You are on page 1of 649

Handleiding

verpleegkundige
diagnostiek
Zesde, herziene druk

Marjory Gordon
Handleiding verpleegkundige diagnostiek
Original English language edition published by
Jones & Bartlett Learning LLC
5 Wall Street
Burlington, MA 01803 USA

Oorspronkelijke titel: Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition


Marjory Gordon, PhD, RN, FAAN
Copyright © 2016 by Jones & Bartlett Learning LLC. All rights reserved.
ISBN: 978-1-284-04443-0.

Vertaling:
MedicaMerkus BV, Bleiswijk

Onder redactie van:


H.I. de Graaf-Waar, verpleegkundige
Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies en Resultaten
Marjory Gordon

Handleiding
verpleegkundige
diagnostiek
Zesde, herziene druk
ISBN 978-90-368-1799-8 ISBN 978-90-368-1800-1 (eBook)
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017

Vertaling van Marjory Gordon, Manual of Nursing Diagnosis, 13th edition, C


­ opyright © 2016
by Jones & Bartlett Learning LLC, ISBN: 978-1-284-04443-0.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgesla-
gen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige
andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke t­ oestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b
Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23
augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschul-
digde vergoedingen te voldoen aan de Stichting ­Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofd-
dorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers
en andere c­ ompilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een b
­ etrouwbare
­uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor
­drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.

All rights reserved. No part of the material protected by this copyright may be reproduced
or utilized in any form, electronic or mechanical, including p
­ hotocopying, recording, or
by any information storage and retrieval system, without written permission from the
copyright owner.

NUR 897
Nederlandse vertaling
Basisontwerp omslag: Studio Bassa, Culemborg
Automatische opmaak: Scientific Publishing Services (P) Ltd., Chennai, India

Eerste druk, Uitgeverij Lemma, Utrecht 1995


Tweede gewijzigde druk, Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 1997
Derde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2000
Vierde druk, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2008
Vierde druk, tweede en derde oplage, Reed Business, Amsterdam 2012-2013
Vijfde, ongewijzigde druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016
Zesde, geheel herziene druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2017

Bohn Stafleu van Loghum


Walmolen 1
Postbus 246
3990 GA Houten

www.bsl.nl
V

Voorwoord
Het zal niet lang meer duren voordat in de gezondheids­
zorg gebruik wordt gemaakt van elektronische dossiers
voor de documentatie van de patiëntenzorg in ziekenhui­
zen en de extramurale zorg. Hiervoor is het nodig dat kli­
nische gegevens en klinische oordelen op een heldere en
precieze wijze worden vastgelegd. Ook in deze zesde druk
van de Handleiding verpleegkundige diagnostiek, die geba­
seerd is op de dertiende Amerikaanse editie van de Manual
of nursing diagnosis, wordt de terminologie – net als in de
voorgaande drukken – zodanig gepresenteerd dat deze
een heldere en accurate diagnostiek bevordert. De diag­
noses en zorgresultaten zijn geordend aan de hand van elf
gezondheidspatronen. Dit is een functioneel raamwerk dat
op alle specialismegebieden en voor alle urgentieniveaus
toepasbaar is. Bij elke diagnose worden risicogroepen
(populaties met een verhoogd risico) genoemd, wat tijdens
de anamnesefase de sensitiviteit voor aanwijzingen moet
verhogen. Ook worden diagnostische (kritieke) aanwijzin­
gen gegeven waarmee de accuratesse van de diagnostische
beoordeling kan worden verbeterd. Daarnaast zijn in deze
editie zorgresultaten opgenomen die aangeven wat het doel
kan zijn van interventie bij de verpleegkundige diagnose.

Het vermelden van de zorgresultaten zet verpleegkundigen


aan tot nadenken over het oplossen van het gezondheids­
probleem op het moment dat de diagnose wordt gesteld.
Dit is een belangrijke factor bij de keuze voor interventies,
waarmee de verpleegkundige zorgverlening kan worden
geïndividualiseerd.
VI Voorwoord

Niet alle zorgresultaten in deze handleiding kunnen binnen


één zorgsetting worden gerealiseerd, en ook niet binnen
zeer korte tijd. Het is wellicht nodig om zich ook zorgre­
sultaten te kunnen voorstellen die een stap in de goede
richting betekenen. Dit is een van de aspecten van indivi­
dualiseren van zorg.

Al sinds de eerste Amerikaanse editie in 1982 is deze hand­


leiding bijzonder nuttig gebleken, zowel voor studenten als
verpleegkundigen in de praktijk. De diagnoses en beoorde­
lingscategorieën zijn nog steeds geordend volgens de func­
tionele gezondheidspatronen. Met dit raamwerk kunnen
de gezondheidstoestand en het gezondheidsmanagement
van individuen, gezinnen en gemeenschappen worden
beoordeeld. Het leidt tot een holistische verpleegkundige
behandeling waarin wordt onderkend dat de interactie tus­
sen persoon en omgeving van belang is.

Doordat in deze editie verpleegkundige zorgresultaten zijn


toegevoegd, moet het werken in de richting van zorgresul­
taten makkelijker worden. Het vroegtijdig kiezen van zorg­
resultaten zorgt er voor dat er interventies worden gekozen
die een directe invloed hebben op het bereiken van die
zorgresultaten. Dit leidt, naast een besparing van de kosten,
tot effectieve en efficiënte zorg.

Marjory Gordon

> De Stichting Verpleegkundige Diagnostiek Interventies


en Resultaten zal zich blijven inzetten voor de
ordening van de diagnoses onder de gezondheids-
patronen. Zo wordt het gedachtegoed van Marjory
Gordon bewaakt na haar overlijden.
Voorwoord VII

Verantwoording

Verpleegkundige diagnoses die in de inhoudsopgave vet


gedrukt zijn, zijn gebaseerd op het werk van NANDA
International (NANDA International). De andere diag­
noses zijn door de auteur ontwikkeld en tot op heden nog
niet ingediend voor beoordeling door NANDA Interna­
tional. De diagnose Ouder-kindscheiding is gebaseerd op
onderzoek van dr. Heather Herdman.

De keuze voor zorgresultaten die bij veel van de diagnoses


worden genoemd, is gebaseerd op de Nursing Outcomes
Classification, in het Nederlands gepubliceerd onder de
titel Verpleegkundige zorgresultaten. Raadpleeg deze voor
de beoordelingsschalen en meer gedetailleerde gegevens.

Literatuur

Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E. Nursing


Outcomes Classification (NOC). 5th ed. St. Louis: M
­ osby-
Elsevier; 2013. [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige
zorgresultaten. 3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;
2017.]
Inhoud
Deel I Algemeen

1 Gebruik van de handleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3


Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. . . . . . . . . 5
Diagnostische terminologie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Anamnese volgens functionele gezondheidspatronen:
van gegevens naar diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Hoogrisicogroepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Diagnosespecifieke behandeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Documentatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Zorgresultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Notities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

2 Diagnoses. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17

3 Typologie van de functionele gezondheidspatronen. . . . . 25


Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding . . . . . . 26
Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Activiteitenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Slaap-rustpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Cognitie- en waarnemingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Rollen- en relatiespatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Seksualiteits- en voortplantingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Coping en stressverwerkingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30

4 Richtlijnen voor de anamnese. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35


Volwassenen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Zuigelingen en jonge kinderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Inhoud IX

Gezin. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Wijk of buurt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Zeer ernstig zieken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64

5 Praktische toepassing van de diagnoses . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69


Diagnostiek en behandeling binnen het
verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Verslaglegging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Kwaliteitsbewaking, standaarden en nationale
richtlijnen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Kostenbeheersing en personeelsplanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Casemanagement. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Ontwikkeling van zorgpaden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Onderzoek en theorievorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73

6 Componenten van het verpleegkundig proces. . . . . . . . . . . . 75

7 Documentatie: methode en voorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79


Richtlijn voor de probleemgestuurde rapportage . . . . . . . . . . . . 81
Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese. . . . . . . . . . . . . . 83

Deel II Diagnostische categorieën

8 Patroon van gezondheidsbeleving


en -instandhouding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Risicovol gedrag voor de gezondheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) . . . . . . . . . . . 100
Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement. . . . . . . . . . 103
Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke
gezondheidsmanagement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin
(specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Gezondheidstekort, gemeenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Risico op ineffectief gezondheidsmanagement
(specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Therapieontrouw (specificeer gebied). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . 115
X Inhoud

Besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Risico op besmetting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus . . . . . . . . . . 123
Risico op infectie (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Risico op letsel (trauma). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Risico op uitdroging van het oog. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Risico op warmteletsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Risico op vaattrauma. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Risico op bloeding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Risico op vallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Risico op peroperatief houdingsletsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Risico op vergiftiging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Risico op verstikking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Ineffectieve bescherming (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende
contrastmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Verstoord energieveld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148

9 Voedings- en stofwisselingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153


Voedingsteveel (of exogene obesitas). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) . . . . . . . . . . . . 156
Voedingstekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Bereidheid tot verbetering van de voeding. . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Tekort aan drijfkracht bij volwassene. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Ineffectieve borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Onvoldoende moedermelk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
Onderbreking van de borstvoeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding . . . . . . . . . . . 170
Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . 172
Neonatale geelzucht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Risico op neonatale geelzucht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Slikstoornis (ongecompenseerde). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Misselijkheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Risico op aspiratie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging). . . . . 183
Verstoorde gebitsontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Vochttekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Risico op vochttekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Inhoud XI

Overvulling van vocht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192


Risico op verstoorde vochtbalans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans . . . . . . . . . . . . 195
Risico op elektrolytenstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Huiddefect. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Risico op huiddefect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Decubitus (specificeer categorie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Weefseldefect (specificeer type). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Risico op een allergische reactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
Allergische reactie op latex. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
Risico op allergische reactie op latex . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
Ineffectieve thermoregulatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Hyperthermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Hypothermie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214
Risico op instabiele lichaamstemperatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
Risico op verstoorde leverfunctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218
Risico op instabiele bloedglucosewaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . 219

10 Uitscheidingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
Subjectief ervaren obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227
Periodieke obstipatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
Risico op obstipatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230
Diarree. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232
Incontinentie voor feces. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234
Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek . . . . . . . . . . . . . . 236
Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek. . . . . 238
Verstoorde urine-uitscheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
Functionele urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
Overloop-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243
Reflex-urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245
Stress-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247
Urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249
Risico op urge-urine-incontinentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
Volledige urine-incontinentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
Urineretentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254
Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding. . . . . . 256
XII Inhoud

Activiteitenpatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259
11
Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau). . . . . . 260
Risico op verminderd activiteitsvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
Sedentaire levensstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264
Vermoeidheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
Gebrek aan ontspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) . . . . . . . . . . 270
Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . 273
Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau). . . . 275
Mobiliteitstekort, rolstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278
Ambulantietekort (specificeer niveau) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
Dolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283
Risico op inactiviteitssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285
Risico op contracturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287
Zelfverwaarlozing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) . . . . . . 290
Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau). . . . . . 292
Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke
verzorging (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 294
Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau). . . . . . . . . 296
Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer niveau). . . . . 298
Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijke-
zorgvaardigheden (specificeer niveau). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300
Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid. . . . . . . . . 302
Vertraagd herstel na een operatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303
Vertraagde groei en ontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305
Risico op vertraagde ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307
Risico op afwijkende groei . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309
Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke
taken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311
Disfunctionele beademingsontwenning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 313
Verminderd ademhalingsvermogen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 317
Ineffectieve luchtwegreiniging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319
Ineffectief ademhalingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 321
Verstoorde gasuitwisseling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323
Verlaagd hartminuutvolume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 325
Risico op shock. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 327
Ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 328
Inhoud XIII

Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie. . . . . . . . . . . . . 330


Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale . . . . . . . . . . . 331
Risico op ineffectieve weefselperfusie,
gastro-intestinaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333
Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren. . . . . . . . . . . . . . 335
Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen. . . . . . . . . . . 337
Autonome dysreflexie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 339
Risico op autonome dysreflexie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 341
Risico op wiegendood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 343
Ontregeling bij de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345
Risico op ontregeling bij de zuigeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 348
Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren
van de zuigeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 349
Risico op perifere neurovasculaire stoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . 351
Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen. . . . . . . . . . . 352

12 Slaap-rustpatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 357
Slapeloosheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 358
Slaaptekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 361
Verlaat inslapen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 363
Omkering van het slaappatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 365
Onderbreking van het slaappatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 367
Bereidheid tot verbetering van de slaap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 369

13 Cognitie- en waarnemingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 373


Acute pijn (specificeer type en locatie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 374
Chronische pijn (specificeer type en locatie). . . . . . . . . . . . . . . . 376
Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut). . . . 378
Verstoord welbevinden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380
Bereidheid tot verbetering van het welbevinden. . . . . . . . . . . 382
Ongecompenseerd zintuiglijk verlies (specificeer
type/mate). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383
Zintuiglijke overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 385
Zintuiglijke onderbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 387
Halfzijdige verwaarlozing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 389
Kennistekort (specificeer gebied) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 391
Bereidheid tot kennisvermeerdering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 393
Ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . . . . . . . . . . . 394
XIV Inhoud

Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) . . . . 396


Verstoorde denkprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 397
Ineffectieve impulsbeheersing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 399
Aandacht-concentratietekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 401
Acute verwardheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 403
Risico op acute verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 405
Chronische verwardheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 407
Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie. . . . . . . . . 409
Ongecompenseerd geheugenverlies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 411
Geheugenstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 413
Risico op verstoorde cognitie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 415
Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming . . . . . . . . . 416
Beslisconflict (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 417

14 Zelfbelevingspatroon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
Vrees (specificeer object). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422
Angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 425
Lichte angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 427
Matige angst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 429
Hevige angst (paniek). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 431
Anticiperende angst (licht, matig, hevig). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 433
Doodsangst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 435
Reactieve depressie (specificeer situatie). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 438
Risico op eenzaamheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 440
Moedeloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 441
Bereidheid tot vermeerdering van hoop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 443
Machteloosheid (ernstig, matig, licht). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 444
Risico op machteloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 447
Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht . . . . . . . . . . . . . 449
Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 451
Situationeel geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 452
Risico op situationeel geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . 454
Chronisch geringe zelfachting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 455
Risico op chronisch geringe zelfachting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 457
Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld. . . . . . . . . . . . . . . 458
Verstoord lichaamsbeeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 459
Identiteitsstoornis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 462
Inhoud XV

Risico op een identiteitsstoornis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 464


Risico op geweld jegens zichzelf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466

15 Rollen- en relatiepatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 471


Anticiperende rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 472
Rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 474
Gecompliceerde rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 476
Risico op gecompliceerde rouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 478
Disfunctionele rouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 479
Chronisch verdriet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 481
Ineffectieve rolvervulling (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 484
Onopgelost onafhankelijkheids-
afhankelijkheidsconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 486
Sociaal isolement of sociale afwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 488
Sociaal isolement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 491
Inadequate sociale interactie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 493
Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale
vaardigheden (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 495
Hervestigingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 497
Risico op hervestigingssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 499
Ineffectieve partnerrelatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 500
Risico op ineffectieve partnerrelatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 502
Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie. . . . . . . . . . . 503
Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 505
Disfunctionele gezinsprocessen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 507
Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen. . . . . . . . 512
Ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 514
Risico op ouderschapstekort (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . 518
Ouderrolconflict. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 521
Zwakke ouder-kindhechting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 523
Risico op verstoorde hechting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 526
Ouder-kindscheiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 527
Bereidheid tot verbetering van het ouderschap. . . . . . . . . . . . 529
Overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 530
Risico op overbelasting van de mantelzorger. . . . . . . . . . . . . . . 534
Verstoorde verbale communicatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 537
Bereidheid tot verbetering van de communicatie . . . . . . . . . . 539
XVI Inhoud

Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve


vaardigheden (specificeer soort) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 540
Risico op geweld jegens anderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 542

16 Seksualiteits- en voortplantingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . 547


Ineffectief seksueel patroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 548
Seksueel disfunctioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 550
Verkrachtingssyndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 552
Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm. . . . . . . . . . . . 554
Verkrachtingssyndroom: stille vorm. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 555
Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . 556
Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces . . . . . . . 559
Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en
postnataal proces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 561
Risico op verstoorde moeder-foetusband . . . . . . . . . . . . . . . . . . 563

17 Stressverwerkingspatroon. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 567
Ineffectieve coping (specificeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 568
Bereidheid tot verbetering van de coping. . . . . . . . . . . . . . . . . . 571
Probleemvermijding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 572
Defensieve coping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 574
Ineffectieve ontkenning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 576
Verminderde veerkracht (individuele). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 578
Risico op aantasting van de menselijke waardigheid. . . . . . . 580
Bereidheid tot vergroting van de veerkracht . . . . . . . . . . . . . . . 581
Bedreigde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 583
Verstoorde gezinscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 585
Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping . . . . . . . . . . . 588
Ineffectieve gemeenschapscoping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 590
Bereidheid tot verbetering van de
gemeenschapscoping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 592
Posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 594
Risico op posttraumatisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 596
Tekortschietend ondersteuningssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 597
Risico op suïcide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 599
Overbelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 602
Zelfverminking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 604
Risico op zelfverminking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 607
Inhoud XVII

18 Waarde- en levensovertuigingenpatroon . . . . . . . . . . . . . . . 611


Morele nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 612
Geestelijke nood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614
Risico op geestelijke nood. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 617
Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn . . . . . . 619
Verstoring van de religiositeit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 621
Risico op verstoring van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 623
Bereidheid tot verbetering van de religiositeit . . . . . . . . . . . . . 624

Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 629
Verklarende woordenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 630
Register. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 632
1 I

Deel I Algemeen

Hoofdstuk 1 Gebruik van de handleiding – 3

Hoofdstuk 2 Diagnoses – 17

Hoofdstuk 3 Typologie van de functionele


­gezondheidspatronen – 25

Hoofdstuk 4 Richtlijnen voor


de anamnese – 35

Hoofdstuk 5 Praktische toepassing


van de diagnoses – 69

Hoofdstuk 6 Componenten van het


verpleegkundig proces – 75

Hoofdstuk 7 Documentatie: methode en


voorbeeld – 79
3 1

Gebruik van de handleiding

Een diagnostische handleiding kan voor vele doeleinden wor­


den gebruikt. Voor studenten is zij geschikt om snel dingen op te
zoeken in de klinische praktijk, een nuttig naslagwerk in de klas
of bij een klinische bespreking, en een noodzakelijke hulp bij
het huiswerk. Voor ervaren verpleegkundigen is zij een klinisch
naslagwerk, een onderzoeksmiddel, een leidraad voor onder­
wijs en behandelingen, en een stimulans voor ideeënvorming.
Voor zowel studenten als experts is het een veel geraadpleegd
handboek.
Deze handleiding bevat de diagnoses die zijn opgenomen
in de taxonomie van NANDA International 2012–2014. Deze
taxonomie is geaccepteerd door de American Nurses Associa­
tion (ANA) en maakt deel uit van de International Classification
for Nursing Practice (ICNP) en de Systematized Nomenclature
of Medicine (SNOMED). De handleiding geeft van elk diag­
nostische categorie of ‘label’ ook de definitie en de bepalende
kenmerken: de etiologische of samenhangende factoren, de
hoogrisicogroepen bij probleemgeoriënteerde diagnoses en de
risicofactoren bij risicodiagnoses. Bij elke diagnose zijn ook één
of meer voorgestelde zorgresultaten opgenomen.
In negen opzichten biedt deze handleiding ondersteuning
aan de klinische beoordeling en besluitvorming in de verpleeg­
kundige praktijk.

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_1
4 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

4 Toegankelijkheid van de verpleegkundige diagnoses. Het is


1 een snelle referentie voor termen om een diagnose en (een)
zorgresulta(a)t(en) te formuleren.
4 Diagnostische terminologie. Elke diagnostische term in deze
handleiding heeft betrekking op gezondheidscondities
die tot het domein van de verpleegkundige behoren. Elke
diagnostische term duidt een concept aan dat staat voor de
betekenis van een bepaalde set van diagnostische aanwijzin­
gen. Net als alle termen in een taal hebben ook deze termen
standaarddefinities en kenmerken. Het is van groot belang
de termen ook correct toe te passen. Internationaal wordt
door verpleegkundigen gewerkt aan de ontwikkeling van een
uniforme verpleegkundige taal en een coherente classificatie
van verpleegkundige diagnoses.
4 Criteria voor diagnostisch oordeel. Bij diagnoses waarnaar
voldoende verpleegkundig of andersoortig onderzoek is ver­
richt, staan diagnostische aanwijzingen. Deze kunnen samen
met ondersteunende gegevens worden gebruikt als criteria
voor het vaststellen van de diagnose.
4 De anamnese volgens de functionele gezondheidspatronen:
van gegevens naar diagnose. De handleiding beschrijft hoe
men aan de hand van de functionele gezondheidspatronen
en de ordening van de diagnoses in de index relaties kan
leggen tussen een diagnose en de anamnesegegevens. In veel
gevallen kan met het ene diagnostische label het probleem
van de cliënt worden benoemd, terwijl de oorzaak van het
probleem kan worden aangeduid met een ander diagnose,
dat al dan niet tot hetzelfde functionele patroon behoort.
Bovendien kunnen bij de cliënt risicofactoren vanuit ver­
schillende gezondheidspatronen aanwezig zijn.
4 Hoogrisicogroepen. Een aantal gezondheidscondities komt
beduidend vaker voor bij bepaalde groepen mensen of
onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij mensen
die een specifieke behandeling ondergaan. Wanneer met
enige zekerheid is gebleken dat bij een bepaalde populatie
Toegankelijkheid van de … 5 1
of individu een verhoogd risico bestaat, dan is dit bij de
diagnose vermeld.
4 Diagnosespecifieke behandeling. Geschetst wordt hoe op
grond van de diagnose een zorgplan kan worden opgesteld.
4 Documentatie. Er worden richtlijnen gegeven voor de rap­
portage, geïllustreerd met een voorbeeld.
4 Zorgresultaten. Bij elke diagnose worden zorgresultaten
gespecificeerd.
4 Notities. Aan het eind van elk gezondheidspatroon is ruimte
opengelaten voor aantekeningen.

Hieronder wordt nader ingegaan op het gebruik van dit handboek.

Toegankelijkheid van de
verpleegkundige diagnoses

Verschillende situaties vergen verschillende manieren om ver­


pleegkundige diagnoses op te zoeken Hiermee is bij de opzet van
het boek rekening gehouden.
4 Als je een diagnose wilt opzoeken waarmee een cluster van
klachten en verschijnselen binnen een functioneel patroon
wordt aangeduid, dan kun je de inhoudsopgave gebruiken.
De diagnoses zijn per gezondheidspatroon gegroepeerd en
elke diagnose begint op een nieuwe pagina.
4 Als je het diagnose kent maar de definitie, bepalende
kenmerken of etiologische dan wel samenhangende facto­
ren wilt nazoeken, dan kun je via het alfabetische register
achterhalen op welke bladzijde het diagnostische label wordt
besproken. Het register kan dienen als een alfabetische
woordenlijst van diagnostische terminologie.
4 Wil je alle diagnoses binnen een bepaald gezondheidspa­
troon nalopen, gebruik dan de inhoudsopgave per patroon
van 7 H. 2.
6 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

4 Voor onderzoek naar de door NANDA International goed­


1 gekeurde diagnoses dient men de oorspronkelijke bron te
raadplegen (NANDA International 2012).

Diagnostische terminologie

De in deze handleiding gehanteerde diagnoses vormen de


concepten voor het verpleegkundig denkproces. Deze ver­
tegenwoordigen een taal om te communiceren over het ver­
pleegkundige diagnostisch oordeel over actuele en potentiële
gezondheidgerelateerde condities. Een bruikbare verpleegkun­
dige diagnose bevat termen voor (1) het gezondheidsprobleem
of conditie en (2) de voornaamste etiologische of samenhan­
gende factoren die bijdragen tot het gezondheidsprobleem of
conditie dat de focus vormt van de verpleegkundige interventie.
In de dagelijkse praktijk maken verpleegkundigen verschil­
lende soorten beoordelingen, maar de term ‘verpleegkundige
diagnose’ is gereserveerd voor condities van een cliënt ‘die ver­
pleegkundigen op grond van hun opleiding en ervaring kunnen
en mogen behandelen’ (International Council of Nurses 1994).
De definitie van NANDA International verduidelijkt de term
als volgt:
» Een verpleegkundige diagnose is een klinisch oordeel
over de ervaring/reacties van een individu, gezin,
groep of gemeenschap op actuele of potentiële
gezondheidscondities/ levensprocessen. Een
verpleegkundige diagnose vormt de basis voor selectie
van verpleegkundige interventies waarmee zorgresultaten
worden bereikt, waarvoor de verpleegkundige
verantwoordelijkheid draagt (NANDA International 2014).

Deze definitie is gebaseerd op het onderzoek van Shoemaker, dat


de verpleegkundige diagnose een plaats gaf in het verpleegkun­
dig proces:
Diagnostische terminologie 7 1
» Een verpleegkundige diagnose is een klinische uitspraak
over een persoon, gezin of groep, die het resultaat is van
een weloverwogen, systematisch proces van het verzamelen
en analyseren van gegevens. De diagnose is de grondslag
voor voorschriften voor een welomschreven behandeling
waarvoor de verpleegkundige aansprakelijk is. De diagnose
wordt bondig geformuleerd en vermeldt, indien bekend, de
oorzaken van de conditie (Shoemaker 1984).

Verpleegkundige diagnoses worden primair ‘opgelost’ met ver­


pleegkundige zorg en de verpleegkundige wordt verondersteld
aansprakelijk te zijn voor de resultaten van die zorg. Bij diag­
noses die niet aan deze criteria voldoen, vermeldt deze hand­
leiding in een voetnoot dat de conditie medisch geëvalueerd
dient te worden. Een ander onderscheidend kenmerk van ver­
pleegkundige diagnoses is, dat het ook de verantwoordelijkheid
van verpleegkundigen is nader onderzoek uit te voeren naar de
condities.
De in deze handleiding opgenomen diagnoses kunnen van­
uit verschillende invalshoeken worden benaderd. Afhankelijk
van het model dat men als kader voor het verpleegkundig proces
en de verpleegkundige praktijk hanteert, kan een diagnose wor­
den gezien als een zelfzorgtekort, een ineffectieve aanpassing,
een menselijk reactiepatroon, een behoefte of eenvoudigweg een
disfunctioneel gezondheidspatroon. Er bestaat geen consensus
over de conceptuele focus van de verpleging en daarom ook niet
over de focus van verpleegkundige diagnostiek.
Als gebruiker van deze handleiding dien je je te realiseren
dat verpleegkundige diagnoses nog in ontwikkeling zijn, vooral
de diagnoses die nog niet formeel beoordeeld zijn door NANDA
International. Diagnoses vergen conceptuele ontwikkeling en
onderzoek in de klinische praktijk. Naar verwachting zullen
diagnoses nog worden aangepast, verwijderd en toegevoegd
aan de huidige erkende classificaties. Revisies ontstaan naar­
mate diagnoses meer worden gebruikt als uitgangspunt voor (1)
ordenen van anamnesegegevens, (2) de zorgplanning en (3) de
8 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

verslaglegging. NANDA International juicht het dan ook toe dat


1 verpleegkundigen suggesties doen voor verbetering van diagno­
ses. De diagnoses worden in verschillende gradaties van ontwik­
keling beoordeeld, van enkel een label en een definitie tot een
volledige diagnose ondersteund door klinisch onderzoek. Voor
beschrijvingen van die gradaties en van het proces van indiening
en beoordeling van nieuwe diagnoses kun je kijken op de web­
site van NANDA International (7 http://www.nanda.org/).
Elke diagnose bestaat uit een diagnose en een definitie. Bij
feitelijke problemen worden bovendien de bepalende kenmer­
ken (diagnostische en ondersteunende aanwijzingen) en etio­
logische c.q. samenhangende factoren genoemd. Bij dreigende
problemen staan de risicofactoren vermeld. Wanneer het niet
om een probleem maar om een gezondheidstoestand of pro­
ces gaat, dan staan de factoren genoemd die de wens van de
patiënt tot gezondheidsverbetering ondersteunen. Bepalende
kenmerken en risicofactoren zijn observaties op grond waar­
van kan worden beoordeeld of er sprake is van een (dreigend)
gezondheidsprobleem. In deze handleiding is bij de bepalende
kenmerken een onderscheid gemaakt tussen (1) diagnostische
aanwijzingen en (2) ondersteunende aanwijzingen. Volgens de
huidige wetenschappelijke inzichten zijn diagnostische aanwij­
zingen de meest valide en indicatoren om de conditie te diag­
nosticeren. Ondersteunende aanwijzingen dienen ter aanvulling
op de diagnostische aanwijzingen, zodat de diagnostische uit­
spraak aan betrouwbaarheid wint. De ondersteunende aanwij­
zingen omvatten de persoons- en situatiegebonden variaties die
bestaan. Een ondersteunende aanwijzing wijst niet in de richting
van een specifieke diagnose, tijdens de beoordeling van gege­
vens kunnen zij op verschillende diagnoses duiden. Doorgaans
kan een diagnose met een redelijke mate van zekerheid worden
gesteld op grond van de diagnostische aanwijzingen en enige
ondersteunende aanwijzingen.
Het onderscheid tussen de diagnostische en ondersteunende
aanwijzingen berust op: (1) het onderzoek naar verpleegkundige
Diagnostische terminologie 9 1
diagnoses, gepubliceerd in congresverslagen van NANDA Inter­
national en in het International Journal of Nursing Terminologies
and Classification; (2) door de auteur verzamelde gegevens uit
Amerikaanse onderzoek, verricht onder 1100 deskundigen op
het gebied van de acute zorg, revalidatie en thuiszorg; (3) lite­
ratuur uit andere vakgebieden en verpleegkundige handboe­
ken, wanneer niet of nauwelijks onderzoek bestond; en (4) het
oordeel en de logische gevolgtrekkingen van de auteur, met
eerbiediging van de regels voor diagnostisch redeneren en het
spaarzaamheidsbeginsel. Staan bijvoorbeeld weefselbeschadi­
ging en -vernietiging genoemd, dan is volgens het spaarzaam­
heidsbeginsel de aanwijzing huiddefect redundant.
In enkele gevallen was een diagnose onvoldoende specifiek
(‘ruime taxonomische categorie’) om onderscheid te kunnen
maken tussen diagnostische en ondersteunende aanwijzingen.
Risicofactoren kunnen variëren per populatie en er is onvol­
doende onderzoek naar risicogroepen verricht om onderscheid
te kunnen aanbrengen.
Met behulp van meta-analyses, wetenschappelijk onderzoek
naar afzonderlijke diagnoses, conceptanalyses en verdere gege­
vensanalyse kan de bruikbaarheid van de hier voorgestelde cri­
teria worden getoetst, evenals de validiteit van de diagnostische
en ondersteunende aanwijzingen. Naar veel diagnoses is nog
onvoldoende verpleegkundig onderzoek verricht of is bestaand
onderzoek nog niet gerepliceerd. Met name mogelijke verschil­
len tussen leeftijds- en culturele groepen zijn nog nauwelijks
onderzocht. Hiermee dient men rekening te houden bij gebruik
van de diagnostische en ondersteunende aanwijzingen.
De diagnostische aanwijzingen worden gebruikt om te bepa­
len of de door de diagnose beschreven conditie al dan niet aan­
wezig is. Ook kun je ze gebruiken om condities van elkaar te
onderscheiden en, belangrijker nog, de diagnostische uitspraak
te rechtvaardigen. Bij diagnoses die een subjectief ervaren toe­
stand beschrijven, zijn behalve observaties van de verpleegkun­
dige ook verbale uitingen van de patiënt nodig.
10 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

Gebruik deze handleiding als een woordenboek van termen


1 en concepten. De praktijk heeft geleerd dat, afhankelijk van de
anamnesegegevens en het oordeel van de verpleegkundige, in
vergelijkbare situaties een diagnose soms wordt gebruikt om
het gezondheidsconditie aan te duiden en soms om een waar­
schijnlijke oorzaak (etiologische of samenhangende factor) aan
te geven. Bij een aantal diagnoses is in een voetnoot aangegeven
dat de diagnose vaak de focus vormt van verpleegkundige inter­
venties, bijvoorbeeld als etiologische of samenhangende factor.
In zo’n geval beschrijft de diagnose de waarschijnlijke oorzaak
van een probleem en kan een nadere beoordeling het werkelijke
probleem verhelderen.

Anamnese volgens functionele


gezondheidspatronen: van gegevens naar
diagnose

De handleiding omvat een format voor de verzameling van gege­


vens en de ordening van diagnoses dat de diagnostische fase
faciliteert, de stap van data naar diagnose. Zowel voor de diag­
noses als voor de anamnese wordt de verpleegkundige zorg voor
individuen/gezinnen of wijken/buurten bekeken vanuit het oog­
punt van functionele gezondheidspatronen. Deze samenhang
tussen de wijze waarop de anamnese is gestructureerd en de
manier waarop de diagnoses zijn geordend, kan er wellicht voor
zorgen dat de cognitieve belasting en het aantal diagnostische
fouten afnemen. Nu bijvoorbeeld de gegevens over het uitschei­
dingspatroon van een patiënt kunnen worden vergeleken met
de bepalende kenmerken van de andere diagnoses binnen het
uitscheidingspatroon, kost het stellen van de diagnose minder
moeite dan wanneer het grote aantal diagnoses alfabetisch zou­
den zijn gerangschikt. Hieronder volgen enkele richtlijnen voor
het gebruik van de handleiding in de diagnostische fase van het
verpleegkundig proces.
Anamnese volgens functionele … 11 1
1. Gebruik de handleiding niet alleen om de diagnostische
concepten te bestuderen die je in je eigen praktijk vaak
tegenkomt, maar bestudeer ook de elf functionele gezond­
heidspatronen. De functionele gezondheidspatronen vor­
men een gemakkelijk te leren verpleegkundig model dat je
kunt gebruiken bij de anamnese. Het schema Componenten
van het verpleegkundig proces van 7 H. 6 maakt duidelijk
welke plaats de diagnostiek inneemt in het verpleegkundig
proces.
2. Gebruik de richtlijnen voor de anamnese (7 H. 4), die zijn
gebaseerd op de functionele gezondheidspatronen (7 H. 3),
om gegevens te verzamelen over volwassenen, volwasse­
nen binnen de acute zorg, zuigelingen of jonge kinderen,
gezinnen of wijken/buurten Aan het eind van 7 H. 2 zijn
referenties opgenomen waarin wordt beschreven hoe je de
functionele gezondheidspatronen ook bij andere klinische
activiteiten kunt gebruiken.
3. Als uit de anamnese blijkt dat er sprake is van een disfuncti­
oneel gezondheidspatroon, maar de naam van het diagnos­
tische label is je ontschoten, dan kun je dit nazoeken door
in de inhoudsopgave te kijken onder het desbetreffende
gezondheidspatroon. Controleer vervolgens aan de hand van
de bepalende kenmerken die bij de diagnose zijn vermeld
om je diagnostisch oordeel te valideren. De genoemde etio­
logische of risicofactoren geven aan wat mogelijk de oorzaak
is van het (risico op)gezondheidsprobleem.
4. Als naslag voor je een diagnose documenteert, kun je in
de inhoudsopgave, het register of de alfabetische lijst met
diagnoses van 7 H. 2 opzoeken op welke bladzijde de diag­
nose staat beschreven. Controleer altijd of de geobserveerde
klachten en verschijnselen overeen komen met de beschre­
ven bepalende kenmerken van de vermoedelijke diagnose,
met name met de diagnostische aanwijzingen.
12 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

Hoogrisicogroepen
1
Uit statistisch onderzoek is gebleken dat sommige condities die
beschreven worden in verpleegkundige diagnoses vaak voorko­
men onder bepaalde groepen mensen of in bepaalde omstandig­
heden. Bijvoorbeeld de groep personen met een cerebrovasculair
accident en beperkte mobiliteit in bed hebben heeft een ver­
hoogd risico op decubitus en alleenwonende ouderen met ver­
minderde sociale contacten zijn gevoeliger voor depressies. Als
verpleegkundige dien je daarop alert te zijn tijdens de anamnese
(hoewel je ervoor dient te waken het statistische risico zwaarder
te laten wegen in je oordeel dan de klinische gegevens). Als je
dergelijke feiten in aanmerking neemt, zul je sneller tot een diag­
nose komen.
Bij sommige diagnoses worden de risicogroepen genoemd
als de incidentie daarvan redelijkerwijs aangetoond is. Gebruik
deze informatie tijdens de anamnese en houd rekening met de
mogelijkheid dat het betreffende gezondheidsprobleem een rol
speelt.

Diagnosespecifieke behandeling

Een verpleegkundige diagnose vormt de basis voor het kiezen


van gewenste zorgresultaten, het plannen van interventies en het
tussentijds en achteraf evalueren in hoeverre de beoogde zorg­
resultaten zijn verwezenlijkt. De probleemdefiniëring vormt de
grondslag voor de gewenste zorgresultaten; het geeft aan welke
gedragingen de oplossing van het probleem aantonen. Aan de
hand van de gestelde zorgresutlaten kun je vervolgens noteren
hoeveel vooruitgang er geboekt wordt en zo kun je uiteindelijk
nagaan of de zorgresultaten zijn bereikt.
De etiologische factoren vormen de focus van de interven­
ties; deze dienen erop gericht te zijn de factoren die (mede) de
oorzaak zijn van het probleem weg te nemen of op zijn minst
Zorgresultaten 13 1
terug te dringen. De vraag in hoeverre de zorgresultaten zijn
verwezenlijkt, vormt de maatstaf waaraan de effectiviteit van de
interventie kan worden afgemeten. Als het een dreigend pro­
bleem betreft, dan is het terugdringen of wegnemen van de risi­
cofactoren het na te streven zorgresultaat.

Documentatie

Documentatie kan op verschillende manieren gebeuren: op


papier, op een bord of in een elektronisch dossier. De richtlijn
voor probleemgestuurde rapportage in 7 H. 7 is bruikbaar om
consistentie tussen de verpleegkundige diagnoses, de gewenste
zorgresultaten en het interventieplan te waarborgen. Een voor­
beeld wordt gegeven in het betreffende hoofdstuk. Documen­
tatie van verpleegkundige zorg is van belang voor statistische
doeleinden. Momenteel werkt men in meerdere landen aan de
ontwikkeling van een basisset van verpleegkundige gegevens,
een Nursing Minimum Data Set (NMDS). Hiervoor is het van
groot belang dat de verpleegkundige diagnoses, interventies en
uitkomsten accuraat worden genoteerd. Ook gegevens over de
zorgzwaarte worden in een NMDS opgenomen (Werley en Lang
1988).

Zorgresultaten

Bij elke diagnose zijn zorgresultaten opgenomen die oplos­


sing van het probleem aantonen. Voor de terminologie is in dit
onderdeel grotendeels gebruikgemaakt van de Nursing Out­
comes Classification (Moorhead et al. 2013). In elke diagnose
staan het label en de definitie een zorgresultaat dat de resolutie
van de diagnose omschrijft. Gebruik die referentie voor de score-­
schalen. Bij sommige diagnoses kan het nodig zijn om zorgr­
esultaten te gebruiken als specificatie van verschillende stappen
14 Hoofdstuk 1 · Gebruik van de handleiding

in het behandelproces. Het beoogde zorgresultaat moet altijd


1 een overweging zijn bij de besluitvorming over verpleegkundige
interventies. Het specificeert immers de na te streven gezond­
heidsstatus. De waarschijnlijke oorzaak die bij de etiologische
factoren wordt beschreven, geeft een richtlijn voor de specifica­
tie van de tijd die het zal duren tot oplossing van het probleem
(de diagnose) kan worden bereikt. De Nursing Interventions
Classification (Bulechek et al. 2009) is een nuttige bron voor de
classificatie van interventies.

Notities

Het is van belang om van praktijkervaringen te leren. Een


manier om dat te doen is het ontwikkelen van de gewoonte te
reflecteren op nieuwe inzichten en informatie, en over crea­
tieve interventies en en kosteneffectieve methodieken. Aan het
eind van elk gezondheidspatroon zijn ‘notitie’-pagina’s gecre­
eerd om klinische informatie over diagnoses te noteren. Notities
omvatten geobserveerde aanvullende aanwijzingen of etiologi­
sche factoren, risicofactoren voor bepaalde cliëntencategorieën
of interventies die succesvol zijn gebleken bij het bereiken van
zorgresultaten.

Literatuur

Bulechek GM, Butcher H, McCloskey J (2009) Nursing Interventions


Classification (NIC). Mosby-Elsevier, St. Louis [Nederlandse
vertaling: Verpleegkundige interventies 4e dr. Houten: Bohn
Stafleu van Loghum; 2016]
Gordon M (1976) Nursing diagnosis and the diagnostic process. Am
J Nurs 76:1276–1300
International Council of Nurses (1994) Nursing’s next advance. ICNP
International council of nurses Geneva, Switzerland
Literatuur 15 1
Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing
Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St.
Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten.
3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.]
NANDA International (2012) Nursing diagnoses, definitions and
classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, IA, Ames
Shoemaker J (1984) Essential features of a nursing diagnosis. In: Kim
MJ, McFarland GK, McLane AM (eds) Classification of nursing
diagnoses, Proceedings of the fifth national conference.
Mosby, St. Louis
Werley H, Lang N (1988) Identification of the nursing minimum data
set. Springer, New York
17 2

Diagnoses

Vetgedrukte diagnoses zijn op dit moment geaccepteerd door


NANDA International. De overige zijn door de auteur ontwik­
keld en niet door NANDA International beoordeeld, maar zijn
wel in de praktijk nuttig gebleken.

4 Aandacht-concentratietekort 399
4 Activiteitsvermogen, verminderd (specificeer niveau) 258
4 Acute pijn (specificeer type en locatie) 372
4 Acute verwardheid 401
4 Allergische reactie op latex 205
4 Ambulantietekort (specificeer niveau) 278
4 Angst 423
4 Anticiperende angst (licht, matig, hevig) 431
4 Anticiperende rouw 470
4 Autonome dysreflexie 337
4 Bedreigde gezinscoping 581
4 Beperkt vermogen tot verplaatsing (specificeer niveau) 273
4 Bereidheid tot kennisvermeerdering 391
4 Bereidheid tot verbeterd georganiseerd functioneren van
de zuigeling 347
4 Bereidheid tot verbetering van de besluitvorming 414
4 Bereidheid tot verbetering van de borstvoeding 168
4 Bereidheid tot verbetering van de communicatie 537
4 Bereidheid tot verbetering van de coping 569
4 Bereidheid tot verbetering van de gemeenschapscoping 590

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_2
18 Hoofdstuk 2 · Diagnoses

4 Bereidheid tot verbetering van de gezinscoping 586


4 Bereidheid tot verbetering van de gezinsprocessen 510
4 Bereidheid tot verbetering van de immuunstatus 121
2 4 Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie 501
4 Bereidheid tot verbetering van de religiositeit 622
4 Bereidheid tot verbetering van de slaap 367
4 Bereidheid tot verbetering van de urine-uitscheiding 254
4 Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans 193
4 Bereidheid tot verbetering van de voeding 158
4 Bereidheid tot verbetering van de zelfstandigheid 300
4 Bereidheid tot verbetering van het geestelijk welzijn 617
4 Bereidheid tot verbetering van het ouderschap 527
4 Bereidheid tot verbetering van het persoonlijke
­gezondheidsmanagement 103
4 Bereidheid tot verbetering van het pre-, peri- en
­postnataal proces 559
4 Bereidheid tot verbetering van het welbevinden 380
4 Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld 456
4 Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht 447
4 Bereidheid tot vergroting van de veerkracht 579
4 Bereidheid tot vermeerdering van hoop 441
4 Beschadigd mondslijmvlies (specificeer beschadiging) 181
4 Beslisconflict (specificeer) 415
4 Besmetting 115
4 Chronisch geringe zelfachting 453
4 Chronisch verdriet 479
4 Chronische pijn (specificeer type en locatie) 374
4 Chronische verwardheid 405
4 Decubitus (specificeer categorie) 199
4 Defensieve coping 572
4 Diarree 230
4 Disfunctionele beademingsontwenning 311
4 Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234
4 Disfunctionele gezinsprocessen 505
4 Disfunctionele rouw 477
2 · Diagnoses 19 2
4 Dolen 281
4 Doodsangst 433
4 Functionele urine-incontinentie 239
4 Gebrek aan ontspanning 266
4 Gecompliceerde rouw 474
4 Geestelijke nood 612
4 Geheugenstoornis 411
4 Gezondheidstekort, gemeenschap 107
4 Halfzijdige verwaarlozing 387
4 Hervestigingssyndroom 495
4 Hevige angst (paniek) 429
4 Huiddefect 195, 197
4 Hyperthermie 210
4 Hypothermie 212
4 Identiteitsstoornis 460
4 Inadequate sociale interactie 491
4 Incontinentie voor feces 232
4 Ineffectief ademhalingspatroon 319
4 Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) 98
4 Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement 101
4 Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554
4 Ineffectief seksueel patroon 546
4 Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling 170
4 Ineffectief zelfmanagement van pijn (chronisch, acuut) 376
4 Ineffectieve bescherming (specificeer) 142
4 Ineffectieve borstvoeding 162
4 Ineffectieve coping (specificeer) 566
4 Ineffectieve gemeenschapscoping 588
4 Ineffectieve impulsbeheersing 397
4 Ineffectieve luchtwegreiniging 317
4 Ineffectieve ontkenning 574
4 Ineffectieve opvolging van de behandeling, gezin
­(specificeer gebied) 105
4 Ineffectieve partnerrelatie 498
4 Ineffectieve perifere weefselperfusie 326
20 Hoofdstuk 2 · Diagnoses

4 Ineffectieve planning van activiteiten (taken) 392


4 Ineffectieve rolvervulling (specificeer) 482
4 Ineffectieve thermoregulatie 208
2 4 Kennistekort (specificeer gebied) 389
4 Lichte angst 425
4 Machteloosheid (ernstig, matig, licht) 442
4 Matige angst 427
4 Misselijkheid 177
4 Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) 271
4 Mobiliteitstekort, lichamelijk (specificeer niveau) 268
4 Mobiliteitstekort, rolstoel 276
4 Moedeloosheid 439
4 Morele nood 610
4 Neonatale geelzucht 172
4 Obstipatie 222
4 Omkering van het slaappatroon 363
4 Onderbreking van de borstvoeding 166
4 Onderbreking van het slaappatroon 365
4 Ongecompenseerd geheugenverlies 409
4 Ongecompenseerd zintuiglijk verlies
(specificeer type/mate) 381
4 Onopgelost onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict 484
4 Ontregeling bij de zuigeling 343
4 Onvoldoende moedermelk 164
4 Ouder-kindscheiding 525
4 Ouderrolconflict 519
4 Ouderschapstekort (specificeer) 512
4 Overbelasting 600
4 Overbelasting van de mantelzorger 528
4 Overloop-urine-incontinentie 241
4 Overvulling van vocht 190
4 Periodieke obstipatie 226
4 Posttraumatisch syndroom 592
4 Probleemvermijding 570
4 Reactieve depressie (specificeer situatie) 436
2 · Diagnoses 21 2
4 Reflex-urine-incontinentie 243
4 Risico op aantasting van de menselijke waardigheid 449, 578
4 Risico op acute verwardheid 403
4 Risico op afwijkende groei 307
4 Risico op allergische reactie op latex 207
4 Risico op aspiratie 179
4 Risico op autonome dysreflexie 339
4 Risico op besmetting 119
4 Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende
contrastmiddelen 144
4 Risico op bloeding 132
4 Risico op chronisch geringe zelfachting 455
4 Risico op contracturen 285
4 Risico op disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 234
4 Risico op een allergische reactie 204
4 Risico op een identiteitsstoornis 462
4 Risico op eenzaamheid 438
4 Risico op elektrolytenstoornis 194
4 Risico op gecompliceerde rouw 476
4 Risico op geestelijke nood 615
4 Risico op geweld jegens anderen 540
4 Risico op geweld jegens zichzelf 464
4 Risico op hervestigingssyndroom 497
4 Risico op huiddefect 197
4 Risico op inactiviteitssyndroom 283
4 Risico op ineffectief gezondheidsmanagement
(specificeer gebied) 109
4 Risico op ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 554
4 Risico op ineffectieve partnerrelatie 500
4 Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie 328
4 Risico op ineffectieve planning van activiteiten (taken) 394
4 Risico op ineffectieve weefselperfusie,
gastro-intestinaal 331
4 Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen 335
4 Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren 333
22 Hoofdstuk 2 · Diagnoses

4 Risico op infectie (specificeer gebied) 122


4 Risico op instabiele bloedglucosewaarden 217
4 Risico op instabiele lichaamstemperatuur 214
2 4 Risico op letsel (trauma) 124
4 Risico op machteloosheid 445
4 Risico op neonatale geelzucht 174
4 Risico op obstipatie 228
4 Risico op ontregeling bij de zuigeling 346
4 Risico op ouderschapstekort (specificeer) 516
4 Risico op overbelasting van de mantelzorger 532
4 Risico op perifere neurovasculaire stoornis 349
4 Risico op peroperatief houdingsletsel 137
4 Risico op posttraumatisch syndroom 594
4 Risico op shock 325
4 Risico op situationeel geringe zelfachting 452
4 Risico op suïcide 597
4 Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) 113
4 Risico op uitdroging van het oog 127
4 Risico op urge-urine-incontinentie 249
4 Risico op vaattrauma 131
4 Risico op vallen 134
4 Risico op vergiftiging 138
4 Risico op verminderd activiteitsvermogen 261
4 Risico op verminderde weefselperfusie, cardiale 329
4 Risico op verstikking 140
4 Risico op verstoorde cognitie 413
4 Risico op verstoorde hechting 524
4 Risico op verstoorde leverfunctie 216
4 Risico op verstoorde moeder-foetusband 561
4 Risico op verstoorde vochtbalans 192
4 Risico op verstoring van de religiositeit 621
4 Risico op vertraagde ontwikkeling 305
4 Risico op vochttekort 188
4 Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas) 154
4 Risico op warmteletsel 129
2 · Diagnoses 23 2
4 Risico op wiegendood 341
4 Risico op zelfverminking 605
4 Risicovol gedrag voor de gezondheid 96
4 Rouw 472
4 Sedentaire levensstijl 262
4 Seksueel disfunctioneren 548
4 Situationeel geringe zelfachting 450
4 Slaaptekort 359
4 Slapeloosheid 356
4 Slikstoornis (ongecompenseerde) 175
4 Sociaal isolement 489
4 Sociaal isolement of sociale afwijzing 486
4 Stress-urine-incontinentie 245
4 Subjectief ervaren obstipatie 225
4 Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie 407
4 Tekort aan drijfkracht bij volwassene 159
4 Tekortschietend ondersteuningssysteem 595
4 Therapieontrouw (specificeer gebied) 111
4 Urge-urine-incontinentie 247
4 Urineretentie 252
4 Verkrachtingssyndroom 550
4 Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde vorm 552
4 Verkrachtingssyndroom: stille vorm 553
4 Verlaagd hartminuutvolume 323
4 Verlaat inslapen 361
4 Verminderd ademhalingsvermogen 315
4 Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen 350
4 Verminderde veerkracht (individuele) 576
4 Vermoeidheid 264
4 Verstoord energieveld 146
4 Verstoord lichaamsbeeld 457
4 Verstoord vermogen tot uitvoeren van huishoudelijke
taken 309
4 Verstoord welbevinden 378
4 Verstoorde denkprocessen 395
24 Hoofdstuk 2 · Diagnoses

4 Verstoorde gasuitwisseling 321


4 Verstoorde gebitsontwikkeling 184
4 Verstoorde gezinscoping 583
2 4 Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) 503
4 Verstoorde urine-uitscheiding 238
4 Verstoorde verbale communicatie 535
4 Verstoring van de religiositeit 619
4 Vertraagd herstel na een operatie 301
4 Vertraagde groei en ontwikkeling 303
4 Vertraagde groei en ontwikkeling: communicatieve
­vaardigheden (specificeer soort) 538
4 Vertraagde groei en ontwikkeling: persoonlijke-­
zorgvaardigheden (specificeer niveau) 298
4 Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden
(specificeer) 493
4 Vochttekort 186
4 Voedingstekort 156
4 Voedingsteveel (of exogene obesitas) 152
4 Volledig persoonlijke-zorgtekort (specificeer niveau) 288
4 Volledige urine-incontinentie 250
4 Vrees (specificeer object) 420
4 Weefseldefect (Specificeer type) 202
4 Zelfstandigheidstekort in eten (specificeer niveau) 294
4 Zelfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke verzorging
(specificeer niveau) 292
4 Zelfstandigheidstekort in toiletgang (specificeer
niveau) 296
4 Zelfstandigheidstekort in wassen (specificeer niveau) 290
4 Zelfverminking 602
4 Zelfverwaarlozing 286
4 Zintuiglijke onderbelasting 385
4 Zintuiglijke overbelasting 383
4 Zwakke ouder-kindhechting 521
25 3

Typologie van de functionele


gezondheidspatronen

Dit hoofdstuk beschrijft de typologie van gezondheidspatronen


en hun definities, zoals die gebruikt wordt voor een gestructu­
reerde anamnese en voor de ordening van verpleegkundige
diagnoses.
De functionele gezondheidspatronen van cliënten (indivi­
duen, gezinnen en buurten of wijken) ontstaan vanuit de wis­
selwerking tussen cliënt en omgeving. Elk patroon brengt de
lichamelijke, geestelijke en sociale integratie tot uitdrukking.
Geen enkel patroon kan dan ook worden begrepen zonder ken­
nis van de andere patronen.
De functionele gezondheidspatronen worden beïnvloed
door biologische, ontwikkelings, culturele, sociale en spirituele
factoren. Een functioneel patroon betekent een gezonde com­
binatie van factoren en gedrag. Bij ziekte kunnen disfunctionele
gezondheidspatronen optreden (beschreven door verpleegkun­
dige diagnoses), omgekeerd kunnen disfunctionele gezond­
heidspatronen ook tot ziekte leiden.
Of een patroon functioneel of disfunctioneel is, wordt
bepaald door de gegevens uit de beoordeling te vergelijken met
een of meer van de volgende:
1. individuele uitgangswaarden,
2. vaste normen voor leeftijdsgroepen en/of
3. culturele, sociale of andere normen.

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_3
26 Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Elk patroon wordt beoordeeld in de context van andere patro­


nen én van zijn bijdrage aan een optimaal functioneren van de
beoordeelde cliënt. In dit hoofdstuk worden de definities gege­
ven van de patronen.

3 Patroon van gezondheidsbeleving en


-instandhouding

Beschrijft het patroon van gezondheid en welzijn vanuit de bele­


ving van de cliënt en hoe de cliënt voor zijn gezondheid zorgt.
Het omvat hoe de cliënt zijn gezondheidsssituatie waarneemt
en hoe relevant dit is voor zijn huidige en toekomstige activitei­
ten(planning). Tevens gaat het hier om hoe de cliënt omgaat met
gezondheidsrisico’s en zijn algehele gezondheidsgedrag rondom
bijvoorbeeld veiligheid, mentale en lichamelijke gezondheids­
bevordering, het opvolgen van medische of verpleegkundige
voorschriften en nazorg.

Voedings- en stofwisselingspatroon

Omvat het innemen van vocht en voeding in relatie tot de meta­


bole behoeften en aanwijzingen over de plaatselijk aanwezige
voedingsmiddelen. Onderdeel is het individuele eet- en drink­
patroon: de dagelijkse eettijden, de aard en hoeveelheid van
het genuttigde vocht en voedsel, de voorkeuren voor bepaalde
voedingsmiddelen en het gebruik van voedings- en vitamine­
supplementen. Het patroon beschrijft ook borstvoeding en het
voedingspatroon van zuigelingen. Het omvat tevens meldingen
van aanwezige huiddefecten, het vermogen tot genezing en het
meten van lichaamstemperatuur, lengte en gewicht. Een alge­
mene indruk van welbevinden en de toestand van huid, haar,
nagels, slijmvliezen en gebit zijn inbegrepen.
Slaap-rustpatroon 27 3
Uitscheidingspatroon

Beschrijft de patronen van uitscheiding via darmen, blaas en


huid. Inbegrepen zijn de door het individu waargenomen regel­
maat van de uitscheiding, het gebruik van middelen/methoden
of laxantia voor de defecatie en eventuele veranderingen of ver­
storingen in de tijd, de wijze, de kwaliteit en de kwantiteit van de
uitscheiding. Ook hulpmiddelen om de uitscheiding te controle­
ren zijn inbegrepen.

Activiteitenpatroon

Beschrijft het patroon van lichaamsbeweging, activiteiten, ont­


spanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Hieronder vallen alle
algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) die energie kos­
ten, zoals lichaamshygiëne, koken, boodschappen doen, eten,
werken en het huishouden. Ook de aard, kwaliteit en omvang
van lichaamsbeweging en sportbeoefening horen tot dit patroon.
Vrijetijdsbesteding en activiteiten die de cliënt alleen of met
anderen onderneemt behoren hiertoe. De nadruk ligt op activi­
teiten die van groot belang zijn voor de cliënt of waaraan deze
veel waarde hecht, en de beperkingen daarbij. Factoren die een
belemmering vormen voor de gewenste of verwachte activitei­
ten van het individu (zoals neuromusculaire functiestoornissen,
benauwdheid, pijn op de borst of spierkrampen bij inspanning)
zijn inbegrepen.

Slaap-rustpatroon

Beschrijft patronen van slaap, rust en ontspanning. Inbegrepen


zijn de perioden van slaap en rust of ontspanning gedurende een
etmaal. Het patroon omvat de ervaren kwaliteit en kwantiteit
28 Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

van slaap en rust, hoeveelheid energie na het slapen en eventuele


slaapstoornissen alsook eventuele hulpmiddelen om te slapen,
zoals medicatie of persoonlijke gewoonten voor het slapengaan.

