You are on page 1of 7

Vak: Scheikunde

Havo/ VWO 4

Oefentoets december

Toets 1

 Deze toets bestaat uit 9 multiple choice vragen en 14 open vragen

 Totaal zijn er 83 Havo (VWO max 75 pnt) te behalen punten

 Het aantal pagina’s bedraagt 7 bladzijden inclusief dit voorblad

 Duur van de toets: 95 minuten

 Het gebruik van de grafische rekenmachine is NIET toegestaan.

 Bij iedere opgave staat hoeveel punten de betreffende vraag maximaal waard is.

 Benodigde gegevens kunnen worden opgezocht in een onbeschreven BINAS


informatieboek HAVO –VWO (bij gebruik van een “oude Binas” dit aangeven
boven aan je antwoordenenblad!!!)

 Begin met het invullen van je naam en docent op het antwoordenblad. De


uitwerkingen moeten gedaan worden op de uit gereikte bladen. Aan het eind van
het tentamen dit opgavenblad invouwen.

 Tip: Indien er staat bereken geef dan de gehele berekening, denk daarbij ook
aan significantie en eenheden.

 Alle verstrekte bladen dienen weer ingeleverd te worden.

 Denk aan de tijd.

 Kleine vette letters zijn vragen en HOOFDLETTER zijn multiple choice


antwoorden

Onderwerpen
H1 Scheiden en reageren (herhaling 3e klas)
H2 Bouwstenen van stoffen
H3 Stoffen en reacties

Succes

Pagina 1 van 7
Multiple choice vragen: Max 18 pnt; elk 2 pnt
Geef de juiste antwoorden op de onderstaande stellingen

1)
I In een ongeladen atoom zijn evenveel elektronen als neutronen aanwezig.
II Een natriumatoom heeft hetzelfde atoomnummer als een natriumion.

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

2)
I Alle elementen waarvan de atoomsoorten in één periode staan, lijken chemisch
gezien op elkaar.
II Een moleculaire stof is altijd een verbinding.

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

3)
I NaNO3, NO2, HNO3 zijn alle drie moleculaire stoffen.
II De naam van P2O3 is fosfortrioxide.

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

4)
I Atoombindingen worden verbroken als een moleculaire stof smelt.
II Atoombindingen komen alleen voor tussen atomen van niet-metalen.

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

5)
4 Fe (s) + 3 O2 (g) + 6 H2O (l)  4 Fe(OH)3 (s)

Bovenstaande reactie is een:


A vormingsreactie
B verbranding
C zuur-base reactie
D ontledingsreactie

Pagina 2 van 7
6)
Er is een internationaal stelsel van eenheden, Système International d’Unités, afgekort
SI.

I Massa is een eenheid in het SI


II Meter is een eenheid in het SI

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

7)
Beoordeel de volgende twee berekeningen:
I 2 • 10−8 • 5 • 10 4 = 1 • 10−3
II 2 • 10−8 : 5 • 10 4 = 4 • 10−11

Welke van deze twee berekeningen is juist?

A beide berekeningen zijn juist


B alleen berekening I is juist
C alleen berekening II is juist
D geen van beide berekeningen is juist

8)
Gegeven: de dichtheid van zuiver zwavelzuur is 1,84 • 10 3 kg • m−3.
[opmerking: kg • m−3 is de rekenkundige notatie voor de zegswijze ‘kilogram per kubieke
meter’]

Hoe groot is deze dichtheid uitgedrukt in gram per milliliter?

A 0,0184
B 0,184
C 1,84
D 184

9)

I Bij elke chemische reactie reageren en ontstaan stoffen in een vaste massa-
verhouding.
II Bij een chemische reactie veranderen beginstoffen in reactieproducten, hierbij
hoeven de stofeigenschappen niet te veranderen.

A Beide stellingen zijn waar


B Alleen stelling I is waar
C Alleen stelling II is waar
D Geen van beide stellingen zijn waar

Pagina 3 van 7
Open vragen:

10) max 5 pnt (5-x)


Met behulp van welke scheidingsmethode kun je:
a een vaste stof uit een oplossing halen?
b een vloeistof uit een suspensie halen?
c een kleurstof uit een oplossing halen?
d kleurstoffen van elkaar scheiden?
e een vloeistof uit een oplossing halen?

