Professional Documents
Culture Documents
PRIMAIRE ENERGIEDRAGERS
ATP (adenosinetrifosfaat) = energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
- Wordt gevormd bij fotosynthese in chloroplasten en bij verbranding in mitochondriën
waarbij lichtenergie en chemische energie uit glucose wordt in chemische energie van ATP
- Fosforylering = binding van een fosfaatgroep (bijvoorbeeld aan ADP waardoor energierijk
ATP onstaat)
- 𝑃𝑖 = vrije fosfaatgroep: inorganic phosphate
AMP (adenosinemonofosfaat) = energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en een
fosfaatgroep die ontstaat bij de afsplitsing van de tweede fosfaatgroep van ADP
ADP (adenosinedifosfaat) = energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en twee
fosfaatgroepen die ontstaat wanneer de derde fosfaatgroep van ATP wordt afgesplitst en waarbij
bindingsenergie beschikbaar komt
OVERIGE ENERGIEDRAGERS
NAD+ (nicotinamide-adenine-dinucleotide) & NADP+(nicotinamide-adenine-dinucleotidefosfaat)
ENZYMEN
Enzym = eiwit dat chemische reacties versnelt zonder zelf te worden verbruikt: gekenmerkt door
achtervoegsel -ase (ATP’ase bewerkt substraat ATP tot ADP en fosfaat)
- Actieve centrum = deel van het enzymmolecuul waar de chemische reactie plaatsvindt
- Substraat = stof waarop een enzym inwerkt: substraatspecifiek = elk enzym kan slechts
inwerken op één (groep) stof(fen)
> E-S-complex = ontstaat eventjes op het moment van binding van het substraat aan het
enzym: bindingen tussen atomen verbroken + bindingen tussen atomen komen tot stand
- Reactieproduct = stof die ontstaat bij een chemische reactie
- Cofactor = ion / molecuul dat een enzym nodig heeft voor zijn werking / Co-enzym = cofactor
die een organische stof is (vitaminen + ATP)
- Apo-enzym = het eigenlijke enzymmolecuul (eiwit)
ATP’ase = transporteiwitten in de membranen van cellen of celorganellen die actief ionen
transporteren
- Energie is afkomstig uit de omzetting van ATP in ADP en fosfaat: ATP is hier substraat en
co-enzym
- Energie komt vrij als H+ ionen naar buiten stromen: gebruikt voor synthese ATP uit ADP en
fosfaat (= fosforylering)
Energiedrempel = minimale hoeveelheid energie die nodig is om een chemische reactie op gang te
brengen
- Lage temperatuur: moleculen bewegen traag -> bij botsingen komt niet genoeg energie vrij
- Inwerking van enzym op substraat -> energiedrempel verlaagd
Activeringsenergie = energie die moet worden toegevoerd om een chemische reactie op gang te
brengen
Reactie-energie = energie die vrijkomt bij een chemische reactie
- Reactieproducten bevatten minder energie dan substraat -> energie komt vrij
Enzymactiviteit = mate waarin een enzym een reactie versnelt
- Bepaald door te meten hoeveel substraat per tijdseenheid wordt omgezet
- Beïnvloed door temperatuur / zuurgraad / concentratie stoffen / bindingen enzymen
- Activator = stof die de enzymactiviteit verhoogt: er worden sneller E-S-complexen gevormd
- Remstof = stof die de enzymactiviteit verlaagt: er worden geen E-S-complexen gevormd
Denaturatie = een eiwit verliest zijn specifieke ruimtelijke structuur: irreversibel
- Verband tussen temperatuur en enzymactiviteit is optimumkromme
pH = zuurgraad: 7 is neutraal: hoe lager de pH, hoe hoger de zuurgraad
- Actieve centrum verandert en het enzym zijn werking verliest: reversibel (bij optimale pH
krijgt enzym de passende structuur weer terug)
Reactieketen = reeks van opeenvolgende stofwisselingsreacties die leiden tot een eindproduct
KOOLSTOFASSIMILATIE
Fotosynthese = vorm van koolstofassimilatie waarbij de energie wordt geleverd door licht
- 6 CO2 + 6 H2O + --> C6H12O6 + 6 O2
1) Lichtreacties = reactieketen op de membranen van een thylakoïd waarvoor licht nodig is
- Energie van het geabsorbeerde licht wordt gebruikt voor splitsing van water in
zuurstof en waterstofionen en het energierijk maken van elektronen
- Eindproducten: NADPH,H+, O2, ATP
- Fotosysteem = twee typen chlorofyl en een elektronentransportketen in het
membraan van een thylakoïd: kan lichtenergie omzetten in chemische energie en
potentiële energie van concentratieverschillen
> PSll: splitsing van water -> H+ (komt in lumen terecht), O2 (diffundeert naar stroma
en uitgescheiden via huidmondjes / gebruikt bij verbranding in mitochondriën), e-
(energierijk gemaakt mbv lichtenergie dat wordt gebruikt om meer H+ vanuit stroma
naar lumen te transporteren -> via elektronentransportketen doorgegeven)