Cognitie- en waarnemingspatroon
3
Beschrijft zintuiglijke, waarnemings- en cognitieve patronen.
Inbegrepen is hoe adequaat de zintuigen zijn, zoals zien, horen,
proeven, voelen en ruiken, en welke compensatiemechanis­
men of hulpmiddelen worden gebruikt. Ook pijnbeleving en
het omgaan met pijn vallen onder dit patroon, evenals cogni­
tieve functies zoals taal, geheugen, het oordeelsvermogen en
besluitvermogen.

Zelfbelevingspatroon

Beschijft hoe mensen zichzelf en hun gemoedstoestand ervaren.


Het gaat om de ideeën over zichzelf, de eigen vaardigheden op
cognitief, affectief of lichamelijk gebied, het lichaamsbeeld, de
identiteit, het gevoel van eigenwaarde en het algehele patroon
van emoties. Ook lichaamshouding, motoriek, oogcontact, stem­
gebruik en spraak maken deel uit van dit patroon.

Rollen- en relatiespatroon

Beschrijft het patroon van aangegane rollen en relaties. Het


omvat hoe de cliënt de belangrijkste rollen en verantwoordelijk­
heden in zijn huidige levenssituatie ervaart. Tevredenheid met of
verstoringen in familie-, gezins-, werk- en sociale relaties en ver­
antwoordelijkheden vanuit deze rollen behoren tot dit patroon.
Waarde- en levensovertuigingenpatroon 29 3
Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Beschrijft hoe tevreden of ontevreden de cliënt is met de eigen


seksualiteit en voortplanting. Omvat de ervaren tevredenheid
of de aangegeven problemen bij seksualiteit. Bij de vrouw gaat
het ook om de vruchtbaarheidsfase waarin zij zich bevindt (pre­
menopauze of postmenopauze) en de hierbij ervaren problemen.

Coping en stressverwerkingspatroon

Beschijft de algemene copingpatronen en de effectiviteit hiervan


in termen van stresstolerantie. Inbegrepen zijn de persoonlijke
reserve of het weerstaan van uitdagingen op het gebied van inte­
griteit, het omgaan met stress, steun van familie of anderen en
het ervaren vermogen om te gaan met stressvolle situaties.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Beschrijft de patronen van waarden, doelen en overtuigingen


(inclusief spirituele) waarop iemand zijn keuzen en beslissin­
gen baseert. Inbegrepen is datgene wat iemand belangrijk vindt
in het leven, kwaliteit van leven en eventueel ervaren conflicten
tussen waarden, overtuigingen of verwachtingen in relatie tot
gezondheid.
30 Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Literatuur1

Beyea S, Matzo M (1989) Assessing elders using the functional


health pattern assessment model. Nurse Educ 14:32–37
Bryant SO, Kopeski LM (1986) Psychiatric nursing assessment of the
eating disorder client. Top Clin Nurs 8:57–66
3 Burns C (1989) Development and field testing of a classification of
diagnoses for use by pediatric nurse practitioners [dissertation].
University of Oregon, Eugene
Burns C (1991) Development and content validity testing of a
comprehensive classification of diagnoses for pediatric nurse
practitioners. Nurs Diagn 2:93–104
Coler MS, Vincent KG (1987) Coded nursing diagnoses on axes: A
prioritized, computer-ready diagnostic system for psychiatric-
mental health nurses. Arch Psychiatr Nurs 1:125–131
Collard A, Jones DA, Fitzmaurice J (1987) In: McLane A (red)
Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh
conference. St. Louis, Mosby-Year Book, pp 283–289
Corrigan JO (1986) Functional health pattern assessment in the
emergency department. J Emerg Nurs 12:163–167
Decker SD, Knight L (1990) Functional health pattern assessment:
A seasonal farmworker community. J Community Health Nurs
7:141–151
de Hulla M (1995) Nursing diagnoses in relation to nausea and
vomiting caused by che- motherapy. In: Mortensen RA (red)
Proceedings of the First European Conference on Nursing
Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research,
Copenhagen, Denmark
Di Blasi M, Savage J (1992) Revitalizing a documentation system.
Rehabil Nurs 17:27–29
Dion P, Fitzmaurice J, Baer C (1987) Organization of patient
assessment data and nursing diagnosis. In: McLane A (red)
Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh
conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173

1 Dit overzicht bevat literatuur over de functionele gezondheidspa-


tronen, de toepassingsmogelijkheden ervan, het gebruik van de
patronen in de praktijk en het op dit gebied verrichte onderzoek.
Literatuur 31 3
Doyer B, Macker N, Radovich H (1990) Functional health patterns:
A post-anesthesia care unit’s approach to identification. J Post
Anesth Nurs 5:157–162
Erdemir F (2003) Utilization of nursing diagnoses by students during
a pediatric nursing course in Turkey. Int J Nurs Terminol Classif
14:59
Flanagan J, Jones DA (2003) Patient response to the fast-track
experience. Int J Nurs Terminol Classif 14:42
Gilmartin ME (1986) Patient and family education. Clin Chest Med
7:619–627
Gordon M (1985) Practice-based data set for a nursing information
system. J Med Systems 9:43–55
Gordon M (1995) Classification of nursing diagnoses:functional
health pattern and the NANDA taxonomy. In: Mortensen RA
(red) Proceedings of the First European Conference on Nursing
Diagnoses. Danish Institute for Health and Nursing Research,
Copenhagen
Gordon M (2000) Nursing diagnosis and nursing theory. Expert
Nurse 8 Shorinsa, Tokyo
Gordon M (2003) Capturing patient problems:Nursing diagnoses
and functional health patterns. In: Naming nursing: Proceedings
of the first ACENDIO Ireland/UK Conference in Swanson, Wales.
Hans Huber, Bern
Gordon M, Sato S (1998) Easy to understand functional health
patterns. Shorinsa, Tokyo
Greenlee KK (1991) Effects of implementation of an operational
definition and guidelines for the formulation of nursing
diagnoses in a critical care setting. In: Carroll-Johnson R (red)
Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the ninth
conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 274–275
Hanna D, Wyman N (1989) Assessment + diagnosis = care planning:
A tool for coordination. Nurs Manage 18:106–109
Hartman D, Knudson J (1991) Documentation: A nursing data base
for initial patient assessment. Oncol Nurs Forum 18:125–130
Henning M (1991) Comparison of nursing diagnostic statements
using a functional health pattern and health history/body
systems format. In: Carroll-Johnson R (red) Classification of
nursing diagnoses: Proceedings of the ninth conference.
Mosby-Year Book, St. Louis p, pp 278–279
32 Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Herberth L, Gosnell DJ (1987) Nursing diagnosis for oncology


nursing practice. Cancer Nurs 10:41–51
Hirschfield-Bartek J, Dow KH (1990) Decreasing documentation
time using a patient self-assessment tool. Oncol Nurs Forum
17:251–255
Hovey JE (1995) Development of a psychiatric nursing assessment

3 tool utilizing functional health patterns. In: Rantz MJ, LeMone


P (eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the
eleventh conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA)
Johannesma JC (1995) Diagnostic procedures and nursing
diagnoses for the elderly. In: Mortensen RA (red) Proceedings
of the first European conference on nursing diagnoses. Danish
Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen
Jones DA (1994) Alternative conceptualizations of assessment. In:
Carroll-Johnson R, Paquette M (rred) Classification of nursing
diagnoses: Proceedings of the tenth conference. Lippincott,
Philadelphia, pp 105–112
Jones DA, Foster FB (1999) Further development and testing of
a Functional Health Pattern Assessment Screening Tool. In:
Rantz M, LeMone P (eds) Classification of nursing diagnoses:
Proceedings of the thirteenth conference. CINAHL Information
Systems, Glendale (CA)
Leahy MK (1988) Using nursing diagnosis as an organizing
framework in an integrated curriculum. In: Jones A (ed) From
theory to practice: Abstracts of the second nursing theory
congress. University of Toronto College of Nursing, Toronto, p 65
Levin RF, Crosley JM (1986) Focused data collection for the
generation of nursing diagnoses. J Nurs Staff Dev 4:56–64
McCourt A (red) (1993) The specialty practice of rehabilitation
nursing: A core curriculum, 3rd ed. Rehabilitation Nursing
Foundation, Skokie (IL)
McFarland G, Thomas MD (1990) Psychiatric mental health nursing.
Lippincott, Philadelphia
Monninger E, Padgett D, Fleeger MA (1994) Functional health pattern
assessment for BSN students. In: Carroll-Johnson R, Paquette M
(eds) Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the tenth
conference. Lippincott, Philadelphia, p 341
Literatuur 33 3
Monteiro Cruz da, Diná Almeida Lopes de (1995) Nursing diagnosis
of patients with Chagas disease. In: Rantz MJ, LeMone P (eds)
Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the eleventh
conference. CINAHL Information Systems, Gendale (CA)
Moorhead S, Johnson M, Maas M, Swanson E (2013) Nursing
Outcomes Classification (NOC). 5th edn. Mosby-Elsevier, St.
Louis [Nederlandse vertaling: Verpleegkundige zorgresultaten.
3e dr. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2017.]
Mumma CM (red) (1987) Rehabilitation nursing: Concepts and
practice – a core curriculum, 2nd ed. Rehabilitation Nursing
Foundation, Skokie (IL)
NANDA International (2012) Nursing diagnoses: Definitions and
classification, 2012-2014. Wiley-Blackwell, Ames, IA
NANDA International (2005) Nursing diagnosis classification,
Taxonomy II. In NANDA International. Nursing diagnoses:
Definitions and classification, 2005-2006. NANDA International,
Philadelphia, PA (Taxonomy domains adapted from Gordon M,
Functional Health Patterns Framework.)
Nettle C, Jones N Pifer P (1989) Community nursing diagnoses.
Commun Health Nurs 6:135–145
O’Connell BO (1995) Does an assessment format influence
diagnostic outcomes? A comparison between Gordon’s
Functional Health Patterns and a review of biological systems
assessment formats. In: Mortensen RA (red) Proceedings of
the first European conference on nursing diagnoses. Danish
Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen
Oud NE (1995) Nursing diagnoses and applications in psychiatric
and mental nursing. In: Mortensen RA (red) Proceedings of
the first European conference on nursing diagnoses. Danish
Institute for Health and Nursing Research, Copenhagen
Phelan C, Finnell MD, Mottla KA (1989) A patient self-assessment
tool for cardiac rehabilitation. Rehabil Nurs 14(81):84–87
Rantz M, Miller TV (1987) How diagnoses are changing in long term
care. Am J Nurs 87:360–361
Rossi L (1987) Organizing data for nursing diagnosis using
functional health patterns. In: McLane A (red) Classification of
nursing diagnoses: Proceedings of the seventh conference.
Mosby-Year Book, St. Louis, pp 97–102
34 Hoofdstuk 3 · Typologie van de functionele gezondheidspatronen

Tompkins ES (1989) In support of the discipline of nursing: A nursing


assessment. Nurs Connect 2:21–29
Volpato MP (2003) Nursing diagnoses in medical-surgical patients.
Int J Nurs Terminol Classif 14:57
Ward CR (1987) Proportion of specific agreement as a measure of
intrarater reliability in the diagnostic process. In: McLane A (red)

3 Classification of nursing diagnoses: Proceedings of the seventh


conference. Mosby-Year Book, St. Louis, pp 169–173
Westwell J et al (1988) Health patterns assessment: A form designed
to allow psychiatric nurses to practice theoretical pluralism. In:
Jones A (red) From theory to practice: Abstracts of the second
nursing theory congress. University of Toronto College of
Nursing, Toronto
Woodtli MA Ort S van (1991) Nursing diagnoses and functional
health patterns in patients receiving external radiation therapy:
Cancer of the head and neck. Nurs Diagn 2:171–180
35 4

Richtlijnen voor de
anamnese

De functionele gezondheidspatronen vormen het kader voor


het gehele diagnostische proces en daarmee ook voor de anam­
nese bij opname of intake. Deze bestaat uit twee onderdelen: de
anamnesevragen en het (lichamelijk) onderzoek. Een verpleeg­
kundige anamnese vormt de beschrijving van de functionele
patronen van de cliënt. De omschrijving is die van de cliënt
(of diens ouders of voogd), het gezin of de gemeenschap. Dit
levert subjectieve gegevens op in de vorm van narratieve rappor­
tage. Uitgelokt door vragen vormt zich het verhaal van de
cliënt over de voorgeschiedenis en huidige status van zijn of
haar gezondheid en gezondheidsmanagement. De observaties in
het (lichamelijk) onderzoek verschaffen extra gegevens over de
functionele patronen van de cliënt en bieden je de gelegenheid
de antwoorden op de anamnesevragen te verifiëren. Dit noemen
we objectieve gegevens.
De anamnesevoorbeelden in dit deel geven aan hoe je op
systematische wijze informatie kunt verzamelen. De hier gepre­
senteerde globale inventarisatie stelt je in staat verpleegkundige
basisgegevens verzamelen, ongeacht het specialisme, de leeftijd
van de cliënt of zijn gezondheidstoestand. De anamesevragen
en het onderzoek omvatten items uit alle gebieden van de hui­
dige verpleegkundige diagnoses. Als de gegevens doen vermoe­
den dat er een probleem (een disfunctioneel patroon) bestaat of

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_4
36 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

dreigt te ontstaan, kun je diagnostische hypothesen (verpleeg­


kundige diagnoses) opstellen. Deze hypothesen fungeren als lei­
draad bij het verdere onderzoek naar diagnostische aanwijzingen
of kritische kenmerken van een mogelijk gezondheidsprobleem.
Verpleegkundigen die op een gespecialiseerd gebied werk­
zaam zijn, moeten bepaalde patronen wellicht meer in detail
onderzoeken. In dat geval kunnen aan de anamnesevragen
(subjectieve gegevens) en het lichamelijk onderzoek (objectieve
4 gegevens) extra vragen of onderzoek worden toegevoegd gerela­
teerd aan ziekte, beperkingen, leeftijd en andere cliëntspecifieke
factoren. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld een ziekte heeft die
grote invloed heeft op het activiteitenpatroon, moet dat gezond­
heidspatroon grondiger onderzocht worden.
De anamnesevragen zijn, net als de diagnoses, gestructu­
reerd volgens de functionele gezondheidspatronen. Ze wor­
den gebruikt om de voorlopige beoordeling over een bepaald
gezondheidspatroon te labelen. Zoals reeds is besproken, onder­
steunt dit het proces van anamnese naar diagnoses.

Volwassenen

Patroon van gezondheidsbeleving


en –instandhouding

Anamnesevragen
a. Hoe is uw gezondheid in het algemeen?
b. Bent u het afgelopen jaar verkouden geweest? Indien van
toepassing, absentie van school of werk?
c. Wat zijn de belangrijkste dingen die u doet om gezond te
blijven? Maakt dit een verschil voor uw gezondheid? (met
inbegrip van familie- of volksmiddeltjes) Doet u aan zelfon­
derzoek van de borsten? Rookt u, gebruikt u drugs? Heeft u
ooit een alcoholprobleem gehad? Wanneer heeft u voor het
laatst alcohol gedronken?
Volwassenen 37 4
d. Ongevallen (thuis, werk, verkeer)? Bent u gevallen?
e. Heeft u het altijd gemakkelijk gevonden de voorschriften
van de dokter of verpleegkundige op te volgen?
f. Indien relevant: wat is volgens u de oorzaak van uw ziekte?
Wat hebt u gedaan na de eerste klachten? Met welk resultaat?
g. Indien relevant: wat vindt u voor uw verblijf hier belangrijk?
Hoe kunnen wij u het beste helpen?

Voedings- en stofwisselingspatroon

Anamnesevragen
a. Normaal dagelijks eten? Soort en hoeveelheden beschrijven.
Supplementen?
b. Normaal dagelijks drinken? Soort en hoeveelheden beschrijven.
c. Gewichtsverlies of gewichtstoename? Hoeveel? Lengte ­
toe- of afgenomen? Hoeveel?
d. Eetlust?
e. Voedsel of eten: problemen, slikklachten, dieet (zo ja,
­problemen met volgen van dieet?). Indien relevant:
­borstvoeding? Problemen met borstvoeding?
f. Genezen wondjes goed of slecht?
g. Huidproblemen: defecten, droog?
h. Problemen met gebit?

Uitscheidingspatroon

Anamnesevragen
a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm, hoeveel­
heid, consistentie, kleur, geur? Pijn of ongemak? Probleem
met continentie? Laxantia?
b. Mictiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Pijn of ongemak?
Probleem met continentie?
c. Overmatige transpiratie? Sterke geur?
38 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Activiteitenpatroon

Anamnesevragen
a. Voldoende energie voor gewenste of vereiste activiteiten?
b. Lichaamsbeweging? Welke? Hoe vaak?
c. Vrijetijdsbesteding (ontspanning)? Kinderen: spelactiviteiten?
d. Subjectief ervaren vermogen tot (gebruik onderstaande
codes):
4 5 eten …
5 wassen …
5 toiletgang …
5 mobiliteit in bed …
5 kleden …
5 verzorging uiterlijk …
5 algehele mobiliteit …
5 koken …
5 huishouden …
5 boodschappen doen …

Functioneringsniveaus
4 Niveau 0: volledig vermogen tot persoonlijke zorg
4 Niveau 1: heeft apparaten of hulpmiddelen nodig
4 Niveau 2: heeft hulp of begeleiding van ander nodig
4 Niveau 3: heeft hulp van ander (en apparatuur en
­hulpmiddelen) nodig
4 Niveau 4: is volledig van anderen afhankelijk

Slaap-rustpatroon

Anamnesevragen
a. Gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor de dag na het
ontwaken?
Volwassenen 39 4
b. Problemen met inslapen? Hulpmiddelen? Dromen
(nachtmerries)? Vroeg wakker?
c. Rust en ontspanning; patroon/perioden?

Cognitie- en waarnemingspatroon

Anamnesevragen
a. Slechthorend? Gehoorapparaat?
b. Slechtziend? Bril of contactlenzen? Wanneer laatste
­controle?
c. Veranderingen in geheugen en/of concentratie?
d. Wel of geen moeite met belangrijke beslissingen?
e. Gemakkelijkste manier om nieuwe dingen aan te leren?
Problemen met leren?
f. Oncomfortabel gevoel? Pijn? Zo ja: wat doet u eraan?

Zelfbelevingspatroon

Anamnesevragen
a. Hoe zou u zichzelf omschrijven? Bent u doorgaans tevreden
of ontevreden over uzelf?
b. Ervaart u veranderingen in gevoelens over uw lichaam of de
dingen die u kunt? Zo ja, vindt u dat een probleem?
c. Zijn er veranderingen in de manier waarop u zichzelf of uw
lichaam ziet (sinds uw ziekte)?
d. Bent u vaak kwaad? Geërgerd? Angstig? Ongerust?
­Neerslachtig? Wat helpt dan?
e. Verliest u de hoop wel eens? Verliest u de controle over
dingen in uw leven wel eens? Wat helpt dan?
40 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Rollen- en relatiespatroon

Anamnesevragen
a. Alleenstaand? Familie? Gezin? Familie- en gezinsstructuur
(diagram, genogram)?
b. Eventuele familie- en/of gezinsproblemen die u moeilijk
vindt?
c. Hoe gaat de familie of het gezin normaal gesproken om met
4 problemen?
d. Zijn er mensen (familie, gezin, anderen) afhankelijk van u
voor bepaalde dingen? Hoe managet u dat?
e. Indien relevant: hoe staan familieleden, gezinsleden en
anderen tegenover uw ziekte of opname?
f. Indien relevant: problemen met kinderen? Moeite met
opvoeding?
g. Aansluiting bij vereniging, club, andere sociale groep?
Goede vrienden? Voelt u zich wel eens eenzaam (hoe vaak)?
h. Gaat het goed op het werk of school? Indien relevant:
­inkomen voldoende om rond te komen?
i. Voelt u zich opgenomen of geïsoleerd in de buurt waar u
woont?

Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Anamnesevragen
a. Indien relevant gezien leeftijd en situatie: bevredigende
­seksuele relatie(s)? Veranderingen? Problemen?
b. Indien relevant: gebruik van anticonceptiva? Problemen?
c. Vrouwen: wanneer begonnen met menstrueren? Laatste
menstruatie? Menstruatieproblemen? Aantal bevallingen?
Aantal zwangerschappen?
Volwassenen 41 4
Stressverwerkingspatroon

Anamnesevragen
a. Heeft u de afgelopen een à twee jaar grote veranderingen
doorgemaakt in uw persoonlijke leven? Een crisis?
b. Met wie kunt u het beste over moeilijkheden praten? Is die
persoon nu ook beschikbaar?
c. Bent u over het algemeen gespannen of ontspannen? Wat
helpt het beste, als u gespannen bent? Gebruikt u bepaalde
medicijnen, drugs of alcohol ter ontspanning?
d. Op welke manier hanteert u grote problemen (van welke
aard dan ook), als die zich voordoen?
e. Levert die manier meestal goede resultaten op?

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Anamnesevragen
a. Geeft het leven u over het geheel genomen wat u zoekt?
Belangrijke plannen voor de toekomst?
b. Is godsdienst belangrijk voor u? Zo ja, put u er steun uit in
moeilijke situaties?
c. Indien relevant: bemoeilijkt uw opname hier bepaalde
­religieuze gebruiken?

Overige

Anamnesevragen
a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en
die u toch graag wilt bespreken?
b. Heeft u nog vragen?
42 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Verkort lichamelijk onderzoek

Dit verkorte lichamelijke onderzoek kan eventueel worden uit­


gebreid met andere indicatoren van patronen.
a. Algehele verschijning, uiterlijk, hygiëne: …
b. Mondslijmvliezen (kleur, vochtigheid, laesies): …
c. Gebit: …
5 kunstgebit …
4 5 gaatjes …
5 ontbrekende tanden …
d. Kan fluisteren horen?: …
e. Kan krant lezen?: …
5 bril/contactlenzen?: …
f. Pols: …
5 frequentie: …
5 ritme: …
5 spanning: …
g. Ademhaling: …
5 frequentie: …
5 diepte: …
5 ritme: …
h. Ademgeluid …
5 bloeddruk …
i. Handgreep: …
5 kan pen oppakken?: …
j. Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): …
5 spiertonus: …
k. Huid: uitstekende botten: …
5 laesies: …
5 kleurveranderingen: …
l. Gang (lopen): …
5 lichaamshouding: …
5 ontbrekende lichaamsdelen: …
Volwassenen 43 4
m. Geobserveerd vermogen tot (codeniveau noteren):
5 eten: …
5 wassen: …
5 toiletgang: …
5 mobiliteit in bed: …
5 kleden: …
5 verzorging uiterlijk: …
5 algehele mobiliteit: …
5 koken: …
5 huishouden: …
5 boodschappen doen: …
n. infuus, drainage, afzuigen enzovoort (specificeer): …
o. Gewicht: …
5 feitelijk gewicht: …
5 opgave cliënt: …
p. Lengte: …
5 temperatuur: …

Observaties tijdens anamnese en lichamelijk


onderzoek

q. Oriëntatie: …
begrijpt ideeën en vragen (abstract, concreet)?: …
r. Spreekt welke taal?: …
5 stem en taalgebruik: …
s. Niveau van vocabulaire: …
t. Oogcontact: …
5 concentratiespanne (afleiding): …
u. Nerveus (5) of ontspannen (1) op een schaal van 1 tot 5: …
v. Assertief (5) of passief (1) op een schaal van 1 tot 5: …
w. Interactie met familieleden, voogd, anderen (indien
aanwezig): …
44 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Zuigelingen en jonge kinderen

Bij het eerste contact met een zuigeling of jong kind neem je
een uitvoerige anamnese af. De verzamelde gegevens dienen
als uitgangswaarden ter beoordeling van de latere ontwikkeling
van het kind en voor de verpleegkundige diagnostiek en zorg­
planning. Je hebt gegevens nodig over (1) de ontwikkeling van
elk functioneel patroon en de lichamelijke groei, (2) de huidige
4 gezondheidspatronen en (3) de gezondheid van het gezin en
de thuisomgeving. De anamnese en het lichamelijk onderzoek
moeten op zijn minst een globale inventarisatie van veelvoorko­
mende problemen omvatten. De navolgende lijst is te gebruiken
als leidraad voor een uitvoerige anamnese van ouder en kind.
Delen ervan kunnen gebruikt worden voor een globale scree­
ning van mogelijke problemen.

Patroon van gezondheidsbeleving


en –instandhouding

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Voorgeschiedenis van moeder wat betreft zwangerschap,
bevalling en kraambed van dit kind en andere?
b. Gezondheidstoestand van het kind sinds geboorte?
c. Consultatieafspraken van het kind? Inentingen?
d. Infecties van het kind. Eventueel schoolverzuim?
e. Indien relevant: medisch probleem van het kind,
­behandeling en prognose?
f. Indien relevant: wat hebben de ouders ondernomen na
constatering van klachten/verschijnselen?
g. Indien relevant: was het gemakkelijk de voorschriften van
artsen/verpleegkundigen op te volgen?
h. Preventieve gezondheidsgewoonten (bijvoorbeeld
­verschonen van luiers, benodigdheden en kleren)?
Zuigelingen en jonge kinderen 45 4
i. Roken de ouders? In aanwezigheid van de kinderen?
j. Ongelukken? Hoe vaak?
k. Speelgoed in wieg/bedje (veiligheid)? Veiligheid bij dragen?
Veiligheid in auto?
l. Veiligheidsmaatregelen in huis (bijvoorbeeld opbergen
­huishoudmiddelen en medicijnen)?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Algehele gezondheidstoestand van ouders/gezin?

Voedings- en stofwisselingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Borstvoeding/flesvoeding? Hoeveelheid (naar schatting)?
Zuigreflex voldoende?
b. Eetlust? Problemen bij voeding?
c. Voedingsintake? Supplementen?
d. Eetgedrag? Voedselvoorkeuren? Conflicten over eten?
e. Gewicht bij geboorte? Huidig gewicht?
f. Huidproblemen: uitslag, laesies, enzovoort?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Voedingstoestand van ouders/gezin? Problemen?

Uitscheidingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Defecatiepatroon? Beschrijven. Frequentie? Vorm,
­hoeveelheid, consistentie, kleur, geur?
b. Verschonen luiers? Normale verschoning beschrijven.
46 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Mictiepatroon? Beschrijven. Aantal natte luiers per dag?


Noteer een schatting. Urinestraal (stevig, druppelen)?
d. Overmatige transpiratie? Geur?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Uitscheidingspatroon? Problemen?

Activiteitenpatroon
4
Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Wassen/baden (wanneer, hoe, waar, wat voor zeep)?
b. Kledinggewoonten (type kleding, omkleden binnen/buiten
huis)?
c. Normaal dagschema voor het kind (hoeveel uur in wieg,
gedragen worden, spelen; type gebruikte speelgoed)?
d. Algemene activiteitenniveau van het kind. Tolerantie?
e. Is het kind volgens de ouders sterk of kwetsbaar?
f. Zelfstandigheid van het kind (wassen, kleden, eten,
­toiletgang, uiterlijke verzorging)?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Patroon van activiteiten, lichamelijke beweging,vrijetijdsbe­
steding? Kinderverzorging? Toestand huishouden?

Slaap-rustpatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Slaappatroon van het kind. Geschatte aantal uren slaap?
b. Eventuele onrust? Nachtmerries? Bedplassen?
c. Houding van het kind tijdens slaap? Beweeglijk?
Zuigelingen en jonge kinderen 47 4
Informatie van de ouders over henzelf
a. Slaappatroon ouders?

Cognitie- en waarnemingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Algemene responsiviteit van het kind?
b. Reactie van het kind op praten? Geluiden? Voorwerpen?
Aanraken?
c. Volgen van voorwerpen met ogen? Reactie op speelgoed in
wieg?
d. Leervermogen: eventuele opgemerkte veranderingen? Wat
wordt het kind aangeleerd?
e. Geluidjes van het kind? Praat het? Woorden? Zinnen?
f. Aangeboden prikkels: praten, spelletjes?
g. Gezicht, gehoor, tastzin van het kind?
h. Kan het kind zijn naam, adres en telefoonnummer zeggen?
De tijd?
i. Kan het kind zijn behoeften aangeven (honger, dorst, pijn,
ongemak)?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Problemen met zien, horen, tastzin enzovoort?
b. Problemen met besluiten nemen? Oordeelsvermogen?

Zelfbelevingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Stemming van het kind. Prikkelbaar?
b. Gevoel van eigenwaarde, identiteitsbesef van het kind?
48 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Informatie van het kind over zichzelf


a. Stemming?
b. Veel of weinig vriendjes/vriendinnetjes? Populair bij andere
kinderen?
c. Zelfbeleving: meestal gehoorzaam? Is gehoorzaam zijn
moeilijk?
d. Wel eens eenzaam?
e. Wel eens bang? Lang? Kort?
4 Informatie van de ouders over henzelf
a. Gevoel van eigenwaarde, identiteit in algemeen?
b. Zelfbeeld als ouders?

Rollen- en relatiespatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Structuur gezin/huishouden?
b. Problemen/spanningen in gezin?
c. Interacties tussen gezinsleden en het kind?
d. Reactie van het kind op afwezigheid van de ouders?
e. Kind: afhankelijk?
f. Kind: speelgewoonten?
g. Kind: driftbuien? Gehoorzaamheidsproblemen? Aanpassing
op school?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Welke rollen/verantwoordelijkheden? Tevredenheid?
b. Relaties op het werk? Sociale relaties? Huwelijksrelatie?
Zuigelingen en jonge kinderen 49 4
Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Identiteit als jongen/meisje?
b. Vragen over seksualiteit? Hoe reageren ouders?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Indien relevant: hoeveel kinderen? Eventuele miskramen?
b. Seksueel tevreden? Problemen?

Stressverwerkingspatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Wat veroorzaakt stress bij het kind? Niveau van
­stresstolerantie?
b. Hoe gaat het kind om met problemen, teleurstellingen,
woede enzovoort?

Informatie van de ouders over henzelf


a. Levensproblemen? Familie- of gezinsproblemen?
b. Strategieën voor probleemhantering? Ondersteunend
­netwerk?

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Anamnesevragen
Informatie van de ouders over het kind
a. Morele ontwikkeling van het kind, beslisgedrag,
­plichtsgevoel?
50 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Informatie van de ouders over henzelf


a. Belangrijke dingen in het leven (waarden, godsdienst)?
Toekomstdromen?
b. Indien relevant: subjectief beleefde impact van ziekte op
gestelde doelen?

Overige
4 Anamnesevragen
a. Zijn er nog dingen waar we het niet over gehad hebben en
die u toch graag wilt bespreken?
b. Hebt u nog vragen?

Verkort lichamelijk onderzoek

a. Algehele indruk van het kind: …


b. Algehele indruk van de ouders: …
c. Lengte/gewicht kind: …
5 lichamelijke groei en ontwikkeling: …
d. Kleur huid: ….
5 vochttoestand: …
5 uitslag, laesies: …
e. Zo nodig, onderzoek urine en ontlasting kind: …
f. Reflexen (volgens leeftijdsnorm?): …
5 bloeddruk: …
g. Ademhaling: frequentie, ritme: …
h. Hartslag: frequentie, ritme: …
i. Zuigeling/kind: responsiviteit: …
5 cognitieve ontwikkeling: …
5 zintuiglijke ontwikkeling: …
j. Kind: oogcontact: …
5 taaluitingen: …
5 lichaamshouding: …
Gezin 51 4
k. Lachen als reactie? (zuigeling): …
l. Sociale interactie (kind): agressie/teruggetrokken? …
m. Reactie op stem: …
5 reactie op verzoek: …

Gezin

De elf functionele gezondheidspatronen zijn ook bruikbaar bij


de anamnese van een gezin. Binnen gezondheidszorg gericht
op de gemeenschap is het gezin de meeste voorkomende c­ liënt.
Soms kan het nodig zijn een gezinsanamnese af te nemen, bij­
voorbeeld als de ontwikkeling van een kind nadelig wordt
beïnvloed door bepaalde gezondheidspatronen van het gezin of
als de volwassenen in een gezin bepaalde gezondheidsproblemen
hebben die de gezinspatronen beïnvloeden. Onderstaande vra­
gen leveren informatie op over het gezinsfunctioneren.

Patroon van gezondheidsbeleving


en -instandhouding

Anamnesevragen
a. Hoe is de gezondheid van het gezin in het algemeen geweest
(de laatste jaren)?
b. Is er het afgelopen jaar iemand verkouden geweest? Absentie
van werk of school?
c. Wat zijn de belangrijkste dingen die ieder van u doet
om gezond te blijven? Maakt dit een verschil voor de
­gezondheid? (met inbegrip van familie- of volksmiddeltjes)
d. Rookt, drinkt of gebruikt iemand drugs?
e. Vaccinaties? Wie is de huisarts? Regelmatige controles?
52 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

f. Ongevallen (thuis, werk, school, verkeer)? Indien relevant:


hoe en waar zijn geneesmiddelen en schoonmaakmiddelen
opgeborgen? Veiligheidsrisico’s (losse vloerkleedjes
­enzovoort)?
g. Heeft ieder van u het altijd gemakkelijk gevonden de
­voorschriften van de dokter, verpleegkundige en/of
­maatschappelijk werker op te volgen?
h. Zijn er op het vlak van de gezondheid belangrijke dingen
4 waarbij ik kan ondersteunen?

Onderzoek
a. Algehele indruk van gezondheid van de gezinsleden en
algemene indruk van het huis.
b. Indien relevant: wieg, babybox, kachel, fornuis, losse
­vloerkleedjes, opbergplaats van medicijnen, andere gevaren
voor de veiligheid.

Voeding- en stofwisselingspatroon

Anamnesevragen
a. Normale gezinsmaaltijden/voedselinname? Beschrijven?
Supplementen (vitaminen, soorten tussendoortjes)?
b. Normale vochtinname van gezin? Beschrijven?
­Supplementen: wat is er in huis (vruchtensappen,
­frisdranken, koffie, thee)?
c. Eetlust? Problemen? Gebitsverzorging (hoe vaak)?
d. Iemand met huidproblemen? Problemen met wondheling?

Onderzoek
a. Als er gelegenheid toe is: controleer de inhoud van de
­koelkast, bereiding en samenstelling van maaltijden, eettafel.
Gezin 53 4
Uitscheidingspatroon

Anamnesevragen
a. Gebruikt het gezin laxantia of andere hulpmiddelen?
b. Problemen met afvallozing?
c. Afval en uitwerpselen van huisdieren (binnen/buiten)?
d. Indien relevant: problemen met ongedierte (vlooien, ratten,
kakkerlakken)?

Onderzoek
a. Indien de gelegenheid zich voordoet: inspecteer toilet,
opslag van vuilnis, indicaties voor ongedierte (vliegen,
vlooien, ratten).

Activiteitenpatroon

Anamnesevragen
a. Krijgt het gezin over het geheel genomen veel of weinig
lichaamsbeweging? Soort? Regelmaat?
b. Vrijetijdsbesteding van gezin? Actief of passief?
c. Problemen bij boodschappen doen (vervoer), koken, huis­
houden, budgetteren (eten, kleding, huishouden, woonlas­
ten)?

Onderzoek
a. Algemeen patroon van verzorging huis en personen.

Slaap-rustpatroon

Anamnesevragen
a. Zijn de gezinsleden gewoonlijk goed uitgerust en klaar voor
de dag na het ontwaken?
54 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

b. Voldoende slaapruimte? Stil genoeg?


c. Neemt het gezin tijd voor ontspanning?

Onderzoek
a. Indien mogelijk: observatie van slaapruimte en verdeling
slaapplaatsen (bijv: alleen, samen).

Cognitie- en waarnemingspatroon
4
Anamnesevragen
a. Gezichts- of gehoorproblemen? Wat wordt eraan gedaan?
b. Zijn er belangrijke beslissingen in het gezin genomen? Hoe?

Onderzoek
a. Indien relevant: welke taal wordt er thuis gesproken?
b. Begrip van ideeën en vragen (abstract/concreet).
c. Niveau van vocabulaire.

Zelfbelevingspatroon

Anamnesevragen
a. Is het gezin doorgaans tevreden of ontevreden met zichzelf
als gezin?
b. Hoe is de algemene stemming in het gezin? Opgewekt?
Bezorgd? Somber? Wat verbetert de stemming in het gezin?

Onderzoek
a. Op een schaal van 1–5: is het gezin over het geheel genomen
ontspannen (1) of zenuwachtig (5)?
b. Op een schaal van 1–5: zijn de gezinsleden over het geheel
genomen passief (1) of assertief (5)?
Gezin 55 4
Rollen- en relatiespatroon

Anamnesevragen
a. Gezinsleden (of huisgenoten)? Leeftijden van gezinsleden/
huisgenoten en gezinsstructuur. Teken een diagram.
b. Zijn er bepaalde moeilijke gezins- of familieproblemen?
Opvoeding kinderen? Indien relevant: is uw partner wel eens
hardhandig tegen u of de kinderen?
c. Verstandhouding tussen gezins- en familieleden: goed, niet
zo goed? Tussen broers en zussen?
d. Indien relevant: is inkomen voldoende om behoeften te
dekken?
e. Voelt u zich opgenomen in de buurt? Geaccepteerd door
buren?

Onderzoek
a. Observatie van interactie tussen gezinsleden (indien
­aanwezig).
b. Observatie machtsverhoudingen. Wie heeft de leiding in het
gezin?

Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Anamnesevragen
a. Indien relevant (als seksuele partner deel uitmaakt van huis­
houden of situatie): bevredigende seksuele relatie? Verande­
ringen? Problemen?
b. Sprake van gezinsplanning? Anticonceptiva? Problemen?
c. Indien relevant (voor leeftijd kinderen): vindt u uitleg
geven en praten over seksuele onderwerpen gemakkelijk of
­moeilijk?
56 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Onderzoek
a. Geen.

Stressverwerkingspatroon

Anamnesevragen
a. Waren er grote veranderingen in het gezin de laatste paar
4 jaar?
b. Is het gezin meestal gespannen of ontspannen? Wat helpt
het beste bij spanningen? Gebruikt iemand geneesmiddelen,
drugs of alcohol om spanningen te bestrijden? Helpt men
elkaar?
c. Hoe springt u met eventuele gezinsproblemen om?
d. Meestal met goede resultaten?

Onderzoek
a. Geen.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Anamnese
a. Geeft het leven de gezinsleden over het geheel genomen wat
ze zoeken?
b. Zijn er belangrijke plannen voor de toekomst?
c. Zijn er ‘regels’ in het gezin die alle gezinsleden belangrijk
vinden?
d. Is godsdienst belangrijk in het gezin? Zo ja, put het gezin er
steun uit bij moeilijkheden?

Onderzoek
a. Geen.
Wijk of buurt 57 4
Wijk of buurt1

Ook een wijk of buurt ontwikkelt eigen gezondheidspatronen. In


sommige werkvelden is de wijk of buurt de primaire cliënt. Ook
komt het voor dat een individuele cliënt of een gezin problemen
heeft die een anamnese van bepaalde gezondheidspatronen in
de wijk of buurt noodzakelijk maken. Als jij als verpleegkundige
geen volledige wijk- of buurtanamnese wenst, of als de instel­
ling dat niet wil, kunnen bepaalde onderdelen selectief worden
gebruikt voor een globale screening van gezondheidsproblemen.

Patroon van gezondheidsbeleving en


-instandhouding

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Hoe goed zijn in het algemeen de gezondheid en het welzijn
van de mensen hier op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 de
hoogste mate van gezondheid en welzijn weergeeft? Zijn er
grote gezondheidsproblemen?
b. Zijn er sterke culturele factoren die de gezondheidsgewoon­
ten beïnvloeden?
c. Wat vindt men van de toegankelijkheid van de voorzieningen
voor gezondheidszorg?

1 Overgenomen uit: Gikow F, Kucharski P. Functional health pattern


assessment of a community. Paper presented at the 112th annual
meeting of the American Public Health Association. 3 november
1984. Anaheim, CA: APHA; 1984. Gikow en Kucharski hebben deze
anamneseopzet gebruikt ter beoordeling van de zorgbehoeften van
een wijk die onder verantwoordelijkheid van hun instelling valt.
58 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

d. Bestaat er behoefte aan speciale zorgvoorzieningen of


­preventieprogramma’s?
e. Vindt men de voorzieningen op gebied van brandweer,
politie en veiligheid toereikend?

Onderzoek (archiefgegevens)
a. Sterftecijfers, ziektecijfers, arbeidsongeschiktheidscijfers
(indien relevant per leeftijdsgroep).
4 b. Cijfers over ongevallen (indien relevant per regio).
c. Huidige, bestaande voorzieningen voor gezondheidszorg
(soorten).
d. Lopende preventie- en voorlichtings-programma’s (cijfers
over deelname).
e. Verhouding van aantal zorgverleners op totale bevolking.
f. Cijfers over drugs- en alcoholgebruik per leeftijdsgroep.
Cijfers over arrestaties wegens drugsgebruik en rijden onder
invloed per leeftijdsgroep.

Voedings- en stofwisselingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Zien de buurtbewoners er over het algemeen goed doorvoed
uit? Kinderen? Ouderen?
b. Voorzieningen op het gebied van voeding? Gebruik voedsel­
bank?
c. Zijn voedingsmiddelen geprijsd in verhouding tot het inko­
mensniveau?
d. Zijn de winkels voor iedereen bereikbaar? Bestaan er voor­
zieningen als Tafeltje-dek-je?
e. Watervoorzieningen en kwaliteit? Zijn de vaste lasten aan
water, gas en licht voor de meesten te betalen? Bij eigen
watervoorziening, bijvoorbeeld op een boerderij: wordt de
kwaliteit van het water geregeld gecontroleerd?
Wijk of buurt 59 4
f. Vooruitzicht dat grootte van de gemeenschap de watervoor­
ziening overschrijdt?
g. Zijn er verwarmings- of koelinstallaties aanwezig, betaal­
baar?

Onderzoek
a. Algehele indruk (voedingstoestand, gebit, kleding aangepast
aan seizoen)? Kinderen? Volwassenen? Ouderen?
b. Inkoop voedsel (observatie bij de kassa’s van supermarkten)?
c. Zijn er snackbars, automatieken, snoepautomaten en derge­
lijke aanwezig?

Uitscheidingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Belangrijkste vormen van afval (industrieel, rioolwater, huis­
vuil enzovoort). Gemeentereiniging? Kringloopregelingen?
Signaleert de buurt eventuele problemen?
b. Ongediertebestrijding? Regelmatige controles van keurings­
diensten (restaurants, snackbars enzovoort)?

Onderzoek
a. Cijfers over besmettelijke ziekten.
b. Cijfers over milieuverontreiniging.

Activiteitenpatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Is men tevreden met het openbaar vervoer? Naar werk? Naar
recreatievoorzieningen? Naar voorzieningen voor gezond­
heidszorg?
60 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

b. Zijn er gemeenschapsvoorzieningen (voor ouderen en


anderen)? Zo ja, worden ze gebruikt? Speelgelegenheid voor
kinderen? Recreatievoorzieningen voor volwassenen? Oude­
ren?
c. Is de huisvesting adequaat (beschikbaarheid, kosten)? Soci­
ale woningbouw?

Onderzoek
4 a. Recreatieprojecten. Sociaal-culturele projecten.
b. Voorzieningen voor gehandicapten.
c. Verzorgingshuizen, verpleeghuizen, revalidatiecentra; afge­
stemd op buurtbehoeften?
d. Onderhoud van huizen, tuinen, flatgebouwen.
e. Algemeen activiteitenniveau (druk, rustig).

Slaap-rustpatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Is het ’s nachts normaliter rustig in de buurt?
b. Heeft men normale bedrijfsuren? Zijn er continubedrijven
in de buurt?

Onderzoek
a. Mate van activiteit en lawaai in werk- en woonbuurt.

Cognitie- en waarnemingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Spreken de meeste bewoners Nederlands? Tweetalig?
b. Algemeen opleidingsniveau?
Wijk of buurt 61 4
c. Oordeel over scholen: goed? Vatbaar voor verbetering? Is
volwassenenonderwijs gewenst/aanwezig?
d. Soorten problemen die beslissingen op wijk- of buurtniveau
vereisen? Besluitvormingsproces? Beste manier om dingen
tot stand te brengen of te veranderen in de wijk of buurt?

Onderzoek
a. Onderwijsvoorzieningen. Aantal voortijdige schoolverlaters.
b. Structuur lokaal bestuur; overlegvormen en besluitvorming.

Zelfbelevingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Goede buurt om in te wonen? Gaat de buurt vooruit, achter­
uit, blijft ze hetzelfde?
b. Oude buurt? Betrekkelijk nieuw?
c. Bepaalde leeftijdsgroep sterker vertegenwoordigd?
d. Algemene stemming van mensen: plezier in het leven?
Gestresst? Somber?
e. Hebben de meeste mensen de mogelijkheden die nodig zijn
in de buurt?
f. Sociale functies buurt? Buurtfeesten? Andere gezamenlijke
activiteiten?

Onderzoek
a. Samenstelling: ras, etnische afkomst?
b. Sociaal-economische klassen.
c. Observatie van algemene stemming.
62 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Rollen- en relatiespatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Kunnen de buurtbewoners het goed met elkaar vinden? Zijn
er favoriete ontmoetingsplaatsen?
b. Heeft de buurt het gevoel dat de plaatselijke overheid naar
hen luistert? Hoge of lage opkomst bij vergaderingen en
4 bijeenkomsten?
c. Is er genoeg werk voor iedereen? Goede of redelijke lonen?
Zijn de mensen tevreden met hun werk? Werkstress?
d. Relletjes, geweld of andere problemen in de buurt? Geweld
binnen gezinnen? Mishandeling van kinderen, partners,
ouderen?
e. Goede verstandhouding met aangrenzende wijken?
Samenwerking bij buurtprojecten?
f. Is er sprake van burenhulp?
g. Buurtfeesten en/of -bijeenkomsten?

Onderzoek
a. Observatie van interacties (in het algemeen of bij specifieke
bijeenkomsten).
b. Cijfers over geweldsmisdrijven.
c. Cijfers over werkgelegenheid, inkomens, armoede.
d. Echtscheidingscijfers.

Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Gemiddelde gezinsgrootte?
b. Zijn er problemen met pornografie of prostitutie? Andere
problemen?
c. Staat men achter seksuele voorlichting op school?
Wijk of buurt 63 4
Onderzoek
a. Gezinsgrootte en typen huishouding.
b. Verhouding mannen-vrouwen.
c. Gemiddelde leeftijd primipara’s. Maternale sterfte.
Kindersterfte.
d. Cijfers van tienerzwangerschappen.
e. Abortuscijfers.
f. Cijfers over seksueel geweld.
g. Voorzieningen op gebied van geboortebeperking

Stressverwerkingspatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Bepaalde groepen die onder stress staan?
b. Behoefte aan/beschikbaarheid van telefonische hulplijnen?
Patiëntenverenigingen, groepen voor lotgenotencontact,
zelfhulpgroepen?

Onderzoek
a. Cijfers over criminaliteit, druggebruik, alcoholisme,
zelfmoord, psychiatrische aandoeningen.
b. Werkloosheidscijfers per etnische groep en per geslacht.

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Anamnesevragen (aan representatieve


buurtbewoners)
a. Gemeenschapswaarden: wat zijn de vier belangrijkste dingen
voor de mensen die hier wonen? Zitten er waarden en prio­
riteiten op gebied van gezondheid bij?
b. Zijn de mensen actief voor sociale, culturele, politieke of
goede doelen? Ook op gebied van gezondheidszorg?
64 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Religieuze groeperingen in gemeenschap? Kerken aanwezig?


d. Accepteren de mensen andersgezinden en sociaal afwijkend
gedrag wel of niet?

Onderzoek
a. Bestemmingsplannen.
b. Plaatselijk beleid voor welzijn en gezondheidszorg (doelstel­
lingen, prioriteiten).
4 c. Beschikbare begroting voor gezondheidszorg in verhouding
tot totale begroting.

Zeer ernstig zieken

Cliënten met ernstige acute aandoeningen, bijvoorbeeld met


zeer instabiele long- en hartfuncties of een bijzonder instabiele
neurologische of psychologische toestand, zijn meestal niet
in staat mee te werken aan een volledige anamnese volgens de
gezondheidspatronen. In de kritieke fase van een ziekte, wan­
neer de cliënt niet de energie en concentratie kan opbrengen
om anamnesevragen te beantwoorden, zijn lichamelijk onder­
zoek en observatie soms de belangrijkste methoden voor gege­
vensverzameling. Wanneer je te maken krijgt met mensen
met een zeer ernstige en acute ziekte dien je eerst een verkorte
anamnese en beoordeling uit te voeren, waarbij je alert moet
zijn op aanwijzingen van veelvoorkomende diagnoses. De vol­
gende verkorte anamnese is bedoeld om veelvoorkomende
verpleegkundige diagnoses met een hoge behandelpriori­
teit te inventariseren. Deze anamnese kan worden aangevuld
met beoordelingen van specifieke orgaansystemen en andere
observatiegegevens.
Zeer ernstig zieken 65 4
Patroon van gezondheidsvoorziening en
-instandhouding

a. Infectiegevaar? (Huiddefecten ten gevolge van trauma,


operatieve ingreep? Verminderde weerstand? Verzwakte
toestand? Chronische ziekte? Stasis van lichaamsvocht?)
Specificeer risicogebied (algemeen, huid, ademhaling, urine­
wegen).
b. Gevaar voor letsel? (Verstoord oordeelsvermogen? Verlaagd
bewustzijn? Zintuiglijk/motorisch tekort? Gezichts- of
gehoorproblemen? Syncope? In staat om oproepsysteem te
gebruiken?)
c. Is de gezondheidstoestand duidelijk voor de cliënt? (Nog
uitleg nodig?)

Voedings- en stofwisselingspatroon

a. Dreigend voedings- of vochttekort? (Vochtinname, parente­


rale voeding, proteïnen, vitaminen, mineralen?)
b. Decubitusgevaar? (Mobiliteit in bed? Huid over botuitsteek­
sels? Fixatiemiddelen? Gips- of tractieverband? Schuifkrach­
ten of wrijving?)
c. Gevaar voor falende warmteregulatie? (Prematuriteit?
Hoofdletsel? Hypothermie? Hyperthermie?)
d. Dreigend vochttekort? (Verhoogde stofwisseling? Inname in
relatie tot uitscheiding?)
e. Aspiratiegevaar? (Verlaagde hoest- of braakreflex? Verlaagd
bewustzijn? Slikstoornis? Maagretentie? Tracheacanule,
endotracheale tube?)
66 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

Uitscheidingspatroon

a. Gevaar voor obstipatie/harde ontlasting? (Laatste defecatie?)


b. Gevaar voor diarree, incontinentie voor feces?
c. Incontinentie voor urine? (Katheter?)

Activiteitenpatroon
4 a. Dreigend verminderd activiteitsvermogen? (Hart- of
­vaatziekten, longaandoeningen? Circulatieproblemen?
Kortademigheid? Dyspneu in rust of bij activiteiten in bed?)
b. Gevaar voor ineffectieve luchtwegreiniging? Moet de cliënt
vaak worden uitgezogen? (Rhonchi, wheezing, crepitaties?
Verzwakt ademgeruis? Ademhalingsproblemen?)
c. Ineffectieve ademhaling? (Bloedgaswaarden? Ademhalings­
frequentie en -diepte? Houdingsverandering om ademhaling
te vergemakkelijken?)
d. Gevaar voor contracturen? (Meer dan 24 uur geïmmobili­
seerd of bedrust? Tekort aan mobiliteit in bed?)
e. Tekort aan persoonlijke zorg? Zo ja, niveau beschrijven:
1–4. (Volledig, of in wassen, toiletgang, eten, kleding of
verzorging?)
f. Dreigend inactiviteitssyndroom? (Immobilisatie? Paralyse?
Verlaagd bewustzijn? 24 uur bedrust?)

Slaap-rustpatroon

a. Gevaar voor verstoord slaappatroon? (Zorgen? Vrees?


Lawaai? Onderbrekingen? Problemen met inslapen?)
Zeer ernstig zieken 67 4
Cognitie- en waarnemingspatroon

a. Zintuigtekorten? (Gehoor? Gezichtsvermogen?)


b. Beslisconflict van cliënt/gezin? (Noodzaak tot beslissingen?
Vermogen van cliënt om beslissingen te nemen? Zijn behan­
delingsvoorkeuren besproken en vastgelegd?)
c. Verstoord denken? (Verwardheid – algemeen of ’s nachts?
Hallucinaties?)
d. Zintuiglijke onderbelasting of overbelasting? (Monitors?
Isolatie?)
e. Pijn? (Verbale uitingen van ernstige pijn of gevoeligheid?
Spierverzet bij palpatie? Gespannen spieren? Verhoogde
hartfrequentie?)
f. Voldoende kennis om vrees of angst te verminderen?
(Begrijpt de cliënt situatie, behandeling of zorg?)

Zelfbelevingspatroon

a. Vrees of angst? (Verbale uitingen van cliënt, gezin/anderen?


Object van de vrees?)
b. Machteloosheid? (Zegt de cliënt het gevoel te hebben de
controle op zijn leven kwijt te zijn?)
c. Hoop? (Gemelde gevoelens van hoop/moedeloosheid?)
d. Verminderde zelfachting/eigenwaarde? (Gemelde schuld­
gevoelens? Heeft de cliënt het gevoel dat hij de crisis niet
aankan?)

Rollen- en relatiespatroon

a. Communicatie? (Verbaal/non-verbaal? Taal?)


b. Indien relevant: gezinsprocessen en -coping? (Interacties?
Rolaanpassingen? Behoefte aan informatie? Is rol van familie
op IC duidelijk?)
68 Hoofdstuk 4 · Richtlijnen voor de anamnese

c. Indien relevant: rouw? (Ervaren verlies?)


d. Rolvervulling? (Noodsituaties, bijvoorbeeld zorg voor
­kinderen?)
e. Ouderrolconflict? (Verwarring van ouders over hun rol?
Rolconflicten binnen gezin?)

Seksualiteits- en voortplantingspatroon
4 a. Doorgaans niet van toepassing; soms wel van belang voor
toestand van de cliënt.

Stressverwerkingspatroon

a. Coping (Angst? Coping van cliënt en/of gezin? Bedreigd?


Gebrekkig?)

Waarde- en levensovertuigingenpatroon

a. Geestelijke nood? (Vragen over zin van lijden bijvoorbeeld?


Innerlijk conflict over overtuigingen? Boosheid?
­Nachtmerries? Verstoord slaappatroon?)
69 5

Praktische toepassing van de


diagnoses

Verpleegkundige diagnoses bepalen, samen met medische


diagnoses, de focus van het merendeel van de verpleegkundige
handelingen. Omdat kostenbeheersing, casemanagement, kwali­
teitsanalyses en kwaliteitsbewaking vandaag de dag een belang­
rijke rol in professionele praktijkmodellen spelen, volgt hier een
aantal suggesties voor andere toepsassingen van verpleegkun­
dige diagnoses in de klinische praktijk.

 iagnostiek en behandeling binnen het


D
verpleegkundig proces

4 Het verpleegkundig proces is een proces van identificeren en


oplossen van gezondheidsproblemen. Dit proces start met
het verzamelen van gegevens over de gezondheid van een
individu, familie of gemeenschap.
4 Sommige gegevens leveren diagnostische aanwijzingen. Een
diagnostische aanwijzing is een karakteristiek kenmerk, een
klinische indicator van een functionele, disfunctionele of
in potentie disfunctionele gezondheidstoestand. Beschouw
een diagnostische aanwijzing als belangrijk totdat nader
onderzoek het tegendeel heeft uitgewezen. Ga na welke ver­
pleegkundige diagnose mogelijk een verklaring biedt voor

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_5
70 Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses

de aanwijzingen. Kijk ook of er nog alternatieve verklaringen


zijn voor de diagnostische aanwijzing of het diagnostisch
cluster van aanwijzingen (bijvoorbeeld angst, vrees of een
depressie).
4 Onderzoek eerst de meest waarschijnlijke mogelijkheid. Ga
na of de bij de diagnose genoemde diagnostische aanwijzin­
gen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een beperkt aantal
aanwijzingen die aanwezig moeten zijn voordat het diagnos­
tische label mag worden gebruikt.
4 Onderzoek de mogelijke oorzaken van het probleem. Beoor­
deel tevens welke etiologische of samenhangende factor de
5 belangrijkste rol speelt en met het grootst mogelijke effect
beïnvloed kan worden. Richt de interventies eerst op deze
factoren (bijvoorbeeld een persoonlijke-zorgtekort, niveau 3,
vanwege een verminderd activiteitsvermogen).
4 Wees niet te snel met het stellen van een diagnose; men mag
pas een definitieve diagnose stellen wanneer men er zeker
van is dat de desbetreffende diagnostische aanwijzingen
bestaan en de diagnostische uitspraak gerechtvaardigd is
(probleem en oorzaak).
4 Bij syndroomdiagnoses zijn geen etiologische of samen­
hangende factoren vermeld. De waarschijnlijke oorzaak
van het syndroom ligt besloten in het diagnostische
label (denk bijvoorbeeld aan het verkrachtings- of het
hervestigingssyndroom).
4 Bij dreigende problemen staan risicofactoren vermeld. Richt
je interventies op die risicofactoren waar ze het meeste effect
sorteren in het voorkómen van het gezondheidsprobleem.
Risicodiagnoses hebben geen etiologische en samenhan­
gende factoren.

Het diagram aan het eind van dit hoofdstuk maakt duidelijk
welke plaats de verpleegkundige diagnostiek inneemt in het ver­
pleegkundig proces. Het beschrijft de componenten van het ver­
pleegkundig proces
Communicatie 71 5
Verslaglegging

Gebruik de diagnoses om (potentiële) gezondheidsproblemen


aan te duiden. De opmerkingen van de cliënt en je eigen obser­
vaties vormen de subjectieve en objectieve gegevens aan de
hand waarvan je een probleemlijst kunt opstellen. De etiologi­
sche of samenhangende factoren geven aan wat de waarschijn­
lijke oorzaak van het probleem is en waar de verpleegkundige
interventies zich op moeten richten. De diagnoses en de ermee
samenhangende interventies en zorgresultaten zijn voldoende
ontwikkeld om in een geautomatiseerd documentatiesysteem te
kunnen worden gebruikt. Gezondheidsproblemen die nog niet
als diagnose zijn geaccepteerd, moeten narratief omschreven en
klinisch onderzocht worden.

