You are on page 1of 32

Straling: Geen materiele middenstof; energie verplaatst zich onder de vorm van golven

- Warmtewisseling door absorptie of emissie van elektromagnetische golven


- Warmteflux waar de temperatuur van hoog naar laag gaat.
- Stralingstroom ϕ : energie die per tijdseenheid uitgezonden wordt [Watt]
- Emittantie M: de energie die in alle richtingen wordt uitgestraald door het lichaam; deze uitstraling is per
oppervlakte- en tijdseenheid [W/m2]
- Formule: ϕ = M.S
- Wet van Kirchoff: Een thermisch evenwicht verkrijgen door het absorberen en uitzenden van energie waardoor
de som van de stralingstromen van het eerste vlak gelijk is aan de som van de stralingstromen van het tweede
vlak.
- Wet van Boltzman: afhankelijk van emissiefactor van een lichaam, kan men de emittantie bepalen. Bij
temperatuurverschillen, kan de emissiefactor voor hetzelfde lichaam verschillen.

Geleiding: Een stilstaande middenstof; Overdracht door botsingen van moleculen

- De middenstof is homogeen met een lengte l en een oppervlakte A. Aan beide uiteinden van de middenstof
wordt een temperatuurverschil gemeten. Dit verschil zorgt voor een aanzet naar de geleidingstromen ϕ.
- Na een tijdstip t, zal de temperatuur stationair worden en dus constant blijven. Hierbij kan een geleidingstroom
gemeten worden. Φ = Q/t
- Invloedsfactoren zoals de temperatuur, het oppervlak, de dikte van de geleider en de
warmtegeleidingscoëfficiënt, kunnen de grootte van de geleidingsstroom beïnvloeden. De invloedsfactoren zijn
terug te vinden in de wet van Fourrier:
- De warmte verplaatst telkens van hoge temperaturen naar lage temperaturen.

Convectie: Beweeglijke vloeistoffen en/of gassen verplaatsen materie o.i.v. temperatuurverschillen.

- De soortelijke massa van het fluïdum daalt als het warmte opneemt/als de temperatuur van de materie stijgt.
- Het fluïdum stijgt van hoge temperaturen naar lage temperaturen en vormt een stroming in een cirkelvormige
wijze. Deze stroming zorgt voor transport van warmte gelijk met de fluïdum.
- Vrije convectie: ontstaat door verschil in massadichtheid waardoor de cirkelvormige beweging ontstaat door het
verschil.
- Gedwongen convectie ontstaat door een externe bron die energie in het fluïdum stuurt om de stroming te
veroorzaken.
- Wanneer fluïdum in contact komt met een stilstaand medium, zal er geleiding optreden waardoor een
warmteoverdracht ontstaat tussen de geleider en het fluïdum. De overdracht kan met de wet van Fourrier
beschreven worden:

Samengestelde laag:

- een laag waarbij meerdere vormen van geleiding voorkomen.


