Professional Documents
Culture Documents
Jeroen Alessie:
Video 1
Energie nemen wij tot ons: moet komen uit bijvoorbeeld voeding.
Splitsen: glucose/suikers en vetten.
Wat gaan die doen: er moet een energiedrager zijn die overal bij past. Een universele
energiedrager = ATP (opslag van energie). Hoe en waar vormen?
Video 2
Fosfaatbatterij:
Dit proces zorgt er dus voor dat je naast de vrije ATP’tjes die een paar seconden hun gang
kunnen gaan, je bij maximale inspanning nog een seconden of 10/12 door kunt gaan door de
opslag van CP te gebruiken in dit proces. Inspanning iets lager: seconden of 30. Maar er zit
een begrenzing aan: de hoeveelheid CP’tjes die je kunt opslaan is beperkt. Ook het transport
naar mitochondrion kost tijd, heb je niet bij maximale inspanning. Ander systeem nodig om
de inspanning voort te zetten -- > anaerobe glycolyse.
Video 3
Anaerobe glycolyse
= zonder zuurstof + suikers gebruiken
Inspanning blijft, forse inspanning, nog steeds geen zuurstof aanwezig. Zonder zuurstof ATP
vormen.
NAD= vrachtwagentje, leverancier. NAD vervoert H+. H+jes zorgen voor verzuring in de spier.
Ophoping in de spier. Gelukkig hebben we NAD die ze afvangt en naar de mitochondriën wil
brengen. Hoe komt die daar? -- > energie nodig, brandstof. Dat is O2, maar dat hebben we
niet. Oplossing van het lichaam:
Pyruvaat gebruiken!
Video 4
Aerobe energievoorziening
2 manieren: citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering
Beide processen spelen zich af in het mitochondriën. Anaerobe in cytoplasma/sarcoplasma.
Citroenzuurcyclus
Mitochondrion 2 membranen: binnenste sterk geplooid. Ook de binnenkant is gevuld met
waterig matrix. De citroenzuurcyclus speelt zich af in de matrix, de oxidatieve fosforylering
tussen binnen en buiten membraan.
Verbranding tot stand komen:
Glucose -- > pyruvaat, leverde vrachtwagentje NADH op.
Verder in citroenzuurcyclus, met zuurstof. In eerste instantie gaat de pyruvaat een reactie
aan. In dit geval met CoEnzym-A. Reactie mee aangaan: dan vormt zich Acetyl-CoA. Die stof
hebben we nodig om in de citroenzuurcylus in te gaan.
Wat gebeurt er dan met vetten of vetzuren. Die gaan met beta-oxidatie omgezet in Acetyl-
CoA. Dan kan het ook de citroenzuurcylus in.
De reactie van pyruvaat naar AcetylCoA, daarbij komt ook NADH en Co2 kijken. AcetylCoA
gaat de citroenzuurcylus in.
AcetylCoA
Daar gebeuren heel veel zaken, veel reacties, stoffen worden gemaakt en afgescheiden. Het
proces is belangrijk.
Onder andere vormen zich Co2 en NADH. Verder in de reactie gebeurt hetzelfde. Vervolgens
komt er Energie: GTP. Er wordt dus energie gemaakt.
Verder in de cyclus: FADH2 komen we tegen. Is kleine broertje van NADH. Kan net wat
minder energie meenemen. Verder in de cyclus, dan komt er nog 1 keer NADH. En
vervolgens gaat de cyclus opnieuw plaatsvinden.
AcetylCoA gaat citroenzuurcyclus in en doelstelling is het vormen van NADH, FADH en wat
GTP. Citroenzuurcyclus maakt niet zo veel ATP’tjes. Maar wel veel de transporteurs.
Video 5
Oxidatieve fosforylering: elektrodentransport.
Tussen de 2 membranen van het mitochondrion.
Wat gebeurt er met de elektronen: zuurstof is superbelangrijk. H+je komt vrij, je krijgt 2H+.
Als je die koppelt aan zuurstof en elektronen. Je krijgt water wat ontstaat als restproduct,
zodat je geen losse H+jes krijgt.