Communicatie

De diagnoses vatten op een beknopte manier de condi­


tie van de cliënt samen. Gebruik deze in de communicatie
bij de overdracht, de ontslagplanning, doorverwijzingen en
patiëntenbesprekingen.

Consultaties

De diagnostische aanwijzingen doen dienst als korte samen­


vatting van de situatie van de cliënt bij consultatie van een
gespecialiseerd verpleegkundige. Hetzelfde geldt voor situa­
ties waarin andere beroepsbeoefenaren moeten worden inge­
schakeld bij gespecialiseerde behandeling van verpleegkundige
gebieden zoals voeding (diëtist), beweging (fysiotherapeut),
houding (ergotherapeut) en ontspanning (activiteitenbegeleider,
muziektherapeut). Ook deze beroepsbeoefenaren gebruiken in
hun rapportage verpleegkundige diagnostische termen.
72 Hoofdstuk 5 · Praktische toepassing van de diagnoses

 waliteitsbewaking, standaarden en nationale


K
richtlijnen

Gebruik de diagnoses en de verschillende onderdelen bij


­proces- en resultatenaudits in het kader van kwaliteitsverbete­
ringsprogramma’s. Zowel het gebruik van de diagnoses als de
nauwkeurigheid van de diagnostische uitspraken zijn eenvoudig
te controleren (procesaudit). Op grond van de diagnoses kun­
nen richtlijnen voor de behandeling van gezondheidsproblemen
worden opgesteld, dat wil zeggen interventie- en uitkomst­
standaarden en criteria waaraan deze kunnen worden getoetst.
5 Nationale richtlijnen inzake bijvoorbeeld: veiligheidsmanage­
mentsysteem kwetsbare oudere, pijn, decubitus, ondervoeding
en valrisico zijn te relateren aan verpleegkundige diagnoses.

Kostenbeheersing en personeelsplanning

Aan de hand van de diagnoses is gemakkelijk na te gaan waar­


voor middelen worden aangewend, is zorgzwaarte te berekenen
en verpleegkundig personeel efficiënt in te plannen. Inzicht in de
kosten van verpleegkundige zorg kan verkregen worden aan de
hand van verpleegkundige diagnoses waarvoor zorg is geleverd.
Het afleiden van kosten op basis van verpleegkundige diagno­
ses, medische condities en acuutheidsfactor vindt momenteel in
onderzoek plaats.

Casemanagement

De verpleegkundige diagnoses kunnen samen met medische


diagnoses als leidraad fungeren bij casemanagement. Voor
Onderzoek en theorievorming 73 5
‘resultaatgestuurd’ casemanagement vormen de resultaten van
de diagnosespecifieke verpleegkundige en medische zorg het
uitgangspunt.

Ontwikkeling van zorgpaden

Verpleegkundige diagnoses en de sterke punten van de cliënt


(die zijn vastgesteld tijdens de anamnese) vormen: (1) varian­
ties aan de hand waarvan kan worden bepaald welke lijn bij de
behandeling het beste kan worden gevolgd om de gestelde zorg­
doelen te verwezenlijken, of (2) de grondslag voor de ontwikke­
ling van een zorgpad voor de desbetreffende verpleegkundige
diagnose (met andere verpleegkundige en medische diagnoses
als varianties). Doel van zo’n zorgpad is aan te geven welke stap­
pen (interventies/beoordelingen) binnen welk tijdsbestek moe­
ten worden genomen om de cliënt te begeleiden op de weg naar
herstel (behalen van resultaten).

Onderzoek en theorievorming

De diagnoses en de verschillende onderdelen van een diag­


nose omvatten een samenvatting van het diagnostisch concept.
Ze vormen de focus van verpleegkundig klinisch onderzoek en
vormen een basis voor de verplegingswetenschappelijke theorie­
vorming. Er wordt voortdurend onderzoek gedaan naar de effec­
tiviteit van interventies op basis van verpleegkundige diagnoses.
75 6

Componenten van het


verpleegkundig proces

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_6
76 Hoofdstuk 6 · Componenten van het verpleegkundig proces

kies theoretisch
kader:
model van de patiënt

functionele
gezondheidspatronen

stop of vervolg
de beoordeling
beoordeel patronen

nee

6
klachten en
ja analyseer gegevens
verschijnselen afwijkingen en vat samen
van van de norm? stel diagnostische
disfunctionele
hypothese op
patronen

formuleer
verpleegkundige
diagnose
6 · Componenten van het… 77 6
noteer verpleegkundige
handelingen ten behoeve
van observatie en
gedelegeerde interventies
evalueer zorgresultaten

ja

blijf de
heeft de patiënt nee patiënt
hulp nodig bij
observeren
zorgverrichtingen?
of stop

verwijs de patiënt
door

nee

toets
verpleegkundig te
diagnostische blijf de
behandelen?
hypothese patiënt
observeren
ja
of stop

ja

bepaal gewenste bepaal evalueer bereikte


zorgresultaten
of haalbare verpleegkundige zorgresultaten
bereikt?
zorgresultaten interventie (probleemstatus)

nee

evalueer de
vastgestelde diagnose
en de geselecteerde
interventie
79 7

Documentatie: methode en
voorbeeld

Nadat de anamnese bij opname of intake is afgenomen, worden


de verpleegkundige diagnoses en behandelplannen genoteerd
in het dossier van de cliënt. De documentatie is van essentieel
belang met het oog op de wettelijke aansprakelijkheid van ver­
pleegkundigen, de continuïteit van zorg, kostenbeheersing en de
personeelsplanning.
Een veelgebruikte en voor zowel studenten als ervaren ver­
pleegkundigen nuttige methode van documentatie is probleem­
gestuurde rapportage. Deze methode heeft als voordeel dat (1) de
informatie inzichtelijk wordt gestructureerd en daardoor gemak­
kelijk is terug te vinden, (2) de verpleegkundige haar diagnosti­
sche en therapeutische oordeel met behulp van een controlelijst
op eenvoudige wijze kan evalueren en (3) de gezondheidsproble­
men van de cliënt met hun nummer worden vermeld op een cen­
trale probleemlijst, wat de coördinatie van zorgplannen tussen de
verschillende zorgverleners vergemakkelijkt. Zoals het voorbeeld
in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige anamnese illustreert,
omvat een probleemgestuurd dossier de gestelde diagnose, de
ondersteunende gegevens en het zorgplan.
Elke diagnose wordt genummerd en genoteerd op de cen­
trale probleemlijst. Nadat de gegevens uit de opnameanamnese
vastgelegd zijn, noteer je het probleemnummer, de diagnose,
de klinische gegevens en het zorgplan. Richtlijnen hiervoor

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_7
80 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

vind je in onderstaande tekst. Alle volgende aantekeningen


over de betreffende verpleegkundige diagnose krijgen hetzelfde
nummer. Een voorbeeld van de documentatie van de anamne­
sevragen en het lichamelijk onderzoek, de diagnoses en de
zorg­plannen staat in 7 par. Voorbeeld van een verpleegkundige
anamnese.
Subjectieve of objectieve gegevens over de ziekte of behan­
deling worden, met hun nummer, genoteerd in het dossier van
de patiënt (bijvoorbeeld: ‘Nr. 2 diabetes mellitus’). Zo hoeft men
de formulering van het medische probleem niet aan te pas­
sen als men de ermee samenhangende verpleegkundige zorg
noteert (bijvoorbeeld: gewijzigde glucosestofwisseling of gewij­
zigd hartminuutvolume). Zo’n aangepaste formulering zou zelfs
ongewenst zijn, want dat leidt alleen maar tot fouten en commu­
nicatiestoornissen.
De verpleegkundige diagnoses (probleem, etiologie, klach­
7 ten en verschijnselen), interventies en zorgresultaten worden
genoteerd. Medische diagnoses, medische opdrachten en ver­
pleegkundige acties die betrekking hebben op observaties,
monitoring, medicatie, behandeling en geprotocolleerde zorg
worden eveneens vastgelegd. Andere verpleegkundige hande­
lingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op observatie van de
ziekte of individualisering van een behandelplan, worden ook
genoteerd. Zij behoren tot het multidisciplinaire domein van
de verpleegkunde en veranderen de uitkomst van de medische
behandeling van de ziekte niet. Volgens deze probleemgestuurde
methode omvat het dossier van de cliënt het verpleegkun­
dig oordeel, acties en evaluaties in relatie tot verpleegkundige
en medische diagnoses. Hiermee is het dossier een makkelijk
naslagwerk om alle problemen van de cliënt te overzien waarop
de verpleegkundige intervenieert.
Richtlijn voor de … 81 7
 ichtlijn voor de probleemgestuurde
R
rapportage

Nr …. Probleemnummer en label

4 Formuleer de diagnose van het probleem in duidelijke en


bondige bewoordingen.
4 Controleer of achter S en O voldoende ondersteunende
gegevens voor het probleem (diagnostische aanwijzingen)
vermeld staan.
4 Noteer in geval van onvoldoende ondersteunende gegevens
welke mogelijke diagnoses je overweegt of wat de belang­
rijkste klachten en verschijnselen zijn; ga door met gegevens
verzamelen.

S Subjectieve gegevens

4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen die de cliënt


zelf of zijn familie heeft meegedeeld.
4 Noteer citaten tussen aanhalingstekens, indien relevant.
4 Controleer of de subjectieve gegevens de objectieve bevesti­
gen. Probeer tegenstrijdigheden op te lossen alvorens iets te
noteren.

O Objectieve gegevens

4 Noteer relevante diagnostische aanwijzingen, verkregen


uit eigen waarneming en onderzoek/inspectie van de
­cliënt of diens familie, eigen waarneming van de situatie of
omgeving en de gerapporteerde waarnemingen van andere
zorgverleners.
82 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

4 Controleer de gegevens op meetfouten, waarnemingsfouten en


consistentie met de subjectieve overeenkomen. Probeer even­
tuele tegenstrijdigheden op te lossen, alvorens iets te noteren.

De S- en O-gegevens moeten voldoende diagnostische aanwij­


zingen bevatten om het probleem en de etiologische factoren te
bevestigen. Gebruik een handboek ter controle van de bepalende
kenmerken van een diagnose.

A Analyse

4 Vermeld welke etiologische of samenhangende factoren aan


probleem nr. …. bijdragen.
4 Formuleer helder en bondig.
4 Controleer of achter S en O voldoende diagnostische aanwij­
7 zingen staan die de etiologische factoren bevestigen.
4 Noteer in geval van onvoldoende diagnostische aanwijzin­
gen welke etiologische factoren je mogelijk acht; ga door met
gegevens verzamelen.
4 Noteer ook sterke vermogens van de cliënt welke kunnen
bijdragen tot oplossing van het probleem en noteer eventu­
ele relevante prognoses.
4 Risicodiagnoses omvatten geen etiologische factoren, de
risciofactoren onder S en O zijn de factoren die bijdragen
aan de risicotoestand. Zij vormen de focus voor de verpleeg­
kundige zorg.

P Planning

4 Vermeld de beoogde zorgresultaten en uit te voeren


interventies.
4 Beoogde resultaten: formuleer meetbare, wezenlijke en
haalbare resultaten in bondige en duidelijke bewoordingen.
Voorbeeld van een … 83 7
Vermeld de streefdatum waarop de beoogde resultaten
behaald moeten zijn (bijvoorbeeld: ‘ontslag, drie dagen’).
Vermeld zo nodig in een tijdschema de volgorde van te
behalen resultaten.
4 Controleer of de beoogde resultaten relevant zijn voor pro­
bleem nr. ….
4 Controleer of de streefdatum realistisch is. Ga na of er etio­
logische factoren zijn die dit kunnen beïnvloeden.
4 Interventies: vermeld het doel van de interventie (faculta­
tief). Formuleer bondige voorschriften voor de verpleegkun­
dige zorg. Specificeer de vereiste activiteiten (tijd en aantal,
indien relevant).
4 Controleer of de voorgeschreven zorgactiviteiten gericht zijn
op de etiologische factoren achter A en of ze van toepas­
sing zijn op de cliënt. Controleer in geval van een dreigend
probleem of de voorgeschreven zorgactiviteiten de risicofac­
toren achter S en O werkelijk zullen beïnvloeden.
4 Beoordeel of er voldoende kans is om met de voorgeschre­
ven zorgactiviteiten de beoogde resultaten te behalen.

 oorbeeld van een verpleegkundige


V
anamnese

Hieronder volgt een voorbeeld van de documentatie van een


verpleegkundig anamnesegesprek en onderzoek. Merk op dat
in de eerste zinnen reeds wordt vastgesteld wat de leeftijd, sekse,
burgerlijke staat, algemene gezondheidsindruk, ras en etnische
achtergrond van de patiënt zijn. Dat geeft het kader aan voor de
normen die aangeven of een gezondheidspatroon functioneel,
disfunctioneel of in potentie disfunctioneel is.
84 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Anamnesegesprek

Eerste ziekenhuisopname van meneer Kors, een zwaarlijvige,


getrouwde man van 55 jaar, directeur van een vormingscentrum.
Zit rechtop in bed, gespannen houding en uitdrukking. Heeft
sinds vijf jaar een licht verhoogde bloeddruk. Had een jaar gele­
den een twaalf uur durende aanval van duizeligheid; werd toen
ingesteld op medicatie. Heeft sindsdien twee andere aanvallen
van duizeligheid gehad, die met rust verdwenen. Meldde zich
bij de eerste hulp met duizeligheid en gevoelloosheid van de
linkerarm.

Patroon van gezondheidsbeleving


en -instandhouding
Patiënt zegt altijd gezond te zijn geweest tot voor een jaar, toen
bleek dat hij een ‘te hoge bloeddruk had’. Noemt zijn baan
7 ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’. Heeft het afgelopen
halfjaar last van hoofdpijn gehad en twee aanvallen van duize­
ligheid (één op het werk en één thuis), die elk ongeveer twee uur
duurden. Klachten verdwenen na gerust te hebben. Heeft bezoek
aan huisarts steeds uitgesteld vanwege ‘de drukte op het werk’.
Meende dat duizeligheid gevolg was van ‘overwerktheid’, niet
van hoge bloeddruk. Ongeveer een half jaar geleden, ‘toen de
bloeddruk was gedaald en ik me beter voelde’, is patiënt gestopt
met antihypertensiva en controle door huisarts. Hij zegt dat de
medicijnen impotentie veroorzaakten. Patiënt meldde zich van­
daag bij eerstehulppost met gevoelloosheid van de linkerarm;
was bang voor beroerte. Moeder is vijftien maanden geleden aan
een ‘beroerte’ overleden. Patiënt is ongerust dat hij zichzelf niet
voldoende in acht heeft genomen en zegt: ‘Ik moet leren wat ik
kan doen en laten’. Hij wil dat hem ‘alles wordt verteld’.
Patiënt vroeg of hij papierwerk mocht doen als iemand dat
zou komen brengen. Hij gebruikt momenteel geen medicijnen
behalve acetylsalicylzuur en een laxans, rookt niet, drinkt af en toe.
Voorbeeld van een … 85 7
Voedings- en stofwisselingspatroon
Patiënts gemiddelde dagelijkse voeding bevat voldoende eiwit­
ten, te veel koolhydraten en vet, weinig vezels (weinig fruit en
groente), ongeveer drie koppen koffie, maar een totale vocht­
inname van slechts 700 tot 800 ml. Nooit last gehad van zweer­
tjes in mondhoeken of slijmvliezen. Is de afgelopen vijftien jaar
geleidelijk zwaarder geworden, heeft na de lunch soms last van
maag en zuurbranden. Patiënt heeft dan te veel aan zijn hoofd en
gebruikt acetylsalicylzuur. Lijnen lukt niet; probleem is ‘vermoe­
delijk de spanningen op mijn werk; ik kom thuis, eet een stevig
avondmaal en ’s avonds snacks’; hij vindt alles lekker. Neemt
lunch (boterhammen en cake) mee naar werk en eet aan zijn
bureau, de restaurants in de omgeving ‘zijn niet goed’.

Uitscheidingspatroon
Patiënt heeft dagelijks ontlasting, twee à drie keer per maand
gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting en
persen). Gebruikt dan laxantia. Schrijft de obstipatie aan eetge­
woonten toe; weet dat hij beter zou moeten eten. Zegt geen mic­
tieproblemen te hebben.

Activiteitenpatroon
Patiënt is passief sportbeoefenaar (kijkt), gebruikt de auto en
wandelt weinig door tijdgebrek. Hij leidt een zittend leven, vindt
zichzelf te oud voor lichaamsbeweging. Toenemende vermoeid­
heid de laatste paar weken en steeds minder energie sinds twee
maanden; geen zelfzorgtekort.
Ontspanning bestaat uit lezen van romans, televisie kijken
en uit eten gaan met bevriende echtparen. Woont in een appar­
tement op de begane grond in de binnenstad en rijdt één kilo­
meter naar het werk.

Slaap-rustpatroon
Slaapt gemiddeld vier tot zes uur per nacht, rustige sfeer, deelt
lits-jumeaux met zijn vrouw, heeft zelf plank onder matras.
86 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Activiteiten voor slapengaan: televisie kijken of papierwerk voor


het werk. Sinds een maand heeeft hij moeite met inslapen; hij
wordt ’s morgens vaak al vroeg wakker met werkgerelateerde
problemen in gedachten.

Cognitie- en waarnemingspatroon
Patiënt draagt een bril, heeft sinds vorig jaar nieuwe glazen.
Geen verandering in gehoor, smaak, reuk. Geen klachten over
geheugen: ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te
verliezen, zoals bij een beroerte’.
Leervermogens: vindt zichzelf wat langzamer vergele­
ken met vroeger (schooltijd), is alert, begrijpt vragen meteen.
Gebruikt geen sedativa, tranquillizers of andere geneesmiddelen.
Momenteel geen hoofdpijn.

Zelfbelevingspatroon
7 Stelt hoge eisen aan zichzelf als directeur van een vormingscen­
trum, als vader en als echtgenoot. ‘Soms denk ik dat ik niet goed
genoeg voor mijn gezin zorg, met dit huis in deze buurt, maar
voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten voor als ze me
nodig hebben.’ Ironisch: ‘Zou het niet geweldig zijn, als ik nu
ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van ik
voor hen.’

Rollen- en relatiespatroon
Patiënt beschrijft gezin als gelukkig en vol begrip voor zijn ver­
plichtingen als directeur; vrouw was vroeger maatschappelijk
werker; ‘fijne kinderen, maar als Joris ouder wordt (nu 10 jaar),
krijgen we volgens mij problemen. Misschien moeten we maar
verhuizen uit de binnenstad.’ Joris is vier maanden geleden mis­
handeld door oudere kinderen uit de buurt; de andere zoontje is
14 jaar, geïnteresseerd in sport en ‘blijft tot nu toe uit de proble­
men’. Problemen worden gewoonlijk door het hele gezin geza­
menlijk besproken. Sociale contacten zijn beperkt tot ‘een paar
Voorbeeld van een … 87 7
andere stelletjes’; patiënt vindt dit voldoende. Werk kost negen
tot tien uur per dag, hij is ‘voortdurend op zoek naar geld om
het centrum financieel levensvatbaar te houden’. Er is een assis­
tent die het werk overneemt gedurende de opname van patiënt.
Hij houdt van zijn baan en van het vormingswerk, de medewer­
kers zijn ‘fijne mensen om mee te werken’.
Patiënts vrouw zegt dat zij en haar man een hechte band
hebben; is bezorgd over haar mans gezondheid; ze zegt dat hij
meer om anderen geeft dan om zichzelf; ze bewondert hem.
Mevrouw Kors is in staat patiënts verantwoordelijkheden thuis
over te nemen gedurende zijn opname. Ze zegt dat zij en de kin­
deren onlangs nog medisch zijn onderzocht; geen problemen
met de gezondheid, geen verhoogde bloeddruk.

Seksualiteits- en voortplantingspatroon
Het paar heeft twee kinderen. Patiënt zegt impotent te worden
van antihypertensiva en is gestopt toen de bloeddruk daalde; de
potentie was daarna hersteld. Meldt geen problemen in seksuele
relatie.

Stressverwerkingspatroon
Patiënt is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen
geprobeerd met enig resultaat, maar heeft daar niet altijd tijd
voor. Zegt dat de beste manier om met problemen om te gaan
is ‘ze aan te pakken’. Patiënt is bang een beroerte te krijgen en
afhankelijk te worden: ‘Ik ben erg geschrokken van wat me van­
daag is overkomen … Ik heb thuis en op mijn werk al te veel aan
mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’
Ingrijpende gebeurtenissen: vader is drie jaar geleden
gestorven, moeder vijftien maanden geleden aan een beroerte
overleden. Patiënt heeft de baan in het vormingscentrum twee
jaar geleden aangenomen om dichter bij moeder te zitten, ‘die
een dagje ouder werd’. Blij dat hij dat gedaan heeft.
88 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

Waarde- en levensovertuigingenpatroon
‘Het leven is goed voor me.’ Patiënt is oprecht verontwaardigd
over ‘het onrecht in de samenleving’ en wil er iets aan doen.
Zegt dat gezin belangrijk voor hem is. Godsdienst (katholiek) is
ook belangrijk; zou wel actief willen zijn in kerk.

Onderzoek

4 Bloeddruk: 205/118.
4 Temperatuur: 37,6 °C.
4 Pols: 80 (regelmatig en krachtig).
4 Ademhaling: 18.

Voedings- en stofwisselingspatroon
4 Huid: huid boven uitstekende botten niet rood; geen laesies;
7 droge huid en eeltknobbels op voeten, gevoelig bij aanraken.
4 Mondslijmvliezen: vochtig, geen laesies.
4 Gewicht:
5 feitelijk gewicht: 104,5 kg;
5 opgave cliënt: 100 kg.
4 Lengte: 1,81 m.

Activiteitenpatroon
4 Gang: vast.
4 Lichaamshouding: goed gebalanceerd.
4 Spiertonus, -kracht en -coördinatie: knijpkracht links en
rechts goed; heft benen goed; kan pen oppakken; gespannen
nek- en schouderspieren.
4 Fysiologische bewegingsmogelijkheden (gewrichten): enige
beperking bij vooroverbuigen.
4 Prothesen/hulpmiddelen: geen.
4 Amputaties: geen.
4 Geobserveerd vermogen tot zelfzorg (0 = volledig):
Voorbeeld van een … 89 7
5 eten: 0;
5 wassen: 0;
5 toiletgang: 0;
5 kleden: 0;
5 verzorging uiterlijk: 0;
5 algehele mobiliteit: 0.

Cognitie- en waarnemingspatroon
4 Gehoor: kan fluisteren horen.
4 Gezicht: leesbril nodig voor krant.
4 Taalgebruik: spreekt Nederlands; begrijpt abstracte en con­
crete vragen en ideeën goed; spreekt duidelijk; aandacht en
concentratie goed.

Zelfbelevingspatroon
4 Algehele indruk: goed verzorgd, goede hygiëne.
4 Nerveus (1) versus ontspannen (5) op een schaal van 1 tot 5:
score 2, gespannen, in de loop van het anamnesegesprek iets
meer ontspannen.
4 Assertief (5) versus passief (1) op een schaal van 1 tot 5: score 3.
4 Oogcontact: ja.
4 Concentratie: goed.

Rollen- en relatiespatroon
Interacties: communicatie met zijn vrouw is ondersteunend; bei­
den zijn wat gespannen, kinderen niet aanwezig.

Probleemlijst

1 Exogene obesitas
S Opgegeven voeding bevat te veel vetten en koolhydraten;
stevig avondmaal, ’s avonds snacks, als lunch boterhammen
en cake, eet aan bureau. Zegt in de afgelopen vijftien jaar
90 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

geleidelijk zwaarder te zijn geworden; vindt zichzelf te oud


voor lichaamsbeweging; leidt zittend leven; kijkt naar sport;
rijdt één kilometer naar het werk. Weegt volgens eigen
opgave 100 kg.
O Lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg. Droge huid en eeltknob­
bels op de voeten, gevoelig bij het lopen. Dieetvoorschrift:
1200 kcal.
A Wanverhouding calorie-inname/energieverbruik. Zegt dat
eerdere pogingen om af te vallen geen succes hadden; pijn­
lijke voeten bij het lopen dragen mogelijk bij tot gebrek aan
lichaamsbeweging.
Resultaten bij ontslag: (1) heeft aan de hand van calorie­
ëngids voor een week een dieet met 1200 kcal samengesteld;
(2) geeft aan hoe dit dieet in dagelijks leven kan worden
ingepast; (3) heeft plan gevormd om te zorgen voor meer
lichaamsbeweging en hoeveel hij per maand wil afvallen.
7 P Bespreken waarom lijnen eerder niet lukte. Motivatie,
bereidwilligheid en huidige plannen om af te vallen bespre­
ken; voorlichting over dieet/lichaamsbeweging. Bezoek
podotherapeut voorstellen.

2 Periodieke obstipatie
S Heeft dagelijks ontlasting; twee à drie keer per maand
gedurende twee dagen last van obstipatie (harde ontlasting,
persen); gebruikt hiertegen laxantia; schrijft obstipatie toe
aan vezelarme voeding en geringe vochtinname; weinig
lichaamsbeweging; momenteel geen last van obstipatie.
A Wanverhouding voeding-activiteitenpatroon.
Resultaten bij ontslag: (1) dagelijks ontlasting zonder persen;
(2) heeft voornemen gemeld meer te drinken en vezelrijker
voeding te eten.
P Dagelijks defecatiepatroon in het ziekenhuis controleren.
Extra vocht geven tussen maaltijden. Voorlichting over
vereiste vocht- en vezelinname (zie 1).
Voorbeeld van een … 91 7
3 Vrees (afhankelijkheid)
S ‘Ik zou er niet tegen kunnen om mijn geheugen te verliezen,
zoals bij een beroerte.’ ‘Zou het niet geweldig zijn als ik nu
ziek zou worden en ze voor mij moesten zorgen in plaats van
ik voor hen.’ Patiënt zegt bang te zijn een beroerte te krijgen
en afhankelijk te worden (‘Ben erg geschrokken van wat me
vandaag is overkomen’); zijn moeder is vijftien maanden
geleden aan een beroerte overleden. Hij zegt dat de beste
manier om met problemen om te gaan, is ‘ze aan te pakken’.
O Gespannen nek- en schouderspieren.
A Subjectief ervaren gevaar van beroerte.
Resultaat, dag 2: (1) nek- en schouderspieren zijn ont­
spannen; (2) patiënt kan aangeven hoe hij risico op afhanke­
lijkheid (beroerte) kan verminderen.
P Patiënt op omgeving oriënteren en uitleg geven over proce­
dures (cognitieve en zintuiglijke oriëntatie). Twee dagen om
de vier uur rugmassage ter ontspanning. Patiënt gelegenheid
bieden om te praten over vrees voor afhankelijkheid en
stimuleren zijn gedachten te richten op terugdringing van
risicofactoren. Dieetplanning en conflictoplossing
bespreken.

4 Waardeconflict
S Patiënt is oprecht verontwaardigd over onrecht in samenle­
ving; wil daar iets aan doen; is directeur van een vormings­
centrum in de binnenstad, houdt van zijn werk en vindt het
fijn dat hij anderen kan helpen; goede relatie met collega’s;
veeleisende baan, werkt negen tot tien uur per dag; is voort­
durend op zoek naar geld om centrum draaiende te houden;
noemt baan ‘zwaar, maar de mensen hebben me nodig’;
is gespannen op het werk, heeft ontspanningsoefeningen
geprobeerd maar heeft daar niet altijd tijd voor; slaapt vier
tot zes uur per nacht, heeft sinds een maand moeite met
inslapen; kijkt voor het slapengaan vaak nog wat papieren
92 Hoofdstuk 7 · Documentatie: methode en voorbeeld

door voor het werk; wordt wakker met werkproblemen in


gedachten.
Vrouw zegt dat hij meer om anderen geeft dan om zichzelf
en bewondert hem hierom; ‘Fijne kinderen, maar als Joris
ouder wordt, krijgen we volgens mij problemen, misschien
moeten we maar verhuizen.’ Joris is 10 jaar en vier maanden
eerder mishandeld. Patiënt stelt hoge eisen aan zichzelf als
directeur, vader en echtgenoot: ‘Soms denk ik dat ik niet goed
genoeg voor mijn gezin zorg, met dit oude huis in deze buurt,
maar voor mijn baan moet ik vlak bij mijn werk zitten, voor
als ze me nodig hebben.’ ‘Ik heb thuis en op mijn werk al te
veel aan mijn hoofd en nu ook nog die bloeddruk.’
O Bloeddruk 205/118; sinds vijf jaar essentiële hypertensie.
A Subjectief ervaren verantwoordelijkheden (voor werk en
gezin, mogelijk ook eigen gezondheid).
Resultaten bij ontslag: heeft plan om periodiek verplich­
7 tingen/prioriteiten te herzien.
P Beoordelen hoeveel tijd patiënt beschikbaar heeft voor
activiteiten die hij belangrijk acht (verplichtingen met
betrekking tot werk, gezin, gezondheidsonderhoud). Patiënt
helpen prioriteiten te stellen (waarden duidelijk te krijgen).
Bespreken dat conflicten wellicht worden opgelost wanneer
hij zijn tijd beter verdeelt. Bespreek waarde van gezond­
heidsonderhoud (dan kan hij anderen blijven helpen en
doelstellingen verwezenlijken). Eventueel doorverwijzen.
Voorbeeld van een … 93 7
5 Dreigend tekort in gezondheidsonderhoud1
S Bezoek aan huisarts uitgesteld vanwege ‘drukte op het werk’;
schreef hoofdpijn en duizeligheid toe aan overwerktheid;
stopte met medicijnen en controle toen ‘bloeddruk was
gedaald’; zegt dat medicijnen impotentie veroorzaakten.
O Bloeddruk 205/118; lengte 1,81 m, gewicht 104,5 kg.
A Is momenteel gemotiveerd om gezondheidsonderhoud te
verbeteren; zegt te willen leren wat hij moet doen.
Resultaten bij ontslag: vermeldt hoe hij zijn leefwijze
zal aanpassen om de gezondheidsonderhoudsplannen uit
te voeren (medicatie, dieet, lichaamsbeweging, defecatie,
waardeconflicthantering).
P Motivatie en bereidwilligheid om gezondheidsonderhoud te
verbeteren beoordelen; voorlichting over aanpak van hyper­
tensie, dieet, lichaamsbeweging, defecatiepatroon, waar­
deconflict (algemeen plan voor behandeling van hypertensie
en TIA’s kan worden besproken zolang nog geen medicatie
of andere interventie is voorgeschreven voor na ontslag).

6 Hypertensie met symptomen van TIA’s


(medische diagnose gesteld en genoteerd door
arts)
P Lisinopril 2 dd 20 mg; 1200 kcal-dieet, natriumbeperkt;
tensie meten om de vier uur; arts waarschuwen indien de
diastolische druk hoger is dan 100 mmHg en er sprake is van
ernstige hoofdpijn en duizeligheid (medisch voorschrift).
Wees alert op zwakte van spieren in gelaat en extremitei­
ten; indien aanwezig arts waarschuwen (verpleegkundig
­voorschrift).

1 Misschien is het mogelijk om alle andere problemen te groeperen


onder ‘tekort in gezondheidsonderhoud/subjectief ervaren verant-
woordelijkheden en prioriteiten’. Het zorgdoel zou dan zijn patiënt
te helpen de juiste balans te vinden tussen zijn verplichtingen
jegens zijn gezin, zijn werk en zijn eigen gezondheid.
95 II

Deel II Diagnostische
categorieën

Hoofdstuk 8 Patroon van gezondheidsbeleving en


-instandhouding – 97

Hoofdstuk 9 Voedings- en
stofwisselingspatroon – 153

Hoofdstuk 10 Uitscheidingspatroon – 223

Hoofdstuk 11 Activiteitenpatroon – 259

Hoofdstuk 12 Slaap-rustpatroon – 357

Hoofdstuk 13 Cognitie- en
waarnemingspatroon – 373

Hoofdstuk 14 Zelfbelevingspatroon – 421


Hoofdstuk 15 Rollen- en relatiepatroon – 471

Hoofdstuk 16 Seksualiteits- en
voortplantingspatroon – 547

Hoofdstuk 17 Stressverwerkingspatroon – 567

Hoofdstuk 18 Waarde- en levensovertuigingen­


patroon – 611
97 8

Patroon van
gezondheidsbeleving en
-instandhouding

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_8
98 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risicovol gedrag voor de gezondheid

> Risk-Prone Health Behavior (2006, 2008)

Definitie

Er niet in slagen de levensstijl of het gedrag aan te passen op een


manier die de gezondheid bevordert

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Neemt geen actie om het gezondheidsprobleem te
voorkomen
4 Bagatelliseert de verandering van de gezondheidstoestand

8 en/of
4 Accepteert de veranderde gezondheidstoestand niet

Ondersteunende aanwijzingen
4 Bereikt geen optimaal gevoel van controle over
gezondheidsrisico’s
4 Roken; overmatig gebruik van alcohol

Zorgresultaat

Aanvaarding: gezondheidstoestand
4 Aanpassing van levensstijl/gedrag om een optimale gezond­
heid en welzijn te bereiken
Risicovol gedrag voor de gezondheid 99 8
Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebrek aan inzicht


4 Onvoldoende sociale ondersteuning
4 Weinig vertrouwen in eigen kunnen
4 Lage sociaal-economische status
4 Meerdere stressoren
4 Negatieve houding tegenover gezondheidszorg
100 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Ineffectief gezondheidsonderhoud
(specificeer)1

> Ineffective Health Maintenance (1982)

Definitie

Onvermogen om elementaire gezondheidsgewoonten vast te


stellen, de eigen gezondheid in stand te houden of hiervoor hulp
in te roepen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Aangetoond gebrek aan kennis over basisgezondheidsge­
woonten (onvermogen deze kennis te verwoorden)
8
en/of
4 Gemeld of geobserveerd onvermogen de verantwoordelijk­
heid te nemen voor de elementaire gezondheidsgewoonten

1 De definitie spreekt van een onvermogen (lichamelijk of psychisch)


om voor de eigen gezondheid te zorgen; maak gebruik van andere
diagnoses als dit vermogen wel aanwezig is. Zie: Therapieontrouw,
Risico op ineffectief gezondheidsmanagement, Risicovol gedrag
voor de gezondheid.
Ineffectief gezondheidsonderhoud (specificeer) 101 8
Ondersteunende aanwijzingen
4 Voorgeschiedenis met een gebrek aan gezondheidszoekend
gedrag
4 Geen uiting van belangstelling om het gezondheidsgedrag te
verbeteren
4 Aangetoond gebrek aan adaptief gedrag bij veranderingen in
de omgeving

Zorgresultaat

Persoonlijke gezondheidstoestand
4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­
oneren voldoet aan verwachte normen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Onvoltooide ontwikkelingstaken
4 Gedeeltelijk of volledig tekort aan grof- en/of fijnmotorische
vaardigheden
4 Ongecompenseerde zintuiglijke stoornissen of verstoorde
cognitie (waarneming en oordeelsvermogen)
4 Ineffectieve (individuele of gezins)coping
4 Beperkende geestelijke nood
4 Disfunctionele rouw
4 Gemeld of geobserveerd tekort aan materiële mid­
delen (apparatuur, geld of andere hulpmiddelen voor
gezondheidsonderhoud)
4 Gemeld of geobserveerd tekort aan ondersteuningssysteem
102 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risicogroepen

4 Verstandelijke beperking
4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld ernstig hoofdletsel, ziekte
van Alzheimer, dementie, en andere psychische stoornissen)
4 Sensomotorische stoornis (bijvoorbeeld hemiplegie,
paraplegie)

8
Ineffectief persoonlijk gezondheidsmanagement 103 8
Ineffectief persoonlijk
gezondheidsmanagement

> Ineffective Health Self-Management (2008)2

Definitie

Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks


leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de
gevolgen daarvan, dat onvoldoende tegemoetkomt aan speci­
fieke gezondheidsdoelen

Bepalende kenmerken

4 Onvermogen het behandelschema in het dagelijks leven in te


passen
4 Uiting moeite te hebben met het volgen van de voorgeschre­
ven behandeling
4 Wens om de ziekte te managen (als doel)
4 Niet ondernemen van actie om risicofactoren terug te
dringen
4 Keuzes in het dagelijks leven die ineffectief zijn voor het
bereiken van een gezondheidsdoel

2 Naam gewijzigd.
104 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Gezondheidsbevorderend gedrag
4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn
verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond­
heidsdoelen te bereiken
4 Melding van een plan voor het inpassen in het dagelijks
leven van de behandelvoorschriften of de aanbevelingen
voor revalidatie

Etiologische of samenhangende factoren

4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem


4 Ingewikkeld behandelingsprogramma
4 Beslisconflicten
4 Financiële problemen
4 Buitensporige eisen (bijvoorbeeld aan het individu of gezin)
4 Familie- of gezinsconflicten
8 4 Gezondheidsgewoonten van het gezin
4 Onvoldoende aantal signalen om actief te reageren
4 Kennistekort
4 Subjectief ervaren obstakels (cultuur, enzovoort)
4 Machteloosheid
4 Subjectief ervaren ernst van de aandoening
4 Subjectief ervaren lage vatbaarheid; te weinig voordelen
4 Gebrek aan sociale ondersteuning
4 Nieuw behandelingsregime

Risicogroepen

4 Nieuw of ingewikkeld behandelingsprogramma


4 Verstandelijke beperking
Bereidheid tot verbetering … 105 8
Bereidheid tot verbetering van het
persoonlijke gezondheidsmanagement

> Readiness for Enhanced Health Self-Management (2008)3

Definitie

Patroon gericht op het reguleren en integreren in het dagelijks


leven van een programma voor de behandeling van ziekte en de
gevolgen daarvan, dat toereikend is voor de gestelde gezond­
heidsdoelen en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens de ziekte te hanteren (behandeling, preventie van


gevolgen)
4 Keuzes in het dagelijks leven die geschikt zijn voor het ver­
wezenlijken van doelstellingen (bijvoorbeeld behandeling,
preventie)
4 Beschrijving van vermindering van risicofactoren
4 Uiting weinig moeite met het opvolgen van de voorgeschre­
ven behandeling te hebben
4 Geen onverwachte verergering van ziektesymptomen

3 Naam gewijzigd.
106 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Gezondheidsbevorderend gedrag
4 Consistent tonen van persoonlijke acties die het welzijn
verbeteren en/of opvolgen van de behandeling om gezond­
heidsdoelen te bereiken
4 Melding van een plan om de behandelvoorschriften of de
aanbevelingen voor revalidatie in het dagelijks leven in te
passen

8
Ineffectieve opvolging van … 107 8
Ineffectieve opvolging van de behandeling,
gezin (specificeer gebied)

> Ineffective Family Therapeutic Regimen Management (1994)

Definitie

Patroon van reguleren en integreren van een programma ter


behandeling van ziekte en de gevolgen daarvan in een gezin, dat
niet toereikend is voor de gestelde gezondheidsdoelen

Bepalende kenmerken

4 Gezinsactiviteiten die ongeschikt zijn om doel van behande­


ling of preventieprogramma te verwezenlijken
4 Verergering van ziektesymptomen bij een gezinslid
4 Gebrek aan aandacht voor de ziekte en de gevolgen daarvan
4 Wens om de voorschriften ter behandeling van de ziekte en
de gevolgen daarvan na te leven
4 Gemelde problemen met het opvolgen en in het dagelijks
leven integreren van een of meer voorschriften ter behande­
ling van de ziekte of ter preventie van complicaties
4 Melding dat het gezin geen actie heeft ondernomen om
risicofactoren voor verergering van de ziekte of de gevolgen
daarvan terug te dringen
108 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Normaisering van het gezin


4 Vermogen van het gezin om de dagelijkse gang van zaken
te handhaven en strategieën te ontwikkelen waarmee het
optimaal kan functioneren wanneer één van de gezinsleden
een chronische ziekte of handicap heeft

Etiologische of samenhangende factoren

4 Complexiteit van het gezondheidszorgsysteem


4 Ingewikkeld behandelingsprogramma
4 Beslisconflicten
4 Financiële problemen
4 Buitensporige eisen, gesteld aan individu of gezin
4 Familie- of gezinsconflicten

8
Gezondheidstekort, gemeenschap 109 8
Gezondheidstekort, gemeenschap

> Deficient Community Health (2010)

Definitie

Aanwezigheid van één of meer gezondheidsproblemen of risico­


factoren van een gezondheidsprobleem die het welzijn beperken
bij een verzameling mensen die bepaalde kenmerken delen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gezondheidsproblemen of risicofactoren die worden erva­
ren door een populatie of verzameling mensen die bepaalde
kenmerken delen (specificeer probleem/risicofactoren)

En één of meer van de volgende kenmerken.


4 Geen programma beschikbaar ter bevordering van het
welzijn
4 Geen programma beschikbaar ter preventie/reductie/elimi­
natie van één of meer gezondheidsproblemen
4 Risico’s in verband met opname in instelling
4 Risico’s in verband met lichamelijke of psychische toestand

Zorgresultaat

4 Het aggregaat (verzameling mensen die bepaalde kenmerken


delen ervaart een verlaagde incidentie van gezondheidspro­
blemen en risicofactoren voor gezondheidsproblemen
110 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Etiologische of samenhangende factoren

4 Geen of weinig toegang tot publieke gezondheidszorg


4 Geen of te weinig deskundigen in de gemeenschap
4 Beperkte resources
4 Bestaand programma is slechts gedeeltelijk op het gezond­
heidsprobleem gericht
4 Bestaand programma heeft ontoereikende:
5 begroting
5 steun uit de gemeenschap
5 klanttevredenheid
5 evaluatie
5 resultaatgegevens

Risicogroepen

4 Hoge werkloosheid
4 Hoog percentage immigranten met minimale resources
8 4 Hoge incidentie van middelengebruik
4 Politieke onrust
Risico op ineffectief … 111 8
Risico op ineffectief gezondheidsmanagement
(specificeer gebied)

> Risk for Health-Management Deficit

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een onvermogen om acti­


viteiten te ontplooien ter bevordering van de gezondheid en/of
preventie van ziekte of invaliditeit (specificeer medicatie-, dieet-
of andere behandelvoorschriften, geobserveerde of gemelde
symptomen, nazorg en gezondheidsbevorderende en preven­
tieve maatregelen)

Risicofactoren

4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood­


zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht
te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardighe­
den te verwerven om de behandelvoorschriften te kunnen
uitvoeren
4 Onvoldoende actueel of potentieel vermogen om de nood­
zakelijke prioriteiten te stellen, voldoende kennis en inzicht
te ontwikkelen en/of de vereiste motorische vaardigheden te
verwerven om specifieke activiteiten te kunnen ontplooien
ter bevordering van de gezondheid en preventie van ziekte
4 Verminderd activiteitsvermogen (niveau IV)
4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort
4 Ongecompenseerd coördinatietekort
112 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Mobiliteitstekort (niveau II tot IV)


4 Ongecompenseerd tekort in het kortetermijngeheugen
4 Ongecompenseerd verlies van gezichts- of gehoorvermogen
4 Verminderd realiteitsbesef
4 Ernstige depressiviteit

Zorgresultaat

Therapietrouw
Ondernemen van persoonlijke acties om welzijn, herstel en
revalidatie te bevorderen, zoals aanbevolen door een professio­
nele zorgverlener

8
Therapieontrouw (specificeer gebied) 113 8
Therapieontrouw (specificeer gebied)

> Noncompliance (1973, 1996, 1998)

Definitie

Zich niet houden aan een behandelplan na een geïnformeerd


besluit en uitspreken van de intentie om zich aan de behandel­
doelen te houden (specificeer middel of behandelingsregime,
dieetvoorschrift, observatie en melding van symptomen, nazorg,
gezondheidsbevorderend gedrag)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Rechtstreekse observatie van therapieontrouw of meldingen
van cliënt of significante anderen over gedrag dat wijst op
therapieontrouw
4 Objectief onderzoek waaruit therapieontrouw blijkt (meetre­
sultaten, kenmerken)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Aantoonbaar ontstaan van complicaties
4 Aantoonbare verergering van symptomen
4 Afspraken niet nakomen
4 Geen vooruitgang boeken (geen oplossing van het pro­
bleem)
114 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Initiatieven tot gezondheidsoptimalisering


4 Zelf geïnitieerde acties teneinde gezondheid, herstel en reva­
lidatie te bevorderen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Conflicten op het gebied van waarden, opvattingen over


gezondheid, cultuur of spiritualiteit
4 Tekort aan kennis en/of vaardigheden
(ontwikkelingsvaardigheden)
4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de behandeling
4 Subjectief ervaren onvatbaarheid of onkwetsbaarheid
4 Ontkenning van de ziekte
4 Verstoord gezinspatroon
4 Gebrek aan motivatie
4 Tevredenheid over de zorg, de geloofwaardigheid en
8 continuïteit van de zorgaanbieder, de toegankelijkheid en
servicegerichtheid van de zorg, en de relatie
zorgverlener-cliënt

Risicogroepen

4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma (duur,


kosten of complexiteit)
Risico op therapieontrouw (specificeer gebied) 115 8
Risico op therapieontrouw (specificeer gebied)

> Risk for Noncompliance

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor niet-naleving van de


behandelvoorschriften, hoewel de cliënt eerder de wens heeft
geuit en welbewust heeft besloten de behandeldoelen na te stre­
ven en de behandeling op te volgen

Risicofactoren

4 Ontkenning van de ziekte


4 Subjectief ervaren ineffectiviteit van de aanbevolen
behandeling
4 Subjectieve ervaring dat probleem of risicofactoren niet
ernstig zijn
4 Subjectief ervaren onvatbaarheid
4 Onvoldoende kennis of vaardigheden (therapeutische
aanbevelingen)
4 Ontbreken van een plan voor het inpassen van de behandel­
voorschriften in het dagelijks leven
4 Nieuw en/of ingewikkeld behandelingsprogramma
4 Tekort aan ondersteuningssysteem)
4 Voorgeschiedenis met therapieontrouw aan bepaalde aspec­
ten van de behandeling
116 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Therapietrouw
4 Persoonlijke acties om welzijn, herstel en revalidatie te
bevorderen, zoals aanbevolen door een professionele
zorgverlener

8
Besmetting 117 8
Besmetting

> Contamination (2007)

Definitie

Blootstelling aan milieucontaminanten in die mate dat er nade­


lige gevolgen voor de gezondheid ontstaan

Bepalende kenmerken

(Bepalende kenmerken hangen samen met het causatieve agens.


Agentia veroorzaken een veelheid aan reacties in afzonderlijke
organen evenals systemische reacties.)

Bestrijdingsmiddelen
4 Dermatologische effecten van blootstelling aan
bestrijdingsmiddelen
4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan
bestrijdingsmiddelen
4 Neurologische effecten van blootstelling aan
bestrijdingsmiddelen
4 Pulmonale effecten van blootstelling aan
bestrijdingsmiddelen
4 Renale effecten van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen

(Belangrijkste groepen bestrijdingsmiddelen: insecticiden, onkruid­


bestrijders, antischimmelmiddelen, antimicrobiële middelen,
knaagdierbestrijders; belangrijkste bestrijdingsmiddelen: organo­
fosforverbindingen, carbamaten, organochloorverbindingen,
pyrethrines, arsenicum, glycofosforverbindingen, bipyridinen,
chloorfenolen)
118 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Chemicaliën
4 Dermatologische effecten van blootstelling aan chemicaliën
4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan chemicaliën
4 Immunologische effecten van blootstelling aan chemicaliën
4 Neurologische effecten van blootstelling aan chemicaliën
4 Pulmonale effecten van blootstelling aan chemicaliën
4 Renale effecten van blootstelling aan chemicaliën

(Belangrijkste groepen chemicaliën: middelen op petroleumba­


sis, cholinesterase-type-I-remmers werken in op proximale tra­
cheobronchiale deel van de luchtwegen; type-II-remmers geven
systemische effecten)

Biologische agentia
4 Dermatologische effecten van blootstelling aan biologische
agentia
4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan biologische
agentia
4 Pulmonale effecten van blootstelling aan biologische agentia
8 4 Neurologische effecten van blootstelling aan biologische agentia
4 Renale effecten van blootstelling aan biologische agentia

Milieuvervuiling
4 Neurologische effecten van blootstelling aan
milieuvervuiling
4 Pulmonale effecten van blootstelling aan milieuvervuiling

(Belangrijkste locaties: lucht, water, bodem; belangrijkste agentia:


asbest, radon, zware metalen, lood, geluid, uitstoot van gassen)

Afval
4 Dermatologische effecten van blootstelling aan afval
4 Gastro-intestinale effecten van blootstelling aan afval
4 Hepatische effecten van blootstelling aan afval
4 Pulmonale effecten van blootstelling aan afval
Besmetting 119 8
Categorieën afval: huishoudelijk afval, rioolafval, industrieel afval

Straling
4 Immunologische effecten van stralingsblootstelling
4 Genetische effecten van stralingsblootstelling
4 Neurologische effecten van stralingsblootstelling
4 Oncologische effecten van stralingsblootstelling

Categorieën: intern – blootstelling door inname van radioactief


materiaal (bijvoorbeeld besmet voedsel/water); extern – bloot­
stelling door direct contact met radioactief materiaal

Zorgresultaat

4 Afname van systemische reactie op besmetting (specificeer


type)

Samenhangende factoren

Extern
4 Chemische besmetting van voedsel
4 Chemische besmetting van water
4 Blootstelling aan bioterrorisme
4 Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen
veroorzaakte ramp)
4 Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin­
dustrie of elektriciteitscentrale,
4 wonen nabij kerncentrale en/of elektriciteitscentrale)
4 Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen
4 Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen
4 Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast
dan harde vloerbedekking)
120 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge


verontreinigingsgraad)
4 Huishoudelijke hygiëne
4 Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil­
ophaaldienst, waterzuivering)
4 Onjuist gebruik van beschermende kleding
4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal bin­
nenshuis (afbraak wordt vertraagd door afwezigheid van zon
en regen)
4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling,
gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding)
4 Verven, lakken, enzovoort in slecht geventileerde ruimtes
4 Verven, lakken, enzovoort, zonder effectieve bescherming
4 Persoonlijke hygiëne
4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende
stoffen worden gebruikt
4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen
4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings­
middelen, chemicaliën, tabaksrook)
8 4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën
(bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)

Intern
4 Leeftijd (kinderen <5 jaar, ouderen)
4 Gelijktijdige blootstelling aan meerdere agentia
4 Ontwikkelingskenmerken van kinderen
4 Vrouwelijk geslacht
4 Leeftijd vanaf de conceptie bij blootstelling
4 Voedingsfactoren (bijvoorbeeld obesitas, vitamine- en/of
mineraaldeficiënties)
4 Reeds aanwezige ziekte
4 Zwangerschap
4 Eerdere blootstelling
4 Roken
Risico op besmetting 121 8
Risico op besmetting

> Risk for Contamination (2007)

Definitie

Verhoogd risico op blootstelling aan milieucontaminanten in die


mate dat er nadelige gevolgen voor de gezondheid ontstaan

Risicofactoren

Extern
4 Chemische besmetting van voedsel
4 Chemische besmetting van water
4 Blootstelling aan bioterrorisme
4 Blootstelling aan een ramp (natuurramp of door mensen
veroorzaakte ramp)
4 Blootstelling aan straling (beroep in de radiologie, kernin­
dustrie of elektriciteitscentrale, wonen nabij kerncentrale en/
of elektriciteitscentrale)
4 Afbladderende verf in omgeving van kleine kinderen
4 Afbladderend stucwerk in omgeving van kleine kinderen
4 Vloerbekleding (tapijt houdt meer besmettelijke stoffen vast
dan harde vloerbedekking)
4 Geografisch gebied (wonen in gebied met hoge
verontreinigingsgraad)
4 Huishoudelijke hygiëne
4 Inadequate gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld vuil­
ophaaldienst, waterzuivering)
4 Onjuist gebruik van beschermende kleding
122 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Geen afbraak van besmettelijke stoffen indien eenmaal


binnenshuis (afbraak stopt bij afwezigheid van zon en regen)
4 Armoede (verhoogt kans op meervoudige blootstelling,
gebrekkige toegang tot zorg en slechte voeding)
4 Verven, lakken enzovoort, in slecht geventileerde ruimtes
4 Verven, lakken enzovoort, zonder effectieve bescherming
4 Persoonlijke hygiëne
4 Buitenspelen in gebied waar veel milieuverontreinigende
stoffen worden gebruikt
4 Aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen
4 Gebruik van milieuvervuilende stoffen in huis (bestrijdings­
middelen, chemicaliën, tabaksrook)
4 Onbeschermd contact met zware metalen of chemicaliën
(bijvoorbeeld arsenicum, chroom, lood)

Intern
4 Leeftijd (kinderen <5 jaar, ouderen)
4 Gelijktijdige blootstelling aan meerdere agentia
4 Ontwikkelingskenmerken van kinderen
8 4 Vrouwelijk geslacht
4 Leeftijd vanaf de conceptie bij blootstelling
4 Voedingsfactoren (bijvoorbeeld obesitas, vitamine- en/of
mineraaldeficiënties)
4 Reeds aanwezige ziekte
4 Zwangerschap
4 Eerdere blootstelling
4 Roken

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van besmettingsbronnen


Bereidheid tot verbetering … 123 8
Bereidheid tot verbetering van de
immuunstatus

> Readiness for Enhanced Immunization Status (2007)

Definitie

Patroon van conformering aan de lokale, nationale en/of inter­


nationale standaarden van immunisatie ter preventie van infec­
tieziekten dat volstaat voor de bescherming van een individu,
gezin of gemeenschap en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens het eigen gedrag te verbeteren ten aanzien van de


preventie van infectie(s)
4 Wens om mogelijke problemen aangaande vaccinaties beter
te kunnen signaleren
4 Wens om beter op de hoogte te zijn van
vaccinatiemogelijkheden
4 Wens om de vaccinatiestatus te verbeteren
4 Wens om meer kennis te krijgen over vaccinatieprogramma’s
4 Wens de vaccinaties beter vast te leggen

Zorgresultaat

Persoonlijke gezondheidstoestand
4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­
oneren voldoet aan verwachte normen
124 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op infectie (specificeer gebied)

> Risk for Infection (1986, 2010)

Definitie

Aanwezigheid van verhoogd risico op binnendringen van patho­


gene organismen (specificeer respiratoir, urineweg, huid)

Risicofactoren

4 Weefselvernietiging (operatiewond, trauma, invasieve proce­


dures, beten, brandwonden)
4 Huiddefecten (bijvoorbeeld decubitus)
4 Stase van lichaamsvloeistoffen of secreten (bijvoorbeeld in
blaas, longen, sinussen of darmen)
8 4 Immunosuppressie (bijvoorbeeld chemotherapie, steroïden,
stress, ziekte)
4 Inadequate verworven immuniteit
4 Toegenomen blootstelling aan pathogenen in de omgeving
(specificeer type)
4 Inadequate secundaire afweer: leukopenie (bijvoorbeeld
radiotherapie, chemotherapie)
4 Daling van het hemoglobine en het zuurstoftransport,
onderdrukte ontstekingsreactie
4 Chronische ziekte met verzwakte conditie
4 Ondervoeding; hypoglykemie
4 Verandering in de normale microflora (antibiotica, antivirale
en antifungale middelen)
Risico op infectie (specificeer gebied) 125 8
4 Afname van de trilhaaractiviteit
4 Onvoldoende kennis om blootstelling aan pathogenen te
vermijden
4 Warme, vochtige, donkere plekken (bijvoorbeeld
huidplooien)
4 Breken van vruchtvliezen bij bevalling
4 Veranderingen in de peristaltiek
4 Verandering in pH van secreten
4 Radiotherapie

Zorgresultaat

Infectie, ernst
4 Afwezigheid van infectie en samenhangende symptomen
126 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op letsel (trauma)

> Risk for Injury (Trauma) (1978)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor lichamelijk trauma

Risicofactoren

Cognitie
4 Patroon van overmatig alcoholgebruik
4 Verminderd oordeelsvermogen (ziekte, drugs, verminderd
realiteitsbesef, risicovol gedrag)
4 Uitval van of verminderde zintuiglijke waarneming (tempe­
ratuur, aanraking, proprioceptie, visus, gehoor)
8 4 Desoriëntatie
4 Onvertrouwde omgeving
4 Onvermogen om oproepsysteem te gebruiken; ongeschikte
mechanismen voor personenalarmering

Mobiliteit
4 Mobiliteitsbeperking (specificeer; bijvoorbeeld spierzwakte,
paralyse, evenwichtsstoornissen, coördinatiestoornissen
4 Melding van duizeligheid, vertigo, syncope

Veiligheid
4 Roken in bed of nabij zuurstofbron
4 Gebrek aan voorzorgsmaatregelen, onvoldoende voorlich­
ting over veiligheid
4 Voorgeschiedenis met trauma of ongeval (vallen,
auto-ongeluk)
Risico op letsel (trauma) 127 8
4 Betreden van onverlichte ruimte
4 Gebruik van gebarsten aardewerk of glazen
4 Gebruik van dunne of versleten pannenlappen of
ovenhandschoenen
4 Gebruik van vervoermiddelen met technische mankemen­
ten; rijden na gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen
4 Te hard rijden of rijden zonder noodzakelijke visuele
hulpmiddelen
4 Geen of verkeerd gebruik van veiligheidsgordels, helm van
bestuurder of voor passagiers
4 Overmatige blootstelling aan zon of hoogtezon