- Geleiding in de tussenzijden en convectie aan de buitenzijdes.
Elektriciteit

- De elektrische lading
o Een gekwantiseerde lading of een elementaire lading: ieder atoom dat elektronen heeft afgegeven, of
opgenomen, heeft een lading. Degene die afgeven, krijgen een positieve lading aangezien er meer
protonen aanwezig zijn. Idem voor de atomen die elektronen hebben opgenomen.
- De wet van Coulomb
o Vectoriele bouw: De elektrische kracht heeft een richting, een zin en een grootte. Afhankelijk van gelijke
of tegengestelde ladingen, gaat de kracht de ladingen elkaar laten aantrekken of afstoten. Afhankelijk
van hoe groot de kracht, kan men de invloed van de ene lading op de andere lading inschatten.
- Een elektrisch veld
o Veldsterkte: de invloed van de kracht van een bronlading op andere ladingen. Afhankelijk van de lading,
kan deze veldsterkte positief of negatief zijn. Als er meerdere ladingen aanwezig zijn rond de bronlading,
neemt men de som van alle veldsterktes om de totale veldsterkte te bepalen.
o Veldlijnen: de veldlijnen geeft hoe het elektrisch veld zich voortplant in het oppervlak. De veldlijnen
staan altijd loodrecht op hun ladingen, kruisen mekaar nooit, en wijzen altijd van positief naar negatief.
Aan de hand van de zin en richting van de veldlijnen, krijgt men een beeld wat de invloed gaat zijn van
het elektrisch veld op een specifieke lading.
o Radiale, dipool-, homogene en tegengestelde velden
- De elektrische potentiële energie
o Oorzaak van een verplaatsing van een lading; deze lading ondervindt een kracht. Als een lading met een
kracht verplaatst wordt, moet het elektrisch veld een arbeid uitvoeren om deze verplaatsing waar te
maken.
o Als twee dezelfde ladingen kort in elkaars buurt zitten, zal de kracht groot zijn aangezien de twee
ladingen van dezelfde soorten elkaar willen afstoten. Hierbij ontstaat dus ook een hoge potentiële
energie. Als de afstand tussen deze ladingen afneemt, dan neemt de potentiële energie ook af.
- Elektrische potentiaal of de spanning: de elektrische potentiële energie per lading
o Potentiaalverschil: twee potentialen die op twee verschillende punten, waar tussen een afstand x,
gemeten worden.
o De elektronvolt: in sommige gevallen kunnen de potentialen voor elementaire deeltjes uiterst klein zijn,
waardoor de eenheid in V heel klein valt. Door de potentiaal uit te zetten in eV, kan men de potentiaal
uitdrukken per aantal elektronen.
- De elektrische stroom: de hoeveelheid ladingen die door een oppervlak komen na een zekere tijdseenheid
o Elektronentransport: vloeien van de negatieve naar de positieve pool
o De stroomzin van de bron is conventioneel tegengesteld t.o.v. de elektronen. Hierbij zullen de ladingen
van de positieve pool naar de negatieve stromen. Hierbij zal de stroom ook vloeien van een hoge naar
een lage potentiaal.
o De geleider zal een geleidingscoëfficiënt hebben waarbij de geleidbaarheid van de elektronen vlotter of
trager zal verlopen.
- De wet van Ohm
o Weerstand: Als een spanning aangesloten wordt aan een gesloten kring, zal een elektrische stroom
“ontstaan”. Afhankelijk van hoe goed deze stroom door de geleider stroomt, kan men bepalen of de
weerstand hoog of laag is.
o De weerstand kan namelijk ook afhankelijk zijn van de opbouw. Afhankelijk van het soort materiaal, de
lengte en de oppervlaktegrootte van de draad van de weerstand , kan men specifieker werken en
meerdere weerstanden maken met dezelfde factoren. Om de weerstand te vergroten, kan men een
materiaal nemen een grotere resistiviteit, een langere weerstand of een weerstand met een kleinere
oppervlakte. Idem kan men werken om een kleinere weerstand te verkrijgen.

