You are on page 1of 49

BIOLOGIE

Thema:
Stofwisseling

VWO klasse 6BC

Arthur Alex Hoogendoorn Atheneum (AAHA)


Docent: Ashvin Sewsahai, MSc.
Doelstellingen:
De student moet
• de bouw en werking van enzymen kunnen
beschrijven
• het proces van foto- en chemosynthese kunnen
beschrijven
• de licht- en donkerreactie van de fotosynthese kunnen
beschrijven
• zowel de assimilatie als dissimilatie van koolhydraten,
eiwitten en vetten kunnen beschrijven
• kunnen omschrijven wat basaal metabolisme is en
de factoren kunnen noemen die hierop van invloed zijn
• de kringlopen van koolstof en stikstof kunnen
beschrijven
5V: blz. 55 t/m 125
6V: blz. 8 t/m 21
5V: blz. 76 t/m 115, 155
Organische stoffen
-Ingewikkelde moleculen
-Afkomstig van organismen
-Minimaal 2 C-atomen en
veel H en O atomen

Anorganische stoffen
Enzymen

Enzymen = Eiwitten die chemische reacties versnellen (katalysator)


(-ase) Worden gebruikt, niet verbruikt
Substraat-specifiek

Substraat = Stof die door enzym wordt omgezet


(-ose)
Optimumkromme

• Bepaal het pH-optimum, minimum en maximum;


bepaal ook de minimum, optimum en maximum
temperatuur
Opmerking: organische stoffen bestaan altijd uit
de atomen C, H, O ; daarnaast kan er een N, S, P
voorkomen

• Assimilatie = vorming (opbouw); energie vastlegging


(fotosynthese)
• Dissimilatie = afbraak (energie komt vrij; verbranding)

Ga bij het maken van de volgende opdrachten


goed na welke factor op de X-as en op de Y-as is
weergegeven.
Aan een reageerbuis gevuld met een maltose-oplossing van
0°C wordt maltase van een zoogdier toegevoegd. O.i.v. maltase
wordt maltose omgezet in glucose. De inhoud van de
reageerbuis wordt al roerend langzaam verwarmd tot 80°C .
Welke grafiek kan aangeven hoe het glucose-gehalte in de buis
verandert? Leg je antwoord uit
Bij temperatuur P wordt per tijdseenheid evenveel
reactieproduct gevormd als bij temperatuur Q; bij welk van
deze temperaturen zijn de meeste enzymmoleculen intact?
Bij welk van deze temperaturen zet een intact
enzymmolecuul per minuut de grootste hoeveelheid
substraat om? Motiveer je antwoord.
- Bij welke in dit experiment gebruikte pH werkt het enzym optimaal. Motiveer
je antwoord
- De onderzoeker vermoedt dat er bij pH2 iets mis is gegaan. Waarom vermoed
hij dat?
- Stel dat aan de reageerbuis met pH3 een grotere hoeveel enzymoplossing was
toegevoegd. Verwacht je dat het gevolgen zou hebben gehad voor de gevonden
waarden? Motiveer je antwoord.
- Stel dat aan de reageerbuis met pH6 een grotere hoeveelheid enzymoplossing
was toegevoegd, zou dat gevolgen hebben gehad voor de gevonden waarden.
Motiveer je antwoord.
Energie
Assimilatie

Kleine moleculen Grote moleculen

levensenergie

Dissimilatie
Energie
1) Koolstofassimilatie

Anorganische stoffen Organische stoffen

Bij planten = fotosynthese


Planten zijn autotroof
Koolstofdioxide + Water + Energie (licht)  Glucose + Zuurstof
6 CO2 6 H2O Energie C6H12O6 6 O2

Fotosynthese
Chemosynthese
Chloroplast
In bladgroenkorrels komen verschillende pigmenten voor, n.l.
- Twee groene pigmenten (chlorofyl a en chlorofyl b)
- Twee gele pigmenten (caroteen en xanthofyl)

De fotosynthese wordt onderverdeeld in de lichtreactie en donkerreactie. Bij de


lichtreactie wordt H2O o.i.v. zonlicht gespitst in O2 en ATP. In de donkerreactie wordt
glucose gevormd uit o.a. CO2; de energiebron hiervoor is ATP gevormd bij de
lichtreactie.

