You are on page 1of 16

Hoofdstuk 2: atomen en het PSE

2.1 Atoomtheorie en de atoomstructuur


Het kleinste deeltje waarin een element kan gedeeld worden en dat nog identificeerbaar is, is een
atoom, van het Griekse atomos, “ondeelbaar.”
Chemie is gebaseerd op 4 veronderstellingen, welke samen de atoomtheorie vormen.
1. Alle materie is opgebouwd uit atomen.
2. De atomen van een gegeven element verschillen van atomen van alle andere elementen.
3. Chemische verbindingen bestaan uit (hele) atomen gecombineerd in specifieke
verhoudingen.
4. Chemische reacties veranderen alleen de manier waarop de atomen zijn gecombineerd in
verbindingen.
Atomen bestaan uit kleine subatomaire deeltjes:
 Protonen dragen een positieve elektrische lading.
 Neutronen hebben een massa gelijk aan dat van een proton, maar zijn elektrisch neutraal.
 Elektronen hebben een massa dat slechts van de massa van een proton is en dragen een
negatieve lading.
- Elektronen zijn dus veel lichter dan protonen en neutronen zodat hun massa vaak als
verwaarloosbaar wordt beschouwd.

 De massa’s van atomen en subatomaire deeltjes worden vaak uitgedrukt in een relatieve
massa schaal.
 De basis voor deze schaal is een atoom koolstof dat 6 protonen en 6 neutronen bevat. Aan
dit koolstofatoom worden exact 12 atomaire massa eenheden (amu = atomic mass unit) of
daltons toegewezen.

 De protonen en neutronen zijn samengepakt in de kern. Rond de kern bewegen de


elektronen zeer snel doorheen de ruimte (in een groot volume).
 De relatieve grootte van de kern in een atoom is hetzelfde als dat van een erwt in het
midden van dit stadion.
 De structuur van een atoom wordt bepaald door de interactie van verschillende krachten.
 Tegengestelde elektrische ladingen trekken elkaar aan, zelfde ladingen stoten elkaar af.
 Protonen en neutronen in de kern worden bijeen gehouden door de sterke kernkracht .

Bestaan atomen echt?


 John Dalton stelde de atoomtheorie voor in 1808.
 J. J. Thomson bepaalde de massa van een elektron.
 Robert Millikan identificeerde de lading van een elektron.
 Ernest Rutherford leidde het bestaan van de kern af.
 De scanning tunneling microscoop maakt individuele atomen zichtbaar.

2.2 Elementen en atoomnummer


 Atoomnummer (Z) is het aantal protonen in atomen van een gegeven element. Alle atomen
van eenzelfde element hebben eenzelfde aantal protonen in de kern.
 Atomen zijn neutraal omdat het aantal positief geladen protonen en negatief geladen
elektronen gelijk zijn in elk atoom.
 Massagetal (A) is de som van het aantal protonen en neutronen in een atoom.

2.3 Isotopen en atoommassa


 Isotopen zijn atomen met identieke atoomnummers maar verschillende massagetallen.
 Protium, deuterium en tritium zijn drie natuurlijk voorkomende isotopen van waterstof.

 Een specifiek isotoop wordt gepresenteerd door zijn massagetal (A) als een superscript
en zijn atoomnummer (Z) als een subscript vóór het symbool van het atoom.
 Bijvoorbeeld, het symbool voor tritium is:
 De isotopen van de meeste elementen hebben geen aparte, onderscheidende namen.
 Het massagetal (A) wordt gegeven na de naam van het element.
 De isotoop, gebruikt in nucleaire reactoren, wordt meestal aangeduid als uranium 235U
 De meeste natuurlijk voorkomende elementen zijn mengsels van isotopen.

Atoommassa = gewogen gemiddelde van de voorkomende isotopen van een element.


