You are on page 1of 27

BIOLOGIE: KLINISCHE TOPICS

INHOUD
1. COvid-19........................................................................................................ 3
2. acuut myocardinfarct......................................................................................... 9
3. Borstkanker................................................................................................... 13
5. mucoviscidose (cystisc fibrose)............................................................................21
6. Tuberous sclerosis complex (TSC).........................................................................25
1. COVID-19
= luchtweginfectie waarvan het beloop mild kan zijn maar ook zeer ernstig.
Wordt veroorzaakt door infectie met SaRS-CoV-2 virus  het is een RNA virus

- Er zijn verschillende soorten coronavirussen


- 3 ervan zorgen voor ernstige pathologie en pandemieën: SARS, MERS,
SARS-CoV-2
o In de toekomst is de kans groot dat er nog een gelijkaardige
pandemie komt
o Waarom is CoVID 19 zo veel ernstiger dan SARS en MERS?  je
kunt het al doorgeven voordat je symptomen hebt Via stekels aan cel
- Buitenkant van het virus is bezet met het krooneiwit. Deze worden hechten
gebruikt om de cellen binnen te dringen .

1.1 BESMETTING

- Het is een zeer besmettelijk virus dat makkelijk doorgegeven wordt


- De meeste besmettingen gebeuren door aerosols (druppeltjes)
o Direct contact: spreken, niezen ,…
o Indirect contact: door besmet oppervlak dat je aanraakt en op handen komt 
maar dit is veel veel minder dan het directe (want virus kan niet overleven zonder
mens!)
- Risico op besmetting is het grootst bij langdurig nauw contact : meer dan 15 min op minder
dan 1.5m
- Incubatieperiode 2-14dagen  maar besmettelijke periode begint 48u voor eerste
symptomen tot 7dagen na de start van de symptomen
- Hoe geraakt het virus nu in onze cel?
o De eiwitten aan de buitenkant van het virus zoeken naar receptor op onze cel
(hebben grote affiniteit met ACE2 receptoren) bind aan deze en kan
geendocyteerd worden en komt in cel. Mantel verdwijnt en RNA komt in cel terecht
 RNA gebruikt alles in de cel om zichzelf te repliceren -> weer nieuw virus maken
o Waar vinden we cellen met de ACE2 receptoren?- overal maar voornamelijk in
bovenste luchtwegen en longen

- Dus meestal besmet via neus of luchtwegmucosa. Maar het zou ook kunnen via andere
organen komen (maar gebeurt minder frequent weliswaar)
o Eenmaal besmet kan er orgaan falen plaatsvinden in longen, hersenen, hart, lever
en nieren
1.2 HOE COVID-19 HERKENNEN?

- In het begin: meestal plotse hoge koorts en hoest


o Eerste symptomen treden gewoonlijk 4-5 dagen op na besmetting (kan ook vroeger
en iets later)
o Het is wel een zeer aspecifieke bevinding!! Er zijn veel ziektes met deze symptomen

- Andere belangrijke symptomen:


o Kortademigheid  dan zit virus al in de longen
o Druk op borst
o Spierpijn
o Vermoeidheid
o Verlies geur en smaakzin  in deze organen zitten veel ACE2 receptoren
o Verstopte neus
o Keelpijn
o Diarree
- De besmetting kan ook asymptomatisch verlopen  bij zeer veel mensen kunnen het virus
wel doorgeven

1.3 WAT GEBEURT ER IN DE LONGEN?

Luchtpijp met vertakkingen, bronchie en eindigt met alveoli  hier gebruikt uitwisseling van
gassen.

Er kan veel mislopen:

- Bronchitis: is ontsteking van de luchtwegen


- Longontsteking (pneumonie): ontsteking van de alveoli (longblaasjes)  met veel etter 
dit is bij COVID
o Evolueert bij COVID vb naar een acuut respiratoiry distress syndroom (ARDS) 
grootste deel van alveoli is besmet!  zuurstof kan niet goed opgenomen worden
o Long collabeert minder goed O2 opnemen  zuurstof geven, met gaat lucht
toedienen met hoge druk
o Na dat dit gebeurt  vaak littekenweefsel  minder goede uitwisseling de rest vna
hun leven  kortademig,…
o Bij ontsteking kan je lymfocyten zien op longen om virus te proberen te bestrijden.
 je kan ook kleine tromboses zien bij COVID
 DUS ziekte zelf zorgt ook voor bloedklonters  kan ook in hersenen
gebeuren!!

- TBC
- Emfyseem: opblazen alveoli
- Astma: luchtwegen vernauwen

Als we kijken naar ziekte beeld:

- Lichaam wordt overspoeld na virus na besmetting  cellen worden ziek  stijging


symptomen (zwarte lijn)
- Dus eigenlijk in eerste fase zou je antivirale middelen nodig hebben om het virusreplicatie
te doen verminderen  dit is er nog niet bij COVID
- Meeste mensen genezen, maar bij sommige mensen gaat het lichaam proberen het virus te
bestrijden en gaat het een ontstekingsreactie opbouwen ter bestrijding deze kan veel te
ernstig zijn  meer en meer symptomen (stage 2 en 3)  virus gaat kapot maar wij worden
zieker door ontstekingsreactie die buiten proportie is. dus je moet ervoor zorgen dat dit
vermindert cortisone geven om immuunsysteem even stil te leggen of verminderen
- Er zijn 2 polen (belangrijk)
o Virale fase  wordt je echt ziek van
o Maar 1/3de geraakt in hyper inflammatoire fase  betekend eigenlijk dat het
immuunsysteem te goed werkt