Toezicht op kinderen
4 Baden in zeer heet water; baden van jonge kinderen zonder
toezicht
4 Experimenteren met chemicaliën of benzine; contact met
zuren of alkalische stoffen
4 Spelen of werken nabij verkeer (oprijlanen, stegen,
spoorwegovergangen)
4 Spelen met lucifers, kaarsen, sigaretten, vuurwerk, buskruit,
scherp gekant speelgoed
4 Kinderen voorin de auto; baby’s zonder zitje in de auto
4 Spelende kinderen zonder traphekje bovenaan de trap
4 Licht ontvlamba(a)r(e) speelgoed of kinderkleding

Omgeving
4 Over ruw beddengoed schuren of verstrikt raken in
fixatiemateriaal
4 Hoge bedden
4 Gladde of met afval of andere obstakels bedekte vloeren,
trappen, trottoirs (nat, pas geboend, sneeuw, ijs)
4 Losse vloerkleedjes, geen of loszittende trapleuningen.
onstabiele ladders of stoelen
4 Badkuip zonder handgrepen of antislipmiddelen
4 Losliggende elektrische bedrading
128 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Niet veilig opgeborgen messen


4 Vuurwapens of munitie die niet in een afgesloten kast zijn
weggeborgen
4 Grote ijspegels aan dakrand
4 Overbelaste zekeringen of stopcontacten. defecte stekkers,
elektriciteitsdraden of elektrische apparaten
4 Pannen op fornuis met handvat naar voren
4 Gaslekkages die kunnen ontsteken, vertraagde ontsteking
van gaspit of -oven. vet en etensresten op het fornuis
4 Woonwijk met hoge criminaliteit, onveilige wegen of
oversteekplaatsen
4 Blootstelling aan gevaarlijke machines, contact met snel
bewegende machines, industriële drijfriemen, katrollen
4 Onzorgvuldig opgeslagen brandbaar materiaal of bijtende
stoffen (bijvoorbeeld lucifers, vette doeken, loog)
4 Onvoldoende beveiligde ramen in huis met jonge kinderen
4 Onvoldoende financiële middelen voor veiligheidsvoorzie­
ningen of noodzakelijke reparaties

8
Zorgresultaat

Lichamelijk letsel
4 Afwezigheid van letsel door een ongeluk of trauma
Risico op uitdroging van het oog 129 8
Risico op uitdroging van het oog

> Risk for Dry Eye Injury (2010)

Definitie

Risico op irritatie of schade aan het hoornvlies en bindvlies


als gevolg van een verminderde kwantiteit of kwaliteit van het
traanvocht ter bevochtiging van het oog

Risicofactoren

4 Contactlenzen
4 Voorgeschiedenis van allergieën
4 Vitamine-A-gebrek
4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld airconditioning, veel
wind, blootstelling aan zonlicht, luchtverontreiniging, lage
luchtvochtigheid)
4 Leefstijl (bijvoorbeeld roken, cafeïnegebruik, langdurig
lezen)
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld
ACE-remmers, antihistaminica, diuretica, steroïden,
antidepressiva, kalmerende middelen, pijnstillers, sedativa,
neuromusculair blokkerende stoffen)
4 Neurologische beschadigingen samengaand met verlies van
zintuiglijke of motorische reflexen (bijvoorbeeld lagoph­
thalmus (onvermogen de oogleden volledig af te sluiten),
afwezigheid van de knipperreflex als gevolg van verlaagd
bewustzijn of andere medische aandoeningen)
4 Beschadiging van het oogoppervlak
4 Woonlocatie (klimaat enzovoort)
130 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

4 Chirurgische ingrepen
4 Ouder worden
4 Auto-immuunziekten (reumatoïde artritis, diabetes mellitus,
schildklieraandoeningen, jicht, osteoporose, enzovoort)
4 Vrouwelijk geslacht
4 Hormonen
4 Mechanische beademing

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van letsel aan hoornvlies en conjunctiva

8
Risico op warmteletsel 131 8
Risico op warmteletsel

> Risk for Thermal Injury (2010)

Definitie

Risico op beschadigingen van huid en mucosa als gevolg van


blootstelling aan extreme temperaturen

Risicofactoren

4 Blootstelling aan extreme temperaturen


4 Onoplettendheid
4 Intoxicatie (alcohol, drugs)
4 Verstoorde cognitie (bijvoorbeeld dementie, psychosen)
4 Vermoeidheid
4 Onvoldoende toezicht
4 Gebrek aan kennis over thermische gevaren (patiënt,
mantelzorger)
4 Ontbreken van beschermende kleding (bijvoorbeeld vlam­
vertragende nachtkleding, handschoenen, oorbedekking)
4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beroerte, amyotrofe
laterale sclerose, multipele sclerose)
4 Neuropathie
4 Roken
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld
farmaceutica)
4 Onveilige omgeving
4 Ontwikkelingsniveau (baby, oudere)
132 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van warmteletsel van huid en slijmvliezen

8
Risico op vaattrauma 133 8
Risico op vaattrauma

> Risk for Vascular Trauma (2008)

Definitie

Verhoogd risico op beschadiging van een ader en omliggend


weefsel in verband met de aanwezigheid van een katheter en/of
infuusvloeistoffen

Risicofactoren

4 Te weinig kennis over lokalisatie, katheter en/of infusie?4


4 Type katheter
4 Diameter katheter
4 Inbrengplaats niet goed kunnen visualiseren
4 Onvoldoende fixatie van de katheter
4 Infusiesnelheid
4 Inbrengplaats
4 Verblijfsduur katheter
4 Eigenschappen van de gebruikte oplossing (bijvoorbeeld
concentratie, irriterende stof, temperatuur, pH)

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van trauma aan inbrengplaats

4 Deze risicofactor is toegevoegd om toepassing van de diagnose te


verbreden naar (zelfmanagement van) thuisinfusie.
134 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op bloeding

> Risk for Bleeding (2008)

Definitie

Verhoogd risico dat het bloedvolume dermate afneemt dat de


gezondheid in gevaar raakt

Risicofactoren

4 Aneurysma
4 Circumcisie
4 Kennistekort
4 Diffuse intravasale bloedstolling
4 Voorgeschiedenis van vallen
8 4 Maag-darmstoornissen (bijvoorbeeld maagzweer, poliepen,
varices)
4 Leverfunctiestoornis (bijvoorbeeld cirrose, hepatitis)
4 Stollingsstoornis (bijvoorbeeld trombocytopenie)
4 Postpartumcomplicaties (bijvoorbeeld uterusatonie, retentie
van de placenta)
4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld placenta previa,
molazwangerschap, voortijdige loslating placenta)
4 Lichamelijk trauma
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld chirurgi­
sche ingreep, geneesmiddelen, toediening van bloedproduc­
ten zonder bloedplaatjes chemotherapie)
Risico op bloeding 135 8
Zorgresultaat

4 Geen schade aan vaatsysteem


4 Voorzorgsmaatregelen om trauma te voorkomen
136 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op vallen

> Risk for Falls (2000)

Definitie

Verhoogde kans op vallen waarbij lichamelijk letsel kan ontstaan

Risicofactoren

Algemene factoren: kinderen


4 <2 jaar
4 Mannelijk geslacht indien <1 jaar oud
4 Geen gordels in de auto
4 Geen traphekjes of raambeveiliging
4 Bed bij het raam
8 4 Baby/dreumes zonder toezicht op bed, commode of bank
4 Onvoldoende ouderlijk toezicht

Algemene factoren: volwassenen


4 Voorgeschiedenis van vallen
4 Rolstoelgebruik
4 Leeftijd 65 jaar en ouder
4 Vrouwelijk geslacht (bij ouderen)
4 Alleen wonen
4 Onderbeenprothese, hulpmiddelen (bijvoorbeeld looprek,
stok)

Lichamelijke factoren
4 Aanwezigheid van een acute ziekte
4 Postoperatieve condities
Risico op vallen 137 8
4 Visuele of gehoorproblemen
4 Artritis
4 Orthostatische hypotensie
4 Slapeloosheid
4 Flauwte bij draaien of rekken van de hals
4 Anemieën, vasculaire aandoeningen
4 Postprandiale bloedglucoseschommelingen
4 Diarree
4 Verminderde kracht in de benen
4 Voetproblemen (bijvoorbeeld neuropathie)
4 Lichamelijk mobiliteitstekort en evenwichtsstoornis
4 Problemen met lopen
4 Proprioceptieve stoornis (bijvoorbeeld halfzijdige verwaar­
lozing)

Cognitie
4 Verminderd psychisch functioneren (bijvoorbeeld verward­
heid, delirium, verminderd realiteitsbesef)

Middelen
4 Antihypertensiva (ACE-remmers), diuretica
4 Tricyclische antidepressiva, anxiolytica, hypnotica, kalme­
rende middelen
4 Alcoholgebruik
4 Verdovende middelen

Omgeving
4 Fixatiemiddelen
4 Weersomstandigheden (bijvoorbeeld ijs, natte ondergrond)
4 Losse vloerkleedjes
4 Rommelige omgeving
4 Schaars verlichte kamer waarin men niet bekend is
4 Geen antislipmaterialen in bad of douche
138 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Zorgresultaat

Valincidenten
4 Geen valincident in de afgelopen (definieer tijdsperiode) …

8
Risico op peroperatief houdingsletsel 139 8
Risico op peroperatief houdingsletsel

> Risk for Perioperative Positioning Injury (1994)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor letsel ten gevolge van


omgevingsfactoren of gebruikte apparatuur in een periopera­
tieve situatie

Risicofactoren

4 Sensorische of waarnemingsstoornissen als gevolg van


anesthesie
4 Desoriëntatie
4 Immobilisatie
4 Spierzwakte
4 Obesitas
4 Sterke vermagering
4 Oedeem

Zorgresultaat

Beperking van letsel


4 Afwezigheid van peroperatief letsel
140 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op vergiftiging

> Risk for Poisoning (1980)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren die kunnen leiden tot onopzet­


telijke blootstelling aan of inname van middelen of gevaarlijke
stoffen in voldoende dosering om vergiftiging te veroorzaken

Risicofactoren

Omgevingsfactoren
4 Afbladderend(e) verf of stucwerk in de omgeving van kleine
kinderen
4 Gevaarlijke producten die binnen bereik van kinderen of
8 verwarde personen zijn geplaatst of opgeborgen
4 Geneesmiddelen in een niet afgesloten kast binnen het
bereik van kinderen of verwarde personen
4 Grote hoeveelheden geneesmiddelen in huis
4 Gebruik van illegale middelen die mogelijk zijn vervuild met
giftige toevoegingen
4 Chemische besmetting van voedsel of water
4 Contact met zware metalen of chemicaliën zonder
bescherming
4 Gebruik van verf, lak enzovoort in slecht geventileerde
ruimten en zonder gepaste bescherming
4 Aanwezigheid van giftige planten
4 Aanwezigheid van luchtvervuiling
Risico op vergiftiging 141 8
Persoonlijke factoren
4 Verminderd gezichtsvermogen
4 Verstoorde cognitie of emotionele problemen
4 Werkomgeving zonder afdoende voorzorgsmaatregelen
4 Onvoldoende voorlichting over veiligheid en
geneesmiddelen
4 Onvoldoende financiële middelen

Zorgresultaat

Persoonlijk veiligheidsgedrag
4 Persoonlijke acties teneinde vergiftiging te voorkomen;
afwezigheid van vergiftiging
142 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op verstikking

> Risk for Suffocation (1980)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een onopzettelijke onder­


breking in de aanvoer van beschikbare lucht voor de ademhaling

Risicofactoren

Persoonlijke factoren
4 Verminderd reukvermogen
4 Verstoorde cognitie of emotionele problemen
4 Mobiliteitstekort (in bed, of ambulant)
4 Kennistekort (veiligheidsvoorlichting)
8 4 Grote hoeveelheden voedsel in de mond stoppen

Veiligheidsfactoren
4 Voertuig laten warmdraaien in gesloten garage
4 Kussen in de wieg van baby
4 Ondersteunde zuigfles in wieg van baby
4 Fopspeen om hals van zuigeling
4 Kinderen laten spelen met een plastic zak, of met kleine
voorwerpen die ze in de mond of neus kunnen stoppen
4 Afgedankte of ongebruikte koel- of vrieskasten waarvan de
deur niet verwijderd is
4 Kinderen zonder toezicht in badkuip of zwembad
achterlaten
4 Gaslekken in huis
4 Verwarmingssystemen op brandstof zonder afvoer naar
buiten
Risico op verstikking 143 8
Zorgresultaat

Ademhaling: ventilatie
4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen
144 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Ineffectieve bescherming (specificeer)

> Ineffective Protection (1990)

Definitie

Verminderd vermogen zichzelf te beschermen tegen inwendige


of uitwendige gevaren, zoals ziekte of letsel

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Immuundeficiëntie
4 Verstoord helingsproces
4 Stollingsstoornis
8 4 Maladaptieve stressreactie
4 Neurosensorische stoornis; desoriëntatie

Ondersteunende aanwijzingen
4 Afkoeling, transpireren
4 Dyspneu, hoesten
4 Jeuk
4 Rusteloosheid
4 Slapeloosheid, vermoeidheid, anorexia, zwakte
4 Immobiliteit
4 Decubitus
Ineffectieve bescherming (specificeer) 145 8
Zorgresultaat

Gezondheidsbevorderend gedrag
4 Persoonlijke acties teneinde de eigen gezondheid in stand te
houden of te verbeteren

Etiologische of samenhangende factoren

4 Alcoholmisbruik
4 Inadequate voeding

Risicogroepen

4 Abnormaal bloedbeeld (leukopenie, trombocytopenie, ane­


mie, stolling)
4 Medicamenteuze behandeling (cytostatica, corticosteroïden,
immunosuppressiva, anticoagulantia, trombolytica)
4 Behandeling (operatie, radiotherapie; kanker, immuunziek­
ten)
146 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende


contrastmiddelen

> Risk for Adverse Reaction to Iodinated Contrast Media

Definitie

Verhoogde kans op een schadelijke of onbedoelde reactie


samenhangend met het gebruik van jodiumhoudende contrast­
middelen die binnen zeven dagen na injectie kan optreden

Risicofactoren

4 Voorgeschiedenis van allergie


4 Voorgeschiedenis van eerdere bijwerkingen van jodiumhou­
dende contrastmiddelen
8 4 Kwetsbare vaten (bijvoorbeeld recente of huidige chemothe­
rapie of bestraling van het betreffende ledemaat, veelvuldige
pogingen om veneuze toegang te krijgen, intraveneuze toe­
gangsweg langer dan 24 uur in situ, eerdere verwijdering van
axillaire lymfeknopen van het betreffende ledemaat, distale
intraveneuze toegangswegen: hand, pols, voet of enkel)
4 Algehele verzwakking
4 Dehydratie
4 Zeer jonge of hoge leeftijd
4 Fysische en chemische eigenschappen van het contrast­
middel (bijvoorbeeld jodiumconcentratie, viscositeit, hoge
osmolaliteit, jodiumtoxiciteit)
4 Gelijktijdig gebruik van medicatie (bijvoorbeeld bèta­
blokkers, interleukine-2, metformine, nefrotoxische
geneesmiddelen)
Risico op bijwerkingen van … 147 8
4 Onderliggende aandoeningen (bijvoorbeeld hartziekten,
longziekten, endocriene aandoeningen, nierziekten en
auto-immuunziekten; bloeddyscrasieën, feochromocytoom)
4 Bewusteloosheid
4 Angst

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van een reactie op jodiumhoudende contrast­


middelen, zeven dagen na injectie
148 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Verstoord energieveld

> Disturbed Energy Field (1994, 2004)

Definitie

Verstoring van de energiestroom die iemand omringt, met als


resultaat een disharmonie van het lichaam, de ziel en/of de geest

Bepalende kenmerken

Waarnemingen van veranderende patronen van energiestroom,


zoals:
a. beweging (golfjes, piekjes, tintelingen, dichtheid, stroming);
b. geluid (toon/woorden)
c temperatuurverandering (warmte/koude)
8 d. verstoring van het veld (leegte, gat, piek, druk, obstructie,
ophoping, verminderde stroom in energieveld)
e. visuele veranderingen (beelden/kleur)

Zorgresultaat

Persoonlijke gezondheidstoestand
4 Algemeen lichamelijk, psychisch, sociaal en geestelijk functi­
oneren komt overeen met leeftijdsnormen
Verstoord energieveld 149 8
Etiologische of samenhangende factoren

Vertraging of blokkering van de energiestroom als gevolg van


één of meer van de volgende factoren.

Pathofysiologische factoren
4 Ziekte
4 Zwangerschap
4 Letsel

Behandelinggerelateerde factoren
4 Immobiliteit
4 Bevalling en geboorte
4 Peroperatieve ervaring
4 Chemotherapie

Situationele factoren
4 Pijn
4 Vrees
4 Angst
4 Rouw

Rijpingsfactoren
4 Leeftijdgerelateerde ontwikkelingsproblemen/-crises
150 Hoofdstuk 8 · Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding

Notities

8
Notities 151 8
Notities
153 9

Voedings- en
stofwisselingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_9
154 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Voedingsteveel (of exogene obesitas)

> Imbalanced Nutrition: More Than Body Requirements or


Exogenous Obesity (1975, 2000)

Definitie

Inname van meer voeding dan de stofwisselingsbehoefte

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Dikte huidplooi van de triceps >15 mm bij mannen,
>25 mm bij vrouwen
4 BMI ≥30 kg/m2 (zwaarlijvigheid); BMI ≥25 kg/m2
(overgewicht)
4 Gewicht 20 % boven het voor lengte en lichaamsbouw ideale
gewicht (obesitas); gewicht 10–20 % boven het voor lengte
9 en lichaamsbouw ideale gewicht (overgewicht)
4 Melding dat voedselinname meer is dan de aanbevolen
dagelijkse hoeveelheid (ADH)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Bleekheid van de binnenoogleden en slijmvliezen

Zorgresultaat

Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen


4 Voedingstoffeninname is toereikend voor de
stofwisselingsbehoefte
Voedingsteveel (of exogene obesitas) 155 9
Gewicht: lichaamsmassa
4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte
overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd

Etiologische of samenhangende factoren

4 Wanverhouding voedselinname-energieverbruik
4 Disfunctionele eetpatronen (gemeld of geobserveerd)
4 Eten verenigen met andere activiteiten
4 Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag
4 Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de
dag, sociale situatie)
4 Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij­
voorbeeld angst, depressie)
4 Sedentaire levensstijl (in verhouding tot calorie-inname)
4 Kennistekort (over voedingsbehoefte)

Risicogroepen

4 Obesitas/overgewicht in de voorgeschiedenis
4 Emotionele stoornissen, levensstress
4 Noodgedwongen sedentaire leefstijl (bijvoorbeeld rolstoelge­
bonden zijn)
156 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op voedingsteveel (of risico op obesitas)

> Imbalanced Nutrition: Risk for More Than Body


Requirements or Risk for Obesity (1975, 2000)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor inname van meer voeding


dan de stofwisselingsbehoefte

Risicofactoren

4 Disfunctionele eetpatronen
4 Eten verenigen met andere activiteitem
4 Inname van voedsel concentreren aan het einde van de dag
4 Eten als reactie op externe prikkels (bijvoorbeeld tijd van de
dag, sociale situatie)
4 Eten als reactie op andere interne prikkels dan honger (bij­
9 4
voorbeeld angst, depressie)
Sedentaire levensstijl
4 Gemelde of geobserveerde obesitas bij een of beide ouders;
erfelijke aanleg
4 Snelle groei bij zuigelingen of kinderen
4 Excessieve inname in verhouding tot de lichamelijke activi­
teit tijdens de zwangerschap, eerste levensjaren en puberteit
4 Disfunctionele geconditioneerde reactie op voedsel (voedsel
als beloning of troost)
Risico op voedingsteveel … 157 9
4 Vele, snel op elkaar volgende zwangerschappen; hoger
gewicht bij begin van zwangerschap, zoals geobserveerd of
volgens opgave patiënt
4 Weinig financiële middelen (keuze voor minder dure maar
calorierijke voeding)

Zorgresultaat

Gewicht: lichaamsmassa
4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte
overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd
158 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Voedingstekort

> Imbalanced Nutrition: Less Than Body Requirements or


Nutritional Deficit (1975, 2000)

Definitie

Onvoldoende inname van voedingsstoffen voor de stofwisselings­


behoefte

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 BMI ≤18 kg/m2
4 Gewichtsverlies (bij al dan niet adequate voedselinname);
20 % of meer onder het ideale lichaamsgewicht
4 Gemelde of geobserveerde voedselinname minder dan de
dagelijkse aanbevolen hoeveelheid,
9 Ondersteunende aanwijzingen
4 Vermoeidheid
4 Capillaire fragiliteit
4 Bleke conjunctiva en slijmvliezen
4 Overmatig haarverlies, lage spiertonus
4 Hyperactief darmgeluid, buikkrampen, buikpijn
4 Diarree en/of steatorroe
Voedingstekort 159 9
Zorgresultaat

Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen


4 Patroon van voedingstoffeninname is toereikend voor de
stofwisselingsbehoefte

Gewicht: lichaamsmassa
4 Mate waarin lichaamsgewicht, spiermassa en vetgehalte
overeenkomen met lengte, bouw, geslacht en leeftijd

Etiologische of samenhangende factoren

4 Pijnlijke/gevoelige mondholte
4 Pijn bij het kauwen (tandcariës)
4 Verandering of verlies van smaak
4 Onvermogen voedsel te kopen/bereiden
4 Diarree, steatorroe
4 Kennistekort (aanbevolen dagelijkse hoeveelheden)
4 Beperkte financiële middelen
4 Sociaal isolement
4 Anorexia, sitofobie, snelle verzadiging
4 Verslaving aan een middel
4 Emotionele stress
4 Kieskeurigheid met eten, vermageringskuren
4 Spierzwakte (kauwen, slikken)

Risicogroepen

4 Verhoogde stofwisseling/katabolisme
4 Resorptiestoornissen
4 Laag inkomen
160 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de voeding

> Readiness for Enhanced Nutrition (2002)

Definitie

Patroon van inname van voedingsstoffen dat volstaat voor de


stofwisselingsbehoefte dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Gemelde bereidheid om de voeding te verbeteren


4 Regelmatig eten
4 Adequate consumptie van voedsel en vocht
4 Gemelde kennis over gezonde eet- en drinkkeuzes
4 Geschikt standaarddieet (bijvoorbeeld richtlijnen van het
Voedingscentrum of de Diabetesvereniging Nederland)
4 Veilige bereiding en opslag van voedsel en drinken
9 4 Houding tegenover eten en drinken die congruent is met
gestelde gezondheidsdoelen

Zorgresultaat

Voedingstoestand: inname van voedingsstoffen


4 Adequaat patroon van voedingstoffeninname bij/ voor de
stofwisselingsbehoefte
Tekort aan drijfkracht bij volwassene 161 9
Tekort aan drijfkracht bij volwassene1

> Adult Failure to Thrive (1998)

Definitie

Progressieve achteruitgang in lichamelijk en psychisch functi­


oneren. (Samengaand met multisysteemaandoeningen die niet
reageren op medische interventie. De aandoening kan, indien
tijdig gediagnosticeerd, gunstig reageren op psychosociale ver­
pleegkundige hulp.)

Bepalende kenmerken

4 Anorexie (verlies van eetlust); niet willen eten van aange­


boden maaltijden; beweren geen eetlust of hongergevoel te
hebben of ‘ik wil niet eten’
4 Inadequate voedselinname Minder eten dan de lichamelijke
behoefte; minimale tot geen voedselinname bij de meeste
maaltijden (bijvoorbeeld consumeert <75 % van totale
behoefte)
4 Gewichtsverlies (afname lichaamsmassa ten opzichte van het
aanvankelijke gewicht: 5 % onopzettelijk gewichtsverlies in
één maand of 10 % in zes maanden)
4 Lichamelijke verslechtering (achteruitgang van lichaams­
functies gepaard met vermoeidheid, dehydratie, incontinen­
tie van feces en urine; frequente verergering van chronische
gezondheidsproblemen zoals hartdecompensatie, longont­
steking en urineweginfecties)

1 Deze diagnose voldoet aan de criteria voor een syndroom.


162 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Cognitieve verslechtering (afname van geestelijke vermogens


blijkens inadequate reacties op de omgeving, moeilijkheden
bij het plegen van overleg, bij besluitvorming, bij waarde­
oordelen; verlies van concentratievermogen en geheugen;
verminderd waarnemingsvermogen)
4 Verminderde sociale vaardigheden/sociale terugtrekking;
duidelijke afname van pogingen in het vormen van of par­
ticiperen in interpersoonlijke en coöperatieve relaties (bij­
voorbeeld slechte verbale communicatie met zorgverleners,
familie en vrienden; verminderde deelname aan activiteiten
van het dagelijkse leven en activiteiten waar de persoon
vroeger plezier in had)
4 Zelfzorgtekort (zorgt bijvoorbeeld niet meer voldoende
voor eigen lichaamshygiëne of uiterlijk; heeft moeite met de
uitvoering van eenvoudige zelfzorghandelingen; verwaar­
loost de thuisomgeving en/of financiële verantwoordelijk­
heden. Apathie, op te maken uit gebrek aan waarneembare
gevoelens of emoties bij alledaagse activiteiten en dagelijkse
omgeving)
4 Depressie (stemmingsafwijking) – aangeven zich ‘depressief ’
te voelen
9 4 en/of één of meer van de volgende kenmerken:
4 Gevoelens van verdriet, lage spiritualiteit en stemming
4 Interesseverlies in plezierige afleiding, zoals eten, seks, werk,
vrienden, hobby’s, uitgaan
4 Apathie, lethargie, vermoeidheid
4 Gebrek aan motivatie voor activiteiten van het dagelijks
leven
4 Tekenen van depressie (ligt bijvoorbeeld meestal in bed met
het gezicht naar de muur), uiting van doodswens
4 Hulpeloosheid
Tekort aan drijfkracht bij volwassene 163 9
Zorgresultaat

Levenswil
4 Aanwezige wens, vastbeslotenheid en inzet om te gedijen

Risicogroepen

4 Voornamelijk volwassenen/ouderen: (1) met multisys­


teemaandoeningen die niet meer reageren op medische
behandeling, (2) die proberen de daaruit voortkomende
problemen het hoofd te bieden, en (3) die een opvallende
vermindering hebben van het voor zichzelf kunnen zorgen
164 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Ineffectieve borstvoeding

> Ineffective Breastfeeding (1988)

Definitie

Ontevredenheid of problemen, ervaren door moeder, zuigeling


of kind, met het borstvoedingsproces

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Een van de volgende gemelde of geobserveerde gedragspatronen:
4 feitelijke of subjectieve ervaring van inadequate
melkproductie
4 zuigeling is niet in staat zich goed vast te zuigen
4 geen observeerbare tekenen van oxytocineproductie
4 observeerbare tekenen van onvoldoende inname bij de
9 zuigeling
4 onvoldoende kracht of gelegenheid om aan de borst te
zuigen
4 onvoldoende lediging van beide borsten bij elke voeding
4 aanhoudende pijnlijke tepels na eerste week van
borstvoeding
4 zuigeling is onrustig en huilt binnen een uur na de borstvoe­
ding; reageert niet op troostende maatregelen
4 zuigeling overstrekt zich en huilt aan de borst; zuigeling
weigert aan te happen
Ineffectieve borstvoeding 165 9
Ondersteunende aanwijzingen
4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding
4 Gemelde ontevredenheid met het borstvoedingsproces

Zorgresultaat

Borstvoedingsgewenning: zuigeling
4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens
de eerste drie weken van de borstvoeding

Borstvoedingsgewenning: moeder
4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe­
dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten
drinken

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (borstvoeding)
4 Onderbreking van de borstvoeding
4 Angst bij de moeder; ambivalentie bij de moeder
4 Prematuriteit of afwijkingen bij zuigeling
4 Borstafwijkingen bij de moeder; eerdere borstoperatie
4 Zuigeling krijgt aanvullende flesvoeding
4 Zwakke zuigreflex bij zuigeling
4 Niet-ondersteunende partner of gezin

Risicogroepen

4 Voorgeschiedenis van falende borstvoeding


4 Afwijkingen bij de zuigeling
166 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Onvoldoende moedermelk

> Insufficient Breast Milk

Definitie

Lage productie van moedermelk

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen: zuigeling


4 Minder dan 500 g gewichtstoename per maand (twee metin­
gen vergelijkend)
4 Eén of meer van de volgende kenmerken:
4 Lijkt niet voldaan na het zogen
4 Heeft veel tijd nodig aan de borst
4 Wil erg frequent zuigen
4 Weigert te zuigen
9 Ondersteunende aanwijzingen
4 Obstipatie
4 Vaak huilen
4 Scheidt kleine beetjes geconcentreerde urine uit (minder
dan vier tot zes keer per dag)

Diagnostische aanwijzingen: moeder


4 Er verschijnt geen melk bij het indrukken van de tepel
4 De hoeveelheid gekolfde moedermelk is minder dan
voorgeschreven
4 Melkproductie komt niet op gang
Onvoldoende moedermelk 167 9
Zorgresultaat

4 Gewichtstoename van zuigeling conform norm

Etiologische of samenhangende factoren

Zuigeling
4 Zuigt te kort
4 Hapt niet goed
4 Zuigt niet goed
4 Krijgt onvoldoende kans om te zuigen
4 Weigert de borst

Moeder
4 Vochtvolumedepletie (bijvoorbeeld dehydratie, bloeding)
4 Ondervoeding
4 Bijwerkingen van geneesmiddelen (bijvoorbeeld anti­
conceptiemiddelen, diuretica)
4 Zwangerschap
4 Roken (tabak)
4 Alcoholgebruik
168 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Onderbreking van de borstvoeding

> Interrupted Breastfeeding (1992)

Definitie

Onderbreking van het borstvoedingsproces omdat het niet


mogelijk of raadzaam is het kind de borst te geven

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Niet voldaan zijn van zuigeling bij enkele of alle voedingen
4 Factoren die ingaan tegen de wens van de moeder om lacta­
tie voort te zetten en het kind (uiteindelijk) met moedermelk
te voeden (specificeer)

Zorgresultaat
9
Borstvoedingsinstandhouding
4 Voortgang van de borstvoeding ten behoeve van de voeding
van een zuigeling/dreumes

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (kolven en bewaren van moedermelk)


4 Separatie van moeder-zuigeling (bijvoorbeeld door werk van
de moeder)
Onderbreking van de borstvoeding 169 9
4 Contra-indicaties voor borstvoeding (bijvoorbeeld
medicijngebruik,)
4 Noodzaak de zuigeling abrupt te spenen (bijvoorbeeld door
ziekte van moeder of zuigeling)

Risicogroepen

4 Prematuriteit
170 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de


B
borstvoeding2

> Readiness for Enhanced Breastfeeding (1990, 2010)

Definitie

Patroon van bedrevenheid en tevredenheid bij moeder en pas­


geborene dat volstaat voor de ondersteuning van het borstvoe­
dingsproces en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Moeder is in staat de zuigeling aan de borst te leggen zodat
deze goed kan aanhappen
4 Tevredenheid van zuigeling na de voeding
4 Adequate gewichtscurve van zuigeling voor de leeftijd
9 4 Regelmatig en aanhoudend zuigen/slikken aan de borst
4 Effectieve communicatiepatronen tussen moeder en kind
(signalen van zuigeling; interpretatie en respons van
moeder)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Tekenen van oxytocineproductie (toeschietreflex)
4 Adequaat uitscheidingspatroon voor de leeftijd van de
zuigeling

2 Deze diagnose betreft geen probleem of risico. Net als bij andere
situaties waarin sprake is van een gezond(e) toestand of proces, is
periodieke beoordeling aan te bevelen.
Bereidheid tot verbetering … 171 9
4 Verlangen van zuigeling om gevoed te worden
4 Moeder spreekt tevredenheid uit over het
borstvoedingsproces
4 Basiskennis over borstvoeding
4 Anatomisch normale borsten
4 Anatomisch normale mond bij het kind
4 Leeftijd kind vanaf de conceptie ouder dan 34 weken
4 Aanwezigheid van toereikende ondersteuning
4 Zelfvertrouwen van de moeder

Zorgresultaat

Borstvoedingsgewenning: zuigeling
4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens
de eerste drie weken van de borstvoeding

Borstvoedingsgewenning: moeder
4 Moeder slaagt erin de zuigeling in de eerste drie borstvoe­
dingsweken op een goede manier aan te leggen en te laten
drinken
172 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Ineffectief voedingspatroon van de zuigeling3

> Ineffective Infant Feeding Pattern (1992)

Definitie

Verminderd vermogen om te zuigen of de zuig-slikreflex te


coördineren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvermogen effectief met zuigen te beginnen of dit vol te
houden
4 Onvermogen het zuigen, slikken en ademen te coördineren

Risicogroepen
9 4 Prematuriteit
4 Neurologische stoornissen/ontwikkelingsachterstand
(specificeer)
4 Langdurig niets per os (nuchter)
4 Anatomische afwijkingen (specificeer; bijvoorbeeld hazenlip,
gehemeltespleet)
4 Overgevoeligheid van de mond

3 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
Ineffectief voedingspatroon … 173 9
Zorgresultaat

Borstvoedingsgewenning: zuigeling
4 Zuigeling hapt de borst goed aan en drinkt voeding tijdens
de eerste drie weken van de borstvoeding
174 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Neonatale geelzucht4

> Neonatal Jaundice (2008)

Definitie

De geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een neonaat, die


24 uur na geboorte optreedt als gevolg van ongeconjugeerd bili­
rubine in de bloedsomloop

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen
4 Abnormaal bloedbeeld (hemolyse; totaal serumbilirubine
>2 mg/dl; totaal serumbilirubine in risicogebied van leeftijd­
specifieke referentie-intervallen)
4 Geeloranje huid
9 4 Geel oogwit

Ondersteunende aanwijzingen
4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede neo­
naat, 15 % bij à terme zuigeling)
4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen
4 Problemen van het kind met overgang naar extra-uteriene
leven
4 Vertraagde stoelgang

4 Kan fysiologisch zijn of pathologisch door een genetische afwijking.


Wanneer deze diagnose wordt gesteld, doorverwijzen naar de arts.
Neonatale geelzucht 175 9
Etiologische of samenhangende factoren

4 Geen

Zorgresultaat

Toestand van de huid


4 Normale huidskleur
176 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op neonatale geelzucht

> Risk for Neonatal Jaundice (2010)

Definitie

Risico op de geeloranje kleur van huid en slijmvliezen bij een


neonaat, die 24 uur na geboorte optreedt als gevolg van onge­
conjugeerd bilirubine in de bloedsomloop

Risicofactoren

4 Leeftijd neonaat ≤7 dagen


4 Abnormaal gewichtsverlies (>7–8 % bij borstgevoede
neonaat, 15 % bij à terme zuigeling)
4 Voedingspatroon niet goed op gang gekomen
4 Prematuriteit
4 Stoelgang (meconium) vertraagd
9 4 Moeite van de zuigeling met overgang naar het extra-uteriene
leven

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van de geeloranje kleur van huid en slijmvlie­


zen van een pasgeborene
4 Gewichtstoename
Slikstoornis (ongecompenseerde) 177 9
Slikstoornis (ongecompenseerde)

> Impaired Swallowing (Uncompensated) (1986, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel wille­


keurig van mond naar maag te transporteren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Observatie of melding van problemen met slikken
4 Hoesten/bijna stikken bij het slikken
4 Residu van voedsel in mondholte (wangzakken)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Aanwijzingen voor aspiratie
4 Onbevredigend borstvoedingsproces
4 Regelmatig stoppen met zuigen aan de borst

Zorgresultaat

Slikken
4 Veilige passage van vloeistoffen en/of vaste stoffen van de
mond naar de maag
178 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ongecompenseerd tekort/verlies in waarneming/motoriek


4 Vermoeidheid
4 Rode, geïrriteerde mond- en keelholte
4 Verlaagd bewustzijn

Risicogroepen

4 Neuromusculaire of waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld


verminderde of afwezige braakreflex, verminderde kracht of
beweeglijkheid van kauwspieren, facialisparalyse)
4 Mechanische obstructie (bijvoorbeeld oedeem, tracheaca­
nule, tumor)

9
Misselijkheid 179 9
Misselijkheid

> Nausea (1998, 2002)

Definitie

Subjectief, onaangenaam gevoel achterin de keel, al of niet resul­


terend in braken

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Verbale uiting zich ‘misselijk’ te voelen of ‘last van de maag’
te hebben
4 Verhoogde speekselvorming, meer slikken
4 Kokhalzen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Gepaard gaand met bleekheid, koude, klamme huid, tachy­
cardie, stasis in de maag en/of diarree

Zorgresultaat

Misselijkheid en braken: ernst


4 Afwezigheid van misselijkheid, kokhalzen en braken
180 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Gastro-intestinale irritatie
4 Stimulatie van neurofarmacologische mechanismen

Risicogroepen

4 Chemotherapie, radiotherapie
4 Anesthesie na een chirurgische ingreep
4 Giftige stoffen
4 Biochemische stoornissen (bijvoorbeeld uremie,
ketoacidose)
4 Zwangerschap
4 Medicatie (antivirale hiv-medicatie, aspirine, opioïden)

9
Risico op aspiratie 181 9
Risico op aspiratie

> Risk for Aspiration (1988)

Definitie

Verhoogd risico dat maag-darmsappen, speeksel, slijm, voedsel


of vloeistoffen in de luchtwegen terechtkomen

Risicofactoren

4 Slikstoornis
4 Verlaagd bewustzijnsniveau
4 Onderdrukte hoest- en braakreflex
4 Beperking van het vermogen om rechtop te zitten
4 Onvoldoende functionerende maagsfincter
4 Aanwezigheid van een tracheostoma of endotracheale tube
4 Gastro-intestinale tubes
4 Sondevoeding
4 Toediening van medicijnen
4 Toegenomen druk in de maag
4 Toegenomen maagresidu
4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal
4 Vertraagde maaglediging
4 Operatie aan gelaat, mond of hals
182 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Trauma aan gelaat, mond of hals


4 Gefixeerde kaak
4 Insulten
4 Braken

Zorgresultaat

Ademhaling: open luchtweg


4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de
uitwisseling van lucht

9
Beschadigd mondslijmvlies … 183 9
Beschadigd mondslijmvlies
(specificeer beschadiging)

> Impaired Oral Mucous Membrane (1988, 1998)

Definitie

Beschadiging van de lippen en het slijmvlies van de mondholte

Bepalende kenmerken

4 Stomatitis
4 Hyperemie van de mondslijmvliezen (sterk gevasculariseerd)
4 Halitosis
4 Oedeem (tandvlees en/of slijmvliezen)
4 Bloeden
4 Tandvleeshyperplasie, fissuren/lipontsteking
4 Zelf klagen over nare, verminderde of verdwenen smaak
4 Zelf klagen over nare smaak, moeite met eten of slikken
4 Spraakproblemen (dysartrie)
4 Purulent exsudaat
4 Pijn of gevoeligheid in de mond
4 Gladde, atrofische en gevoelige tong; landkaarttong
4 Droge mond (xerostomie)
4 Denudatie van de slijmvliezen
4 Laesies of zweren van de mond (witte plekjes/plaques,
sponzige plekjes of melkachtig exsudaat; blaasjes,
knobbeltjes of papels)
4 Teruggetrokken tandvlees (pockets dieper dan 4 mm)
4 Bleek tandvlees of bleke slijmvliezen
184 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Vergrote amandelen in relatie tot leeftijd/


ontwikkelingsstadium
4 Rode of blauwachtige massa’s (bijvoorbeeld een
hemangioom)
4 Schilfering van het mondslijmvlies

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­
maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectieve mondhygiëne
4 Chemische irritantia (bijvoorbeeld alcohol, tabak, zure
voedingsstoffen, regelmatig gebruik van inhalator)
4 Dehydratie (excessief vochtverlies door bijvoorbeeld zweten
of braken)
9 4 Mondademhaling
4 Ondervoeding of vitaminetekort
4 Stress, depressie
4 Aandoening van het immuunsysteem
4 Bijwerkingen van geneesmiddelen
4 Verminderde of afgenomen speekselvorming
4 Barrières voor persoonlijke mondverzorging
4 Barrières voor professionele zorg
4 Slecht passende mondprotheses
4 Mechanische factoren: tubes (endotracheaal/naso-gastrisch),
slecht passend kunstgebit, beugel, bijten/kauwen
Beschadigd mondslijmvlies … 185 9
Risicogroepen

4 Mondchirurgie, trauma
4 Hazenlip of gehemeltespleet
4 Radiotherapie (hoofd-halsgebied) of chemotherapie
4 Pathologie (bijvoorbeeld kanker, infectie, periodontale aan­
doeningen, verminderde bloedplaatjes)
4 Verlies van ondersteunende anatomie van de mond
4 Ouderdomgerelateerd verlies van bind-, vet- en botweefsel
4 Verlaagde hormoonspiegels (vrouwen)
186 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Verstoorde gebitsontwikkeling

> Impaired Dentition (1998)

Definitie

Stoornis in de ontwikkeling of het doorbreken van tanden, of in


de aanleg van de afzonderlijke tanden

Bepalende kenmerken

4 Gemis of loszitten van tanden, of volledig ontbreken van het


gebit
4 Tand- of kiespijn
4 Gevoeligheid voor warmte of koude
4 Overmatig tandsteen
4 Cariës van kroon of wortel
4 Halitosis
9 4 Verkleurd tandglazuur
4 Overmatig tandsteen
4 Versleten of afgesleten tanden
4 Tandbreuk(en)
4 Tanderosie
4 Asymmetrische gezichtsuitdrukking
4 Onvolledige tanddoorbraak voor de leeftijd (melkgebit of
blijvende tanden)
4 Malocclusie of scheve tanden
4 Vroegtijdig verlies van melkgebit
Verstoorde gebitsontwikkeling 187 9
Zorgresultaat

Mondhygiëne
4 Voldoende ontwikkeling en integriteit van het gebit om te
kunnen kauwen

Etiologische of samenhangende factoren


4 Ineffectieve mondhygiëne
4 Barrières voor zelfzorg (specificeer)
4 Economische of toegankelijkheidsbarrières voor professio­
nele zorg
4 Voedingstekorten, eetgewoonten
4 Vroegtijdig verlies van melkgebit
4 Overmatig gebruik van fluoride
4 Chronisch braken
4 Chronisch gebruik van tabak, koffie, thee of rode wijn
4 Kennistekort (mondgezondheid)
4 Overmatig gebruik van schurende tandpasta; tandenknarsen
188 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Vochttekort5

> Deficient Fluid Volume (1978, 1996)

Definitie

Intravasculaire, interstitiële of intracellulaire vloeistofdaling tot


onder de referentiewaarden voor de patiënt (dit wijst op dehy­
dratie –vochtverlies zonder verandering in het natriumgehalte.)

Bepalende kenmerken

4 Dorst
4 Plotseling gewichtsverlies (behalve in derde compartiment)
4 Verlaagde bloeddruk
4 Verhoogde polsfrequentie
4 Verminderde urine-uitscheiding (oligurie)
4 Verhoogde urineconcentratie, verhoogd soortelijk gewicht
9 4 Verhoogde lichaamstemperatuur
4 Verlaagd polsvolume of verlaagde polsdruk
4 Verandering in psychische toestand
4 Droge huid en slijmvliezen
4 Verminderde huidturgor
4 Zwakte
4 Verminderde veneuze vulling
4 Toegenomen hematocriet

5 Verwijs bij deze diagnose naar een arts.


Vochttekort 189 9
Zorgresultaat

Vochtbalans
4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Etiologische of samenhangende factoren

4 Actief vochtverlies (langs normale weg, via canules of


diarree)
4 Falende regulatiemechanismen

Risicogroepen

4 Aandoeningen die invloed hebben op de toegang tot vocht


4 Aandoeningen die invloed hebben op de inname van vocht
4 Verhoogde stofwisseling (bijvoorbeeld door hyperthermie)
4 Zeer hoge of jonge leeftijd; extreem hoog of laag gewicht
190 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op vochttekort

> Risk for Deficient Fluid Volume (1978)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor vermindering van het


volume van lichaamsvocht (vasculaire, cellulaire of intracellu­
laire dehydratie)

Risicofactoren

4 Verminderd vermogen tot inname van vocht


4 Overmatig vochtverlies langs natuurlijke weg (beschrijf, bij­
voorbeeld diarree)
4 Verlies van vocht langs niet-natuurlijke weg (beschrijf, bij­
voorbeeld verblijfskatheter)
4 Overmatig niet waarneembaar vochtverlies
9 4 Afwijkingen die invloed hebben op de toegang tot vocht, en
de inname en absorptie van vocht (bijvoorbeeld immobili­
teit, bewusteloosheid)
4 Geneesmiddelen (bijvoorbeeld diuretica)
4 Factoren die de behoefte aan vocht beïnvloeden (bijvoor­
beeld verhoogde stofwisseling of droge, warme omgeving)
4 Zeer jonge of hoge leeftijd
4 Hyperthermie
4 Kennistekort (vochtbehoefte)
4 Verhoogde vochtuitscheiding
4 Frequent urineren
4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht
Risico op vochttekort 191 9
Zorgresultaat

Vochtbalans
4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Vochthuishouding
4 Voldoende vocht in de intra- en extracellulaire ruimten van
het lichaam
192 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Overvulling van vocht6

> Excess Fluid Volume (1982, 1996)

Definitie

Verhoogde retentie van isotoon lichaamsvocht

Bepalende kenmerken

4 Gewichtstoename binnen korte tijd


4 Grotere opname dan uitscheiding
4 Verandering in de elektrolytenwaarden
4 Toegenomen centrale veneuze druk
4 S3-harttoon
4 Veranderingen in bloeddruk
4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (crepitaties, rhonchi)
4 Dyspneu (kortademigheid), orthopneu
9 4 Vocht in de pleuraholte
4 Longstuwing, verandering in pulmonalisdruk
4 Leverstuwing, positieve hepatojugulaire reflex
4 Anasarca, oligurie, verandering van het soortelijk gewicht
4 Verlaagd ureum; azotemie
4 Verlaagd hemoglobine en verminderd hematocriet
4 Centraalveneuze druk >11 cm waterdruk
4 Verandering in de psychische toestand (rusteloosheid)

6 Verwijs bij deze diagnose naar een arts.


Overvulling van vocht 193 9
Zorgresultaat

Vochtbalans
4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten

Etiologische of samenhangende factoren

4 Overmatige natriuminname (bijvoorbeeld te hoog isotoon


intraveneus vochtgehalte)
4 Overmatige vochtinname
4 Verstoord regulatiemechanisme

Risicogroepen

4 Nierfalen
4 Congestief hartfalen
4 Cirrose
4 Syndroom van Cushing
194 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op verstoorde vochtbalans

> Risk for Imbalanced Fluid Volume (1998, 2008)

Definitie

Verhoogd risico van afname, toename of snelle verschuivingen


van het intravasculaire, interstitiële en/of intracellulaire vocht
duidend op verlies, en/of overdaad van lichaamsvocht

Risicofactoren

4 Grote invasieve procedure


4 Buikoperatie
4 Ascites
4 Pancreatitis
4 Brandwonden
4 Aferese
9 4 Darmobstructie
4 Sepsis
4 Traumatisch letsel (bijvoorbeeld heupfractuur)

Zorgresultaat

Vochtbalans
4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
Bereidheid tot verbetering … 195 9
Bereidheid tot verbetering van de vochtbalans

> Readiness for Enhanced Fluid Balance (2002)

Definitie

Patroon van evenwicht tussen de vochtbalans en de biochemi­


sche samenstelling van lichaamsvocht dat volstaat om te voldoen
aan de fysiologische behoeften en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens/bereidheid om de vochtbalans te verbeteren


4 Stabiel gewicht
4 Voldoende inname voor dagelijkse behoefte; geen overma­
tige dorst
4 Lichtgele urinekleur
4 Soortelijk gewicht binnen normale waarden
4 Vochtige slijmvliezen
4 Goede weefselturgor
4 Urineproductie strookt met vochtinname
4 Geen tekenen van oedeem of dehydratie

Zorgresultaat

Vochtbalans
4 Waterbalans in de intra- en extracellulaire lichaamsruimten
196 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op elektrolytenstoornis

> Risk for Electrolyte Imbalance (2008)

Definitie

Risico op veranderingen in de elektrolytenbalans, met mogelijk


schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren

4 Diarree
4 Endocriene stoornis
4 Verstoorde vochthuishouding (bijvoorbeeld dehydratie,
waterintoxicatie)
4 Regulatiestoornis (bijvoorbeeld diabetes insipidus,
­syndroom met onjuiste ADH-secretie)
4 Nierfunctiestoornis
9 4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie,
drains)
4 Braken

Zorgresultaat

Elektrolytenbalans
4 Serumelektrolytenbalans
Huiddefect 197 9
Huiddefect7

> Impaired Skin Integrity (1975, 1998)

Definitie

Beschadigde epidermis en/of dermis

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Laesie van het huidoppervlak (epidermis)
4 Vernietiging van huidlagen (dermis)
4 Invasie in lichaamsstructuren (diepe ulceratie)

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­
maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren

4 Circulatiestoornis, stofwisselingsafwijking
4 Hyperthermie of hypothermie
4 Vochtigheidsgraad
4 Afwijkingen in huidturgor (elasticiteit)

7 Zie ook Decubitus.


198 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Ongunstige voedingstoestand (bijvoorbeeld obesitas,


uitmergeling)
4 Afwijking in pigmentatie
4 Ontwikkelingsfactoren; psychogene factoren

Risicogroepen

4 Fysieke immobilisatie
4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek (cerebrovasculair
accident, ruggenmergletsel)
4 Bewusteloosheid
4 Obesitas
4 Sterke vermagering
4 Immunologische afwijking
4 Straling

9
Risico op huiddefect 199 9
Risico op huiddefect8

> Risk for Impaired Skin Integrity or Risk for Skin Breakdown
(1975, 1998)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor ulceratie of excoriatie


(ontvelling) van de huid. Gebruik een gestandaardiseerd meetin­
strument (bijvoorbeeld de Braden-schaal) voor de risicofactoren

Risicofactoren

4 Onvermogen om minstens eens per anderhalf à twee


uur te verliggen of te verzitten (mobiliteitsbeperking;
immobilisatie)
4 Plaatselijke roodheid van de huid (veranderde weefseldoor­
bloeding), in het bijzonder over benige uitsteeksels
4 Gemelde pijn of gevoeligheid plaatselijk, in het bijzonder
over benige uitsteeksels (mogelijke beschadiging van dieper
gelegen weefsels)
4 Aanwezigheid van schuifkrachten, druk (fixatiemiddelen,
langdurige druk door gipsverbanden), wrijving
4 Voedingstekort (bijvoorbeeld tekort aan eiwitten of
vitamine C)
4 Excreta/secreta op de huid
4 Benige uitsteeksels
4 Afwijkingen in de huidturgor (verandering in elasticiteit)

8 Zie ook Decubitus.


200 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Verandering in sensibiliteit, cognitietekort (bijvoorbeeld


verlaagd bewustzijn)
4 Stofwisselingsafwijking, anemie
4 Circulatiestoornis, oedeem, arteriosclerose
4 Psychogene factoren
4 Hoge vochtigheidsgraad, omgevingstemperatuur
4 Hypothermie of hyperthermie
4 Medicatie (resulterend in afbraak van cellen)
4 Afwijking in pigmentatie
4 Verminderd vetweefsel, benige uitsteeksels
4 Immunologische factoren
4 Chemische stoffen op de huid
4 Straling

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch
normaal functioneren

9
Decubitus (specificeer categorie) 201 9
Decubitus (specificeer categorie)9

> Pressure Ulcer

Definitie

Beschadiging van de huid, in het bijzonder over benige uitsteek­


sels, samenhangend met langdurig zitten of liggen (specificeer
graad)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Ulceratie (beschadiging van het huidoppervlak, vernietiging
van de huid, in het bijzonder over benige uitsteeksels)

en/of
4 Gemelde pijn, gevoeligheid of gevoelloosheid bij benige uit­
steeksels zonder zichtbare beschadiging van de huid (diepe
decubitus)

Categorieën
4 Categorie I: Plaatselijke roodheid; intacte huid. (Niet-­
wegdrukbare roodheid bij een intacte huid. Merk op dat
een reactieve hyperemie kan optreden gedurende een
periode van één tot drie dagen zolang de druk de bloed­
toevoer belemmerde. Dit mag niet worden verward met
graad-1-decubitus.)

9 Verwijs naar een arts indien klachten niet reageren op verpleegkun-


dige maatregelen en indien decubitus verergert tot categorie III of IV.
202 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Categorie II: Plaatselijke roodheid van de huid; geringe


ulceratie. (Gedeeltelijk verlies van een laag van epidermis
en/of dermis. Het ulcus is oppervlakkig en manifesteert zich
klinisch als een schaafwond, blaar of ondiepe krater.)
4 Categorie III: Diepe, exsuderende ulceratie; geen necrose.
(Aantasting van alle huidlagen, gepaard gaand met een
beschadiging of necrose van onderhuids weefsel, maximaal
tot de fascia. Het ulcus manifesteert zich klinisch als een
diepe krater, al dan niet met aantasting van het omringende
weefsel.)
4 Categorie IV: Diepe ulceratie; necrotisch gebied. Aantasting
van alle huidlagen, met weefselnecrose of aantasting van
spieren, botten en steunweefsels, en/of pezen of gewrichts­
kapsels. Merk op dat bij categorie IV decubitus ook onder­
mijning of tunneling kunnen optreden.