o De resistiviteit van een weerstand zal veranderen als de temperatuur toeneemt. In veel gevallen zal de
weerstand toenemen als de temperatuur toeneemt.
o De hoeveelheid vermogen van een apparaat of een zekere materie geeft aan hoeveel energie gebruikt
wordt per tijdseenheid.
- Schakeling van de weerstanden
o Serieschakeling
o Parallelschakeling
- Meters
o Voltmeters hebben een hoge weerstand aangezien deze parallel geschakeld wordt. Dit wordt gedaan
zodat de weerstand in de voltmeter de stroom en spanning niet hinderen tijdens de meting.
o Ampèremeters hebben een lage weerstand aangezien ze serie geschakeld worden. Volgens de wet van
Ohm worden weerstanden opgeteld, en als de weerstand uiterst klein is, zal de weerstand onmerkbaar
zijn in deze som.
o Een wheatstonebrug wordt gebruikt in thermische geleidsbaarheidsdetectoren. Deze detector wordt
gebruikt voor ionenchromatografie.
- Gevaren bij elektriciteit
o Kortsluitingen zijn de oorzaak van een te hoge stroom die door een geleider passeert. Deze te hoge
stroom zorgt voor beschadiging in de geleiders wat voor brandgevaar kan zorgen. Ook zal de isolatie
rond de geleider beginnen te smelten wat voor elektrocutiegevaar zorgt in geval van herstel of
onverwacht contact.
o Deze gevaren worden hedendaags voorkomen met behulp van zekeringen. Een smeltzekering beschikt
over een draadje die enkele keren dunner is dan de kabels. Door deze dikte, zal de geleider bij hoge
temperaturen, veroorzaakt door een te hoge stroom, doorbranden en de elektrische stroomcirkel
doorbreken. Hierdoor voorkomt men verdere doorbranding van de isolatie en de bekabeling.
o Ook kan een autozekering gebruikt worden die beschikt over een elektromagneet. Deze elektromagneet
wordt magnetisch wanneer er een te hoge stroom doorvloeit. Dit zorgt ervoor dat de zekering zal
afslaan en hierbij de elektrische stroomcirkel zal doorbreken.
Elektroforese

- Elektroforese op basis van sedimentatie: een analysemethode om geladen deeltjes van mekaar te scheiden. De
snelheid waarop de deeltjes van mekaar scheiden is afhankelijk van het elektrisch veld, de grootte van de lading,
de massa van de lading en de vorm van de lading. Aan de hand van sedimentatie kan men deeltjes sorteren op
basis van hun lading, massa en vorm.
o Als het medium waarin de sedimentatie plaatsvindt een gel is, dan spreekt men over gelelektroforese.
o Een elektrostatische kracht vormt wanneer een lading in een elektrisch veld terechtkomt.
o In geval van een bufferoplossing zal men rekening moeten houden met de viscositeit van de oplossing.
Omwille van deze viscositeit, zal een er weerstandskracht tegenwerken waardoor de snelheid mogelijk
zal afnemen.
- Som van de krachten
o Op het punt waar de lading met een constante snelheid zal migreren, betekent dat de krachten elkaar
zullen opheffen en gelijk zijn aan 0.
o In context van elektroforese, spreekt men over elektroforetische mobiliteit, wat aangeeft hoe snel een
deeltje zich voortbeweegt in een medium onder invloed van een elektrisch veld.
o De viscositeit van het medium wordt ook bepaald door de temperatuur. Als de temperatuur hoger is,
zullen de deeltjes makkelijker door het medium zich kunnen voortbewegen.
o Sommige elektroforetische technieken focussen zich op het sorteren op basis van de massa, terwijl
andere zich baseren op de wrijvingstechniek waardoor men kan sorteren op basis van de grootte van
het deeltje.

Gelelektroforese

- De concentratie van de gel kan specificeren hoe groot de deeltjes zijn die worden afgescheiden van de rest.
- Deze methode wordt vaker gebruikt voor het splitsen van DNA-moleculen en eiwitten
- Eiwitelektroforese scheidt eiwitten op basis van hun moleculaire massa.
- DNA elektroforese specificeert in het scheiding van de DNA-macromoleculen. Eerst wordt een staal van de DNA-
fragment getest om een idee te krijgen met welke concentratie ze moeten werken. Als men het beeld verkrijgt,
kan men een specifiekere behandeling uitvoeren en werken op grotere schalen. Een vaderschapstest wordt aan
de hand van deze methode onderzocht.
Magnetisme

