Professional Documents
Culture Documents
oefenstof
Toets 2
Deze toets bestaat uit … multiple choice vragen en ….. open opgaven
Bij iedere opgave staat hoeveel punten de betreffende vraag maximaal waard is.
Tip: Indien er staat bereken geef dan de gehele berekening denk daarbij ook aan
significantie en eenheden.
Onderwerpen
H1 Scheiden en reageren (herhaling 3e klas)
H2 Bouwstenen van stoffen
H3 Moleculaire stoffen
H4 Zouten en zoutoplossingen
H5 Reacties van zouten
H6 Koolstofverbindingen
H7 Duurzaamheid t/m $7.4
Succes
Pagina 1 van 6
H1
38
Ga voor elk van onderstaande uitspraken na of deze juist of onjuist is. Licht je keuze duidelijk toe.
a 1 g aluminiumpoeder reageert even snel met een overmaat zuurstof als 1 g koolstofpoeder.
b Verhoging van de temperatuur heeft niet altijd invloed op de grootte van de reactiesnelheid.
c Als we een reagerend gasmengsel samenpersen, neemt de snelheid van de reactie toe.
d Bij een tank die volledig is gevuld met benzine is de kans op een explosie groter dan bij een tank
die maar voor een deel is gevuld met benzine.
e Als de temperatuur van een reactiemengsel tweemaal zo laag wordt, zal de reactiesnelheid ook
tweemaal zo klein worden.
26 (havo)
Waterstof en zuurstof reageren met elkaar. Daarbij ontstaat 10 g water. Dit is een exotherme reactie.
a Welke stof(fen) bezit(ten) de meeste chemische energie, het reactieproduct water of de beginstoffen
waterstof en zuurstof samen?
b Teken een energiediagram voor de vorming van water uit waterstof en zuurstof. Geef ook de
activeringsenergie aan.
Al het water kun je weer ontleden, waarbij de gassen waterstof en zuurstof ontstaan.
d Zal de reactiewarmte voor de ontleding van water kleiner zijn dan die voor de vorming van water, even
groot of groter? Leg je antwoord goed uit aan de hand van het energiediagram uit onderdeel b.
41
a Wat is het verschil tussen een element en een verbinding? Geef van elk van beide een voorbeeld.
b Wat is het verschil tussen een verbinding en een mengsel? Geef van elk van beide een voorbeeld.
Pagina 2 van 6
H2
33
a Teken een model volgens Rutherford van een Te2-ion met massagetal 128.
b Teken een model volgens Bohr van een Te2-ion met massagetal 128.
Behalve ionen met de formule O2 bestaan er ook ionen met de formule O2.
Saskia beweert dat de gemiddelde atoommassa van beide ionen even groot is.
c Geef voor elk van deze drie leerlingen aan of hun uitspraak waar of niet waar is. Licht je antwoord steeds
duidelijk toe.
22
a diwaterstofdioxide
b diarseentrioxide
23
a ICl
b PCl5
H3
14
Koolstofdisulfide heeft de formule CS2. Uit experimenten blijkt dat het een apolaire stof is.
a Geef de elektronenverdeling van een S-32 atoom weer volgens het atoommodel van Bohr. Geef je
antwoord als volgt:
Pagina 3 van 6
Hoewel koolstofdioxide een apolaire stof is, komen in het molecuul wel polaire atoombindingen voor.
b Uit welk gegeven kun je afleiden dat in een CO 2-molecuul polaire atoombindingen voorkomen?
22
Yvonne schenkt wat van het hydrofobe koolstofdisulfide (CS 2) in een reageerbuis. Vervolgens voegt ze
eenzelfde hoeveelheid water toe, ze schudt de buis en wacht een tijdje.
a Ziet ze nu één vloeistoflaag in de buis? Zo nee, leg dan uit welke stof de onderste laag in de
reageerbuis vormt.
Vervolgens doet Yvonne enkele druppels hexaan (C 6H14) en enkele joodkristallen in de reageerbuis, ze
schudt en wacht weer een poosje.
31
Het molair volume bij 273,15 K en p = p0 is te vinden in Binas. Bereken hoeveel mol onder deze
omstandigheden overeenkomt met:
H4
a aluminiumchloraat dkaliumnitride
b cesiumcarbonaat e berylliumoxide
c difosfortrioxide f lood(IV)sulfaat
36
a Geef de oplosvergelijking.
Pagina 4 van 6
Vervolgens lost hij 15,6 gram kaliumnitraat op tot 250 mL oplossing.
c Geef de oplosvergelijking.
18
Robert wil een hoeveelheid propaan verbranden. Helaas is de zuurstofcilinder leeg. Hij besluit de
zuurstof die hij voor de reactie nodig heeft te maken door een hoeveelheid waterstofperoxide te
ontleden. Hierbij ontstaan water en zuurstof.
De hoeveelheid propaan die Robert wil verbranden neemt bij T = 273,15 K en p = p0 een volume in van
4,25 dm3.
d Bereken hoeveel mol zuurstof nodig is voor de verbrandingsreactie die Robert uitvoert.
Pagina 5 van 6
--------------------------EINDE------------------------------------
Pagina 6 van 6