You are on page 1of 48

INLEIDING TOT DE INFECTIELEER EN

MICROBIOLOGIE
1 Definitie inspectie
Infectie: Opgelopen schade of een veranderende fysiologie bij de mens, veroorzaakt door een
besmettingsbron.
- Opgelopen schade bvb: schaafwonde door val, splinter in de huid, etterende (schaaf)wonde
- Veranderende fysiologie: het normaal functioneren van het lichaam wordt verstoord:
antilichamen vallen eigen gezonde cellen aan.
 Bvb: systemische jeugdreuma: gewrichten ontstoken, aantasting van organen
 Bvb: systeemziekte: auto-immuunziekte
- Besmettingsbron: pathogene micro-organismen, ziekteverwekkers
 Pathogenen pas in actie wanneer zij via een toegangsweg het lichaam kunnen bereiken

Infectie kan subklinisch of klinisch verlopen.


- Subklinisch = zonder symptomen
- Klinisch = met symptomen

Commensale flora: micro-organismen die het normaal fysiologisch functioneren van ons lichaam
mogelijk maken. Deze organismen beschermen ons tegen een infectie, kunnen zorgen voor aanmaak
van vitamine. Commensale bacteriën kunnen infecties veroorzaken bij verminderde
weerstand/verzwakking van het immuniteitssysteem. (bvb: Candida albicans op mondslijmvlies)
- Micro-organismen bvb bacteriën
- Commensale flora bvb darmflora
- Vitamine bvb vitamine K
- Commensale bacteriën bvb Candida albicans in darm

De overdrachtswegen in mondzorgpraktijken gebeuren via contact, druppels, aërosols.


Ziekteverwekkers: bacteriën, virussen, parasieten, fungi, prionen.

1.1 Historiek
Belangrijke personen:
- Louis Pasteur: Belang in ontsmetten als maatregel om veel ziekten te voorkomen + ontdekker
van vaccin tegen cholera en miltvuur (verricht proeven die grondslag vormden voor vaccineren)
- Lister: begon operatieapparatuur te steriliseren dankzij ideeën Pasteur
- Semmelweis: benadrukt de grote noodzaak van hygiëne rond kraambed
- Koch: ontdekker van tuberkelbacil (TBC)

Tijdlijn:
- 1674: ontdekking vd microscoop door Anthony Van Leeuwenhoek
 Mogelijkheid om bacteriën in regenwater en later tandplaque (1684) te zien
- 1846: eerste operatie onder narcose in Londen
 1/3 patiënten stierf aan wondbesmetting
- 1861: arts Lister gaat strijd aan tegen het hoge sterftecijfer na operaties in Edinburgh
 Witten jassen in operatiezalen en propere gaas
- 1865: ontdekking van “microben”
 Lister experimenteert met ontsmettingsmiddelen
- Eind 19e eeuw: ontdekking verband tussen rol micro-organismen en infectieziekten

1
 Ontdekkers: Koch en Pasteur
- Begin 20e eeuw: Alexander Flemming ontdekte penicilline om infecties onder controle te houden
- Loop vd 20e eeuw: ‘nieuwe’ micro-organismen en infectieziekten blijven zich ontwikkelen
 Bvb: HIV/aids
 Resistentie treedt op

Dentale interventies
- 2007: 65 – 73 miljoen in de UK
- 2014: 802 – 901 miljoen in de EU

Gevolgen van infecties, veroorzaakt binnen de gezondheidszorg?

Beschreven in ECDC Annual Epidemiological Report 2008:


- 4 miljoen besmette patiënten
- 37.000 sterfgevallen, als direct gevolg van een infectie
- 18 miljoen extra hospitalisatiedagen
- 5,5 biljoen directe kosten (ongeveer €334/dag)

1.2 Causaal verband micro-organismen en infectieziekten


Eind 19e eeuw werd het causaal verband vastgelegd tussen micro-organismen en infectieziekten De
criteria, de postulaten van Koch, die dit verband bevestigen zijn:

- De ziekteverwekker dient aanwezig te zijn bij een patiënt met een infectieziekte, niet bij een
gezond iemand.
- De ziekteverwekker moet kunnen worden geïsoleerd en buiten het lichaam in cultuur
gekweekt te worden.
- Een proefdier dat met de gekweekte ziekteverwekker in contact wordt gebracht, dient
dezelfde ziekte te ontwikkelen.
- De gekweekte ziekteverwekker dient opnieuw geïsoleerd te worden en dient gelijk te zijn aan
de ziekteverwekker van de patiënt.

Niet alle ziekteverwekkers voldoen aan deze postulaten, bvb: Prionen

1.3 Soorten micro-organismen


1.3.1 Bacteriën
= ééncellige prokaryote organismen

Voorbeelden:
- Streptokokken
- Sterptococcen pyogenes (pneunomie)
- Stafylokokken (MRSA)
- Staphylococcus aureus (huidinfectie)
- Enterococcen (infectie urinewegen, bloed)
- Meningococcen (meningitis)
- Myobacterie tuberculose (TBC)
- Legionella (veteranenziekte)

1.3.2 Virussen
= Infectieuze agentia: complexe moleculaire structuren met een infecterend vermogen.

Voorbeelden:
- Adenovirussen

2
- Humane herpesvirussen (herpes labialis, mononucleosis)
- Pokkenvirussen
- Enterovirussen
- Hepatitisvirussen (A, B, C, D, E, G)
- HIV-virus (aids)
- Kinderziekten (roderhond, waterpokken, bof, mazelen)
- Coronavirus (SARS)

1.3.3 Gisten en schimmels


= Eukaryote organismen

Voorbeelden:
- Bier- of bakkersgisten
- Dermatomycosen
- Candida albicans

1.3.4 Parasieten
= Eukaryote organismen

Voorbeelden:
- Protozoa
- Metazoa

1.4 Primaire infectie VS opportunistische infectie


Oppurtunistische infectie:
- Micro-organismen die op en in het lichaam leven
- Veroorzaken enkel een infectie in geval van een wonde/verzwakt afweersysteem
- Bvb: patiënten met transplantaties, chemotherapie, aids, griep

Bekende opportunisten:
- Candida albicans: Veroorzaakt spruw, in het bijzonder in de mond en de keel
- Mycobacterium tuberculosis: De bacterie die tuberculose veroorzaakt
- Pseudomonas aeruginosa: Een ziekenhuisbacterie
- Salmonella: Veroorzaakt ‘voedselvergiftigingen’
- Staphylococcus aureus: Veroorzaakt infecties; doet zich met name voor op de huid en
in de neus, maar kan ook leiden tot bloedstroominfectie

Primaire infectie:
- Veroorzaken een infectie bij een gezonde gastheer
- Bvb: mycobacterie, tuberculose, meningococcus

1.5 Ontstaan van infectie


Bij infectie speelt zowel de soort micro-organismen, de virulentie, het aantal zowel als de
toegangswegen, het transport een rol.

De beïnvloedende factoren zijn:


- De virulentie van de pathogeen: aanvalskracht van het micro-organisme (pathogeen)
- Het aantal micro-organisme
 Hoe groter de virulentie, hoe groter de kans dat iemand ziek wordt
- De immuniteit en genetische factoren (bij de gastheer): weerstand en erfelijkheid
- Een mogelijke toegangspoort, bvb: snijwonde, ademhalingswegen, mond, bloed, huid,
genitaliën

3
- Vectoren brengen de infectie over, bvb: handen, oppervlakken, spray, lucht, water…
- Omstandigheden van transport: spray uit ultrason: hoge snelheid
 Bvb: in tandartspraktijk met patiënt, manier waarop je infectiepreventie toepast
- Voldoende levende kiemen
- Locatie waar de ziektekiemen aanslaan

1.6 Bronnen en overdrachtswegen van een infectieziekte


1.6.1 Bronnen (5)
- De patiënt zelf, bvb: geen handen wassen na toiletgebruik: darmbacteriën die in de blaas
terecht komen kan leiden tot een urinaire infectie
- Kruisinfectie: van patiënt naar patiënt, van patiënt naar zorgverlener, van zorgverlener naar
patiënt, bvb: Herpesvirus, Hepatitis B, C, HIV, influenzavirus, TBC- bacterie, ziekenhuisinfectie:
MRSA.
- Water: biofilm aan wanden van waterleidingen, bvb: legionella: veteranenziekte
- Besmette producten of materiaal: verkeerde manipulatie van instrumentarium en
apparaten, bvb: met bevuilde handschoenen telefoon opnemen
- Omgevingsfactoren: ongereinigde aircosystemen, omgeving besmet door vorige factoren

1.6.2 Overdrachtswegen (3)


- Door contact (meest frequent: 90% vd aanwezige transiënte flora overgedragen)
 Direct contact met de huid, slijmvliezen, bloed (bvb: prikaccident, faeco-oraal)
 Indirect contact (bvb: bevuild instrumentarium, legvlakken, toetsenbord)
- Droplets: door projectie van druppels op slijmvliezen, beschadigde huid (bvb: niezen,
hoesten)
- Aërogeen: door spray of aërosal: inhalatie van besmette agentia (bvb: bij roterend
instrumentarium, spray van hand- en
hoekstukken, airflow of microabrasie (stuwt
partikels, bvb: aluminiumoxide partikels
door de lucht)

Voorbeelden infectieziekten:
- Bloed overdraagbaar: Hepatitis B, C en D, HIV
- Contact overdraagbaar: Hepatitis A, herpes simplex, windpokken, varicella zoster (zona)
- Druppel overdraagbaar: griep, pneunomie, menigitis, bof, rubella, mazelen
- Aërogeen overdraagbaar: TBC, windpokken

1.6.2.1 Voorbeelden van overdracht uit de tandheelkundige praktijk


- Patiënt zelf: eten van besmette voeding, door niet verzorgen van wonde, handen niet
wassen
- Tussen 2 personen: kruisinfectie: patiënt naar patiënt, patiënt naar zorgverlener,
zorgverlener naar patiënt, zorgverlener naar zorgverlener (bv. handcontact bij
griepepidemie)
- Waterleiding in praktijkkamer (bvb: Biofilm: laagje waarin micro-organisme in de leidingen
zit, water passeert er iedere keer langs)
- Niet voldoende reinigen en desinfecteren van instrumentarium
- Legvlakken aanraken met bevuilde handen, besmet instrumentarium, spray
- Toetsenbord door bevuilde handschoenen

1.7 Is er altijd een infectie na een besmetting?


Verschillende stappen (3):

4
- Contaminatie of besmetting: het overgaan v een micro-organisme via een
persoon/voorwerp naar gastheer: geen vermenigvuldiging
- Kolonisatie: vermenigvuldiging, geen ziekte, de micro-organismen verblijven gedurende
lange tijd / definitief bij de gastheer: drager.
- Infectie: herkenbare ontstekingsreactie op een besmetting (auto-infectie, kruisinfectie,
ziekenhuisinfectie): gepaard met vermenigvuldiging van micro-organismen en ziekte
(asymptomatisch of symptomatisch)

Soorten infecties:
Auto-infectie of endogene infectie: Door verzwakking vd weerstand tegen infecties ten gevolge van
ziekte/behandeling -> normale evenwicht vd wordt bacteriële flora verstoord, zodat bepaalde
bacteriën de andere gaan overwoekeren en een infectie veroorzaken. = ‘commensale infectie’.
- Ziekte/behandeling bvb: antibiotica, bestraling, chemotherapie

Kruisinfectie of exogene infectie: De besmetting wordt veroorzaakt door andere geïnfecteerde


patiënten, zorgverleners, de omgeving die kiemdrager zijn van pathogene micro-organismen.
- Omgeving bvb: voorwerpen, meubilair, instrumenten, voedsel, …

Ziekenhuisinfectie: infecties die bij patiënten optreden tijdens of in aansluiting op hun verblijf in een
ziekenhuis. Niet alleen infecties die zich manifesteren tijdens de opname worden hieronder verstaan,
ook infecties die pas na weken of maanden na opname uitbreken, worden hieronder verstaan. (bvb:
hepatitis B)

1.8 Incubatietijd
= De tijd die verstrijkt tussen de besmetting en de eerste klinische symptomen

- Periode kan variëren van enkele dagen tot meerdere jaren


- Bvb: Hepatitis C: 20 jaar

Voorbeelden van bacteriële ziekten:


Enkele bacteriële
Besmetting door Incubatietijd Symptomen
ziekten
Keelpijn, koorts, amandel-
Keelontsteking Besmet speeksel 1 – 3 dagen
ontsteking
Salmonella
Besmet voedsel 0 – 2 dagen Koorts, braken, buikloop
besmetting
Moeheid, koorts, hoesten, pijn
TBC Via ingeademde lucht Ongeveer 6 weken
in borst, gebrek aan eetlust

In tandabcessen, kortademig-
Pseudomans heid, introduceert soms astma
Via waterleiding 3 – 10 dagen
aeruginosa aanval, beïnvloed genezings-
proces paradontale ingrepen

Branderig tintelend gevoel,


Herpes Simplex Vocht uit blaasjes Tot 2 weken
geelachtig vocht, koorts

Voorbeelden van infectieziekten:


- Bloed overdraagbaar: Hepatitis B, C en D, HIV
- Contact overdraagbaar: Hepatitis A, herpes simplex, windpokken, varicella zoster (zona)
- Druppel overdraagbaar: gripe, pneunomie, meningitis, bof, rubella, mazelen

5
- Aërogeen overdraagbaar: TBC, windpokken
1.9 Verdedigingssystemen tegen infecties

1e lijn 2e lijn 3e lijn


verdediging verdediging verdediging

1.9.1 1e lijn verdediging: biochemisch, chemisch en fysieke bescherming


- Enzymen in bloed, traanvocht, speeksel (biochemisch)
- Maagzuur (chemisch
- Transpiratie (chemisch)
- Huid (fysiek)
- Slijmvliezen (fysiek)

Bvb: lysosomen breken celwand van bacteriën af

1.9.2 2e lijn verdediging: cellulaire afweer


- Onschadelijk maken van lichaamsvreemde stoffen
- Macrofagen
- B-lymfocyten

Bvb: fagocytose: grote moleculaire cellen nemen lichaamsvreemde cellen op in hun cel en vernietigen
deze

1.9.3 3e lijn verdediging: verworven immuniteit


Bvb: vaccinatie die beschermt tegen mazelen, bof, rubella, hepatitis A en B, COVID19

1.10 Afweersysteem: De Basis (video)


Lichaamseigen VS lichaamsvreemd

Lichaamsvreemd
Ons lichaam reageert op lichaamsvreemde stoffen (= antigenen)

Voorbeelden:
- Bacteriën - Schimmels - …
- Virussen - Kankercellen
- Parasieten - Donororgaan

Wanneer een bacterie ons lichaam binnendringt -> 2 mogelijkheden:


1) We gaan eraan dood
2) We verslaan de bacterie

ONS LEGER:
- Immuunsysteem
- Witte bloedcellen
- leukocyten

Om ontsteking te overleven -> verwekker aanvallen dmv:


1) Isoleren
2) Inactiveren
3) verwijderen

Afweersysteem

6
- aspecifiek: reactie op al het lichaamsvreemde
 Voorbeelden:
 Huid, speeksel, maagzuur
 Fagocyterende cellen: macrofagen en neutrofielen
 Stoffen: cytokinen (interleukines, interferonen)
 Complement systeem
- Specifiek: reactie tegen één type antigeen
 Celgemedieerde immuniteit (T-cel)
 Humorale immuniteit (B-cel)

Voorbeeld van een ontstekingsreactie


Je hebt een wondje op je huid, je huid is dus onderbroken. De belangrijkste barrière tegen de
buitenwereld is kapot, bacteriën kunnen zomaar naar binnen.