 De individuele massa’s en de percentages van de natuurlijk voorkomende isotopen dienen
gekend (gegeven) te zijn
 Atoommassa = [(isotoopabundantie)×(isotoopmassa)] (Met Griekse symbool  betekent
“som van termen”)

2.4 het periodiek systeem der elementen


 Slechts 10 elementen zijn gekend sinds het begin van de geschreven geschiedenis.
 Op het eind van de jaren 1700 en vroege jaren 1800 werden meer elementen ontdekt en zo
begonnen chemici te zoeken naar overeenkomsten tussen elementen.
 Johann Döbereiner stelde vast in 1829 dat er verschillende triades waren, die vergelijkbare
chemische en fysische eigenschappen leken te hebben.
 Dimitri Mendelejev organiseerde de elementen door hun massa, vervolgens in kolommen
op basis van hun chemische gedrag.

Mendelejev stelde een voorloper op van de huidige periodieke tabel, welke hokjes bevat voor elk
element, met het symbool, atoomnummer en atoommassa

Mendelejev stelde een voorloper op van de huidige periodieke tabel, welke hokjes bevat voor elk
element, met het symbool, atoomnummer en atoommassa.
Metalen:
 94 van de gekende elementen
 bevinden zich aan de linkerkant van het periodiek systeem
 vast bij kamertemperatuur (uitgezonderd kwik)
 meestal glanzend (wanneer vers afgesneden)
 goede geleiders van warmte en elektriciteit

Niet-metalen:
 18 van de gekende elementen
 bevinden zich aan de rechterkant van het peridiek systeem
 11 zijn gasvormig, 6 zijn vast,1 (broom) is een vloeistof.
 slechte geleiders voor warmte en elektriciteit

Metalloïden:
 6 van de gekende elementen
 bezitten eigenschappen tussen die van metalen en niet-metalen in
 komen voor in een zigzag band tussen de metalen (links) en de niet-metalen (rechts) in het
periodiek systeem
De verticale groepen in de periodieke tabel hebben gelijke chemische eigenschappen en worden
verdeeld in categorieën.
 Hoofdgroepen—De twee groepen helemaal links (1–2) en de zes helemaal rechts (13–18)
zijn de hoofdgroepen.
 Transitiemetaal groepen—Deze groepen worden genummerd van 3 tot 12.
 Binnenste transitiemetalen—De 14 elementen die lanthaan volgen zijn de lanthaniden en
de 14 elementen welke actinium volgen zijn de actiniden. Samen vormen zij de binnenste
transitiemetalen.

 Elementen (uitgezonderd waterstof) aan de linkerkant van de zwarte zigzag lijn, van boor
(B) tot telluur (Te) zijn metalen.
 lementen aan de rechterkant van de lijn zijn niet-metalen.
 De meeste elementen grenzend aan de lijn zijn metalloïden.
 Elementen in een gegeven groep hebben gelijkaardige chemische eigenschappen. Chloor,
broom, jood en andere elementen van groep 7A gedragen zich gelijkaardig.

Alle zeven periodes hebben niet hetzelfde aantal elementen.


 De eerste periode bevat slechts 2 elementen.
 De tweede en derde periode bevatten 8 elementen.
 De vierde en vijfde periodes bevatten 18 elementen.
 De zesde en zevende periodes bevatten 32 elementen.
 De 14 lanthaniden en de 14 actiniden zijn er uit getrokken en worden onder de anderen
geplaatst. 39

Groepen worden op twee manieren genummerd, zie figuur 2.2.


 De hoofdgroep elementen worden genummerd van groep 1A tot 8A.
 De transitiemetaal elementen worden genummerd van groep 1B tot 8B.
 Op de andere manier worden alle 18 groepen opeenvolgende genummerd van 1 tot 18.
 De groepen van de binnenste transitiemetalen worden niet genummerd.
2.5 Eigenschappen van enkele groepen

Een grafiek van atomaire straal versus atoomnummer toont een periodieke stijgingen-daling-
patroon. De maxima zijn voor de groepselementen 1A, en de minima voor groep 7A elementen.