11 max 7 pnt (1,2,2,2)


In zoute vochtige zeelucht roest ijzer sneller dan in vochtige lucht van dezelfde
temperatuur die niet zout is.
a Wat is de functie van het zout bij het roestproces?

Rutger doet twee proefjes met twee even grote dunne plaatjes ijzer.
I Hij legt het andere stukje ijzer in gedestilleerd water van 18 C dat opgelost
zuurstof bevat..
II Hij legt één van de twee stukjes ijzer in leidingwater van 18 C dat opgelost
zuurstof bevat
b In welke proef zal het ijzer sneller gaan roesten? Licht je antwoord toe.

In onderstaand figuur is het verloop van de snelheid van het roestproces in proef I
uitgezet tegen de tijd.

c Neem het diagram over en schets hierin ook het verloop van het roestproces in
proef II. Geef een duidelijke toelichting.

In een derde proef wordt een zelfde stukje ijzer als in de twee vorige proeven werd
gebruikt in leidingwater gelegd dat opgeloste zuurstof bevat. De temperatuur wordt nu
voortdurend op 38 C gehouden.
d Schets in hetzelfde diagram als dat van vraag c het verloop van de snelheid van
het roestproces in proef III tegen de tijd. Geef ook hierbij een duidelijke toelichting.

Pagina 4 van 7
12) max 5 pnt (5-x)
Een aantal factoren heeft invloed op de reactiesnelheid. Hieronder staan de
waarnemingen bij een aantal experimenten. Schrijf bij elke waarneming op aan welke
factor de waarneming bij het experiment moet worden toegeschreven.
a Een koperstaafje reageert minder snel met een geconcentreerde
salpeterzuuroplossing dan een hoeveelheid koperpoeder.
b Als we 0,50 mol SO2(g) en 0,25 mol O2(g) in een vat van 1,0 liter laten reageren, is
de reactiesnelheid groter dan wanneer we dezelfde hoeveelheden brengen in een
vat van 2,0 liter.
c Zinkpoeder reageert sneller met een verdunde zwavelzuuroplosing dan
koperpoeder.
d We voegen bij elkaar:
 10 mL van een natriumthiosulfaatoplossing die 40 g natriumthiosulfaat per
liter bevat en 10 mL zoutzuur;
 10 mL van een natriumthiosulfaatoplossing die 80 g natriumthiosulfaat per
liter bevat en 10 mL zoutzuur.
In het laatste geval is de reactiesnelheid groter.
e IJzerpoeder reageert sneller met een geconcentreerde zwavelzuuroplossing dan
met een verdunde zwavelzuuroplossing.
f Een oplossing van waterstofperoxide ontleedt sneller in aanwezigheid van
bruinsteen.

13) max 8 pnt;( 2,1,3,2)


Methanol, CH3OH, kan worden gemaakt uit koolstofmono-oxide en waterstof.
Bij de productie van methanol is een katalysator belangrijk om ervoor te zorgen dat de
reactie met voldoende snelheid verloopt.
a Geef de reactievergelijking voor de vorming van methanol uit koolstofmono-oxide
en waterstof.
b Leg uit dat de formule van de katalysator niet mag voorkomen in de
reactievergelijking.
c Bereken of de vorming van methanol met behulp van tabel 57 A&B exotherm of
endotherm is.
d Teken in één figuur twee energiediagrammen voor deze reactie: één zonder
katalysator en één met katalysator. Geef een verklaring voor het verschil tussen
beide diagrammen.

14) max 6 pnt;(1,1,1,1,2)

De stoffen stikstof en zwavel horen bij de groep moleculaire stoffen.


a Wat zijn moleculaire stoffen?
b Welke covalentie heeft stikstof?
c Teken de structuurformule van een stikstofmolecuul.
Van stikstof en zwavel bestaat de vaste stof met de formule S 4N4. Het molecuul heeft
een cyclische structuur, dat wil zeggen dat de atomen in ringvormig zijn gerangschikt.
d Welke covalentie(s) heeft zwavel? (Denk daarbij aan H 2S, SO2,SO3)
e Teken de (cyclische) structuurformule van S4N4.

Pagina 5 van 7
15) max 3 pnt; (1,2)
Het element galium heeft atoomnummer 31. De meest in de natuur voorkomende
galium isotoop heeft massagetal 69

a Teken de bouw van dit atoom volgens het model van Bohr.
b Op grond van de plaats in het periodiek systeem mag een formule voor een
Galium-ion worden verwacht. Geef de formule van een Galium-ion.