Lichaam begint met voorbereiding tegenaanval. Toename van doorbloeding door vasodilatatie
(dankzij histamine en bradykine). Hierdoor meer zuurstof en voedingsstoffen vervoerd naar het
ontstekingsgebied. Door vasodilatatie zal de roodheid (= rubor), warmte (= calor), pijn (= dolor) en
zwelling (= tumor) toenemen en zal het weefsel waar de ontsteking zit niet meer goed functioneren
(= functio laesia). Dit waren de 5 termen die een ontsteking typeren.

De permeabiliteit (doorlaatbaarheid) van vaten neemt toe, hierdoor kunnen belangrijke stoffen naar
de plek van de ontsteking.

Het compliment systeem wordt geactiveerd. Complementen zijn eiwitten die leukocyten aantrekken
tot het ontstekingsgebied. Complement maakt fagocyteren makkelijker voor macrofagen en kan
complement zichzelf aan celmembraan vd bacterie hechten en deze kapot te maken.

Dan arriveren de eerste leukocyten (= witte bloedcellen) zoals neutrofielen, dat is een fagocyterende
cel. Door fagocytose wordt bacterie opgegeten en verteerd tot kleine stukjes. Het maakt niet uit
welke bacterie (aspecifieke afweer). De neutrofiel scheidt tussendoor IL-1 uit (stof zorgt voor
koorts).

Koorts is belangrijk: lichaam (voorsprong) heeft voordeel en bacterie nadeel. Dan komen de
macrofagen, andere fagocyterende cellen, die neutrofielen helpen. De macrofaag leeft langer en kan
langer de bacterie tegen houden en de puinhoop opruimen.

Ondertussen reist een macrofaag terug naar bloedbaan, op zoek naar die ENE T-cel die
geprogrammeerd is om te reageren op dit antigeen. De macrofaag presenteert zijn zojuist
opgegeten stukjes bacterie op zijn celmembraan, en gaat op zoek naar de T-cel.

Als de goede T-cel gevonden is zal die worden geactiveerd. Deze ene T-cel heeft het antigeen
waarvoor hij gemaakt is gevonden, is gevonden in het lichaam! Alleen kan hij niet veel, dus zal deze
cel delen. Er ontstaan zo 4 verschillende soorten T-cellen die allemaal op dit ene antigeen reageren:

- Cytotoxische T-cellen (killer cellen) = de scherpschutters die direct richting de ontsteking


gaan
- T-helpercellen = coördinatie en activatie B-cellen
- Memory T-cellen = snelle reactie in toekomst
- Supressor T-cellen = rem op systeem dat er niets uit de hand loopt

B-cellen: zitten in de lymfeklier De ene B-cel die reageert op dit ene antigeen wordt geactiveerd en
ook deze cel zal gaan delen. Hier ontstaan 2 soorten cellen uit:

7
- Memory-cellen: toekomst
- Plasmacellen: antilichamen maken en uitscheiden, uitscheiden.

Er bestaan 5 verschillende soorten antilichamen: IgA, IgD, IgE, IgG en IgM. In dit geval worden IgG
antilichamen gemaakt. Deze antilichamen gaan vast zitten aan de bacteriën die verslagen moeten
worden, hierdoor zullen deze sneller uitgeschakeld kunnen worden door T-killer cellen en de
macrofagen. Ook neutraliseren de antilichamen de giftige stoffen die bacteriën uitscheiden
(bacteriële toxinen) en activeert het: immuuncomplex! (dat is het antilichaam gebonden aan het
antigeen) het complement systeem.

1.11 Het immuunstelsel


1.11.1 Aangeboren, niet specifiek systeem
Bvb: de macrofagen vallen lichaamsvreemde cellen aan

1.11.2 Aangeleerde, specifieke systeem


Bvb: de geheugencellen herkennen specifieke lichaamsvreemde cellen

1.11.3 Enkele begrippen


- Antigen: molecule die het lichaam binnendringt en in staat is een reactie van het
afweersysteem op te wekken, waarbij antistoffen worden aangemaakt.
- Antilichamen of antistoffen: zijn specifieke eiwitten die een specifiek antigen aanvallen.
- T-helpercellen: vorm van witte bloedcellen die cytokinen afgeven, stimuleren de werking van
cytotoxische T-cellen en de B-lymfocyten ontwikkelen zich tot antilichaam producerende
plasmacellen.
- Cytotoxische T-cellen: geïnfecteerde cellen vernietigen door een direct cel-cel contact.
- B-lymfocyten: produceren antilichamen om het antigen aan te vallen.
- Allergieën: Afweersysteem is overprikkeld op een bepaald antigen (bvb: pollen, voedsel)
- Immunodeficiëntie: Afweersysteem wordt onderdrukt (bvb: transplantatie, chemotherapie)
- Auto-immuunziekten: Lichaamseigencellen worden vernietigd (bvb: Syndroom van Sjögren,
psoriasis)

1.12 Gevolgen voor onzorgvuldig handelen in de tandartsenpraktijk op mens en


omgeving
- Infectie bij zorgverlener en/of patiënt met de hieraan verbonden medische zorgen,
ziekteverlof.
- Vertraging van het behandelproces, meerkost voor behandeling.
- Wantrouwen bij patiënt, veranderen van practicus.
- Ontevreden patiënt, houdt betaling achter.
- Niet-kwaliteit levert negatieve kritiek.

2 Definitie infectiepreventie
= Een groep van voorzorgsmaatregelen en richtlijnen om de overdracht van zorg gerelateerde
infecties bij patiënten en zorgverleners te voorkomen.

Doel:
De gezondheid van mensen te bevorderen en te beschermen opdat ze gezond blijven. Ook heeft
preventie tot doel ziekten en complicaties van ziekten te voorkomen of in een zo vroeg mogelijk
stadium op te sporen.

Soorten: primordiale/pro-actieve, primaire, secundaire, tertiaire, quaternaire

8
2.1 Hoe infecties voorkomen?
- Gezond lichaam
- Voldoen aan algemene normen en richtlijnen
- Minimaliseren van het risico op infecties in de mondzorg
- Voorkomen van bvb: beroepsziekten
- Vaccinatie

2.1.1 Gezond lichaam = commensale flora = gezonde flora


Een gezond lichaam: normale aanwezige commensale flora in en op ons lichaam: ecosystemen
hebben een wisselwerking tussen de verschillende organismen en hun specifieke karakteristieke
flora.

- Micro-organismen (bacteriën) die het normaal functionrern van ons lichaam mogelijk maken
(bvb: darmflora, huidflora)
- Beschermen ons tegen infectie
- MAAR kunnen infecties veroorzaken bij een verminderde weerstand (bvb: candida albicans)

2.1.1.1 Gezonde flora


Darmflora:
- Ziekten en medicatiegebruik kunnen deze flora verstoren
- 100 niljoen bacteriën in darmstelsel
- Darm breek voedsel af
- Darmflora stelt essentiële voedingsstoffen samen (bvb: vitamine K) (bloedstolling)

Huidflora:
= Geheel van levende micro-organismen op de lichaamshuid en gezichtshuid

- Ondoordringbare barrière voor bacteriën en virussen


- Kolonisatie van schadelijke bacteriën, virussen, schimmels, parasieten
- Enkel binnendringen in een beschadigde huid (bvb: straatwonde)
- 2 soorten:
 Residente flora: altijd aanwezig flora
 Transiënte flora: tijdelijk aanwezige flora (bvb: bij handdruk)

Mondflora
= Honderden verschillende bacteriestammen vormen een filmlaag over de tanden, tandvlees,
verhemelte en tong.

- Schadelijke flora zorgt voor gaatjes, ontstekingen en slechte adem


- Commensale bacteriën ook aanwezig in oor, keel, neus

Maagflora
= Maagslijmvlies bevat honderden verschillende bacteriën.

- Maagzuur kan een spijker op termijn oplossen

Vaginale flora
= Lactobacillen zorgen voor een zuur milieu, waardoor de vagina beschermd wordt tegen de meeste
schadelijke micro-organismen.

9
2.1.2 Immuniteit en weerstand
Verminderde weerstand kan zich op 2 niveaus afspelen of beide.

2.1.2.1 Lokaal
- Defect op de 1ste lijn
- Biochemisch, chemisch, fysieke bescherming valt weg
- Bvb: anatomie, fysiologie

2.1.2.2 Veralgemeend
- Verlamming van de 2de en 3de lijn
- Cellulaire afweer en immuunsysteem
- Grote vatbaarheid voor infecties
- Bvb: het eigen lichaamsweefsel wordt aangevallen en vernietigd door het
afweermechanisme: reumatoïde artritis (tast de gewrichten); MS (tast in het centraal
zenuwstelsel de myelineschede van de zenuwen aan)

2.1.3 Beroepsziekten vermijden


= Een ziekte die direct te wijten is aan één of meerdere factoren en invloeden op het werk.

- Bvb: hepatitis C besmetting door prikaccident

10
2.1.4 Vaccinatie
= Een vaccin is gemaakt van verzwakte/dode ziektekiemen of door stoffen die door deze
ziektekiemen worden geproduceerd. Na toediening maakt het lichaam antistoffen aan, spontane
afweerstoffen tegen de ziektekiemen.

Vaccins in België
- Polio (verplicht voor kinderen) - Tetanus
- Mazelen - Hepatitis B (verplicht in de zorg)
- Rodehond - Hepatitis A
- Bof - Griep
- Kinkhoest - Human Papillomavirus
- Difterie - COVID-19-vaccin
- Windpokken

2.1.5 Standaardrichtlijnen HGR 8363


Infectiepreventie in de mondzorg
- Mondmasker, handschoenen en bril
- Reiniging, desinfectie en sterilisatie
- Onderhoud lokalen

Algemene normen en richtlijnen


Infectiepreventie in de mondzorg is een groep van voorzorgsmaatregelen en richtlijnen om de
overdracht van zorg gerelateerde infecties bij patiënten en zorgverleners in de tandartspraktijk te
voorkomen.

Document HGR 8363


- Aanbevelingen m.b.t. de infectiebeheersing bij tandheelkundige zorgverlening
- HGR (Hoge Gezondheidsraad): wetenschappelijk adviesorgaan van de FOD Volksgezondheid
- 4 mei 2011
- Gebaseerd op huidige nationale en internationale uitgevaardigde richtlijnen
- Toetsing aan de hedendaagse literatuur en research

3 Medische microbiologie
= Bestudeert de micro-organismen die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van ziekten bij de
mens.

- Medisch: organismen met een ziekteverwekkend vermogen


- Micro: levende organismen die niet met het blote oog kunnen worden gezien
- Biologie: de studie van de levende organismen

3.1 Indeling van de medische microbiologie


- Bacteriologie: bestudeert bacteriën, ééncellige prokaryote organismen
- Virologie: bestudeert virussen, infectieuze agentia die voor hun metabolisme en
vermeerdering afhankelijk zijn van een gastheer
- Parasitologie: bestudeert parasieten, eukaryote organismen die ten koste van een gastheer
leven
- Mycologie: bestudeert gisten en schimmels, meercellige eukaryote organismen

3.2 Bacteriologie
- Menselijke cellen: eukaryote cellen
 Celkern

11
- Bacteriën: prokaryote cellen
 Geen celkern
 Ééncellig

3.2.1 Prokaryote cel


- Kapsel: slijmlaag
- Een celmembraan: dun vlies omheen het cytoplasma.
- Een celwand: rondom het celmembraan (niet alle bacteriën).
- Cytoplasma: vloeibare substantie dat het grootste gedeelte van de cel inneemt. Binnen deze
vloeistof bevinden zich de organellen en zorgen voor de stofwisseling van de cel en het
transport van bepaalde stoffen.
- Organellen: zorgen voor de stofwisseling van de cel en het transport van stoffen (bvb:
ribosomen -> structuren belangrijk voor de opbouw van eiwitten).
- Chromosomen, eerder DNA strengen: dragers van erfelijke informatie.
- Flagella: zijn organellen die zorgen voor de voortbeweging van de cel
- Pili: haarachtige structuren, kleine eiwithaartjes
- Fimbria: korte pili om zich vast te hechten

3.2.2 Soorten bacteriën


- Naar vorm: kokken (bolvormig), bacillen (staafvormig), spirillen (spiraalvormig), vibrionen
(kommavormig)
- Naar voedingswijze: autotroof, heterotroof
- Gramkleuring: grampositief, gramnegatief
- Naar samenstelling van het erfelijk materiaal: DNA
- Aërobe en anaërobe kiemen

3.2.2.1 Naar vorm


- Coccen/kokken = bolvormig
- Bacillan = staafvormig
- Spirillen = spiraalvormig
- Vibrionen = kommavormig

3.2.2.2 Naar voedingswijze


- Autotroof: organisme dat zelf de organische stoffen produceert die het nodig heeft. Het
organisme haalt de energie uit anorganische stoffen (zoals kooldioxide) of uit zonlicht
(fotosynthese).
- Heterotroof: organisme dat zijn organische celmateriaal opbouwt uit organische stoffen,
gemaakt door andere organismen vb: parasieten, planteneters, vleeseters, alleseters.