- Soorten magneten:
o Permanente magneten: Materialen die van nature magnetiseerbaar zijn. Ze behouden hun magnetische
eigenschappen langdurig.
o Elektromagneten: Materialen die een magnetisch veld ondervinden wanneer een stroom doorheen het
materiaal vloeit. Vanaf het moment dat de stroom wordt doorbroken, verliest het materiaal zijn
magnetische eigenschappen
o Magnetische influentie: wanneer magnetische materialen in elkaars buurt komen, ondervinden beide
materialen het magnetisch veld van elkaar. De afstand tussen deze materialen zorgt voor een grotere of
een kleinere invloed. Wanneer ze wel onder mekaars invloed zitten, zullen de elementaire deeltjes van
de magneet richting volgens de richting van het magnetisch veld.
- Magnetische inductie: de grootte van het magnetische veld wordt met inductie uitgedrukt.
- Lorentz-kracht: de kracht die werkt op een lading q die door een magnetische veld B beweegt met een snelheid.
o De snelheid van de lading staat loodrecht op de kracht en op het magnetisch veld.
o De soort lading heeft een invloed op de richting van de kracht.
o Magnetische inductie wordt uitgedrukt in Tesla T.
o Als de snelheid en de kracht parallel staan, dan is de kracht nul.
o Als de snelheid en de kracht loodrecht staan, dan is de kracht maximaal.
o Een lading in een homogeen elektrisch veld met een snelheid v voert een cirkelvormige kracht uit. Het
geladen deeltje voert een combinatie van een niet-versnelde rechtlijnige en een cirkelvormige beweging
uit, wat men een schroefvormige beweging noemt. Zie formule pg V-9
- Laplace-kracht: een kracht op een geladen deeltje dat verplaatst in een geleidende draad die zich in een
magnetisch veld bevindt.
o De veldlijnen van een magnetisch veld worden inductielijnen genoemd.
o Laplace-kracht van een lading in een geleidende draad: F = B.I.L (bewijs pg V-11-12)
o Kracht tussen 2 evenwijdige draden:
 Stroom loopt in dezelfde richting: draden trekken elkaar aan
 Stroom loopt in tegengestelde richting: draden stoten mekaar af
- Magnetisch veld rond een:
o Stroomvoerende draad:
o Solenoide:
- Magnetische eigenschappen van materie: afhankelijk van de permeabiliteit, kan men besluiten hoe goed een
materiaal geleidt in een elektrisch veld.
o Permeabiliteit is dus een grootheid, deze kan een materie 1 van de 3 eigenschappen geven:
 ≥ 1: paramagnetisch bv. aluminium
 ≤ 1: diamagnetisch bv. platinum
 >> 1: ferromagnetisch bv. nikkel of ijzer
- Concept van een massaspectrometer: er worden ionen in een magnetisch veld geschoten waarvan sommige
deeltjes meegenomen worden door het magnetisch veld en sommige rechtdoor het veld bewegen. Deze die
rechtdoor bewegen, creëren een cirkelvormige baan op het moment dat ze het magnetisch veld verlaten,
afhankelijk van hun soort lading. Atomen vallen in veel gevallen op eenzelfde plaats, maar als een atoom een
neutron extra bevat, en beschouwd kan worden als een isotoop, dan zal de baan groter zijn, aangezien een
isotoop een grotere massa heeft.
Basis optica

- EMS zijn transversale golven die zich kunnen voortplanten zonder medium.
- Vectoren waaronder de kracht en het elektrisch veld staan loodrecht op de voorplantingsrichting van het
deeltje.
- Een monochromatische gepolariseerde straling is een soort straling dat
o Een golflengte bevat
o Een trilpatroon heeft in een vlak
- Karakteristieken van EMS
o Frequentie: het aantal trillingen per second. Deze frequentie wordt bepaald door de bron van de
straling.
o Voortplantingssnelheid: Deze snelheid bepaalt hoe snel de straling beweegt door een zeker medium.
o Golflengte: de lengte van de golf is afhankelijk van de stralingsbron.
o Als men overschakelt naar een nieuw medium, dan verandert de golfsnelheid en de golflengte van de
golf. De frequentie blijft gelijk.
o Golfgetal: geeft aan hoeveel golven aanwezig zijn per cm.
o Stralingskracht P of intensiteit: de hoeveelheid stralingsenergie passeert door een oppervlakte per
tijdseenheid.
Hoofdstuk 1: Warmteleer
Warmte Een vorm van energie dat uitgedrukt wordt in Joule.
Latente warmte Een toevoer of afvoer van energie waarbij er geen temperatuurverschil is. De
energie wordt afgegeven of opgenomen om de stof van aggregatietoestand te
laten veranderen.
Voelbare warmte Een toevoer of afvoer van energie ten gevolg van een temperatuurverschil.
De hoeveelheid die nodig is afhankelijk van de soortelijke warmte. Deze grootheid
geeft aan hoeveel J nodig is voor 1kg stof en een verandering van 1 graad celsius.