1.4 RISICOFACTOREN

- Leeftijd: Hoe ouder hoe meer hospitalisatie en dood  daarom eerder ouderen vaccinaties
- Gewicht: obesitas is een van de grootste risicofactoren!!
- Diabetes
- Nierziektes
- Verschillende aandoeningen hebben

1.5 DIAGNOSE

- Zonder test: zeer moeilijk/geen onderscheid kunnen maken tussen andere luchtweginfecties
en COVID 19
- Op basis van PCR test wordt bepaald of een persoon COVID – positief is  is eigenlijk de
beste test

Methodes om COVID vast te stellen:

- RNA vast stellen: PCR (= polymerase chain reaction)


o Men gaat via neus sample nemen van slijmvliesmateriaal labo kan eventueel
aanwezig RNA extraheren  RNA moet amplificeren (verdubbelen)  men ziet of
het RNA er is of niet van het COVID virus
o IS NIET HETZELFDE ALS HET VOLLEDIGE VIRUS
o Voordelen: goed uitgewerkte veel gebruikte techniek, je kan zeer veel testen
o Beperkingen: duurt 2-5u voor uitslag, je hebt getraind personeel nodig, kan enkel in
labos, ingewikkelde instrumentatie  technologisch
- Het intacte virus vinden
o Zelfde testafname, maar men gaat nu erbij selectieve antistoffen bij kappen om te
zien of deze de krooneiweitten herkennen  match = virus aanwezig
o Dit is de basis van de sneltesten die nu te koop zijn
o Voordelen: snelle test, goede techniek voor veel ziektes, lage kosten, massa-
productie
o Nadelen: zeer weinige sensitiviteit (je moet veel virus partikels hebben voordat de
test positief wordt!  iemand die pas besmet is zal hier dus negatief voor testen!),
toepassing is eerder beperkt
- Antistoffen zoeken
o Via bloedname om te zien of er in het serum antistoffen zijn tegen het virus.
o Vinden van antistoffen je hebt het virus meegemaakt!
o Voordelen: snelle test, goede techniek, gemakkelijke extractie van het sample, lage
kosten, massaproductie
o Beperkingen: antistoffen verdwijnen

Herbesmetting: Na genezing krijg je antilichamen in je lichaam  maar deze bieden maar


kortstondig (2maand) en onvolledige bescherming  herbesmetting is mogelijk

- 2de x is meestal veel minder erg

1.6 HOE COVID-19 VOORKOMEN?

- Standaard regels die je iedere dag te horen krijgt  afstand en de duur ervan is het
allerbelangrijkste
- Vaccinatie
- Hygiënemaatregelen

1.7 COVID-19 VACCINATIE

= onze enige fucking uitweg (het eind is in zicht mannen)  volgens prof zijn mensen die zich niet
laten vaccineren egoïsten!

Bij klassieke vaccins duurt het vaak jaren voordat het getest is  maar door pandemie hebben ze
dit versnelt (dat het gelukt is, is een wonder)  FYI de vaccins zijn veilig!

Woe werkt vaccin?:

- Na inspuiten maak je antistoffen aan met specifieke afweercellen om virusdeeltje te


bestrijden  kost wat tijd
- Bij blootstelling nadien aan echt virus: je afweersysteem herkent het virus en kan sneller in
actie komen
- Hierdoor worden mensen niet ziek of hebben minder ernstige klachten  100% beschermt,
en heel goed tegen minder zware infecties

Verschillende vaccins:

- mRNA vaccin: Pfizer, Moderna


o mRNA stimuleren het lichaam om het stekeleiwit
van het virus zelf aan te maken.
o Dit eiwit circuleert maar kort in je lichaam, ook
het mRNA verdwijnt snel.
o Voorts verloopt het proces als bij een klassiek
vaccin.
o mRNA hebben ze geïsoleerd met een vetblaasje
= het vaccin gaat naar cel en komt in cel
terecht. In cel gebruikt het ribosomen en maakt

krooneiwitten dat zich vervolgens


op de cel gaat zetten 
immuunsysteem maakt reactie
hierop T helper cellen en
herkennen en maken B cellen om
antilichamen te maken
o 100% effectiviteit
tegen ernstige ziekten
o Duur werking: studies
tonen minstens 2 maanden aan,
maar er wordt geschat dat de
werking minder wordt na 1 jaar 
tenzij we over de hele wereld 80-
90% van de mensen gevaccineerd is  virus kan niet overleven (prof denkt dat dit
niet gaat zijn en we nog een 3de en 4de x gevaccineerd zullen moeten worden ☹)
- Vector vaccin: Astrazeneca, J&J
o Onderzoekers passen bestaande virussen aan zodat het geen levende virussen meer
zijn, maar vectoren die het spike-eiwit tot expressie brengen. De virussen zijn niet
langer ziekmakend en kunnen zich niet meer vermenigvuldigen. Ze stimuleren wel
je afweersysteem om antilichamen te maken tegen de spike-eiwitten, en je T-cel
immuniteit te activeren
 DNA wordt in gemodificeerd adeno virus geplaatst  dit wordt ingespoten
 moet naar celkern en daar inbouwen om mRNA aan te maken om
krooneiwitten te maken (via omweg dus mRNA maken)
o WHAT ABOUT THE GODDAMN BLOEDKLONTERS?
 25 voorvallen op 20 miljoen gevaccineerden
 Er is wetenschappelijk gezien geen verband tussen vaccinatie en een hoger
risico op tromboses.
 Voordelen van het vaccin bij de bestrijding van COVID-19 wegen op tegen
het risico op bijwerkingen.  kans op trombose na vaccinatie is zelfs veel
veel kleiner dan wanneer je de ziekte zelf krijgt
o J&J heet iets minder effectiviteit
- Klassiek vaccin: zal uiteindelijk komen, maar veel minder

Waartegen beschermt het Vaccin:

- Het vaccin beschermt tegen het ziek worden door een COVID-19 besmetting.
- Het vaccin vermindert de klachten bij matige tot ernstige ziekte bij het doormaken van
COVID-19.
- Het vaccin beschermt tegen ernstig verloop van COVID19 (bv. Hospitalisatie)
- Verwacht: het vaccin verhindert de verspreiding bij een hoge vaccinatiegraad.
- Hoe lang het beschermt weten we nog niet

Je kunt niet door het vaccin ziek worden, wel door besmetting vlak ervoor of vlak erna.