12
Soorten Bacterie Naar Vorm (3.2.2.1) 1

3.2.2.3 Gramkleuring
Om bacteriën zichtbaar te maken (grootorde: 1µm) onder een lichtmicroscoop, dient men deze te
kleuren.

- Grampositief: celwand bestaat uit dikke laag peptidoglycanen die met elkaar verbonden zijn
en deze houdt de kleurstof vast tijdens het spoelen met alcohol.
- Gramnegatief: celwand bestaat uit dunne laag peptidoglycanen of suikerketens en deze
wordt ontkleurd tijdens het spoelen met alcohol.

Bij de mycobacterie tuberculosis (TBC) kan men geen gramkleuring doen, men gebruikt een “zuurvast
kleuring” om deze zichtbaar te maken.

3.2.2.4 Aërobe en anaerobe bacteriën


- Aerobe bacteriën hebben zuurstof nodig om te groeien.
- Anaerobe bacteriën kunnen enkel groeien in afwezigheid van zuurstof. Ze gebruiken
koolstofdioxide, nitraat of sulfaat voor hun celgroei. (bvb: clostridium tetani (tetanos))
- Facultatief anaerobe bacteriën: de meeste bacteriën kunnen groeien met of zonder
zuurstof.

Bacteriën Gram + Gram -


(aerobe) kokken Staphylococcus sp. Neisseria sp.
Streptococcus sp.
Enterococcus sp.
(aerobe) bacillen Bacillus sp. Escherichia sp.
Corynebacterium sp. Salmonella sp.
Listera sp. Haemophilus sp.
Bordetella sp.
Pseudomonas sp.

13
(anaerobe) bacillen Clostridium sp.
(aerobe) vibrionen Vibio sp.
Campylobacter sp.
Heliobacter sp.
Spirillen Treponema sp.
Borrelia sp.
Andere Myobacteria Mycoplasma sp.
chlamydia
Sp. = saprophyticus

3.2.3 Bacteriële groei en deling


- Groeien: temperatuur tussen 10°C – 40°C
- Vermenigvuldigen: donker en vochtig milieu
- Deling elke 20 minuten (celdeling waarbij 2 dochtercellen ontstaan)

3.2.4 Bacteriële infecties


3.2.4.1 Staphylococcen sp.
= Heterogene groep van grampsitieve, facultatief anaerobe organismen. Bolvormig en liggen in
trosjes bij elkaar

- Staphylococcen komen voor in de huid en de mucosa


- Staphylococcus aureus:
 30% in neus en keel
 Belangrijkste infecties: huidinfecties, voedselvergiftiging, ondecarditis, pneunomie
 Bacterie overleeft in droge omstandigheden
- Resistentie van staphylococcus aureus: MRSA (methicilline resistente stapfylococcus
aureus):
 = Ziekenhuisbacterie
 Resistent aan bij alle antibiotica
 Veel mensen zijn drager, zonder ziekte
 Bacteriën op de huid en in de neus
 Transmissie van PRSA-infectie bij dentale behandelingen
 MRSA in abces na endodontische behandeling
 MRSA in abces na tandextractie
 Martin & Hardy
 MRSA is gelokaliseerd op handen en neus
 Enkel probleem bij verminderde weerstand

3.2.4.2 Streptococcen
= Groep van grampositieve, meestal facultatief anaerobe organismen. Bolvormig en liggen in ketens
bij elkaar.

- Streptokokken pyogenes:
 Gelijkaardig aan staphylococcus aureus -> in staat om toxines te maken
 Te vinden in de orofarynx en op de huid
 Overdracht via droplets, huidcontact, hand-mondcontact
 Niet-invasieve ziektebeeld (veel-voorkomend): faryngitis, huidinfectie, acute gingivitis
 Invasieve ziektebeeld (zeldzaam): necrotische fascilitis ‘vleesetende bacterie’
- Streptokokken pneumoniae:
 Belangrijkste oorzaak van pneumonie en meningitis

14
 Vaccinatie op kinderleeftijd

3.2.4.3 Myobacterie tuberculosis (TBC)


- Staafvormige aerobe bacterie, facultatieve intercellulaire parasiet
- Bacil van Koch is verantwoordelijk voor tuberculose
- Latent aanwezig in de longen, breekt bij verminderde weerstand uit
- Koorts, hoesten, gewichtsverlies, nachtzweten

3.2.4.4 Enterococcus sp.


= Facultatief anaerobe grampositieve kokken, in paren of korte ketens voorkomen.

- Bevinden in normale darmflora bij de mens: E. Faecalis en E. Faecium


- Kunnen nosocomiale (ziekenhuis) infecties veroorzaken
- Sommigen zijn resistent aan bepaalde antibiotica
- Infecties van urinewegen, bloedbaan, huid, …

3.2.4.5 Legionella pneumophila


- = Legionella
- Leeft verspreid in water, biofilm, aerosolen
- Ziekteverwekker van de ‘veteranenziekte’
- Symptomen: lichte koorts, spierpijn, pneunomie, in ergste geval de dood

3.2.4.6 Pseudomonas sp.


= Aerobe gramnegatieve bacil.

- Een opportunistische kiem binnen een ziekenhuisomgeving


- Ziekteverschijnselen: pneunomie, urinaire infecties, bacteriemie, endocarditis
- Immuun depressieve patiënten kunnen door deze bacil besmet worden
- Pseudomonas aeruginosa: huidinfectie, astma-aanval induceren, complicaties bij
parodontale ingrepen

3.2.4.7 Meningococcen
Meningitis

3.3 Virologie
= Obligaat, intracellulair, kleine infectieuze partikeltjes die volledig afhankelijk zijn van de
gastheercel.

Een virus bestaat uit:

- Genoom: DNA of RNA molecula


- Capside: complexe eiwitstructuur
- Enveloppe: vergelijkbaar met een celmembraan: sommige virussen hebben antennes
(glycoproteïnen). Deze antennes zorgen voor de aanhechting aan doelcellen.

15
3.3.1 Soorten virussen
- Naakte virussen of capside virussen:
 Stabieler
 Bestand tegen hogere temperaturen, zuren, proteasen, detergenten of droogte
 Vaak verspreid via faeco-orale trandsmissie
- Omkapselde virussen of enveloppe virussen:
 Labieler
 Membraanstructuur blijft enkel stabiel in waterige oplossing
 Afgebroken door hogere temperaturen, zuren, proteasen, detergenten of droogte
 Verspreiding via bloed of droplets
 Bvb: Covid-19, HIV, Ebola
- DNA virussen:
 Enkel- of dubbelstrenging
 Lineair of circulair
 Rechtstreeks gebruiken voor eiwitsynthese
 Bvb: humaan papilloma virus
- RNA virussen
 Kunnen zowel positieve (coderende) streng als negatieve (template) streng bevatten
 Dient eerst een complementaire positieve streng te maken
 Bvb: poliovirus, SARS-CoV-2

DNA-virus RNA-virus
Naakt capside
Enkele streng Parovirus Picornavirus
Dubbele streng Papovavirus Reovirus
Adenovirus
Enveloppe
Enkele streng Paramyxovirus
Orthomyxovirus
Coronavirus
Flavivirus
Togavirus
Rhabdovirus
Retrovirus
Filovirus
Dubbele streng Pokkenvirus
Herpesvirus

16
Hepadnavirus
3.3.2 Replicatie van virussen
- Herkenning en aanhechting aan specifieke gastheercel
 Capside virussen penetreren de cel
 Enveloppevirussen: fusie tussen het virale membraan en het plasmamembraan
- Ontmanteling van het virus
 DNA van de DNA-virus verplaatst zich naar de kern
 RNA van het RNA-virus blijft in het cytoplasma
- Nieuwe replica van DNA- en RNA-virussen worden gemaakt (verpakt in capside)
 Replicatie-, transcriptie- en translatiemechanisme
- Vrijzetting van de aangemaakte viruspartikels

6: Een nieuw virus verlaat de gastcel om


andere gastcellen te gaan infecteren.

1: Virus hecht zich aan de


gastcel en gaat naar 5: Virale proteïnen
binnen. Viraal DNA en viraal DNA
voegen zich weer
Gastcel Viraal genetisch
samen
nieuw
om
virus
een
te
materiaal DNA kopie vormen.
2: Het virus laat zijn genetisch Virale proteïnen
materiaal los.
Celkern
Viraal RNA

Cel enzymen
3: De cel enzymen kopiëren het
virale DNA en zetten dit om in Ribosoom
RNA. 4: Ribosomen in het cytoplasma
vertalen het RAN in virale
proteïnen.

3.3.3 Belangrijkste virale infecties


3.3.3.1 Hepatitis virussen
- Vormen een heterogene groep van virussen die hepatitis veroorzaken

Hepadnavirus:
- Hepatitis A (HAV):
 Veroorzaakt door hepadnavirus
 Infectie via faeco-orale route
 Incubatietijd: 15 – 50 dagen
 Verschijnselen: koorts, gastro-enteritis en hepatitis met icterus
 Meestal volledig herstel
 Vaccinatie voorzien
- Hepatitis B (HBV):
 Dubbelstrenginge DNA-virussen met een enveloppe
 Verspreiding via bloed (prikken), seksuele contacten, speeksel
 2003: 350 – 400 miljoen HBV dragers ter wereld
 1 – 1,5 miljoen mensen sterven jaarlijks aan HBV
 Kans op infectie:

17
 Europa, USA: 0,2% - 0,9%
 Zuid- en Oost-Europa: 5% - 7%
 China, Afrika, Azië: 8% - 15%
 Vaccinatie noodzakelijk!
 Acute vorm:
 Incubatietijd: 45 – 180 dagen
 50% heeft geen klinische symptomen
 50%: koorts, geen eetlust, moeheid, abdominale pijn, misselijkheid, braken
 30% - 50% geelzucht
 75% leeftijd 15 – 39 jaar

 Chronische vorm:
 5% - 10%  chronische leverlijden
 0,3% - 0,7% chronische leverlijden in België
 Kan leiden tot levercirrose of leverkanker

Flavivirus:
- Hepatitis C:
 Enkelstrengig RNA-virus met enveloppe
 2016: 170 miljoen HCV dragers ter wereld
 10e doodsoorzaak en 40% van alle leverziekten: sinds 2015 doorbraak met antivirale
middelen
 Overdracht via bloed: prikken en bloedtransfusies (tot 1994 want dan werd er
gescreend), seksueel risicogedrag
 60% via drugsinjecties
 1,8% via prikaccident
 Anti-HCV test
 5/100 kinderen: besmet via positieve moeder
 Acute vorm:
 Incubatietijd tussen 15 – 170 dagen
 60% - 70% blijft jaren symptoomloos
 20% - 30% geelzucht
 10% - 20% geen eetlust, moeheid, abdominale pijn (koorts, misselijkheid, braken)
 Chronische vorm:
 20 – 30 jaar zonder klachten
 30% - 40% normale lever
 8/10 patiënten  chronisch leverlijden – eindigen in levercirrose of leverkanker

3.3.3.2 Retrovirus:
Humaan Immunodefiëntie Virus (HIV)
Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS)

= Onstabiel virus

- Verspreiding via bloed en seksuele contacten


- Vernietigt de CD4+ - T-helpercellen (staan in voor het immuunsysteem tegen andere
ziekteverwekkers)
 Gevolg: andere ziekteverwekkers kunnen infecties veroorzaken
 Patiënt kan overlijden

18
- Symptomen: koorts, diarree, moeheid, huiduitslag, gezwollen klieren, spierpijn
- 10 jaar symptoomloos, maar later: pneunomie, TBC, candida, non-hodgkin lymfoom, herpes,
varicella-zoster, Kaposi’s sarcoom, …

Een prikaccident door bv. Een naald of een bistouri mes van een besmet persoon vormt een
overdrachtsrisico van 30% voor HBV, 3% voor HCV en 0,3% voor HIV.

3.3.3.3 Humane herpesvirussen


- Diverse groep van grote enveloppe virussen met dubbelstrenging DNA
- Eigenschap dat ze na een eerste infectie latent aanwezig blijven
- Bij verminderde weerstand worden ze geactiveerd

Herpes simplex virus (HSV) type 1:


- Op jonge leeftijd
- 10% van de bevolking
- Symptomatische ontsteking van de mucosa van de mond, tandvlees, neusslijmvliezen met
vorming van blaasjes

Varicella zoster virus (VZV):


- Overgedragen via druppels en tast de luchtwegen aan
- Verplaatsing/verspreiding via bloed en infecteert de epitheelcellen
- Primaire infectie met windpokken of varicella
- Later in periode van verminderde weerstand zona of gordelroos

Epstein-Barr virus (EBV):


- Overgedragen via speeksel en infecteert de epitheelcellen van farynx
- Verspreiding infectie naar B-lymfocyten (virus blijft latent aanwezig)
- Primaire infectie is klierkoorts, mononucleose, kissing disease
 Koorts, gezwollen lymfeklieren, vermoeidheid

Cytomegalovirus (CMV):
- Infecteert voornamelijk cellen van het immuunsysteem
- Overgedragen via speeksel en bloed
- Primaire infectie bij zwangere vrouwen kan leiden tot ernstige congenitale afwijkingen van
het kind

3.3.3.4 Orthomyxovirussen
Binnen deze groep bevinden zich de influenzavirussen.
Er bestaan 3 types:

- Type A – belangrijkste:
 Enveloppe virussen met een enkelstrengig RNA
 Op enveloppe: 2 glycoproteïnen aanwezig: in deze glycoproteïnen treden frequent
mutaties op – griepvirussen verschillen jaarlijks
 Jaarlijks vaccinaties voorzien
- Type B
- Type C

3.3.3.5 Picornavirussen
Enterovirussen:

19
- Poliovirus:
 Asymptomatisch
 Veroorzaakt aantasting van de voorhoorncellen van het ruggenmerg
 Blijvende verlammingsverschijnselen
 Verplichte vaccinatie
- Coxsackievirus:
 Asymptomatisch
 Leiden soms tot infecties: faryngitis, myo- of pericarditis, hand-, voet- en mondziekte,
mond- en klauwzeer

Rhinovirussen:
Belangrijkste oorzaak van een banale verkoudheid.