College 1 week 2: Energiesystemen en testen
Energiesystemen: Energie die wij uit voedsel halen wordt opgeslagen in de vorm van
koolhydraten, vetten en eiwitten. Deze basisbrandstoffen of energierijke substraten kunnen
uiteindelijk in onze lichaamscellen worden afgebroken om de opgeslagen energie vrij te
geven.
Tijdens intense spierarbeid van korte duur worden meer koolhydraten gebruikt en wordt er
minder gebruik gemaakt van vetten om ATP te vormen.
Bij langdurige minder intensieve inspanning worden zowel koolhydraten als vetten gebruikt
voor langdurige energie gebruik.
Eiwitten hebben een belangrijke taak als enzymen die chemische reacties bevorderen.
Eiwitten zijn de bouwstenen van ons lichaam. Eiwitten verschaffen normaliter weinig energie
via de stofwisseling.
Onder sommige omstandigheden kunnen eiwitten gebruikt worden als kleine energiebron,
maar dan moet het eerst omgezet worden in glucose (bijv. bij anorexia).
Cellen kunnen slechts kleine hoeveelheden ATP opslaan en moeten constant nieuwe ATP
vormen om in de benodigde energie voor alle cel processen te voorzien genereren ATP door
een van de 3 verschillende metabole paden:
- ATP-CP systeem (fosfaatpool)
- Glycolitisch systeem (glycolyse)
- Oxidatieve systeem (fosforylering)
Deze 3 systemen werken eigenlijk nooit afzonderlijk van elkaar. Er zijn geen activiteiten die
100% worden gedaan met een enkel energiesysteem.
Van de kortste sprint tot aan duursport levert elke van de energiesystemen een bijdrage aan
de totale energievraag van het lichaam. Maar over het algemeen is 1 energiesysteem
overheersend.
VO2max:
- Gedefinieerd als de hoogst haalbare zuurstofopname tijdens maximale of
uitputtende inspanning (HMV en arterieel-veneus O2 verschil).
De VO2max wordt uitgedrukt in het aantal milliliters zuurstof per kilogram
lichaamsgewicht per minuut (ml/kg/min).
Beste indicator cardiorespiratoire fitheid.
Nut van in de praktijk: inzicht fitheid, training van groepen, verantwoord trainen. Intake kan
daarbij ook een contra-indicatie voor training aangeven.
Vermogen: de hoeveelheid energie die per tijdseenheid (joule/sec), per energiesysteem, kan
worden geproduceerd. Creatine fosfaat systeem geeft het hoogste vermogen.
Capaciteit: hoelang je van een bepaald vermogen gebruik kunt maken. Uitbouwen op tijd en
of afstand. Uitputten staat centraal (arbeid-rustverhouding).
Rehaboom algemeen:
- Gericht op trainingsopbouw
o Algemeen (trainingsschema)
o Revalidatie (sporter en niet-sporter)
- Voor alle sporten bruikbaar
- 26 stappen in onderlinge volgorde
- Per stap protocol
- Uit de praktijk ontwikkeld
College week 2 Motorisch (her)leren
Thijs Roombouts
Als ik pijn heb, wat ga je doen: bracen. Geeft steun en stabiliteit en kan je toch de taak
doen die gevraagd wordt. Wel trainen en op welke manier?
--- > er moet een bepaalde mate van kracht en lenigheid aanwezig zijn om iets gedaan te
krijgen. Maar hoe zorgen we ervoor dat iemand die bepaalde taak kan uitvoeren in die
omgeving.
Heel veel aandacht/bewust zijn van aanspannen rug. Rug is maar heel klein stukje op
sensomotorische cortex. Die rug wordt maar klein gerepresenteerd.
Als we kijken naar motoriek in het algemeen, kijken we niet alleen een gewrichtsfunctie,
maar je bent een individu in een bepaalde omgeving met een taak. Je hebt mogelijke
beperkingen, met bepaalde strategie kun je toch doen wat je wil.
Wat is het probleem? Waar komt iemand mee? Wat kan iemand al?
We moeten wat groter gaan denken. Systeembiologisch denken: verder kijken dan je neus
lang is, het geheel is meer dan de som der delen.