Maatregelen blijven noodzakelijk tot je een 70% hebt gevaccineerd  maar grote vrees voor nieuwe
varianten  we zijn er zeer zeker van dat deze komen  bestaande vaccinaties zouden dan wel
zeer snel aangepast kunnen worden

GO GET YOUR GODDAM VACCINE


2. ACUUT MYOCARDINFARCT
= acuut hartinfarct

2.1 ONTSTAAN HARTINFARCT

Bloedvat heeft verschillende lagen, en ieder bloedvat heeft ene kringvormige spier  hier gaat het
over de bloedvaten die zorgen voor de zuurstofverdeling in het hart = coronaire bloedvaten

Bij hartinfarct: 1 van de bloedvaten is niet meer toegankelijk voor bloed, er is een obstructie

- Kan komen door chronische aangroei


van atherosclerose (bestaat uit vet en
cholesterol kristallen) in de tunica
intima  puilt uit naar binnen tot
obstructie groter en groter wordt
o Atherosclerose kan ik ook in
andere bloedvaten optreden
 maar hoogste risico’s in
hart en cerebrovasculair

Het is een ziekte die vaak langzaam verloopt


zonder ze het beseffen  een van de meest voorkomende doodsoorzaken!!

ATHEROSCLEROSE
= ophoping van een soort vettige substantie in bloedvatwant.

Meestal komt er een beschadiging van de plaque waardoor er een


litteken komt  lichaam wilt dit proberen te stollen  vorming van
een klonter (trombus)  helemaal verstoppen van bloedvat

Je moet er dus voor zorgen dat er geen stolsel ontstaat en


voorkomen dat er een atherosclerose vormt

2.1 RISICOFACTOREN

- Grootste risicofactoren:
o Veroudering
o Mannen
o Familiale geschiedenis!!
o Genetische abnormaliteiten
- Andere risicofactoren  eerder bezwarende factoren:
o Obesitas
o Fysieke inactiviteit
o Post menopausale oestrogeen tekort
o Te veel suiker
o Verhoogd lipoproteïne
o Veer onverzadigd vet
o Chlamydia infectie
- Wat je kan controleren:
o Controle van vetten (hyperlipidemia)
o Hypertensie
o Roken
o Diabetes
o C-reactief proteïne  chronische infecties

HYPERLIPIDEMIE
- LDL cholesterol (low density lipoproteïne): brengt vet naar de bloedvaten = dus slechte
cholesterol)
- HDL cholesterol (high density lipoproteïne) = goed, laat zo weinig mogelijk vet in
bloedvaten en brengt zo veel mogelijk naar lever om af te breken

Wat bepaald niveau LDL en HDL?

- Er is een genetische factor


- Kiezen voor de juiste vetintake (omega 3 vetten van vis bv)
- Vlees vetten zijn slecht eigenlijk
- Beweging
- Alcohol doet HDL stijgen (1/2glazen per week)  = eigenlijk goed
- Obesitas en roken doen HDL stijgen
- Als je statines inneemt  verlagen LDL cholesterol (stabiliseren)

HYPERTENSIE
- Hartziektes kunnen met 60% stijgen als er hypertensie is
- In normale omstandigheden zou je geen hoge bloeddruk hebben
o Normaal minder dan 120/80 is goed maar pas vanaf 140/90 hoge bloeddruk

Silent killer -> je merkt er pas iets van als je 50/60 jaar bent, wanneer het vaak al te laat is

ROKEN
Prof wilt er geen woorden aan verspillen. Is zeer zeer zeer ongezond

 Risico om te sterven stijgt met 200% als je 1 pakje per dag rookt

2.2 PROGRESSIE VAN ATHEROSCLEROSE

Dus de plaque wordt steeds groter en groter, komt trombus op en zou in zeer gevorderd stadium
ervoor kunnen zorgen dat het bloedvat springt (zeer zeldzaam wel) = hartaderbreuk  dan bloed je
dood binnen enkele seconden
Wanneer coronair dicht zit krijgt een zone geen bloed meer en sterft het af dit is zeer moeilijk om
terug te recupereren = hartinfarct  klein gedeelte sterft af is overleefbaar. Groot gedeelte dat
kapot gaat is dodelijk

2.3 ENKELE TERMEN

Ischemische hart ziekte (IHD):

- Coronaire artery disease (CAD) = hebben hartziekte maar nog in een begin stadium  zorgt
voor bv agina pectoris (=druk op de borst)
o = een stabiele angina (agina is periode van pijn door druk)
 Episodische pijn op borst door tijdelijke ischemie, komt plots (transiënt)
 Duurt 1-5 min
 Typische bij emotie en sporten stilzitten vermindert pijn (crescendo-
decreschendo, soms erger soms minder erg)
 In borst, kan uitstralen naar schouder of arm
- Acute coronary syndrome (ACS) =
o Angina pectoris is langduriger en ernstiger en je ziet geen afwijkingen op ECG =
NSTEMI onstabiele angina
 Ischemie in hart zonder zichtbaar afsterven hart
 Kan voor discomfort zorgen en heeft minstens 1 van deze kenmerken:
 Komt in rust en duurt meestal meer dan 10min
 Het is ernstiger en iets nieuws voor mensen (crescendo)
 Neemt enkel toe
o Acuut myocard infarct (AMI) met ST elevatie (je ziet het op ECG) = STEMI
 Zeer ernstige pijn in borst  zeer typische pijn, kan tot kaak en linkerarm
uitstralen
 Levines sign: vuist thv thorax
 Niet goed voelen in hoofd  ijl, flauwvallen
 hartkloppingen
 Kort van adem
 Plotse dood als het zeer zeer ernstig is
 Braken
 Er is niet herstelbare schade aan hartspier door te weinig zuurstof
 Soms hebben mensen zeer weinig symptomen(vnl ouderen, vallen dan
gewoon dood zonder er veel erg in te hebben)
Je kan ook door extreme stress/emotie een AMI krijgen ! komt niet vaak voor