3.3.3.6 Paramyxovirussen
- Enkelstrengig RNA
- Virus omgeven door een enveloppe
- Behoren tot een heterogene groep van humane respiratoire virussen
- Verspreiding via droplets-infectie

Mazelen virus:
- Overdracht via droplets
- Veroorzaakt mazelen, hoesten, hoge koorts, huiduitslag

Bof virus:
- Overdracht via droplets
- Veroorzaakt bof: oor speekselklier ontstoken

Voor beide virussen bestaat vaccinatie.

3.3.3.7 Togavirussen
- Rubellavirus:
 Enkelstrengig RNA virus met enveloppe
 Bij zwangere vrouwen geeft dit aanleiding tot ernstige afwijkingen bij het kind
 Vaccinatie voorzien

3.3.3.8 Papovavirussen
= Naakte, dubbelstrenging DNA virussen.

- Humaan papilloma virus (HPV):


 Overgedragen door direct huid- of seksueel contact
 Bepaalde types kunnen zorgen voor ontaarding van de cellen in de baarmoederhals en
baarmoederhalskanker veroorzaken
 Sinds 2011: systemische vaccinatie bij meisjes van 12 jaar
 Momenteel ook bij jongens

3.3.3.9 Coronavirussen
- Enkelstrengig RNA virus met enveloppe: oorzaak van banale verkoudheid
- SARS (severe acute respiratory syndrome) hoort bij deze groep

3.3.3.10 Adenovirussen
- Naakte dubbelstrengig DNA virussen
- Verspreiden via droplets, directe contacten als faeco-oraal

20
- Infectie leidt to conjunctivitis, bovenste luchtwegeninfectie en gastro-enteritis

3.3.3.11 pokkenvirus
= Grote DNA virussen met enveloppe en dubbelstrengig DNA

- Variolavirus:
 Verwekker van de pokken
 In de 18e eeuw verantwoordelijk voor veel doden
 Symptomen: zware griep, gevolgd door blaas, vernietiging van huidweefsel
 Kan leiden tot complicaties zoals bronchitis
 Vaccinatie is voorzien

3.4 Prionen
- Infectieuze partikels bestaan uit een infectieus prion proteïne (PrP)
 Proteïne dia door de cel wordt aangemaakt
- Infectieuze proteïnen (PrPsc) kunnen de gezonde PrP’s een pathologische verandering laten
ondergaan
- Door de veranderende structuur krijgt het andere eigenschappen en wordt het niet langer
afgebroken door een eiwit afbrekend enzym, die de aanmaak van prionen bewaakt
 Daardoor: veranderende prionen ophopen en ziektproces in gang zetten
- Incubatietijd: 1 – 30 jaar
- Hersenweefsel voor aangetast: neurologische uitvalverschijnselen: progressieve dementie,
ongecoördineerde bewegingen
- Infectieuze proteïnen zijn resistent aan hitte, sterilisatietemperatuur en tijden, desinfectia

3.5 Parasitologie
- 2 groepen:
 Protozoa:
 Ééncellig eukaryoot
 Voorbeeld: de malaria parasiet plasmodium (via een beet van de malariamug)
 Metazoa:
 Meercellig eukaryoot
 Voorbeeld: teken zijn bloedzuigende ectoparasieten. (via een beet overdracht van
Borrelia.burgdorferi: veroorzaakt Ziekte van Lyme)
- Nooit commensaal en verschaffen zich toegang vanuit een uitwendige omgeving

3.6 Mycologie
- Fungi zijn eukaryote cellen
- 2 soorten:
 Schimmels: huidschimmels
 Gisten: voedingsindustrie: bier- en bakkersgisten
- Candida albicans
 Schimmel of gist
 Op normale huid aanwezig (bvb: oksels en liezen)
 Bij verminderde weerstand (antibiotica, chemotherapie) kan deze voorkomen als
infectie (lokale candidase) in de mond (spruw)

21
INFECTIEPREVENTIE IN DE TANDHEELKUNDIGE
PRAKTIJK
1 Definitie kwaliteitsnorm
Een geheel van voorwaarden, eigenschappen, vereisten waaraan een persoon, actie, behandeling,
product, … dient te voldoen.

1.1 Hoe een kwaliteitsnorm bereiken


- Een doelstelling voorop stellen - Deze verwezenlijken
- Een uitvoerplan opmaken met - Resultaten beoordelen
afspraken - Eventueel aanpassen
- Specificatie of criteria die aan een - Op regelmatige basis herevalueren
bepaalde standaard dienen te voldoen

1.2 Stappenplan: opstellen volgens het SMART-principe


1.2.1 Doelstelling
Éénvoudig en eenduidig formuleren van een doelstelling.

1.2.2 Omschrijving
- Specifiek: Is de doelstelling eenduidig?
- Meetbaar: onder welke meetbare/observeerbare voorwaarden of vorm is het doel bereikt?
- Aanvaardbaar: is deze acceptabel voor de doelgroep en/of de personeelsleden,
leidinggevenden?
- Realistisch: is het doel haalbaar?
- Tijdsgebonden: wanneer dient dit doel bereikt te zijn of wanneer dient te herevalueren?

Bvb: laat onze de handen ontsmetten met alcohol 70% gedurende 30 sec.(S) tussen 2 patiënten in, dit
omdat dit efficiënter is naar desinfectie toe (A)en huidreacties vermindert (A); is dit voor jou
haalbaar? (R). Wij zullen, op geplande tijdstippen(T), zowel op bacteriologisch - als op dermatologisch
vlak (M) de handen laten controleren.

Doelstellingen kunnen op deze manier objectief beoordeeld worden, en waar nodig bijgestuurd.
Iedere medewerker wordt hierbij betrokken. Niet alle doelen zijn met SMART te formuleren. Bvb:
geluk. Kwaliteitsnormen dienen optimaal toegepast te worden op alle handelingen binnen de
gezondheidszorg.

Opstellen van een stappenplan voor het uitvoeren van een bepaalde actie: PLAN-DO-ACT-CHECK
Wat willen we bereiken?
Wie zijn de betrokken partijen?
Waarom gaan we dit uitvoeren?
Waar zullen wij dit op toepassen?
Hoe gaan we dit bereiken?

2 Basisonderdelen van infectiebeheersing in de tandartspraktijk


2.1 Belang van een anamneseformulier
- Belangrijk: gekende risico’s (hemotherapie, hepatitis B, C, HIV, diabetes, hartpatiënt, …) 
aangepaste behandeling met bijkomende maatregelen
- Aandachtspunten, medicatie  overlopen met patiënt

22
- Gegevens opgeslagen in elektronisch patiëntendossier (EPD)
- Anamnese op regelmatige basis overlopen/opnieuw bevraagd
- Uitgangspunt bij elke behandeling: elke patiënt potentieel als besmet beschouwd
- De algemene- of standaardvoorzorg-maatregelen dienen ten alle tijd de norm te zijn, bij
contact met lichaamsvochten

2.2 ASA-score
ASA-klasse I Gezonde persoon, zonder regelmatig Geen specifieke maatregelen
medicatiegebruik.
ASA-klasse II Patiënt met een lichte aandoening, waarvoor Stressreductie en eventuele
hij/zij al dan niet medicatie neemt. Deze preventieve maatregelen.
aandoening beperkt zijn normale activiteiten
niet.
ASA-klasse III Patiënt met een ernstige systeemaandoening Behandeling onder strikte
waarvoor hij medicatie neemt, deze aandoening voorwaarden: overleg met arts
beperkt zijn normale activiteiten. is soms gewenst.
ASA-klasse IV Patiënt met een ernstige systeemaandoening, Enkel noodhulp, eventueel
die een chronische bedreiging voor het leven behandeling in het ziekenhuis.
vormt. Overleg met arts.
ASA-klasse V Een zwaar zieke patiënt waarvan men niet Dringend spoedopname. Niet
verwacht dat hij nog 24 uur zal leven relevant voor tandartsen-
praktijk.

- ASA: American Society of Anesthesiologists


- Vereniging met doel: specialisme van anesthesist en verzorging van patiënten te verbeteren
- 1905 – opgericht (Long Island Society of Anesthesists)
- 1935 – naam ASA
- 1963 - Classificatie van klasse I tot klasse V ingevoerd
 Ernst van ziekte van de patiënt inschatten voordat patiënt enige ingreep ondergaat
- Sterke relatie tussen vergrijzing en ziektebeelden (hypertensie, cardio-vasculaire,
endocrinologische, neurologische bloedziekten)
- Chronisch zieke patiënten en patiënten met beperking zullen stijgen in thk populatie
- Noodgevallen:
 Er wordt geschat dat een andere medische noodsituatie gemiddeld ongeveer elke 4 jaar
in praktijk voorkomt
 Girdler: totale prevalentie van alle noodgevallen in Britse thk praktijk 0,7 cases/jaar per
tandarts
- Zorgverstrekkers dienen de vaardigheid te hebben om verbanden te leggen tussen algemen
conditie van de patiënt en de afwijking (zowel orale gebied als alle andere gebieden: hoofd,
hals, hele lichaam)

2.3 Risico’s vermijden


- Noodnummers aanwezig, eventueel contactpersoon (aan telefoon leggen)
- Aanwezigheid van medicatie (voornamelijk meegebracht door patiënt): astma, allergie…
- Planning van behandeling: vb: diabetespatiënt
- Opleiding in CPR: Cardio-Pulmonary-Resuscitation of BLS: Basic Life Support. Extra training
met AED: Automatische Externe Defibrillator.
- 90% van de risico’s wordt vermeden met deze preventie-acties.

23
3 Persoonlijke hygiëne en standaard voorzorgsmaatregelen
Waarom?
- Voorkomen kruisbesmetting patiënt – zorgverlener
- Voorkomen kruisbesmetting patiënt – patiënt
- Voorkomen kruisbesmetting zorgverlener patiënt

Persoonlijke hygiëne zorgt ervoor dat er geen potentieel pathogene micro-organismen overgedragen
worden op patiënten. De handen zijn de meest belangrijke transportweg voor micro-organismen.

Wanneer?
- Patiëntgebonden werkzaamheden
- Werkzaamheden met instrumentarium en materiaal
- Werkzaamheden waarbij met in aanraking komt met de omgeving rond de patiënt

3.1 Persoonlijke hygiëne


3.1.1 Nagels
- Goede handhygiëne wordt belemmerd door lange nagels en nagellak en kunstnagels
- Nagellak schilfert af  vergemakkelijkt kolonisatie van pathogene kiemen
- NAGELS DIENEN KORT GEKNIPT EN SCHOON TE ZIJN

3.1.2 Juwelen
- Handhygiëne kan onmogelijk goed uitgevoerd bij dragen van ringen, armbanden,
polshorloges
- Onder ringen: kolonisaties van bacteriën  grotere risicofactor inhoud voor besmetting
- Oorringen  toegelaten: beperkt in omvang
- Wanneer piercings hinderlijk voor hygiënemaatregelen  verwijderen
- Tijdsindicatie kan gemakkelijk opgelost worden door het hangen van een klok

3.1.3 Haar
- Hoofdhaar herbergt micro-organismen  proper gewassen en verzorgd
- Lange haren uit het gezicht vastgemaakt of opgestoken
- Baard en snor  gewassen, verzorgd en kortgeknipt
 Werkveld <0,5m: risico voor overdracht van micro-organismen groot
- Hoofddoeken: dagelijks vervangen, lichte kleur, zichtbaar schoon
 Niet hinderen bij uitvoeren van behandelingen

3.1.4 Werkkledij
- Draag werkkledij bij patiëntgebonden handelingen (licht van kleur)
- Draag werkkledij bij werkzaamheden met patiëntmateriaal
- Eventueel wegwerpoverschort waar nodig
- Korte mouwen (anders geen goede handhygiëne), zakken niet noodzakelijk
- Vervang zichtbaar verontreinigde werkkledij direct
- Draag eventueel een hoofddoek zodanig dat deze tijdens de uitvoering van de taken niet in
contact komt met de patiënt of met patiëntmateriaal
- Burgerkledij dient vervangen of bedekt te zijn met werkkledij
- Ververs elke dag de werkkledij (inclusief hoofddoek)
- Was werkkledij op een temperatuur van minimum 60°C
- Draag schoenen die bovenaan gesloten zijn en te reinigen

Werkkledij met zijdelingse zakken

24
- Mogelijkheid tot het plaatsen van telefoon, schrijfmateriaal, zakdoeken, …
- Risico om met bevuilde handschoenen of handen in de zakken te gaan
- Schort zonder zakken  veel hygiënischer

Kledingsvoorschriften prekliniek en UZ
- Witte beroepskledij dat gewassen is op 60°
 Lange witte broek + witte bovenkledij met korte mouwen
- Lange sokken (bij voorkeur wit, maar niet verplicht)
 Enkels mogen niet bloot zijn
- Gesloten schoenen met platte zolen (bij voorkeur wit)
 Afwasbaar of wasbestendig