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid
4 Onbeschadigde huid die fysiologisch normaal functioneert
9
Etiologische of samenhangende factoren

4 Langdurige druk
4 Wrijving of schuifkrachten
4 Immobiliteit
4 Incontinentie
4 Ondervoeding (eiwitten, vitamine C)
4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek
4 Cognitietekort
Decubitus (specificeer categorie) 203 9
Risicogroepen

4 Hemiplegie, quadriplegie, hemiparese (bijvoorbeeld cerebro­


vasculair accident, dwarslaesie)
4 Orthopedische problemen met immobilisatie (bijvoorbeeld
femurfractuur)
4 Bedrust (bijvoorbeeld intensive care)
204 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Weefseldefect (specificeer type)

> Impaired Tissue Integrity (1986, 1998)

Definitie

Beschadiging van slijmvlies, hoornvlies, huid of onderhuids


weefsel (specificeer type weefsel en defect)

Bepalende kenmerken

4 Beschadigd of vernietigd weefsel (bijvoorbeeld hoornvlies,


slijmvlies, huid, onderhuids)

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


9 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­
maal functioneren

Etiologische of samenhangende factoren

4 Circulatiestoornis
4 Voedingsteveel of -tekort
4 Vochttekort of overvulling
4 Kennistekort
4 Mobiliteitstekort
4 Irriterende stoffen:
Weefseldefect (specificeer type) 205 9
5 chemisch (excreten, secreten, medicatie)
5 thermisch (extreem lage/hoge temperatuur)
5 mechanisch (druk, schuifkrachten, wrijving)
5 straling (waaronder radiotherapie)
206 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op een allergische reactie

> Risk for Allergy Response (2010)

Definitie

Verhoogd risico op een buitensporige immuunreactie of reactie


op stoffen

Risicofactoren10

4 Herhaalde blootstelling aan stoffen uit de omgeving


4 Voorgeschiedenis van een buitensporige immuunreactie op
stoffen als:
5 chemische producten (bijvoorbeeld bleek, cosmetica)
5 voedingsmiddelen (bijvoorbeeld pinda’s, schelpdieren,
paddenstoelen)
5 stoffen uit de omgeving (bijvoorbeeld schimmel, stof,
9 pollen)
5 farmaceutische middelen (bijvoorbeeld penicilline)
5 insectenbeet (bijvoorbeeld bijensteek)
4 Huidschilfers (van dieren)

Zorgresultaat

4 Afwezigheid van een allergische reactie

10 Zie ook Risico op bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmid-


delen, Allergische reactie op latex en Risico op allergische reactie op
latex.
Allergische reactie op latex 207 9
Allergische reactie op latex

> Latex Allergy Response (1998)

Definitie

Een overgevoeligheidsreactie op producten van natuurlijk rubber

Bepalende kenmerken

Type-I-overgevoeligheid
4 Onmiddellijke respons (<1 uur) na blootstelling aan latexei­
witten (mogelijk levensbedreigend)
4 Contactuitslag met progressie naar gegeneraliseerde
symptomen
4 Oedeem van de lippen, tong, huig en/of keel
4 Kortademigheid, beklemming op de borst, piepende adem­
haling, bronchospasme resulterend in ademstilstand
4 Hypotensie, syncope, hartstilstand
4 Jeuk in het gezicht
4 Jeukende mond
4 Gastro-intestinale kenmerken:
5 buikpijn
5 misselijkheid
4 Gegeneraliseerde kenmerken:
5 flushes
5 algeheel onwelbevinden
5 gegeneraliseerd oedeem
5 toename van klachten over warmte van het lichaam
5 rusteloosheid
208 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Met mogelijk ook orofaciale kenmerken:


5 oedeem van de sclerae of oogleden
5 erytheem en/of jeukende ogen
5 traanogen
5 verstopte neus, jeuk of erytheem
5 loopneus
5 erytheem in het gezicht
5 jeuk in het gezicht en de mond
4 Buikpijn, misselijkheid

Type-IV-overgevoeligheid
4 Eczeem
4 Irritatie, roodheid, blaren of kloven van de huid
4 Reactie op toegevoegde stoffen veroorzaakt het discomfort
(bijvoorbeeld thiuramen, carbamaten)
4 Vertraagde reactie (uren)
4 Geen respons van het immuunsysteem

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


9 4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­
maal functioneren
Risico op allergische reactie op latex 209 9
Risico op allergische reactie op latex

> Risk for Latex Allergy Response (1998)

Definitie

Verhoogd risico voor een overgevoeligheidsreactie op producten


van natuurlijk rubber

Risicofactoren

4 Meerdere chirurgische ingrepen, vanaf de vroege jeugd (bij­


voorbeeld spina bifida)
4 Allergie voor bananen, avocado’s, tropische vruchten, kiwi’s,
kastanjes
4 Beroepen met dagelijks blootstelling aan latex (bijvoorbeeld
artsen, verpleegkundigen, tandheelkundigen)
4 Condities waarbij continue of intermitterend katheterisatie
nodig is
4 Voorgeschiedenis van allergische reacties op latex (ballon­
nen, condooms, handschoenen)
4 Allergie voor kerststerren (poinsettia, Euphorbia
pulcherrima)
4 Voorgeschiedenis van allergieën en astma

Zorgresultaat

Weefselconditie: huid en slijmvliezen


4 Onbeschadigde huid en slijmvliezen die fysiologisch nor­
maal functioneren
210 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Ineffectieve thermoregulatie

> Ineffective Thermoregulation (1986)

Definitie

Schommelingen in de lichaamstemperatuur tussen hypothermie


en hyperthermie

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Schommelingen in de lichaamstemperatuur, onder en boven
de normale waarden (zie bepalende kenmerken onder
Hypothermie en Hyperthermie)

Zorgresultaat
9 Warmteregulering
4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van
lichaamswarmte

Etiologische of samenhangende factoren

4 Schommelingen in de omgevingstemperatuur
Ineffectieve thermoregulatie 211 9
Risicogroepen

4 Trauma of ziekte met invloed op de centrale regulatie


4 Zeer jonge of hoge leeftijd (prematuriteit, immaturiteit, zeer
oud)
212 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Hyperthermie

> Hyperthermia (1986)

Definitie

Lichaamstemperatuur boven normaalwaarden

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Stijging van de lichaamstemperatuur boven de
normaalwaarden

Ondersteunende aanwijzingen
4 Warme, blozende huid
4 Warm aanvoelen van de huid
4 Verhoging van de ademhalingsfrequentie
9 4 Tachycardie
4 Insulten of convulsies (een gevolg van hyperthermie)

Zorgresultaat

Warmteregulering
4 Evenwicht tussen productie, toename en ver­
lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale
lichaamstemperatuur
Hyperthermie 213 9
Etiologische of samenhangende factoren

4 Blootstelling aan een hete omgeving


4 Intensieve lichaamsbeweging
4 Geneesmiddelen/anesthesie
4 Ongeschikte kleding
4 Verhoogde stofwisseling
4 Ziekte of trauma
4 Dehydratie
4 Onvermogen tot of verminderd transpireren
214 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Hypothermie

> Hypothermia (1986, 1988)

Definitie

Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Lichaamstemperatuur beneden normaalwaarden

Ondersteunende aanwijzingen
4 Rillen (licht)
4 Koele huid; bleekheid (matige); kippenvel
4 Vertraagde capillaire refill
4 Tachycardie; cyanotische nagelbedden
9 4 Hypertensie

Zorgresultaat

Warmteregulering
4 Evenwicht tussen productie, toename en ver­
lies van lichaamswarmte, leidend tot een normale
lichaamstemperatuur
Hypothermie 215 9
Etiologische of samenhangende factoren

4 Blootstelling aan koele of koude omgeving


4 Ziekte of trauma
4 Onvermogen of verminderd vermogen tot rillen
4 Ondervoeding, vertraagde stofwisseling, inactiviteit,
ouderdom
4 Vasodilatatie, verdamping via de huid in koele omgeving
4 Beschadigde hypothalamus
216 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op instabiele lichaamstemperatuur11

> Risk for Imbalanced Body Temperature (1986, 2000)

Definitie

Verhoogd risico de lichaamstemperatuur niet binnen de nor­


maalwaarden te kunnen houden

Risicofactoren

4 Ziekte of trauma met invloed op de temperatuurregulatie


4 Verandering van stofwisseling
4 Dehydratie
4 Zeer jonge of hoge leeftijd
4 Sedatie, anesthesie
4 Geneesmiddelen die vasoconstrictie of vasodilatatie
veroorzaken
9 4 Blootstelling aan koude/koele of warme/hete omgeving
4 Inactiviteit of extreme inspanning
4 Ongeschikte kleding voor de omgevingstemperatuur
4 Zeer hoog of laag lichaamsgewicht

11 Zie ook Ineffectieve thermoregulatie.


Risico op instabiele lichaamstemperatuur 217 9
Zorgresultaat

Warmteregulering
4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies
van lichaamswarmte, leidend tot een normale
lichaamstemperatuur

Warmteregulering: pasgeborene
4 Evenwicht tussen productie, toename en verlies van
lichaamswarmte gedurende de eerste 28 levensdagen
218 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Risico op verstoorde leverfunctie

> Risk for Impaired Liver Function (2007)

Definitie

Verhoogd risico dat de leverfunctie dermate verstoord is dat de


gezondheid erdoor achteruitgaat

Risicofactoren

4 Levertoxische medicatie (bijvoorbeeld paracetamol, statines)


4 Hiv en bijkomende infectie
4 Middelenmisbruik (bijvoorbeeld alcohol, cocaïne)
4 Virusinfectie (bijvoorbeeld hepatitis A, hepatitis B, hepatitis
C, Epstein-Barr-virus)

Zorgresultaat
9
4 Functionele leverstofwisselingsprocessen
Risico op instabiele bloedglucosewaarden 219 9
Risico op instabiele bloedglucosewaarden

> Risk for Unstable Blood Glucose (2007)

Definitie

Risico dat de concentratie glucose (suiker) in het bloed buiten de


normaalwaarden varieert

Risicofactoren

4 Gebrek aan behandelvoorschriften voor diabetes (bijvoor­


beeld stappenplan)
4 Niet opvolgen van de behandelvoorschriften voor diabetes
(bijvoorbeeld stappenplan)
4 Kennistekort aangaande de behandeling van diabetes
(bijvoorbeeld geen stappenplan)
4 Voedingspatroon
4 Onvoldoende bewaken van de bloedglucosewaarden
4 Afstemming van medicatie
4 Geen acceptatie van de diagnose
4 Ontwikkelingsniveau
4 Mentale gezondheidstoestand
4 Fysiek activiteitsniveau
4 Fysieke gezondheidstoestand
4 Zwangerschap
220 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

4 Snelle groeiperioden
4 Stress
4 Gewichtstoename of gewichtsverlies

Zorgresultaat

Bloedsuikerconcentratie
4 Glucoseconcentraties blijven binnen de referentiewaarden

9
Notities 221 9
Notities
222 Hoofdstuk 9 · Voedings- en stofwisselingspatroon

Notities

9
223 10

Uitscheidingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_10
224 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Obstipatie

> Constipation (1975, 1998)

Definitie

Afname van de normale frequentie van de ontlasting, gepaard


gaand met moeilijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk
droge, harde ontlasting

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Defecatiepatroon: verlaagde frequentie of verminderde
hoeveelheid
4 Droge, harde, gevormde ontlasting of zich niet van feces
kunnen ontdoen
4 Aangeven een gevoel van een vol rectum te hebben of druk
in het rectum te ervaren

Ondersteunende aanwijzingen
10 4 Persen bij stoelgang
4 Pijnlijke stoelgang
4 Gevoelig pijnlijke buik met of zonder palpabele drukweer­
stand; buikpijn
4 Opgezette buik; palpabele massa in het rectum; palpabele
massa in de buik
4 Toegenomen druk in de buik
4 Doffe klank bij het bekloppen van de buik; hoorbare
darmgeluiden (borborygmus); hyperactief of hypoactief
darmgeluid
4 Ernstige flatulentie
Obstipatie 225 10
4 Aanwezigheid van zachte, pasteuze ontlasting in de
endeldarm
4 Anorexia, hoofdpijn, maag- en darmklachten, algehele
vermoeidheid
4 Misselijkheid, braken
4 Helder rood bloed bij de ontlasting
4 Zwarte of teerachtige ontlasting
4 Bij ouderen (extra kenmerken)
4 Verandering in de psychische toestand
4 Incontinentie voor urine
4 Onverklaarbare valincidenten
4 Verhoogde lichaamstemperatuur

Zorgresultaat

Defecatie
4 Vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren

Functioneel
4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren
4 Inadequate toiletgang (bijvoorbeeld wel of niet op tijd zijn,
lichaamshouding bij stoelgang, privacy; onregelmatige
stoelganggewoonten)
4 Onvoldoende lichaamsbeweging
4 Zwakke buikspieren

Psychische factoren
4 Depressiviteit
4 Emotionele stress
4 Mentale verwardheid
226 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Mechanisch
4 Obesitas
4 Aambeien

Risicogroepen

Farmacologisch
4 Overdosis laxantia
4 Lipidenverlagende middelen
4 Calciumcarbonaat; aluminiumhoudende zuurbindende
middelen
4 Niet-steroïde ontstekingsremmers
4 Opiaten, sedativa, antidepressiva, fenothiazinen
4 Anticholinergica; bismutzouten
4 Diuretica, sympathicusstimulerende middelen, calciumanta­
gonisten

Mechanisch
4 Rectaal abces of rectale zweer; anale fissuren; tumoren; anale
strictuur
4 Zwangerschap
4 Megacolon (ziekte van Hirschsprung)
4 Elektrolytenstoornis
10 4 Rectale prolaps
4 Prostaatvergroting
4 Neurologische stoornis
4 Rectokèle
4 Postoperatieve obstructie
Subjectief ervaren obstipatie 227 10
Subjectief ervaren obstipatie

> Perceived Constipation (1988)

Definitie

Zelfdiagnose van obstipatie, met misbruik van laxantia, klysma’s


en/of zetpillen ten behoeve van een dagelijkse ontlasting

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Verwachting van dagelijkse ontlasting, leidend tot overdose­
ring van laxantia, klysma’s en/of zetpillen
4 Verwachting dat stoelgang elke dag op hetzelfde tijdstip
plaatsvindt

Zorgresultaat

Gezondheidsopvattingen
4 Persoonlijke opvattingen over de gezondheid van de darmen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Cultureel bepaalde of gezinsopvattingen over gezondheid


4 Gebrekkige inschatting
4 Verstoorde denkprocessen
228 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Periodieke obstipatie

> Intermittent Constipation Pattern

Definitie

Episoden met geen of alleen harde, droge ontlasting, die niet


samenhangen met een pathologische toestand

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding of observatie van minstens twee à drie episoden per
maand met geen of alleen harde, droge ontlasting
4 Persen bij de stoelgang

Ondersteunende aanwijzingen
4 Pijnlijke stoelgang
4 Melding van het gevoel een volle buik of vol rectum te
hebben; opgezette buik; rugpijn
4 Melding van een gevoel van druk in het rectum
10 4 Gebruik van laxantia
4 Hoofdpijn
4 Verminderde eetlust
4 Buikpijn, buikkrampen
4 Palpabele massa
4 Misselijkheid
Periodieke obstipatie 229 10
Zorgresultaat

Defecatie
4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren

4 Vezelarme voeding
4 Geringe vochtinname
4 Ontbreken van routine (tijdstip)
4 Verminderd activiteitsniveau
4 Routinematig gebruik van klysma’s, laxantia

Risicogroepen

4 Aambeien
4 Zuurbindende middelen
4 Voorgeschreven bedrust
230 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Risico op obstipatie

> Risk for Constipation (1998)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een afname van de nor­


male frequentie van de ontlasting gepaard gaand met moei­
lijke of onvolledige stoelgang en/of uitzonderlijk harde, droge
ontlasting

Risicofactoren

Voeding
4 Dehydratie, onvoldoende vezelinname, slechte eetgewoon­
ten, verandering in voedsel- en/of eetgewoonten
4 Verminderde peristaltiek van het maag-darmkanaal
4 Gebitsproblemen of onvoldoende mondhygiëne
4 Onvoldoende vochtinname

Functioneel
10 4 Onvoldoende lichaamsbeweging
4 Onregelmatige stoelganggewoonten (bijvoorbeeld wel of niet
op tijd zijn)
4 Verandering van gebruikelijke lichaamshouding bij
stoelgang
4 Geen privacy
4 Zwakke buikspieren
4 Gewoonte de drang om te defeceren te ontkennen/negeren
4 Recente omgevingsveranderingen die invloed op gewoonten
hebben
Risico op obstipatie 231 10
Psychische factoren
4 Depressie
4 Emotionele stress
4 Mentale verwardheid
4 Aluminiumhoudende zuurbindende middelen
4 Anticholinergica
4 Anticonvulsiva
4 Antidepressiva
4 Lipidenverlagende middelen
4 Bismutzouten
4 Calciumantagonisten
4 Diuretica, overmatig laxantiagebruik
4 Niet-steroïde ontstekingsremmers
4 Opiaten, sedativa
4 Fenothiazinen, sympathicusstimulerende middelen

Mechanisch
4 Obesitas, zwangerschap, postoperatieve obstructie
4 Prostaatvergroting
4 Rectale prolaps, rectokèle
4 Rectale of anale strictuur/fissuren/prolaps, rectaal of anaal
abces
4 Cerebrovasculair accident
4 Elektrolytenstoornis
4 Aambeien, megacolon (ziekte van Hirschsprung)

Zorgresultaat

Defecatie
4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang
232 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Diarree

> Diarrhea (1975, 1998)

Definitie

Uitscheiding van losse, ongevormde ontlasting

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Ten minste drie vloeibare, losse ontlastingen per dag

Ondersteunende aanwijzingen
4 Overmatig darmgeluid
4 Aandrang
4 Buikpijn
4 Kramp

Zorgresultaat
10
Defecatie
4 Regelmaat in de vorming van ontlasting en de stoelgang

Etiologische of samenhangende factoren

4 Misbruik van laxantia


4 Sondevoeding
Diarree 233 10
4 Reizen (micro-organismen in voedsel en water)
4 Alcoholmisbruik
4 Hoge mate van stress of angst

Risicogroepen

4 Infecties (parasieten, gifstoffen)


4 Geneesmiddelen
4 Ontsteking, irritatie
4 Contaminanten
4 Straling
4 Onvoldoende resorptie
234 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Incontinentie voor feces

> Bowel Incontinence (1975, 1998)

Definitie

Verandering van het defecatiepatroon, gekenmerkt door een


onwillekeurige uitscheiding van ontlasting

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onwillekeurige uitscheiding van ontlasting

Ondersteunende aanwijzingen
4 Aangeven de stoelgang niet te kunnen uitstellen
4 Geen acht slaan op aandrang tot ontlasting
4 Onvermogen om de aandrang tot defeceren te herkennen
4 Aangeven niet te kunnen waarnemen dat rectum vol is
4 Herkennen dat rectum vol is maar aangeven de gevormde
ontlasting niet te kunnen uitscheiden
10 4 Constant langzaam lekken van zachte ontlasting
4 Fecesgeur
4 Sporen van ontlasting in kleding of beddengoed
4 Rode huid rond de anus
4 Aandrang
Incontinentie voor feces 235 10
Zorgresultaat

Continentie voor feces


4 Controle over de uitscheiding van ontlasting uit de darmen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld een ontoegankelijk toilet)


4 Cognitietekort
4 Afwijkend hoge ingewandsdruk (door gassen)
4 Misbruik van laxantia; voedingsgewoonten
4 Immobiliteit; algehele achteruitgang van de spierspanning
(bijvoorbeeld buik, perineum, rectumsluitspier)
4 Fecale impactie
4 Onvolledige lediging van de darmen

Risicogroepen

4 Chronische diarree
4 Afwijking van de rectumsfincter
4 Colorectale laesies
4 Verstoorde reservoircapaciteit (darmen)
4 Geneesmiddelen
4 Beschadiging van de hogere/lagere motorische zenuwen
236 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek1

> Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)

Definitie

Toegenomen, verminderde, ineffectieve of afwezige motiliteit


van het gastro-intestinale systeem

Bepalende kenmerken

4 Geen flatus
4 Buikkrampen
4 Opgezette buik
4 Buikpijn
4 Versnelde maaglediging
4 Galkleurig maagresidu
4 Verandering van darmgeluiden (bijvoorbeeld afwezig,
verminderd, toegenomen)
4 Diarree
4 Droge ontlasting
10 4 Moeizame ontlasting
4 Harde ontlasting
4 Toegenomen maagresidu
4 Misselijkheid/braken
4 Oprisping van voedsel

1 Verwijs bij deze diagnose naar een arts.


Disfunctionele gastro-intestinale peristaltiek 237 10
Zorgresultaat

Gastro-intestinaal systeem
4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale
systeem

Etiologische of samenhangende factoren

4 Angst
4 Enterale voeding
4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose)
4 Immobiliteit
4 Inname van besmette producten (bijvoorbeeld in voedsel,
water)
4 Ondervoeding
4 Farmaceutica (bijvoorbeeld verdovende middelen/opiaten,
laxantia, antibiotica, anesthesie)
4 Sedentaire levensstijl

Risicogroepen

4 Hoge leeftijd
4 Prematuriteit
4 Operatie
238 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

 isico op disfunctionele gastro-intestinale


R
peristaltiek

> Risk for Dysfunctional Gastro-intestinal Motility (2008)

Definitie

Verhoogd risico op een toegenomen, verminderde, ineffectieve


of afwezige motiliteit van het gastro-intestinale systeem

Risicofactoren

4 Angst
4 Stress
4 Onhygiënische bereiding van voedsel
4 Verandering van voedsel
4 Verandering van water
4 Voedselintolerantie (bijvoorbeeld gluten, lactose)
4 Gastro-oesofageale refluxziekte
4 Sedentaire levensstijl
4 Immobiliteit
10 4 Infectie (bijvoorbeeld bacterieel, parasitair, viraal)
4 Farmaceutica (bijvoorbeeld antibiotica, laxantia, verdovende
middelen/opiaten, protonpompremmers)
4 Prematuriteit
4 Buikoperatie
Risico op disfunctionele … 239 10
4 Ouder worden
4 Afgenomen bloedsomloop in het maag-darmkanaal
4 Diabetes mellitus

Zorgresultaat

Gastro-intestinaal systeem
4 Aanwezigheid van peristaltiek in het gastro-intestinale
systeem
240 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Verstoorde urine-uitscheiding

> Impaired Urinary Elimination (1973)

Definitie

Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo­


zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt

Bepalende kenmerken

4 Incontinentie
4 Aandrang
4 Nycturie
4 Druppelsgewijs urineren
4 Frequent urineren
4 Dysurie
4 Urineretentie

Etiologische of samenhangende factoren


10
4 Urineweginfectie
4 Anatomische obstructie
4 Multicausaliteit
4 Sensomotorische stoornis

Zorgresultaat

Uitscheiding via de urine


4 Voorspelbare uitscheiding van urine
Functionele urine-incontinentie 241 10
Functionele urine-incontinentie

> Functional Urinary Incontinence (1986, 1998)

Definitie

Onvermogen van een gewoonlijk continent persoon om op tijd


het toilet te bereiken en onopzettelijk urineverlies te voorkomen

Bepalende kenmerken

4 Aangeven urine te verliezen vóór het bereiken van het toilet


4 Langere tijd nodig om het toilet te bereiken dan de duur
tussen het voelen van
4 de aandrang en het ongecontroleerd urineren (urineverlies
voor het bereiken van het toilet)
4 Mogelijk alleen incontinent in de vroege ochtend
4 Vermogen de blaas volledig te ledigen

Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren

4 Neuromusculaire beperkingen
4 Verstoord gezichtsvermogen
242 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

4 Cognitietekort
4 Psychische factoren
4 Omgevingsfactoren
4 Verzwakte ondersteunende bekkenstructuur

10
Overloop-urine-incontinentie 243 10
Overloop-urine-incontinentie

> Overflow Urinary Incontinence (2007)

Definitie

Onwillekeurig urineverlies samenhangend met overrekking van


de blaas

Bepalende kenmerken

4 Overrekking van de blaas


4 Hoog residuaal volume na mictie
4 Nycturie
4 Geobserveerd onwillekeurig urineverlies van kleine beetjes
urine
4 Aangeven onwillekeurig kleine hoeveelheden urine uit te
scheiden

Etiologische of samenhangende factoren

4 Obstructie van de blaasuitgang


4 Detrusor-externe-sfincterdyssynergie
4 Hypocontractiliteit van de blaasspier
4 Fecesimpactie
4 Ernstige bekkenprolaps
4 Bijwerking van anticholinergica
244 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

4 Bijwerking van calciumkanaalblokkers


4 Bijwerking van decongestiva
4 Obstructie van de urethra

Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

10
Reflex-urine-incontinentie 245 10
Reflex-urine-incontinentie

> Reflex Urinary Incontinence (1986, 1998)

Definitie

Onwillekeurig urineverlies met redelijk voorspelbare tussenpo­


zen, wanneer een bepaald blaasvolume is bereikt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Voorspelbaar patroon van onwillekeurige blaaslediging
4 Geen gewaarwording van een volle blaas of de aandrang tot
blaaslediging
4 Onvermogen om willekeurig het urineren op te houden of te
beginnen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Gevoel van aandrang zonder het vermogen om willekeurig
de blaascontractie tegen te houden
4 Gewaarwordingen die samengaan met een volle blaas (bij­
voorbeeld zweten, onrust en een onbehaaglijk gevoel in de
buik)
4 Onvolledige lediging bij een laesie boven het sacraal
mictiecentrum
4 Volledige lediging bij een laesie boven het pontien mictie­
centrum
246 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (blaasbeheersing)

Risicogroepen

4 Neurologische stoornis boven het niveau van het sacraal


mictiecentrum of het pontien mictiecentrum (bijvoorbeeld
myelomeningokèle)

10
Stress-urine-incontinentie 247 10
Stress-urine-incontinentie

> Stress Urinary Incontinence (1986)

Definitie

Onwillekeurig urineverlies van minder dan 50 milliliter (ml) bij


een verhoogde druk in de buik

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemeld of geobserveerd verlies van druppels urine bij
verhoogde druk in de buik (niezen, hoesten, opstaan uit lage
stoel, lachen)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Melding van mictiedrang
4 Frequent urineren (vaker dan om de twee uur)

Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
248 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel


4 Overrekking van de blaas tussen blaasledigingen
4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld obesitas)

Risicogroepen

4 Hoge intra-abdominale druk (bijvoorbeeld zwangerschap)


4 Insufficiëntie van het blaassluitmechanisme
4 Leeftijdgerelateerde veranderingen in bekkenbodemspieren
en steunweefsels met het ouder worden
4 Zwakke bekkenbodemspieren en slap steunweefsel

10
Urge-urine-incontinentie 249 10
Urge-urine-incontinentie

> Urge Urinary Incontinence (1986)

Definitie

Onwillekeurig urineverlies kort na een sterke mictiedrang

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvermogen op tijd het toilet te bereiken met verlies van
urine
4 Drang tot urineren (mictiedrang) niet kunnen ophouden of
onderdrukken

Ondersteunende aanwijzingen
4 Frequentie (vaker dan om de twee uur urineren)
4 Blaascontractie of -spasme
4 Nycturie (vaker dan twee keer per nacht)
4 Lozing van kleine hoeveelheden (minder dan 10 ml) of juist
grote hoeveelheden (meer dan 550 ml)

Zorgresultaat

4 Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
250 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Alcohol, cafeïne
4 Verhoging van de vochtinname
4 Verhoging van de urineconcentratie
4 Overrekking van de blaas

Risicogroepen

4 Spasme van de blaas (irritatie van de rekreceptoren van de


blaas, bijvoorbeeld blaasinfectie)
4 Verminderde blaascapaciteit (bijvoorbeeld voorgeschiedenis
van adnexitis (pelvic inflammatory disease), buikoperaties,
verblijfskatheter)

10
Risico op urge-urine-incontinentie 251 10
Risico op urge-urine-incontinentie

> Risk for Urge Urinary Incontinence (1998)

Definitie

Verhoogd risico op onwillekeurig urineverlies bij een plotse­


linge, sterke aandrang tot urineren

Risicofactoren

4 Ineffectieve gewoonten met betrekking tot de toiletgang


4 Effecten van medicijnen (en ook cafeïne, alcohol)
4 Hyperreflexie van de blaasspier ten gevolge van
blaasontsteking
4 Instabiliteit van de blaasspier met verminderde contractiliteit
4 Onwillekeurige ontspanning van de sluitspier
4 Geringe blaascapaciteit
4 Ontsteking van de urethra
4 Tumoren, nierstenen
4 Stoornissen van het centrale zenuwstelsel boven het pontien
mictiecentrum

Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas
252 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Volledige urine-incontinentie

> Total Urinary Incontinence (1986)

Definitie

Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Aanhoudend onvoorspelbaar urineverlies zonder rekking
van de blaas of onbeheersbare blaascontracties/spasmen
4 Geen vullings- en passagegevoel
4 Geen besef van de incontinentie

Ondersteunende aanwijzingen
4 Nycturie
4 Niet-succesvolle behandeling van de incontinentie

10 Zorgresultaat

Continentie voor urine


4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectieve behandeling van incontinentie


Volledige urine-incontinentie 253 10
Risicogroepen

4 Neuropathie, bijvoorbeeld door trauma (waardoor geen


informatie over vullingsgraad kan worden doorgegeven naar
de hersenen)
4 Neurologische functiestoornissen (waardoor op onvoorspel­
bare momenten mictie plaatsvindt)
4 Onwillekeurige contracties van de blaasspier (ten gevolge
van operatie)
254 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Urineretentie2

> Urinary Retention (1986)

Definitie

Incomplete blaaslediging

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Overrekking van de blaas
4 Frequent urineren van kleine hoeveelheden, of geen
urine-uitscheiding
4 Urineresidu (100 ml of meer)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Overloopincontinentie
4 Aangeven van het gevoel een volle blaas te hebben
4 Druppelen
4 Dysurie
10
Zorgresultaat

Blaasfunctie
4 Controle over de uitscheiding van urine uit de blaas

2 Verwijs bij deze diagnose naar een arts, tenzij de diagnose kan
worden toegeschreven aan het onvoldoende tijd nemen om de
blaas te ledigen bij het urineren.
Urineretentie 255 10
Etiologische of samenhangende factoren

4 Hoge druk in de urethra (door zwakke blaasspier)


4 Obstructie van urine

Risicogroepen

4 Remming van de reflexboog


4 Sterke sfincter
256 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de


B
urine-uitscheiding

> Readiness for Enhanced Urinary Elimination (2002)

Definitie

Patroon van functioneren van de urinelozing dat volstaat voor


de uitscheidingsbehoefte en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Uiting van bereidheid de urine-uitscheiding te verbeteren


4 Urine strogeel van kleur en reukloos
4 Soortelijk gewicht binnen normale waarden
4 Hoeveelheid urinelozing binnen normaalwaarden met
inachtneming van leeftijd/andere factoren
4 Aannemen van goede houding voor het ledigen van de blaas
4 Voldoende vochtinname voor de dagelijkse behoefte

10 Zorgresultaat

Uitscheiding via de urine


4 Verzameling en uitscheiding van urine met voorspelbare
tussenpozen
Notities 257 10
Notities
258 Hoofdstuk 10 · Uitscheidingspatroon

Notities

10
259 11

Activiteitenpatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_11
260 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Activiteitsvermogen, verminderd1
(specificeer niveau)

> Activity Intolerance (1982)

Definitie

Abnormale reactie op de energievergende lichaamsbewegingen bij


de gewenste of vereiste algemene dagelijkse levensverrichtingen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding van dyspneu of kortademigheid
4 Geobserveerde ademhalingsproblemen bij inspanning
4 Melding van vermoeidheid (beoordelen in de context van
andere aanwijzingen)
4 Verandering in hartfrequentie (in het bijzonder bij hart- of
longproblemen)
4 Spierzwakte, gevoeligheid, pijn (in het bijzonder bij neurolo­
gische problemen of problemen met het steun- en bewe­
gingsapparaat)

11

1 Er zijn op dit gebied verscheidene verpleegkundige onderzoeken


verricht, maar deze hebben voor een aantal indicatoren geen
consistente resultaten opgeleverd. Voorzichtigheid is geboden
en de activiteit dient te worden beëindigd indien een verminderd
activiteitsvermogen wordt vermoed.
Activiteitsvermogen, verminderd … 261 11
En/of na inspanning:
4 geen normalisatie van de hartfrequentie (naar uitgangs­
waarde) binnen ongeveer drie minuten na beëindiging van
de activiteit

Onmiddellijke aandacht en beoordeling vereist


4 Aangeven gevoeligheid/pijn op de borst te ervaren bij
inspanning (specificeer inspanningsniveau)
4 Aritmie bij inspanning (specificeer inspanningsniveau)
4 Stijging van diastolische druk met 15 mmHg of meer bij
inspanning
4 Met ECG aangetoonde symptomen van ischemie bij inspan­
ning (specificeer inspanningsniveau)
4 Geen tensiestijging bij inspanning
4 Dyspneu in rusttoestand (tenzij dit de uitgangssituatie is)

Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: loopt in normaal tempo een normale afstand op
een vlakke ondergrond en beklimt één of meer trappen,
maar heeft dan meer last van kortademigheid dan normaal
4 Niveau 2: loopt 150 meter op vlakke ondergrond en beklimt
een trap, langzaam maar zonder te stoppen
4 Niveau 3: loopt niet meer dan 15 meter op een vlakke
ondergrond zonder te stoppen en is niet in staat één trap te
beklimmen zonder te stoppen
4 Niveau 4: is kortademig en moe in rusttoestand

Zorgresultaat

Activiteitsvermogen
4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua
lichaamsbeweging veel energie vergen, specificeer het te
bereiken niveau
262 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Algehele zwakte
4 Sedentaire levensstijl

Risicogroepen

4 Verstoorde balans tussen zuurstoftoevoer en behoefte (bij­


voorbeeld bij hart- en vaatziekten, longaandoeningen of
veranderingen ten gevolge van veroudering)
4 Toename in activiteitsniveau (bijvoorbeeld bij hartrevalidatie
of andere vorm van revalidatie)
4 Langdurige bedrust of immobiliteit; verzwakte conditie

11
Risico op verminderd activiteitsvermogen 263 11
Risico op verminderd activiteitsvermogen

> Risk for Activity Intolerance (1982)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een abnormale reactie op


energievergende lichaamsbewegingen

Risicofactoren

4 Deconditionering (langdurige bedrust, inactiviteit)


4 Aangetoonde ademhalingsproblemen
4 Aangetoonde hartproblemen
4 Voorgeschiedenis van verminderd activiteitsvermogen
4 Aangetoonde circulatieproblemen
4 Deelname aan revalidatieprogramma
4 Wens of noodzaak tot toename van het activiteitsniveau
4 Onervarenheid met de activiteit
4 Algehele zwakte (chronische ziekte)

Zorgresultaat

Activiteitsvermogen
4 Lichamelijke reactie op dagelijkse handelingen die qua
lichaamsbeweging veel energie vergen
264 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Sedentaire levensstijl

> Sedentary Lifestyle (2004)

Definitie

Een door patiënt omschreven manier van leven die gekenmerkt


wordt door weinig lichamelijke activiteit

Bepalende kenmerken

4 Keuze voor dagelijkse activiteiten zonder lichamelijke


inspanning
4 Tekenen van lichamelijke deconditionering
4 Vermelding voorkeur te hebben voor activiteiten met weinig
lichamelijke inspanning

Zorgresultaat

Actieve leefstijl
4 Dertig minuten per dag lichamelijke activiteit/sporten

11
Sedentaire levensstijl 265 11
Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (gunstige effecten van lichaamsbeweging voor


de gezondheid)
4 Gebrek aan training om voldoende lichaamsbeweging te
verkrijgen
4 Gebrek aan mogelijkheden (bijvoorbeeld geen tijd, geld,
gezelschap, faciliteiten)
4 Gebrek aan motivatie/interesse
266 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Vermoeidheid

> Fatigue (1988, 1998)

Definitie

Allesoverheersend en aanhoudend gevoel van uitputting en ver­


minderd vermogen tot lichamelijke en geestelijke inspanning op
het gebruikelijke niveau

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Aangeven continu een allesoverheersend energietekort te
hebben
4 Onvermogen om gebruikelijke activiteiten te verrichten
(lichaamsbeweging, verplichtingen; afname prestaties op
werkvloer)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Toenemende behoefte aan rust; onvermogen het energieni­
veau te herstellen, zelfs na slapen
4 Slaperigheid, vermoeidheid, lusteloosheid
11 4 Prikkelbaarheid
4 Toename van lichamelijke klachten
4 Verminderd concentratievermogen
4 Verminderd libido
4 Desinteresse in de omgeving
4 Schuldgevoelens vanwege niet nakomen van verantwoorde­
lijkheden
Vermoeidheid 267 11
Zorgresultaat

Activiteitsvermogen
4 Afwezigheid van vermoeidheid bij energievergende dage­
lijkse verrichtingen

Etiologische en samenhangende factoren

4 Lichamelijke factoren
4 Slaaptekort
4 Verhoogde lichamelijke inspanning
4 Stress
4 Angst
4 Depressie
4 Saaie leefstijl

Situationele factoren
4 Negatieve levensgebeurtenissen
4 Beroep of werk

Omgevingsfactoren
4 Licht, rumoer tijdens slaap
4 Vocht
4 Temperatuur

Risicogroepen

4 Anemie
4 Ziektetoestand
4 Zwangerschap
268 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Gebrek aan ontspanning

> Deficient Diversional Activity (1980)

Definitie

Verminderde deelname in recreatieve of vrijetijdsactiviteiten

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Wens iets te doen, zoals lezen
4 Melding van verveling of dutten overdag

Ondersteunende aanwijzingen
4 Aangeven dat de gebruikelijke hobby’s niet in de huidige
setting kunnen worden beoefend

Zorgresultaat

Vrijetijdsbesteding
4 Ondernemen van ontspannende, interessante en leuke acti­
11 viteiten ter bevordering van het welzijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Langdurige apathie door hospitalisatie


4 Gebrek aan ontspannende activiteiten in de omgeving
Gebrek aan ontspanning 269 11
Risicogroepen

4 Frequente langdurige behandelingen


4 Langdurige ziekte
4 Zware belasting door werk of gezin
270 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Mobiliteitstekort, lichamelijk
(specificeer niveau)

> Impaired Physical Mobility (1973, 1998)

Definitie

Beperking van het zelfstandig doelgericht bewegen in de


omgeving

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvermogen om zich doelgericht binnen de fysieke omge­
ving te kunnen voortbewegen
4 Instabiele lichaamshouding bij het uitvoeren van routinema­
tige activiteiten
4 Verminderde spiercontrole, spierkracht of spiermassa

Ondersteunende aanwijzingen
4 Veranderde manier van lopen (bijvoorbeeld langzamer
lopen, problemen met op gang komen, kleine stapjes maken,
met de voeten schuiven, zwalken)
11 4 Terughoudendheid om te gaan bewegen, bijvoorbeeld uit
vrees of door weinig vertrouwen in eigen kunnen
4 Compensatiegedrag, bijvoorbeeld door te fixeren op
lichaamsbeweging, meer te letten op het activiteitsvermogen
van anderen, te veel controle te willen, zich te richten op het
activiteitenniveau van vóór de ziekte of de beperking
Mobiliteitstekort, lichamelijk … 271 11
Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en kan niet zelfstandig activiteiten
ondernemen

Zorgresultaat

Mobiliteit
4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te
bewegen, met of zonder hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd activiteitsvermogen (bijvoorbeeld kortademig


bij bewegen; beperkt uithoudingsvermogen door cardiovas­
culaire problemen)
4 Stijfheid van gewrichten of contracturen (beperkte
bewegingsuitslag)
4 Pijn, ongemak
4 Aandoening van het bewegingsapparaat (bijvoorbeeld ver­
lies van integriteit van botweefsel)
4 Neuromusculaire stoornis (bijvoorbeeld beperking van de
fijne motoriek; van de grove motoriek; ongecoördineerde of
hortende bewegingen; tremor bij inspanning)
4 Waarnemings- of cognitietekort (bijvoorbeeld verhoogde
reactietijd)
4 Depressieve stemming of angstgevoelens
272 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Sedentaire levensstijl, inactiviteit, deconditionering


4 BMI >75e percentiel voor de leeftijd
4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen (bijvoorbeeld
fysieke of medicamenteuze immobilisatie, voorgeschreven
bedrust, gebruik van hulpmiddel dat bewegingsvrijheid
beperkt, immobilisatie in verband met behandeling)

11
Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau) 273 11
Mobiliteitstekort, bed (specificeer niveau)

> Impaired Bed Mobility (1998)

Definitie

Beperking in het vermogen zelfstandig te bewegen van de ene


naar een andere houding in bed

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken.
4 Beperkt vermogen om op de andere zij te gaan liggen
4 Beperkt vermogen om rugligging en zitten af te wisselen
4 Beperkt vermogen om te ‘verschuiven’ of in bed van houding
te veranderen
4 Beperkt vermogen om rugligging met buikligging af te
wisselen
4 Beperkt vermogen om rugligging en zithouding met
gestrekte benen af te wisselen

Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
274 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Positionering: zelfstandig
4 Vermogen om zelfstandig van lichaamshouding te verande­
ren, met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau
moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Coma, sederende middelen


4 Ernstige zwakte/deconditionering
4 Ernstige obesitas
4 Pijn
4 Beperkingen van de omgeving (grootte of soort bed,
behandelapparatuur, fixatiemiddelen)
4 Kennistekort (draaien, enzovoort)

Risicogroepen

4 Verlamming
4 Aandoening van het bewegingsapparaat
4 Neuromusculaire stoornis
4 Cognitietekort

11
Beperkt vermogen tot verplaatsing … 275 11
 eperkt vermogen tot verplaatsing
B
(specificeer niveau)

> Impaired Transfer Ability (1998)

Definitie

Beperking in het vermogen het eigen lichaam zelfstandig te ver­


plaatsen tussen twee nabijgelegen oppervlakken

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken.
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit bed naar
stoel en andersom
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen van of naar het
toilet of een postoel
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen in of uit een bad of
douche
4 Beperkt vermogen zich te verplaatsen tussen twee opper­
vlakken met verschillende hoogte
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar
auto of andersom
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit stoel naar
vloer of andersom
4 Beperkt vermogen om zich te verplaatsen vanuit staande
houding naar vloer of andersom
276 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

Zorgresultaat

Verplaatsingsvermogen
4 Vermogen om zelf de positie van het lichaam te veranderen,
met of zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet
worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Lichte cognitieve stoornis


4 Deconditionering
4 Kennistekort
4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld hoogte van
bed, onvoldoende ruimte, soort rolstoel, behandelapparatuur,
fixatie)
4 Verstoord gezichtsvermogen
11 4 Onvoldoende spierkracht
4 Pijn
Beperkt vermogen tot verplaatsing … 277 11
Risicogroepen

4 Verlamming
4 Verlies van de perifere sensatie
4 Ernstige zwakte
4 Ernstige obesitas
278 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Mobiliteitstekort, rolstoel

> Impaired Wheelchair Mobility (1998)

Definitie

Beperking in het vermogen tot zelfstandig rolstoelgebruik in de


omgeving

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken.
4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel op een
vlakke of ongelijke ondergrond te bedienen
4 Beperkt vermogen om handmatige rolstoel te bedienen op
een stijgende of dalende helling
4 Beperkt vermogen om een handmatige rolstoel te bedienen
over een stoeprand
4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen
op een vlakke of ongelijke ondergrond
4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen
op een stijgende of dalende helling
11 4 Beperkt vermogen om een elektrische rolstoel te bedienen
over een stoeprand

Zorgresultaat

Ambulantie: rolstoel
4 Vermogen zich met behulp van een rolstoel te verplaatsen
(specificeer welk niveau moet worden bereikt)
Mobiliteitstekort, rolstoel 279 11
Etiologische of samenhangende factoren

4 Lichte cognitieve stoornis


4 Deconditionering
4 Kennistekort
4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen, hel­
lingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels, afstand,
afwezigheid van hulpmiddelen of helpenden, type rolstoel)
4 Verstoord gezichtsvermogen
4 Onvoldoende spierkracht
4 Pijn
4 Sombere stemming
4 Beperkt uithoudingsvermogen

Risicogroepen

4 Verlies van sensorische of neuromusculaire innervatie (bij­


voorbeeld ruggenmergletsel, spierdystrofie, cerebrovasculair
accident)
4 Ernstige zwakte
4 Ernstige artritis
280 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ambulantietekort (specificeer niveau)

> Impaired Walking (1998)

Definitie

Beperking in het vermogen zich in de omgeving zelfstandig te


voet voort te bewegen (met of zonder hulpmiddel, bijvoorbeeld
stok, kruk, looprek)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken.
4 Beperkt vermogen tot traplopen
4 Beperkt vermogen om een vereiste afstand te lopen
4 Beperkt vermogen om op een stijgende of dalende helling te
lopen
4 Beperkt vermogen om op ongelijkmatige ondergrond te
lopen
4 Beperkt vermogen om een stoeprand op of af te stappen

Functioneringsniveaus
11 4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk,
looprek)
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
Ambulantietekort (specificeer niveau) 281 11
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig

Zorgresultaat

Mobiliteit
4 Vermogen zich doelgericht in de eigen omgeving voort te
bewegen, met of zonder hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Cognitieve stoornis
4 Sombere stemming
4 Verstoord gezichtsvermogen
4 Evenwichtsstoornis
4 Deconditionering
4 Beperkende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld trappen,
hellingen, ongelijke oppervlakken, onveilige obstakels,
fixatiemiddelen, afstand, afwezigheid van hulpmiddelen of
helpenden)
4 Vrees (vallen)
4 Onvoldoende spierkracht
4 Beperkt uithoudingsvermogen
4 Contracturen
4 Spier- en skeletaandoening of neuromusculaire stoornis
4 Obesitas
4 Pijn
4 Kennistekort
282 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risicogroepen

4 Verlies van sensibiliteit en/of motoriek


4 Ernstige artritis
4 Ernstige zwakte
4 Amputatie van een ledemaat

11
Dolen 283 11
Dolen

> Wandering (2000)

Definitie

Ronddwalend, doelloos of herhaald voortbewegen dat de


betrokkene in gevaar brengt; vaak zonder rekening te houden
met grenzen, beperkingen of obstakels; kan sporadisch of voort­
durend optreden

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken.
4 Vaak of voortdurend van de ene plaats naar de andere bewe­
gen, vaak dezelfde locaties opzoekend
4 Persisterend voortbewegen op zoek naar ‘verdwenen’ of
onbereikbare mensen
4 Willekeurig voortbewegen
4 Naar privéruimtes bewegen of naar ruimtes waar diegene
onbevoegd is
4 Voortbewegen leidt tot onbedoeld van terrein afdwalen
4 Schijnbaar zonder doel lange perioden voortbewegen
4 Niet gemakkelijk van de bewegingsroute af te brengen
4 Voortdurend achternalopen van de mantelzorger
4 Hyperactiviteit
4 Onderzoekend, speurend of zoekend gedrag
4 Perioden van voortbewegen afgewisseld door perioden van
stilstand (bijvoorbeeld zitten, staan, slapen)
4 Meermaals verdwalen
284 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Zich op verboden terrein begeven
4 Opgejaagd voortbewegen
4 Onvermogen oriëntatiepunten in een bekende omgeving te
lokaliseren

Zorgresultaat

Veilig wonen
4 Fysieke maatregelen om thuis of in de leefgemeenschap
omgevingsfactoren die lichamelijk letsel kunnen veroorza­
ken zo veel mogelijk te beperken

Etiologische of samenhangende factoren

4 Cognitieve stoornis, vooral geheugenstoornis, desoriëntatie,


stoornissen in het visuospatiële en visuoconstructieve ver­
mogen, (voornamelijk expressieve) taaldefecten
4 Corticale atrofie
4 Premorbide gedrag (bijvoorbeeld extraverte, aimabele per­
soonlijkheid; premorbide dementie)
4 Separatie van vertrouwde mensen en plaatsen
4 Sederende middelen
4 Frustratie, angst, verveling, depressiviteit (agitatie)
11 4 Overprikkeling of onderstimulatie van sociale of fysieke
omgeving
4 Lichamelijke staat of behoefte (bijvoorbeeld honger/dorst,
pijn, volle blaas, obstipatie)
4 Tijdstip van de dag
Risico op inactiviteitssyndroom 285 11
Risico op inactiviteitssyndroom2

> Risk for Disuse Syndrome (1988)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een achteruitgang van


lichamelijke functies als gevolg van voorgeschreven of onver­
mijdbare inactiviteit van het bewegingsapparaat

Risicofactoren

4 Verlamming
4 Mechanische immobilisatie (bijvoorbeeld gipsverband aan
onderste lichaamshelft, tractie, infuus)
4 Voorgeschreven immobilisatie
4 Hevige pijn
4 Bewustzijnsverandering
4 Ernstige depressiviteit

2 Bij de mogelijke complicaties van immobiliteit horen decubitus,


obstipatie, stase van secreet in de luchtwegen, trombose, urineweg-
infectie en/of urineretentie, verminderde kracht of uithoudingsver-
mogen, orthostatische hypotensie, verminderde bewegingsuitslag
van gewrichten, desoriëntatie, verstoord lichaamsbeeld en
machteloosheid.
286 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Immobiliteitsgevolgen: lichamelijk/
psychocognitief
4 Normaal lichamelijk/psychocognitief functioneren

11
Risico op contracturen 287 11
Risico op contracturen

> Risk for Joint Contractures

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor verkorting van pezen


van beweeglijke gewrichten (rug, hoofd, bovenste en onderste
extremiteiten)

Risicofactoren

4 Verlies van beheersing over houdingsspieren


4 Langdurige flexie van gewrichten in zittende of liggende
houding
4 Spasticiteit
4 Melding van pijn of gevoeligheid bij bewegen
4 Voorgeschreven bewegingsbeperkingen van gewrichten (bij­
voorbeeld gipsverband, tractie)
4 Afwijkende houding ten gevolge van psychosociale factoren
of cognitietekort

Zorgresultaat

Gewrichtsbeweeglijkheid
4 Functioneel bewegingsbereik van de gewrichten
288 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zelfverwaarlozing3

> Self-Neglect (2008)

Definitie

Verzameling cultureel bepaalde gedragingen aangaande een of


meer persoonlijke-zorgactiviteiten die niet volstaat om aan de
sociale standaarden van gezondheid en welzijn te voldoen

Bepalende kenmerken

4 Inadequate persoonlijke hygiëne


4 Inadequate hygiëne van de leefomgeving
4 Negeren van gezondheidsbevorderende activiteiten

Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: hygiëne


4 Zorgt voor de eigen persoonlijke hygiëne en een verzorgd
uiterlijk, met of zonder hulpmiddel(en)

11

3 Gibbons S, Lauder W, Ludwick R. Self-neglect: A proposed new


NANDA diagnosis. International Journal of Nursing Terminologies
and Classifications 2006;17(10):10-8.
Zelfverwaarlozing 289 11
Etiologische of samenhangende factoren

4 Functionele beperking
4 Leefstijl/keuze
4 Syndroom van Capgras
4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld dementie)
4 Depressie
4 Leerstoornis
4 Vrees (voor opname in een zorginstelling)
4 Controle handhaven
4 Simuleren
4 Middelenmisbruik
4 Ingrijpende levensgebeurtenis

Risicogroepen

4 Disfunctie van de frontale kwab en de executieve functies


4 Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis
4 Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis
4 Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis
4 Depressie
290 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Volledig persoonlijke-zorgtekort
(specificeer niveau)

> Total Self-Care Deficit

Definitie

Onvermogen om zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te


gaan, zich aan en uit te kleden en zichzelf te verzorgen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Observatie of betrouwbare melding van onvermogen om
zelfstandig te eten, te baden, naar het toilet te gaan, zich aan
en uit te kleden en zichzelf te verzorgen

Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparatuur of hulpmiddel nodig (stok, kruk,
looprek)
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
11 middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en beweegt niet zelfstandig
Volledig persoonlijke-zorgtekort … 291 11
Zorgresultaat

Persoonlijke zorg
4 Zorgt zelf voor voeding, baden, toiletgang, kleden en uiter­
lijke verzorging (specificeer niveau dat moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of


uithoudingsvermogen
4 Pijn of ongemak
4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis
(specificeer)
4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer)
4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat
(specificeer)
4 Hevige angst
4 Depressie
4 Beperkende omgevingsfactoren
292 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in wassen
Z
(specificeer niveau)

> Bathing Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen om zich geheel of gedeeltelijk te wassen


of andere activiteiten op het gebied van de persoonlijke hygiëne
te verrichten

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Beperkt vermogen om het eigen lichaam geheel of gedeelte­
lijk te wassen en één of meer van de volgende kenmerken:
4 Verminderd vermogen om water te verkrijgen
4 Verminderd vermogen om bij/aan een waterbron te komen
(badkuip, douche, wastafel)
4 Beperkt vermogen om de temperatuur of de straal van het
water te reguleren
4 Onvoldoende frequentie van wassen om de persoonlijke
hygiëne in stand te houden
11 Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en neemt niet deel aan persoonlijke
zorg op het gebied van wassen en persoonlijke hygiëne
Zelfstandigheidstekort in wassen … 293 11
Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: wassen


4 Wast zelfstandig het eigen lichaam, met of zonder hulpmid­
delen (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Persoonlijke zorg: hygiëne


4 Houdt zelfstandig het eigen lichaam schoon en zorgt voor de
uiterlijke verzorging, met of zonder hulpmiddelen (specifi­
ceer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of


uithoudingsvermogen
4 Pijn of ongemak
4 Ongecompenseerde waarnemings- of cognitieve stoornis
(specificeer)
4 Ongecompenseerde neuromusculaire stoornis (specificeer)
4 Ongecompenseerde stoornis van het bewegingsapparaat
(specificeer)
4 Hevige angst
4 Depressie
4 Beperkende omgevingsfactoren
294 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in kleden en uiterlijke


Z
verzorging (specificeer niveau)

> Dressing–Grooming Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen om zichzelf geheel of gedeeltelijk te kle­


den of te verzorgen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Onvermogen om:
4 kleding uit te zoeken
4 kleding op te pakken
4 kleding voor het bovenlichaam aan te trekken of uit te
trekken
4 kleding voor het onderlichaam aan te trekken of uit te trek­
ken (schoenen en sokken aan te doen)
4 kleding te sluiten en ritssluitingen te gebruiken

Ondersteunende aanwijzingen
11 Onvermogen om:
4 kledingstukken te verkrijgen of te vervangen (afhankelijk
van situatie)
4 er op een bevredigend niveau goed uit te blijven zien (haren
kammen, scheren, enzovoort)
Zelfstandigheidstekort in kleden … 295 11
Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet zelfstandig kle­
den of uiterlijk verzorgen

Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: kleden


4 Kan zichzelf aan- of uitkleden en uiterlijk verzorgen, met of
zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden
bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­


dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid)
4 Pijn, ongemak
4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort
4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening
4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en
bewegingsapparaat
4 Hevige angst
4 Beperkende omgevingsfactoren
4 Situationele depressie
4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
296 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in eten
Z
(specificeer niveau)

> Feeding Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen de activiteiten om zichzelf te voeden


geheel of gedeeltelijk te verrichten

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Beperkt vermogen om voedsel naar de mond te brengen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Onvermogen om voedsel klaar te maken voor
voedselinname
4 Onvermogen om verpakkingen te openen
4 Onvermogen om voedsel op bestek te krijgen en met bestek
om te gaan
4 Onvermogen om kopje of glas op te pakken
4 Onvermogen om een volledige maaltijd te eten
11 4 Onvermogen om voedsel op een sociaal acceptabele wijze in
te nemen
4 Onvermogen om voedsel veilig in te nemen
4 Onvermogen om voldoende voedsel in te nemen
Zelfstandigheidstekort in eten … 297 11
Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en eet niet zelfstandig

Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: eten


4 Zelfstandig voedsel en drinken bereiden en nuttigen, met of
zonder hulpmiddelen (specificeer welk niveau moet worden
bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­


dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid)
4 Pijn, ongemak
4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort
4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening
4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en
bewegingsapparaat
4 Hevige angst
4 Beperkende omgevingsfactoren
4 Situationele depressie
4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
298 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 elfstandigheidstekort in toiletgang
Z
(specificeer niveau)

> Toileting Self-Care Deficit (1980, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen om zelfstandig (alle) activiteiten van de


toiletgang te verrichten

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvermogen om naar toilet of postoel te gaan
4 Onvermogen om gepaste toilethygiëne ten uitvoer te
brengen
4 Onvermogen om met kleding om te gaan bij toiletgang
4 Onvermogen om van toilet of postoel op te gaan

Ondersteunende aanwijzingen
4 Beperkt vermogen om op toilet of postoel te zitten
4 Onvermogen om toilet door te spoelen of postoel te legen

Functioneringsniveaus
11 4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en gaat niet zelfstandig naar het
toilet
Zelfstandigheidstekort in toiletgang … 299 11
Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: toiletgang


4 Gaat zelfstandig naar het toilet, met of zonder hulpmiddelen
(specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Beperkt vermogen tot verplaatsing of mobiliteitsbeperking


4 Verminderd(e) activiteitsvermogen, kracht en/of uithou­
dingsvermogen (zwakte of vermoeidheid)
4 Pijn, ongemak
4 Ongecompenseerd waarnemings- of cognitietekort
4 Ongecompenseerde neuromusculaire aandoening
4 Ongecompenseerde aandoening van het steun- en
bewegingsapparaat
4 Hevige angst
4 Beperkende omgevingsfactoren
4 Situationele depressie
4 Verminderde motivatie of gebrek aan motivatie
300 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 ertraagde groei en ontwikkeling:


V
persoonlijke-zorgvaardigheden (specificeer
niveau)

> Developmental Delay: Self-Care Skills

Definitie

Afwijking van de norm voor de betreffende leeftijdsgroep wat de


persoonlijke-zorgvaardigheden betreft

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Achterstand in of problemen met persoonlijke-­
zorgvaardigheden die de cliënt, gezien zijn leeftijd en
ontwikkelingsniveau, geacht mag worden te beheersen (eten,
wassen, toiletgang, kleden/verzorgen)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Vlak affect
4 Lusteloosheid
4 Verminderde responsiviteit
11 Functioneringsniveaus
4 Niveau 1: heeft apparaat of hulpmiddel nodig
4 Niveau 2: heeft ander(en) nodig voor hulp, begeleiding of
instructie
4 Niveau 3: heeft hulp van ander(en) en apparatuur of hulp­
middel nodig
4 Niveau 4: is afhankelijk en kan zichzelf niet verzorgen
Vertraagde groei en ontwikkeling … 301 11
Zorgresultaat

Persoonlijke zorg
4 Verricht de elementaire activiteiten voor de persoonlijke
verzorging (specificeer welk niveau moet worden bereikt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Prikkelarme (sociale, fysieke) omgeving


4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort
4 Inadequate verzorging door anderen
4 onverschilligheid
4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn
4 meerdere verzorgers
4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen)
4 Effecten van een lichamelijke beperking
4 Afhankelijkheid in verband met behandeling
302 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

 ereidheid tot verbetering van de


B
zelfstandigheid

> Readiness for Enhanced Self-Care (2007)

Definitie

Patroon waarin iemand voor zichzelf activiteiten uitvoert om


aan gezondheidsdoelen te voldoen, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens zelfstandiger te worden in de algemene dagelijkse


levensverrichtingen
4 Wens zelfstandiger te worden in het handhaven van de
gezondheid
4 Wens zelfstandiger te worden in het onderhoud van de eigen
ontwikkeling
4 Wens de eigen kennis te vergroten van strategieën voor de
persoonlijke zorg
4 Wens om de eigen verantwoordelijkheid voor de persoon­
lijke zorg te vergroten
4 Wens om de persoonlijke zorg te verbeteren
11
Zorgresultaat

4 Verricht zelfstandig persoonlijke-zorgactiviteiten


Vertraagd herstel na een operatie 303 11
Vertraagd herstel na een operatie

> Delayed Surgical Recovery (1998)

Definitie

Verlenging van het aantal postoperatieve dagen die iemand nodig


heeft om gezondheids- en welzijnsbevorderende initiatieven en
activiteiten te kunnen ontplooien

Bepalende kenmerken

4 Moeite met vrij rondbewegen


4 Behoefte aan hulp bij de persoonlijke zorg
4 Vermoeidheid
4 Melding van pijn of ongemak
4 Uitstel van hervatting van werk of spel (bij kinderen)
4 Aangeven naar eigen perceptie meer tijd nodig te hebben
voor herstel
4 Aanwijzingen dat de genezing van het geopereerde gebied
belemmerd wordt (bijvoorbeeld roodheid, vorming van
bindweefsel, exsudaat, immobiliteit)
304 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Herstelstatus na een ingreep


4 Terugkeer naar het niveau van functioneren van vóór de
ingreep na een procedure of kleine chirurgische ingreep met
anesthesie of sedatie

Etiologische of samenhangende factoren

4 Nog te ontwikkelen (deze diagnose kan de oorzaak zijn van


andere problemen – een etiologische factor)

11
Vertraagde groei en ontwikkeling 305 11
Vertraagde groei en ontwikkeling4

> Delayed Growth and Development (1986)

Definitie

Afwijking van de normen die gelden voor de leeftijdscategorie

Bepalende kenmerken

4 Vertraging van of moeite met het uitvoeren van (motorische,


sociale of expressieve) vaardigheden die bij de leeftijdsgroep
horen
4 Afwijkende lichamelijke groei
4 Onvermogen de persoonlijke verzorging of zelfregulerende
activiteiten die bij de leeftijd horen, uit te voeren

Zorgresultaat

Groei
4 Bereikt mijlpalen van lichamelijke, cognitieve en psychoso­
ciale ontwikkeling

4 Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden,


persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.
306 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Inadequate verzorging door anderen


4 onverschilligheid
4 niet altijd goed aanspreekbaar zijn
4 meerdere verzorgers
4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen)
4 Omgevingsbeperking en stimulatietekort
4 Effecten van een lichamelijke beperking
4 Afhankelijkheid in verband met behandeling

11
Risico op vertraagde ontwikkeling 307 11
Risico op vertraagde ontwikkeling5

> Risk for Delayed Development (1998)

Definitie

Verhoogde kans op een vertraging van 25 % of meer in de ont­


wikkeling van sociaal of zelfregulerend gedrag of van cognitieve
vaardigheden, taalvaardigheid, grove of fijne motoriek

Risicofactoren

Prenatale factoren
4 Leeftijd van de moeder <15 jaar of >35 jaar
4 Middelenmisbruik
4 Genetische of endocriene stoornissen
4 Inadequate maternale voeding
4 Late, inadequate of gebrek aan prenatale zorg
4 Analfabetisme/onwetendheid, armoede

Lichamelijke factoren
4 Ondervoeding, gebrek aan drijfkracht
4 Insulten
4 Positieve drugstest
4 Hersenletsel (bijvoorbeeld bloeding in postnatale periode,
shaken-baby syndrome, mishandeling, ongeval)
4 Visuele of gehoorbeperking, of frequente
middenoorontstekingen

5 Zie Afwijkende groei en ontwikkeling: sociale vaardigheden,


persoonlijke-zorgvaardigheden, communicatieve vaardigheden.
308 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Afhankelijkheid van technologie


4 Loodvergiftiging
4 Prematuriteit
4 Chemotherapie, radiotherapie

Psychosociale factoren
4 Deprivatie
4 Geweld
4 Gedragsstoornissen
4 Natuurrampen
4 Psychische stress van mantelzorger, retardatie, ernstige
leerstoornis
4 Pleeg- of adoptiekind

Zorgresultaat

Herstel na verwaarlozing
4 Ontwikkeling conform de normen voor de leeftijdsgroep

11
Risico op afwijkende groei 309 11
Risico op afwijkende groei

> Risk for Disproportionate Growth (1998)

Definitie

Verhoogde kans op groei boven de 97e percentiel of onder de 3e


percentiel voor de leeftijd, daarbij twee percentielen overschrij­
dend (disproportionele groei)

Risicofactoren

Prenatale factoren
4 Aangeboren of genetische afwijkingen
4 Maternale voeding
4 Meerlingzwangerschap
4 Blootstelling aan teratogenen
4 Middelengebruik of -misbruik door de moeder

Lichamelijke factoren
4 Ondervoeding
4 Maladaptief voedingsgedrag
4 Anorexia
4 Onverzadigbare eetlust
4 Infectie
4 Chronische ziekte
4 Loodvergiftiging
4 Prematuriteit
310 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Psychosociale factoren
4 Deprivatie
4 Geweld
4 Natuurrampen
4 Mishandeling door mantelzorger
4 Psychische stress van mantelzorger, ontwikkelingsachter­
stand, ernstige leerstoornis

Zorgresultaat

Groei
4 Normale toename van botomvang en lichaamsgewicht gedu­
rende de jaren van de groei

11
Verstoord vermogen tot uitvoeren … 311 11
 erstoord vermogen tot uitvoeren van
V
huishoudelijke taken

> Impaired Home Maintenance (1980)

Definitie

Onvermogen om zelfstandig een veilige en groeibevorderende


naaste omgeving in stand te houden (specificeer licht, matig,
ernstig, potentieel of chronisch)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Door leden van het huishouden gemelde problemen met het
op een aangename wijze op orde houden van het huis
4 Vraag om hulp bij het huishouden door leden van het gezin

En één of meer van de volgende factoren.