2.4 AANPASSINGEN MAKEN

 Niet om te behandelen maar wel om te stabiliseren !!!!!!


 ZIEKTE START NU  IETS GEZONDER LEVEN KAN VEEL VOORKOMEN
- Dieet
- Niet roken
- Niet te veel alcohol
- Beweging
- Indien het al iets gevorderd is  stabiliseren door levensstijl, statines (voor cholesterol) en
aspirine (voor trombus)

2.5 ECG

Meet hartactiviteit  normale activiteit is goed

ST elevatie = optrekking van ST zone, dat normaliseert pas na een paar dagen

2.6 BEHANDELIJK

- Acuut:
o Proberen coronair open te krijgen via katherisatie bv
 Trombolyse: trombus kapot maken
- Proberen het net dichter te laten groeien
o Stent plaatsen: katheter met netje, netje is de stent  blijft ter plekke om ader
open te laten
- Indien het enorm erg is en Stent niet meer kan  bypass aanleggen: bloed aanvoeren via
een omweg (=overbrugging)
o Zeer grote operatie waar er gezonde bloedvaten worden gezocht waarmee er
nieuwe bloedtoevoer krijgen
3. BORSTKANKER

3.1 ALGEMEEN KANKER

- Carcinomas = meest frequente is een longcarcinoom, bij borstkanker borstcarcinoom


- Leukemie of lymofmen: in bloed
- Sarcomas = in bot of vet

Wat gebeurt er bij kanker: bij mutatie tijdens een celdeling gaat de verkeerde cel niet in apoptose
(sterven) en gaat de slechte cel blijven delen. Veel van deze cellen samen kunnen een tumor
volgen. metastase is wanneer veel verkeerde cellen doorheen het bloedvatwand in de bloedbaan
terecht komt (uitspreiding)

WAT VEROORZAAKT KANKER?


- Vaak combinatie met genetische voorbeschiktheid voor kanker en omgevingsinvloeden
- In VS veel colonkanker, in Japan veel maagkanker,
o Men ziet bv dat Japanse families die naar de VS verhuizen ook veel meer
colonkanker, terwijl ze dit in Japan zeer weinig is.  toont aan dat omgeving toch
een grote invloed heeft
- Bestraling
- Infecties  mutaties veroorzaken
o Vb hepatitis B kan leiden tot lever kanker  vaccinatie
o Humaan papillomavirus  kan leiden tot cervicale kanker  vaccinatie
o Epstein barr virus  kleine kans dat dit op latere leeftijd bloedkanker veroorzaakt
o Helicobacter pylori  kan ontsteking veroorzaken en uiteindelijk kanker
verooorzaken  wel in perspectief plaatsen
- Zonlicht
- Genetica
o Externe factoren kunnen DNA veranderen door mutaties  zeer kleine
veranderingen in genetisch materiaal zouden al kanker kunnen veroorzaken
o Maar hier hebben we ook suppressor genen (p53 proteïne bijvoorbeeld) voelen aan
dat er een mutatie is en gaan er voor zorgen dat apoptose op gang komt om de cel
kapot te maken
 Maar als er een fout is in dit gen (dat kan)  kan het normale proces niet
gebeuren  ontstaat kanker
o Je hebt ook repair mechanismen die het DNA gewoon herstelt  als dit niet goed
werkt kan je ook kanker krijgen
- Rood vlees  veel inname geeft een verhoogt risico op colon kanker
- Roken bevat veel kankerverwekkende stoffen
- Alcohol  roken en alcohol combineren zal risico op kanker nog veeeel meer verhogen

3.2 BORSTKANKER

= kanker bevind zich in


borstweefsel en kan zich
verspreiden in het
lymfesysteem

Belangrijke elementen in
anatomie voor kanker:

- Lobules in het
borstweefsel: maken
tijdens en na
zwangerschap melk
- Ductus: die melk
naar tepel brengen
- Lymfatisch systeem
met noden en lymfe
vaten: zorgt voor
afweer, vochttoevoer
/ afvoer. Bij
borstkanker kan het
verspreiden naar
axillaire en interne borstketen.

