aanvulden in de koloniale tijd en
welke relaties beide landen nu onderhouden.
 Je kunt de invloed van het koloniale verleden op de ontwikkeling
van India beschrijven en verklaren.
 Je kunt de verschillen op economisch en sociaal-cultureel gebied
tussen GB en India benoemen.
 Je kunt verklaren waardoor de sociale en economische verschillen
in beide landen toenemen.
Antwoorden deelvragen:
 Dscf
Systeem aarde Hoofdstuk 1:
Hoofdvraag: hoe en waarom verandert het uiterlijk van het aardoppervlak door
de verschuiving van de aardplaten?
Paragraaf 1.1:
Deelvragen:
 Hoe word de ouderdom van de aarde gemeten?
 Hoe is de aardbol opgebouwd?
Leerdoelen:
 Je weet het verschil tussen absolute en relatieve ouderdomsbepaling.
 Je kent de opbouw van de aarde.

Antwoorden deelvragen:
 De ouderdom van de aarde wordt gemeten met behulp van een absolute
ouderdomsbepaling, dit houdt in dat door gebruik te maken van het
radioactieve verval van gesteenten de ouderdom van de lagen in de aarde
bepaald kan worden en dus ook de ouderdom van de aarde.
 De aarde is opgebouwd uit bolschillen: de kern, mantel en de korst.
-Binnen in de aarde zit de kern: die bestaat uit een mengsel van nikkel en
ijzer. De kern is vast.
- Om de kern heen ligt de mantel, die ruwweg uit twee delen bestaat: de
binnen- en de buitenmantel. De binnenmantel is vast en de buitenmantel is
taai-vloeibaar of plastisch.
- Boven de steenachtige afgrenzing van de buitenmantel ligt aardkorst. De
aardkorst bestaat uit gesteenten die grotendeels verbindingen van zuurstof
met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminimum zijn. De dikte van de
aardkorst varieert tussen de 7 en 10 kilometer. Onder de continenten is de
aardkorst meestal zo’n 35 tot 40 kilometer dik. Onder grote gebergten kan
de dikte echter ook wel oplopen tot 70 kilometer

Antwoorden leerdoelen:
 Men kan twee vormen van geologische tijdsbepaling onderscheiden, de
relatieve en de absolute. Bij de relatieve ouderdomsbepaling kijkt men naar
de ouderdom van de ene aardlaag ten opzichte van de andere; in principe is
de hoger liggende laag jonger dan de eronder liggende. De absolute
ouderdomsbepaling berust op het onderzoek van radioactieve elementen;
deze vallen uiteindelijk uiteen.
 Zie antwoord op deelvraag 2.

Paragraaf 1.2:
Deelvragen:
 Wat is het actualiteitsbeginsel?
 Welke bewijzen zijn er voor het bewegen van de aardplaten?
Leerdoelen:
 Je weet wat het principe van actualisme inhoudt.
 Je kunt het ontstaan en de opbouw van de continenten beschrijven en
verklaren.

Antwoorden deelvragen:
 Het actualiteitsbeginsel: processen die we nu op aarde zien werkten onder
gelijke omstandigheden vroeger ook zo => het verleden is de sleutel tot het
heden.
 Alfred Wegner vond in 1912 de volgende bewijzen:
-Overeenkomsten tussen fossielen uiteenlopend over de hele wereld.
-Sporen van gelijktijdige vergletsjering in Australië, Zuid-Afrika, India en
Amerika.
-Aaneensluiting van rotsen op verschillende continenten.
Zijn conclusie was dat de continenten drijven!

Echte bewijzen van nu:


- Het bewijs vindt men in het paleomagnetisme, het aardmagnetisme uit het
verre verleden. In de loop van de geologische geschiedenis verandert het
aardmagnetisch veld. De enige verklaring kan zijn dat de continenten van
positie zijn veranderd ten opzichte van de polen.
-De oceanische korst groeit vanuit het midden aan en de oceaan wordt naar
twee kanten toe steeds breder. In het midden is de bodem jong en
naarmate je verder van de rug komt, wordt deze ouder.
-In de jaren tachtig lieten satellietmetingen zien dat continenten zich echt
verplaatsen.
-Nu verklaren we de verschuiving zo: de oceaanbodem beweegt horizontaal
en neemt daarbij de continenten mee!