Voorbeeld: patiënt met lage rugklachten, revalidatietraject 10 maanden op speciale
apparatuur, gekeken naar RoM en kracht. Daar hield het mee op, vrij reductionistische
manier. Er is meer aan de hand! Je krijgt reactie van je lichaam: bijvoorbeeld voordoen dat je
met nagels op een krijtbord kratst, krijgt al kippenvel als je eraan denkt.
Ook in neurogene paden en netwerken, gedrag en motoriek dat is veel groter. Ook nog eens
op de individu. Wat betekent dat nou voor die persoon?
Alles te omvatten! In detail kijken naar een klacht.
Een bewegend geheeld, arm: schouderblad, elleboog, pols. Allemaal vrije bewegingsopties.
Heel veel variaties en flexibiliteit: gooien, typen, fijne motoriek etc.
Elk plaatje staat voor een gewricht. Voor elk gewricht veel variatie, veel flexibiliteit als je
gezond bent. Een turner ook heel veel variatie om te bewegen. De bovenste rij plaatjes laat
dus zien dat er veel oplossingsruimte, variabiliteit en flexibiliteit is.
De onderste rij plaatjes, dan zie je dat 2e en 4e plaatje kleiner is. Wat gebeurt er als je een
klacht krijgt: bijv. tennisarm? Dan neemt beweging/oplossingsruimte af. Je gaat andere
oplossingen verzinnen. Beperking in schouder bijvoorbeeld: doet iets met flexibiliteit en
variabiliteit, dat gaat die oplossen. Hij krijgt de arm omhoog, minder oplossingsruimte,
maar minder variabiliteit en flexibiliteit.
Hetzelfde voor een polsbreuk bijv.: restcapaciteit en oplossingsruimte wordt minder. Hoeft
niet altijd zo te zijn!! Er ontstaat soms ook een bepaald beweegpatroon waar je iets aan
hebt, maar gek bewegen wat klachten kan uitlokken: Bad Habit. Eigenlijk een
beweegpatroon, wat zich inslijpt, waar je misschien in eerste instantie iets aan had (taak
halen) maar in de toekomst kan zorgen voor problemen.
Het kan zijn dat de Bad Habit blijft bestaan, bijv. hele dag computer werk en nergens last
van. Maar wanneer je wordt uitgedaagd, bijvoorbeeld plafond verven, dan wel klachten.
Wat in fysiotherapie: wil je dat trainen, oplossingsruimte vergroten? Bijv. mobiliseren,
oefentherapie schouder sterken. Coördinatief meer variatie?
Uitdagen van motorische variabiliteit als je last hebt.
Bad Habit = aanhoudende stereotiepe bewegingsoplossing. Verschillende patronen!
Flexie/extensiepatroon etc. Variabiliteit aanbieden!
Cocontractie/stijf houden gewricht kan helpen om minder klachten te krijgen, maar kan
een patroon ontwikkelen wat niet gaat werken.
We richten ons in de fysiotherapie op biomechanica. Bij lage rugpijn (en ook bij anderen)
worden dingen steeds breder getrokken. Er zitten veel brede vragen bij, ook uitgebreide
anamnese. Waarom vragen we die informatie, en dan alleen richten op stabiliteit/kracht?
Bredere kijk!! Hoe belangrijk is die biomechanica?
We zien bij mensen met langdurige lage rugpijn dat er een veranderd beweegpatroon
zichtbaar is. Intervertebral mechanical dysfunction. Goed vastleggen welke wervel
afzonderlijk is. Wijkt langduriger af dan bij gezonde personen.
Als er dingen echt aan de hand zijn. Hapjes fundamenteel onderzoek, verzameld. Het zegt
iets over weefselspecifieke handelingen die zijn aangetoond.
Grotere spiergroepen met meer activiteit.
Ons brein is relevant bij pijn. Fundamenteel bewijs: bij mensen met aanhoudende lage
rugpijn zien we veranderingen op de sensomotorische cortex. Soort vervaging.
Geen last: 2 eilandjes. Hoe meer pijn, hoe groter de eilandjes en meer kleur.
Je voelt het minder, minder controle, lijkt ook zo in de praktijk.