BORST TUMOREN
- Maligne =kanker.
o Niet invasief:
 Pre-cancereus
 Voorbestemd om invasief te worden
 Nog op originele plaats
 Gaat uiteindelijk wel invasief worden
o Invasief = cancereus, spreid naar andere organen (metastase)
- Benigne = geen kanker, als het nog ter plaatse is
o Massa ontwikkeld, maar is niet invasief
o Niet verspreiden buiten borstweefsel
o Niet levensbedreigend
o Bv cysten, fibrose, littekenweefsel  kan ook onderhevig zij
aan menstruele cyclus
o Kan wel zeer pijnlijk zijn

SOORTEN BORSTKANKERS
- In de afvoerkanalen  overgrote meerderheid (ongeveer 80%) = ductaal carcinoma
o Ductaal carcinoma in situ (DCIS)
 Nog soort pre cancereus  kan invasief vormen. Begint in ductus gaat
borstweefsel invaderen en dan naar lymfenoden en dan naar andere organen
o Invasief ductal carcinoma
- In de lobules = lobulair carcinoom
o Lobulair carcinoma in situ (LCIS)
 In lobules ontstaan maar kan ook in lymfevaten invaderen
o Invasief lobulair carcinoom

RISICOFACTOREN
1/11 van vrouwen zal borstkanker meemaken

- Geslacht: meestal bij vrouwen, 1/150 bij mannen


- Leeftijd: hoe ouder hoe meer kans zeker boven de 50 jaar. Stijgt vanaf 25jaar
- Genetisch: BRCA1 en BRCA2 gen  zijn ook predictief voor andere tumoren zoals
bijvoorbeeld eierstokkanker
o Normaal gezien werken deze genen als supressie mechanisme, speelt dus rol in
stabiliteit van genetisch materiaal
o 65% kans om borstkanker te krijgen bij BRCA1 en 45% kans om borstkanker te krijgen
bij BRCA1
o Is autosomaal dominant
o Maaaaaaaar sporadische voorvallen zijn veel frequenter  moeten we dan niet
iedere vrouw testen op het gen? Men gaat alleen testen als het al in de familie zit
- Familiale geschiedenis
- Voorgeschiedenis van borstkanker
- Etnische achtergrond  caucasian meer kans op borstkanker  genetica en
omgevingsinvloeden
- Dicht borstweefsel
- Andere borstproblemen
- Problemen met hormonale huishouding
- Radiatie borsten eerder in het leven
- Geen kinderen hebben of pas op latere leeftijd
- Hormoontherapie na menopauze
- Bepaalde anticonceptie
- Borstvoeding beschermt
- Overgewicht
- Alcohol en overgewicht
- Nachtwerk

SYMPTOMEN EN TEKENEN VAN BORSTKANKER


- Een massa in de borst
- Massa in de oksels (of zwelling lymfeklieren in oksel)
- Iedere verandering in de huid van borst
- Tepelverlies
- Een rash rond of op de tepel

DIAGNOSE
- Borstonderzoek, zelf en/of door arts
o Vrouwen tussen 20-30jaar moeten een
borstonderzoek hebben om de 3 jaar
o Na 40 jaar ieder jaar
- Mammogram
- Echo
- MRI
- Biopsie

STADIA VAN BORSTKANKER


TNM:

- Tumor: grootte en spreiding


- N: nodes: is het verspreid naar lymfenoden
- M: metastase: is het verspreid naar andere organen

Verschillende stadia:

- 0: niet invasief  niet verspreid


o 100% overlevingskans na 5j
- 1: iets groter maar nog niet verspreid
o 100% overlevingskans na 5j
- 2: naar lymfenode
o 93% overlevingskans na 5j
- 3:nog erger
o 72% overlevingskans na 5j
- 4: metastase
o 22% overlevingskans na 5 j

BEHANDELING
- Massa moet altijd weggehaald worden
- Afhankelijk van verspreiding enz gaat men volledige borst wegnemen
- Afhankelijk van welk soort kanker, patiënt,…
o Chemotherapie: alle snelle groeiende cellen in uw lichaam gaan dood  je hebt
tegenwoordig ook specifiek gericht op borstcellen
- Bestraling liever niet enkel indien zeer invasief soms
- Hormoon therapie: voor kankers onderhevig aan hormonen
4. INFLAMMATOIRE DARMZIEKTES
= inflammatory bowel disease (IBD) = een chronische ziekte dat gebaseerd is op een gestoord
immuunsysteem waardoor er inflammaties ontstaan. Het kan het darmkanaal vernietigen

- Crohns disease
o Meer skip lesions
o Grotere aantasting, mucosa
en volledige darmwand is
beschadigd  kan zelfs een
perforatie veroorzaken
o Rectum is bijna nooit
betrokken
 Dunne darm en
dikke darm wel veel
vaker
- Colitis ulcerosa
o Start bijna exclusief in het
rectum en tast vanaf daar een stuk darm aan, continue aantasting van het colon
o Mucosa van darmwand is ontstoken  ulceraties

Colitis ulcerosa Crohns disease


In colon en rectum Kan eigenlijk overal in het darmkanaal
Rectum altijd betrokken Rectum zeer weinig betrokken
Mucosa en submucosa is aangetast Transmurale aantasting
Continue Skip lesions
Acute onset Insidious onset: trager begin van ontstaan
Bovenstaande beide beginnen vaak op jonge leeftijd

- Mengvormen
- Irritable bowel syndrome (IBS) = darmklachten zonder anatomische oorzaak
4.1 SYMTOMEN

Het is zeer moeilijk om obv de symptomen alleen een verschil te maken

- Colitis ulcerosa
o Meer buikpijn links onder vaak (want daar begint het)
o Diarree
o Of juist constipatie
o Bloederige stoelgang = hematochezia
o Rectale pijn
o Krampen verdwijnen na stoelgang
o Tenesmus = de neiging om stoelgang te maken
- Ziekte van Crohn
o Je kan overal abdominale pijn hebben
o Meest frequente is ileocollitis en een stuk van het colon
o Diarree en soms zonder controle
o Meer aantasting darm  minder opname voedingsstoffen  gewichtsverlies
o Koorts
o Hematochezia
o Obstructies kunnen ontstaan
o Abcessen in de buik door fistels kunnen ontstaan
o Het zijn episodische fenomenen
o Na iedere opstoot gaat darm meer aangetast worden.

