Nabestelling deel 1 cursus: vrijdag 16/2 vanaf 13u Hoofdstuk 1:
METABOLISME VAN DE LEVER
Locatie: ReproActief, Hundelgemsesteenweg 195 - Merelbeke Specifieke metabole wegen in de lever I. Parate kennis BC I: saccharide metabolisme • centrale molecule = glucose-6-P: actief én geladen I. Sacchariden → hepatocyt versus myocyt II. Lipiden → hepatocyt versus adipocyt • 2 koppels van omgekeerde processen: III. Proteïnen → detoxificatie NH3 A. glycogenolyse glycogenese: … B. glycolyse: alle cellen gluconeogenese: … A. Glycogeen metabolisme (B.1 = glycolyse) B.2 Gluconeogenese (Fig. Hfdstk. 9 – BC I) starten vanuit pyruvaat. —> tegengesteld van de glycolyse. maar die stappen niet meer kennne maar wel de START kennen honger —> lever —> glycolyse en dan de gluconeogenese. —> zodat we niet onder de drempel zakken (Fig. Hfdstk. 9 – BC I) (Fig. Hfdstk. 9 – BC I) Substraten gluconeogenese • alle huisdieren: - lactaat ↔ pyruvaat (Cori cyclus) melkzuur = afvalproduct. - ala /asp ↔ pyruvaat/oxaalacetaat (glucose-ala cyclus) niet essentieel. - glycerol glycerol-3P diOH-aceton-P ATP investeren( niet bij lactaat en aminozuren) • herkauwers: ook propionaat (>> propionyl-CoA) NIEUW —> herkauwers , kunenn naast lactaat aminozuren en glycerol, kunnen die beijzonder zuur gebruiken ( andere mono gastrica niet kunnen ) —> VOORDEEL herkauwer = microbieel bijproduct dus koeien kunnen meer gluconeogenese doen dan de mono gastrica. —> EXAMEN bv in een spier. —> dan te weinig doorbloeding dan verzuring. reversibel goed kennen (Fig. Hfdstk. 3 – BC I) (Fig. Hfdstk. 7 – BC I) Alternatief ? Overzicht HEPATISCHE metabole wegen sacchariden (Fig. Hfdstk. 9 – BC I) (Fig. 1.1a) Cori cyclus Glucose-ala cyclus (Fig. Hfdstk. 2 – BC II) (Fig. Hfdstk. 2 – BC II) Specifieke metabole wegen II. Lipiden metabolisme • 3 luiken: I. Sacchariden → hepatocyt versus myocyt a. transport lipiden BELANGRIJK voor open vraag II. Lipiden → hepatocyt versus adipocyt b. ketogenese + ketolyse III. Proteïnen → detoxificatie NH3 c. anabolisme lipiden = (IV. Nucleïnezuren) • vetzuren triacylglycerolen, fosfolipiden • cholesterol steroïden Indeling lipiden II.a Transport van lipiden • voeding (exogeen): lipiden = triacylglycerolen >> glycero- fosfolipiden, cholesterol(-ylesters) • vertering: via specifieke pancreas (fosfo)lipasen daarna vnl. reësterificatie in dunne darm • gevolg: transport lipiden >> vrije vetzuren en glycerol (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) Voorbeelden NEFA’s : verzadigd & (Poly)Onverzadigd = PUFA (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) Glycerol Glycerol Glycero-fosfolipiden: amfifaat. Tri-acyl-glycerol: de staarten zijn geel. —> polaire kop naar buiten , en de apolair naar binnen. (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) Katabolisme (fosfo)lipiden in darm Transport vrije vetzuren en glycerol • vanuit dunne darm via bloed (vena porta) naar lever ( ) • voor vrije vetzuren = “NEFA’s” op carrier: albumine • synthese albumine in lever ( ) ( ) Galzouten: facilitatie inwerking pancreas (fosfo) Cholesterol: lipasen bij katabolisme voedingslipiden ~ detergent en cholesteryl-ester: (Fig.1.3b) (Fig. Hfdstk. 6 – Bio-organische chemie) II.a Transport lipiden grote witte dingen over de mantel = apo lipo eiwitten. zeer goed kenne n!! in ons bloed eiwitten —> voor transport van de vetten. • hydrofoob solubilisatie via associatie met apo(lipo)- zonder die lipoprot geen micel . proteïnen tot sferische micellen = lipoproteïnen: apo —> voorloper, als ze nog niet vasthangen aan de micel, wel vasthangen = lipoproteinen. – buitenste schil = amfipaten bv. apo-B’s, cholesterol en Apo- fosfolipiden – binnenste schil = triacylglycerolen en cholesteryl-esters micel = bol vorm —> dunne schil en opensnijden dan massa van fuschia ( triacylglycerolen) mantel dat H20 oplosbaar is. polaire groepen van de fosfolipiden Fig. 1.3a Distributie lipiden in circulatie Distributie lipiden in circulatie • via lymfe (ductus thoracicus) perifere weefsels: – synthese in lever* endogene = “density lipoproteins”: lever bypass eerst perifeer (vet in de vetcellen) en de cholesterol resten daarna pas naar de lever ! lipiden < proteïnen DL —> de dichtheid is daar zeer laag. zeer licht. • verklaring = continu afstaan van lipiden, 2 soorten • naar perifere weefsels als VLDL* IDL ( LDL) – exogene = chylomicronen (voeding): low density max • HDL* recyclage cholesterylesters • triacylglycerolen aan vetweefsel >> skeletspier high density = samenspel van vetten uit eigen voorraad die dus in al die verschillende kunnen evolueren. —> hangt van de behoefte af. • cholesterol (-ylesters) aan lever – interpretatie: “slechte (vs. “goede”) cholesterol” = ? normale lever maakt vet, en geeft die af met VLDL. die wegsmelten richting spier. —> intermediair en low —> en daarin zit vooral cholesterol. Distributie lipiden in circulatie – synthese in lever* endogene = “density lipoproteins”: lipiden < proteïnen • naar perifere weefsels als VLDL* IDL ( LDL) • HDL* recyclage cholesterylesters zorgen voor goede cholesterol. – interpretatie: “slechte (vs. “goede”) cholesterol” = ? Fig. 1.2a .1a handige tabel, dat ge dit moet interpreteren ! percentages niet kennen. maar wel getal voorbeelden : kan dat of kan dat niet. endogene en exogene die staan hier samen. LDL —> slechte cholesterol. maar als er te veel is, dan HDL —>(klein bolletje) die gaat 1/3 cholesterol opslorpen en terugbrengen naar de lever.