Niet alleen verhoogde activiteit in hersenen, maar ook op spinaal niveau zijn ze meer
actief. Verantwoordelijk neurotransmitters, aanleggen paden etc., die vervetting multifidus
zien we vaak, kan komen door reflexinhibitie, maar we weten nu ook dat door de
aanhoudende substance-P, gaat lokaal geproduceerd worden, gaat ook zorgen voor
vervetting/atrofie.
Kijken naar iemand zijn motoriek: wordt beïnvloed door hele systeem, ook door
neurogeen netwerk!
Motoriek komt tot stand door pijn, hoelang, hoe ga je ermee om, wat het met je doet, wat
gaat de rol van gliacellen zijn, is het acuut/chronisch etc.
In gezonde situatie: al die facetten waarvan we weten dat ze actief zijn.
Als de spieren de letters zijn, de woorden de synergiën (zinnen), dat is eigenlijk onze
motoriek. Je gebruikt bepaalde woorden die bestaan uit letters.
Je gaat leren om de spieren in groepen te gebruiken (synergie). Stijfheid/flexibiliteit
creëren. Met de synergiën spelen, dan krijg je motoriek.
Attractors – fluctuation.
Attractors: stabiel punt in motoriek. Rotspunten, liggen vast. Strekking been in laatste fase
van hardlopen. Staat vast.
Fluctuation: been tegen bal aantrappen, beweging met hoge snelheid en waarbij variatie
mogelijk is. Soort bewegingslandschap. Meer speling en variabel.
Hordenloper: variatie in het bewegen. Vaste ankerpunten in nemen van horden. Dat vaste
ankerpunt maakt dat hij weer door kan, landing weer stuk variatie etc.
Praktisch: Peter Beek ook: Knowlegde of Result and Knowlegde of Performance.
KR: veel aan hebben: wat wordt ons resultaat. Hordenlopen heeft er veel aan dat hij weet
dat er een nieuwe horden komt.
KP: weten hoe hij zich moet bewegen om over de horden te gaan.
Stilstaan na salto: zeggen je maakt een salto en staat stil, recht staan, buik aanspannen. Of
je plakt er iets aan vast: meteen koprol erachteraan maken. Cue om dat te doen: beroep
aan het doen op KR. Automatisch zal het lichaam het goede afstemmen om dat gedaan te
krijgen. Spelen met hoe motoriek tot stand komt.
Voor het eerst skiën. Voor het eert de berg af, heel erg zoeken, niet nuttig. Op een gegeven
moment heb je het te pakken, en tot slot automatisch berg afgaan. Bewegingslandschap
ontstaat, ook met de synergiën etc.
Modulariteit
Werpen van een bal. Komt tot stand door gebruik te maken van spieren (m). Je maakt ook
gebruik van bepaalde synergiën, gekleurde bolletjes. Grijze bolletje combinatie van de
synergiën. Je bereikt een doel (paarse bol).
Stel: speerwerpen. Dezelfde synergiën die je gebruikt, maar wel wat variatie. Maar met
dezelfde synergiën ben je misschien wel in staat om vrij makkelijk die speer te werpen
omdat het veel op elkaar lijkt = compatable skill.
Ecologisch model: gaat heel veel uit van de omgeving. Wat is mogelijk in de omgeving, wat is
moeilijk etc. Scannen van de omgevingsfactoren nodig voor de taak. Ook het waarneming-
actie systeem is heel eg groot.
Praktisch als het dan gaat over motoriek:
- Variabiliteit en oplossingsruimte (hoeveel variatie nog maken, hoeveel
oplossingsruime, opzoek naar structuur die pijnlijk is, RoM beperking,
specifieke testen). Wat kan iemand wel of niet.
- Afstappen van dualisme. Psychosomatiek: los van elkaar ziet, dat is niet zo!
Direct met elkaar verbonden. De 2 beïnvloeden elkaar!
- Geen reductionisme (niet alleen kracht en ROM bijv.). Bredere kijk!
- Individueel aandacht: persoon, wensen, mogelijkheden, achtergrond.
- Bestaande synergiën gebruiken, helpende synergiën trainen.
VO2 max: aantal milliliters zuurstof per kilogram lichaamsgewicht per minuut.