Een stof met een hoge soortelijke warmte zal veel energie nodig hebben om per
graad te stijgen.
Uitzetten Door een temperatuurtoevoer, is er een mogelijkheid dat het volume van het
voorwerp zal toenemen. Dit is afhankelijk van de kubieke uitzettingscoëfficiënt.
Inkrimpen Door een temperatuurafvoer, is er een mogelijkheid dat het volume van de
materie zal afnemen. Dit is afhankelijk van de kubieke uitzettingscoëfficiënt.
Invloed op de soortelijke In veel gevallen zal een uitzetting ervoor zorgen dat de soortelijke massa
massa gelijkmatig verandert. Afhankelijk van welke materie gebruikt wordt.
Werking Vloeistofthermometer beschikken over een vloeistof die uitzet wanneer de
vloeistofthermometer temperatuur toeneemt. Om gradaties toe te voegen en de thermometer te ijken
bij het vriespunt, kan men deze thermometer gebruiken voor een
temperatuurverschil te meten.
Werking Bimetaalthermometer bestaan uit twee metalen waarvan een van de twee sneller
bimetaalthermometer uitzet bij een temperatuurverschil. Door dit verschil, gaan de metalen buigen
waarbij men aan de hand van de gradaties de temperatuur kan aflezen.
Werking Bij gasthermometers is het volume constant. Als de temperatuur te neemt, zal de
gasthermometer hoeveelheid druk ook toenemen. Als men een verschil in druk meet, kan men
veronderstellen dat de temperatuur ook verandert is.
Werking thermokoppel Een thermokoppel werkt met een thermo-elektrisch effect. Dit betekent dat men
gebruik maakt van een spanning tussen twee draden. Op twee locaties van de
draden wordt de temperatuur gemeten. Vanaf het moment dat de temperatuur
toeneemt, zal een spanning leesbaar zijn.
Werking Bij een weerstandsthermometer zal een verandering in weerstand gemeten
weerstandsthermomete worden wanneer de temperatuur verandert.
r
Optische pyrometer De optische pyrometer werkt met stroom en een lamp voor een warmtebron.
Initieel staat de lamp voor de warmte bron, waarbij men ziet dat de draad in de
lamp zwart is. Door de stroomsterkte van de lamp te veranderen, kan men de
helderheid van de lamp aanpassen tot dat ze optische wegvalt in de gloed van de
warmtebron. Aan de hand van formules kan men de temperatuur van de
warmtebron bepalen.
Toestandsgrootheden Het volume, de druk en de temperatuur van een gas zorgen voor een verschil in
van gassen het karakter van de gasdeeltjes.
Normaalomstandigheden: 273 K, 1013 hPa en 22,4 l voor 1 mol gas
Ideaal gas De gassen die overeenkomen met de gaswetten. Vaak de gassen met een hoge
temperatuur en een lage druk.
Gassen met een lage dichtheid of gecorrigeerd worden met correctiefactoren
worden beschouwd als ideale gassen. Sommige gassen zijn wetenschappelijk
bepaald als ideale gassen waarvan de waarden teruggevonden worden in
tabellen.
Wet van Boyle Als de temperatuur constant is, zal de druk omgekeerd evenredig veranderen in
functie van het volume.
Wet van Charles Als de druk constant is, zal het volume evenredig veranderen in functie van de
temperatuur.
Wet van Gay-Lussac Als het volume constant is, zal de druk evenredig veranderen in functie van de
temperatuur.
Algemene universele De verhouding van pV/T geeft een constante nR. Hierbij kan men besluiten dat de
gaswet aard van het gas niet belangrijk is. De hoeveelheid mol en de
toestandsgrootheden hebben enkel invloed. De aard van een gas wordt
besproken met de wet van Avogadro.