4 Wanordelijke omgeving, herhaaldelijke hygiënische misstan­
den, aanwezigheid van ongedierte of infecties
4 Hinderlijke geuren, ophoping van vuil, voedselresten of
hygiënisch afval
4 Ongeschikte woontemperatuur; vuil of afwezig kookgerei,
kleding of beddengoed
4 Overbelaste gezinsleden (bijvoorbeeld uitgeput, angstig)
4 Gebrek aan benodigde apparatuur of hulpmiddelen
4 Aanwezigheid van knaagdieren of ander ongedierte
4 Door leden van het huishouden beschreven financiële crises
of schulden
312 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Persoonlijke zorg: instrumentele algemene


dagelijkse levensverrichtingen
4 Voert zelfstandig activiteiten uit die nodig zijn om thuis
en in de samenleving te functioneren, met of zonder
hulpmiddelen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ziekte of letsel van de betrokkene of een gezinslid


4 Gebrek aan ondersteunende systemen
4 Onvoldoende organisatie of planning in het gezin
4 Onvoldoende financiële middelen, uitstaande schulden,
financiële crises
4 Onbekendheid met buurtvoorzieningen
4 Cognitietekort of verstoord emotioneel functioneren
4 Kennistekort (specificeer gebied)
4 Gebrek aan rolmodellen

Risicogroepen

4 Chronische functioneel belemmerende ziekte en


vermoeidheid
11 4 Voorgeschiedenis met gebrek aan rolmodellen op het gebied
van huishouden
Disfunctionele beademingsontwenning 313 11
Disfunctionele beademingsontwenning

> Dysfunctional Ventilatory Weaning Response (1992)

Definitie

Onvermogen zich aan te passen aan een verminderde kunst­


matige beademing, waardoor het ontwenningsproces wordt
bemoeilijkt en verlengd (licht, matig, ernstig)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Licht
Reageert bij vermindering van de beademing met:
4 onrust
4 lichte stijging van de ademhalingsfrequentie vergeleken met
de uitgangswaarde.

Eventueel één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 uiting van gevoel van een verhoogde behoefte aan zuurstof,
ongemakkelijke ademhaling, vermoeidheid, warmte
4 vragen over mogelijke defecten van de
beademingsapparatuur
4 meer aandacht voor de ademhaling

Matig
Reageert bij vermindering van de beademing met:
4 lichte stijging van de bloeddruk vergeleken met de uitgangs­
waarde (<20 mmHg)
4 lichte stijging van de hartslag vergeleken met de uitgangs­
waarde (<20 slagen per minuut)
314 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 stijging van de ademhalingsfrequentie vergeleken met de


uitgangswaarde (<5 ademhalingen per minuut)

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 overmatige waakzaamheid bij activiteiten
4 onvermogen om instructies op te volgen
4 onvermogen om mee te werken
4 ongerustheid
4 diaforese
4 ogen wijd openen (‘opengesperde ogen’)
4 verminderde luchtinname bij auscultatie
4 kleurveranderingen (bleekheid, lichte cyanose)
4 enig gebruik van hulpademhalingsspieren

Ernstig
Reageert bij vermindering van de beademing met:
4 agitatie
4 verslechtering van de arteriële bloedgassen vergeleken met
de huidige uitgangswaarde
4 verhoging van de bloeddruk vergeleken met de uitgangs­
waarde (>20 mmHg)
4 stijging van de hartslag vergeleken met de uitgangswaarde
(>20 slagen per minuut)
4 significante toename van de ademhalingsfrequentie vergele­
ken met de uitgangswaarde

11 En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 diaforese
4 volledig gebruik van de hulpademhalingsspieren
4 oppervlakkige ademhaling, gasping
4 paradoxale buikademhaling
4 ademhaling asynchroon met het beademingsapparaat
4 verlaagd bewustzijn
4 afwijkende ademhalingsgeluiden, hoorbare luchtwegsecretie
4 cyanose
Disfunctionele beademingsontwenning 315 11
Ondersteunende aanwijzingen
4 Voorgeschiedenis van beademingsafhankelijkheid gedu­
rende een week
4 Voorgeschiedenis van meerdere niet-succesvolle pogingen
tot beademingsontwenning

Zorgresultaat

Beademingsreactie: volwassene
4 Aanpassing van de ademhaling en psychologische aanpas­
sing aan het geleidelijke afbouwen van de beademing

Etiologische of samenhangende factoren

Lichamelijke factoren
4 Ineffectieve luchtwegreiniging
4 Verstoord slaappatroon
4 Inadequate voeding
4 Ongecontroleerde pijn of ongemak

Psychische factoren
4 Kennistekort (proces van beademingsontwenning, rol van
de patiënt)
4 Subjectieve ervaring niet te kunnen ontwennen
4 Daling van de motivatie
4 Verminderde zelfachting
4 Angst: matig, ernstig
4 Vrees
4 Moedeloosheid
4 Machteloosheid
4 Onvoldoende vertrouwen in de verpleegkundige
316 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Situationele factoren
4 Ongecontroleerde perioden van energiebehoefte of
-problemen
4 Niet naar behoren gefaseerde afbouw van de mechanische
ademhalingsontwenning
4 Onvoldoende sociale ondersteuning
4 Weinig bevorderlijke omgeving (bijvoorbeeld lawaai, actieve
omgeving, negatieve gebeurtenissen
4 in de patiëntenkamer, lage verpleegkundige:patientratio,
langdurige afwezigheid van verpleegkundige bij het bed;
onbekend verpleegkundig personeel)

Risicogroepen

4 Langdurige beademingsafhankelijkheid
4 Ernstige chronische obstructieve longziekte

11
Verminderd ademhalingsvermogen 317 11
Verminderd ademhalingsvermogen6

> Impaired Spontaneous Ventilation (1992)

Definitie

Onvermogen om een adequate ademhaling te handhaven voor


de instandhouding van het leven als gevolg van verminderde
energie of reserves

Bepalende kenmerken

4 Dyspneu
4 Verhoogde stofwisseling
4 Verhoogde rusteloosheid
4 Ongerustheid
4 Toename van gebruik van hulpademhalingspieren
4 Verlaagd ademteugvolume
4 Verhoogde hartfrequentie
4 Verlaagde zuurstofspanning (PaO2)
4 Verhoogde PaCO2
4 Verlaagde zuurstofsaturatie (SaO2)

6 Verwijs bij deze diagnose onmiddellijk naar een arts.


318 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Ademhaling: gaswisseling
4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de
arteriële bloedgasconcentraties te handhaven

Etiologische of samenhangende factoren

4 Stofwisselingsfactoren (specificeer)
4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren

11
Ineffectieve luchtwegreiniging 319 11
Ineffectieve luchtwegreiniging

> Ineffective Airway Clearance (1980, 1996, 1998)

Definitie

Onvermogen om secreties of obstructies uit de tractus respirato­


rius te verwijderen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Afwijkende ademhalingsgeluiden (specificeer locatie):
crepitaties (knetterend reutelgeluid), rhonchi, piepende
ademhaling
4 Onvermogen de luchtwegen vrij te maken; hoesten onmoge­
lijk of onproductief

Met in een later stadium:


4 aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te
hebben
4 noodzaak tot frequent uitzuigen
4 verhoogde ademhalingsfrequentie (tachypneu) of veran­
derde ademhalingsdiepte
4 verminderd ademgeruis
4 hypoxemie
320 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Dyspneu in rust/ bij inspanning
4 Hypercapnie
4 Cyanose

Zorgresultaat

Ademhaling: open luchtweg


4 Vrije en onbelemmerde tracheobronchiale doorgang voor de
uitwisseling van lucht

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectief hoesten
4 Overmatig taai slijm
4 Verminderde energie, vermoeidheid
4 Pijn (specificeer gebied)
4 Aanwezigheid van een kunstmatige luchtweg

Risicogroepen

4 Obstructie in de luchtweg
4 Tracheobronchiale infectie
11 4 Trauma
4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie
Ineffectief ademhalingspatroon 321 11
Ineffectief ademhalingspatroon

> Ineffective Breathing Pattern (1980, 1996, 1998, 2010)

Definitie

Inspiratie en/of expiratie die onvoldoende ventilatie geeft

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te
hebben
4 Dyspneu in rust/ bij inspanning
4 Verandering van de ademhalingsfrequentie en/of -diepte
4 Gebruik van hulpspieren bij ademhaling
4 Afname van de vitale capaciteit
4 Neusvleugelen
4 Aangeven angstig of ongerust te zijn
4 Verlaging van de inademingsdruk/uitademingsdruk
4 Verlaging van het ademminuutvolume

Ondersteunende aanwijzingen
4 Ademen door getuite lippen (pursed-lip breathing)
4 Verlengde uitademingsfase
4 Cyanose
4 Orthopneu
4 Neusvleugelen
4 Afwijkende arteriële bloedgaswaarden
4 Vergroting van voor-achterwaartse thoraxdiameter
4 Aannemen van een driepuntshouding
322 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Ademhaling: gaswisseling
4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de
arteriële bloedgasconcentraties te handhaven
4 Verplaatsing van lucht in en uit de longen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Angst
4 Vermoeidheid
4 Pijn
4 Kennistekort (compenserende adempatronen)
4 Afwijkingen van het skelet
4 Obesitas
4 Ruggenmergletsel
4 Lichaamshouding
4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren

Risicogroepen

4 Neuromusculaire afwijking (bijvoorbeeld ruggenmergletsel,


afwijkingen van het skelet, neurologische onrijpheid)
4 Waarnemingsstoornis of verstoorde cognitie
11 4 Vermoeidheid van de ademhalingsspieren
4 Borstwandafwijking
4 Hyperventilatie
4 Hypoventilatiesyndroom
Verstoorde gasuitwisseling 323 11
Verstoorde gasuitwisseling7

> Impaired Gas Exchange (1980, 1996, 1998)

Definitie

Verminderde of overmatige zuurstofopname en/of kooldioxide-­


uitscheiding over het alveolaire-capillaire membraan

Bepalende kenmerken

4 Aangeven kortademig te zijn/problemen met ademhalen te


hebben
4 Afwijkende ademhalingsfrequentie/-ritme/-diepte
(specificeer)
4 Dyspneu
4 Hypoxemie
4 Hypercapnie
4 Afwijkende bloedgaswaarden, afwijkende arteriële pH
4 Afwijkende huidskleur (bleek, grauw, cyanose)
4 Diaforese
4 Verstoord gezichtsvermogen
4 Tachycardie
4 Onrust, angst
4 Verwardheid, slaperigheid, prikkelbaarheid
4 Hoofdpijn bij het ontwaken

7 Verwijs bij deze diagnose naar een arts.


324 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Ademhaling: gaswisseling
4 Alveolaire uitwisseling van kooldioxide en zuurstof om de
arteriële bloedgasconcentraties te handhaven

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verstoorde ventilatie-perfusiebalans
4 Veranderingen in de alveoli of capillairen

11
Verlaagd hartminuutvolume 325 11
Verlaagd hartminuutvolume8

> Decreased Cardiac Output (1975, 1996, 2000)

Definitie

Het hart pompt te weinig bloed rond om in de stofwisselingsbe­


hoefte van het lichaam te voorzien

Bepalende kenmerken

Veranderd(e) hartfrequentie/-ritme
4 Aritmieën (tachycardie, bradycardie)
4 Hartkloppingen
4 ECG-veranderingen

Veranderde preload
4 Stuwing vena jugularis
4 Vermoeidheid
4 Oedeem
4 Hartgeruis
4 Stijging/daling van de centrale veneuze druk
4 Stijging/daling van de pulmonale arteriële wiggedruk
4 Gewichtstoename

Veranderde afterload
4 Koude/klamme huid
4 Kortademigheid/dyspneu
4 Oligurie

8 Verwijs bij deze diagnose naar een arts.


326 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Verlengde capillaire refill-tijd


4 Zwakke perifere pols
4 Schommelingen van bloeddrukwaarden
4 Toename/afname van de systemische vaatweerstand
4 Toename/afname van de pulmonale vaatweerstand
4 Huidskleurveranderingen (bleekheid)

Veranderd contractievermogen
4 Crepitaties
4 Hoesten
4 Orthopneu/paroxysmale nachtelijke dyspneu
4 Hartminuutvolume <4 l/min
4 Cardiac index <2,5 l/min
4 Afname van de ejectiefractie
4 Verlaagde hartslagvolume-index
4 Verlaagde hartslagfunctie-index linkerkamer
4 S3- of S4-geluiden

Emotionele/gedragsfactoren
4 Rusteloosheid
4 Angst

Zorgresultaat

Hartpompfunctie
11 4 Voldoende bloedvolume uit de linker hartkamer wordt
rondgepompt om de systemische perfusiedruk te handhaven

Etiologische of samenhangende factoren

Zie onder Bepalende kenmerken


Risico op shock 327 11
Risico op shock

> Risk for Shock (2008)

Definitie

Verhoogd risico voor onvoldoende circulatie naar de lichaams­


weefsels waardoor levensbedreigende cellulaire disfunctie kan
ontstaan

Risicofactoren

4 Hypotensie
4 Hypovolemie
4 Hypoxemie
4 Hypoxie
4 Infectie
4 Sepsis
4 Systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS)

Zorgresultaat

Circulatie
4 Voldoende bloedstroom naar de lichaamsweefsels
328 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Ineffectieve perifere weefselperfusie

> Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2008)

Definitie

Vermindering van de bloedcirculatie naar de periferie, met


mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Bepalende kenmerken

4 Geen pols waarneembaar


4 Verandering in de motorische functie
4 Veranderde huidkenmerken (kleur, elasticiteit, haar, vocht­
gehalte, nagels, gevoel, temperatuur)
4 Bloeddrukveranderingen in extremiteiten
4 Claudicatio intermittens
4 Kleur keert niet terug in been bij laten zakken
4 Vertraagde perifere wondgenezing
4 Zwakke pulsaties
4 Oedeem
4 Pijn in de extremiteiten
4 Paresthesieën
11 4 Bleek worden van huid bij verhogen van ledematen

Zorgresultaat

Circulatie
4 Huidtemperatuur en huidskleur binnen normale waarden
Ineffectieve perifere weefselperfusie 329 11
Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld


roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas,
zoutgebruik, immobiliteit)
4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes,
hyperlipidemie, hypertensie)
4 Roken
4 Sedentaire levensstijl
330 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risico op ineffectieve perifere weefselperfusie

> Risk for Ineffective Peripheral Tissue Perfusion (2010)

Definitie

Risico op een verminderde bloedcirculatie naar de periferie, met


mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren

4 Kennistekort over verergerende factoren (bijvoorbeeld


roken, sedentaire levensstijl, lichamelijk trauma, obesitas,
zoutgebruik, immobiliteit)
4 Kennistekort over ziekteproces (bijvoorbeeld diabetes,
hyperlipidemie)
4 Sedentaire levensstijl
4 Roken
4 Diabetes mellitus
4 Endovasculaire procedure

Zorgresultaat
11 4 Perifere weefselperfusie blijft op niveau
Risico op verminderde … 331 11
 isico op verminderde weefselperfusie,
R
cardiale

> Risk for Decreased Cardiac Tissue Perfusion (2008)

Definitie

Risico op een afname van de circulatie in het hart (coronaire


vaten)

Risicofactoren9

4 Anticonceptiepil
4 Middelenmisbruik
4 Verhoogd C-reactief proteïne
4 Familiaire voorgeschiedenis van coronaire vaatziekten
4 Hyperlipidemie
4 Hypertensie
4 Hypovolemie
4 Hypoxemie
4 Hypoxie
4 Kennistekort over beïnvloedbare risicofactoren (bijvoor­
beeld roken, sedentaire levensstijl, obesitas)

9 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is


medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals
leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende
persoon naar een arts.
332 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hartoperatie
4 Harttamponade
4 Spasme van de coronaire vaten
4 Diabetes mellitus

Zorgresultaat

Hartcirculatie
4 Bloeddruk, hartfrequentie en huidskleur vallen binnen
normale waarden

11
Risico op ineffectieve … 333 11
 isico op ineffectieve weefselperfusie,
R
gastro-intestinaal

> Risk for Ineffective Gastro-intestinal Tissue Perfusion (2008)

Definitie

Verhoogd risico op een verminderde gastro-intestinale circulatie

Risicofactoren10

4 Abdominaal aneurysma aortae


4 Abdominaal compartimentsyndroom
4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd
4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio
4 Acute gastro-intestinale bloeding
4 Acute gastro-intestinale bloeding
4 Leeftijd >60 jaar
4 Anemie
4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie)
4 Diabetes mellitus
4 Diffuse intravasale bloedstolling
4 Vrouwelijk geslacht
4 Gastroparese (bijvoorbeeld diabetes mellitus)
4 Gastro-oesofageale varices

10 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is


medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals
leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende
persoon naar een arts.
334 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Maag-darmziekte (bijvoorbeeld duodenale of maagzweer,


ischemische colitis, ischemische pancreatitis)
4 Hemodynamische instabiliteit
4 Leverdisfunctie
4 Myocardinfarct
4 Onderprestatie linkerventrikel
4 Nierfalen

Zorgresultaat

Circulatie
4 Voldoende bloedstroom naar de gastro-intestinale weefsels
4 Cerebrovasculair accident
4 Trauma
4 Roken
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld cardiopul­
monale bypass, geneesmiddelen, anesthesie, maagoperatie)
4 Vaatziekte (bijvoorbeeld perifere vaatziekte, syndroom van
Leriche)

Zorgresultaat

Circulatie
4 Voldoende bloedstroom naar het maag-darmkanaal
11
Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren 335 11
Risico op ineffectieve weefselperfusie, nieren

> Risk for Ineffective Renal Tissue Perfusion (2008)

Definitie

Verhoogd risico op vermindering van de bloedcirculatie naar de


nieren, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid

Risicofactoren11

4 Roken
4 Blootstelling aan toxinen
4 Infectie (bijvoorbeeld sepsis, lokale infectie)
4 Abdominaal compartimentsyndroom
4 Hoge leeftijd
4 Bilaterale bijnierschorsnecrose
4 Brandwonden
4 Hartoperatie
4 Cardiopulmonale bypass
4 Diabetes mellitus
4 Glomerulonefritis bij vrouwen
4 Hyperlipidemie
4 Hypertensie
4 Hypovolemie
4 Hypoxemie
4 Hypoxie

11 Voor de risicofactoren is medische interventie vereist of ze zijn


onbeïnvloedbaar (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht); verwijs de patiënt
naar een arts.
336 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Maligniteit
4 Maligne hypertensie
4 Metabole acidose
4 Multitrauma
4 Polynefritis
4 Nierarteriestenose
4 Nierziekte (bijvoorbeeld polycysteuze nier)
4 Systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS)
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld
geneesmiddelen)
4 Vasculaire embolieën, vasculitis

Zorgresultaat

Circulatie
4 Voldoende bloedstroom naar de nieren

11
Risico op ineffectieve weefselperfusie, hersenen 337 11
 isico op ineffectieve weefselperfusie,
R
hersenen

> Risk for Ineffective Cerebral Tissue Perfusion (2008)

Definitie

Verhoogd risico op verminderde circulatie in de hersenweefsels

Risicofactoren12

4 Afwijkende partiële tromboplastinetijd


4 Afwijkende protrombinetijd-international normalized ratio
4 Akinetisch linkerventrikelsegment
4 Atherosclerose van de aorta
4 Dissectie van een arterie
4 Atriumfibrilleren
4 Atriale myxoma (boezemtumor)
4 Hersentumor
4 Carotisstenose
4 Aneurysma in de hersenen
4 Coagulopathie (bijvoorbeeld sikkelcelanemie)
4 Cardiomyopathie met dilatatie
4 Diffuse intravasale bloedstolling
4 Embolie
4 Hoofdletsel

12 Voor de 23 risicofactoren die NANDA International benoemt, is


medische interventie vereist en sommige van deze factoren, zoals
leeftijd en geslacht, zijn niet beïnvloedbaar. Verwijs de betreffende
persoon naar een arts.
338 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hypercholesterolemie
4 Trombose vanuit de linker hartboezem (hartoor)
4 Hypertensie
4 Infectieuze endocarditis
4 Mechanische klepprothese
4 Mitralisklepstenose
4 Neoplasma in de hersenen
4 Recent myocardinfarct
4 Sicksinussyndroom
4 Middelenmisbruik
4 Stollingsremmende therapie
4 Bijwerkingen van een behandeling (operatie met cardiopul­
monale bypass, geneesmiddelen)

Zorgresultaat

Circulatie
4 Voldoende bloedstroom naar de hersenweefsels

11
Autonome dysreflexie 339 11
Autonome dysreflexie

> Autonomic Dysreflexia (1988)

Definitie

Levensbedreigende, ongeremde sympathische reactie van het


zenuwstelsel op een schadelijke prikkel na een dwarslaesie op de
zevende borstwervel (Th7) of hoger

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Ruggenmergletsel (Th7 of hoger) en één of meer van de vol­
gende kenmerken.
4 Paroxismale hypertensie (plotselinge, periodieke verhoging
van de bloeddruk; systolische druk >140 mmHg en diastoli­
sche druk >90 mmHg)
4 Diaforese (boven de laesie)
4 Hoofdpijn (een diffuse pijn in verschillende delen van
het hoofd, niet beperkt tot het verzorgingsgebied van een
zenuw)
4 Bradycardie of tachycardie (polsfrequentie <60 of >100
slagen per minuut)
4 Rode vlekken op de huid (boven laesie); bleekheid onder de
laesie
4 Koude rillingen; pilomotorische reflex (kippenvel)
4 Paresthesieën, wazig zien
4 Overmatige bloedtoevoer naar de conjunctiva; verstopte
neus
340 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Syndroom van Horner (pupilvernauwing, gedeeltelijke


ptosis van het ooglid, enophthalmus, soms anhidrose aan
getroffen zijde van het gelaat)
4 Metaalsmaak in de mond
4 Pijn op de borst

Zorgresultaat

Neurologische toestand: autonome functie


4 Normale fysiologische coördinatie door het autonome
zenuwstelsel van de viscerale en homeostatische functies

Risicogroepen

4 Ruggenmergletsel

Etiologische of samenhangende factoren

4 Overrekking van de blaas


4 Overvulling van de darmen
4 Huidirritatie

11
Risico op autonome dysreflexie 341 11
Risico op autonome dysreflexie

> Risk for Autonomic Dysreflexia (1998, 2000)

Definitie

Verhoogd risico op een levensbedreigende, ongeremde symp­


hatische reactie van het zenuwstelsel (na een spinale shock) bij
iemand met een letsel of dwarslaesie op Th6 of hoger; is gezien
bij patiënten met letsel op Th7 en Th8

Risicofactoren

4 Een letsel en laesie op Th6 of hoger en minstens één van de


volgende schadelijke prikkels.

Lichamelijke factoren
4 Overrekking van de blaas; spasme van de blaas
4 Katheterisatie
4 Epididymitis, ontsteking van de urethra, urineweginfectie
4 Obstipatie, klysma’s, stimulatie (handmatig of instrumenteel)
4 Pijnlijke of irriterende prikkels onder het letsel
4 Ziekte van het gastro-intestinale systeem (bijvoorbeeld
maagzweer, gastro-oesofagale reflux)
4 Overvulling van de darmen
4 Obstipatie, fecale impactie
4 Digitale stimulatie; klysma’s
4 Zetpillen
4 Aambeien
4 Temperatuurschommelingen
4 Menstruatie, seksuele gemeenschap, ejaculatie
342 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Huidprikkeling (bijvoorbeeld decubitus, ingegroeide teenna­


gel, verband, brandwond, uitslag)
4 Groei van botmateriaal in de zachte weefsels van het
lichaam, zoals spieren, pezen en fascia

Situationele factoren
4 Positionering, oefeningen voor de bewegingsuitslag, zwan­
gerschap, weeën en bevalling, reactie op medicatie (bijvoor­
beeld decongestiva, sympathicomimetica, vaatvernauwers)
4 Knellende kleding
4 Fracturen
4 Diepe veneuze trombose
4 Ovariumcyste
4 Chirurgische ingrepen

Zorgresultaat

Risicobeheersing: dysreflexie
4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te voor­
komen, te elimineren of te reduceren

11
Risico op wiegendood 343 11
Risico op wiegendood

> Risk for Sudden Infant Death Syndrome (2002)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor het plotseling overlijden


van een zuigeling <1 jaar

Risicofactoren

Beïnvloedbare factoren
4 Zuigeling in buikligging of zijligging te slapen leggen
4 Prenatale en/of postnatale blootstelling van de zuigeling aan
rook
4 Oververhitting of te dik inpakken van de zuigeling
4 Zachte ondermatras of losse voorwerpen in de
slaapomgeving
4 Uitgestelde of geen prenatale zorg
4 Luchtweginfectie

Mogelijk beïnvloedbare factoren


4 Laag geboortegewicht
4 Prematuriteit
4 Jonge leeftijd moeder

Niet-beïnvloedbare factoren
4 Mannelijk geslacht
4 Etniciteit (bijvoorbeeld Afrikaanse, Afro-Amerikaanse of
Amerikaanse afkomst van de moeder)
344 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Seizoen (vaker wiegendood in herfst en winter)


4 Mortaliteit door wiegendood bereikt een piek in de leeftijd
van 2–4 maanden

Zorgresultaat

Ouderschap: veiligheid van baby en dreumes


4 Vermijden van letsel in de wieg bij een kind vanaf de
geboorte tot de leeftijd van 2 jaar

11
Ontregeling bij de zuigeling 345 11
Ontregeling bij de zuigeling

> Disorganized Infant Behavior (1994, 1998)

Definitie

Fysiologisch en gedragsneurologisch gedesintegreerde reactie


van de zuigeling op de omgeving

Bepalende kenmerken

Fysiologisch /regulatiesysteem
4 Prikkelbaarheid
4 Onvermogen het autonome systeem te remmen:
4 Hartfrequentie (bijvoorbeeld bradycardie, tachycardie,
aritmieën)
4 Ademhalingsfrequentie (bijvoorbeeld bradypneu, tachyp­
neu, apneu)
4 Kleur (bijvoorbeeld bleek, cyanotisch, vlekkerig, rood)
4 Zuurstofdesaturatie
4 Intolerantie voor voeden (bijvoorbeeld aspiratie of braken)
4 Tekenen van absences (bijvoorbeeld staren, grijpen, hikken,
hoesten, niezen, gapen, zuchten, slappe kaak, open mond,
uitstekende tong)
4 Ondervoeding

Motorisch systeem
4 Toegenomen of afgenomen spiertonus; slapte
4 Tremoren, schrikreacties, zenuwtrekkingen, hortende
ongecoördineerde bewegingen
346 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

4 Hyperextensie van de extremiteiten, gespreide vingers,


gebalde vuisten of handen voor het gezicht, afwijkende
primitieve reflexen

Slaap-waaktoestand
4 Diffuse of onduidelijke slaap, snel afwisselen van perioden
van waken en slapen
4 Passief wakker (staren, afgekeerde blik)
4 Actief wakker (druk, zorgelijke blik)
4 Geprikkeld of in paniek huilen

Aandacht-interactiesysteem
4 Abnormale reacties op zintuiglijke prikkels (bijvoorbeeld
moeilijk te troosten, onvermogen alert te blijven)

Zorgresultaat

Functioneren van de prematuur


4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi­
oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een
baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is
geboren

Etiologische of samenhangende factoren


11 4 Pijn
4 Orale of motorische problemen
4 Invasieve of pijnlijke procedure
4 Factoren in relatie tot de verzorger
Ontregeling bij de zuigeling 347 11
4 Verkeerd interpreteren van signalen
4 Kennistekort (signalen)
4 Omgevingsprikkels

Risicogroepen

4 Prenatale, aangeboren of genetische afwijkingen, blootstel­


ling aan teratogenen
4 Postnataal: prematuriteit
4 Individuele factoren: zwangerschapsduur, leeftijd vanaf
conceptie
4 Onvolgroeid neurologisch systeem, ziekte
348 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Risico op ontregeling bij de zuigeling

> Risk for Disorganized Infant Behavior (1994)

Definitie

Risico op een fysiologisch en gedragsneurologisch gedesinte­


greerde reactie van de zuigeling op de omgeving

Risicofactoren

4 Pijn
4 Orale of motorische afwijkingen
4 Overstimulatie door omgevingsprikkels
4 Onvoldoende expansiebeperking in of begrenzing van de
omgeving
4 Invasieve of pijnlijke procedures

Zorgresultaat

4 Aanpassing van het fysiologisch en gedragsmatig functi­


oneren aan de buitenbaarmoederlijke omgeving van een
11 baby die na een termijn van 24–37 weken zwangerschap is
geboren
Bereidheid tot verbeterd … 349 11
 ereidheid tot verbeterd georganiseerd
B
functioneren van de zuigeling

> Readiness for Enhanced Organized Infant Behavior (1994)

Definitie

Aanpassingspatroon van de fysiologische en gedragssystemen


van een zuigeling (de autonome, motorische, slaap/waakregule­
rende, zelfregulerende en aandacht/interactiesystemen), dat naar
tevredenheid functioneert maar kan worden versterkt, zodat een
hoger niveau van georganiseerde responsen op omgevingsprik­
kels ontstaat

Bepalende kenmerken

4 Stabiele fysiologische meetwaarden


4 Duidelijke slaap-waaktoestanden
4 Enig zelfregulerend gedrag
4 Reactie op visuele of gehoorsprikkels
350 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Zorgresultaat

Ontwikkeling van het kind: 1 maand


4 Mijlpalen in de lichamelijke, cognitieve en psychosociale
groei en ontwikkeling op de leeftijd van 1 maand

Etiologische of samenhangende factoren

4 Prematuriteit
4 Pijn

11
Risico op perifere neurovasculaire stoornis 351 11
Risico op perifere neurovasculaire stoornis13

> Risk for Peripheral Neurovascular Dysfunction (1992)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in circulatie,


sensibiliteit of beweeglijkheid van een ledemaat

Risicofactoren

4 Immobilisatie
4 Mechanische compressie (bijvoorbeeld tourniquet, spalk,
beugel, bandage of fixatiemiddel)
4 Orthopedische chirurgie
4 Trauma
4 Brandwonden
4 Vasculaire obstructie
4 Fracturen

Zorgresultaat

Neurovasculaire toestand
4 Circulatie, zintuiglijke waarneming en beweging van extre­
miteiten zijn intact

13 De diagnose omvat drie foci (aanvoer van voedingsstoffen naar


weefsels, zintuiglijke waarneming en beweging) en kan daarom
op gebied van voeding, stofwisseling, waarneming of activiteit als
potentieel disfunctioneel patroon worden gezien.
352 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Verminderd intracranieel
aanpassingsvermogen

> Decreased Intracranial Adaptive Capacity (1994)

Definitie

Ontregeling van mechanismen die normaal gesproken een toe­


name van het intracraniële vocht compenseren, met als gevolg
dat de intracraniële druk herhaaldelijk onevenredig stijgt in
reactie op diverse schadelijke of onschadelijke prikkels

Bepalende kenmerken

4 Herhaalde stijgingen van >10 mmHg en langer dan vijf


minuten na een externe prikkel
4 Uitgangswaarde voor de intracraniële druk >10 mmHg
4 Onevenredige stijging van de intracraniële druk na een
enkele omgevingsprikkel (bijvoorbeeld verpleegkundige
handeling)
4 Verhoging van de P2-intracraniële drukgolf
4 Hersendruk-reactietestvariantie (volume-drukverhouding = 2,
drukvolume-index <10)
11 4 Brede amplitude van de intracraniële drukgolf

Zorgresultaat

Neurologische toestand: bewustzijn


4 Arousal, oriëntatie en aandacht voor de omgeving
Verminderd intracranieel aanpassingsvermogen 353 11
Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderde cerebrale perfusie <50–60 mmHg


4 Intracraniale druk aanhoudend verhoogd met 10–15 mmHg
4 Systemische hypotensie met intracraniële hypertensie

Risicogroepen

4 Hersenletsel
354 Hoofdstuk 11 · Activiteitenpatroon

Notities

11
Notities 355 11
Notities
357 12

Slaap-rustpatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_12
358 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Slapeloosheid1

> Insomnia (1980, 1998)

Definitie

Verstoring van de hoeveelheid en kwaliteit van slaap die het


functioneren beperkt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemelde klachten over zich niet uitgerust voelen

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 beschrijving van onderbrekingen in het slaappatroon
4 gemelde klachten over moeite met inslapen (laat inslapen)
4 omdraaien van het dag-nachtritme

Ondersteunende aanwijzingen
4 Beschrijving van vermoeidheid
4 Verminderd presteren (werk, school, thuis)
4 Toenemende prikkelbaarheid, rusteloosheid
4 Vroeg ontwaken
4 Vaak gapen, lethargie

12
1 Deze diagnose was voorheen onderdeel van een bredere diagnose,
‘verstoord slaappatroon’. Deze is door NANDA International gesplitst
in ‘slapeloosheid’ en ‘verstoord slaappatroon’. Zie ook: Omkering van
het slaappatroon, Verlaat inslapen en Slaaptekort.
Slapeloosheid 359 12
4 Donkere kringen onder de ogen
4 Desoriëntatie (progressief)
4 Lusteloosheid
4 Uitdrukkingsloos gezicht
4 Met dikke tong spreken, met verkeerd uitspreken van
­woorden en onjuist woordgebruik
4 Ptosis van de oogleden
4 Lichte, voorbijgaande nystagmus
4 Lichte handtremor
4 Hallucinaties, delirium, paranoïdie

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Piekeren (terugkerend) voor het inslapen


4 Lichamelijk ongemak (specificeer)
4 Stress in het gezin
4 Verandering van omgeving of gewoonten (sociale
aanwijzingen)
4 Frequent wisselend slaap-waakschema (bijvoorbeeld
ploegendienst)
4 Verveling, inactiviteit overdag
4 Vrees (specificeer)
4 Depressie
360 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

4 Angst (persoonlijke stress)


4 Pijn
4 Subjectief ervaren kwetsbaarheid
4 Nycturie
4 Aanhoudend gebruik van antislaapmiddelen

Risicogroepen

4 24-Uursbehandeling (bijvoorbeeld noodzaak tot


­behandeling of medicatie tijdens slaapuren)
4 Nachtelijke dyspneu

12
Slaaptekort 361 12
Slaaptekort

> Sleep Deprivation (1998)

Definitie

Langdurige perioden zonder slaap (natuurlijke periode van relatief


bewustzijnsverlies), twee tot drie dagen of langer

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemelde klachten over zich niet uitgerust voelen
4 Beschrijving van minder uren slaap dan gebruikelijk
gedurende twee tot drie dagen (zo mogelijk bevestigd)

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 stemmingswisselingen
4 rusteloosheid, prikkelbaarheid, angst
4 vermoeidheid, lethargie, slaperigheid overdag
4 zich niet kunnen concentreren
4 zich niet kunnen concentreren, met een achteruitgang in de
oriëntatie en de uitvoering van lichamelijke en psychische
taken
4 waarnemingsstoornissen (bijvoorbeeld verstoord lichaams­
gevoel, wanen, zich juist op dreef voelen, hallucinaties, acute
verwardheid)
4 voorbijgaande paranoïdie, agitatie of opvliegendheid
4 lichte voorbijgaande nystagmus, tremor van de handen
362 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Onderbrekingen van de slaap (specificeer: bijvoorbeeld


omgevingsgeluiden)
4 Langdurig verblijf in een onbekende of ongemakkelijke
slaapomgeving
4 Depressie
4 Angst, nachtmerries, nachtangst (bij kinderen)
4 Vrees (specificeer) of waakzaamheid
4 Ontoereikende pijnbestrijding
4 Medicatie (die het slapen belemmert)
4 Activiteiten of werk voor het slapengaan
4 Stress op het werk, veelvuldige dienstwisselingen
4 Leeftijdsgerelateerde verschuiving slaapstadia
4 Onvoldoende activiteit overdag
4 Niet-slaapbevorderende ouderschapstaken
4 Slaapapneu
4 Periodieke beweging van ledematen (bijvoorbeeld restless
legs syndroom, nachtelijke spiertrekkingen)
4 Sundowners-syndroom
4 Slaapwandelen
12 4 Slaapgebonden pijnlijke erecties
Verlaat inslapen 363 12
Verlaat inslapen

> Delayed Sleep Onset

Definitie

Onvermogen om te slapen wanneer dat verwacht wordt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Herhaaldelijk gemelde klachten over een onvermogen om
in slaap te vallen nadat er minstens 30 tot 45 minuten zijn
voorbijgegaan

Ondersteunende aanwijzingen
4 Beschrijft zich niet uitgerust te voelen
4 Prikkelbaarheid
4 Vermoeidheid
4 Met in een later stadium een onvermogen zich te concen­
treren, desoriëntatie en achteruitgang in de uitvoering van
lichamelijke en psychische taken

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
364 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Angst
4 Vrees (specificeer)
4 Ontoereikende pijnbestrijding
4 Medicatie
4 Activiteiten of werk voor het slapengaan
4 Stress op het werk
4 Veelvuldige dienstwisselingen/veelvuldige onregelmatige
diensten ?

12
Omkering van het slaappatroon 365 12
Omkering van het slaappatroon

> Sleep Pattern Reversal

Definitie

Verandering in de slaap-waakcyclus waarbij de cliënt voorname­


lijk overdag slaapt in plaats van ’s nachts

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Veelvuldig slapen en dutten overdag en niet kunnen slapen ‘s
nachts
4 Wakker zijn gedurende de nachtelijke uren (kan dan
­activiteiten gaan ontplooien)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Stemmingswisselingen
4 Nachtelijke prikkelbaarheid

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
366 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Weinig lichaamsbeweging/lichamelijk inspannende activitei­


ten overdag
4 Gebrek aan ontspanning
4 Vrees of waakzaamheid

Risicogroepen

4 Ouderen
4 Ploegendiensten

12
Onderbreking van het slaappatroon 367 12
Onderbreking van het slaappatroon2

> Interrupted Sleep Pattern

Definitie

Tijdgebonden ontregeling van de duur en kwaliteit van de slaap


(door externe factoren)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Beschrijft door externe factoren te zijn gewekt
4 Verandering van het normale slaappatroon
4 Gemelde klachten zich niet uitgerust te voelen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Ontevredenheid over de slaap
4 Verminderd functioneringsvermogen
4 Beschrijft makkelijk in slaap te kunnen vallen

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)

2 NANDA International gebruikt voor deze conditie de term ‘verstoord


slaappatroon’.
368 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Omgevingstemperatuur
4 Zorgverantwoordelijkheden
4 Verandering in blootstelling aan daglicht/duisternis
4 Onderbrekingen (bijvoorbeeld voor therapeutische maatre­
gelen, monitoring, laboratoriumtests)
4 Te weinig privacy in de slaapomgeving
4 Verlichting
4 Rumoer
4 Hinderlijke geuren
4 Fysieke fixatie
4 Andere slapende(n)
4 Onvertrouwd bed/beddengoed

12
Bereidheid tot verbetering van de slaap 369 12
Bereidheid tot verbetering van de slaap

> Readiness for Enhanced Sleep (2002)

Definitie

Natuurlijk patroon van periodiek relatief bewustzijnsverlies dat


voorziet in voldoende rust, dat de gewenste levensstijl mogelijk
maakt en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Uiting van bereidheid om de slaap te verbeteren


4 Hoeveelheid slaap en REM-slaap sluit aan bij de
ontwikkelingbehoeften
4 Uiting van een uitgerust gevoel na het slapen
4 Gebruik van slaaprituelen die de slaap bevorderen
4 Sporadisch gebruik van slaapmiddelen om in slaap te kun­
nen komen

Zorgresultaat

Slaap
4 Beschrijft een patroon te ervaren van uitgerust ontwaken na
slaap (natuurlijke en regelmatig terugkerende perioden van
bewustzijnsverlaging waarin het lichaam zich herstelt)
370 Hoofdstuk 12 · Slaap-rustpatroon

Notities

12
Notities 371 12
Notities
373 13

Cognitie- en
waarnemingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_13
374 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Acute pijn (specificeer type en locatie)

> Acute Pain (1978, 1996, 2002)

Definitie

Verbale melding of gecodeerde aanduiding voor de aan­


wezigheid van indicatoren van ernstig ongemak (pijn) die
korter duurt dan zes maanden (specificeer type en locatie
[gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerugpijn, pijn in de knie])

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding van ernstig ongemak (pijn)
En één of meer van de volgende aanwijzingen
4 Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel
4 Verhoogde spierspanning
4 Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen
uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas)
4 Rusteloosheid, prikkelbaarheid
4 Autonome responsen worden niet gezien bij chronische,
stabiele pijn (diaforese; veranderingen in bloeddruk en
polsfrequentie; pupilverwijding, verhoogde of afgenomen
ademhalingsfrequentie)
4 Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen,
andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid)
4 Op zichzelf gericht zijn
4 Vernauwde focus (veranderde tijdsbeleving, terugtrekken uit
13 sociaal contact, verstoord denkproces)
4 Slappe tot stijve houding; pijnverminderende houding
Acute pijn (specificeer type en locatie) 375 13
Zorgresultaat

Pijn, mate van


4 Ernst: Afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (pijnbestrijding)

Risicogroepen

4 Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie)


4 Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn)
4 Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst)
4 Letselveroorzakende agentia (biologische, chemische,
fysieke),
5 stressgerelateerd
5 posttraumatisch, na letsel of beschadiging
376 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Chronische pijn (specificeer type en locatie)

> Chronic Pain (1986, 1996)

Definitie

Ernstig ongemak (pijn) die langer duurt dan zes maanden


(specificeer type en locatie: gewrichtspijn, hoofdpijn, lagerug­
pijn, pijn in de knie)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Verbale melding of geobserveerde aanwijzingen van ernstig
ongemak (pijn)
4 Ervaren van ernstig ongemak (pijn) gedurende meer dan zes
maanden

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Behoedzaam bewegen
4 Veranderd vermogen om eerdere activiteiten te kunnen
uitvoeren
4 Vrees voor nieuw letsel
4 Gezichtsmasker (van de pijn)
4 Fysieke en sociale teruggetrokkenheid
4 Anorexia
4 Gewichtsveranderingen
4 Verlaat inslapen, slaaptekort
13
Chronische pijn (specificeer type en locatie) 377 13
Zorgresultaat

Pijn, mate van


4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (chronische-pijnbestrijding)

Risicogroepen

4 Chronische lichamelijke of psychosociale beperking


­(specificeer, bijvoorbeeld kanker)
378 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

I neffectief zelfmanagement van pijn


(chronisch, acuut)

> Ineffective Pain Self-Management

Definitie

Geen of onvoldoende gebruik van pijnbestrijdingstechnieken


(bijvoorbeeld tijdig vragen om pijnmedicatie, positionering of
afleiding)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Communiceren (verbaal of gecodeerd) van
pijnomschrijvingen
4 Lang wachten met vragen om medicatie, niet van houding
veranderen of afleiding zoeken, of andere pijnbestrijdings­
technieken toepassen

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Behoedzaam gedrag, beschermen van pijnlijk lichaamsdeel
4 Op zichzelf gericht zijn
4 Vernauwde focus (bijvoorbeeld veranderde tijdsbeleving,
terugtrekken uit sociaal contact, verstoord denkproces)
4 Afleidend gedrag (bijvoorbeeld kreunen, huilen, ijsberen,
andere mensen of activiteiten opzoeken, rusteloosheid)
4 Gezichtsmasker (bijvoorbeeld ogen missen glans, verslagen
uiterlijk, strakke of onsamenhangende bewegingen, grimas)
13 4 Slappe tot stijve spiertonus
Ineffectief zelfmanagement van pijn … 379 13
Zorgresultaat

4 Maakt gebruik van pijnbeheersingstechnieken


4 Ernst: afwezigheid van melding van pijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Onvoldoende kennis (specificeer)

Risicogroepen

4 Postoperatief (bijvoorbeeld pijn aan incisie, fantoompijn)


4 Artritis (bijvoorbeeld gewrichtspijn)
4 Cardiaal (bijvoorbeeld pijn op de borst)
4 Letselveroorzakende agentia (biologisch, chemisch, fysiek,
stressgerelateerd)
4 Posttraumatisch
380 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Verstoord welbevinden

> Impaired Comfort (2008, 2010)

Definitie

Subjectief ervaren gebrek aan gemak, verlichting en transcen­


dentie, op het vlak van de lichamelijke, psychospirituele, omge­
vings- en/of sociale dimensie

Bepalende kenmerken

4 Angst
4 Huilen
4 Verstoord slaappatroon
4 Vrees
4 Onvermogen zich te ontspannen, rusteloosheid
4 Prikkelbaarheid, rusteloosheid
4 Klagen, zuchten
4 Vermelding van van onwelbevinden
4 Vermelding dat men het koud of warm heeft
4 Vermelding van verontrustende symptomen
4 Vermelding van honger
4 Vermelding van jeuk
4 Vermelding van onvrede met de situatie
4 Vermelding van ongemak met de situatie

13
Verstoord welbevinden 381 13
Zorgresultaat

Comfort
4 Subjectief ervaren lichamelijk en of psychosociaal op
zijn/haar gemak zijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Onvoldoende middelen (bijvoorbeeld financieel, sociale


ondersteuning)
4 Ziektegerelateerde klachten (specificeer)
4 Gebrek aan controle over de omgeving
4 Gebrek aan privacy
4 Gebrek aan controle over de situatie
4 Onaangename prikkels uit de omgeving
4 Bijwerkingen van de behandeling (bijvoorbeeld medicatie,
straling)
382 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 ereidheid tot verbetering van het


B
welbevinden

> Readiness for Enhanced Comfort (2006)

Definitie

Patroon van gemak, verlichting en transcendentie, op het vlak


van de lichamelijke, psychospirituele, omgevings-, en/of sociale
dimensie, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens het welbevinden te vergroten


4 Wens het gevoel van tevredenheid te vergroten
4 Uiting van het verlangen naar meer ontspanning
4 Wens problemen beter op te lossen

Zorgresultaat

4 Vermelding van gevoelens van welbevinden

13
Ongecompenseerd zintuiglijk … 383 13
 ngecompenseerd zintuiglijk verlies
O
(specificeer type/mate)1

> Uncompensated Sensory Loss

Definitie

Ongecompenseerde achteruitgang in gehoor, zicht, tast, reuk of


kinesthesie (specificeer mate van achteruitgang)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Zicht: onvermogen drukwerk te lezen of voorwerpen of
personen te herkennen
4 Gehoor: onvermogen om op normale of fluisterende toon
gesproken woorden te herkennen
4 Tast: onvermogen om verschillende kwaliteiten of tac­
tiele sensaties te onderscheiden, of ontbreken van tactiele
waarneming
4 Reuk: onvermogen om geuren te herkennen
4 Kinesthesie: onvermogen om de omvang, richting of intensi­
teit van een beweging van het lichaam of een lichaamsdeel te
voelen

1 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
384 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

4 Compenseert het zintuiglijk verlies (wanneer genezing niet


mogelijk is)

13
Zintuiglijke overbelasting 385 13
Zintuiglijke overbelasting

> Sensory Overload

Definitie

Aanwezigheid van meer omgevingsstimuli dan gewoonlijk en/


of monotone omgevingsstimuli

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Vervormde waarneming van zintuiglijke stimuli
4 Aantal of complexiteit van zintuiglijke stimuli is hoger dan
gebruikelijk of gewenst (periodiek of continu)
4 Aanwezigheid van aanhoudend intense en/of eentonige
stimuli (motor, monitor, licht, stemmen)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Achteruitgang in redeneervermogen, probleemoplossend
vermogen en/of arbeidsprestatie
4 Vermelding van slaapstoornissen en/of nachtmerries
4 Desoriëntatie (periodiek of algemeen)
4 Korte aandachtsspanne
4 Onrust, gespannen spieren
4 vermelding van vermoeid
4 Prikkelbaarheid, angst
4 Vermelding van een gevoel van controleverlies
386 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

4 Vermeldt gewenste mate van zintuiglijke prikkels

Etiologische of samenhangende factoren

4 Complexe of monotone omgeving

Risicogroepen

4 Verstoorde cognitieve vermogens (bijvoorbeeld na


hoofdletsel)
4 Verminderde stresstolerantie
4 Intensieve monitoring

13
Zintuiglijke onderbelasting 387 13
Zintuiglijke onderbelasting

> Sensory Deprivation

Definitie

Aanwezigheid van minder sociale en omgevingsstimuli dan


gewoonlijk (of minimaal vereist voor oriëntatie)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Minder zintuiglijke stimuli dan gewoonlijk of gewenst
­(auditief, visueel en proprioceptief, stimuli voor de oriëntatie
in tijd, plaats)
4 Desoriëntatie of verwardheid (periodiek, generiek, ’s nachts)

En/of
4 Hallucinaties, delirium, paranoïdie

Ondersteunende aanwijzingen
4 Apathie
4 Angst

Zorgresultaat

4 Meldt de gewenste mate van zintuiglijke stimuli


388 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Isolatie (beperkt in omgeving)


4 Therapeutische omgevingsbeperkingen (specificeer: isolatie,
intensive care, bedrust, tractie, beperkende ziekte, couveuse)
4 Sociaal beperkende omgeving (specificeer: opname in instel­
ling, gebonden aan huis, leeftijdsgebonden beperkingen,
verwaarlozing van zuigeling)
4 Ongecompenseerd gezichts- of gehoortekort
4 Verstoorde verbale communicatie

Risicogroepen

4 Aangeboren of verworven zintuigtekort


4 Sociaal isolement
4 Therapeutische isolatie

13
Halfzijdige verwaarlozing 389 13
Halfzijdige verwaarlozing2

> Unilateral Neglect (1986, 2006)

Definitie

Geen besef van en geen aandacht voor één lichaamszijde

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvoldoende maatregelen voor positionering en veiligheid
met betrekking tot de aangedane lichaamszijde
4 Consistente inattentie van stimuli aan de getroffen
lichaamszijde:
5 kijkt niet naar de aangedane lichaamszijde; merkt geen
objecten aan de aangedane lichaamszijde op
5 voedsel aan de kant van de aangedane zijde op bord laten
liggen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Inadequate persoonlijke verzorging van de aangedane
lichaamszijde

2 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
390 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

Adaptatie aan een lichamelijke beperking


4 Adaptieve respons op een lichamelijke beperking

Risicogroepen

4 Cerebrovasculair accident of ander(e) neurologisch(e)


aandoening/trauma
4 Hemianopsie

13
Kennistekort (specificeer gebied) 391 13
Kennistekort (specificeer gebied)3

> Deficient Knowledge (1980)

Definitie

Onvermogen om informatie of uitleg te geven over vaardighe­


den in relatie tot ziektemanagement, procedures, behandeling
en/of zelfzorgmanagement (specificeer gebied van kennistekort;
bijvoorbeeld persoonlijke zorg, beweeg- of voedingsvoorschrif­
ten bij insulineafhankelijke diabetici)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Vermelding van onvoldoende kennis
4 Onvoldoende onthouden of begrijpen; verkeerd interprete­
ren of verkeerde opvatting van informatie

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Inadequaat uitvoeren van een test of aantonen van een
vaardigheid
4 Onjuist antwoorden op vragen
4 Niet kunnen vervolgen na instructies

3 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
392 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Vragen om informatie
4 Niet-naleven van gezondheidsvoorschriften
4 Ongepast of overdreven gedrag (bijvoorbeeld hysterisch,
vijandig, geagiteerd, apathisch)

Zorgresultaat

Kennis
4 Verstrekt op verzoek de gevraagde informatie

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verminderd in staat om informatie in zich op te nemen


(bijvoorbeeld door angst)
4 Geen interesse om te leren
4 Verminderde motivatie om te leren
4 Ongecompenseerd geheugenverlies
4 Onvermogen om gebruik te maken van materialen of
informatiebronnen (bijvoorbeeld vanwege culturele of
taalverschillen)
4 Onbekendheid met informatiebronnen

Risicogroepen

4 Nieuw behandelingsregime
4 Ingewikkeld behandelingsprogramma
4 Tijdelijk of permanent verstoorde cognitie (intellectueel)
13
Bereidheid tot kennisvermeerdering 393 13
Bereidheid tot kennisvermeerdering

> Readiness for Enhanced Knowledge (2002)

Definitie

Aanwezige of te verwerven cognitieve informatie in relatie tot


een specifiek onderwerp is toereikend voor de gezondheidsgere­
lateerde doelstellingen en kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Uiting van interesse om te leren


4 Toont kennis over het onderwerp
4 Gedrag is in overeenstemming met de gemelde kennis
4 Beschrijven van eerdere ervaringen met betrekking tot het
onderwerp

Zorgresultaat

Kennis
4 Verstrekt op verzoek cognitieve informatie
394 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Ineffectieve planning van activiteiten (taken)

> Ineffective Activity (Task) Planning (2008)

Definitie

Onvermogen een reeks acties voor te bereiden (met een


bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde omstandigheden)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Geen actieplan
4 Geen stapsgewijze organisatie voor een gekozen activiteit
4 Onvoldoende middelen en mogelijkheden
4 Doelstellingen voor gekozen activiteit niet gehaald

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Vermelding van ongerustheid over een taak die moet wor­
den uitgevoerd
4 Vermeldt erg op te zien tegen een taak die moet worden
uitgevoerd
4 Vermeldt bovenmatig bang te zijn voor een taak die moet
worden uitgevoerd

Ondersteunende aanwijzingen
4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag

13
Ineffectieve planning van activiteiten (taken) 395 13
Zorgresultaat

4 Organiseert een aantal opeenvolgende deelactiviteiten voor


een gekozen activiteit

Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebrek aan ondersteuning van familie


4 Gebrek aan ondersteuning van vrienden
4 Onrealistische opvatting van gebeurtenis
4 Onrealistische opvatting van eigen competentie
4 Verminderd vermogen om informatie te verwerken
4 Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een
oplossing

Risicogroepen

4 (Gedrags)patroon van falen


4 Hedonisme (genotzucht)
4 Mentale aandoening
396 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 isico op ineffectieve planning van


R
activiteiten (taken)

> Risk for Ineffective Activity (Task) Planning (2010)

Definitie

Verhoogd risico op het onvermogen een reeks acties voor te


bereiden (met een bepaalde tijdsplanning en onder bepaalde
omstandigheden)

Risicofactoren

4 Verminderd vermogen om informatie te verwerken


4 Onrealistische beleving van eigen competentie
4 Defensief vluchtgedrag bij confrontatie met voorstel tot een
oplossing
4 Voorgeschiedenis met uitstelgedrag
4 Ineffectief ondersteuningssysteem
4 Ontoereikend ondersteuningssysteem
4 Onrealistische kijk op een gebeurtenis
4 Hedonisme (genotzucht)

Zorgresultaat

4 Plant en voltooit gekozen activiteiten

13
Verstoorde denkprocessen 397 13
Verstoorde denkprocessen4

> Disturbed Thought Processes (1973, 1996)