Energiesystemen:
Anaeroob alactisch systeem:
- Zonder zuurstof, ATP/CP als energieron en kan ongeveer 15 seconden aan arbeid
leveren
Anaeroob lactisch systeem: met vorming van lactaat
- Zonder zuurstof, glucose/glygogeen naar lactaat als energiebron en kan 1 tot 2
minuten aan arbeid leveren.
Indirect:
Cooper – Shuttlerun – Astrand
Shuttlerun is best betrouwbaar, 85% Vo2 max
(Sub)maximaal test:
- Eenvoudige apparatuur
- Eenvoudige verwerking
- Weinig tijd
- Vo2max voorspellen
- Spreiding van voorspelde Vo2max 10-15%
- Hartfrequentie enige parameter
Maximaal tests:
- Reële indruk
- Goede indruk maximale belastbaarheid
- Duurt lang
- Ingewikkeld
- Vo2max gemeten
De evaluatie van fysieke fitness kan niet altijd worden opgesomd door het meten van de
maximale zuurstofopname. Anaerobe metabolisme, snelheid, kracht en maximale kracht zijn
ook bepalend in veel sportactiviteiten.
--- > ook motivatie
Glycolyse (lactisch)
Van 15 seconden tot 2/3 minuten
- Wingate
- RAMP
Casus:
Een sporter loopt een ‘wedstrijdje’ met zijn trainingsgroep. Na 40 minuten wordt er voor de
4e keer versneld, daar heeft hij het moeilijk. Het vlakke tempo kan hij vervolgens wel weer
oppakken. Bij de daarna komende heuvel heeft hij het weer moeilijk. En daarna moet hij
afhaken en even één tot twee tandjes lager tempo gaan lopen.
Je bent natuurlijk gebruik aan het maken van je aerobe energiesysteem, dus je bent gebruik
aan het maken van zuurstof. De sporter is al 40 minuten aan het lopen en hij gaat voor de 4 e
keer versnellen wat niet meer lukt.
Anaerobe drempel: vermogen waarbij tijdens een duurprestatie het aerobe systeem
intensief wordt gebruikt en de anaerobe glycolyse komt meehelpen om de gevraagde
hoeveelheid energie te leveren.
Prevalentie sportblessures:
- Totaal 3,4 miljoen blessures
- Veldvoetbal (29%), hardlopen (18%) en fitness (15%)
- Grootste populatie man (63%) in leeftijd 18-34 (34%) en 35-54 (32%)
- 54% zocht medische hulp
- 40% werd behandeld door een fysiotherapeut
We kijken niet alleen naar stoornissen en participatie maar steeds meer ook extern en
persoonsgebonden. Kunnen flink bepalend zijn.
Relatief herstelmogelijkheid? -- > bijv. met kinderen. Lijf rust geven om voldoende te
herstellen.
Wat is de waarde die ik toeken aan de pijn? Ernstigs aan de hand? Of denk je, niet aanstellen
maar doorgaan? Kan beide problematisch zijn.
Wat als de pijn blijft? -- > chronische klachten. Wat doe je als de klachten blijven, maar wel
zorgvuldig etc.?
Nociceptieve pijn
Je bezeert je: iemand valt tegen je knie aan of je valt op je hand. Het eerste wat je voelt is
een scherpe pijn (AD-vezel). Je wordt hem gewaar, hele brein is betrokken. Voelen acute
pijn: heb ik dit eerder meegemaakt, welk verhaal en welk gevoel. Na tijdje wordt het meer
zeurend: C-vezel. Gaat via zelfde spinothalamische banen naar hersenen. Pijnmatrix
betrokken.
Lokale neurotransmitters betrokken bij voelen pijn en ook soms aanhoudend karakter.
Substance P, bradykinine, prostaglandine. Aanhouden: probleem voor later.
Neuropatische pijn:
- Radiculopathie/radiculaire pijn
- Entrapment
- Neurodynamisch probleem
Radiculopathie hoeft niet altijd samen te gaan met radiculaire pijn of andersom.
Radiculopathie: druk/compressie op de zenuw. De fijne doorbloeding zenuw wordt wat
geremd: ischamie en verlies van functie van de zenuw (tintelingen = eigenlijk
zuurstoftekort of krachtverlies). Radiculopathie zonder pijn, maar die zien wij vaak niet.