Reële gassen De gassen die niet overeenkomen met de gaswetten.
Wet van Dalton Gassen die voorkomen in de atmosfeer zijn mengsels van verschillende zuivere
stoffen. Men kan beschouwen dat de som van de drukken van deze zuivere
stoffen overeenkomt met de totale druk in deze omgeving. Men kan de druk voor
1 stof bepalen met de molfractie
Hypothese van Avogadro heeft aangetoond dat de aard van het gas geen invloed heeft op de
Avogadro universele gaswet. Dit heeft hij aangetoond door 1 liter te nemen van meerdere
gassen en dezelfde toestandsgrootheden te geven. Hierbij kwam bij ieder gas
eenzelfde hoeveelheid mol voor.
Hij heeft ook aangetoond dat aan de hand van de standaardvoorwaarden men de
moleculaire massa van een gas kan bepalen.
Vaste toestand van een Als men het atoomrooster van een materiaal in vaste toestand bespreekt, dan
materie zullen de deeltjes heel dicht op mekaar staan. Hierbij kan men ook besluiten dat
de soortelijke massa van deze materie hoger zal zijn dan in andere toestanden.
Vloeibare toestand van Als er genoeg energie wordt toegevoerd in het atoomrooster van de vaste stof,
een materie zullen de deeltjes meer kinetische energie verkrijgen waardoor ze vrij kunnen
rond bewegen. De deeltjes beschikken onderlinge krachten die het volume van
het geheel constant houdt.
Gasvormige toestand Vanaf het moment dat de energietoevoer enorm groot wordt, zullen de deeltjes
van een materie zich vrij kunnen zetten van de cohesiekrachten die het volume constant hield.
Hierbij zal het volume van de gasvormige toestand relatief worden en zullen de
deeltjes constant in beweging zijn. De snelheid van de deeltjes is hoog geworden
waardoor ze een groter volume zullen innemen. Dit volume zal groter zijn dan in
vaste toestand waardoor de soortelijke massa van de stof uiterst klein zal zijn.
Plasma toestand Wanneer de kern verbroken wordt van zijn elektronen, spreekt men over een
plasma dat voornamelijk bestaat uit ionen.
Invloed op Afhankelijk van de omgevingsfactoren, kan het proces van overgang sneller of
aggregatietoestand trager verlopen. Dit proces wordt versneld of vertraagd aangezien er minder
energie of meer energie nodig om deze omzet uit te voeren.
Smelten Vanuit het algemeen principe, kunnen we besluiten dat een stof zal smelten
wanneer het zijn smeltpunt bereikt. Dit smeltpunt kan beïnvloed worden door de
druk te veranderen. Afhankelijk van de materie, kan het smeltpunt bij een hogere
of lagere temperatuur bereikt worden.
Stollen Wanneer warmte van een vloeistof onttrokken wordt, zal het terugkeren naar zijn
vaste toestand aangezien de deeltjes terugkeren naar een kleiner volume met
grotere aantrekkingskrachten.
Vanaf het moment dat alle vloeistof gestold is, zal de temperatuur verder dalen.
Uitzettingsarbeid Een uitwendige arbeid die geleverd wordt om de druk tegen te werken als het
volume van een materie stijgt bij het smelten.
Hierbij kan men dus concluderen dat bij een uitzetting, een drukverhoging het
smeltproces zal vermoeilijken en het smeltpunt zal laten stijgen.
Krimpenergie De energie die geleverd wordt als het volume van een materie afneemt bij het
smelten.
Hierbij kan men dus concluderen dat bij een inkrimping, een drukverhoging het
smeltproces zal vermakkelijken en het smeltpunt zal laten dalen.
Omzetten van vloeistof Bij de omzet zullen de vloeistofdeeltjes een hogere snelheid beschikken waardoor