4.2 ONTSTAAN

Door combinatie van genetische gevoeligheid en omgeving. Daarbij ontstaat reactie van ons lichaam
om extra factor weg te krijgen, maar deze immuunreactie loopt uit de hand. Heirdoor krijg je
inflammatie (ontsteking)

- Genetische risicofactoren: mutaties of bepaalde genen kunnen gevoeliger zijn voor de


ziekte
- Maar moet aangevuld worden door omgeving
- Verstoring microbioom: bacteriën in darmflora zijn normaal, maar als het verstoort wordt
 ontsteking  dan komt immuunsysteem in actie om microbioom en darmwand te
herstellen
o Maar bij bepaalde factoren kan het zijn dat dit niet lukt en dat immuunsysteem op
hol slaat

RISICOFACTOREN
- Voeding: veel vet, vetrijke voeding
- Infectie
- Verstoring microflora
- Antibiotica (langdurig gebruik of verkeerd gebruik)
- Genetica
- Appendectomie = verwijderen van appendix na appendicitis.
o Mensen waarbij dit verwijdert is hebben veel minder kans op colitis ulcerosa
- Stress: kan voor opstoot van ziekte zorgen (want stress kan immuunsysteem overhoop halen)
het is een uitlokkende factor, niet de oorzaak.

4.3 PATHOFYSIOLOGIE

Het gaat over beschadiging van mucosa (meestal door infectie, of iets in de voeding). Wanneer dit
kapot gaat zal immuunsysteem ervoor zorgen dat het weer herstelt. Maar als immuunsysteem in
overdrive gaat, dan heb je overdreven reactie en krijg je inflammatie die ervoor zorgt dat het
weefsel kapot gaat. MAAR je hebt dus altijd een trigger nodig bij iemand die genetisch voorbeschikt
is (als bijvoorbeeld TNF alfa vrijkomt ga je enorm veel meer inflammatie krijgen  vicieuze cirkel)

Colitisch ulcerose: inflammatie  op bepaalde plaats problemen met mucosa

Crohn: inflammatie  meer problemen transmuraal

MAAR het zijn niet enkel een ziektes van de darm. Er zijn ook symptomen mogelijk buiten de darm,
deze zijn soms zelfs zeer frequent.

- Aften op lippen  zeer frequent


- Ontstekingsreactie thv ruggenwervels of gewrichten
- Wondes die slecht genezen
- Erythema nodosum
- Iritis en uveitis = ontsteking in bepaalde delen van het oog
- Flibitis= ontsteking van venen in onderste ledematen
- Typisch voor crohn: ontsteking van gewrichten: artritis.

COMPLICATIES
Complicatie Colitis ulcerosa Ziekte van Crohn
Bloeding Zeer veel Niet super veel
Fibrose, stenose ,dikke wand Later Vroege obstructie komt vaak
voor
Perforatie Zelden Zeer vaak
Fistels Zelden Zeer vaak
Voorbode kanker op die Zeer vaak Zelden
plaats  coloscopie
Indien het zeer ernstig is kan het zijn dat er een stuk darm weggenomen moet worden

4.4 DIAGNOSE

- Colonscopie / ileoscopie
- Biopsie
- Kan ook tegenwoordig via capsule endoscopie  maar is in een beginfase
- Bloednames: CRP (c reacitve proteïn)  als dit gestegen is betekend het dat er ergens
inflammatie is (kan aanvullend handig zijn)

4.5 BEHANDELING

- Proberen inflammatie onder controle te houden en opstoten onder controle houden


- Ook rekening houden met symptomen en wat patiënt verkiest
- Het komt neer op chronisch inname van medicatie op inflammatie onder controle te houden
o 5-ASA: aminodalicylzuur  om inflammatie onder controle houden neemt bijna
iedereen
o Bij opstoot geef je cortisonen (corticoïden)
o Maar meer en meer nieuwe behandelingen
 Ook gericht om TNF tegen te werken (eindigen op -mab) en zijn
antilichamen  is zeer zeer zeer duur.
o Probiotica om darmflora te hertstellen
o Soms heel specifieke antibiotica
5. MUCOVISCIDOSE (CYSTISC FIBROSE)
= een autosomale recessieve aandoening  dus vader en moeder zijn drager van 1 allel met een
mutatie in het CFTR gen.

- Bij kind is de kans ¼ dat zij gezonde allelen doorgeven  gezond kind
- Kan ook dat moeder abnormale allel doorgeeft en vader het normale (of andersom) drager
kans is 2/4
- Bij kind is de kans ¼ dat kind de ziekte krijgt 
moeder en vader geven het abnormale gen beide
door

Door het gen is er een probleem met het chloride kanaal 


dit zorgt voor de klachten

- Normaal zorgt het chloor kanaal (CRTF kanaal)


ervoor dat er chloride ionen naar buiten worden
gedreven. Als er een mutatie is in het CRTF gen zal
het kanaal niet functioneel zijn  chloride kan niet
naar buiten  aan buitenkant gaat daarom mucus
(slijm) zich opstapelen.
- Dit komt dan in verschillende organen voor  multi
orgaan ziekte (longen, pancreas, lever, darm (
meconium ileus, constipatie), gonaden, sinussen,…)

Geen frequentie ziekte: 1/4000

5.1 EERSTE ZIEKTETEKENS

- Chronische of herhaalde luchtweginfecties  zeer frequent


- Gewichtstagnatie  zeer frequent
- Vettige diarree  1/3
- Veel wenen en altijd honger
- Meconium ileus bij geboorte
- Tekens van malabsorptie: oedeem, anemie, hematomen
- Neuspoliepen, verlengde geelzucht, uitdroging, invaginatie, atypische appendicitus,
levercirrose , rectumprolaps, steriliteit