Nociplastische pijn:
Pijn lang aanhouden, hele systeem raakt erbij betrokken. (Paininmotion.be)
Pijngevoel, ook acute pijn zet hele systeem aan. Hele systeem denkt: wat is er aan de
hand. Meerdere hersencentra betrokken: sensorische cortex, primaire motorische cortex,
prefrontaal, etc.
Amichdala en hippocampus: limbische systeem -- > emoties. Centrum verslaving.
Thalamus en somatosensorische cortex. PAG = schakelstation.
Soort pijnmatrix wat aangaat als je pijn ervaart. Als die prikkel blijft gaat, je gaat
gevoeligheid creëren op ruggenmerg. Je laat remming eraf omdat je angstig bent/stress
hebt. Pijn andere waarde toekennen etc., dan kan de pijn steeds groter zijn gang gaan:
sensitisatie ruggenmerg en brein.
Bijvoorbeeld met watje over de rug bij aanhoudende klachten: maar wordt wel als
bedreigend ervaren. Metafoor alarmsysteem. Of pijn melodieën in hoofd.
Verklaring symptomen: iemand met chronische pijn hoeft niks te doen en iemand voelt
toch de pijn opkomen. Centrale sensitisatie of nociplastische pijn/symptomen.
Structureel dingen verandering in brein bij aanhoudende last. Sensorische cortex vervaagd:
smudging. Vervaging van gevoel.
Mensen met chronische lage rugpijn: rug niet meer tekenen. Ik voel mijn rug niet. Lichaam
tekenen: mensen met aanhoudende pijn bijzondere tekeningen.
Virtueel lichaam in lijf, bodyschema is wat veranderd.
In les doen: 2 puntsdiscriminatie. Wanneer voel je nog dat het 1 punt is.
Vervaging sensorische cortex en motorische cortex. Minder goed voelen en met meer
spierkracht bewegen.
Gliacellen activiteit kleuren: mensen die 2 jaar of langer last hadden van rug, veranderingen
zichtbaar in thalamus en primaire somatosensorische cortex. Ontsteking thalamus.
Gliacellen belangrijk bij dingen leren. Gliacellen voor aanleg en voeding neuronen,
imuunsysteem centraal zenuwstelsel. Bloedhersenbarriëre, ruimen afvalstoffen op en
synapsen, beschikbaarheid neurotransmitters. Invloed op gedrag en motoriek.
Gliacellen ook verantwoordelijk voor veranderingen neurogene paden. Ook dus belangrijk
bij aanhoudende chronische pijn.
Neurale veranderingen zijn aanwezig ruggenmerg en centraal. De pijn gaat sneller, je legt in
zenuwstelsel bepaald pad aan waardoor je pijn sneller gaat voelen. Pad gaat ook sneller.
Sympatisch zenuwstelsel overhand, je staat continu aan en bent continu alert. Vaak ook
dealen met reacties omgeving. Algemene gezondheid ook relevant.
Modifiable factors: cognities, wat begrijp je van de last? Emoties bij de last. Aanrijding auto:
neklast overgehouden, maar daarnaast: wie gaat schade betalen? Financieel? Totdat het
juridisch is opgelost.
Hoe fit ben je? Getraind of niet? Loading demands: wat vraag je van je lijf. En tot slot
levensstijl. Doet allemaal iets met aanhoudende last.
Modellen klinisch redeneren worden ook uitgebreider. Machteld Hubert breed model.
Als sporten zorgt voor alles: door middel van blessure valt het weg, ook in het model, kan
veel invloed hebben.
Interventie neuropathische pijn: lastiger. In fysiotherapie niet zo veel mee kunnen, niet
altijd effectief. Wat wel doen: wat is er aan de hand? Wanneer? Hoezo? Goed in kaart
brengen wat iemand doet, ADL, verleden, fitheid etc. Fysiologisch herstel zo goed mogelijk
plaatsvinden, misschien niet te veel aanzitten.
Interventie neuroplastische pijn: retrain your brain. Hands on niet te vermijden, massage
bijv. of lichte mobilisaties. Werk tijdcontingent (graded activity), realischte instap en doelen
halen.
