Professional Documents
Culture Documents
Wat is straling?
Proefjes
1. Wat is straling?
Elektromagnetische straling is een elektrisch deeltje dat energie uitzendt in de vorm van
golven die door een ruimte met lichtsnelheid stroomt. Dit kan uitgelegd worden met de
theorie van de kwantummechanica. Er zijn voor deze theorie twee verschillende
benaderingen bedacht. De Duitse natuurkundige Heisenberg bedacht de theorie van de
matrixmechanica en de Oostenrijkse natuurkundige Schrödinger bedacht de theorie van de
golfmechanica. De matrixmechanica interpreteert fysische eigenschappen van deeltjes als
matrices die in de tijd evolueren en de golfmechanica beschrijft het verloop van een golf in
tijd in een ruimte. Samen vormen deze theorieën de kwantummechanica.
Als we het hebben over elektromagnetische straling moet denken aan licht, röntgenstraling
en radiogolven. Straling is ook de overdracht van energie naar objecten zonder contact te
maken met andere objecten. Straling kan ontstaan door verschillende natuurkundige
processen zoals: ‘gassen die onder invloed van energie straling produceren’, ‘radioactief
verval’, ‘het verschil in temperatuur’ of ‘kernfusie’.
Ioniserende stralen zijn stralen die elektronen uit de atoom losmaken. Fotonen en
deeltjesstraling zijn twee soorten ioniserende straling. Deeltjes straling zijn geladen deeltjes
die uit de kern van een atoom komen. Fotonen straling zijn elektromagnetische stralen zoals:
infrarood, ultraviolet, radiogolven en zichtbaar licht.
-.-
2. Wat voor soorten straling zijn er?
De verschillende soorten stralingen worden opgesplitst in de eerste drie letters van het
Griekse alfabet: alfa, bèta en gamma.
Alfa: positief geladen deeltje en zwaar
Bèta: negatief geladen deeltje en licht
Gamma: heeft geen lading
Alfastraling
Bètastraling
Bètastraling is ioniserende straling die bestaat uit twee soorten bètadeeltjes: ß- straling en
ß+ straling. Bij bètastraling ontstaat het bètaverval, hierin zendt
een atoomkern een elektron (e-) of positron (e+ ) uitzendt. Een
positron is een positief elektron. Bij de eerste soort straling, dus ß- straling verandert in de
kern een neutron in een proton. Dit betekent dat het hele atoom positief wordt. Ook wordt
een elektron en een elektron-antineutrino weggeschoten. Een elektron-antineutrino is een
ongeladen lepton ( betekent: klein). Bij deze gebeurtenis blijft de massa van de kern van het
atoom ongeveer hetzelfde. Dat komt omdat een neutron en een proton bijna dezelfde
massa hebben. Hierdoor blijft het massagetal hetzelfde, alleen het atoomnummer wordt
met 1 verhoogd. Bij ß+ straling is het juist andersom: in de kern verandert een proton in een
neutron. Hierbij wordt een positron e+ en een elektron-neutrino weggeschoten. Doordat
een bètadeeltje lichter en kleiner is dan een alfadeeltje heeft het een groter bereik. Om
bètastraling tegen te houden heb je meer nodig dan bij alfastraling. Voor bètastraling is een
plaat van aluminium of ander metaal nodig. Het gevaar van bètastraling is hetzelfde als voor
alfastraling, dus kan het veel schade aanrichten in het lichaam. Het verschil tussen het
gevaar van deze soorten stralingen is dat bètastraling verder in het lichaam kan doordringen:
het heeft een langere dracht. In tegenstelling tot alfastraling hoeft bètastraling niet te
worden opgenomen in het lichaam om schade aan te richten in het lichaam.
Gammastraling
Ioniserende vermogen
Als een alfadeeltje wordt weggeschoten van de kern heeft het een snelheid van ongeveer
15000 km/s. Als dit deeltje in botsing komt met een luchtmolecuul wordt er een elektron
afgetrokken, hierdoor is het ion positief geworden. Het alfadeeltje laat een breed spoor
achter zich. Het kost veel energie om een luchtmolecuul te ioniseren: na elke ionisatie is het
alfadeeltje een beetje energie kwijt geraakt. Als het deeltje uiteindelijk nog langzamer gaat
krijgt het de snelheid van een normaal molecuul. Deze gaan nog steeds een paar honderd
m/s. Als het alfadeeltje twee elektronen oppikt wordt het een heliumatoom.