Atoomstraal van elk element kan afgelezen worden in PSE:

 De periodieke tabel heeft zijn naam omdat de elementen in deze tabel duidelijke
periodiciteit vertonen.
 Veel fysische en chemische eigenschappen vertonen periodiek gedrag.
 De verschillende elementen van een groep vertonen opmerkelijke overeenkomsten in hun
chemische en fysische eigenschappen.
 Hoewel de gelijkenissen niet zo uitgesproken zijn, zoals ze binnen eenzelfde groep zijn,
gedragen naburige elementen zich vaak op dezelfde manier.
Smeltpunt van elk element kan afgelezen worden in PSE:

Groep 1A—Alkalimetalen
 lithium (Li), natrium (Na), kalium (K), rubidium (Rb), cesium (Cs), en francium (Fr)
 Blinkende, zachte metalen met lage smeltpunten
 Reageert met water om producten te vormen die zeer alkalisch zijn.
 Door hun hoge reactiviteit, worden alkalimetalen in de natuur nooit in zuivere toestand
gevonden.

Groep 2A—Aardalkalimetalen
 beryllium (Be), magnesium (Mg), calcium (Ca), strontium (Sr), barium (Ba) en radium (Ra)
 Glanzende, zilverachtige metalen
 Minder reactief dan hun buren van groep 1A
 In de natuur nooit in zuivere toestand gevonden

Groep 7A—Halogenen
 fluor (F), chloor (Cl), broom (Br), jood (I), en astaat (At) • Kleurrijke en corrosieve niet-
metalen.
 In de natuur enkel te vinden in combinatie met andere elementen, zoals met natrium in
tafelzout (natriumchloride NaCl)
 De groepsnaam, halogenen, is afgeleid van het Griekse woord hals, wat zout betekent.

Groep 8A—Edelgassen
 helium (He), neon (Ne), argon (Ar), krypton (Kr), xenon (Xe) en radon (Rn)
 Kleurloze gassen
 Genoemd de “nobele” gassen omdat ze chemisch niet reactief zijn.
 Helium, neon en argon combineren niet met andere elementen. Krypton en xenon
combineren met zeer weinig elementen.
2.6 elektronenstructuur van atomen
 De eigenschappen van de elementen worden bepaald door de rangschikking van de
elektronen.
 Deze rangschikking wordt verklaard door het gebruik van “quantum mechanical model”
ontwikkeld door Erwin Schrödinger.
- Elektronen hebben zowel deeltjeseigenschappen als golfeigenschappen.
- Het gedrag van elektronen kan beschreven worden door een vergelijking (de
golffunctie).
- Elektronen zijn niet volledig vrij om te bewegen maar zijn gelimiteerd tot bepaalde
energieniveaus (energiekwantum).

 Elektronen in een atoom zijn gegroepeerd rond de kern in schillen.


 Hoe verder een schil verwijderd is van de kern, hoe groter de schil is, hoe meer elektronen
de schil kan bevatten, en hoe hoger de energie van de elektronen.
- de eerste schil (het dichtste bij de kern) kan 2 elektronen bevatten
- de tweede schil: 8 elektronen – de derde schil: 18 elektronen
- de vierde schil: 32 elektronen

 De (hoofd)schillen zijn verder opgesplitst in subschillen. Er bestaan 4 soorten: s, p, d en f (in


volgorde van stijgende energie)
- de 1ste hoofdschil bestaat enkel uit een ssubschil;
- de 2de hoofdschil bevat een s- en p subschil,
- de 3de hoofdschil bevat s-, p- en d subschil, en
- de 4de hoofdschil bevat een s-, p-, den f-subschil.
 Het aantal subschillen is gelijk aan de nummer van de hoofdschil.
 Een subschil wordt voorgesteld door de nummer van de hoofdschil gevolgd door de letter
van de subschil.

