You are on page 1of 8

Natuurwetenschappen examen 1

Thema 1: anorganische stoffen en hun eigenschappen

-anorganische stoffen bestaan uit moleculen die koolstof bevatten als voornaamste bouwsteen

-anorganische/minerale stoffen bestaan in regel uit deeltjes (moleculen, ionen en atomen) zonder
koolstofuitzonderingen: carbonaten, koolstofdioxide, grafiet en diamant (bevatten wel koolstof)

Anorganische stoffen worden verder opgedeeld in enkelvoudige en samengestelde stoffen

-enkelvoudige stoffen bestaan uit 1 atoomsoort

-samengestelde stoffen zijn opgebouwd uit meerdere elementen

Enkelvoudige stoffen worden verder onderverdeeld in metalen en niet-metalen.

Samengestelde stoffen hebben ofwel een ionaire binding (ionbinding) tussen hun samenstellende deeltjes, ofwel
een moleculaire binding.

-ionbindingpositieve en negatieve ionen schikken zich in vaste toestand in een


ionrooster, waarin ze worden samengehouden door een elektrostatische kracht.

-covalente/moleculaire bindingtwee atomen delen een elektronenpaar

Beide soorten bindingen streven naar de edelgasstructuur (8 elektronen op de buitenste


schil)

2. enkelvoudige anorganische stoffen

2.1 de vele gedaanten van koolstof

Koolstof is de basis van alle organische stoffen maar ook de bouwteen van zowel grafiet als diamant; grafiet en
diamant zijn enkelvoudige stoffen
(koolstof heeft 4 valentie-elektronen)

-diamanthet koolstofatoom is met covalente bindingen aan 4 andere koolstofatomen gebondendiamantrooster


ontstaat

-diamant wordt niet alleen gebruikt in sieraden, maar ook in werktuigen die door hard gesteente moeten
boren/slijpenbewerken van diamanten gebeurt met materiaal bedekt met diamantpoeder

-grafiethet koolstofatoom is aan 3 andere koolstofatomen gebonden in hetzelfde vlak. Hierdoor worden
regelmatige zeshoeken gevormd, die in lagen worden samengehouden door relatief zwakke krachten.

2.2 Helium: het inerte gas:

Helium is een gasvormige stofbehoort tot de groep van de edelgassen

-Helium is een inerte stof: reageert niet met andere stoffen omdat ze beschikt over een volledig gevulde buitenste
elektronenschil (2 elektronen op zijn enige schil

-kamertemperatuurallemaal gasvormige stoffen die enkelvoudig voorkomen in de luchtwe ademen ze


onveranderd weer uit.
Toepassingen helium: ballonen met helium (stijgen vanzelf), gebruikt in luchtschepen ter vervanging van het zeer
explosieve waterstofgas (helium kan niet ontvlammen)

2.3 het metaalrooster

Eigenschappen van metalen:


-metaalglans: beweeglijkheid van de vrije elektronenweerkaatsen invallend licht

-goede geleiders voor elektriciteit en warmte: als je elk uiteinde van een metalen
draad verbindt met 1 van de polen van een batterij, zullen de vrij bewegende
elektronen aan de kant van de positieve pool uit het metaalrooster bewegen en
tezelfdertijd vervangen worden door nieuwe elektronen aan de negatieve pool.
Warmte is het doorgeven van bewegingsenergie.

-hoog smeltpunt, grote hardheid en grote dichtheid: Elektronenwolk houdt de


positieve metaalionen stevig bij elkaargrote dichtheid en hardheid, zijn moeilijker om te smelten. Hoe meer
elektronen aanwezig in de elektronenwolk en hoe kleiner de diameter van het positieve metaalion, hoe sterker deze
eigenschappen

-vervormbaarheid: metalen kunnen in het metaalrooster makkelijk verschuiven ten opzichte van elkaar zonder zat
het rooster uit elkaar valt (elektronenwolk is de oorzaak)metalen kan je makkelijk plooien, pletten, snijden,…