Een bètadeeltje is 0,0005 u (=8,3026952*10-31Kg), om deze reden botst dit deeltje minder
hard met luchtmoleculen en maakt ook minder vaak een ion. Het ionenspoor is in
vergelijking met het ionenspoor van een alfadeeltje veel dunner. Het bètadeeltje doet wel
langer met zijn energie. Hierdoor is het ionenspoor ook langer. Als de alfadeeltjes en
bètadeeltjes geen lading hebben maken ze geen luchtionen. De lengte van dit ionenspoor
heet de dracht. De dracht van een alfadeeltje is kort en in de lucht dus maximaal 10 cm lang.
De dracht van een bètadeeltje is langer want dit deeltje doet langer met zijn energie. Het
ioniserende vermogen van gammastraling is nog minder dus deze dracht komt het verst, ten
opzichte van alfastraling en bètastraling.
Alfastraling
Als eerste behandelen we alfastraling dat bestaat uit twee protonen en twee neutronen, dat
samen de kern helium-4 maakt (He2+). Een alfadeeltje kan ervoor zorgen dat een element
verandert naar een ander element. Neem als voorbeeld dit plaatje. Je ziet dat het element
uranium-238 vervalt en het element thorium-234 ontstaat + het alfadeeltje .
Alfastraling heeft een klein doordringend vermogen, dit betekent dat de straling lastig door
voorwerpen kan voortbewegen. Omdat alfadeeltjes veel ionen maken en dus een groot
ioniserend vermogen hebben zijn ze ook snel hun energie kwijt en hebben ze een kleine
dracht. Daarom komt alfastraling niet eens door een velletje blank papier. In tegendeel tot
het kleine doordringend vermogen is alfastraling gevaarlijk voor het menselijk lichaam,
voornamelijk in het inwendige systeem van de mens. Dat is omdat alle energie van de
straling in een klein gebied rond de bron wordt opgenomen. Dit proces kan optreden als de
alfastraling via een injectie of via voedsel je lichaam binnenkomt. Het komt ook voor dat
iemand besmet raakt door gasvormige alfastralers. Je hebt bijvoorbeeld radium dat vervalt
waardoor er radon ontstaat en alfadeeltjes. Als je de alfastraling dan inademt en het raakt
de binnenkant van je longen, dan is het erg schadelijk.
Bètastraling
Vervolgens behandelen we de bètastraling. Bètastraling bestaat uit elektronen en
positronen (is het antideeltje van een elektron, en heeft dezelfde massa maar de
tegengestelde lading), dit noemen we bètadeeltjes. Er zijn twee verschillende bètastralingen:
ß- en ß+. Bij ß- straling verandert in de kern het neutron in een proton, bij ß+ straling is het
juist andersom dat de proton in een neutron verandert 01 ß. Bij bètastraling verandert het
massagetal met 1, terwijl bij alfastraling het massagetal met 2 verandert. Hier hebben we
ook weer een voorbeeld bij. Op het plaatje zie je thorium-234 dat door verval protactinium-
234 + het ß- deeltje vormt.
Het doordringend vermogen van bètastraling is niet groot maar groter dan dat van
alfastraling. Dat is omdat bètadeeltjes veel minder ionen maken en de bètadeeltjes zuiniger
zijn met hun energiegebruik. Dit is waarom de dracht groter is en bètastraling pas wordt
tegengehouden door ongeveer 1 cm dik licht materiaal. Bijvoorbeeld aluminium van 1 cm
dik. Bètastraling is schadelijk voor de huid dus ontstaat er een chemische reactie op het
oppervlak van de huid. Deze reactie veroorzaakt een chemische veranderingen in menselijke
cellen. In de geneeskunde word bètastraling (Fosfor-32) gebruikt om bepaalde
bloedafwijkingen te onderzoeken.