> PSl: elektronen mbv lichtenergie weer energierijk gemaakt en vervolgens afgestaan
aan NADP+ in stroma van chloroplast: NADP+ +3H + 2e- -> NADPH,H+ (deze
transporteert de elektronen en waterstofionen naar de donkerreacties)
> PS’s zorgen voor ophoping van waterstofionen in lumen: terugstroom wordt door
enzym ATP-synthase gebruikt als energiebron voor vorming ATP: fotofosforylering =
vorming van ATP uit ADP met behulp van lichtenergie dat nodig is voor de vorming
van glucose in donkerreacties en voor andere processen in de cel
2) Donkerreacties = reactieketen in het stroma van de chloroplast waarvoor geen licht nodig is
- Elektronen en waterstofionen worden hiernaartoe getransporteerd en worden
gebruikt bij de vorming van glucose: koolstofbron = koolstofdioxide
- Calvincyclus = cyclische keten van donkerreacties waarbij glucose wordt gevormd uit
koolstofdioxide en NADP+, H+ met behulp van energie uit ATP
> voor de vorming van 1 glucosemolecuul zijn 24 waterstofatomen nodig waarvan er
12 worden gebruikt voor de vorming van glucose en de andere 12 nodig zijn om de 6
overige zuurstofatomen te binden waarbij 6 moleculen water ontstaat
Bruto-fotosynthesereactie = 6 CO2 + 12 H2O + energie --> C6H12O6 + 6 H2O + 6 O2
Netto-fotosynthesereactie = 6 CO2 + 6 H2O + energie --> C6H12O6 + 6 O2
Chlorofyl / bladgroen = pigment dat energie uit licht kan opnemen en omzetten en in planten, algen
en cyanobacteriën voorkomt
- Planten: bevindt zich in membranen in chloroplast / bladgroenkorrel = bevat stroma (dikke
vloeistof) en thylakoïden waarin zich het chlorofyl bevindt: thylakoïd = membranen van een
chloroplast: gerangschikt in stapels van schijven: lumen = het binnenste van een thylakoïd
Chemosynthese = vorm van koolstofassimilatie waarbij de energie wordt geleverd door oxidatie
(onttrekking van elektronen) van een anorganische stof
- Chemoautotrofe bacteriën (nitriet- en nitraatbacteriën): oxideren ammoniak tot
ammoniumionen
- Energie uit oxidatie wordt tijdelijk opgeslagen in ATP -> mbv energie uit ATP en
waterstofdonor kan CO2 glucose vormen
- Zwavelbacteriën: oxideren waterstofsulfide tot zwavel tot zwavelzuur
VOORTGEZETTE ASSIMILATIE
Sacharide / koolhydraat = de moleculen zijn opgebouwd uit een koolstofketen en atomen waterstof
en zuurstof
- Functie: bouwstof en (reserve)brandstof
1) Monosacharide / enkelvoudige suiker = bevat vijf of zes C-atomen (glucose)
- Goed oplosbaar in water door OH-groepen aan koolstofketen
2) Disacharide = molecuul opgebouwd uit twee monosachariden (ringvormige monosacharide)
3) Polysacharide = verbinding van vele monosachariden
- Polymerisatie = vorming van lange ketens van soortgelijke kleine
koolstofverbindingen
- Amylose = 21 zetmeelmolecuul gevormd in de chloroplasten en amyloplasten van
plantaardige cellen (opgebouwd uit a-glucosemoleculen (hoek tussen
glucosemoleculen wijzen bij elke bindingsplaats dezelfde kant op -> spiraalvormig)
- Zetmeel = spiraalvormig polysacharide: reservebrandstof voor planten en dieren
(slecht oplosbaar in water) (reservebrandstof)
- Glycogeen = sterk vertakt polysacharide, gevormd in dierlijke cellen in lever en
spieren (reservebrandstof)
- Cellulose = hoofdbestanddeel van de celwanden van planten: polymeer van
b-glucosemoleculen (hoek tussen glucosemoleculen wijzen bij elke bindingsplaats de
andere kant op -> lichte zigzagvorm)
EIWITGROEPEN FUNCTIE
ANAEROBE DISSIMILATIE
Verzuring kan ontstaan als er meer energie nodig is dan de aerobe dissimilatie kan leveren:
zuurstoftekort -> oxidatieve fosforylering stopt -> glycolyse levert weinig ATP op: veel glucose
omgezet in pyrodruivenzuur -> 4 waterstofatomen opgenomen door NAD+ -> NADH,H+ en
pyrodruivenzuur worden omgezet in melkzuur -> NAD+ weer beschikbaar voor opname
waterstofatomen -> melkzuur via bloedsomloop afgevoerd naar lever
DISSIMILATIE VAN ATP
Verzuring kan ontstaan door de omzetting van veel ATP in ADP: per 1 ATP ontstaat er fosforzuur die
gemakkelijk H+ verliest -> H+ concentratie neemt toe
AEROBE DISSIMILATIE
- Koolhydraten: omgezet in monosachariden (vooral glucose)
- Eiwitten: gesplitst in aminozuren -> aminogroep afgesliptst en omgezet in ammoniak (ook
zwavel kan ontstaan) -> koolstofketen omgezet in pyrodruivenzuur / azijnzuur / andere
stoffen
- Vetten: gesplitst in glycerol en vetzuren -> in cellen omgezet in pyrodruivenzuur -> aeroob
gedissimileerd -> C2-moleculen worden afgesplitst -> C2-moleculen omgezet in acetyl-CoA
(komt veel energie vrij: grote aantal waterstofatomen per gram vet)