 n elke subschil worden de elektronen gegroepeerd in orbitalen, een ruimte waarin het
elektron 90% van zijn tijd doorbrengt.
 Een s subschil bestaat uit 1 orbitaal, p is opgebouwd uit 3 orbitalen, d uit 5 orbitalen en f uit
7 orbitalen.
 Elk orbitaal kan 2 elektronen bevatten, welke verschillen in spin.
De orbitalen hebben verschillende vormen en oriëntaties in de ruimte. s-orbitalen zijn sferisch,
terwijl p-orbitalen haltervormig zijn.
 Elk orbitaal kan max. 2 elektronen met tegengestelde spin bevatten.
 De eerste hoofdschil: 1s orbitaal; 2 elektronen
 De tweede hoofdschil: 8 elektronen; 2 in een 2s orbitaal en 6 in drie 2p orbitalen
 De derde hoofdschil: 18 elektronen; 2 in een 3s orbitaal, 6 in drie 3p orbitalen en 10 in vijf
3d orbitalen
 De vierde hoofdschil: 32 elektronen; 2 in een 4s orbitaal, 6 in drie 4p orbitalen, 10 in vijf 4d
orbitalen en 14 in zeven 4f orbitalen.

Samenvatting elektronendistributie in atomen:

2.7 elektronenconfi gurati es


 De verdeling van de elektronen over de hoofden subschillen: de elektronenconfiguratie
 Voorspelling elektronenconfiguratie: door het toepassen van 3 regels:
- Regel 1: WET VAN MINIMUM-ENERGIE Elektronen bezetten de laagst mogelijke
beschikbare energie-orbitalen. (Let op: dit wordt gecompliceerd door “crossover” van
energielevels boven het 3p niveau)
o Elektronen vullen de orbitalen, startend met de
orbitalen met de minste energie.
o Boven het 3p niveau beginnen de energieorbitalen in
verschillende schillen te overlappen.
o Het energieleveldiagram kan gebruikt worden om de
volgorde van opvulling van de orbitalen te
voorspellen.
 Regel 2: PAULI-principe Een orbitaal kan hoogstens 2 elektronen bevatten (met
antiparallelle spin)
 Regel 3: REGEL VAN HUND Bij het opvullen van orbitalen in hetzelfde subniveau, wordt
eerst één elektron geplaatst in elk beschikbaar orbitaal, alvorens een 2de elektron te
plaatsen in hetzelfde orbitaal
- Het elektronenaantal in elke subschil wordt aangegeven door een superscript.

Spin elektron

Elektronenconfiguratie kan afgelezen worden op het PSE:

!!!Let op!!! De juiste volgorde staat niet in het PSE dus die dien je te bepalen m.b.v. het
hulpmiddel:
 Elektronenconfiguraties worden beschreven door het nummer van de hoofdschil en de
letter van de subschil volgens stijgende energie. Het aantal elektronen per subschil wordt
weergegeven door een superscript.
 Een grafische voorstelling wordt gemaakt door elk orbitaal voor te stellen door een lijn en
elk elektron door een pijl. De zin van de pijl geeft de spin weer.
 De verkorte notatie gebruikmakend van de edelgasconfiguraties is erg nuttig voor grotere
atomen.
OPMERKING: uitzonderingen bijvoorbeeld: • Element: stabieler indien half of volledig gevulde d-
subschil Inversie: s2 d 4 en s2 d 9 wordt s1 d 5 resp. s1 d 10

De elektronenconfiguraties voor B – N waarbij een 2p-orbitaal gevuld wordt:


De elektronenconfiguraties voor O – Ne waarbij een 2p subschil wordt opgevuld:

2.8 elektronenconfi gurati es en het PSE


Het PSE wordt onderverdeeld in blokken van elementen afhankelijk van de laatstgevulde subschil.
 Een s-blok element is een hoofdgroepelement waarbij het laatst geplaatste elektron zich in
een sorbitaal bevindt.
 Een p-blok element is een hoofdgroepelement waarbij het laatst geplaatste elektron zich in
een p- orbitaal bevindt.
 Een d-blok resp. f-blok element is een overgangsmetaal waarbij het laatst geplaatste
elektron zich in een d-orbitaal resp. f-orbitaal bevindt.