3.1.5 Eten en drinken


- Verboden in behandel-, labo-, desinfectie- en sterilisatieruimte
- Omgeving kan besmet zijn met micro-organismen via aerosolen (zo op eten)

3.1.6 Gebruik van zakdoeken bij neus snuiten, niezen en hoesten


- Gebruik van wegwerp zakdoeken
- Direct weggooien
- Handhygiëne toepassen

Hoest- en niesetiquette
- Niezen in elleboog
- Druppelinfectie mogelijk (bvb: influenza)
- Bij hoesten en niezen dienen mond en neus te worden bedekt
- Gebruik maken van wegwerpzakdoekjes

3.2 Standaardvoorzorgsmaatregelen
- Om contact te vermijden tussen huid en slijmvliezen van de zorgverlener en de
lichaamsvochten van de patiënt
- Om de overdracht van micro-organismen van zorgverlener naar patiënt te verhinderen

3.2.1 Handhygiëne
- Handen zijn de belangrijkste factor in de overdracht van micro-organismen
- Toepassen door alle zorgverleners en bij alle patiënten (WHO:
Wereldgezondheidsorganisatie)
- Doel: het controleren van de vermenigvuldiging van de huidflora ter hoogte van de handen
- Huid, slijmvliezen, lichaamsvochten, bevuild instrumentarium en materiaal, legvakken 
kunnen pathogene micro-organismen bevatten  reduceren via handhygiëne

3.2.1.1 Huidflora
- Op 1 cm2 huid  gemiddeld 100 000 onzichtbare bacteriën
- Huidflora bestaat uit:
 Residente flora:
 Meest aanwezige huidbacteriën
 Leven in microscopische huidplooien en in lumina van de haarfollikels en
talgklieren
 Permanent op de huid
 Afweermechanisme tegen indringers
 Voorbeelden:
 Propionibacterie acnes: grampositieve staafvormige bacterie

25
 Staphylococcus epidermis: grampositieve bolvormige bacterie
 Staphylococcus aureus: grampositieve bolvormige bacterie
 Transiënte flora:
 Oppervlakkige flora die per toeval op de huid terecht komen (contact met mensen
en voorwerpen, faeces)
 Hoe beter de huidkwaliteit en de algemene gezondheidstoestand van de gastheer,
des te minder kans op transiënte huidflora infecties
 Gemakkelijk te verwijderen door handen wassen en ontsmetten
 Bvb: Escherichia coli bacterie: gramnegatieve staafvormige bacterie

Beschermlaag
Hoornlaag

Slijmlaag

Bloedvaatjes

Spiertje

3.2.1.2 Historiek handhygiëne


- Ignaz Philip Semmelweis 1818 – 1865): Hongaarse arts in keizerrijk Oostenrijk
 Werkzaam: kraamkliniek in Wenen
- Kraamvrouwkoorts  voornaamste doodsoorzaak bij vrouwen die bevallen waren
- Ontdekking: onhygiënische handelingen  oorzaak
 Gevolg: handen wassen en ontsmetten vooraleer zij aan de volgende patiënt begonnen
- Resultaat: 1847: sterftecijfer bij vrouwen na bevalling  drastisch dalen
- Groep A-sterptokokbacterie veroorzaakt infectie met dood als gevolg
- Louis Pasteur: ontdekking bacterie  kreeg de nodige theoretische onderbouw
- Fransman Nizier Anthelme Philippe (1849 – 1905):
 1884: doctor in geneeskunde
 Proefschrift: principes van hygiëne bij zwangerschap en bevalling

3.2.1.3 Wassen en/of ontsmetten


Was de handen met water en zeep: 60 seconden:
- Bij zichtbare vuil
- Na het bezoek aan het toilet

26
- ’s morgens, bij middagpauze, ’s avonds
- In praktijk:
 Bij het opstarten ’s morgens, eindigen op de middag
 Bij het opstarten in de namiddag en eindigen ’s avonds.
- Na het snuiten van de neus, niezen en hoesten
- Chirurgische ingrepen

Pas handdesinfectie toe: 30 seconden:

- Onmiddellijk voor contact met de patiënt


- Voor het starten van een behandeling
- Na contact met lichaamsvochten/oppervlakken/materialen
- Na het laatste contact met de patiënt
- Na het opruimen van de behandelkamer

3.2.1.4 Hulpmiddelen
- Handfree kraan: elleboog- of sensorsysteem, kraan met voetbediening
 Niet aanwezig: na handen wassen  kraan met tissue of papieren zakdoek dicht
draaien
- Handsfree zeepdispenser: elleboog- of sensorsysteem, kraan met voetbediening
 Vloeibare zeep uit hand-free dispenser
 Zepen met/zonder bacteriedodend middel
 Zeeprecipiënten (steeds nieuwe navulbare fles/zeepzak)  éénmalig gebruik
 Zeeprestanten in navulbare reservoirs bevatten na verloop van tijd kolonies
bacteriën
- Handdoekverdeler:
 Papieren handdoekjes/tissues  éénmalig gebruik
 Handdoek uit badstof = broedplaats van bacteriën + verboden
 Warme luchtdrogers = verboden
 Afvalcontainer  dichtbij staan en bediening zonder aanraken met handen
- Leidingwater voldoet bij handen wassen
3.2.1.5 Techniek voor het wassen van de handen

- Draag geen ringen of nagellak en kledij met lange mouwen


- Bevochtig de handen met water (handfree)

27
- Neem voldoende hoeveelheid zeep (handfree) en wrijf de handen in:
 Handpalm tegen handpalm
 Handpalm tegen handpalm met vingers van beide handpalmen tussen elkaar
 Achterkant van de vingers in tegenovergestelde handpalm brengen en vingers tegen
deze handpalm heen en weer wrijven
 Duim van elke hand goed inwrijven met palm van andere hand
 Vingertoppen van elka hand draaien inwrijven in de palm van de andere hand
- Spoel de handen goed af: handen  polsen  onderarmen
- Neem wegwerphanddoekje en dep de handen droog, gooi het papieren handdoekje in de
handsfree afvalcontainer
- Duur van de procedure: 60 seconden
- Wanneer de handen droog zijn, dient men de handen te ontsmetten
- Bij aanwezigheid van wondjes  afdekken met niet waterdoorlatende pleister
- Huidirritatie voorkomen  huid verzorgend product (handcrèmes in kleine tubes voor
persoonlijk gebruik) op het einde van de dag

3.2.1.6 Huidirritatie
Soorten eczeem:
- Irritatiedermatitis: Deze irritatie komt veel voor en vernietigt de beschermende vetbarrière
van de opperhuid en kan acuut of chronisch zijn.
 Bvb: zepen, wasproducten, bijtende producten : draag handschoenen bij het verrichten
van taken, zoals huishoudelijke taken
- Allergisch contactdermatitis: Begint met irritatiedermatitis met bijkomende verwikkelingen.
Dit eczeem komt 24 tot 48 uur na contact met het verantwoordelijk sensibiliserend agens.
Het is een type IV overgevoeligheidsreactie van het vertraagde type.
 Bvb: chemische additieven in handschoenen, composieten. De uitslag komt alleen voor
op de plaatsen waar er contact was met de stof.
- Allergische reactie op latexeiwitten: Type I overgevoeligheidsreactie. De eiwitten, die in
natuurlijk latex voor elke verwerking aanwezig zijn , zijn verantwoordelijk voor de allergie.
Deze allergie geeft onmiddellijke reacties, die elkaar opvolgen: jeuk, netelroos, conjunctivitis,
rhinitis, astma en anafylactische shock.
3.2.1.7 Hoe huidbeschadiging voorkomen/huidverzorging
- Geen warm water gebruiken: opent de huidporiën en zorgt voor vochtverlies en de
beschermende barrière tegen micro-organismen verstoord.
- Zeep met dezelfde pH (5,5 – 6,5) als de huidsmeerstof
 Hogere of lagere pH zepen kunnen de zure vetfilm van de huid verstoren en kan het
water uit het lichaam sneller verdampen, wat uitdroging van de huid teweeg brengt.
- Handen drogen
- Regelmatig wisselen van handschoenen
- Dek wondjes af
- Handcrème gebruiken: gebruik een verzorgende neutrale vocht inbrengende huidcrème om
droge huid te vermijden.
- Koude en droge lucht zorgen ook voor uitdroging van de huid.

3.2.1.8 Handontsmetting: gedurende 30 seconden


- Handen wassen met zeep = voorkeur
- Handdesinfectantia zijn alcoholpreparaten op basis van ethanol of isopropanol
- Desinfectans dient opgenomen te zijn in de lijst van toegelaten biocide type 2

28
- Geen preparaten zoals chloorhexidine toegevoegd, bieden geen extra meerwaarde

Eigenschappen alcoholische ontsmetting


- Grote kiemreductie
- Gemakkelijk bereikbaar (zonder wastafel)
- Minder irriterend dan zeep
- Breed spectrum
- Minder tijdrovend dan zeepreiniging

Ontsmettingsstof: alcohol
- Soorten:
 Methanol (giftig)
 Ethanol (60% – 70%)
 Propanol (niet van toepassing)
 Isopropanol (60% - 70%)
- Alcoholen zijn brandbaar: de voorraad alcohol en handdesinfectantia dus beperken
 Voorraad op brandveilige plaats

Ontsmetten van de handen


- Ethanol of Isopropanol 70% met glycerine (1% – 3%)
 Glycerine vermijdt de uitdroging van handen
- Frequent gebruiken
- Alle vlakken van de handen bereiken
- Desinfectantia: erkend als medisch
 Hulpmiddel (CE label) en een N-nummer

Werking van alcoholen


Bacteriële werking: fungicide activiteit:

Denaturerende werking (coagulerende) op eiwitten: alcoholen zijn het meest desinfecterend in


combinatie met water.

Verklaring: zuivere alcohol, in verhouding tot de snelheid van het coagulatieproces, de bacteriewand
niet snel genoeg kan binnendringen en daardoor enkel de externe eiwitten op het celmembraan
tijdig bereikt.

Door de snelle denaturatie van de externe eiwitten verhardt het celmembraan, er vormt zich een
proteïnekorst, die de bacterie nog meer afschermt. Het binnendringen van alcohol wordt hierdoor
nog moeilijker. Micro-organismen zijn in staat in die omstandigheden te overleven en zich te blijven
reproduceren.

Toevoeging van water vertraagt het coagulatieproces en faciliteert de diffusie doorheen de


bacteriewand. Bijgevolg kan alcohol ook intracellulair eiwitten vernietigen. Zo kan de bacterie van
binnen naar buiten worden uitgeschakeld.

- Bacteriële werking: fungicide activiteit (PWP)


 Denaturerende werking op eiwitten
 Vernietigen het cytoplasma
 Desorganiseren van bacteriële celmembraan
 Groot aantal bacteriën dood binnen de 5 min
- Virale werking: virucide activiteit

29
 Mantelvirussen (met enveloppe): gevoelig voor alcohol, efficiënt inactiveren (hogere
concentraties): hepatitis B, hepatitis C, Herpes en HIV
 Vetoplossende eigenschap van alcohol  aanwezig in enveloppe
 Naaktvirussen (geen enveloppe): resistent aan alcohol, gedeeltelijk aangetast (hogere
concentraties): adeno-, parvo- en picornavirussen: polio, hepatitis A, verkoudheid, …

Voordelen handontsmetting
- Eenvoudige procedure
- Snelle uitvoering
- Grotere microbiologische werking dan water en zeep
- Lagere kostprijs
- Lagere ecologische belasting
- Betere huidtolerantie
- Betere toegankelijkheid

Tabel: de 5 indicaties voor handontsmetting

Indicaties Waarom? Voorbeelden.


1. Onmiddellijk vóór Om de patiënt te - Niet nodig indien handhygiëne toegepast
contact met de beschermen na beëindiging van alle taken bij vorige
patiënt patiënt.
- Klinisch onderzoek: palperen van
kaakgewricht, pols nemen, bloeddruk
meten, enz.
2. Onmiddellijk vóór een Om de patiënt te - Contact met mucosa: tandheelkundige
zuivere of beschermen zorgverlening, aspireren van secreties,
invasieve handeling enz.
Opmerking: dit is ook - Contact met niet-intacte huid of
van toepassing als perforatie van mucosa: verzorging van
men bij eenzelfde laesies, elke vorm van inspuiting, enz.
patiënt van een - Voorafgaand klaarzetten van materialen,
besmette zone naar een instrumentarium, producten, medicatie.
reine zone gaat
3. Na blootstelling aan Om de - Contact met mucosa en met niet-intacte
biologische zorgverlener en huid (zie indicatie 2)
vloeistoffen ongeacht de omgeving te - Contact met medische instrumenten of
het al of niet dragen van beschermen voor-werpen en klinische stalen:
handschoenen instrumenten gebruikt bij zorgverlening,
afname of manipulatie van om het even
welk staal van lichaams-vochten, enz.
- Opruimen van speeksel, braaksel,
bloedspatten, enz.
- Manipulatie van afval (wattenrollen,
afdek-materialen, enz., reinigen van
besmet en zichtbaar bevuild materiaal en
omgeving (toiletten, medische
instrumenten)
4. Na het laatste contact Om de - Na ieder handcontact (zonder
met de zorgverlener en handschoenen) met de patiënt
patiënt en eventueel zijn de omgeving te - Klinisch onderzoek: palperen van
nabije omgeving als hij beschermen kaakgewricht, pols nemen, bloeddruk
de behandelruimte meten, enz.
verlaat.
5. Na contact met de nabije Om de - Opruimen van behandelruimte,
omgeving van de patiënt zorgverlener en wachtruimte, toiletten enz.
de omgeving te
beschermen

30
3.2.1.9 Techniek handontsmetting
- Inwerkingstijd = belangrijk
 Voorgeschreven contacttijd (fabrikant) dient gevolgd te worden
- Neem voldoende handalcohol (1x drukken op pompsysteem of handkuiltje vullen)
- Stappenplan:
 Handpalm tegen handpalm
 Rechterhandpalm over linkerhandpalm en linkerhandpalm over rechter
 Handpalm tegen handpalm met de vingers van beide handpalmen tussen elkaar
 Achterkant van de vingers in de tegenovergestelde handpalm brengen en de vingers
tegen deze handpalm heen en weer wrijven
 De duim van elke hand goed inwrijven met de palm van de andere hand
 De vingertoppen van elke hand draaiend inwrijven in de palm van de andere hand
- Pas na volledige droging mogen werkzaamheden worden hervat
- Duur procedure: 30 seconden

Vaak vergeten zones bij handhygiëne: donkerste gebieden worden het meest overgeslagen.