Lichtreactie:

Lichtenergie wordt geabsorbeerd door de pigmenten die in de bladgroenkorrels


voorkomen. De lichtreactie vindt alleen plaats in chlorofyl a; de door de andere
pigmenten geabsorbeerde lichtenergie wordt overgedragen op chlorofyl a. O.i.v. licht
kunnen electronen in chlorofyl a worden aangeslagen. Het verder verloop hiervan kan
op drie manieren geschieden:
1. Aangeslagen electron beweegt in een ruimere baan om de atoomkern (vrijgekomen
energie gaat verloren)
2. Cyclische fosforylering (energievastlegging in n ATP)
3. Aangeslagen electron komt terecht bij het coenzym NADP (energievastlegging in
n ATP en 12 NADPH2)
1. Aangeslagen electron beweegt in een
ruimere baan om de atoomkern 2. Cyclische fosforylering
(vrijgekomen energie gaat verloren) (energievastlegging in n ATP)

3. Aangeslagen electron
komt terecht bij het
coenzym NADP
(energievastlegging in
n ATP en 12 NADPH2)
In de donkerreactie (Calvin cyclus) worden zes CO2-moleculen aan zes C5-
moleculen gebonden  ontstaan zes C6-moleculen  instabiliteit  de zes C6-
moleculen vallen uiteen in twaalf C3-moleculen. Twee uit de twaalf C3-moleculen gaan
een binding met elkaar aan waardoor het C6-molecuul glucose (C6H12O6) ontstaat; de
tien overige C3- moleculen uit de twaalf C3-moleculen worden d.m.v. intermediaire
stappen omgezet in de de zes C5-moleculen die nodig waren aan het begin van de
donkerreactie en die een binding waren gestart met de zes CO2-moleculen . De
benodigde energie en waterstofatomen worden geleverd door ATP en NADPH2
ontstaan bij de lichtreactie
Voortgezette assimilatie
ATP is de universele energieleverancier

ATP
ADP + P
ATP
Koolhydraten
Koolhydraten zijn verbindingen van koolstof (C), waterstof (H) en
zuurstof (O). Het bekendste voorbeeld is glucose (C6H12O6), dat bij
dieren een rol speelt als directe bron van energie.
Koolhydraten zijn dus suikers (sachariden), deze zijn op te splitsen in:
1) Monosachariden
2) Disachariden
3) Polysachariden
Koolhydraten
Koolhydraten zijn dus suikers (sachariden), deze zijn op te splitsen in:
1) Monosachariden
2) Disachariden
3) Polysachariden
Vetten (lipiden)
Eiwitten (proteinen)
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Enkele manieren om de structuur
van een aminozuur weer te geven zie je hieronder.

Glucose + NO3- (nitraat) + energie  aminozuur


Er zijn 20 verschillende aminozuren die in een eiwit kunnen voorkomen.
Dus zijn er heel veel variaties mogelijk.
Er bestaan dan ook heel veel verschillende eiwitten.
Je kunt die eiwitten beschouwen als een soort kralensnoer van aminozuren.
Hieronder zie je dat. Ieder aminozuur is weergegeven met de afkorting van 3
letters. Die afkortingen hoef je niet te kennen. Je moet ze wel kunnen opzoeken
in Binas of Biodata.
Dat kralensnoer kan op allerlei manieren gevouwen en opgerold zijn, waarbij
soms dwarsverbindingen ontstaan via zwavelbruggen.
Dat gebeurt op plaatsen waar het zwavelbevattende aminozuur cysteïne zit.
Kleine eiwitmoleculen zoals insuline bestaan uit 50 - 100 aan elkaar
gekoppelde aminozuren.
Grotere zoals amylase hebben er veel meer dan 1000.
In de tekeningen zijn voor het gemak alle H-atomen weggelaten.
Dissimilatie
• Bij dissimilatie worden de stoffen afgebroken tot
de componenten waaruit ze ontstonden
• Wat is het verschil tussen aerobe en anaerobe
dissimilatie?
• Beschrijf de aerobe dissimilatie van glucose,
vetten en eiwitten
• Beschrijf de anaerobe dissimilatie van glucose
Koolstofdioxide + Water + Energie (licht)  Glucose + Zuurstof
6 CO2 6 H2O Energie C6H12O6 6 O2
Globaal overzicht
Assimilatie
[fotosynthese  lichtreactie en
donkerreactie]
Foto = licht; synthese = opbouw