5.2 DIAGNOSE STELLEN

- Aan de hand van genetica: in bloed zoeken naar mutaties in het CRTF gen  vnl kijken naar
de meest frequente mutaties
- Is opgenomen in neonatale screening (bij pasgeborene) op dag 3-5  hielprik
o Enkel belangrijk als we op tijd iets kunnen doen zodanig dat we kind vroeg kunnen
behandelen en zo outcome verbetert
- Kijken naar samenstelling zweet kijken naar natriumchloride gehalte (verhoogd=muco)

VROEGE DIAGNOSE IS ZEER BELANGRIJK BIJ CF (CYSTIC FIBROSE)  met betere therapie is de
overlevingskans zeer sterk toegenomen

5.3 BESPREKING BELANGRIJKE SYMPTOMEN

- Pancreas (alvleesklier)
o Heeft 2 belangrijke rollen:
 Exocriene rol: helpt mee bij de vertering van voedsel door enzymen
(lipases, proteases,…) af te geven zodanig voedsel kan verteerd worden
  dit werkt niet goed bij CF  je krijgt een dikke mucus ipv
enzymes  geen goede vertering  niks wordt opgenomen vette
diarree, stagnatie gewicht
 Behandeling: Ze moeten bij iedere voeding creon innemen: deze
vervangen de normale enzymes en kan dus zeker helpen, veel
calorieën eten, vitamine supplementen innemen (kan niet goed uit
voeding opgenomen worden)
 Endocriene rol: werkt minder goed bij CF  kan leiden tot diabetes
 Diabetes mellitus= suikerziekte: de insuline producerende cellen in
de pancreas werken niet goed meer  te weinig insuline
produceren  glucose kan niet afgebroken worden  glucose stijgt
in bloed = hyperglycemie
o Type 1 diabetes : vaak piek op 12-13 jaar
o Type 2 diabetes  meer frequent, gelinkt obesitas
mismatch tussen hoeveelheid insuline en glucose
o Normale werking Als we eten nemen we glucose op 
glucose in bloed stijgt  beta cellen pancreas gaat insuline
in bloedbaan vrijgeven en naar organen brengen
overschot van glucose wordt in lever opgeslagen als
glycogeen  als je even niet eet gaat glucose niveau zakken
 alfa cellen gaat glucagon in bloedbaan sturen en gaat
vanuit de reserve glycogeen in de lever glucose vrijhouden
 glucoseniveau blijft gestabiliseerd
o Bij diabetes: er wordt te weinig insuline gemaakt en glucose
kan niet naar organen vervoerd worden

 Symptomen: polyurie (glucose trekt veel water aan  veel plassen),


polydipsie (omdat je glucoseconcentratie wilt doen dalen  veel drinken),
gewichtsverlies, secundaire enurese (plots opnieuw bedplassen ’s nachts),
ketoacidose ( diepe ademhaling, buikpijn, shock, coma,..)
 Diagnose diabetes: bloed nemen: gycemie >180mg/dl. Glucosurie (glucose in
urine), ketonurie (ketonen in urine)
 Behandeling diabetes:
 Multidisciplair
 Goed informeren is zeeeeer belangrijk
 Insuline en dieet
 Monitoring: dagelijks glucose meten
 Preventie lange termijn verwikkelingen
- Neus en sinussen
o Veel sinusitis (ontsteking sinusholtes) door abnormale secreties
o Poliepen
o Behandelen:
 Spoelingen neus
 Chirurgie
 Steroïden om zwellingen tegen te gaan
- Longen:
o Chronisch probleem met mucus dat te taai is en in de longen blijft zitten (tot in
alveoli)  ideale broedplaats voor infecties  chronische bedreiging met infecties
 Kan bronchitis en pneumonie, pseudomonas veroorzaken
 Continue infecties leiden tot kapot gaan van longen  bronchinctasie
ontstaat (uitstulpingen van longen)  kan leiden tot longtransplantatie
o Behandeling:
 zeer agressief met veel antibiotica bacteriën proberen te bestrijden
 Kinesitherapie om mechanisch longen vrij te krijgen
 Soms ’s nachts beademen
 Bij zeer ernstig: longtransplantatie  soms worden nieuwe longen ook
aangetast door CF (soms ook niet)

5.4 OPVLGING CF

- Regelmatig foto’s nemen


- Regelmatig kijken welke bacteriën in sputum zitten
- Spirometrie om zien hoe goed longen nog zijn
5.5 ANDERE BEHANDELINGEN

In de loop der jaren betere medicatie ontwikkeld. In de laatste jaren zelfs genetische therapieën
ontwikkeld  dit zou kunnen betekenen dat je deze patiënten echt zou kunnen ontwikkelen !

- Kinesitherapie
o Aerosols nemen op alle soorten manieren: producten inhaleren die ervoor zorgt dat
de mucus minder dik wordt
o Autogene drainage: longen manipuleren dat het sputum naar boven komt
o Multidisciplinair
o Nachtelijke ventilatie aanleren aan patiënt om luchtwegen meer openzetten, meer
druk te geven  mucus minder
- Nieuwe therapieën
o Symptomatisch: antibiotica, anti-inflammatoir
o Meer toekomstgericht: moleculaire therapieën, genetische therapieën

Samenvattend:

- Als er geen longtransplantatie kan plaatsvinden bij ernstige situaties dood


- Goede behandeling kan dit voorkomen
- Mortaliteit en morbiditeit is door longproblemen
- Fysiotherapie is zeer belangrijk
- Nieuw tijdperk met opkomende genetische therapie
6. TUBEROUS SCLEROSIS COMPLEX (TSC)
Het is een multisysteme aandoeningen en kan dus alle organen aantasten, maar in het bijzonder de
hersenen .