Definitie

Verstoring van het cognitief handelen en activiteiten, gerelateerd


aan de verwachtingen op grond van de chronologische leeftijd
(specificeer type verandering; dit is een brede taxonomische
categorie)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Eén of meer van de volgende kenmerken:
4 Beperkt(e) waarneming, oordeelsvermogen, besluitvorming
4 Beperkte aandachtsspanne; snel afgeleid
4 Beperkt vermogen ideeën te begrijpen (te conceptualiseren)
of ideeën te ordenen (redeneren en reflectie)
4 Ongepast gedrag; niet op de realiteit gebaseerd denken

Ondersteunende aanwijzingen
4 Beperkt vermogen zich dingen te herinneren (zie Ongecom­
penseerd geheugenverlies)
4 Steeds meer met zichzelf bezig (egocentrisme)
4 Hypovigilantie of hypervigilantie

4 NANDA International heeft deze diagnose geschrapt in afwachting


van verdere uitwerking. Zie ook Acute verwardheid, Chronische
verwardheid, Syndroom van verstoorde omgevingsinterpretatie,
Ongecompenseerd geheugenverlies, Geheugenstoornis en Risico
op verstoorde cognitie.
398 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

Cognitie
4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te
voeren

Etiologische of samenhangende factoren

4 Zintuiglijke overbelasting (complexiteit van de omgeving)


4 Vertraagde ontwikkeling
4 Hevige angst of ernstige depressie

Risicogroepen

4 Dementie; ziekte van Alzheimer


4 Urineweginfectie (bij ouderen)
4 Stoornis in de vochtbalans en/of elektrolytenstoornis
4 Hoofdletsel
4 Misbruik van middelen of alcohol

13
Ineffectieve impulsbeheersing 399 13
Ineffectieve impulsbeheersing

> Ineffective Impulse Control (2010)

Definitie

Patroon van snel, ongepland reageren op interne of externe


­stimuli zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen
van deze reacties voor de persoon zelf of anderen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Patroon van doen zonder denken

En/of
4 Patroon van persoonlijke vragen stellen ondanks dat dit
anderen in verlegenheid brengt
4 Prikkelbaarheid
4 Boosheid

Ondersteunende aanwijzingen
4 Ongepast delen van persoonlijke informatie
4 Te familiair omgaan met vreemden
4 Onvermogen geld te sparen of de financiën te beheren
4 Geweld
4 Driftbuien
4 Sensatiezucht
4 Pathologisch gokken
4 Seksuele promiscuïteit
400 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

4 Vermindering van snelle ongeplande reacties op stimuli die


negatieve gevolgen kunnen hebben

Etiologische of samenhangende factoren

4 Vermoeidheid
4 Chronisch geringe zelfachting
4 Onderlinge afhankelijkheid
4 Schuldgevoelens
4 Ontkenning; ineffectieve coping
4 Vervelende lichamelijke klachten
4 Hopeloosheid
4 Middelenmisbruik
4 Sociaal isolement
4 Stressgevoeligheid
4 Slapeloosheid
4 Wanen
4 Cognitieve of intellectuele beperking, ontwikkelingsstoornis,
stemmingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, verstoord
lichaamsbeeld
4 Omgeving die tot frustraties kan leiden

Risicogroepen

4 Economisch achtergesteld zijn


4 Organische hersenstoornis
4 Seksuele promiscuïteit
4 Pathologisch gokken
13 4 Uiting van suïcidale gevoelens
Aandacht-concentratietekort 401 13
Aandacht-concentratietekort

> Attention–Concentration Deficit

Definitie

Onvermogen om gerichte aandacht vast te houden

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onvermogen om zich gedurende een langere periode
­(bijvoorbeeld meer dan vijf minuten) met een activiteit bezig
te houden
4 Makkelijk afgeleid door een willekeurige stimulus
4 Onvoldoende gerichte aandacht

Ondersteunende aanwijzingen
4 Onvermogen stimuli te negeren
4 Verhoogde gevoeligheid voor stimuli
4 Rusteloosheid
4 Verwardheid
4 Agitatie, frustratie en/of boosheid
402 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

Concentratie
4 Toont het vermogen om de aandacht op een specifieke
­stimulus te richten

Risicogroepen

4 Hersenletsel
4 Ziekte van Alzheimer

13
Acute verwardheid 403 13
Acute verwardheid

> Acute Confusion (1994, 2006)

Definitie

Abrupt optreden van reversibele stoornissen in de bewust­


zijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de waarneming die zich
in korte tijd ontwikkelen

Bepalende kenmerken

4 Schommelingen in cognitie
4 Schommelingen in bewustzijnsniveau
4 Schommelingen in slaap-waakritme
4 Schommelingen in psychomotorische activiteit
4 Toegenomen agitatie of rusteloosheid
4 Verkeerd waarnemen
4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag te initiëren
4 Gebrek aan motivatie om doelgericht gedrag vol te houden
4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag te initiëren
4 Gebrek aan motivatie om zinvol gedrag vol te houden
4 Hallucinaties

Zorgresultaat

Cognitieve oriëntatie
4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd
aan te duiden
404 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Alcoholmisbruik
4 Middelenmisbruik
4 Delirium
4 Schommelingen in het slaap-waakritme

Risicogroepen

4 Dementie
4 Leeftijd >60 jaar
4 Oudere in een instelling
4 Verhuizing van ouderen (bijvoorbeeld naar een
verpleeghuis)

13
Risico op acute verwardheid 405 13
Risico op acute verwardheid

> Risk for Acute Confusion (2007)

Definitie

Verhoogd risico op een abrupt optreden van reversibele stoor­


nissen in de bewustzijnsniveau, de aandacht, de cognitie, en de
waarneming die zich in korte tijd ontwikkelen

Risicofactoren

4 Alcoholgebruik
4 Verminderde mobiliteit
4 Vermindering van fixatiemiddelen
4 Dementie
4 Schommelingen in het slaap-waakritme
4 Beroerte in de voorgeschiedenis
4 Verstoorde cognitie
4 Infectie
4 Mannelijk geslacht
4 Geneesmiddelen/drugs: anticholinergica, opioïden, psycho­
actieve medicatie, difenhydramine
4 Polyfarmacologie
4 Anesthesie
4 Metabole afwijkingen; azotemie
4 Verlaagd hemoglobine
4 Dehydratie
4 Elektrolytenstoornis
4 Verhoogd creatinine/BUN (blood-urea nitrogen)
406 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

4 Ondervoeding
4 Leeftijd >60 jaar
4 Pijn
4 Sensorische deprivatie
4 Middelenmisbruik
4 Urineretentie

Zorgresultaat

Cognitieve oriëntatie
4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd
aan te duiden

13
Chronische verwardheid 407 13
Chronische verwardheid

> Chronic Confusion (1994)

Definitie

Irreversibele, langdurige en/of progressieve achteruitgang van


intellect en persoonlijkheid die wordt gekenmerkt door een ver­
minderd vermogen tot interpretatie van omgevingsprikkels en
intellectuele gedachtegang die tot uiting komt in stoornissen in
geheugen, oriëntatie en gedrag

Bepalende kenmerken

4 Klinische aanwijzingen voor organische stoornissen


4 Veranderde interpretatie van of reactie op stimuli
4 Progressief of langdurig verstoorde cognitie
4 Onveranderd bewustzijnsniveau
4 Socialisatieproblemen
4 Geheugenstoornis (korte of lange termijn)
4 Persoonlijkheidsverandering

Zorgresultaat

Cognitie
4 Vermogen om complexe mentale processen uit te voeren
(indien niet oplosbaar, voorkom letsel; zie: Risico op letsel)
408 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Risicogroepen

4 Ziekte van Alzheimer


4 Psychose bij Korsakov-syndroom
4 Multi-infarctdementie
4 Cerebrovasculair accident
4 Hoofdletsel
4 Leeftijd >60 jaar
4 Delirium

13
Syndroom van verstoorde … 409 13
 yndroom van verstoorde
S
omgevingsinterpretatie

> Impaired Environmental Interpretation Syndrome (1994)

Definitie

Consequent gebrek aan oriëntatie in tijd, plaats, persoon of


omstandigheden, gedurende meer dan drie tot zes maanden,
waardoor een beschermende omgeving noodzakelijk is

Bepalende kenmerken

4 Consequente desoriëntatie in een bekende en onbekende


omgeving gedurende meer dan drie tot zes maanden
4 Chronische verwardheid
4 Achteruitgang in het beroepsmatige of sociale functioneren
ten gevolge van geheugenverlies
4 Onvermogen om eenvoudige aanwijzingen of instructies op
te volgen
4 Onvermogen tot redeneren
4 Onvermogen tot concentratie
4 Traag antwoorden op vragen

Zorgresultaat

Cognitieve oriëntatie
4 Toont het vermogen om nauwkeurig persoon, plaats en tijd
aan te duiden
410 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Depressie
4 Alcoholisme

Risicogroepen

4 Dementie (ziekte van Alzheimer, multi-infarctdementie,


frontotemporale dementie, dementie bij aids)
4 Ziekte van Parkinson
4 Ziekte van Huntington

13
Ongecompenseerd geheugenverlies 411 13
Ongecompenseerd geheugenverlies

> Uncompensated Memory Loss

Definitie

Verminderd vermogen om zich recente gebeurtenissen en activi­


teiten te herinneren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Frequente episoden van onvermogen om zich recente
gebeurtenissen, informatie, activiteiten, namen en/of plaat­
sen te herinneren
4 Geen (succesvolle) gebruikmaking van hulpmiddelen of
technieken om het geheugen te ondersteunen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Onvermogen zich aangeleerde activiteiten, namen en plaat­
sen te herinneren
4 Beginnen met activiteiten en enkele seconden of minuten
later de reden hiervoor vergeten
4 Onvermogen problemen te begrijpen of op te lossen
ten gevolge van een tekort in het kortetermijngeheugen
­(minuten, uren)
412 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

Geheugen
4 Vermogen om cognitief opgeslagen informatie met of zon­
der compensatiemiddelen naar boven te halen en hiervan
verslag te doen

Risicogroepen

4 Ziekte van Alzheimer


4 Degeneratieve neurologische aandoeningen

13
Geheugenstoornis 413 13
Geheugenstoornis

> Impaired Memory (1994)

Definitie

Onvermogen zich bepaalde informatie of gedragsmatige vaar­


digheden te herinneren (geheugenstoornissen kunnen een
pathofysiologische of situationele oorzaak hebben en voorbij­
gaand of permanent van aard zijn)

Bepalende kenmerken

4 Observatie of melding van vergeetachtigheid


4 Onvermogen zich te herinneren of een bepaald gedrag is
uitgevoerd
4 Onvermogen een nieuwe vaardigheid of informatie te leren
of onthouden
4 Onvermogen een eerder geleerde vaardigheid uit te voeren
4 Onvermogen zich feitelijke informatie te herinneren
4 Onvermogen zich recente of langer geleden gebeurtenissen
te herinneren
4 Vergeten iets te doen op het geplande tijdstip

Zorgresultaat

Geheugen
4 Vermogen om op cognitieve wijze opgeslagen informatie
naar boven te halen en hiervan verslag te doen
414 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Acute of chronische hypoxie


4 Anemie
4 Verlaagd hartminuutvolume
4 Verstoorde vochtbalans en elektrolytenstoornis
4 Neurologische aandoeningen
4 Buitensporige storing uit de omgeving

13
Risico op verstoorde cognitie 415 13
Risico op verstoorde cognitie

> Risk for Cognitive Impairment

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis in het


geheugen, het redeneervermogen, het oordeelsvermogen en de
besluitvorming

Risicofactoren

4 Gebruik van tranquillizers, sedativa


4 Gebrek aan initiatief om voor cognitieve stimulatie te zorgen
4 Borderline neurofysiologische pathologie
4 Gebondenheid aan een omgeving met weinig cognitieve sti­
mulans (waarneming, probleemoplossing, besluitvorming)
4 Gehoor- en/of gezichtsbeperking, gecombineerd met ver­
minderde stimulering en/of hervestiging

Zorgresultaat

Cognitie
4 Toont vermogen om complexe mentale processen uit te
voeren
416 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

 ereidheid tot verbetering van de


B
besluitvorming

> Readiness for Enhanced Decision Making (2007)

Definitie

Patroon van kiezen voor een bepaalde aanpak om te voldoen


aan korte- en lange termijn gezondheidsdoelen en dat kan wor­
den versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens het vermogen tot besluiten nemen te vergroten


4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en
persoonlijke waarden
4 Wens de congruentie te vergroten tussen beslissingen en
sociaal-culturele waarden
4 Wens om de analyse van de risico/batenverhouding van
beslissingen te verbeteren
4 Wens de keuzes, nodig voor een goede besluitvorming beter
te begrijpen
4 Wens de betekenis van keuzes beter te begrijpen
4 Wens betrouwbare gegevens te kunnen gebruiken om beslis­
singen op te baseren

Zorgresultaat
13 Besluitvorming
4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te
kiezen tussen twee of meer alternatieven
Beslisconflict (specificeer) 417 13
Beslisconflict (specificeer)

> Decisional Conflict (1988)

Definitie

Onzekerheid over de te nemen actie wanneer de mogelijke acties


een risico, verlies of bedreiging van de waarden en opvattingen
met zich meebrengen (specificeer waar het conflict zich vooral
op richt, bijvoorbeeld operatie, behandeling, abortus, scheiding
of andere levensgebeurtenissen)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Trage besluitvorming en/of aarzelen tussen de
keuzemogelijkheden
4 Melding van onzekerheid over de keuzemogelijkheden
4 Melding van gevoelens van onrust bij pogingen tot
besluitvorming
4 Lichamelijke verschijnselen van nood of spanning (bijvoor­
beeld verhoogde hartfrequentie, verhoogde spierspanning of
rusteloosheid)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Melding van ongewenste gevolgen van overwogen
alternatieven
4 Twijfelen aan persoonlijke waarden en overtuigingen bij
pogingen tot besluitvorming
4 Op zichzelf gericht zijn
418 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Zorgresultaat

Besluitvorming
4 Toont het vermogen om een beoordeling te maken en te
kiezen tussen twee of meer alternatieven

Etiologische of samenhangende factoren

4 Vermeende bedreiging van het waardensysteem


4 Onduidelijke persoonlijke waarden
4 Gebrek aan ervaring met besluitvorming of bemoeienis met
de besluitvorming; gebrek aan relevante informatie; verschil­
lende of tegenstrijdige informatiebronnen
4 Gebrek aan ondersteunende systemen

Risicogroepen

4 Beslissingen over hervestiging (bijvoorbeeld verpleeghuis,


verhuizing)
4 Terminale ziekte (behandelvoorkeuren)
4 Chirurgische of behandelopties
4 Misbruiksituaties

13
Notities 419 13
Notities
420 Hoofdstuk 13 · Cognitie- en waarnemingspatroon

Notities

13
421 14

Zelfbelevingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_14
422 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Vrees (specificeer object)1

> Fear (1980, 1996, 2000)

Definitie

Gevoel van onheil dat gekoppeld is aan een aanwijsbare bron die
de cliënt als bedreiging of gevaar voor zichzelf ervaart (specifi­
ceer object, bijvoorbeeld prognose, resultaat van een operatie,
overlijden, invaliditeit)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding van gevoelens van vrees, nerveusheid, bezorgdheid
voor een dreigende gebeurtenis, persoon of object, en dit als
bedreiging voor zichzelf ervaren
4 Beschrijving (al dan niet met hulp) van de focus van de
ervaren dreiging of gevaar (potentieel, feitelijk of ingebeeld)
4 Vernauwde aandacht met progressief verloop naar fixatie
(toenemende ernst)

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Onrust, niet stil kunnen zitten
4 Toename in aantal vragen en verzoeken om informatie
4 Verhoogde hartfrequentie, verhoogde
ademhalingsfrequentie
4 Verhoogde spierspanning

1 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


14 (is een etiologische of samenhangende factor).
Vrees (specificeer object) 423 14
4 Meer of sneller praten
4 Waakzaamheid, onderzoekend gedrag
4 Trillende stem, verandering in toonhoogte
4 Tremor van de handen
4 Diaforese
4 Verminderde productiviteit
4 Prikkelbaarheid

Ernstig
4 Angst
4 Onzekerheid
4 Nood
4 Slaapstoornis
4 Verwardheid (bij ouderen)

Zorgresultaat

Vrees
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een bekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort; onbekendheid met omgevingservaring(en)


4 Subjectief ervaren onvermogen om invloed uit te oefenen op
de gebeurtenissen (zie Machteloosheid)
4 Taalbarrière
4 Zintuiglijke beperking (specificeer)
4 Fobische prikkel
424 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risicogroepen

4 Chirurgische of diagnostische procedures


4 Operatie
4 Eerste opname in instelling
4 Overgang van instelling naar zelfzorg
4 Gebrek aan sociale ondersteuning (in stressvolle situatie)

14
Angst 425 14
Angst

> Anxiety (1973, 1982, 1998)

Definitie

Vaag gevoel van onbehagen of onveiligheid met een voor de


betrokkene meestal onduidelijke of onbekende bron

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Aangeven zich ‘nerveus’, ongerust, gespannen, bang, bezorgd
of ‘angstig’ te voelen
4 Aangeven een vaag, onbehaaglijk gevoel van bezorgdheid te
hebben over niet-specifieke gevolgen van gebeurtenissen of
veranderingen in het leven

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Vermeldt zich niet te kunnen ontspannen, zenuwachtigheid
4 Verhoogde spierspanning, schuifelen met de voeten, hand-
en armbewegingen, trillen, trillende handen, beven
4 Gespannen gezicht
4 Gebrek aan concentratie
4 Slapeloosheid
4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde
ademhalingsfrequentie, pupilverwijding)
426 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Focus op zichzelf
4 Melding van pijnlijke en aanhoudende gevoelens van
toenemende hulpeloosheid, tekortschieten, spijt (zie ook
Ineffectieve coping)
4 Rusteloosheid, beweeglijkheid, toegenomen transpiratie
4 Bovenmatige opwinding, overprikkeld, zenuwachtig of bang
zijn
4 Verhoogde behoedzaamheid, vluchtig om zich heen kijken,
weinig oogcontact, gespannen gezicht, trillende stem
4 Verminderde productiviteit
4 Zoekend rondkijken, waakzaamheid, beperkte aandacht
4 Prikkelbaarheid, beklemming, van slag zijn

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld,


de gezondheidstoestand, het rolfunctioneren, de
interactiepatronen of de omgeving
4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of
levensdoelen)
4 Onbevredigde behoeften (specificeer)
4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting
4 Onzekerheid

14
Lichte angst 427 14
Lichte angst

> Mild Anxiety

Definitie

Verhoogd activeringsniveau, gekoppeld aan een verwachte


(niet-specifieke) bedreiging voor het individu of voor belang­
rijke anderen

Bepalende kenmerken

4 Gemelde gevoelens van een verhoogd activeringsniveau,


bezorgdheid en/of waakzaamheid
4 Meer vragen stellen
4 Meer bewustheid
4 Verhoogde aandacht
4 Lichte onrust
4 Op de lip bijten, nagelbijten, voetbewegingen, tikken met de
vingers of een potlood

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een onbekende oorzaak
428 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­


heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of
de omgeving
4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of
levensdoelen)
4 Onbevredigde behoeften (specificeer)
4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14
Matige angst 429 14
Matige angst

> Moderate Anxiety

Definitie

Verhoogde opwinding met selectieve aandacht, gekoppeld aan


een verwachte (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of
voor belangrijke anderen

Bepalende kenmerken

4 Meldt gevoelens van niet-specifieke ongerustheid,


nervositeit of bezorgdheid
4 Melding van een verwacht gevaar
4 Trillende stem, veranderingen in de toonhoogte, trillende
handen
4 Vernauwde aandacht
4 Snel praten
4 Onrust, ijsberen, verhoogde spierspanning
4 Diaforese
4 Verhoogde hart- en ademhalingsfrequentie
4 Slaap- of eetstoornissen

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een onbekende oorzaak
430 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Scheiding (gebruik Scheidingsangst)


4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­
heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of
de omgeving
4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of
levensdoelen)
4 Onbevredigde behoeften (specificeer)
4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14
Hevige angst (paniek) 431 14
Hevige angst (paniek)

> Severe Anxiety (Panic)

Definitie

Extreme opwinding en ongerichte aandacht, gekoppeld aan


een verwachte bedreiging voor het individu of voor belangrijke
relaties

Bepalende kenmerken

4 Gevoelens van niet-specifieke, ernstige ongerustheid,


nervositeit of bezorgdheid
4 Ongepaste verwoordingen of niet praten
4 Verminderd probleemoplossend vermogen
4 Doelloze activiteiten of immobilisatie
4 Ongerichte of gefixeerde aandacht, of onvermogen zich op
de werkelijkheid te richten
4 Verhoogde hartfrequentie
4 Hyperventilatie
4 Diaforese
4 Verhoogde spierspanning
4 Pupildilatatie
4 Bleekheid
432 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­


heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of
de omgeving
4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of
levensdoelen)
4 Onbevredigde behoeften (specificeer)
4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14
Anticiperende angst (licht, matig, hevig) 433 14
Anticiperende angst (licht, matig, hevig)

> Anticipatory Anxiety (Mild, Moderate, Severe)

Definitie

Verhoogde opwinding gerelateerd aan een subjectief ervaren


toekomstige (niet-specifieke) bedreiging voor het individu of
voor belangrijke anderen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Meldt zich nerveus, ongerust, schrikachtig, gespannen,
bezorgd of bang te voelen
4 Meldt een vaag onbehaaglijk gevoel te hebben over een
toekomstige (niet-specifieke) gebeurtenis die als bedreiging
wordt ervaren voor het individu of voor belangrijke anderen

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Onvermogen zich te ontspannen
4 Verhoogde spierspanning, rusteloosheid, schuifelen met de
voeten, hand- en armbewegingen, trillen
4 Sympatische reacties (verhoogde hartfrequentie, verhoogde
ademhalingsfrequentie, pupildilatatie)
434 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid met een onbekende oorzaak

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren bedreiging van het zelfbeeld, de gezond­


heidstoestand, het rolfunctioneren, de interactiepatronen of
de omgeving
4 Onbewust conflict (over wezenlijke waarden of
levensdoelen); onbevredigde behoeften
4 Interpersoonlijke overdracht of besmetting

14
Doodsangst 435 14
Doodsangst

> Death Anxiety (1998)

Definitie

Vaag gevoel van onbehagen of verontrusting, veroorzaakt door


de perceptie van een vermeende of actuele bedreiging van het
eigen bestaan

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Meldt diepe bedroefdheid
4 Meldt bezorgdheid of vrees voor de dood

En één of meer van de volgende aanwijzingen

Bezorgdheid over anderen
4 Zorgen over de impact van het eigen overlijden voor signifi­
cante anderen (verdriet en lijden)
4 Bezorgdheid over mogelijke overbelasting van de mantel­
zorger wanneer de terminale ziekte de onbekwaamheid
verergert
4 Piekeren over de oorzaak zijn van het verdriet en het lijden
van anderen
4 Vrees om de familie alleen te laten na de dood
436 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Bezorgdheid over het stervensproces


4 Meldt ‘vrees’ voor het stervensproces
4 Machteloosheid (over zaken die met de dood te maken
hebben)
4 Meldt ‘vrees’ voor het verlies van lichamelijke en/of geeste­
lijke functies in het stervensproces
4 Anticiperen op pijn bij het stervensproces
4 Meldt bezorgdheid over het volledig verlies van controle op
elk aspect van de eigen dood
4 Negatieve voorstellingen over sterven of zeer onaangename
gedachten over alles r rondom dood en doodgaan
4 Vrees voor een verlengd overlijdensproces
4 Vrees voor een te vroeg overlijden omdat dit de voltooiing
van belangrijke levensdoelen zal verhinderen
4 Vrees om een terminale ziekte te krijgen

Bezorgdheid over na de dood


4 Bezorgdheid over de ontmoeting met of onzekerheid over
het bestaan van een hogere macht
4 Ontkenning van de eigen sterfelijkheid of het op handen
zijnde sterven
4 Onzekerheid over een leven na de dood

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van gevoelens van vrees, spanning of ongerust­
heid over de dood/het stervensproces

14
Doodsangst 437 14
Etiologische of samenhangende factoren

4 In deze diagnose is de waarschijnlijke focus van de angst of


vrees (de dood) opgenomen
4 De behandeling is gericht op de angst of vrees voor de dood
438 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Reactieve depressie (specificeer situatie)

> Reactive Depression

Definitie

Acute vermindering van zelfachting, eigenwaarde of bekwaam­


heid, gekoppeld aan een situationele dreiging (specificeer situa­
tionele dreiging bijvoorbeeld gezondheidsresultaten, invaliditeit,
lichamelijke achteruitgang)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Vermelding van neerslachtigheid, wanhoop of moedeloos­
heid over een situatie (specificeer situatie)
4 Voortdurende twijfel aan eigenwaarde (zelfachting) of gevoel
van falen (feitelijk of denkbeeldig)
4 Pessimistische houding

En één of meer van de volgende aanwijzingen als indicatie van


de ernst
4 Terugtrekking van anderen om mogelijke afwijzing te ver­
mijden (feitelijk of denkbeeldig)
4 Argwaan jegens anderen of overgevoeligheid voor woorden
en daden van anderen, gerelateerd aan een algemeen gebrek
aan vertrouwen in anderen
4 Opmerkingen over of pogingen tot suïcide (indien aanwezig
onmiddellijk doorverwijzen voor evaluatie)

14
Reactieve depressie (specificeer situatie) 439 14
4 Extreme afhankelijkheid van anderen, met hieraan gerela­
teerde gevoelens van hulpeloosheid en boosheid
4 Verkeerd gerichte boosheid (op zichzelf)
4 Algemene prikkelbaarheid
4 Schuldgevoelens
4 Onvermogen zich te concentreren op lezen, schrijven,
gesprekken
4 Verandering (gewoonlijk vermindering) van lichamelijke
activiteiten, eten, slapen, seksuele activiteit
4 Vroeg ontwaken

Zorgresultaat

Depressieniveau
4 Afwezigheid van een sombere stemming
4 Uitingen van zelfwaardering/interesse in levensgebeurtenis­
sen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren machteloosheid


4 Angst

Risicogroepen

4 Ingrijpende verzwakkende operatie of trauma; nieuwe licha­


melijke beperking
4 Belangrijk persoonlijk verlies
440 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op eenzaamheid

> Risk for Loneliness (1994)

Definitie

Risico op ervaren van een onbestemde dysfore stemming

Risicofactoren

4 Gemis aan affectieve contacten


4 Fysieke afzondering
4 Gemis aan mentale of emotionele concentratie op een ander
persoon, voorwerp, geestesproces of voorstelling
4 Sociaal isolement

Zorgresultaat

Eenzaamheid, mate van


4 Afwezigheid van de uiting van gevoelens van emotioneel,
sociaal of existentieel isolement

14
Moedeloosheid 441 14
Moedeloosheid2

> Hopelessness (1986)

Definitie

De subjectieve toestand waarin iemand weinig of geen alterna­


tieven of persoonlijke keuze denkt te hebben en niet in staat is
zich ten behoeve van zichzelf in te spannen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding van neerslachtigheid of moedeloosheid
(bijvoorbeeld ‘ik kan het niet’, zuchten; zich leeg of uitgeput
voelen; ‘aan het eind van mijn latijn’, gevoelens van gemis,
onmogelijkheid)
4 Gebrek aan initiatief of ambitie (bijvoorbeeld geen
betrokkenheid bij de zorg; passief toestaan van zorg)
4 Verminderd affect

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 Algehele passiviteit; minder praten
4 Verminderde eetlust
4 Langer slapen
4 Schouders ophalen als reactie op gesprekspartner
4 Ogen sluiten

2 Zie ook Machteloosheid, Reactieve depressie.


442 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

4 Zich afwenden van gesprekspartner


4 Verminderde respons op prikkels
4 Uiting van subjectief ervaren gebrek aan keuze (ernstig)

Zorgresultaat

Hoop
4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend
in het persoonlijke leven zijn

Etiologische of samenhangende factoren

4 Langdurige beperking van activiteit (resulterend in


isolement)
4 Verlating
4 Verlies van geloof (in overstijgende waarden of god)

Risicogroepen

4 Beperkte aanpassing aan een chronische of terminale ziekte


(bij zichzelf of belangrijke ander)
4 Chronische pijn
4 Zelfstandigheidstekort of beperking van de mobiliteit
4 Verminderd activiteitsvermogen
4 Voorgeschiedenis met langdurige stress
4 Falende of verslechterende fysieke conditie
4 Langdurige stress

14
Bereidheid tot vermeerdering van hoop 443 14
Bereidheid tot vermeerdering van hoop

> Readiness for Enhanced Hope (2007)

Definitie

Patroon van verwachtingen en wensen dat volstaat om zichzelf


energie te geven, dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens om het vermogen om haalbare doelen te stellen te


verbeteren
4 Wens om het geloof in de mogelijkheden te vergroten
4 Wens om de congruentie te vergroten tussen de verwachting
en het doel
4 Wens de eigen hoop te vergroten
4 Wens de verbondenheid met anderen te vergroten
4 Wens om de probleemhantering te verbeteren om doelstel­
lingen te halen
4 Wens om het gevoel van een zinvol bestaan te versterken
4 Wens om de spiritualiteit te verbeteren

Zorgresultaat

Hoop
4 Uitingen van optimisme die bevredigend en ondersteunend
in het persoonlijke leven zijn
444 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Machteloosheid (ernstig, matig, licht)3

> Powerlessness (1982)

Definitie

Subjectieve ervaring geen greep te hebben op een situatie, en de


perceptie dat de eigen acties niet of nauwelijks van invloed zijn
op de uitkomst

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Ernstig
4 Melding van het ontbreken van controle of invloed op een
situatie, een uitkomst of de persoonlijke zorg
4 Geen participatie in besluitvorming over de zorg
4 Apathie

Ondersteunende aanwijzingen
4 Depressie vanwege lichamelijke achteruitgang ondanks
therapietrouw

Matig
4 Passiviteit

14 3 Zie ook Reactieve depressiviteit, Moedeloosheid.


Machteloosheid (ernstig, matig, licht) 445 14
En één of meer van de volgende aanwijzingen
4 Melding van twijfels over rolvervulling
4 Melding van ontevredenheid of frustratie over het onvermo­
gen om vroegere rollen, taken of activiteiten uit te voeren
4 Afhankelijkheid van anderen, mogelijk resulterend in prik­
kelbaarheid, wrok, boosheid of schuldgevoelens
4 Non-participatie in de zorg of de besluitvorming ondanks
gelegenheid daartoe
4 Terughoudendheid in het uiten van ware gevoelens, uit vrees
voor vervreemding van zorgverleners
4 Geen oog voor vooruitgang, vraag om informatie over de
zorg, of zelfverdediging wanneer zelfzorggewoonten in
twijfel worden getrokken

Licht
4 Melding van onzekerheid over schommelingen in
energieniveau
4 Passiviteit

Zorgresultaat

Gezondheidsopvattingen: eigen invloed


4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­
heidsresultaat te beïnvloeden

Etiologische of samenhangende factoren

4 Gezondheidszorgomgeving (specificeer aspect)


4 Subjectief gevoel dat het leven wordt beheerst door anderen
4 Hulpeloosheid als levenshouding
4 Verstoorde verbale communicatie
446 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risicogroepen

4 Degeneratieve ziekte
4 Gedwongen hervestiging
4 Verblijf in instelling voor langdurige zorg

14
Risico op machteloosheid 447 14
Risico op machteloosheid

> Risk for Powerlessness (2000)

Definitie

Verhoogd risico dat het subjectieve gevoel ontstaat geen greep


op een situatie te hebben, en/of geen of nauwelijks invloed te
hebben op de uitkomst

Risicofactoren

Lichamelijke factoren
4 Chronische of acute ziekte (opname in zorginstelling,
intubatie, beademing, suctie)
4 Acuut letsel of progressief invaliderend ziekteproces
(bijvoorbeeld ruggenmergletsel, multipele sclerose)
4 Ouder worden (bijvoorbeeld verminderde lichaamskracht,
verminderde mobiliteit)
4 Stervensproces

Psychosociale factoren
4 Kennistekort over de ziekte of het gezondheidszorgsysteem
4 Afhankelijke levensstijl met inadequate copingpatronen
4 Gebrek aan balans
4 Verminderde zelfachting
4 Negatief of instabiel lichaamsbeeld
448 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat

Gezondheidsopvattingen: eigen invloed


4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­
heidsresultaat te beïnvloeden

14
Bereidheid tot vergroting … 449 14
Bereidheid tot vergroting van de eigen kracht

> Readiness for Enhanced Power (2007)

Definitie

Patroon van bewust bijdragen aan veranderingen dat volstaat


voor het welzijn en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Meldt zich beter bewust te zijn van de mogelijke


veranderingen
4 Meldt de bereidheid acties tot verandering te willen en
kunnen ondernemen
4 Meldt beter te willen onderscheiden welke keuzes er zijn ten
aanzien van verandingen
4 Meldt meer betrokken te willen en kunnen zijn bij het
veranderen
4 Meldt in staat te zijn tot meer kennis om betrokken te zijn
bij de veranderingen
4 Meldt meer te willen en kunnen bijdragen aan keuzes in het
dagelijks leven en aangaande de gezondheid
4 Meldt de bereidheid de eigen kracht te willen en kunnen
vergroten
450 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Zorgresultaat

Gezondheidsopvattingen: eigen invloed


4 Persoonlijke overtuiging dat men in staat is een gezond­
heidsresultaat te beïnvloeden

14
Risico op aantasting van de menselijke … 451 14
Risico op aantasting van de menselijke
waardigheid4

> Risk for Compromised Human Dignity (2007)

Definitie

Verhoogd risico op een ervaren verlies van respect en eer

Risicofactoren

4 Cultuurverschillen
4 Onthulling van vertrouwelijke informatie
4 Ontbloting van het lichaam
4 Inadequate deelname in de besluitvorming
4 Stigmatiserend label
4 Gebruik van onduidelijke medische termen
4 Verlies van controle over lichaamsfuncties
4 Behandeling die als mensonterend wordt ervaren
4 Ervaren vernedering
4 Ervaring dat zorgverlener zich opdringt
4 Ervaren inbreuk op de privacy

4 Zoals de diagnose nu is geformuleerd, is deze wellicht geen


patiëntdiagnose maar eerder een diagnose over een probleem in de
zorgverlening. Er is een denkwijze waarin de menselijke waardigheid
een onlosmakelijke eigenschap is. Deze kan wel worden bedreigd of
beledigd, maar nooit worden afgestaan of aangetast. De laatste vier
indicatoren kunnen op zichzelf een aanwijzing zijn voor de diagnose
risico op aantasting van de menselijke waardigheid.
452 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Situationeel geringe zelfachting5

> Situational Low Self-Esteem (1988, 1996, 2000)

Definitie

Ontwikkeling van een negatieve perceptie van de eigenwaarde in


reactie op een actuele situatie

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf
(negatieve gevoelens over zichzelf)
4 Gevoel van onvermogen om met situaties of gebeurtenissen
om te gaan
4 En één of meer van de volgende aanwijzingen
4 Weinig/geen oogcontact
4 Gebogen hoofd
4 Hangende schouders

Ondersteunende aanwijzingen
4 Besluiteloos, non-assertief gedrag
4 Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen
4 Rationaliseren en verwerpen van positieve feedback
4 Overdrijven van ontvangen negatieve feedback
4 Overgevoeligheid voor een blijk van lichte kritiek

5 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


14 (is een etiologische of samenhangende factor).
Situationeel geringe zelfachting 453 14
4 Uitingen van schaamte of schuldgevoelens
4 Uitingen van hulpeloosheid en nutteloosheid
4 Compenseren:
5 grootheidsideeën (zie ook Defensieve coping)
5 ontkenning van problemen die voor anderen overduide­
lijk aanwezig zijn (zie ook Defensieve coping)
5 projectie van schuld of verantwoordelijkheid voor proble­
men (zie ook Defensieve coping)
5 rationaliseren van eigen falen (zie ook Defensieve coping)

Zorgresultaat

Zelfachting
4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer)
4 Verstoord lichaamsbeeld
4 Functionele beperking (specificeer)
4 Verlies (specificeer)
4 Veranderingen van sociale rol (specificeer)
4 Gebrek aan erkenning/beloning
4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden
4 Mislukkingen/afwijzingen
454 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op situationeel geringe zelfachting

> Risk for Situational Low Self-Esteem (2000)

Definitie

Risico dat zich een negatieve perceptie van de eigenwaarde ont­


wikkelt in reactie op een actuele situatie

Risicofactoren

4 Ontwikkelingsgerelateerde veranderingen(specificeer)
4 Verstoord lichaamsbeeld
4 Functionele beperking (specificeer)
4 Verlies (specificeer)
4 Veranderingen van sociale rol (specificeer)
4 Gebrek aan erkenning/beloning
4 Gedrag komt niet overeen met eigen waarden
4 Mislukkingen/afwijzingen
4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf
4 Voorgeschiedenis van misbruik/verwaarlozing/verlating

Zorgresultaat

Zelfachting
4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

14
Chronisch geringe zelfachting 455 14
Chronisch geringe zelfachting6

> Chronic Low Self-Esteem (1988, 1996, 2008)

Definitie

Aanhoudend negatieve zelfbeoordeling/gevoelens over zichzelf


of de eigen vermogens

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Onderstaande aanwijzingen zijn langdurig/chronisch
aanwezig
4 Herhaaldelijke negatieve verwoordingen over zichzelf
4 Weinig/geen oogcontact, gebogen hoofd en/of hangende
schouders

Ondersteunende aanwijzingen
4 Beoordeling van zichzelf als niet in staat met gebeurtenissen
om te gaan
4 Huiverig om nieuwe dingen of situaties te proberen
4 Overdrijving van ontvangen negatieve feedback
4 Verwerpen van ontvangen positieve feedback
4 Voortdurend gebrek aan succes in werk of andere aspecten
van het leven
4 Zich bovenmatig aanpassen, afhankelijkheid van de mening
van anderen

6 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
456 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

4 Non-assertiviteit of passiviteit
4 Besluiteloos gedrag
4 Overmatig op zoek naar bevestiging
4 Uitingen van schaamte of schuldgevoelens
4 Veel negatieve kritiek van belangrijke ander

Zorgresultaat

Zelfachting
4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectieve aanpassing aan verlies


4 Gebrek aan affectie/goedkeuring
4 Niet of nauwelijks deel van een groep uitmaken; ervaring
nergens bij te horen
4 Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele of culturele
normen
4 Ervaring weinig/geen respect te krijgen
4 Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging door mislukkingen
4 Traumatische gebeurtenis of situatie

Risicogroepen

4 Psychiatrische stoornis
4 Herhaaldelijke mislukkingen
4 Volledig zelfstandigheidstekort

14
Risico op chronisch geringe zelfachting 457 14
Risico op chronisch geringe zelfachting

> Risk for Chronic Low Self-Esteem (2010)

Definitie

Verhoogd risico op een aanhoudend negatief oordeel over zich­


zelf/negatieve gevoelens over zichzelf of de eigen capaciteiten

Risicofactoren

4 Ineffectieve aanpassing aan verlies


4 Gebrek aan affectie
4 Niet of nauwelijks deel uitmaken van een groep
4 Ervaren discrepantie tussen zichzelf en culturele normen
4 Ervaren discrepantie tussen zichzelf en spirituele normen
4 Ervaring nergens bij te horen
4 Ervaring weinig/geen respect te krijgen
4 Herhaaldelijke mislukkingen
4 Herhaaldelijke negatieve bekrachtiging
4 Traumatische gebeurtenis
4 Psychiatrische stoornis

Zorgresultaat

4 Geeft positieve beoordeling over zichzelf en de eigen


capaciteiten
458 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Bereidheid tot verbetering van het zelfbeeld

> Readiness for Enhanced Self-Concept (2002)

Definitie

Patroon van opvattingen of ideeën over zichzelf dat volstaat voor


het welzijn en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Uiting van de bereidheid om het zelfbeeld te verbeteren


4 Uiting van tevredenheid over gedachten over zichzelf, de
rolvervulling, het lichaamsbeeld en de eigen identiteit
4 Congruentie tussen daden en gemelde gevoelens en
gedachten
4 Uiting van vertrouwen in eigen kunnen
4 Acceptatie van sterke kanten en beperkingen

Zorgresultaat

Zelfachting
4 Geeft blijk van een gevoel van eigenwaarde en competentie

14
Verstoord lichaamsbeeld 459 14
Verstoord lichaamsbeeld7

> Disturbed Body Image (1973, 1998)

Definitie

Negatieve gevoelens over of beleving van eigenschappen, functie


of beperkingen van eigen lichaam of lichaamsdeel

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemelde feitelijke of vermeende verandering in de bouw en/
of functie van het lichaam of deel van het lichaam
4 Gemelde gevoelens van hulpeloosheid, moedeloosheid en/
of machteloosheid met betrekking tot eigen lichaam en vrees
voor afwijking of reactie van anderen

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Gemelde negatieve gevoelens over het eigen lichaam (vies, te
groot, afzichtelijk)
4 Herhaalde uiting van negatieve gevoelens over verlies van
lichaamsvocht, vasthouden van lichaamsvocht of afhanke­
lijkheid van apparatuur
4 Herhaalde opmerkingen over vroegere vermogens, functies
of uiterlijk

7 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
460 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Gemelde verandering in levensstijl ten gevolge van negatieve
gevoelens over of beleving van het lichaam
4 Preoccupatie met lichamelijke veranderingen of verlies van
lichaamsdeel
4 Weigering om veronderstellingen over lichamelijke verande­
ring aan werkelijkheid te toetsen
4 Verandering van het vermogen tot inschatten van de ruimte­
lijke verhoudingen tussen het lichaam en de omgeving
4 Personalisatie van een (ontbrekend) lichaamsdeel door het
een naam te geven
4 Depersonificatie van (ontbrekend) lichaamsdeel (wordt met
een onbepaald voornaamwoord aangeduid)
4 Uitbreiding van de lichaamsgrens om objecten uit de
omgeving op te nemen (bijvoorbeeld machines, zuurstof,
beademingsapparatuur)
4 Beklemtoning van overgebleven sterke kanten of verhoogde
prestaties
4 Aanbrengen letsel aan het niet-functionele lichaamsdeel
(opzettelijk of onopzettelijk)
4 Verandering in sociale betrokkenheid of sociale relaties
4 Verbergen of overmatig tonen van een lichaamsdeel
4 Lichaamsdeel niet aanraken
4 Niet kijken naar lichaamsdeel

Zorgresultaat

Lichaamsbeeld
4 Positieve opvatting over eigen uiterlijk en lichaamsfuncties

14
Verstoord lichaamsbeeld 461 14
Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebrek aan aanpassing aan verandering (in eigenschappen,


functies of beperkingen van het lichaam)
4 Subjectief ervaren afwijkende ontwikkeling van het lichaam
4 Obesitas

Risicogroepen

4 Hemiplegie
4 Verlies van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld been- of
borstamputatie)
4 Verlies van of verandering in lichaamsfunctie (bijvoorbeeld
onvruchtbaarheid, incontinentie)
4 Trauma aan het gezicht
4 Implantatie van pacemaker
4 Aangeboren afwijkingen (zichtbaar)
462 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Identiteitsstoornis

> Disturbed Personal Identity (1978, 2008)

Definitie

Onvermogen een geïntegreerd en volledig beeld van zichzelf te


behouden of onderscheid te maken tussen zichzelf en anderen/
objecten

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Onvermogen onderscheid te maken tussen zichzelf en ande­
ren of objecten
4 Onvermogen onderscheid te maken tussen interne en
externe stimuli
4 Opmerkingen als: ‘Ik weet niet wie ik ben’; waanachtige
beschrijving van zichzelf
4 Uiting gevoelens van leegte of vervreemding te hebben
4 Verwarring over gender

Ondersteunende aanwijzingen
4 Verstoord lichaamsbeeld
4 Verstoorde relaties
4 Ineffectieve coping
4 Wisselende gevoelens over zichzelf
4 Ineffectieve rolvervulling

14
Identiteitsstoornis 463 14
4 Onzekerheid over doelen
4 Onzekerheid over culturele of ideologische waarden
(bijvoorbeeld opvattingen, religie en morele vraagstukken)

Zorgresultaat

Identiteit
4 Maakt onderscheid tussen zichzelf en anderen/objecten

Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebruik van psychoactieve middelen


4 Indoctrinatie door een sekte
4 Culturele discontinuïteit
4 Discriminatie of vooroordelen
4 Disfunctionele gezinsprocessen
4 Geringe zelfachting
4 Manische episoden
4 Situationele crisis
4 Verandering van sociale rol
4 Inhalatie of inname van toxische stoffen

Risicogroepen

4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis
4 Organische hersensyndromen
4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie,
dissociatieve stoornis)
4 Groeifasen
4 Ontwikkelingsfasen
464 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op een identiteitsstoornis

> Risk for Disturbed Personal Identity (2010)

Definitie

Verhoogd risico op het onvermogen een geïntegreerd en volledig


beeld van zichzelf te behouden

Risicofactoren

4 Disfunctionele gezinsprocessen
4 Groei- en ontwikkelingsfasen (bijvoorbeeld adolescent)
4 Gebruik van psychoactieve farmaceutische middelen
4 Inname of inhalatie van toxische stoffen
4 Situationele crisis
4 Discriminatie
4 Vermeende vooroordelen
4 Culturele discontinuïteit/cultuurverandering
4 Indoctrinatie door een sekte
4 Verandering van sociale rol
4 Situationele crisis
4 Situationeel geringe zelfachting
4 Chronisch geringe zelfachting
4 Organische hersensyndromen
4 Meervoudige persoonlijkheidsstoornis
4 Manische episoden
4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld psychose, depressie,
dissociatieve stoornis)

14
Risico op een identiteitsstoornis 465 14
Zorgresultaat

4 Onderscheiden kunnen maken tussen zichzelf en anderen/


objecten
4 Aangeven vertrouwen te hebben in eigen capaciteiten,
waarden en doelen
466 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Risico op geweld jegens zichzelf

> Risk for Self-Directed Violence (1994)

Definitie

Aanwezigheid van risico op gedrag waarmee de betrok­


kene zichzelf lichamelijk, emotioneel en/of seksueel letsel kan
toebrengen

Risicofactoren

4 Suïcidegedachten (frequent, hevig, langdurig)


4 Suïcideplan (hoe dit precies dodelijk is; methode en beschik­
baarheid van destructieve middelen)
4 Voorgeschiedenis met meerdere suïcidepogingen; suïcide in
de familieanamnese
4 Gedragsaanwijzingen (bijvoorbeeld wanhopige liefdesbrie­
ven schrijven, boze berichten sturen naar een belangrijke
ander die de persoon heeft afgewezen, persoonlijke bezittin­
gen weggeven, een hoge levensverzekering afsluiten)
4 Verbale aanwijzingen (bijvoorbeeld praten over de dood,
‘beter af zonder mij’, vragen over letale doses medicijnen)
4 Emotionele problemen (bijvoorbeeld moedeloosheid, wan­
hoop, verhoogd angstniveau, paniek, woede, vijandigheid)
4 Psychische problemen (bijvoorbeeld ernstige depressie,
psychose, ernstige persoonlijkheidsstoornis, alcoholisme of
drugsgebruik)
4 Conflictueuze interpersoonlijke relaties

14
Risico op geweld jegens zichzelf 467 14
4 Burgerlijke staat (vrijgezel, weduwe/weduwnaar, gescheiden)
4 Beroep (leidinggeven, beheerder/eigenaar van een zaak,
professional, semigeschoolde arbeider)
4 Problemen met werk (bijvoorbeeld werkloosheid, recent
ontslag, falen op werk)
4 Persoonlijke middelen (bijvoorbeeld weinig bereikt, weinig
inzicht)
4 Sociale middelen (bijvoorbeeld gebrekkig in de omgang,
sociaal isolement, niet-reagerend gezin)
4 Familiaire achtergrond (bijvoorbeeld chaotisch of
conflictueus)
4 Auto-erotische seksuele handelingen
4 Leeftijd 15–19 jaar en >45 jaar
4 Seksuele geaardheid (actief biseksueel, inactief homoseksueel)

Zorgresultaat

Beheersing van suïcidale neigingen


4 Onderneemt persoonlijke acties teneinde zich van
onbedoelde of doelgerichte pogingen tot zelfmoord te
weerhouden
468 Hoofdstuk 14 · Zelfbelevingspatroon

Notities

14
Notities 469 14
Notities
471 15

Rollen- en relatiepatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_15
472 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Anticiperende rouw1
15
> Anticipatory Grieving (1980, 1996)

Definitie

Verwachte verstoring van een vertrouwd patroon of belang­


rijke relatie (mensen, bezittingen, werk, status, huis, idealen, of
lichaamsdelen en -functies)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Dreigend verlies van belangrijke personen, bezittingen,
beroep, status, huis, idealen, lichaamsdelen en/of
-activiteiten
4 Geuit verdriet over dreigend (geanticipeerd) verlies

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Boosheid
4 Somberheid, verdriet, huilen
4 Frequente huilbuien, verstikkend gevoel
4 Verandering in eetgewoonten
4 Verandering in slaap- of droompatroon
4 Verandering van het activiteitsniveau

1 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
Anticiperende rouw 473 15
4 Veranderd libido
4 Idealisering van het object van het geanticipeerde verlies
4 Regressie naar eerdere ontwikkelingsfase
4 Verandering in concentratievermogen of taakvervulling

Zorgresultaat

Rouwverwerking
4 Aanpassing aan dreigend verlies
474 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Rouw
15
> Grieving (2006)

Definitie

Normaal, complex proces van emotionele, fysiologische, gees­


telijke, sociale en intellectuele reacties en gedragingen waarmee
individuen, gezinnen en gemeenschappen een actueel, verwacht
of doorgemaakt verlies in hun dagelijks leven incorporeren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Verlieservaring

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Verandering van het activiteitsniveau
4 Verandering in de immuunfunctie
4 Verandering in de neuro-endocriene functie
4 Verandering in het slaappatroon
4 Verandering in het droompatroon
4 Boosheid
4 Verwijten
4 Gevoel van onthechting/vervreemding
4 Wanhoop
4 Ontregeling
Rouw 475 15
Ondersteunende aanwijzingen
4 Band met de overledene in stand houden
4 Betekenis verlenen aan het verlies
4 Opluchting ervaren
4 Pijn
4 Paniekgedrag
4 Persoonlijke groei
4 Psychische nood
4 Lijden

Zorgresultaat

Rouwverwerking
4 Aanpassing aan verlies

Etiologische of samenhangende factoren

4 Anticipatie van verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld


bezittingen, werk, status, huis, lichaamsdelen en/of
-functies)
4 Anticipatie op verlies van belangrijke ander
4 Overlijden van belangrijke ander
4 Verlies van belangrijk object (bijvoorbeeld bezittingen, werk,
status, huis, lichaamsdelen en/of -functies)
476 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Gecompliceerde rouw
15
> Complicated Grieving (2006)

Definitie

Stoornis die optreedt na de dood van een belangrijke ander,


waarbij het met het verlies gepaard gaande leed niet volgens de
normatieve verwachting is en zich uit in functionele beperking

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Langdurig verminderd functioneren (in levensrollen)
4 Verminderd gevoel van welzijn
4 Onvoldoende acceptatie van het verlies (bijvoorbeeld
overlijden)

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Depressiviteit
4 Somatische symptomen ervaren van de overledene
4 Vermoeidheid
4 Vermijding van rouw
4 Weinig intimiteit
4 Aanhoudende emotionele nood
4 Aanhoudende pijnlijke herinneringen
4 Preoccupatie met gedachten over de overledene
4 Piekeren, verlangen en zoeken naar de overledene
4 Lijden onder het gescheiden zijn
Gecompliceerde rouw 477 15
4 Melding van angst, lijden
4 Melding van verdoofd en leeg gevoel
4 Melding van gevoel van shock of verbijstering
4 Melding van boosheid en zelfverwijt
4 Melding van gevoel van anderen vervreemd te zijn
4 Melding van gevoelens van ongeloof
4 Melding van gevoelens van wantrouwen
4 Smachten

Samenhangende factoren

4 Emotionele labiliteit
4 Gebrek aan sociale ondersteuning

Zorgresultaat

Rouwverwerking
4 Aanpassing aan verlies
478 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op gecompliceerde rouw


15
> Risk for Complicated Grieving (2006)

Definitie

Aanwezigheid van risicofactoren voor een stoornis die optreedt


na de dood van een belangrijke ander, waarbij het met het verlies
gepaard gaande leed niet volgens de normatieve verwachting is
en zich uit in functionele beperking

Risicofactoren

4 Overlijden van belangrijke ander


4 Emotionele labiliteit
4 Gebrek aan sociale ondersteuning

Zorgresultaat

Rouwverwerking
4 Aanpassing aan verlies
Disfunctionele rouw 479 15
Disfunctionele rouw2

> Dysfunctional Grieving (1980, 1986, 2004)

Definitie

Bijzonder langdurig rouwproces (onverwerkte rouw) of bijzon­


der hevig rouwproces in verband met verlies of verandering
(feitelijk of vermeend) in het relatiepatroon (mensen, bezit­
tingen, werk, status, huis, idealen, lichaamsdelen en -functies
enzovoort)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Geuit verdriet of wanhoop over het verlies, of ontkenning
van het verlies

En één van de volgende aanwijzingen


4 Onderbreking van het rouwproces voordat het verlies is
verwerkt
4 Langduriger rouwproces dan binnen de culturele groep
gebruikelijk is
4 Overdreven emotionele reactie vergeleken met de gebruike­
lijke reactie binnen de culturele groep (ernst van de reactie)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Verandering in concentratievermogen en/of taakvervulling
4 Uiting van schuldgevoelens, zelfkritiek
4 Uiting van onopgeloste kwesties

2 NANDA International heeft deze diagnose geschrapt.


480 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Verdriet, boosheid, huilen, labiel affect


15 4 Moeite met uiten wat het verlies betekent
4 Verandering in de activiteiten van het dagelijks leven:
werk, omgang met anderen, veranderd libido, veranderde
eetgewoonten, verandering van slaappatroon
4 Idealisering van het verloren object
4 Herbeleving van eerdere ervaringen; regressie naar eerdere
ontwikkelingsfase
4 Doodsangst

Zorgresultaat

Rouwverwerking
4 Aanpassing aan het actuele verlies

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verlies, subjectief ervaren verlies of verandering (specificeer)


4 Geen beschikbaar ondersteuningsyssteem

Risicogroepen

4 Van tevoren bestaande neurose


4 Frequent optredende ingrijpende gebeurtenissen,
veranderingen
4 Psychiatrische of psychische stoornissen in de anamnese
4 Aangeboren afwijkingen
4 Verlies rond de geboorte (laat in de zwangerschap, levens­
duur van de boreling, huwelijksmoeilijkheden, verlies van
pasgeborenen in het verleden, geen andere levende kinderen)
Chronisch verdriet 481 15
Chronisch verdriet

> Chronic Sorrow (1998)

Definitie

Cyclisch, herhaaldelijk terugkerend en mogelijk progressief


patroon van intens verdriet als respons op voortdurend verlies in
het beloopvan een chronische ziekte of handicap

Bepalende kenmerken

4 Beschrijving van verschillen of kloof tussen de huidige en de


vroegere of de gewenste situatie
4 Uiting van een of meer van de volgende gevoelens die variëren
in intensiteit, periodiek zijn, progressief kunnen zijn en in
intensiteit kunnen toenemen, en die invloed uitoefenen
op het vermogen van de cliënt om diens hoogste niveau van
persoonlijk en sociaal welbevinden te bereiken:
5 periodieke, terugkerende gevoelens van verdriet
5 boosheid
5 verkeerd begrepen worden
5 verwardheid
5 depressiviteit, eenzaamheid, gevoel van leegte
5 teleurstelling, frustratie
5 vrees
5 schuldgevoel of zelfverwijt
5 hulpeloosheid, moedeloosheid, zich overmand voelen
5 geringe zelfachting
5 verlies (terugkerend)
482 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Psychosociale aanpassing: levensverandering
4 Aanpassing aan een belangrijke levensverandering

Etiologische of samenhangende factoren

4 Chronische of levensbedreigende ziekte of handicap (spe­


cificeer mentale retardatie, multipele sclerose, onvrucht­
baarheid, kanker, ziekte van Parkinson, prematuriteit,
spina bifida of andere aangeboren afwijkingen, chronische
psychische aandoening, bijvoorbeeld schizofrenie,
bipolaire-stemmingstoornis, autismespectrumstoornis,
dementie)
4 Overlijden van een dierbare
4 Eén of meer uitlokkende momenten (omstandigheden, situ­
aties en condities die de veranderingen door de verlieserva­
ring helder belichten of het gemis sterker doen voelen):
5 crises in het omgaan met de ziekte
5 crisis in verband met ontwikkelingsfase en gemiste
kansen of mijlpalen (die een vergelijking mogelijk maken
met ontwikkelings-, sociale of persoonlijke normen)
5 eindeloos zorgen of andere rolpatroonveranderingen
die constant herinneren aan het feit van anderen te
verschillen.
Chronisch verdriet 483 15
Risicogroepen

4 Individu of mantelzorger die een steeds verdergaand verlies


ervaart in het beloop van een chronische of levensbedrei­
gende ziekte
4 Nabestaande, na overlijden van dierbare
4 Anatomisch defect (bijvoorbeeld gespleten verhemelte,
afwijkingen aan de oogspierzenuwen, stoornissen van het
gehoor of de fonatie)
484 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ineffectieve rolvervulling (specificeer)


15
> Ineffective Role Performance (1978, 1996, 1998)

Definitie

Verandering in, conflict tussen of ontkenning van rolverant­


woordelijkheden of onvermogen om rolverantwoordelijkhe­
den te dragen (specificeer type; dit is een ruime taxonomische
categorie)

Bepalende kenmerken

4 Rolontkenning
4 Rolconflict
4 Verandering in eigen opvatting van de rol
4 Verandering in hoe anderen de rol opvatten
4 Verandering in het lichamelijke vermogen de rol te hervatten
4 Gebrek aan kennis over de rol
4 Verandering in gebruikelijke patroon van
verantwoordelijkheden:
5 overbelasting door rol(len)
5 ontevredenheid met rol
5 rolverwarring
5 rolspanning of -overbelasting
5 rolambivalentie
Ineffectieve rolvervulling (specificeer) 485 15
Zorgresultaat