Paar dingen doen:
Onderzoek:
- CSI-index
- Neuroeducatie
- Model positieve gezondheid
- Twee- puntsdiscriminatie
- Links/rechts discriminatie
- Pain pressure threshold
Behandeling:
- Retrain pain / pijneducatie
- Corpus virtual reality
- Joint position sens
- Links/rechts discriminatie
- Motor control (aanhoudende pijn en motoriek veel met elkaar te maken)
Preventie opdracht – college
Preventie is breder als iemand last heeft, veel aandachtspunten die aangepakt kunnen
worden.
Model van Machteld Hubert -- > meetinstrument.
Wat ga je doen:
- Kies 1 patiënt iets doen met preventie
- Vooraf meten (vragenlijst/zorgtechnologie)
- Zet iets in: model/gesprek/gedragsverandering/voordelen-nadelenmatrix
- Controleer jouw interventie! Evalueer, bij minimaal 1 patiënt te doorlopen. In
stageverslag kort beschrijven.
Wat is neurodynamica?
- De interactie tussen mechanische en fysiologische eigenschappen en gedragingen
van zenuwweefsel.
Bij neurodynamica spelen zowel mechanische als fysiologische kenmerken een rol in het
ontstaan van pathodynamica/neurodynamisch probleem.
Om deze kenmerken te begrijpen: kennis anatomie belangrijk!
Kijken naar radix: heeft geen overeenkomstige weefsels: geen epineurium, perineurium en
endoneurium. Ook geen goede weerstand tegen rek en compressiekrachten. Ook
verminderde mogelijkheid opnemen slack.
Het kunnen opwekken en geleiden van zenuwimpulsen gebeurt tijdens de grote diversiteit
aan houdingen en bewegingen. Glijden van de zenuw: de beweging van de zenuw in zijn
geheel t.o.v. het omliggende weefsel. Zenuw beweegt zonder te worden verlengd. Stel je de
zenuw voor als een elastiek: bij glijden bewegen beide uiteinden in dezelfde richting zodat
de spanning gelijk blijft = glijden. Kan longitudinaal of transversaal (n. medianus pols).
Wanneer de zenuw niet in zijn geheel beweegt kan er toename zijn van spanning in de
zenuw. 1 zijde beweegt weg van de anderen = tensioning. Perineurium is belangrijkste
beschermende structuur tegen overmatige spanning. Perifere zenuwen kunnen 20%
spanning aan voordat ze niet meer functioneren.
Pathodynamica ontstaan:
Overmatige compressie. Recht in plaatje overmatige compressie op de zenuw. Aan de
linkerkant: gebied met oedeem.
Wat gebeurt er wanneer een mechanische component zo lang aanhoudt, of wanneer er een
trauma plaatsvindt? Zie ook kennisclips.
Langdurige compressie op zenuw veroorzaakt verandering of beschadiging
bloedzenuwbarriere. Er ontstaat een belemmering van de intraneurale bloedvoorziening,
permeabiliteit bloedwater verhoogt met als gevolg endoneuraal oedeem.
Door de starre perineurale laag neemt druk endoneurale ruimte toe. Oedeem wordt maar
langzaam afgevoerd
want endoneuraal bevat
geen lymfevaten.
Hierdoor ontstaat
ischaemie: deze
veroorzaakt sensitisatie
van de nervi nervorum en
een blokkade van het
axonaal transport. Al
deze factoren leiden tot
een veranderde
mechanosensitiviteit
van het zenuwstelsel.
De ischaemie die is ontstaan door een toename van de endoneurale druk, leidt uiteindelijk
tot fibrosering van de perineurale laag. Dit zorgt weer voor een afname van de
viscoelasticiteit zenuwweefsel, maar ook voor demyelinisatie en sensitisatie nervi
nervorum.
Door demyeleinisatie wordt het axonale transport geblokkeerd. Op plaats van deze
blokkade ontstaat pacemaker activiteit: er worden spontaan en onafhankelijk van perifere
stimulus prikkels afgegeven: ectopische prikkeling. Deze prikkeling kan ook worden
overgebracht op aangrenzende, niet aangedane zenuwen = crosstalk/crossexitation.
Beide systemen zorgen voor een lokaal gebied van verhoogde gevoeligheid en verhoogde
excitatie. Voortdurende excitatie leidt weer tot veranderingen in de input dorsale hoorn wat
leidt tot centrale sensitisatie.