6.1 OORZAAK

- Genetische oorzaak: een autosomaal dominante


aandoening. Dus als 1 van de 2 ouders de ziekte
heeft, dan heeft ½ kans om door te geven
- Maar meestal ontstaat het na bevruchting (de
novo). Door mutatie komt voor op een TSC1 of
TSC2 gen op chromosoom 9 en 16
o Expressie van gen verandert van persoon
tot persoon

Wat doet het TSC1 en TSC2 Gen:

- Het codeert voor eiwitten: tuburine en


ganmartine .
- De 2 genen houden het mTORc pathway tegen.
o Dus als er een fout is in het TSC1 of TSC2
gen, dan is die inhibitie er niet meer en
dan is er een overreactie vna mTORc
pathways  meer proteïnesynthese, zeer
veel celgroei  hierdoor kunnen zeer snel
tumoren ontstaan

Dus mutatie van TSC1 of TSC2 leidt tot hyperactivatie van


de mTOR pathway

Het is een neurocutane ziekte: het zijn vooral neurale


problemen, maar ook andere organen kunnen aangetast
worden

- Ander vb neurofirbromatose

De hersenscellen zien er verkeerd uit. Vaak zijn er te veel


cellen, er is veel verkeerd met de synapsen, de hersencellen zijn niet goed geordend  dit
verklaard neurologische problemen zoals gedragsproblemen, epilepsie, autisme en cognitieve
problemen

6.2 SYMPTOMEN

- Verschillende organen zijn aangetast malformatie van organen. Dit verschilt van patiënt
tot patiënt
o Je kan voor de geboorte vaak al TSC voorspellen, ouders kunnen dan kiezen of ze
termination of pregnancy doen of niet  moeilijke discussie want sommige kinderen
hebben amper last van TSC
 Als ze een tumor zien op echo bij de foetus of via een scan ontwikkeling van
de hersenen kunnen ze vrijwel met zekerheid zeggen dat het kind TSC heeft
- Voornamelijk neurologische manifestaties
- Afwijkingen in ontwikkeling hersenen
- Langwerpige witte vlekken op huid door depigmentatie
- Acne die moeilijk te genezen is  dit zijn eigenlijk allemaal kleine goedaardige
gezwelletjes
- Firboma thv nagelbed lop latere leeftijd
- cardiac rhabdomyoma  goedaardig gezwel in hart prenataal  dit verdwijnt ook
gewoon
- kleine gezwellen thv tandvlees
- thv nieren ook angiomyolipoma = gezwellen die ontstaan uit vetweefsel,
spierweefsel en vaatweefsel  vnl op latere leeftijd en bij vrouwen
- in hersenen: abnormale witte zones = een soort tuber, een litteken sclerose. Het zijn
kleine goedaardige groeiende tumoren op die plaatsen  die kunnen werking va
hersenen verstoren  kan epilepsie veroorzaken

Verschillende symptomen komen op verschillende leeftijden voor

6.3 DIAGNOSE

- Steeds meer antenataal  kan je op tijd beginnen de behandelen


- Meeste diagnosestelling komt al op jonge leeftijd

Diagnose wordt gesteld adhv klinische symptomen

6.4 EPILEPSIE IN TSC

- Er zijn veel verschillende soorten epileptische aanvallen


- Hoe vroeger epilepsie ontstaat hoe ernstiger en hoe meer gevolgen voor de ontwikkeling
o Taal, gedrag, IQ problemen,…
- 90% van TSC patiënten krijgen epilepsie en bij het merendeel begint dit voor de leeftijd van
2 jaar.
- Epilepsie komt door corticale tubes in hersenen door genetisch defect en verstoorde mTOR
pathways

Tijdens epilepsie aanval is er geen enkelen organisatie van hersenactiviteit  ontwikkeling stopt
dan even  dus moet zo snel mogelijk epileptic spasms behandelen

Je kan daarna ook ander soort epilepsie ontwikkelen  moet dan ook andere behandeling krijgen.
Zolang epilepsie actief is heeft dat een extra negatief effect op de ontwikkeling

SOORTEN EPILEPSIE IN TSC


- Epileptische spasmen (WEST syndroom)
- Focale epilepsie
- Symptomatische generalized epilepsie

Soms makkelijk te controleren soms zeeeer moeilijk te controleren. Dit is echter zeer belangrijk
anders extra negatief effect op ontwikkeling !!!!!

Indien kan gevonden worden welke tubur zorgt voor epilepsie kan dit weggehaald worden met
chirurgie.

Meestal medicatie ter behandeling, werkt niet altijd even goed

6.5 VEEL VOORKOMENDE COGNITIEVE PROBLEMEN IN TSC

- Cognitie
o Globale cognitieve problemen
o Laag IQ (zijn ook wel met beter
enkele)
o Autistische kenmerken
o Communicatie problemen
o Executieve problemen
o ADHD
o Verminderde regulatie motoriek
- Gedrag
o Autisme, aspergers, ASD
o ADHD
o Plotse uitingen van agressief gedrag
o Depressie neigingen
o Slaapproblemen
o Angstproblemen
o Emotionele labiliteit

Je kan op voorhand nooooit voorspellen wie welke problemen gaat vertonen

Te veel en verkeerde medicatie kan ook voor slechtere ontwikkeling zorgen

6.6 MEDICATIE

Er bestaat recent medicatie die mTOR pathway terug kan stilleggen (= mTOR inhibitor  bv
everolimus). Als je dus vroeg begint ermee kan je al een groot deel van problemen oplossen /
verminderen. Maar als je later begint is het onheil eigenlijk al geschied en zullen er al enkele
problemen zijn .

- Als je stopt met mTOR inhibitoren (everolimus) komen symptomen terug, als je dan weer
terug start dan is er weer een duidelijke afname
o Minder tumoren, minder epilepsie,….

You might also like