3.2.2 Handschoenen
- Doel:
 Voorkomen van besmetting van de handen van de zorgverleners.
 Micro-organismen van de handen van de zorgverleners worden niet overgedragen op
de patiënten.
- Handhygiëne is onontbeerlijk na het verwijderen van de handschoenen.

3.2.2.1 Gebruik van handschoenen


Handschoenen: een misleidend gegeven
- Aanvulling op ontsmetting
- Contaminatiegraad verlagen
- Handen ontsmetten bij het wisselen van handschoenen
- Dienen aan de norm EN 374 te voldoen: tegen chemische stoffen en micro-organismen

Soorten:
- Latexhandschoenen: poedervrij (poeder geeft chemische stoffen uit handschoenen door aan
de huid: allergie ontwikkelen)
- Nitril: synthetisch alternatief voor latex (hypo-allergene handschoenen, latexvrij)
- Vinyl: biedt slechts een matige barrière gezien beperkte fysische en chemische weerstand

31
Norm-handschoenen: EN 455 – 1-2-3-4
- 1: getest op perforaties
- 2: getest op treksterkte, dikte, pasvorm
- 3: zo laag mogelijk aantal chemicaliën, poeder, eiwitten
- 4: houdbaarheid, minstens 1 -2

Gebruik handschoenen:
- In contact met:

 Bloed  Niet-intacte huid


 Speeksel  Gebruikt instrumentarium
 Slijmvliezen  Besmet werkveld en toestellen

- Éénmalig gebruik
- Uitsluitend één en dezelfde patiënt
- Vervang handschoenen bij perforatie
- Draag steriele handschoenen bij chirurgische ingrepen
- Draag stevige huishoudhandschoenen indien met nog manueel dient te reinigen
- Verboden om handschoenen te ontsmetten (de kwaliteit van het barrière-effect wordt
aangetast en de ondoordringbaarheid is niet meer gewaarborgd)
- Tijdens het dragen van handschoenen dient men het aanraken van de omgeving
(toetsenbord, telefoon, deurklinken, schortzak, schrijfgerief…) te vermijden.

3.2.2.2 Soorten handschoenen


Vinyl Latex Nitril Neopreen

Samenstelling vinyl natuurlijk synthetisch synthetisch


synthetisch rubber rubber rubber
Sterkte laag superieur hoog hoog
elasticiteit laag hoog gemiddeld gemiddeld laag

Duurzaamheid laag hoog hoog hoog

Chemische resistentie slecht goed goed zeer goed

Resistentie glutaaraldehyde geen slecht goed slecht

3.2.2.3 Latexallergie
- Latex: natuurlijk rubber
 Gemaakt uit melkachtig sap van rubberboom
- Product vermengd met chemische additieven om sterker, soepeler, langer houdbaar te
maken
- Latexeiwitten hebben verwantschap met natuurlijke eiwitten
- Menigeen zal reacties krijgen bij het eten van kiwi, avocado, papaja, kastanje, banaan,
meloen, tomaat, appel, perzik, ficusplant, ballon, … -> allergie uitlokken
- Immuunsysteem reageert op deze eiwitten

klachten:

32
- Huiduitslag (roodheid en jeuk (72%), bultjes, blaasjes)
- Droge huid (47%)
- Schilferige huid (40%)
- Zwelling (27%)
- 19% verspreiding over de andere lichaamsdelen
- 11% jeukerige en waterige ogen en neus
- 4% moeilijke ademhaling
- 1% shock
- Neus (niesbuien, lopende neus)
- Oogklachten (tranende ogen, gezwollen ogen)
- Gezwollen lippen over astmatische aanvallen (kortademigheid en piepen)
- Quincke-oedeem: abrupte zwelling van weefsels in het gelaat en de keel,
veralgemeende reacties als misselijkheid, darmkrampen, bloeddrukdaling, syncope
naar anafylactische shock.
- Een Epipen met adrenaline of epinefrine (injectiespuit) kan in noodgevallen gebruikt worden.
 Adrenaline zorgt ervoor dat de luchtwegen verwijden, de bloeddruk en de hartslag
stijgt.
 Het middel geraakt vrij snel uitgewerkt, dus altijd 112 bellen voor verdere opvolging.

Bij latexallergie dienen latexvrije materialen gebruikt te worden. Behandel patiënt als eerste in de
praktijk.

Latexallergie:
- Type I: reactie op latexeiwitten
- Type IV: reactie op additieven

3.2.2.4 Prik-, snij- en bijtaccident


Met of zonder handschoenen, prik-, snij- en bijtaccidenten kunnen voorkomen. Het werken volgens
een protocol maakt de kans op een accident kleiner.

Overdrachtsrisico:
- Hepatitis B: 30% : vaccinatie verplicht voor zorgverleners
- Hepatitis C: 3%
- HIV: 0,3%

Oorzaken prik- en snijaccident:


- Direct na gebruik bij verwijderen - Achtergelaten op werkveld
- Uit de hand glijden - Rekapping
- Verkeerde beweging - Bij het plaatsen in naaldcontainer

Oorzaken bijtaccident
- Plots dichtbijten van patiënt
- Gehandicapte patiënt

Oorzaken oogaccident
- Wegvliegende partikels (bloed, speeksel, vulmateriaal, glazuur, dentine) die met een hoge
snelheid en beladen met bacteriën het oog kunnen beschadigen
- Gebruik van etsende producten
- Bij handmatig reinigen van instrumentarium

33
3.2.2.5 Voorzorgsmaatregelen:
- Stel procedure op voor prik-, snij- en bijtaccident
- Draag handschoenen
- Hanteer four-handed dentistry
- Gebruik een systeem, bvb: Ultra Safety Plus XL waar de beschermhuls van achteraan over de
naald wordt geschoven, zonder de naald aan te raken.
- Herkap niet (verbod 11/05/2013)
- Gebruik naaldcontainer (UN 3291) (hard plastiek met voorziening waar naald van spuit kan
gescheiden worden, container kan na afsluiten niet meer geopend worden)
- Verwijder bistourimesje op een veilige manier
- Zet bijtblokje in mond waar nodig
- Draag beschermbril (soms ook nodig voor patiënt)

3.2.2.6 Procedure prik-, snij- en bijtaccident


- Laat de wonde bloeden
- Spoel de wonde uit onder kraantjeswater of fysiologisch water
- Desinfecteer met een handdesinfectans
- Noteer gegevens van de patiënt, licht de patiënt in i.v.m. eventuele bloedafname, vraag
hiervoor toestemming
- Laat een bloedafname doen bij uzelf
- Bij prikaccident bij een gekend besmet persoon:
 Bij HIV: tussen 24 uur en 72 uur therapie opstarten: PEP (Post Exposition Prophylaxe
Therapie of HAART (High Activity Antiretrovirale Therapie),
 Bij Hep.B: controle antistoffen: anti-HBs titer dient > 10 IU/l te zijn,
 Bij hep.C worden remmers / antivirale middelen voorgeschreven: deze zijn nog volop in
evolutie.
- Stel een informed consent formulier op

Procedure prikaccident
- Risicoanalyse, opleiding, melding waar nodig, oorzaak en omstandigheden bekijken en
opvolging van verbeterproject
- Gekend bij zorgverstrekkers
- Procedure na prikongeval:
 Laat de wonde goed bloeden
 Spoel de wonde uit met kraantjeswater of fysiologisch water
 Desinfecteer de wonde
 Kleefpleister waar nodig
 Noteer alle persoonsgegevens vd infectiebron. Vraag om bloedstaal te laten afprikken

Risico bij prik- of snijaccidenten


Risico (bron pos.) Risico (bron onbekend) chroniciteit Profylaxe
HBV 30% (5-43%) 0,21% 10% Vaccinatie
HCV 3% (1-10%) 0,024% >80% Medische opvolging
HIV 0,3% (0,01- 5%) 0,00035% 100% Snel opstarten PEP-therapie:
tussen 2u en 72u
Steeds naalden, bistourimesjes, scherpe voorwerpen in naaldcontainer

Procedure bijtaccident
- Uitspoelen met kraantjeswater
- Degelijke wondverzorging

34
- Naar huisarts gaan bij ernstige wonde
- Eventueel antibiotica
- Brononderzoek

3.2.2.7 Procedure bij besmetting van de slijmvliezen


- Spoel bij een accidentele besmetting van de mond de vloeistof uit, slik niet door
- Spoel met chloorhexidineoplossing 0,12% – 0,2% gedurende 30 – 60 seconden

3.2.2.8 Procedure oogaccident


- Spoel direct met kraantjeswater of fysiologisch water of gebruik een oogdouche
- Meld je bij de oogarts indien agressieve/bijtende producten

3.2.2.9 Bronnenonderzoek
Informed consent: serologische test Hepatitis B, Hepatitis C en HIV

- Ondergetekende: Naam, geboortedatum, adres


- Verklaart toestemming te geven dat bij hem/haar de volgende virustesten worden bepaald
en deze uitslagen bekend worden gemaakt aan de verwonde, indien noodzakelijk
- Elke test aankruisen en paraferen: HBsAg-test, Anti-HCV-test, Antihivtest
- Ik wil de uitslag weten, deze zal mij medegedeeld worden door huisarts: naam, adres
- Datum, handtekening betrokkene en verwonde

3.2.3 Chirurgisch neus-mondmaske


- Één van de belangrijkste maatregelen ter bescherming van zorgverlener en patiënt
- Bescherming tegen spatten op de slijmvliezen in de mond
- Voorkomt dat micro-organismen van de zorgverlener de patiënt / instrumentarium
besmetten

3.2.3.1 Bevestigingsmogelijkheden
- Met elastiekjes
- Met koordjes
- Één geheel met oogbescherming

3.2.3.2 Normering
- Chirurgisch masker:
 Voldoen aan de norm EN 14683 (2006)
 BFE (bacteriële filtratie efficiëntie)
 Weerstand aan vocht
 Type I: 95%
 Type II: 98%
- Ademhalingsmasker:
 Voldoen aan de norm EN 149 (2001)
 FFP 2-masker voor open TBC
 Of nu tijdens corona

3.2.3.3 Gebruik
- Bij elke behandeling wordt een mondmasker gedragen
- éénmalig per patiënt
- Masker dient neus-, mond en kin te bedekken
- Neusbescherming dient goed geplooid te zijn
- Masker niet aanraken tijdens behandeling
- Meestal vochtig na 1 uur: bacteriën zetten zich vast op het masker en de

35
- Ingeademde lucht zal steeds meer bacteriën bevatten
- Mondmaskers worden niet buiten de behandelkamer gedragen

3.2.4 Spatbril
De zorgverlener beschermt de ogen tegen aerosolen (60km/uur) en spatten door het dragen van een
beschermbril.(bvb: bij gebruik van boorkoeling, tandsteenverwijderaar, meerfunctiespuit, aspiratie,
slijpen van prothese…)

3.2.4.1 Soorten beschermbrillen


- Bril met afschermende zijkanten: sluit de ogen frontaal en lateraal af
- Gelaatsscherm
- Masker met spatscherm eraan

3.2.4.2 Gebruik
- Bril voor de behandeling aandoen
- Bril dient boven het mondmasker geplaatst te worden om aerosolen onder de bril te
voorkomen
- Bij af- en aanzetten van de bril tijdens een behandeling, dient deze na elke patiënt
- Gereinigd en gedesinfecteerd te worden

PLAATS DE BRIL NOOIT IN HET HAAR OF OP HET VOORHOOFD!