-legeringen: hebben de eigenschappen van beide metalenontstaan omdat metaalionen makkelijk vervangen
kunnen worden door andere metaalionencombinaties van verschillende soorten metaalionen of legeringen
ontstaan

3. samengestelde anorganische stoffen

3.1 koolstofdioxide, een broeikasgas

-broeikasgassen zoals koolstofdioxide warmen zelf op door de infraroodstraling te absorberen die door het
aardoppervlak wordt uitgestraald. Het aardoppervlak straalt die infraroodstraling uit, omdat het opgewarmd wordt
door de zon. Als CO2 en andere gassen in de atmosfeer opwarmen, warmt de hele atmosfeer op.

-roest ontstaat wanneer ijzer een periode in contact is geweest met vochtige luchtvoorkomen door af te dichten
met primer of lak

Thema 2: organische stoffen en hun eigenschappen

1. koolwaterstoffen

-verzadigde koolwaterstoffen hebben uitsluitend enkelvoudige koolstof-bindingen (C-C) in de molecule

-onverzadigde koolwaterstoffen hebben minstens 1 méérvoudige koolstofbinding (C=C) in de molecule

-alkanen hebben uitsluitend enkelvoudige C-C bindingen in de molecule

-alkenen hebben een dubbele C=C binding in de molecule

-alkynen hebben een drievoudige binding in de molecule

-cyclische koolwaterstoffen, waarbij de koolstofatomen zich binden tot een gesloten structuurde koolstofring

-aromatische koolwaterstoffen, eveneens cyclisch met afwisselend enkelvoudige en dubbele


bindingenbelangrijkste molecule van deze groep is benzeen
3. bespreking van enkele organische stoffen en hun eigenschappen:

3.1 alkanen: campinggas en lpg

-campinggasbevatten butaan (kookpunt van -0,5°C)

-propaanbeter alternatief voor bergbeklimmers (kookpunt van -42°C)

-lpgmengsel van de 2, gebruikt als brandstof

3.2 aromatische koolwaterstoffen en kanker

Vet druipt op hete kolen en wordt door de hoge temp omgezet naar PAKPAK wordt opnieuw opgenomen door het
vleesPAK worden opgenomen via het lymfvatenstelsel en komen in alle weefsels terechtPAK kunnen door
enzymen omgezet worden in epoxiden die via een aantal tussenstappen kankerverwekkend kunnen zijn.

3.3 ethanol: manusje-van-alles

-drinkbare alcohol: wijn, bier, sterkere dranken,…

-biobrandstofethanol wordt verkregen door vergisting van suikerriet dat opnieuw aangeplant wordt.

-ontsmettingsmiddelwonde ontdoen van bacteriëndenaturende eigenschap die de natuur van eiwitten aantast

3.4 aceton in nagellakverwijderaar: een goed idee?

nagellak is oplosbaar in aceton

-aceton is een irriterende stof die de huid en nagels brozer maakt, maar er ook voor zorgt dat schadelijkere stoffen
van de nagellak zelf door het lichaam opgenomen kunnen worden

-het is een vluchtige en snel ontvlambare stof die gemakkelijk ingeademd wordt en zeer schadelijk is voor de ogen

3.5 mierenzuur: dierenzuur en plantenzuur

-geproduceerd door mieren ter verdediging van zichzelf en het nest, wordt na een verdedigingsbeet ingespoten en
geeft en onaangenaam prikkelend gevoel

-brandnetel: brandharen gevuld met onder andere mierenzuur hebben aan de top een weerhaakje. Als het
weerhaakje in de huid blijft haken komt het gifmengsel vrij, met een branderig gevoel als gevolg

4. polariteit van moleculen en toepassingen:

-polaire stoffen lossen goed op in polaire oplosmiddelen, apolaire stoffen lossen goed op in apolaire oplosmiddelen.

4.1 het geheim van mayonaise:

-een emulgator is een stof met een polair en een apolair gedeelte. De polaire kop is hydrofiel (waterminnend) en de
apolaire staart is hydrofoob (watervrezend).