naar damp ze zich vrij kunnen zetten van de cohesiekrachten. Deze deeltjes komen vrij boven
de ruimte van de vloeistof. Hier kunnen ze vrij bewegen in de voorziene ruimte.
Dit is de dampfase.
In een afgesloten ruimte zullen de dampdeeltjes het vacuüm verbreken aangezien
deze moleculen zich gaan voortbewegen in deze ruimte. Uiteindelijk zal een
evenwicht bereikt worden waar er evenveel deeltjes omschakelen van vloeistof
naar damp.
In geval dat de ruimte boven de vloeistof in contact komt met de lucht, zal de
omgevingsdruk ook een invloed hebben. De vloeistofdeeltjes die nu ontsnappen
uit de vloeistof maken de bovenliggende druk verzadig. De maximale
dampspanning geeft aan of een groot deel van de vloeistof bij de
overgangstemperatuur in dampfase zal zitten. Als deze hoog is, kan men er ook
van uit gaan dat deze stof vluchtig is.
Koken Een vloeistof kookt als de inwendige druk van de vloeistof, de dampspanning,
gelijk is aan de uitwendige druk.
 Koken bij een verlaagde druk en een constante temp.
 Koken bij een verhoogde temp. en een constante druk.
 Een combinatie van beide toepassingen.
Zout toevoegen Zout wordt toegevoegd om eenzelfde kooktemperatuur te behalen voor een
lagere energieverbruik.
Koken bij hogere druk Er wordt meer druk toegevoerd als men de kooktemperatuur van een vloeistof
wil laten stijgen.
Koken bij lagere druk Er wordt minder druk toegevoerd, of zelfs druk weggevoerd, als men de
kooktemperatuur van een vloeistof wil laten dalen.
Kritische temperatuur Wanneer een zuivere stof een temperatuur bereikt waar de damp- en
vloeistofdichtheid gelijk zijn en beide toestanden niet onderscheidbaar zijn,
spreekt men over het bereiken van de kritische temperatuur. Hierbij zal de stof
ook genoeg energie beschikken om vrij te bewegen en beschouwd te worden als
een gas. Bij deze temperatuur komt vaak een druk overeen.
Verdampen en Wanneer er genoeg warmte wordt toegevoerd om de cohesiekrachten van
condenseren vloeistof te verbreken, spreekt men over verdampen en het toevoeren van de
verdampingswarmte. Omgekeerd zal er warmte vrijkomen als men overgaat van
damp naar vloeistof, wat men de condensatiewarmte noemt. Beide
overgangstoestanden komt voor bij een specifieke temp. en druk.
Bij condensatie zal de dampspanning constant gehouden. Factoren zoals een
toenemende druk of verkleinend volume zorgen ervoor dat er meer deeltjes
zullen condenseren om de dampspanning constant te houden.
Bij de kritische temperatuur zal de damp omzetten tot een gas. Er zal bij deze
temperatuur geen vloeistof meer gevormd worden.
Sublimatie Wanneer een vaste stof een temperatuur beschikt waar ze overgaat naar een
verzadigde damp, dan heeft deze stof sublimatie ondergaan. Deze temperatuur
stemt overeen met een druk. De ruimte rond de stof voert een druk uit op de
stof, waarbij de stof een hogere druk moet uitvoeren om te sublimeren.
Als men grafisch de druk uitzet in functie van de temperatuur, zal de
sublimatielijn een evenwicht weergeven van vaste toestand en verzadigde
dampen.
Toestandsdiagram Als men de smeltlijn, sublimatielijn en de kooklijn samen uitzet op een grafiek
waar druk wordt uitgezet in functie van de temperatuur, krijgt men de
toestandsdiagram. Er zal een snijpunt voorkomen waar de drie lijnen samen
komen. Dit noemt men het tripelpunt waar de stof in meer dan twee toestanden
voorkomt.
Calorimeter Een meter die gebruikt wordt om de soortelijke warmte van een stof en de