Gammastraling
Als derde is er gammastraling. Gammastraling heeft geen lading en heeft dus 0 protonen, 0
neutronen, 0 elektronen en 0 positronen. Het grappige bij gammastraling is dus dat het het
element niet verandert. In de volgende plaatjes zie je hoe gammastraling verschilt met alfa-
en bètastraling. Zo zie je dus dat een gammadeeltje eigenlijk een straling is en niet echt een
deeltje. Dat zie je ook aan de reactie die er ontstaat als je nikkel-60 hebt en je er een
gammadeeltje bij doet: er gebeurt helemaal niets.
Het doordringend vermogen van gammastraling vergeleken met alfa en bètastraling is het
grootste. Want gammastraling heeft het kleinste ioniserend vermogen en komt dus het
verst. Nog een verschil met alfastraling en bètastraling is dat een alfadeeltje 4u weegt, een
bètadeeltje 0,0005u en een gammadeeltje geen massa én geen lading heeft. Gammastraling
kan alleen worden tegengehouden door een dikke laag beton en niet door een velletje
papier of een laagje water. Het ontstaan van alle drie deze stralingen komt door radioactief
verval van atoomkernen maar ze hebben allemaal dus andere effecten op de gezondheid.
Omdat gammastraling zoveel energie bij zich houdt en moeilijk tegen te houden is is
gammastraling schadelijk voor de mens. Met name voor het DNA is het schadelijk omdat
gammastraling de DNA cellen kapot maakt waardoor ernstige ziektes kunnen ontstaan.
SAR waarden
De SAR (Specific Absorption Rate) is een waarde die aangeeft hoeveel
elektromagnetische straling via de telefoon in het lichaam terechtkomt. In Europa
mogen alle telefoons niet meer uitzenden dan 2 W/kg. De hoeveelheid W/kg wordt
onderverdeeld in verschillende categorieën van A tot E met A als laagste SAR waarde
en E als hoogste. A: < 0,4 W/kg en E: 1,6 – 2 W/kg. Alle Apple telefoons liggen tussen
de 0.878 W/kg en 1,17 W/kg, dat betekent dus dat Iphone in categorie C zit. Hoe
nieuwer het model van de Iphone, hoe groter de SAR waarde is. Met deze waarden
kan dus bekeken worden of de straling uit de telefoon schadelijk is.
- Er is geen hard bewijs dat het elektromagnetische veld een negatieve invloed
heeft op de gezondheid van de mens. Hierdoor is er ook geen reden om te denken
dat straling uit de telefoon slecht is. Ook is er geen verband tussen een slechte
gezondheid en blootstelling aan radiogolven.
- Volgens de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) is er alleen een verhoging
van de lichaamstempratuur bij blootstelling aan radiostraling. Verder zijn er geen
negatieve effecten. Deze verhoging van de lichaamstempratuur gebeurt alleen bij
een grote hoeveelheid van straling.
- In de media komt soms naar buiten dat er rond telefoon antennes veel
kankergevallen zijn. Geografisch gezien zijn de kankergevallen ongelijk verdeeld, door
deze reden lijkt het soms alsof er rond antennes veel kankergevallen zijn. Door het
hele land staan deze antennes waardoor het toeval kan zijn. Ook hebben de
kankergevallen rond de telefoon antennes verschillende oorzaken waardoor de kans
klein is dat dit wordt veroorzaakt door de straling die van deze antennes komt.
- Als de elektromagnetische straling boven een bepaalde hoeveelheid komt kan
het veranderingen aanbrengen aan atomen. De hoeveelheid waar deze straling moet
zitten is bij 3,28 × 1015 Hz, als de hoeveelheid hier boven komt brengt dit dus
verandering aan de atomen aan. De hoeveelheid die uit telefoons komen is een
miljoen keer lager. Doordat de hoeveelheid zeer klein is, is er dus geen ioniserende
straling. Ioniserende straling is een atoom dat meer positieve atomen heeft gekregen
door het wegslaan van een negatief, waardoor het ion positief wordt. Deze lage
straling kan naast een kleine tempratuurverhoging verder geen schade aanrichten.