Samenvattend:
Een trauma of langdurige mechanische verandering van het zenuwweefsel zorgt ervoor
dat de intraneurale circulatie, impulsgeleiding en nociceptoren worden beïnvloed,
waardoor uiteindelijk een verhoogde mechanosensitiviteit ontstaat.
Deze onderlinge afhankelijkheid tussen mechanische spanning en fysiologische
eigenschappen zenuwweefsel, dat is neurodynamica.
Vergrote opening: zorgt voor overmatige stretch zenuwweefsel, dus mechanische irritatie.
Nauwe relatie met stabiliteit of gebrek daaraan. Verandering neutrale zone, effect op
openings- en sluitingsmechanisme segment. Verbetering motorische controle adequater dan
verbeteren mobiliteit zenuw in dit geval.
Verminderde sluiting: omringende weefsel niet goed in sluitingsrichting bewegen. Dit is vaak
het geval bij ruimte innemen proces of druk op de zenuw. Extensie en homolaterale
lateroflexie. Wanneer mensen bewegen richting open, verlichten vaak de klachten.
Vergrote sluiting.
Ook het zenuwweefsel zelf kunnen we onderzoeken. We kunnen nagaan of mobiliteit zenuw
goed functioneert. Beweging zenuw kan verminderd zijn door contact interface of adhesies.
Hierdoor beweegt de zenuw niet goed en verergeren symptomen.
Bewegingen waarbij spanning wordt opgebouwd klachten verergeren: testen middels
zenuwprovocatietesten.
3 metingen:
- (Letten op weerstand die de patiënt zal geven op zenuwprovocatie
Ervaren, beschermingsmechanisme zenuw.)
- Spieractiviteit
- Bewegingsuitslag van de test
- (Links rechts vergelijken)
- Pijnrapportage patiënt
Structuren rondom zenuw die voor overmatige compressie of stretch zorgen (mechanical
interface):
- Openen en sluiter technieken
- Statisch versus dynamisch
Mobiliteit en
spanning zenuw
zelf: schema.
Afhankelijk
situatie patiënt.
In en Out:
tensioning
aangedane
zenuw. Bij deze
technieken
gebruiken we
zowel homo- als
heterolaterale
zijde.
Stap 1:
Beweging bedoeld tegenovergesteld aan tensioning techniek. Position out homolateraal:
spanning zenuw afhalen. Positie arm of been in positie leggen zodat er geen spanning op het
zenuwweefsel staat.
Bijvoorbeeld klachten aan de rechterarm vanuit n. medianus. Rechterarm wordt precies
tegenovergesteld aan provocatietest positie. Linkerarm in positie gelegd in provocatie test.
Links wil je wel die spanning opzoeken zodat alle spanning rechts er vanaf is.
Stap 2:
Spanning aangedane zijde wordt er afgehaald, en door beweging in de heterolaterale zijde
wordt de spanning opgezocht, en hierin bewogen (denk aan Thijs bewegingen tijdens
responsie). Kan in delen gebeuren.
Beweging heterolaterale arm mag in aangedane arm geen symptomen produceren.
Stap 3:
Aangedane zijde daar wordt tension opgebouwd, door aangedane zijde langzaam in
tensioning positie te leggen (=Position IN). Bij niet aangedane zijde wordt ook weer bewogen
richting tensioning zodat tensioning langzaam van aangedane zijde wordt afgehaald (=Move
OUT).
Stap 4:
Eerst niet aangedane zijde in positie van tensioning gelegd (Position OUT), zodat er geen
tensioning is aan aangedane zijde. Vervolgens met aangedane zijde richting tensioning
bewogen (Move IN).
Stap 5:
Niet aangedane zijde positie zonder tensioning gelegd (Position IN), aangedane zijde richting
tensioning gaat. Vervolgens met aangedane zijde de beweging richting de tensioning
gemaakt (Move IN).
Note:
Eigenlijk wordt met homolateraal OUT bedoeld: spanning er vanaf halen, maar met
heterolateraal OUT wordt bedoeld: spanning erop gooien. Deze termen niet door elkaar
halen!! Zelfde geldt voor IN.
Responsiecollege – neurodynamica