warmte-uitwisseling te meten. In veel gevallen werkt men met een
watercalorimeter, waarbij het water en de calorimeter warmte opnemen van een
stof met een hogere temperatuur. Beide stoffen komen op een
evenwichtstemperatuur terecht. Met de gekende massa, soortelijke warmte en
warmtecapaciteit van de calorimeter kan men de warmte-uitwisseling meten.
Warmterecuperatie Een overtollige hoeveelheid warmte gebruiken om een tweede stof te
verwarmen.
Dampdrukverlaging De dampdruk van een oplossing wordt verlaagd als men een stof toevoegt met
een lage vluchtigheid. De dampdrukverlaging is afhankelijk van de aanwezigheid
van de opgeloste stof in de volledige oplossing.
De totale druk van de oplossing is de druk voordat de stof is opgelost in de
oplossing.
Kookpuntverhoging Men kan het kookpunt van een oplossing verhogen door een oplosbare stof te
mengen. Hierdoor zal de dampdruk van de oplossing lager liggen dan die van het
oplosmiddel.
De kookpuntverhoging is afhankelijk van de concentratie van de opgeloste stof.
Hoe hoger de concentratie, hoe hoger het kookpunt zal liggen. Men maakt
gebruik van de molaliteit om het temperatuurverschil te berekenen. Dit verschil is
tussen de kookpunten voor en na het toedienen van de stof.
Vriespuntverlaging Door een stof toe te voegen aan de zuivere stof, zal het vriespunt dalen aangezien
de concentratie van de oplossing veranderd is.
Diffusie Een verplaatsing van deeltjes om een concentratieverschil in evenwicht te
brengen. Deze verplaatsing zal van hoge naar lage concentratie zich voortdoen.
De snelheid waaraan de deeltjes zich verplaatsen, wordt bepaald met de wet van
Fick. De diffusieconstante D is afhankelijk van de druk, de temperatuur, het
medium waarin de diffusie plaatsvindt en de aard van hetgeen wat gediffundeerd
wordt. Hoe groter D, hoe sneller de diffusie.
Gasdiffusie Gassen ondervinden diffusie en de deeltjes zullen zich verplaatsen van hogere
partieeldruk naar lagere partieeldruk. Hierbij zal iedere stof in het gasmengsel
zich apart verdelen. Hierbij zal hoge temperatuur, de diffusie versnellen. Hoge
drukken, volumes en moleculaire massa van de stof zullen de diffusie vertragen.
Warmteoverdracht Een hoeveelheid die doorgegeven wordt van hoge naar lage temperaturen.
Warmteflux De hoeveelheid energie die doorgegeven wordt per oppervlakte-eenheid per
tijdseenheid.
Straling Een vorm van warmteoverdracht waarbij direct contact of een middenstof niet
van toepassing is. De overdracht is op basis van golven. Er vindt een emissie en
een absorptie van golven plaatst zolang het lichaam boven 0K zit. Afhankelijk van
het lichaam, kan ze veel of weinig van de straling opnemen.

Stralingstroom De hoeveelheid energie dat een oppervlak kan opnemen of uitstralen per
tijdseenheid.
Emittantie De energie die in alle richtingen wordt uitgestraald per tijdseenheid door een
lichaam. De hoeveelheid energie wordt berekend per oppervlakte-eenheid van
het lichaam.
Stralingswet van Kirchoff In een thermisch evenwicht zal de som van alle stralingsstroming op een vlak
gelijk zijn aan eenzelfde vlak in diezelfde ruimte
Geleiding Een vorm van warmteoverdracht waarbij een middenstof gebruikt wordt. In veel
gevallen is deze overdracht tussen de botsing van moleculen.
Convectie Fluïda verplaatsen onderling van hoge naar lage temperaturen waardoor een
energieverwisseling optreedt

You might also like