You are on page 1of 4

H2.

Chemische reacties

Paragraaf 1: moleculen en atomen


Bij chemische reacties verdwijnen stoffen en ontstaan nieuwe stoffen met andere
eigenschappen. Dut betekent op microniveau dat de moleculen van de beginstoffen
verdwijnen en er nieuwe moleculen van de reactieproducten worden gevormd.
Meestal zijn de deeltjes waaruit een stof bestaat moleculen. Moleculen zijn deeltjes die weer
zijn opgebouwd uit atomen. De atomen in een molecuul zijn met atoombindingen verbonden.
Tijdens een chemische reactie worden atoombindingen in de moleculen van de beginstoffen
verbroken. Hierna worden er nieuwe atoombindingen gevormd zodat er nieuwe moleculen
ontstaan. De nieuwe moleculen vormen een nieuwe stof die op macroniveau andere
eigenschappen heeft, zoals kookpunt of dichtheid. Tijdens een chemische reactie veranderen
molecuulsoorten, maar er gaan geen atomen vanaf of bij.
Moleculen kun je weergeven met een molecuulformule. Dat geeft aan welke atoomsoorten en
hoeveel atomen er van elke soort in een molecuul voorkomen. In H20 is het cijfer 2 de index.
Er zijn 118 atoomsoorten. Alle 118 atoomsoorten, ook wel elementen genoemd, hebben een
symbool bestaande uit één of twee letters.
Stoffen met moleculen die maar uit één soort atomen bestaat, noem je elementen. Het begrip
element heeft dus twee betekenissen. Het geeft zowel een atoomsoort aan, als een stof met
deeltjes die maar uit één atoomsoort bestaat. Moleculen die meer dan één atoomsoort
bevatten, noem je een verbinding.
Je kunt een molecuulformule die twee verschillende atoomsoorten bevat, omzetten in een
systematische naam. Door 3 stappen uit te voeren.
1. De eerste atoomsoort in de molecuulformule behoudt zijn eigen naam
2. De aantallen atoomsoorten geef je aan met het Griekse telwoord ervoor.
3. De tweede atoomsoort in de molecuulformule krijgt de uitgang -ide.

Paragraaf 2: Reactievergelijkingen
In een reactievergelijking wordt met molecuulformules weergegeven welke stoffen aan de
reactie deelnemen. De beginstoffen staan voor de reactiepijl en de reactieproducten na de pijl.
Een coëfficiënt is een getal dat direct voor de molecuulformule wordt geplaatst. Met
coëfficiënten kun je aangeven hoeveel moleculen er aan de reactie deelnemen. Bij 2H 2O is de
grote 2 de coëfficiënt. Bij een reactievergelijking moet je zorgen dat de aantallen
atoomsoorten voor en na de reactiepijl kloppen.
In een reactievergelijking wordt vaak de fase weergegeven waarin de stof zich verkeert: de
faseaanduiding. Solid (vast; s), liquid (vloeibaar; l), gas (gas; g) en aqueous (opgelost in
water; aq).
Opstellen van een reactievergelijking stappenplan:
1. Vertaal vanuit de beschrijving van de stoffen de namen in molecuulformules en zet de
juiste faseaanduiding erachter. Zet de formules van de beginstoffen voor de reactiepijl,
eventueel gescheiden met een plusteken. Zet de formules van de reactieproducten
achter de reactiepijl, eventueel gescheiden met een plusteken.
2. Maak de reactievergelijking kloppend door coëfficiënten voor de molecuulformules
toe te voegen, zodat de aantallen aan beide kanten gelijk zijn.
3. Als je in stap 2 uitkomt op gebroken getallen, vermenigvuldig dan alle coëfficiënten
zodat er hele getallen ontstaan. En als je in stap 2 uitkomt op coëfficiënten die je door
hetzelfde getal kan delen, doe dat dan.