3.2.5 Persoonlijke beschermingsmiddelen


- Mondmasker: Chirurgisch mond-neus masker
- Oogbescherming: Spatbril of gezichtsbescherming
- Handschoenen: Steriele en niet-steriele, Latex of non-latex

Persoonlijke beschermmiddelen zijn voorzien van EN nummers en CE-marking

HEEL BELANGRIJK

- Volgorde aandoen: mond- en neusmasker, beschermingsbril, handschoenen


- Volgorde uittrekken: handschoenen, beschermingsbril, mond- en neusmasker

3.2.6 Accidenten met risico inschatting


Risico
Aard accident
inschatting
Spatten bloed op intacte huid Geen
Spatten bloed op niet-intacte huid (= actief eczeem of verse schaafwond) Laag
Intensief bloedcontact bij open wonden (bijvoorbeeld steekpartij, snijwonden) Hoog
Bloed of met bloed besmette vloeistof/met bloed besmet speeksel op slijmvlies
Hoog
van blootgestelde
Andere mogelijk infectieuze vloeistof op slijmvlies van blootgestelde Laag
Bijtaccident, risico voor gebetene (speeksel zonder bloed van bijter in verse
Laag
wond gebetene)
Bijtaccident tijdens vechtpartij, risico voor gebetene (speeksel met bloed van
Hoog
bijter in verse wond gebetene)
Verwonding door intracutaan of subcutaan gebruikte hechtnaald zonder
Laag
zichtbaar bloed van bron
Verwonding door andere hechtnaald dan bovengenoemd of hechtnaald met Hoog

36
zichtbaar bloed van bron
Bijtaccident, risico voor bijter (bloed van gebetene op mondslijmvlies van bijter) Hoog
Oppervlakkige huidverwonding bij slachtoffer zonder zichtbaar bloed (kras) Geen
Verwonding door subcutaan gebruikte injectienaald (insulinenaald
Laag
/heparinenaald)
Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald zonder zichtbaar bloed
Laag
van bron
Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald met zichtbaar bloed van
Hoog
bron
Verwonding door zgn. dunne glucosenaald (≥27 Gauge) in glucosemeters
Laag
gebruikt voor vingerprik waarbij bloed pas zichtbaar wordt na drukken
Verwonding door holle naald (<27 Gauge) of losse lancet gebruikt voor vingerprik
Hoog
(bijvoorbeeld zoals soms gebruikt voor glucosebepaling)*
Verdovingsnaald van een carpulespuit of vergelijkbaar in o.a. mondzorgpraktijk
Laag
zonder zichtbaar bloed in carpule/huls of aan naald
Verdovingsnaald van een carpulespuit of vergelijkbaar in o.a. mondzorgpraktijk
Hoog
met zichtbaar bloed in carpule/huls of aan naald
Percutane verwonding, anders dan bovengenoemd, bijvoorbeeld infuusnaald,
Hoog
operatiekamerinstrumenten of instrumentarium in de mondzorgpraktijk

4 Instrumentenzorg
4.1 Soorten instrumenten
- Éénmalig gebruik
- Herbruikbaar materiaal:
 Roestvrij staal
 Werkend gedeelte: roestvrij staal & handvat: kunststof
 Werkend gedeelte: roestvrij staal & handvat: keramiek

4.2 Wegwerpmateriaal
- Verschillende onderdelen  moeilijk te reinigen  wegwerpmaterialen
- Volgende materialen zijn wegwerpmateriaal:
 Aanzetstuk meerfunctiespuit
 Chirurgische aspiratiespuit
 Endodontische vijlen (manueel/mechanisch: controle op scherpte en vorm)
 Polijstcupjes en borsteltjes
 Speekselzuigers
 Applicatie hulpmiddelen
- Indien: meerfunctiespuit, chirurgische canule = hergebruikt  in speciale adapter in de
thermische desinfector
- Indien manuele reiniging  met waterpistool reinigen, droogblazen met persluchtpistool en
aspiratiecanule controleren met borsteltje = tijdrovend (wordt vermeden)

4.3 Herbruikbaar materiaal


4.3.1 Procedurevoorschriften
Instrumentarium dient naar hersterilisatie toe te voldoen aan de norm EN ISO 17664 met behoud
van kwaliteit.

37
4.3.2 Kwaliteit
Afhankelijk van materiaalkeuze (samenstelling legering), dikte van de passieve laag,
oppervlaktestructuur (ruwheid), goede gebruik van het instrumentarium en het onderhoud.

Belangrijkste kwaliteitsnormen:
- EN-normen (Europa)
- ASTM-normen (Verenigde Staten)
- ISO-normen (standaardisatie van normen internationaal)

4.3.3 Gebruikt materialen voor instrumentarium


- chroomnikkel legeringen: hardheid, taaiheid, hittebestendigheid
- titaniumlegeringen: grote chemische stabiliteit, biologisch inert
- oppervlakte verrijkte metaallegeringen (vernikkelde of verchroomde messing)
- aluminium: licht materiaal, corrosie door alkalische en zure oplossingen
- keramiek: slijtvast, duurzaam en sterk: kostprijs!
- kunststof: duurzaam, sterk, slijtvast

4.3.4 Vormgeving instrumentarium


Zo laag mogelijk gewicht: spieren, pols en handen zo weinig mogelijk belasten

- Betere grip bij gematteerde heft (handvat)


- Dikke heft vraagt minder spierinspanning van de fijne motoriek

Carpaal tunnel syndroom:


- Gevolg van inknelling van de zenuw (zwelling van de pezen) die loopt in het midden van de
arm (nervus medianus) in het verloop van de overgang van de onderarm naar de arm
(carpale tunnel).
- Carpale tunnel: nauw kanaal, gevormd door handwortelbeentjes en een stevig peesblad
tussen pink en duimmuis aan het begin van de handpalm.
 Hierin lopen buigpezen van vingers en de zenuw
- De zenuw: een zachte structuur die het meest gevoelig is voor druk
- Klachten: tinteling of pijnlijk gevoel in duim, wijs en middelvinger, soms gevoelloos
 In de nacht nemen klachten vaak toe

4.3.5 Eigenschappen bepalend voor levensduur medisch instrumentarium


- Snijeigenschappen: optimale snijvlakken
- Goede elasticiteit : voldoende spankracht bij tangen, naaldvoeders…
- Stevigheid: goede laspunten
- Oppervlaktestructuur: homogeen en glad
- Slijtvastheid: bvb: Wolfraam
- Corrosiebestendigheid

5 Roestvrij staal = roestvast staal


= Verzamelnaam van een aantal ijzerlegeringen met min. 11% chroom en een laag koolstofgehalte.

- Chroomgehalte verdeelt zich over het staal en vormt aan de oppervlakte een dunne
beschermende laag chroomoxide
- Staal is gepassiveerd en bestand tegen corrosie
- Hoe hoger chroomgehalte, hoe hoger corrosieweerstand
- Andere legeringselementen toegevoegd (vooral nikkel en molybdeen)
 Verhogen weerstand tegen corrosie en betere werking van roestvrij staal

38
5.1 Passieve laag
= Chroomoxidelaag die ontstaat door reactie van chroom in staallegering met de zuurstof in de lucht.

Nieuwe instrumenten dienen uit de transportverpakking te worden gehaald om de chroomoxidelaag


aan te sterken.

Eigenschappen van de chroomoxidelaag:


- Niet poreus
- Weinig oplosbaar
- Sterke hechting
- Coherent

5.2 Soorten roestvrij staal


- Ferristisch roestvrij staal: 15% tot 25% chroom zonder nikkel met een max. koolstofgehalte
van 0,1%  Hoofdzakelijk gebruikt voor huishoudelijke doeleinden
- Martensitische roestvrij staal: 12% tot 18% chroom met een koolstofgehalte van 0,15% en
1,2%  Hoge hardheid = geschikt voor assen, pompen en messen
- Austenitisch roestvrij staal: hoofdlegering is chroom: 16%-26% met nikkel (verhoogt de
corrosiebestendigheid) en 2,5% molybdeen ( verhoogde putcorrosiebestendigheid tegen
verschillende zuren en chloriden)  Gebruikt in chemische-, voedings-, automobiel-,
farmaceutische- en medische industrie
- Duplex-staal: chroomgehalte tussen 24% en 27%, nikkelgehalte tussen 4,5% en 7% en een
molybdeengehalte van 2% tot 6%  Gebruikt bij de constructie van chemische apparaten, bij
het transport van aardgas en aardolie, in boorplatforms

6 Oppervlakteverkleuring
6.1 Watervlekken door kalk- of metaalafzettingen
= Iriserende oppervlakteverkleuringen zonder duidelijk omgrensde randen, deze verkleuringen zijn
melkachtig wit tot grijs.

Oorzaak:
- Water bevat een te hoog kalkgehalte (bij reiniging)
- Sterilisatiestoom bevat zwaar metaalionen
- Spoelschaduw: instrumenten liggen over elkaar heen

Oplossing:
- Verwijderen met een zachte doek
- Nakijken of men machinaal reinigt met gedemineraliseerd water
- Correcte belading van de toestellen

6.2 Verkleurde restanten op het oppervlak


= Geelbruine tot donkerbruine, deels hoopvormige verschijnselen: eiwithoudende afzettingen van
bvb: bloed, deze restanten kunnen corrosie veroorzaken.

Oorzaak:
- Te lange tijd tussen gebruik en reiniging
- Onvoldoende afgespoeld instrumentarium
- Spoelschaduwen
- Te hoge watertemperatuur (boven 25°C)

Oplossing:

39
- Reinigen!
- Korte tijdspanne tussen behandeling en reiniging < 6 uur
- Voldoende naspoelen na manueel reinigen of na werken met ultrasoon
- Temperatuur <25°C bij reiniging.

7 Corrosie
7.1 Oppervlaktecorrosie
= De oppervlakte ziet er mat-grijs uit (komt zelden voor), vooral bij oude instrumenten waar de
chroomoxide laag beschadigd is.

Oorzaak:
Het gevolg van te langdurige blootstelling van instrumentarium aan sterke zuren of te hoge alkalische
producten.

Oplossing:
Mechanische oppervlaktebehandeling door de fabrikant (soms niet meer te verwijderen).

7.2 Putcorrosie
= De meest voorkomende corrosie: naaldpunt grote corrosiegaten, vaak microscopisch klein,
omgeven door roodbruine corrosieproducten.

Oorzaak:
- Inwerking van halogenide-ionen (chloriden, jodiden)
- Inwerking van organische resten (bloed, etter,
secretie)
- Opdroging van chloride houdend water (fysiologisch
water)

Oplossing:
- Corrosieproduct verwijderen met fosforzuur
- Zwaar beschadigde instrumenten dienen verwijderd
te worden

7.3 Spannigscorrosie
= Scheurtjes (eventueel breuken) door spanningsvelden in instrument (bvb: scharnierpunten,
afgebroken bek bij naaldvoerder)

Oorzaak:
- Constructiefout ter hoogte van las- en soldeerverbindingen
- Te hoge spanning op instrument

Oplossing:
- Kan niet meer verholpen worden
- Preventief kan met scharnierende instrumenten open reinigen, desinfecteren en steriliseren
 Overbelasting van het instrument verwijderen

7.4 Spleetcorrosie
= De corrosieafzetting vindt alleen plaats in spleten (bvb: tussen 2 pincethelften), in scharnieren, in
ingeschroefde delen (bvb: spiegels).

Oorzaak:
- Door onvoldoende droging in de spleten van het instrumentarium

40
- Door zuurstoftekort (bij gesloten toestand) kan de passieve laag zich niet herstellen

Oplossing:
- Grondig reinigen en drogen in de spleten van de instrumenten
- Met open scharnier steeds instrumentarium reinigen, ontsmetten en steriliseren

7.5 Wrijvingscorrosie
= Over elkaar schuren van twee metalen vlakken.

Oorzaak:
- Onvoldoende smering van twee over elkaar bewegen glijvlakken
- Metalen deeltjes komen los
- Instrument wordt onnauwkeurig

Oplossing:
Instrumenten insmeren met steriliseerbare olie

7.6 Contactcorrosie
= Ringvormige bruin-blauwe verkleuringen. Verchroomde of vernikkelde instrumenten kunnen
schilferen.

Oorzaak:
Contact tussen 2 verschillende metalen (bvb: materiaalcombinatie roestvrijs staal/non-ferrometaal)

Oplossing:
- Na enkele reinigingsbeurten verdwijnt de verkleuring
- Bij afschilfering: geen oplossing

7.7 Vliegroest/vreemd roest


= Zijn afzonderlijke willekeurig verspreide roestdeeltjes.

Oorzaak:
- Niet uitsorteren van instrumenten met roestaanslag
- Vreemd roest kan veroorzaakt worden door roest houdende stoom

Oplossing:
Bij geringe oppervlaktecorrosie kan men zich behelpen met fosforzuur (enkel roestvrij staal) of
nitrietoplossing, anders naar fabrikant.

8 Water
Water wordt veelvuldig gebruikt, maar bevat veel mineralen en metalen:

- Gebruikt als oplosmiddel voor reiniging, desinfectie en sterilisatie


- Voor het afspoelen van reinigingsproducten
- Voor de koeling van hand- en hoekstukken, ultrasone reinigingstoestel
- Voor de meerfunctiespuit
- Fysiologische oplossingen

8.1 Mogelijke stoffen in water


Mogelijke stoffen in water Reactie op instrument:
Hardingselementen (calcium-, magnesiumzouten Afzettingen, kalkaanslag
Zware en non-ferrometalen: ijzer, koper… Bruinachtig-rode afzettingen
Silicaten, kiezelzuur Glazuurachtige, kleurige afzettingen
Chloriden Putcorrosie
Stoomresten Vlekken en afzettingen 41
8.2 Factoren die de waterkwaliteit beïnvloeden
- Waterhardheid in combinatie met stijgende temperatuur van het water: kalkafzetting
- Stijging van de alkaliteit van onthard water is afhankelijk van temperatuur en tijd
- Verdamping van water geeft neerzetting van mineralen op instrumentarium

8.3 Chloriden
Het risico op putcorrosie neemt toe door chloriden als:

- Het chloridegehalte stijgt door waterverdamping


- De temperatuur stijgt (verdamping van water)
- De pH-waarde afneemt (lager dan 6,5 stijgt het risico op corrosie)
- De inwerkingstijd toeneemt (aandacht voor tijdsduur bij onderdompeling)
- De droging is ontoereikend
- De concentratie neemt toe bij opdroging

Corrosie ontstaat bij een chloridegehalte boven 120mg/l. Bij opdroging kan de chlorideconcentratie
in waterdruppels een meervoud van 120mg/l bereiken. Hierbij wordt voor de laatste spoeling het
gebruik van gedemineraliseerd water aanbevolen.

8.4 Behandeling van roest instrumentarium


- Beitsen: chemische oppervlaktebehandeling waarbij men de oxidehuid, de chroomverarmde
zones en vreemd ijzer. Men maakt het oppervlak terug actief.
- Passiveren: roestvrij staal passiveert spontaan aan de lucht (zuurstof). Het is belangrijk om
de passieve laag te behouden door gebruik van gedemineraliseerd water.