-in een water-olie-emulsie dringen de hydrofiele koppen in het water en de hydrofiele staarten steken eruit, die
ervoor zorgen dat de waterdruppels niet dicht bij elkaar kunnen geraken en zo niet kunnen samenvloeien.
-een wesp zakt niet in water omdat hun pootjes bedekt zijn met een was, en vet mengt niet met water

4.3 regenkledij houdt water buiten

-Gore-Tex en MPC: het apolaire membraan bevat kleine poriën die zweet doorlaten, maar de waterdruppels van de
regen tegenhouden.

-Sympatex: membraan bevat geen poriën, maar bestaat uit een laagje waterminnende moleculen die de
dampmoleculen van het zweet opnemen en diffunderen naar de kant met de laagste temperatuur, de buitenkant,
waar ze verdampen. De regendruppels worden niet opgenomen.

5. algemene reactiemechanismen uit de organische reactie

Substitutiereactie:

H-atoom is vervangen of gesubstitueerd door een Cl-atoom

Additiereactie:

atomen of atoomgroepen worden gebonden op beide c-atomen

Polymerisatie:

dubbele bindingen veranderen in enkele bindingen

Condensatiereactie:

H2O wordt afgezonderd, als water toegevoegd wordt=hydrolysereactie

Skeletafbraak:

afbraak van de grote molecule in kleinere moleculen

Eliminatiereactie:

dehalogenering, dehydrogenering, dehydratatie

Thema 3: kunststoffen en biopolymeren:

-polymerisatie: polyetheen (PE)verpakkingsfolie en draagtassen; polyvinylchloride (PVC)buizen, vensterramen;


polypropeen (PP) batterijkasten, scharnieren, synthetische grasvelden; polystyreen (PS)wegwerpbestek,
koffiebekertjes, plastic, platen voor latten en tekendriehoeken

-polycondensatie: polyesterfleece; polyetheentereftalaat (PET)petflessen; polyamidenylon, kogelvrije vesten


polyamariden(polyamiden met aromatische monomeren)
2 .indeling en eigenschappen van kunststoffen:

2.1 thermoplasten:

-temperatuur waarbij de kunststof week wordtglastemperatuur

-temperatuur waarbij de kunststof smeltsmelttemperatuur

-kunststoffen die lineaire of vertakte polymeerketens bevatten, verweken telkens wanneer ze verwarmd worden, na
afkoeling worden deze kunststoffen opnieuw hard. Dit is herhaalbaar.

-moleculen worden bij elkaar gehouden door zwakke aantrekkingskrachtenvanderwaalskrachten

Ftalatenweekmakers, maken kunststoffen letterlijk week of zacht

2.2 thermoharders:

-hebben noch een glastemperatuur, noch een smelttemperatuur

Dwarsverbindingen:

Vb. Bakeliet, Melamineformaldehyd (MF)

2.3 Elastomeren:

-dwarsverbindingen zorgen ervoor dat na het uitrekken of indrukken de stof opnieuw in haar oorspronkelijke vorm
terechtkomt.

Vb. latex (condooms, autobanden, matrakken)stroperig, om een grotere hardheid te verkrijgen werd er vroeger
zwavel aan toegevoegdvulkaniseren

2.4 copolymeren en composieten:

-copolymeer: de eigenschappen van de twee soorten monomeren van styreenbutadieen (SBR) gecombineerd

-composieten: kunststoffen waaraan een natuurlijke stof of een andere kunststof toegevoegd wordtvb
glasvezelversterkt polyester (telecommunicatie)

Thema 4: stoffen in je lichaam:

-BMI (body mass index)= lichaamsgewicht in kg/lichaamslengte² in metergeeft je een indicatie over iemands
gezondheid

-Buik-heupverhouding, de middelomtrek is een betere gezondheidsindicator


mitochondrium

2.2 de dierlijke en plantaardige cel:

-dierlijke cel: geen centrosoom en geen lysosomen

-plantaardige cel: bladgroenkorrel(fotosynthese), verstevigde celwand en vacuoleholte