Antwoorden leerdoelen:
 Het principe van actualisme is het principe dat ervan uitgaat dat
natuurwetten in het verleden en het heden hetzelfde zijn.
 ???

Paragraaf 1.3:
Deelvragen:
 Waarom bewegen de platen?
 Welke drie bewegingen maken platen?
Leerdoelen:
 Je kunt het proces van platentektoniek met de bijbehorende begrippen
beschrijven en verklaren.
 Je weet welke drie bewegingen platen kunnen maken en je kunt van elk van
de bewegingen voorbeelden geven.

Antwoorden deelvragen:
 De aardplaten bewegen niet zomaar, ze bewegen omdat de hitte in de
aarde naar buiten moet, als de aardplaten dus bewegen zorgen ze ervoor
dat de hitte in de aarde naar buiten kan.
 Er zijn 3 soorten plaat bewegingen: convergentie, divergentie en subductie

 Convergente plaatbeweging:
Bij een convergente plaatbeweging schuiven twee aardplaten naar elkaar
toe en botsen op elkaar. Op het moment dat beide aardplaten continentale
aardplaten zijn, duwen ze elkaar waar ze elkaar raken omhoog. Op deze
manier ontstaat er een zogenaamd plooiingsgebergte.
Echter wanneer minimaal 1 van de aardplaten een oceanische aardplaat is,
schuift de zwaarste aardplaat (altijd de (oudste) oceanische aardplaat) onder
de lichtere aardplaat. We noemen dit proces subductie. Hierdoor ontstaat er
een spleet in de aardkorst, die de aardmantel inloopt. Omdat deze spleet in de
oceaan ligt, wordt dit een diepzeetrog genoemd.
 Divergente plaatbeweging
Bij een divergente plaatbeweging, bewegen twee aardplaten uit elkaar.
Hierdoor ontstaat er een gat in de aardkorst, waardoor nieuw magma omhoog
komt. Wanneer dit afkoelt en stolt, wordt er op deze manier nieuwe aardkorst
gevormd.
 Transforme plaatbeweging
Tot slot kunnen aardplaten ook transform of transvergent van elkaar bewegen.
Dit betekent dat de aardplaten alleen maar langs elkaar schuren. Hierdoor
ontstaat er geen vulkanisme, maar is er wel kans op aardbevingen.

Antwoorden leerdoelen:
 Platentektoniek is het proces waardoor platen ontstaan, bewegen en
verdwijnen. Deze processen worden veroorzaakt door convectiestromen.
Dit is een stroming van vloeibaar en plastisch gesteente die in de mantel
opwelt, onder de lithosfeer afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk
weer daalt.
 Zie antwoord deelvraag 2!

Paragraaf 1.4:
Deelvragen:
 Welk verband is er tussen de bewegingen van de platen en vulkanisme,
aardbevingen en gebergtevorming?
 Welke verschijnselen hangen samen met vulkanisme?
 Wat zijn de kenmerken van een aardbeving?

Antwoorden deelvragen:
 Waarop aarde komt vulkanisme voor: Vulkanen komen niet willekeurig
verspreid over de aarde voor, maar worden vooral gevonden rondom de
randen van tektonische platen en rondom mid-oceanische ruggen. Rondom
de Grote Oceaan wordt er een opvallend groot aantal vulkanen
waargenomen. Dit wordt ook wel de Ring van Vuur genoemd.
 Waarop aarde komen aardbevingen plaats: In sommige landen is de kans op
een aardbeving veel groter dan in andere landen. Dit heeft te maken met de
breuklijnen tussen de aardplaten. Landen die in de buurt liggen van een
breuklijn hebben een grotere kans om getroffen te worden door een
aardbeving.
 Een hotspot is een hete plek in de asthenosfeer en lithosfeer boven de
mantelpluim, boven zo’n hotspot ontstaat een vulkaan.

You might also like