Conclusie
Er zijn reglementen die regels stellen over handelingen die een risico kunnen inhouden ten
gevolge van blootstelling aan ioniserende straling. Op die manier wordt de bevolking,
mensen die er mee moeten werken zoals artsen, en het milieu beschermd. Een werkgever
moet zich voor tewerkstelling informeren over hoe ze rond een stralingsbron hebben
gewerkt. De informatie die ze moeten geven over de werking rond een stralingsbron ligt
meestal tussen de één opvolgende kenmerken: arbeidsrisico’s, basisnormen, vermeldingen,
de richtlijnen in noodgeval op niveau van de werkplaats en van de onderneming, het belang
van nakomelingen en nauwkeurige opleiding. Er zijn twee belangrijke categorieën als het
gaat om effecten van ioniserende stralen, deterministische en stochastische effecten.
Als je aan deterministische effecten moeten denken denk dan aan functionele en
morfologische schade aan gezond weefsel. De hoeveelheid van schade die word aangericht
kan verschillende door de dosis. Bij een dosis kleiner dan 200 mSv zijn er nog geen
deterministische effecten gevonden. Wordt deze grens overschreden dan is het effect dat
iemand een tekort aan functionele cellen krijgt.
Bij stochastische effecten moet je denken aan dat de kans op inductie toeneemt met de
dosis en er dus geen drempeldosis is. Bij stochastische effecten weet je nooit wanneer ze
voorkomen want deze effecten zijn pas 10 tot 30 jaar na blootstelling zichtbaar.
Bij het bepalen van de schade moet je weten hoeveel energie de straling aan je lichaam
afgegeven heeft. Daarnaast maakt het uit over hoeveel massa de energie verdeeld is: als alle
energie geconcentreerd is in een kleine massa is er meer schade dan als de energie verdeeld
is over een grotere massa. De dosis geeft aan hoeveel J energie er is opgenomen per kg
weefsel. Om de dosis te berekenen gebruik je de formule: D= E/m in gray. Bij een bepaalde
hoeveelheid gray zitten stralingsziektes. Bij < 0,5 gray zijn geen extra symptomen alleen
wordt de kans op kanker groter. Bij 0,5-1 gray krijg je hoofdpijn en een verhoogde kans op
infecties. Bij 1-2 gray heb je last van erge hoofdpijn, misselijkheid en braken en dit blijft voor
een dag. Bij 2-3 gray heb je dezelfde symptomen maar heb je er twee dagen last en voel je je
na 7 dagen heel moe. Ook is er kans op haaruitval. Bij 3-4 gray loopt het ziekteverloop gelijk
maar na latente fase ontstaan er mond-, huid-, nierbloedingen. En na dertig dagen is vijftig
procent van de slachtoffers overleden. Bij 4-6 gray voel je de symptomen na dertig minuten
en na de latente fase voel je dezelfde symptomen als bij 3-4 gray alleen dan ernstiger. En na
dertig dagen sterft zestig procent van de slachtoffers. Bij 6-10 gray heb je dezelfde
symptomen alleen wordt het beenmerg ook volledig vernietigd. Bijna honderd procent sterft
bij deze hoeveelheid gray, alleen een beenmergtransplantatie kan het slachtoffer redden. Bij
10-50 gray voel je de symptomen na vijf minuten. Er ontstaan interne bloedingen door de
afstervende cellen in het spijsverteringsstelsel. Honderd procent van de slachtoffers sterft,
het enige wat het slachtoffer geofferd kan worden is palliatieve zorg waar wordt gezorgd
voor verbetering of verlichting, in dit geval uitstel van de dood. Bij 50> gray is iemand
onmiddellijk dood. Neem als voorbeeld neutronenbommen. Naast de dosis die je ontvangt
maakt ook de soort straling uit. Alfadeeltjes zijn twintig keer zo gevaarlijk als bèta, gamma of
röntgen. Dit noemen we ook wel de dosisequivalent (H). De formule voor de dosisequivalent
is: H=W.D in Sv waar W de weegfactor is dat voor bèta, gamma en röntgen hetzelfde is één
en voor een alfadeeltje is het twintig.
In het ziekenhuis worden artsen ook beschermd door maatregelen waar het ziekenhuis zich
aan moet houden. In het ziekhuis hebben alle artsen, dokters en verzorgers een
fotografische film. Dit is een stukje film ingepakt in papier waardoor er geen licht bij komt.