3. voedingsstoffen of nutriënten:

-waterbouwen het lichaam op en houden het in stand, reguleren het goede verloop van de levensprocessen

-mineralen bouwen het lichaam op en houden het in stand, reguleren het goede verloop van de levensprocessen

-vitaminenreguleren het goede verloop van de levensprocessen

-sachariden(koolhydraten)leveren energie voor de levens-activiteiten

-lipiden(vetten)leveren energie voor de levens-activiteiten, bouwen het lichaam op en houden het in stand

-proteïnen(eiwitten) leveren energie voor de levens-activiteiten, bouwen het lichaam op en houden het in stand,
reguleren het goede verloop van de levensprocessen

3.1 water:

-een goed oplosmiddel voor vele stoffen

-vervoert stoffen door ons hele lichaam heen

-neemt deel aan chemische reacties in de cellen

-helpt onze lichaamstemperatuur op peil te houden

3.2 mineralen:

-onmisbare bouwstoffen voor het lichaam bv. calcium- en fosforionen

-onmisbaar voor het goed functioneren van het lichaam bv. Na+ en K+

3.3 vitaminen:

-helpen je lichaam goed te functioneren, bij tekorten ontstaan gebreksziekten zoals bv. scheurbeuk

Het volstaat om in de lente en zomer een kwartier in de zon te lopenvoldoende vitamine D

3.4 Sachariden, lipiden, proteïnen:

disacharide Bevat de monoscahariden Triviale naam Komt voor in


sacharose Glucose en fructose Riet- of bietsuiker Suikkerriet, suikerbiet
lactose Glucose en galactose melksuiker melk
maltose Glucose en glucose boutsuiker Kiemende granen
Monosachariden: geen vertering (snelle suiker)

glucose

fructose

maltose

Disachariden

Polysachariden: vertering (trage suiker)

zetmeel

glycogeen

cellulose

-diabetes: spieren minder gevoelig voor insuline en nemen minder glucose opglucose blijft in het bloed achter en
tast te bloedvaten aan.

3.4.2 Lipiden:

-vetstoffen die uit planten of dieren komen

triglyceriden, fosforlipiden, steroïden

-verbindingen van C,H,O

-vaste bouwsteen is het vetzuur

-verzadigde vetzuren=dierlijk, onverzadigde vetzuren=vloei- of smeerbaar

-triglyceriden zijn uitstekende energieleveranciers

-gezonde vetten: onverzadigde vetten, ongezonde vetten: verzadigde vettenhart- en vaatziekten

!essentiële vetzuren kan ons lichaam niet zelf aanmaken

Fosforlipiden en steroïden:

-fosforlipide: vetstof waaruit alle membranen van een cel zijn opgebouwd

-steroïden: cholesterol, testosteron, oestrogeen, progesteronbestanddeel van celmembraan

Cholesterolslagaderverkalkinghartinfarct

3.4.3 proteïnen

-gemaakt uit C, H, O, N en S

-bouwsteenaminozuur

-aminozuren vormen een lange ketenpolypeptide(primaire eiwitstructuur)

3D vorm

Secundaire eiwitstructuur: delen van een polypeptideketen gaan binden via waterstofbruggen

-denaturatie: eiwit verliest zijn ruimtelijke vorm


Functies van eiwitten:

-opbouwkeratine in nagels, haar,…

-regulerendhormonen, afweerstoffen, enzymen

-kunnen ook transporteiwitten zijn of energie leveren

Dierlijk voedsel is rijker aan eiwitten dan plantaardig voedsel

-essentiële aminozuren zitten vooral in dierlijk voedsel

BMI>18: ondervoeding

4. stofwisseling in het lichaam:

Katabolisme: het geheel van de reacties in de cel waarbij organische stoffen afgebroken worden om er energie uit te
winnen bv celademhaling

Anabolisme: het geheel van reacties in de cel waarbij nieuwe organische stoffen samengesteld worden en waarbij
energie vereist is, de energie die de katabole reacties hebben opgeleverd

You might also like