1. Licht
2. Glucose
3. Koolstofdioxide (CO2)
4. Zuurstof (O2)
5. Water (H2O) uit de wortels
Dissimilatie
Bij dissimilatie worden de stoffen afgebroken tot
de componenten waaruit ze ontstonden.

Dissimilatie verloopt in de volgende fasen:


1. Glycolyse
2. Citroenzuurcyclus (Kreb cyclus)
3. Oxidatieve fosforylering (Ademhalingsketen)
Glycolyse
Intermediaire stap
Citroenzuur cyclus (Kreb cyclus)
Oxidatieve fosforylering
(ademhalingsketen)
Let op dat in bovenstaand schema bij de aerobe
dissimilatie van glucose slechts gefocused is op
de energievorming (NADH2 en ATP)
Samenhang Assimilatie - Dissimilatie
• De fotosynthese-intensiteit is afhankelijk van:
- licht
- temperatuur
- water
- koolstofdioxide
- bladgroenkorrels

* De minst gunstigste factor is bepalend voor de fotosynthese-


intensiteit (fotosynthese-activiteit)  beperkende factor
Grafische weergave verband
Assimilatie- Dissimilatie (1)
Grafische weergave verband
Assimilatie- Dissimilatie (2)

1. Vindt er bij lichtintesiteit 0 fotosynthese plaats? Nee. En aerobe dissimilatie? Ja.


2. Hoeveel ml O2 neemt de plant per uur in het donker op voor de aerobe dissimilatie? 200ml
3. Hoeveel ml O2 verbruikt de plant per uur bij lichtintensiteit 1 voor de aerobedissimilatie?
200 ml.
En hoeveel bij lichtintensiteit 10? 200 ml
4. Bij lichtintensiteit 2 neemt de plant geen O2 op en geeft geen O2 af. Hoeveel ml O2 wordt erper
uur bij deze lichtintesiteit geproduceerd bij de fotosynthese? 200ml
5.Hoeveel ml O2 wordt er per uur geproduceerd bij de fotosynthese bij lichtintensiteit 4,5?
200 ml + 250 ml = 450 ml. En hoeveel bij lichtintensiteit 10? 200 ml + 250 ml = 450 ml
En hoeveel ml O2 wordt er bij lichtintensiteit 4,5 afgegeven? 250 ml
En hoeveel ml O2 wordt er bij lichtintensiteit 10 afgegeven? 250 ml
En hoeveel ml O2 wordt er bij lichtintensiteit 3 afgegeven? 50 ml
• Wat is basale stofwisseling of grondstofwisseling?
• Basale stofwisseling is afhankelijk van de
temperatuur (koudbloedig / warmbloedig),
geslacht, leeftijd, lichaamsgewicht (lichaamsbouw)
en arbeid
• Wat is het verschil tussen een koudbloedig en
warmbloedig dier?
Koolstof (C)
Energiestromen
Komt voor in:

Lucht/atmosfeer
CO2, CO,CH4

Organische stoffen
C6H12O6
Vetten, eiwitten, koolhydraten

Fossiele brandstoffen (ook organischestoffen)


Steenkool, aardolie, aardgas
Koolstofkringloop
Producenten
Koolstofassimilatie
CO2 Glucose
Dissimilatie
Voortgezette
assimilatie
Dissimilatie
Andere
Dissimilatie Organische
stoffen

Dode planten

Organische uitwerpselen
Organische
stoffen stoffen
Dode dieren
Reducenten
Consumenten
Stikstofkringloop
Vragen
?
Bedankt !!
Info:
www.ecoisonline.org
www.examenbundel.nl
www.biologiepagina.nl
www.asewsahai.com
asewsahai@hotmail.com

You might also like