Houd je er echter een radioactieve bron bij, en ga je de film later ontwikkelen dan kleurt de
film zwart! Dit is dus een indicator voor bèta of gamma straling. Als je in een ziekenhuis
werkt waar veel radioactieve materialen aanwezig zijn word er een badge gedragen die na
elke maand laat zien met hoeveel straling je in contact bent geweest. In beide gevallen hoe
zwarter de film, des te meer straling je hebt opgelopen.
Fotografische film
Bij deze manier wordt er een stukje film ingepakt in papier, door het papier kan er geen licht
bij het stukje film komen. De film kan echter wel zwart kleuren als deze in de buurt van een
radioactieve bron wordt gehouden. De straling die erdoor komt is vooral bèta en gamma,
want alfastraling wordt tegengehouden door papier. Vaak wordt op deze manier straling
gemeten in ziekenhuizen, wanneer er bijvoorbeeld met röntgenfoto’s wordt gewerkt. Het
stukje film en papier worden verwerkt in een badge. Deze badge wordt gedragen tijdens het
werk op de borst, door bijvoorbeeld mensen die werken in het ziekenhuis. De artsen in het
ziekenhuis maken vaak röntgenfoto’s, van deze röntgenfoto’s komt straling af. Iedere week
wordt de badge gecontroleerd. Als het stukje film heel zwart is geworden, betekent dat de
persoon met veel straling in aanraking is gekomen.
Geiger-Müllerteller
Proportionele teller
Een Proportionele teller werkt hetzelfde als een GM-teller alleen gebruikt een Proportionele
teller een lagere spanning. Net zoals in een GM-teller wordt er telgas gebruikt. Dit gas
bestaat uit een mengsel van 90% argon en 10% methaan. Er worden atomen los gemaakt uit
de elektronen wanner er ioniserende straling binnen valt. De atomen die los komen in het
telgas zorgen voor een los negatief elektron en een positief ion. Ook wel ionenpaar
genoemd. De elektronen worden door een detector naar een positieve elektrode geleid. De
positieve ionen worden naar een negatieve elektrode geleid. Doordat er in een
Proportionele teller een lagere spanning wordt gebruikt dan in een ionisatie kamer die in
een GM-teller zit, ontstaat er een lawine effect. Deze lawines kunnen afhankelijk van elkaar
plaatsvinden als de spanning goed gekozen is. Op deze manier heeft elke invallende
ioniserende straling zijn eigen lawine. De naam Proportionele teller is niet zomaar gekozen,
deze naam betekent ook wel evenredige teller. Door het lawine effect blijft de totale lading
die vrijkwam van het invallende deeltje gelijk aan de losgemaakte lading.
Dradenkamer
Een dradenkamer bestaat uit horizontale gespannen draden. Deze draden zitten boven
elkaar in verschillende lagen en vormen zo een raster. Om en om hebben deze lagen een
spanning van + en -. Net zoals bij een GM-teller springt er een vonkje op de plaats wanneer
er een ioniserend deeltje langs de draden komt. In het plaatje hiernaast is een dradenkamer
weergegeven. Bij T valt een deeltje binnen, deze gaat door P (kathodeplaten). Een kathode is
de pool waar de elektronen de dradenkamer binnengaan. Daarna komt het
invallende deeltje bij de anodedraden (W). het
tegenovergestelde van een kathode is de anode. Bij A wordt
vervolgens een stroompuls gegeven. Op deze manier kan men
zien of er een ioniserend deeltje is binnengevallen.
8. Proefjes
Voor het onderwerp straling hebben wij drie proefjes gedaan. Het eerste proefje dat we
deden hadden we zelf bedacht. We wilden zien waar in school de straling het hoogste is en
waarom dat zo is. Het tweede en derde proefje deden we tijdens een natuurkunde les. Er
kwam een professional naar school die allerlei proefjes voor ons had klaar gezet waardoor
we meer te weten zouden komen over straling. De proefjes die wij tijdens de les hebben
gedaan gingen over de vraag hoeveel straling er door een rubberen bandje heen kan gaan
terwijl het rubberen bandje steeds verder wordt uitgerekt. En het gemiddelde aantal
vervallende ionen over tien seconden en dat dan dertig keer tien seconden meten.
Conclusie -.-