16) max 3 pnt (3-x)


Geef de namen van de onderstaande ionen:

a) Sn4+ b) S2- c) N3- d) H+ e) H- f) Cu+

17) max 2 pnt


Bereken de molaire massa van bariumwaterstofcarbonaat, Ba(HCO 3)2

18) Max 5 pnt;(1,2,2)


Over de moleculaire stof fosfortrichloride PCl3 gaan de volgende vragen.
a Teken de structuurformule met behulp van het Bohr-model.
b Bereken het elektronegativiteitverschil (EN) van de atoombinding
P-Cl.
c Vul de onderstaande zin in.
De atoombinding tussen fosfor en chloor heeft een … (covalent apolair /
covalent polair / ion)* karakter. Het atoom fosfor zal meer …..(posief/
negatief)* geladen zijn en het chlooratoom zal meer…. (positief/ negatief)*
geladen zijn bij beschouwing van deze binding.

19) max 10 pnt; (2,3,5)


Een bepaalde hoeveelheid van de stof glycerol met molecuulformule C 3H8O3 wordt
volledig verbrand. Er ontstaat o.a. 5,2 g water.
a. Geef de reactievergelijking van deze verbrandingsreactie
b. Bereken hoeveel gram zuurstof is verbruikt.
c. Bereken de verbrandingswarmte (mbv tabel 57) van de stof met molecuulformule
C3H8O3.

20) max 3 pnt


Patricia vindt in het scheikundelokaal een glimmend voorwerp. Bij nadere bestudering
door een fanatieke scheikundeleerling (vul je eigen naam in) wordt geconstateerd dat
het gaat om een massief gouden oorring.
Bij een nadere studie door de scheikundedocent blijkt de gemiddelde molaire massa
195,45 g/mol te zijn. Er blijken 2 isotopen aanwezig te zijn: Au-192 en Au-197.
Bereken de massapercentages Au-192 en Au-197 in deze gouden oorring.

Pagina 6 van 7
21) Max 8 pnt; (2,4,2)

DSM werkt aan een proces om landbouwafval om te zetten in


ethanol.

Elk jaar worden na de feestdagen miljoenen kerstbomen


afgedankt. Als het aan DSM ligt, kan die enorme jaarlijkse stroom
groen afval over enkele jaren ook als brandstof voor auto’s dienen.
Een gemiddelde kerstboom van 10 kilogram kan straks met behulp
van biotechnologie worden omgezet in 7 kilogram glucose, die
vervolgens goed is voor vier liter ethanol. Dit is genoeg om een
auto met een aangepaste motor zo’n veertig kilometer te laten
rijden.

Naar: Chemisch Weekblad

a Geef de reactievergelijking van de omzetting van glucose (C 6H12O6) in ethanol


(C2H5OH) en koolstofdioxide.
b Ga door berekening na of uit 7 kg glucose inderdaad 4 liter ethanol geproduceerd
kan worden.
In Nederland worden jaarlijks zo’n 2,5 miljoen kerstbomen gekocht.
c Bereken met de gegevens uit de bovenstaande tekst hoeveel autokilometers
gereden kunnen worden op deze hoeveelheid kerstbomen. (Neem aan dat iedere
kerstboom een massa heeft van 10 kg)

22) max 3 pnt (1,2)


Gegeven zijn de volgende 3 stoffen: Barium, Ba (s)
Fosfortribromide, PBr3 (s)
Natriumoxide, Na2O (s)
a. Leg voor elk van deze drie stoffen uit of het een moleculaire stof, een zout of
een metaal is.
b. Teken schematisch het metaalrooster van Sn4+.

23) max 4 pnt


De eenheid van reactiesnelheid wordt uitgedrukt in mol L -1 s-1.
In een reactievat van 0,75 liter reageren magnesium en zoutzuur met elkaar. Daarbij
ontstaat in 82 seconden 5,3 cm3 waterstofgas.
De dichtheid van waterstofgas is 9,0 •10-5 g cm-3.
Bereken de reactiesnelheid in de eenheid in mol L -1 s-1.

----------------------------Einde------------------------------------

Pagina 7 van 7

You might also like