Paragraaf 3: chemische synthese en ontleding


Met behulp van chemische synthese worden talloze voedingsstoffen, brandstoffen,
medicijnen, metalen, kunststoffen en nog veel meer materialen gemaakt. Ook het
biologische leven maakt gebruikt van synthesereacties. De belangrijkste daarvan is
fotosynthese, die zich plaatsvind in het groene gedeelte van planten.
Een ontledingsreactie is een chemische reactie waarbij uit één beginstof twee of meer
reactieproducten ontstaan. Zo’n reactie kun je wel uitvoeren met een verbinding, maar niet
met een element. Verbindingen zijn dus ontleedbare stoffen en elementen niet-ontleedbare
stoffen. Er zijn drie manieren waarop een ontledingsreactie kan plaatsvinden: thermolyse,
elektrolyse en fotolyse.
Thermolyse: Thermolyse is een ontledingsreactie door middel van warmte. Bij
thermolyse staat er één stof links van de reactiepijl. Bij thermolyse word er ook veel CO 2
uitgestoten.
Elektrolyse: Elektrolyse is een ontledingsreactie door middel van elektrische energie. Bij
elektrolyse komt er energie vrij zonder dat er koolstofdioxide wordt geproduceerd.
Fotolyse: Fotolyse is een ontledingsreactie door middel van licht. Om ongewenste
ontleding tegen te houden, moet je de stoffen die je kan ontleden d.m.v. licht in een
donkere ruimte bewaren.

Paragraaf 4: verbrandingsreacties
Een verbrandingsreactie is een reactie waarbij altijd zuurstof wordt verbruikt. Tijdens deze
reactie verdwijnen de brandstof en de zuurstof en ontstaat er minimaal één
verbrandingsproduct dat zuurstofatomen bevat; een oxide.
Een volledige verbranding treedt op als er voldoende zuurstof wordt aangevoerd, en elke
atoomsoort zich maximaal met zuurstofatomen kan verbinden. De benodigde zuurstof
voor een verbrandingsreactie komt meestal uit de lucht.
De warmte in huis wordt in Nederland meestal opgewekt met aardgas. Door aardgas te
verbranden komt er warmte-energie vrij en kun je het huis verwarmen, warm douchen en
eten koken. Aardgas is een fossiele brandstof en bestaat uit een mengsel van voornamelijk
methaan, stikstof en koolstofdioxide. Alle drie die stoffen zijn kleur- en geurloos. Om die
reden voegt het gasbedrijf er zelf een geurstof aan toe, zo ruik je meteen dat er gas
vrijkomt, want gas is erg gevaarlijk.
Een reactie waarmee je de aanwezigheid van een stof aantoont, noem je een
aantoningsreactie. Bij een aantoningsreactie gebruik je een reagens, een stof die de
aanwezigheid van een andere stof kan aantonen. Een voorbeeld van een reagens is
kalkwater bij koolstofdioxide of wit kopersulfaat bij water of waterdamp.
Als een verbranding mislukt, door te weinig zuurstof, spreek je van een onvolledige
verbranding. Daarbij kunnen gevaarlijke verbrandingsproducten ontstaan, zoals
koolstofmono-oxide.
Koolstofmono-oxide is een reukloos, kleurloos, brandbaar en zeer giftig gas. De oorzaak
van dergelijke ongelukken is vaak dat cv-ketels of andere gastoestellen defect zijn of in
slecht geventileerde ruimtes staan. Om ongelukken met koolstofmono-oxide te
voorkomen, moet je de ruimte waar het gastoestel staat goed ventileren en een
koolmonoxidedetector plaatsen in de ruimte waar de cv-ketel staat. Ook moet je
gastoestellen regelmatig laten controleren.
Voorwaarden voor verbranding:
1. Er moet voldoende brandstof zijn.
2. Er moet voldoende zuurstof zijn
3. De temperatuur moet voldoende hoog (boven de ontbrandingstemperatuur) zijn.
De ontbrandingstemperatuur is de laagste temperatuur waarbij een stof gaat branden.
Om een brand te blussen, moet je minimaal één van de drie voorwaarden weghalen:
1. Je moet de brandstof weghalen
2. Je moet de aanvoer van zuurstof onmogelijk maken
3. Je moet de brandende ‘materialen’ laten afkoelen tot onder de
ontbrandingstemperatuur.

You might also like