9 Reiniging, desinfectie en sterilisatie van instrumentarium


9.1 Soorten instrumentarium
- Handinstrumenten - Meerfunctiespuit
- Boren - Hand- en hoekstukken
- Inserts (reinigingstips) - Instrumentarium voor specialistische
- Aspiratiecanules zorg

9.2 Instrumentengroepen
- 1968: Spaulding invoering reinigings- en infectieschema gebaseerd op infectierisico
- 1991: 4e groep = environmental surfaces

De 4 groepen:
- Kritisch instrumentarium: komt in contact met steriel weefsel of lichaamsholte (bvb:
invasieve ingrepen), moeten gereinigd, gedesinfecteer en gesteriliseerd worden
- Semi-kritisch instrumentarium: komt in contact met de slijmvliezen (bvb: restauraties,
prothetisch werk, orthodontie, kindertandheelkunde, controles, 1 e onderzoek, röntgenfoto’s),
moeten gereinigd en gedesinfecteerd in thermodesinfector of gesteriliseerd worden
- Niet-kritisch instrumentarium: handeling vinden buiten de mond plaats, instrumentarium
komt niet in contact met de slijmvliezen (bvb: beschermbril, glasplaat, mengkom, …), moeten
grondig gereinigd worden (indien nodig desinfecteren)
- Environmental surfaces: oppervlakken die niet in direct contact staan met de patiënt

42
9.3 Reinigings-, desinfectie- en sterilisatiecyclus van instrumentarium

9.3.1 Reiniging
9.3.1.1 Definitie
= Het verwijderen van zichtbaar en onzichtbaar vuil om te voorkomen dat micro-organismen zich
kunnen handhaven en vermeerderen.

Vuil:
- Ideale schuilplaats voor micro-organismen
- Interferentie met bestanddelen van ontsmettingsstoffen
- Fixatie op instrumentarium en geeft aanleiding tot corrosie

Extra:
- Om bloed en organisch materiaal niet te laten opdrogen op instrumentarium  in
afwachting van verdere behandeling deze afspoelen/onderdompelen in een oplossing met
reinigingsmiddel (bvb: huishouddetergent)
- Dagelijks verversen van vloeistoffen: op einde van de dag is door de vervuilingsgraad  de
werking van de vloeistof niet meer efficiënt
- Deksel op vloeistof plaatsen  verdamping en indikking vermijden

9.3.1.2 Manuele reiniging: zoveel mogelijk vermijden: prikaccident!


Handeling bij manuele reiniging:
- Enkel gebruiken bij instrumenten die niet temperatuur bestendig zijn
- Werken met huishoudhandschoenen, overschort en spatbril
- Vullingsmateriaal dient ogenblikkelijk na gebruik verwijderd te worden (te grote kleefkracht)
- De reiniging gebeurt met niet-proteïne fixerend detergent en een zachte, kunststofborstel
(harde borstels beschadigen het oppervlak van de instrumenten)
- Temperatuur water <45°C, anders vastzetten van eiwithoudend materiaal op
instrumentarium
- Gebruik van vloeibare oplossingen i.v. poeders, deze zijn moeilijke oplosbaar in water
- Reiniging gebeurt onder het wateroppervlak om spatten te minimaliseren
- Reinigings- en persluchtpistolen zijn nodig voor holle instrumenten, anders inwendig niet te
reinigen
- Fijn instrumentarium niet door elkaar gooien (snijvlakken verminderen)
- Steeds verversen van vloeistof
- Afspoelen van detergent, bij voorkeur gedemineraliseerd water, zie oppervlakteverkleuring

43
- Instrumentarium drogen (eventueel perslucht): gram- bacteriën vermenigvuldigen snel in
een vochtig milieu

9.3.1.3 Ultrasonisch reinigen en/of desinfecteren


= Geluidsenergie, niet waarneembare geluidsgolven (frequentie: 25 – 40 kHz), opgewekt door een
piëze-elektrisch element wordt overgedragen op de vloeistof (water + reinigings- en/of
ontsmettingsmiddel) waarin de instrumenten zich bevinden.

- In ultrasoonvloeistof neemt geluidsterkte toe  ontstaan van een negatieve druk


 Negatieve druk doorbreekt vloeistof  ontstaan 10 000en kleine waterdampbellen
- Waterdampbellen in geluidsgolf  trillen en groeien tot ze instabiel worden en imploderen
 Sterke stromingen in vloeistof  reinigend effect op instrumentarium

9.3.1.4 Voordelen van reinigen met ultrasoon


- Tijdbesparend (VS manueell)
- Vloeistof bereikt elke hoek en rand van het instrumentarium (bij hardnekkige vervuiling)
- Minder prikaccidenten

9.3.1.5 Optimale ultrasoonwerking


- Juiste dosering van reinigings- en/of ontsmettingsmiddel
- Temperatuur <45°C
- Eerst ontgassen van vloeistof (10 min laten trillen): opgeloste gas belemmert de werking van
de ultrasone golven
- Hoeveelheid water (zoals fabrikant aanduid)  energie van het water wordt verdeeld (teveel
water = minder goed reinigen)
- Instrumenten  volledig ondergedompeld
- Instrumenten  naast elkaar liggen (op elkaar = spoelschaduwen: geen reiniging waar
contact aanwezig is)
- Scharnierinstrumenten: scharen dienen in geopende toestand worden behandeld (vlakken
dienen elkaar zo min mogelijk te bedekken)
- Bij krachtige ultrasoon is reinigingstijd voor instrumenten: 3 min bij 45°C en 20 min bij
kamertemperatuur, bij frequentie van 35 kHz, anders 1,5 min/instrument
- Boortjes, vijlen, … (in houders) en holle instrumenten zullen efficiënter gereinigd zijn dan bij
manuele reiniging
- Aspiratiecanules dienen rechtop gereinigd te worden
- Steeds deksel op ultrasoon plaatsen: voorkomen van vrijkomen van dampen
- Naspoelen met gedemineraliseerd water (oppervlakteverkleuring)
- Drogen met perslucht/zachte doek
- Controle werking ultrasoon met aluminiumfolie in vloeistof plaatsen en trilbad aanzetten
 Er moeten kleine gaatjes in de aluminiumfolie ontstaan = goede werking van de
ultrasoon
 Testkit (sonocheck) verkrijgen om werking van apparaat te controleren
- Verwijderen van vloeistof gebeurt elke dag, of na sterke zichtbare vervuiling
- Reiniging van de mandjes en toestel gebeurt dagelijks met huishoudelijk detergent

Na gebruik van de ultrasoon dient nog steeds een thermische desinfector of sterilisator gebruikt te
worden.

9.3.2 Reinigingsmiddelen
- Bevuilde instrumenten snel reinigen: niet langer dan 6 uur in reinigings- of
desinfectievloeistof

44
- Biocompatibel met menselijke weefsel
- Niet agressief tegenover gebruikt instrumentarium
- PH neutrale reinigers
- Andere: zure reinigers (kalkverwijderaar), alkalische reinigers (vetverwijderaar), reinigers met
antimicrobiële werking
- Aanwezigheid veiligheidsgegevens
- Keuringrapporten (bvb: ecologische eigenschappen)

9.3.3 Desinfectie
= Verminderen/inactiveren van het aantal micro-organismen (bacteriën, virussen, schimmels) op
instrumenten, oppervlakken, toestellen tot een voor gebruiksdoel aanvaardbaar contaminatieniveau.

2 soorten:
- Chemische desinfectie: onderdompeling/ontsmetting met een desinfectans van toepassing
- Thermische desinfectie: instrumentarium, waterleidingen, hand- en hoekstokken, … bloot
gesteld aan het water (60°C – 100°C – naargelang toepassingsgebied)

Eigenschappen chemische desinfectiemiddelen:


- Vermindering van het aantal micro-organismen
- Desinfectie op lage temperatuur

Nadelen chemische desinfectie:


- Niet werkzaam tegen alle micro-organismen
- Sommige hebben lange inwerkingstijd
- Agressief tegen sommige metaalsoorten (bvb: aluminium)
- Kunnen door veelvoudig contact allergische reactie veroorzaken
- Beperkt houdbaarheidsdatum
- Kunnen belastend zijn voor het milieu
- Gezondheidsrisico’s: bijtende producten voor ogen, huid, slijmvliezen of bovenste
luchtwegen, contactdermatitis

Effectiviteit chemisch desinfectiemiddel:


- Aard van het micro-organisme (bacterie, virus, …) : breed spectrum
- Zuurtegraad van het product
- Waterhardheid (beïnvloeding werking)
- Temperatuur
- Aard van het oppervlak (glad, mat, geribbeld)
- Verkeerde concentratie bij gebruik: te weinig desinfectiemiddel (geen voldoende
kiemdodende werking)
- Te lang gebruik van de oplossing = verminderde ontsmettende werking, corrosiegevaar

45
9.3.3.1 Werking ontsmettingsmiddelen
Desinfectans Sporen M.Tuberculosis Bacteriën Enveloppe Naaktvirus Schimmel
virus
Alcohol 70% :
- ++ ++ + +/- ++
ethanol, isopropanol
Chloorverbindingen:
250-1000 ppm. +/- + + + + +
Natriumhypochloriet
Peroxiden:
waterstofperoxide tot + + + + + +
3%, perazijnzuur tot 2%
Biguaniden:
Chloorhexidine 0,05-4% - - + - - +/-
(mondspoelmiddel)
Quaternaire
ammoniumverbindinge - - +/- +/- - +/-
n 0,4-1,0%
Glucoprotamine:
- + + + + +
(oppervlakken)
9.3.3.2 Thermodesinfector
- Reinigt (best ultrasonisch) door de kracht van de waterstraal en desinfecteert (door
temperatuur) machinaal in één proces
- Norm: EN ISO 15883 1-2
- Toestel moet voldoen aan wet voor medische hulpmiddelen 93/42/EEC
- Thermodesinfector doorloopt een complete cyclus: voorspoelen, reinigen, tussenspoelen,
desinfecteren, naspoelen en drogen

9.3.3.3 Welke instrumentarium desinfecteren in thermische desinfecteer


= Semi-kritisch en eventueel niet-kritisch instrumentarium:

- Onderzoeksinstrumenten
- Tandheelkundige boren (botboren dienen steriel te zijn)
- Instrumenten voor restauraties, prothetisch werk, orthodontie
- Aspiratiecanules

9.3.3.4 Voordelen van machinaal reinigen en desinfecteren in één toestel


- Standaardinstellingen: keuzeprogramma’s (betrouwbaar)
- Geen doserings- of verversingsproblemen: hoeveelheid reinigingsproduct/wasbeurt,
neutraliserend middel/wasbeurt, …
- Weinig beschadiging van instrumenten mits degelijk stapelen

46
- Desinfectietemperatuur van 90 – 93°C, gedurende min 5 minuten
- Adapters voorzien voor hand- en hoekstukken, aspiratiecanules, reinigingsinserts
- Degelijk inwendig droogproces
- Ingebouwde hepafilter (high efficienty particle air filter: houdt 85 – 99% van alle stofdeeltjes
tot 0,3 micron tegen)
- Minder belastend voor medewerkers
- Mogelijkheid tot registratie van proces (traseerbaarheid) en opslag van gegevens

9.3.3.5 Inladen thermische desinfector


- Alkalisch reinigingsmiddel + gedemineraliseerd water (minder corrosie) gebruiken,
tussenspoelen met neutraliserend middel
- Losse lichte voorwerpen (bvb: boren, slijpinstrumenten): in mandjes/recipiënten
 Polijstborsteltje en cupjes = wegwerpmateriaal
- Scherpe voorwerpen (bvb: sondes): rechtop plaatsen
 Perforatie door draadmandje: prikaccident
- Spoelschaduw vermijden (richting waterstraal, gesloten bodem niet bovenop waterstraal)
- Scharnierinstrumenten in geopende toestand (schaar)
- Uit elkaar halen van specifieke instrumenten
- Trays/casettes niet te dicht bij elkaar
- Adapters gebruiken voor hand- en hoekstukken, aspiratiecanules, reinigingsinserts; indien
geen adapter aanwezig, aspiratiecanules rechtop in mandjes plaatsen , hand- en
hoekstukken in afzonderlijk toestel
- Aluminium instrumenten niet in thermodesinfector (aantasting door reinigingsmiddel)
- Programma ‘spoelen’ = bloedresten verwijderen

9.3.3.6 Direct gebruik na thermische desinfectie


Het instrumentarium dient in gesloten kasten of schuiven geplaatst te worden en enkel voor gebruik
geopend te worden.

9.3.3.7 Controle na reiniging en desinfectie


De instrumenten dienen visueel te worden gecontroleerd: nood aan vergrotingslens met aangepaste
verlichting, voorafgaand aan sterilisatie.

- Proper: bvb: nakijken van lumen van aspiratiecanules


- Zuurstofwater 3% gebruiken bij overblijvende bloedresten
- Snijvlakken dienen gecontroleerd te worden
- Verwijderen van beschadigde instrumenten (scheurtjes, roest, ..)
- Oliën van scharnieren, hand- en hoekstukken met steriliseerbare olie (biocompatibel)

9.3.3.8 Gebruik van hulpmiddelen bij reiniging en desinfectie


- Draadmandjes
- Houders voor losse instrumenten
- Boren- & vijlhouders
- Houders voor hoekstukken
- Aspiratiecanules

9.3.4 Verpakken
Verpakkingen = steriel barrière systeem te vormen, met als taak om besmetting van micro-
organismen te voorkomen in de verpakking & de mogelijkheid om het instrument aseptisch (vrij van
ziektekiemen) uit de verpakking te halen.

47
2 soorten:
- Herbruikbaar: containers, cassettes
- Wegwerp: laminaatzakken, vellen papier

Kleurindicator op verpakking = ter controle van uitgevoerde sterilisatie  verboden op verpakkingen


te schrijven!

Vervaldatum van gesteriliseerd materiaal:


- Max 3-6 maanden
- Verpakking: droog & onbeschadigd

Semi-kritisch & niet-kritisch instrumentarium


niet verpakt, indien ze in een stofvrije afgesloten schuif/kast liggen

Kritisch instrumentarium:
verpakken voor de sterilisatie , zo dat de micro-organismen niet in verpakking kunnen binnen dringen

Soorten verpakkingsmateriaal: wegwerp


- Laminaatzakken
 Bij scherpe voorwerpen: dubbele verpakking
 Kleurindicator op laminaatzak aanwezig
 Sealapparaat: de lasstrook 6mm
- Vellen verpakkingsmateriaal
 Trays, cassettes, draadmanden komen hiervoor in aanmerking
 1 vel = verpakking kwetsbaar
 Wordt afgesloten met zelfklevend plakband + kleurindicator Inpakken voor sterilisatie

48

You might also like