Het PSE voorziet een methode om de volgorde van de opvulling van orbitalen te herinneren.
Elementen in dezelfde groep van het PSE hebben gelijkaardige elektronenconfiguraties van hun
valentieschillen.
 Een valentieschil is de buitenste elektronschil van een atoom
 Een valentie-elektron is een elektron in de valentieschil van het atoom.
 De groepnummers van 1A tot 8A geven het aantal valentie-elektronen weer.
 Valentie-elektronen zijn het minst stevig gebonden aan de kern en zijn belangrijk in het
bepalen van de chemische eigenschappen.

2.9 Elektron-stip symbolen


Elektron-stip symbool—een symbool met stipjes die rond het atoom geplaatst worden en het
aantal komt overeen met het aantal valentie-elektronen
Samenvatting
1. Wat is de moderne theorie van de atoomstructuur?
 Alle materie is opgebouwd uit atomen.
 Een atoom is het kleinste en eenvoudigste eenheid die nog de eigenschappen van
het element bezit.
 Atomen zijn opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen.
 Protonen hebben een positieve elektrische lading en bevinden zich in de
nucleus (kern).
 Neutronen zijn elektrisch neutraal en bevinden zich in de kern.
 Elektronen zijn negatief geladen en bevinden zich op relatief grote afstand van
de kern. Het grootste gedeelte van een atoom is lege ruimte.

2. Hoe verschillen de atomen van de verschillende elementen?


 Elementen verschillen in hun protonenaantal dat weergegeven wordt door het
atoomnummer (Z).
 Alle atomen van eenzelfde element hebben een gelijk aantal protonen en
elektronen.
 Het neutronenaantal in een atoom is niet voorspelbaar maar is minstens even groot
als het protonenaantal (dus gelijk of groter dan).
 Het totale aantal protonen plus neutronen in een atoom wordt het massagetal (A)
genoemd.

3. Wat zijn isotopen en wat is de atoommassa?


 Isotopen zijn atomen met een gelijk protonen- en elektronenaantal maar met een
verschillend neutronenaantal.
 De atoommassa van een element is het gewogen gemiddelde van de atoommassa’s
van alle natuurlijk voorkomende isotopen in atomaire massa-eenheid (amu).

4. Hoe is het PSE geordend?


 Elementen worden geordend in het periodiek systeem der elementen (PSE), bestaande
uit 7 rijen of perioden, en 18 kolommen of groepen.
 De 2 groepen aan de linkerkant van de tabel en de 6 groepen aan de rechterkant worden
hoofdgroepelementen genoemd.
 De 10 groepen in het midden zijn de transitiemetaalgroepen (overgangselementen).
 De 14 groepen die uit de tabel getrokken zijn en onderaan aan de tabel worden
weergegeven zijn de binnenste transitiemetaalgroepen.
 In eenzelfde groep bezitten de elementen eenzelfde aantal valentie-elektronen in de
valentieschil en een gelijkaardige elektronenconfiguratie.
5. Hoe zijn elektronen geordend in atomen?
 De elektronen in een atoom worden onderverdeeld in schillen. In elke schil worden de
elektronen verder onderverdeeld in subschillen, en in elke subschil nog in orbitalen.
 s-orbitalen zijn sferisch; p-orbitalen zijn haltervormig.
 Elke schil kan een specifiek aantal elektronen bevatten. De eerste schil kan 2
elektronen bevatten, de tweede schil 8 elektronen en de derde schil 18.
 De elektronenconfiguratie van een element kan voorspeld worden door de elektronen
van het elementen toe te wijzen aan de orbitalen.
 De elektronen in de valentieschil kunnen weergegeven worden door gebruik van
elektron-stip symbolen.

You might also like