Rolvervulling
4 Overeenstemming tussen iemands rolvervulling en
rolverwachtingen
486 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Onopgelost onafhankelijkheids-
15 afhankelijkheidsconflict

> Unresolved Independence–Dependence Conflict

Definitie

Behoefte aan en wens tot afhankelijkheid c.q. onafhankelijkheid


wanneer therapeutische, ontwikkelingsbepaalde of sociale onaf­
hankelijkheid respectievelijk afhankelijkheid wordt verwacht

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Herhaaldelijk geuite wens tot onafhankelijkheid (terwijl de
therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase
juist enige afhankelijkheid verlangt)

Of
4 Herhaaldelijk gemelde wens tot afhankelijkheid (terwijl de
therapeutische of sociale situatie of de ontwikkelingsfase
juist onafhankelijkheid verlangt)
4 En één of meer van de volgende aanwijzingen
4 Geuite boosheid
4 Angst
Onopgelost … 487 15
Zorgresultaat

Conflictoplossing
4 Acceptatie van zowel de behoefte aan onafhankelijkheid als
afhankelijkheid

Risicogroepen

4 Ruggenmergletsel
4 Adolescenten
4 Voorgeschreven bedrust
4 Chronische degeneratieve ziekte
4 Beperking van de lichamelijke activiteit
488 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Sociaal isolement of sociale afwijzing3


15
> Social Isolation or Social Rejection (1982)

Definitie

Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is opgelegd


door anderen en dat door hem/haar als negatief of bedreigend
wordt ervaren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Uiting van gevoelens van alleen zijn dat door anderen is
opgelegd, gevoelens van afwijzing, gevoelens anders te zijn
dan anderen
4 Vertonen van gedrag dat door de dominante sociale groep
niet geaccepteerd wordt
4 Uiting van waarden die voor de subcultuur acceptabel zijn
maar voor de dominante sociale groep onacceptabel zijn
4 Geobserveerde of gemelde interesses of activiteiten die niet
passen bij, of onacceptabel zijn voor de ontwikkelingsleeftijd
of ontwikkelingsfase

3 NANDA International noemt deze diagnose ‘Sociaal isolement’.


Sociaal isolement of sociale afwijzing 489 15
Ondersteunende aanwijzingen
4 Preoccupatie met de eigen gedachten, repetitieve betekenis­
loze handelingen
4 Subjectief ervaren onvermogen om aan de verwachtingen
van anderen te voldoen of onzekerheid in het openbaar
4 Streven naar alleen zijn of leven in een subcultuur
4 Subjectief ervaren ontoereikendheid van een zinvol levens­
doel of geen betekenis aan het leven kunnen geven
4 Verdrietig vlak affect
4 Niet-communicatief zijn, teruggetrokken zijn, geen
oogcontact maken
4 Uitstraling van vijandigheid in stem, gedrag

Zorgresultaat

Sociale betrokkenheid
4 Interactie met anderen en deelname aan activiteiten

Etiologische of samenhangende factoren

4 Verandering in de uiterlijke verschijning of psychische


toestand
4 Vertraagde groei en ontwikkeling (sociale vaardigheden)
4 Onvolwassen interesses
4 Onacceptabel(e) sociaal gedrag of sociale waarden
4 Veranderde welzijnstoestand
4 Onvermogen om bevredigende persoonlijke relaties
aan te gaan
490 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risicogroepen
15
4 Psychische stoornissen
4 Zichtbare handicaps, uiterlijke afwijkingen
4 Verstandelijke beperking
Sociaal isolement 491 15
Sociaal isolement

> Social Isolation

Definitie

Gevoel van alleen zijn dat volgens de betrokkene is te wijten aan


een mate van intermenselijke interactie die minder is dan wen­
selijk of noodzakelijk is voor de persoonlijke integriteit

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding van geïsoleerd zijn van anderen

En één of meer van de volgende aanwijzingen


4 Gebrek aan contact met of afwezigheid van belangrijke
anderen
4 Geen of weinig contact met mensen uit de buurt
4 Weinig contact met gelijken

Ondersteunende aanwijzingen
4 Apathie
4 Afzondering

Zorgresultaat

Sociale betrokkenheid
4 Heeft interactie met anderen en neemt deel aan activiteiten
met anderen
492 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren


15
4 Beperkte lichamelijke mobiliteit
4 Therapeutische afzondering
4 Sociaal-culturele dissonantie
4 Onvoldoende gemeenschapsvoorzieningen
4 Verstoord lichaamsbeeld
4 Vrees (gevaren in omgeving, geweld)

Risicogroepen

4 Kwetsbare ouderen
4 Therapeutische separatie/afzondering
4 Misvorming
Inadequate sociale interactie 493 15
Inadequate sociale interactie

> Impaired Social Interaction (1986)

Definitie

Onvoldoende of bovenmatige kwantiteit of ondoelmatige kwali­


teit van de sociale omgang

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemeld of geobserveerd onbehagen in sociale situaties (bij­
voorbeeld niet in staat tot uitwisselingen over dat het fijn
is om bij elkaar te horen, om elkaar te geven, belangstelling
voor elkaar te hebben en een verleden met elkaar te delen)
4 Geobserveerd onsuccesvol gedrag in de sociale interactie

Ondersteunende aanwijzingen
4 Disfunctionele interactie met gelijken, familie en/of anderen
4 Vermelding door het gezin van veranderingen in
interactiestijl of -patronen

Zorgresultaat

Sociale betrokkenheid
4 Productieve sociale interacties met individuen, groepen of
organisaties
494 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren


15
4 Gebrek aan kennis of vaardigheden (manieren om de
wederkerigheid te verbeteren)
4 Communicatiebarrières
4 Verstoord zelfbeeld
4 Afwezigheid van belangrijke anderen of gelijken (gebrek aan
sociale ondersteuning)
4 Beperkte lichamelijke mobiliteit
4 Therapeutische separatie/afzondering
4 Sociaal-culturele dissonantie
4 Beperkende omgevingsfactoren
4 Verstoord denken
4 Zintuiglijke beperking (zicht, gehoor)
Vertraagde groei en ontwikkeling … 495 15
Vertraagde groei en ontwikkeling: sociale
vaardigheden (specificeer)

> Developmental Delay: Social Skills

Definitie

Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de verwerving van


sociale vaardigheden

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Achterstand in of problemen met het verwerven van de
sociale vaardigheden die bij de leeftijd en ontwikkelingsfase
horen
4 Disfunctionele interacties

Zorgresultaat

Sociale ontwikkeling
4 Verwerving van sociale vaardigheden bevindt zich binnen
de norm voor de leeftijdsgroep
496 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren


15
4 Tekort in omgeving of gebrek aan stimulatie of voorbeeld
4 Niet altijd goed aanspreekbaar zijn
4 Meerdere verzorgers, inadequate verzorging
4 Gescheiden zijn (van belangrijke anderen)
4 Effecten van een lichamelijke beperking
4 Onverschilligheid
4 Verstoord zelfbeeld
4 Sociaal isolement
Hervestigingssyndroom 497 15
Hervestigingssyndroom4

> Relocation Stress Syndrome (1992, 2000)

Definitie

Fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten gevolge van


verandering van omgeving

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Verandering van omgeving of locatie
4 Angst, ongerustheid, Melding van bezorgdheid of ontredde­
ring over de overplaatsing/verhuizing
4 Reactieve depressie, verdrietig affect en/of toegenomen
verwardheid (bij ouderen)
4 Uitingen van eenzaamheid
4 Gevoel van machteloosheid of boosheid over de
overplaatsing/verhuizing
4 Verstoord slaap- en/of eetpatroon, maag-darmklachten

Ondersteunende aanwijzingen
4 Matig tot zeer ingrijpende verandering van omgeving
4 Gevoel dat personeel dat de cliënt voor de overplaatsing
verzorgde aardiger en beter was

4 De waarschijnlijke oorzaak (samenhangende of etiologische


factor) van een syndroom wordt doorgaans in de naam vervat
(bijvoorbeeld hervestiging).
498 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Weinig of geen voorbereiding op de overplaatsing of


15 verhuizing
4 Voorgeschiedenis met (al dan niet vergelijkbare) overplaat­
singen of verhuizingen
4 Verlies dat gepaard gaat met het besluit tot overplaatsing of
verhuizing
4 Gelijktijdig, recent of eerder verlies
4 Afhankelijkheid
4 Onzekerheid, gebrek aan vertrouwen
4 Gebrek aan ondersteunende systemen
4 Onrust, overmatige waakzaamheid, of teruggetrokkenheid
4 Gewichtsverandering
4 Verstoring van of achteruitgang in de gezondheidstoestand
(psychosociaal of lichamelijk)

Zorgresultaat

Stressniveau
4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning die optreedt als
gevolg van factoren die een bestaand evenwicht verstoren

Risicogroepen

4 Geen voorbereiding of ondersteuning vóór het vertrek


4 Taalbarrière
4 Geïsoleerd zijn van familie en vrienden
4 Instabiele gezondheidstoestand
Risico op hervestigingssyndroom 499 15
Risico op hervestigingssyndroom

> Risk for Relocation Stress Syndrome (2000)

Definitie

Risico op fysiologische en/of psychosociale stoornissen ten


gevolge van verandering van omgeving

Risicofactoren

4 Matige tot grote veranderingen in de omgeving (bijvoor­


beeld fysiek, etnisch, cultureel)
4 Tijdelijke of permanente verhuizing/overplaatsing
4 Vrijwillige of ongewilde verhuizing/overplaatsing
4 Gebrek aan passend ondersteuningssysteem of groep
4 Matige geestelijke vermogens (bijvoorbeeld voldoende alert
om veranderingen te ondergaan)
4 Onvoorspelbaarheid van ervaringen
4 Verminderde psychosociale of lichamelijke
gezondheidstoestand
4 Gebrek aan counseling voor vertrek
4 Passieve coping
4 Verlieservaringen in het verleden of het heden

Zorgresultaat

Stressniveau
4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning
500 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ineffectieve partnerrelatie
15
> Ineffective Relationship (Partners) (2010)

Definitie

Patroon waarin wederkerige partners onvoldoende in elkaars


behoeften voorzien

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Vervult niet de ontwikkelingstaken passend bij de
gezinslevenscyclus
4 Onvermogen van de partners om op een bevredigende
manier te communiceren
4 Beschouwt de partner niet als een sleutelfiguur
4 Partners geven geen blijk van:
5 wederzijds respect voor elkaar
5 wederzijdse ondersteuning in de dagelijkse activiteiten
5 begrip voor de (fysieke, sociale of psychologische) tekort­
komingen in het functioneren van de partner
5 onderlinge evenwichtige autonomie
5 onderlinge evenwichtige samenwerking
4 Uitingen van ontevredenheid over:
5 de complementaire verhouding tussen de partners
5 de onderlinge vervulling van emotionele behoeften
5 de onderlinge vervulling van fysieke behoeften
5 het onderling delen van ideeën
5 het onderling delen van informatie
Ineffectieve partnerrelatie 501 15
Zorgresultaat

4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de


behoeften voorziet

Etiologische of samenhangende factoren

4 Slechte communicatieve vaardigheden


4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan,
inkomen)
4 Middelenmisbruik
4 Onrealistische verwachtingen
4 Ontwikkelingscrises
4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een van de
partners
4 Detentie van een van de partners
4 Waardenconflict

Risicogroepen

4 Cultuurverschillen
4 Onvolwassenheid
4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis)
4 Arbeidsongeschiktheid
502 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op ineffectieve partnerrelatie


15
> Risk for Ineffective Relationship (Partners) (2010)

Definitie

Verhoogd risico op een patroon waarin wederkerige partners


onvoldoende in elkaars behoeften voorzien

Risicofactoren

4 Slechte communicatieve vaardigheden


4 Stressvolle gebeurtenissen (bijvoorbeeld verlies van baan,
inkomen)
4 Middelenmisbruik
4 Onrealistische verwachtingen
4 Ontwikkelingscrises
4 Aanpassing aan cognitieve veranderingen bij een
van de partners
4 Detentie van een van de partners
4 Waardenconflict
4 Cultuurverschillen
4 Onvolwassenheid
4 Huiselijk geweld (voorgeschiedenis)
4 Arbeidsongeschiktheid

Zorgresultaat

4 Aangeven dat de partnerrelatie voor beide partners in de


behoeften voorziet
Bereidheid tot verbetering van de partnerrelatie 503 15
Bereidheid tot verbetering van de
partnerrelatie

> Readiness for Enhanced Relationship (2008)

Definitie

Patroon van wederzijds partnerschap dat volstaat om te voorzien


in elkaars behoeften en dat kan worden versterkt

Bepalende kenmerken

4 Tonen van wederzijds respect tussen partners


4 Wens om de tevredenheid over de complementaire verhou­
ding tussen de partners te verhogen
4 Bereiken van ontwikkelingsdoelen die bij de gezinslevenscy­
clus horen
4 Wens om de communicatie tussen de partners te verbeteren
4 Uiting van tevredenheid over met de manier van informatie
uitwisselen tussen partners
4 Uiting van tevredenheid over de manier waarop de partner
voorziet in emotionele behoeften
4 Tonen van een gebalanceerde autonomie tussen partners
4 Tonen van wederzijdse ondersteuning bij dagelijkse
activiteiten tussen partners
4 Elkaar aanwijzen als sleutelfiguur
4 Tonen van begrip voor de (fysieke, sociale of psychologi­
sche) tekortkomingen in het functioneren van de partner
504 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Relaties
4 In relaties met anderen wordt op consistente wijze voldaan
aan elkaars behoeften
Verstoorde gezinsprocessen (specificeer) 505 15
Verstoorde gezinsprocessen (specificeer)

> Interrupted Family Processes (1982, 1998)

Definitie

Onvermogen van een gezin (huishouden) om te voorzien in de


behoeften van de gezinsleden, de gezinsfuncties te vervullen of
de voor wederzijdse groei en ontwikkeling benodigde communi­
catie in stand te houden

Bepalende kenmerken

4 Onvermogen van de gezinsleden om met elkaar om te gaan


op een manier die bevorderlijk is voor de wederzijdse groei
en ontwikkeling
4 Onvermogen om boodschappen duidelijk over te brengen of
te begrijpen
4 Onduidelijkheid over regels, rituelen en symbolen binnen
het gezin; niet-gecontroleerde verzinsels
4 Inadequate besluitvormingsprocessen in het gezin
4 Onvermogen van de gezinsleden om verschillende gevoelens
uit te drukken en te accepteren
4 Onvermogen hulp te accepteren en te ontvangen
4 Gebrek aan respect voor de individualiteit en autonomie van
de verschillende gezinsleden
4 Starheid in functies en rollen
4 Onvermogen om huidige (of vroegere) taken in de
gezinsontwikkeling te volbrengen
4 Instandhouding van ongepaste (onproductieve) grenzen
4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen
506 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische


15 ervaringen of crises
4 Geen respect tussen de ouders voor elkaars opvattingen over
de opvoeding van de kinderen
4 Ongepaste (onproductieve) mate en benutting van energie
4 Onvermogen om te voorzien in de behoeften van de gezins­
leden (lichamelijk, emotioneel, spiritueel of op het gebied
van veiligheid)
4 Gebrek aan deelname van het gezin aan buurtactiviteiten

Zorgresultaat

Gezinscoping
4 Vermogen van een gezin om stressoren die veel van de reser­
ves vergen onder controle te houden

Gezinsfunctioneren
4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke
gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities

Etiologische of samenhangende factoren

4 Situationele crisis of omschakeling (bijvoorbeeld alcoho­


lisme van een van de gezinsleden)
4 Ontwikkelingscrisis, overgang in ontwikkelingsfase
Disfunctionele gezinsprocessen 507 15
Disfunctionele gezinsprocessen5

> Dysfunctional Family Processes (1994)

Definitie

Chronische ontregeling van de psychosociale, geestelijke en


fysiologische functies van het gezin, wat leidt tot conflicten, ont­
kenning van problemen, weerstand tegen verandering, ineffec­
tieve probleemoplossing en een reeks zichzelf in stand houdende
crises

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Rollen en relaties
4 Verslechtering van gezinsrelaties; verstoorde
gezinsdynamiek
4 Ineffectieve communicatie tussen de levenspartners of
huwelijks- en relatieproblemen
4 Veranderingen in rolfunctioneren of verstoorde
rolvervulling in het gezin
4 Inconsequent ouderschap, weinig steun van de ouders
ondervinden
4 Gezinsontkenning
4 Disfunctioneren met betrekking tot de intimiteit, moeite
met het hebben van intieme relaties
4 Chronische gezinsproblemen
4 Gesloten communicatiesystemen

5 Deze diagnose heette eerder Dysfunctional Family Processes:


Alcoholism (disfunctionele gezinsprocessen: alcoholmisbruik).
508 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Gedrag
15 4 Ongepaste uiting van woede
4 Verlies van controle over het alcoholgebruik
4 Verstoorde communicatie
4 Ineffectieve probleemoplossende vaardigheden
4 Rationaliseren of ontkennen van problemen
4 Gelegenheid geven om alcohol te blijven drinken
4 Onvermogen te voldoen aan de emotionele behoeften van de
gezinsleden
4 Manipuleren
4 Afhankelijkheid
4 Bekritiseren
4 Gebroken beloften
4 Weigering hulp te zoeken of onvermogen hulp op gepaste
wijze te aanvaarden en te ontvangen
4 Beschuldigingen
4 Onvoldoende begrip van alcohol- of middelenmisbruik

Gevoelens
4 Verminderde zelfachting, gevoelens van waardeloosheid,
onzekerheid
4 Boosheid of onderdrukte woede
4 Frustratie, machteloosheid, moedeloosheid
4 Angst, spanning, distress
4 Onderdrukte emoties
4 Verantwoordelijkheid voor gedrag van alcoholist
4 Slepende wrok, gekwetstheid, schaamte, verlegenheid
met de situatie
4 Ongelukkig zijn, emotioneel isolement, eenzaamheid,
afwijzing
4 Schuldgevoel
4 Kwetsbaarheid
4 Wantrouwen
Disfunctionele gezinsprocessen 509 15
Ondersteunende aanwijzingen
Gezinsrollen en -relaties
4 Triangulatie in het gezin
4 Verminderd vermogen van gezinsleden om begrip voor
elkaar op te brengen, ten behoeve van onderlinge groei en
ontwikkeling
4 Gebrek aan relatievaardigheden
4 Gebrek aan cohesie, verstoring van de gezinsrituelen
4 Gezin is niet in staat om te voorzien in de behoefte aan
veiligheid van de gezinsleden, patroon van afwijzing
4 Gezin toont geen respect voor autonomie van de
afzonderlijke gezinsleden
4 Financiële problemen, genegeerde verplichtingen

Gedrag
4 Onvermogen te voldoen aan de geestelijke behoeften van de
gezinsleden
4 Onvermogen om veel verschillende gevoelens te accepteren
of tot uitdrukking te brengen
4 Eerder gericht zijn op vermindering van spanning dan op
het bereiken van doelen
4 Belangrijke rol van alcohol bij speciale gebeurtenissen
in het gezin
4 Uit de hand lopend conflict
4 Liegen
4 Tegenstrijdige, paradoxale communicatie
4 Conflictvermijding
4 Streng oordeel over zichzelf
4 Isolement
4 Misbruik van middelen anders dan alcohol of
nicotineverslaving
4 Moeite om plezier te hebben
4 Zelfverwijten
510 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Onverwerkte rouw
15 4 Overheersende rol bij communicatie of machtsstrijd
4 Onvermogen om zich aan veranderingen aan te passen
4 Onvolwassenheid
4 Stressgerelateerde lichamelijke aandoening
4 Onvermogen constructief om te gaan met traumatische
ervaringen
4 Goedkeuring en bevestiging zoeken
4 Onbetrouwbaarheid
4 Verminderde schoolprestaties van de kinderen
4 Concentratiestoornissen
4 Chaos
4 Huidige of eerdere ontwikkelingstaken niet kunnen volbren­
gen en moeite met de overgang van levensfasen
4 Schelden op partner of ouder
4 Agitatie
4 Verminderd lichamelijk contact

Gevoelens
4 Gevoel anders te zijn dan anderen
4 Depressie
4 Vijandigheid
4 Emotioneel gecontroleerd door anderen
4 Verwardheid, identiteitstekort
4 Ontevredenheid, humeurigheid
4 Verlies, verlatenheid
4 Onbegrip
4 Verwarring van liefde met medelijden
4 Falen; ongeliefd zijn
Disfunctionele gezinsprocessen 511 15
Zorgresultaat

Gezinscoping
4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder
controle

Gezinsfunctioneren
4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke
gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities

Etiologische of samenhangende factoren

4 Misbruik van alcohol, therapieresistentie


4 Familiaire voorgeschiedenis van alcoholisme
4 Inadequate copingvaardigheden
4 Erfelijke aanleg, verslavingsvatbare persoonlijkheid
4 Gebrek aan probleemoplossende vaardigheden
512 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Bereidheid tot verbetering van de


15 gezinsprocessen

> Readiness for Enhanced Family Processes (2002)

Definitie

Patroon van gezinsfunctioneren dat volstaat voor de onder­


steuning van het welzijn van de gezinsleden en dat kan worden
versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens om de gezinsdynamiek te verbeteren


4 Gezinsfunctioneren beantwoordt aan lichamelijke, sociale
en psychische behoeften van gezinsleden
4 Activiteiten bevorderen de veiligheid en groei van
gezinsleden
4 Communicatie is adequaat
4 Relaties zijn over het algemeen positief; gezin heeft een rol
binnen de gemeenschap; gezinstaken worden voltooid
4 Rollen binnen gezin zijn flexibel en passend bij
ontwikkelingsstadia
4 Respect voor elkaar is duidelijk aanwezig
4 Gezin past zich aan veranderingen aan
4 Grenzen van gezinsleden worden gehandhaafd
4 Energieniveau van het gezin bevordert de dagelijkse
activiteiten
4 Gezin is duidelijk veerkrachtig
4 Goede balans tussen autonomie en cohesie
Bereidheid tot verbetering … 513 15
Zorgresultaat

Gezinscoping
4 Gezin houdt stressoren die veel van de reserves vergen onder
controle

Gezinsfunctioneren
4 Gezinssysteem voorziet in de behoeften van de afzonderlijke
gezinsleden tijdens ontwikkelingstransities
514 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Ouderschapstekort (specificeer)
15
> Impaired Parenting (1978, 1998)

Definitie

Onvermogen van de primaire verzorger om een goede omgeving


te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen om de
optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorderen (Het
is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind aan de
nieuwe situatie moeten aanpassen)

Bepalende kenmerken

Ouder/verzorger
4 Gebrekkig/geen hechtingsgedrag van de ouder(s)
4 Weinig of geen moeder-kindinteractie of ouder/
verzorger-kindinteractie
4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en
erop te reageren
4 Inconsequente of onvoldoende verzorgende vaardigheden:
5 inconsequente reacties op gedrag
5 inconsistente verzorging
5 ontoereikende regelingen voor kinderopvang
5 inflexibiliteit in het voorzien in behoeften van het kind
5 inadequaat gezondheidsonderhoud voor het kind
4 Onvoldoende visuele, tactiele, auditieve stimulering:
5 negatieve uitspraken over het kind
5 afwijzing van of vijandigheid ten opzichte van het kind
5 vaak straffen
Ouderschapstekort (specificeer) 515 15
5 weinig aanhalen
5 verlating
5 kindermishandeling
5 kinderverwaarlozing
5 voorkeur voor fysieke straffen
4 Onrealistische verwachtingen van het kind, zichzelf of de
partner
4 Onveilige thuissituatie
4 Uitspraken over het onvermogen om aan de behoeften van
het kind te voldoen
4 beschrijving van het onvermogen om het kind onder
controle te houden
4 Beschrijving van niet-adequaat uitvoeren van rol, frustratie

Baby of kind
4 Niet kunnen gedijen c.q. groeien
4 Hechtingstekort (bijvoorbeeld afwezigheid van
separatieangst)
4 Gebrekkige cognitieve ontwikkeling, verminderde
schoolprestaties
4 Gebrekkige sociale vaardigheden
4 Gedragsstoornissen, veelvuldige ziekten, ongelukken
4 Aanwijzingen voor mishandeling
4 Weglopen

Zorgresultaat

Ouderschap: functioneren
4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­
tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
516 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Etiologische of samenhangende factoren


15
Lichamelijk
4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon
4 Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand
van baby of kind

Sociaal
4 Ongewenst geslacht
4 Langdurige separatie van baby en ouder of kind en ouder
4 ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis)
4 Temperament conflicteert met ouderlijke verwachtingen
4 Vader van kind niet betrokken
4 Relatieconflict, toenemende ontevredenheid
4 Gebrek aan gezinscohesie
4 Financiële problemen, armoede
4 Werkloosheid of problemen op het werk
4 Gebrek aan voorzieningen of gebrek aan toegang tot
voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer)
4 Juridische problemen
4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen
4 Gebrekkige thuissituatie
4 Verhuizingen
4 Verandering in de gezinseenheid
4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap
4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale
ondersteuning
4 Stress
4 Rolspanning of -overbelasting
4 Gebrekkige copingstrategieën
4 Gebrekkige probleemoplossende vaardigheden
4 Geringe zelfachting
4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten
gaan op de eigen behoeften
Ouderschapstekort (specificeer) 517 15
Kennis
4 Kennistekort over de ontwikkeling van een kind
4 Kennistekort over opvoedvaardigheden
4 Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen
4 Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap
4 Beperkt cognitief functioneren
4 Slechte communicatieve vaardigheden

Risicogroepen

4 Arbeidsongeschiktheid
4 Alleenstaande ouder
4 Lage sociaal-economische status
4 Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten
4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling
4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling
4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik, psychische
aandoeningen
4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap
4 Prematuriteit, moeizame bevalling
4 Jonge leeftijd, met name adolescenten
4 Groot aantal snel opeenvolgende zwangerschappen
4 Gebrek aan- of late prenatale zorg
4 Meerling
4 Ouder-kindscheiding bij de geboorte
518 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op ouderschapstekort (specificeer)


15
> Risk for Impaired Parenting (1978, 1998)

Definitie

Risico op onvermogen van de primaire verzorger om een goede


omgeving te creëren, in stand te houden of opnieuw te scheppen
om de optimale groei en ontwikkeling van het kind te bevorde­
ren (Het is normaal dat ouders zich na de geboorte van een kind
aan de nieuwe situatie moeten aanpassen.)

Risicofactoren

Sociaal
4 Alleenstaande ouder
4 Vader van kind niet betrokken
4 Gebrek aan gezinscohesie
4 Armoede
4 Financiële problemen
4 Werkloosheid of problemen op het werk
4 Lage sociaal-economische status
4 Gebrek aan voorzieningen en/of gebrek aan toegang tot
voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer)
4 Voorgeschiedenis als slachtoffer van mishandeling
4 Voorgeschiedenis als pleger van mishandeling
4 Juridische problemen
4 Gebrek aan of gebrekkige ouderlijke rolmodellen
4 Gebrekkige thuissituatie
4 Verhuizing
Risico op ouderschapstekort (specificeer) 519 15
4 Verandering in de gezinseenheid
4 Gebrek aan waardering voor het ouderschap
4 Sociaal isolement, gebrek aan netwerken voor sociale
ondersteuning
4 Rolspanning of -overbelasting
4 Gebrekkige copingstrategieën of stress
4 Gebrekkige probleemoplossende of communicatieve
vaardigheden
4 Geringe zelfachting
4 Onvermogen de behoeften van het kind vóór te laten gaan
op de eigen behoeften
4 Ongeplande of ongewenste zwangerschap
4 Ontoereikende regelingen voor kinderopvang

Kennis
4 Onrealistische verwachtingen van het kind
4 Kennistekort over de ontwikkeling van een kind
4 Kennistekort over opvoedvaardigheden
4 Kennistekort over gezondheidsonderhoud bij kinderen
4 Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap
4 Laag opleidingsniveau of weinig opleiding genoten, beperkt
cognitief functioneren
4 Onvermogen om aanwijzingen van het kind te begrijpen en
erop te reageren
4 Voorkeur voor fysieke straffen

Lichamelijk
4 Gebrek aan- of late prenatale zorg
4 Jonge leeftijd, met name adolescenten
4 Snel opeenvolgende zwangerschappen
4 Meerling
4 Moeizame bevalling
4 Lichamelijke ziekte, handicap
4 Slaaptekort of verstoord slaappatroon
520 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Psychische factoren
15 4 Relatieconflict, toenemende ontevredenheid
4 Separatie van baby of kind
4 Voorgeschiedenis van middelenmisbruik of afhankelijkheid
van een middel
4 Voorgeschiedenis van psychische aandoeningen
4 Depressie

Baby of kind
4 Separatie van ouder bij geboorte
4 Langdurige separatie van ouder
4 Premature geboorte
4 Ziekte van baby of kind
4 Beperkende aandoening of ontwikkelingsachterstand
4 Moeilijk temperament
4 Gebrek aan aansluiting (temperament) bij de verwachtingen
van de ouders
4 ADHD (aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis)
4 Ongepland of ongewenst kind of ongewenst geslacht
4 Meerling
4 Veranderd waarnemingsvermogen

Zorgresultaat

Ouderschap: functioneren
4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­
tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
Ouderrolconflict 521 15
Ouderrolconflict

> Parental Role Conflict (1988)

Definitie

Verwarring en conflicten van (een van de) ouders over de


ouderschapsrol in reactie op een crisis

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Melding van gevoelens van tekortschieten om in de lichame­
lijke en emotionele behoeften van het kind te voorzien tij­
dens opname of thuis; terughoudendheid bij de gebruikelijke
zorgactiviteiten, zelfs met aanmoediging en ondersteuning
4 Melding van bezorgdheid over veranderingen in de ouder­
rol, of over het functioneren, de communicatie of de gezond­
heid van het gezin
4 Aantoonbare verstoring van de zorgroutine
4 Melding van bezorgdheid over ervaren controleverlies over
beslissingen aangaande het eigen kind
4 Vermelding of aantoonbare aanwezigheid van schuld­
gevoelens en gevoelens van boosheid, vrees, angst, en/of
frustraties over het effect van de ziekte van een kind op de
gezinsprocessen
522 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Ouderschap: functioneren
4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­
tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ouder-kindseparatie (door chronische ziekte)


4 Geïntimideerd door invasieve of restrictieve onderdelen van
de behandeling (bijvoorbeeld separatie/afzondering, intuba­
tie, gespecialiseerde zorgcentra, beleid)
4 Regelen van thuiszorg voor een kind met speciale zorgbe­
hoeften (bijvoorbeeld apneubewaking, houdingsdrainage,
hyperalimentatie)
4 Verandering in burgerlijke staat
4 Verstoringen van het gezinsleven door de thuiszorg (bijvoor­
beeld behandelingen, verzorgers, te weinig vrije tijd)
Zwakke ouder-kindhechting 523 15
Zwakke ouder-kindhechting

> Weak Parent–Infant Attachment

Definitie

Patroon van een niet-wederkerige binding tussen ouder c.q.


primaire verzorger en zuigeling

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Baby
4 Geen reactie van baby op pogingen hem/haar te troosten en
tevreden te stellen
4 Onvermogen van baby om aan te geven dat hij/zij zorg en
aandacht behoeft
4 Prikkelbaarheid van de baby of weinig reactie van de baby
op de ouders

Ouder-baby
4 Gebrekkig wederkerig interactiepatroon (reageert niet of
nauwelijks op aanraking of kusjes met brabbelen of lachen)
4 Weinig of geen oogcontact

Ouder
4 Weinig bezoek van de ouder aan baby gedurende opname
(bijvoorbeeld minder dan tweemaal per week)
4 Weinig of niet lachen tegen, contact leggen met, vasthouden
van, of praten met baby
524 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

4 Weinig of niet aanraken, strelen, wiegen, vasthouden, kussen


15 van baby, behalve wanneer deze moet worden gevoed of
verschoond
4 Geen of inadequate reactie van de ouder op signalen van de
baby (doet bijvoorbeeld geen poging om kind te troosten als
het huilt, of houdt star vast aan niet succesvolle methoden)
4 Niet face-to-face op baby gericht zijn, vermijding van
oogcontact

Prenataal
4 Negatieve of ambivalente gevoelens over de zwangerschap
tot in het derde trimester

Ondersteunende aanwijzingen
4 Weinig positieve opmerkingen over de baby; gemelde
teleurstelling
4 Gespannen houding bij ondersteunen fles of tijdens de
borstvoeding
4 Voorgeschiedenis van ambivalentie, negatieve of ambi­
valente gevoelens over de zwangerschap tot in het derde
trimester
4 Tienerouder met veel risicofactoren, ouders met lichamelijke
of psychiatrische ziekte
4 Wrok van ouder jegens baby vanwege dood of ernstige ziekte
van de moeder

Zorgresultaat

Ouder-kindhechting
4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een
duurzame affectieve band
Zwakke ouder-kindhechting 525 15
Etiologische of samenhangende factoren

4 Angst van de ouder(s)


4 Vrees (specificeer)
4 Ouder-kindscheiding
4 Subjectief ervaren onbekwaamheid in het ouderschap
(verzorging van kinderen)
4 Geringe sociale responsiviteit (baby)
4 Gebrek aan ondersteunende systemen
4 Stress in het gezin
526 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op verstoorde hechting


15
> Risk for Impaired Attachment (1994)

Definitie

Verstoring van het interactieve proces tussen ouder/significante


ander en zuigeling dat de ontwikkeling van een beschermende
en koesterende wederzijdse relatie tussen hen moet bevorderen

Risicofactoren

4 Onvermogen van ouder(s) om in persoonlijke behoeften te


voorzien
4 Angst in verband met de ouderrol
4 Middelenmisbruik
4 Prematuur kind
4 Ontregeling van baby/kind door ziekte, waardoor deze geen
contact kan maken met de ouder(s)
4 Ouder-kindscheiding
4 Fysieke obstakels
4 Gebrek aan privacy

Zorgresultaat

Ouder-kindhechting
4 Gedragingen van ouder en zuigeling die blijk geven van een
duurzame affectieve band
Ouder-kindscheiding 527 15
Ouder-kindscheiding

> Parent–Infant Separation

Definitie

Aanwezigheid van factoren die de interactie tussen zuigeling en


ouder(s) onmogelijk maken

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Door de ouder(s) gemelde vrees voor interactie (bijvoor­
beeld vrees dat het kind doodgaat, bang het kind pijn te
doen)
4 Weinig contact met de baby om één of meer van de volgende
redenen:
5 ouder(s) zijn onvoldoende in de gelegenheid hun baby
geregeld in het ziekenhuis te bezoeken
5 weinig of geen gelegenheid voor oogcontact tussen baby
en ouder(s)
5 weinig of geen gelegenheid voor tactiele interactie
5 baby kan geluiden of aanrakingen niet goed verdragen
5 baby is niet rechtstreeks toegankelijk

Ondersteunende aanwijzingen
4 Door ouder(s) gemeld onvermogen om voor hun baby te
zorgen vanwege de scheiding van of het tekort aan kennis
over het kind
4 Gebrek aan actuele informatie over de toestand van het kind
528 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Ouder-kindhechting
4 Affectieve band tussen baby en ouder

Etiologische of samenhangende factoren

4 Vervoersproblemen waardoor het voor de ouders moeilijk


wordt het kind in het ziekenhuis te bezoeken
4 Mantelzorgtekort (bijvoorbeeld geen oppas voor overige
kinderen)

Risicogroepen

4 Prematuriteit
4 Ernstige ziekte van baby of ouder(s)
4 Ziekenhuisopname van baby of ouder(s)
Bereidheid tot verbetering van het ouderschap 529 15
Bereidheid tot verbetering van het
ouderschap

> Readiness for Enhanced Parenting (2002)

Definitie

Patroon waarin iemand kinderen of andere afhankelijke per­


so(o)n(en) een goede omgeving biedt die toereikend is voor de
stimulering van hun groei en ontwikkeling, en dat kan worden
versterkt

Bepalende kenmerken

4 Wens om het ouderschap te verbeteren


4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) spreken hun
tevredenheid uit over de thuissituatie
4 Aanwijzingen voor emotionele en vanzelfsprekende onder­
steuning van kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en)
4 Tekenen van hechting
4 Kinderen en andere afhankelijke perso(o)n(en) worden in
hun lichamelijke en geestelijke behoeften voorzien
4 Blijk geven van realistische verwachtingen van kinderen en
andere afhankelijke perso(o)n(en)

Zorgresultaat

Ouderschap: functioneren
4 Acties van de ouder teneinde een koesterende en construc­
tieve fysieke, emotionele en sociale omgeving te scheppen
530 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Overbelasting van de mantelzorger


15
> Caregiver Role Strain (1992, 1998, 2000)

Definitie

Problemen met vervulling van de mantelzorgtaken

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Melding door mantelzorger van één of meer van de volgende
aanwijzingen
4 Onvoldoende voorzieningen om de vereiste zorg te kunnen
verlenen
4 Moeite met het vervolbrengen van de nodige taken
4 Bezorgdheid over de zorg voor de zorgontvanger (bijvoor­
beeld de gezondheid en emotionele toestand van de zorgont­
vanger, over mogelijke opname van de zorgontvanger en/
of wie de zorgtaken zal overnemen indien de mantelzorger
deze niet kan bieden)
4 Gevoel dat andere belangrijke rollen in het gedrang komen
door de noodzaak tot geven van mantelzorg
4 Gevoel van verlies omdat de mantelzorgontvanger ‘een ander
mens is geworden’ sinds hij hulpbehoevend is
4 Indien de mantelzorgontvanger het kind van de mantelzor­
ger is: gevoel van verlies omdat de mantelzorger een ander
kind kreeg dan verwacht
4 Familieconflict over zorgkwesties
4 Stress of nervositeit in de relatie tussen mantelzorger en
zorgontvanger
4 Depressie
Overbelasting van de mantelzorger 531 15
4 Disfunctionele verandering van de mantelzorgactiviteiten
4 Preoccupatie met de zorgroutine

Ondersteunende aanwijzingen
Lichamelijke gezondheid van de mantelzorger
4 Maag-darmproblemen (lichte maagkrampen, braken, diar­
ree, herhaaldelijk optredende aanvallen van maagzweer)
4 Gewichtsverandering
4 Huiduitslag
4 Hypertensie; cardiovasculaire aandoeningen
4 Diabetes
4 Vermoeidheid, hoofdpijn

Emotioneel
4 Verstoorde coping, tijdgebrek voor vervulling van eigen
behoeften
4 Verstoord slaappatroon
4 Boosheid, stress
4 Somatisering
4 Verhoogde nervositeit
4 Emotionele labiliteit
4 Ongeduld, frustratie

Sociaal-economisch
4 Terugtrekking uit het sociale leven
4 Veranderingen in de ontspanningsactiviteiten
4 Afslaan van promotie op het werk

Relatie mantelzorger-patiënt
4 Rouw om/onzekerheid over veranderde relatie met de
zorgontvanger
4 Moeit met zien hoe de zorgontvanger de ziekte ondergaat
4 Familie- of gezinsconflicten
4 Bezorgdheid over gezinsleden
532 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Mantelzorger: functioneren directe zorg
4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond­
heidszorg aan een familielid zonder stress

Mantelzorger: functioneren indirecte zorg


4 Mantelzorger regelt passende persoonlijke verzorging en
gezondheidszorg aan een familielid en houdt hier
toezicht op

Etiologische of samenhangende factoren

Pathofysiologische en Lichamelijke factoren


4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever­
loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger)
4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger
4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid
4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke
zorgbehoefte

Ontwikkelingsfactoren
4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor
deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder
van middelbare leeftijd moet zorgen)
4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking
(zorgontvanger of mantelzorger)
Overbelasting van de mantelzorger 533 15
Psychosociale factoren
4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger)
4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger)
4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór
zorgverleningssituatie)
4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger)

Situationele factoren
4 Isolement van gezin of mantelzorger
4 Mishandeling of geweld
4 Situationele stressoren in het gezin (bijvoorbeeld belang­
rijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële problemen,
ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood, ziekenhuisop­
name, van huis weggaan of naar huis terugkomen, huwelijk,
scheiding, veranderingen in werksituatie, pensionering)
4 Duur van het mantelzorgen
4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg
(bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin­
gen, benodigheden)
4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger)
4 Onervarenheid met zorgverlening
4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger)
4 Aantal en complexiteit van zorgtaken

Risicogroepen

4 Prematuriteit of aangeboren afwijking


4 Noodzaak tot intensieve verzorging thuis
4 Vrouwelijke mantelzorger, partner als mantelzorger
4 Stress in het gezin
4 Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger)
534 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op overbelasting van de mantelzorger


15
> Risk for Caregiver Role Strain (1992)

Definitie

De mantelzorger is kwetsbaar voor het gaan ervaren van proble­


men met de vervulling van mantelzorgtaken

Risicofactoren

Pathofysiologische factoren
4 Ernst van de ziekte, onvoorspelbaarheid van het ziektever­
loop, instabiliteit van de gezondheid (van de zorgontvanger)
4 Gezondheidsbeperkingen van de mantelzorger
4 Verslaving of onderlinge afhankelijkheid
4 Prematuriteit of aangeboren afwijking
4 Ontslag uit instelling van zorgontvanger met aanzienlijke
zorgbehoefte
4 Vrouwelijke mantelzorger

Factoren met betrekking tot de ontwikkeling


4 Onvoldoende ontwikkelingsniveau van mantelzorger voor
deze rol (bijvoorbeeld jongvolwassene die voor een ouder
van middelbare leeftijd moet zorgen)
4 Ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking
(zorgontvanger of mantelzorger)
Risico op overbelasting van de mantelzorger 535 15
Psychische factoren
4 Psychische of cognitieve problemen (mantelzorgontvanger)
4 Marginale gezinsaanpassing of disfunctie (vóór
zorgverleningssituatie)
4 Marginale copingpatronen (van mantelzorger)
4 Slechte eerdere relatie (mantelzorger-zorgontvanger)
4 Partner als mantelzorger
4 Afwijkend of bizar gedrag (mantelzorgontvanger)

Situationele factoren
4 Isolement van gezin of mantelzorger
4 Mishandeling of geweld
4 Situationele stressoren in het gezin (specificeer [bijvoor­
beeld belangrijk verlies, ramp, crisis, armoede of financiële
problemen, ingrijpende gebeurtenissen: geboorte, dood,
ziekenhuisopname, van huis weggaan of naar huis terug­
komen, huwelijk, scheiding, veranderingen in werksituatie,
pensionering)
4 Duur van het mantelzorgen
4 Inadequate fysieke omgeving voor het verlenen van de zorg
(bijvoorbeeld behuizing, vervoer, gemeenschapsvoorzienin­
gen, benodigheden)
4 Gebrek aan respijtzorg of ontspanning (mantelzorger)
4 Onervarenheid met zorgverlening
4 Tegenstrijdige rolverplichtingen (mantelzorger)
4 Aantal en complexiteit van zorgtaken
536 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Mantelzorger: functioneren directe zorg
4 Mantelzorger biedt adequate persoonlijke zorg en gezond­
heidszorg aan een familielid zonder stress

Stressniveau
4 Weinig lichamelijke of geestelijke spanning als gevolg van
mantelzorgactiviteiten
Verstoorde verbale communicatie 537 15
Verstoorde verbale communicatie

> Impaired Verbal Communication (1983, 1996, 1998)

Definitie

Verminderd vermogen of onvermogen om door middel van taal


met anderen te communiceren

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Problemen met het verbaal uitdrukken van gedachten (stot­
teren, onduidelijke articulatie, moeite met het vormen van
woorden en zinnen) of onvermogen om te spreken,

En/of
4 Meldt problemen met het begrijpen van spraak

Ondersteunende aanwijzingen
4 Inadequate verwoording
4 Dyspneu
4 Onvoldoende beheersing van de landstaal6

6 Dit is niet altijd een indicatie voor een verpleegkundige diagnose;


veelal is het slechts een factor die de zorgverlening bemoeilijkt en is
het probleem non-verbaal of met behulp van een tolk op te lossen.
538 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Zorgresultaat
15
Communicatie
4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken,
geschreven of non-verbale boodschappen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Psychische obstakels (bijvoorbeeld psychose, gebrek aan


prikkels)
4 Ontwikkelingsfase of leeftijd

Risicogroepen

4 Fysieke obstakels (hersentumor, tracheotomie, intubatie)


4 Cultuurverschillen
4 Anatomisch defect (gespleten gehemelte)
4 Verminderde bloedcirculatie naar de hersenen
Bereidheid tot verbetering van de communicatie 539 15
Bereidheid tot verbetering van de
communicatie

> Readiness for Enhanced Communication (2002)

Definitie

Patroon van uitwisseling van informatie en ideeën met anderen


dat volstaat om te voorzien in behoeften en levensdoelen en dat
versterkt kan worden

Bepalende kenmerken

4 Uiting van de bereidheid tot verbetering van de


communicatie
4 In staat zijn een taal te spreken of te schrijven
4 Vorming van woorden, zinsdelen en taal
4 Uiting van gedachten en gevoelens
4 Adequaat gebruiken en interpreteren van non-verbale
aanwijzingen
4 Uiting van tevredenheid over het vermogen informatie en
ideeën met anderen te kunnen delen

Zorgresultaat

Communicatie
4 Ontvangst, interpretatie en uitdrukking van gesproken,
geschreven of non-verbale boodschappen
540 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Vertraagde groei en ontwikkeling:


15 communicatieve vaardigheden (specificeer
soort)

> Developmental Delay: Communication Skills

Definitie

Afwijking van leeftijdsnormen wat betreft de ontwikkeling van


communicatieve vaardigheden (specificeer de soort vaardigheid)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Achterstand in, of problemen met het leren van expressieve
communicatieve vaardigheden die bij de leeftijdsgroep of de
ontwikkelingsfase horen (bijvoorbeeld prelinguaal vocalise­
ren, taalvaardigheden, gebaren)

Ondersteunende aanwijzingen
4 Vlak affect
4 Lusteloosheid
4 Verminderde responsiviteit
Vertraagde groei en ontwikkeling … 541 15
Zorgresultaat

Ontwikkeling van sociale vaardigheden


4 Ontwikkeling van communicatieve vaardigheden komt
overeen met leeftijdsnormen (specificeer soort vaardigheid)

Etiologische of samenhangende factoren

4 Omgevingsbeperkingen of stimuleringstekort
4 Inconsistente responsiviteit; onverschilligheid
4 Meerdere verzorgers, inadequate verzorging
4 Separatie van belangrijke anderen
4 Effecten van een lichamelijke beperking
4 Afhankelijkheid in verband met behandeling
542 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Risico op geweld jegens anderen


15
> Risk for Other-Directed Violence (1980, 1996)

Definitie

Gedragingen die tonen dat iemand anderen lichamelijke, emoti­


onele en/of seksuele schade zou kunnen toebrengen

Risicofactoren

4 Lichaamstaal (bijvoorbeeld rigide houding, gebalde vuisten


en opeengeklemde kaken, hyperactiviteit, ijsberen, buiten
adem, dreigende houding)
4 Voorgeschiedenis van geweld jegens anderen (bijvoorbeeld
iemand slaan, schoppen, bespugen, krabben, bekogelen met
voorwerp(en), bijten, poging tot verkrachting, verkrachting,
aanranding, urineren/defeceren op iemand)
4 Voorgeschiedenis van geweld of bedreigingen (bijvoorbeeld
verbaal bedreigen van eigendommen of personen, sociale
dreigementen, vloeken, bedreigende mails/brieven, drei­
gende gebaren, seksuele dreigementen)
4 Voorgeschiedenis van gewelddadig antisociaal gedrag (bij­
voorbeeld stelen, dwingend lenen, dwingend om privileges
vragen, dominant vergaderingen verstoren, weigeren te eten,
weigeren medicatie te nemen, instructies negeren)
4 Voorgeschiedenis van indirect geweld (bijvoorbeeld kle­
ding afrukken, voorwerpen van muur rukken, schrijven
op muren, urineren of defeceren op vloer, stampvoeten,
woedeaanvallen, rennen in gangen, schreeuwen, gooien met
voorwerpen, een ruit breken, met deuren slaan, seksuele
avances)
Risico op geweld jegens anderen 543 15
4 Andere factoren (neurologische stoornis, bijvoorbeeld posi­
tief EEG, CT, MRI, neurologische uitslagen, hoofdtrauma,
stoornis met insulten)
4 Cognitieve stoornis (bijvoorbeeld leerproblemen, aandacht­
tekortstoornis, verminderd intellectueel functioneren)
4 Voorgeschiedenis van misbruik in de kindertijd
4 Voorgeschiedenis van getuige zijn van huiselijk geweld
4 Wreedheid tegen dieren, brandstichting
4 Prenatale en perinatale complicaties/afwijkingen
4 Voorgeschiedenis van middelen en/of alcoholmisbruik,
pathologische intoxicatie
4 Psychotische symptomen (bijvoorbeeld auditieve, visuele,
bevelshallucinaties, paranoïde wanen, losse, onsamenhan­
gende of onlogische denkprocessen)
4 Overtredingen met een motorvoertuig (bijvoorbeeld fre­
quente verkeersovertredingen, gebruik van motorvoertuig
om woede te ontladen)
4 Suïcidaal gedrag, impulsiviteit, beschikbaarheid of bezit van
wapen(s)

Zorgresultaat

Persoonlijke impulsbeheersing
4 Zelf onder controle houden van compulsieve of impulsieve
gedragingen die met anderen te maken hebben
544 Hoofdstuk 15 · Rollen- en relatiepatroon

Notities
15
Notities 545 15
Notities
547 16

Seksualiteits- en
voortplantingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_16
548 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Ineffectief seksueel patroon

> Ineffective Sexuality Patterns (1986, 2006)


16
Definitie

Uitingen van bezorgdheid over de eigen seksualiteit

Bepalende kenmerken

4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende seksuele


rol
4 Verandering in de relatie met de belangrijke ander
4 Conflicten over waarden
4 Vermelding van problemen bij seksueel gedrag of seksuele
activiteit
4 Vermelding van beperkingen in seksueel gedrag of bij
seksuele activiteiten
4 Vermelding van veranderingen in seksueel gedrag of in
seksuele activiteiten

Zorgresultaat

Seksuele identiteit
4 Erkenning en acceptatie van de eigen seksualiteit
Ineffectief seksueel patroon 549 16
Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectief of afwezig rolmodel


4 Kennis- of vaardigheidstekort; alternatieve reacties op
gezondheidsgerelateerde veranderingen
4 Kennis- of vaardigheidstekort; functionele of anatomische
lichamelijke veranderingen
4 Kennis- of vaardigheidstekort; ziekte of medische
behandeling
4 Gebrek aan privacy
4 Gebrek aan een belangrijke ander
4 Ineffectief rolmodel of afwezigheid van rolmodel
4 Conflicten aangaande seksuele voorkeur of variërende
voorkeuren
4 Vrees voor zwangerschap
4 Vrees voor het oplopen van een seksueel overdraagbare
aandoening
4 Verstoorde relatie met belangrijke ander
550 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Seksueel disfunctioneren

> Sexual Dysfunction (1980, 2006)


16
Definitie

Verandering in het seksueel functioneren tijdens de seksuele-


responsstadia van verlangen, opwinding en orgasme die als
onbevredigend of inadequaat worden gezien

Bepalende kenmerken

Gemelde problemen met seksuele relaties.


4 Veranderingen in het bereiken van seksuele bevrediging of
onvermogen om dit te bereiken
4 Veranderingen in het bereiken van de vermeende
seksuele rol
4 Ervaren verandering in de seksuele opwinding en tekort aan
seksueel verlangen
4 Onvermogen de gewenste bevrediging te bereiken
4 Bevestiging vragen van de eigen aantrekkelijkheid
4 Veranderde belangstelling in zichzelf en anderen

Zorgresultaat

Seksueel functioneren
Integratie van de lichamelijke, sociaal-emotionele en intel­
lectuele aspecten van de seksuele expressie en het seksueel
functioneren
Seksueel disfunctioneren 551 16
Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectieve of afwezigheid van rolmodellen


4 Lichamelijke mishandeling
4 Psychosociale mishandeling (bijvoorbeeld schadelijke
relatie)
4 Kwetsbaarheid
4 Verkeerde of gebrekkige informatie
4 Gebrek aan privacy
4 Gebrek aan een belangrijke ander
4 Verandering in relatie met belangrijke ander
4 Waardenconflict

Risicogroepen

4 Anatomische veranderingen (bijvoorbeeld zwangerschap,


recente bevalling, medicatie, operatie, afwijkingen,
ziekteproces, letsel, straling)
552 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Verkrachtingssyndroom1

> Rape Trauma Syndrome (1980, 1998)


16
Definitie

Aanhoudende ontregelende respons op een gedwongen, geweld­


dadige seksuele penetratie tegen de wil en zonder de toestem­
ming van het slachtoffer

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Acute fase
4 Melding van een gedwongen en gewelddadige seksuele
penetratie

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 Verwardheid
4 Ontregeling, stemmingswisselingen
4 Angst, agitatie, agressie
4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon
4 Dissociatieve stoornissen, ontkenning, depressie
4 Shock, woede, schaamte, schuldgevoelens

1 Dit syndroom bestaat uit drie componenten: Verkrachtingssyndroom,


Gecompliceerde vorm van verkrachtingssyndroom en Stille vorm
van verkrachtingssyndroom. Elke component is als afzonderlijke
diagnose opgenomen.
Verkrachtingssyndroom 553 16
4 Vernedering, verlegenheid, zelfverwijt
4 Gevoelens van kwetsbaarheid, verhoogde alertheid
4 Hulpeloosheid, machteloosheid
4 Onvermogen tot besluiten nemen
4 Afhankelijkheid
4 Vrees voor lichamelijk geweld en overlijden
4 Spierspanning of -spasmen, maag-darmklachten
4 Lichamelijk trauma (blauwe plekken, weefselirritatie),
gevoeligheid van geslachtsdelen
4 Paranoia
4 Verlies van eigenwaarde

Lange termijn
4 Verandering in leefstijl, verhuizing
4 Suïcidepogingen
4 Fobieën, middelenmisbruik
4 Seksueel disfunctioneren
4 Veranderingen in relaties
4 Nachtmerries of verstoord slaappatroon

Zorgresultaat

Mishandeling: seksueel herstel


4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
554 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Verkrachtingssyndroom, gecompliceerde
vorm

16 > Rape Trauma Syndrome: Compound Reaction (1980)

Definitie

Gedwongen, gewelddadige seksuele penetratie tegen de wil en


zonder de toestemming van het slachtoffer. Het syndroom dat
deze aanval of poging daartoe tot gevolg heeft omvat een acute
fase van ontregeling van het leven van het slachtoffer en een
langdurig proces van reorganisatie van die leefstijl

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Zie bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom
4 Reactivering van eerdere gezondheidsproblemen
(bijvoorbeeld lichamelijke of psychiatrische ziekte)
4 Gebruik van alcohol en/of drugs

Zorgresultaat

Mishandeling: seksueel herstel


4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
Verkrachtingssyndroom: stille vorm 555 16
Verkrachtingssyndroom: stille vorm

> Rape Trauma Syndrome: Silent Reaction (1980)

Definitie

Aanwezigheid van klachten en verschijnselen van het verkrach­


tingssyndroom, maar zonder dat het slachtoffer tegen iemand
zegt verkracht te zijn

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Zie ook de bepalende kenmerken bij Verkrachtingssyndroom
4 Initiële onwil van de cliënt om te praten over het feit dat
verkrachting heeft plaatsgevonden
4 Abrupte verandering in de relaties met mannen
4 Toenemende nachtmerries
4 Toenemende angst tijdens gesprek (blokkering van associa­
ties, langdurige stiltes, stotteren, lichamelijk ongemak)
4 Duidelijke veranderingen in seksueel gedrag jegens mensen
van het andere geslacht
4 Plotseling ontstaan van fobische reacties

Zorgresultaat

Mishandeling: seksueel herstel


4 Herstel na lichamelijk/psychisch letsel
556 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces2

> Ineffective Childbearing Process (2010)


16
Definitie

Zwangerschap, geboorteproces en zorg voor de pasgeborene


voldoen niet aan de context, normen en verwachtingen van de
omgeving

Bepalende kenmerken

Tijdens de zwangerschap
4 Vermeldt niet dat zij gepaste fysieke voorbereidingen treft
4 Vermeldt niet dat zij zich aan een goede prenatale levensstijl
houdt (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap,
beweging, inspanning, persoonlijke hygiëne)
4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem
4 Vermeldt niet dat zij overweg kan met zwangerschapskwalen
4 Vermeldt niet een realistische planning voor de geboorte te
hebben
4 Zoekt niet naar benodigde informatie/kennis (bijvoorbeeld
bevalling en geboorte, zorg voor de pasgeborene)
4 Laat na voor de benodigde babyverzorgingsartikelen te
zorgen

2 De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan


ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de
pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale
concepten van de Japanse verloskunde.
Ineffectief pre-, peri- en postnataal proces 557 16
4 Geen bezoek of inconsistent bezoek aan
zwangerschapscontroles
4 Weinig of geen respect voor de ongeboren baby
(bijvoorbeeld hechting)

Tijdens bevalling en geboorte


4 Laat geen hechtingsgedrag zien ten opzichte van de
pasgeborene
4 Maakt geen goed gebruik van haar ondersteuningssysteem
4 Vermeldt niet dat zij zich aan een levensstijl houdt (bij­
voorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging,
inspanning, persoonlijke hygiëne) die passend is tijdens de
bevalling
4 Reageert niet adequaat op het begin van de bevalling
4 Weinig of geen proactief gedrag (gebrek aan initiatief)
tijdens bevalling en geboorte

Na de geboorte
4 Geeft geen blijk van moeder-kindhechting
4 Maakt geen goed gebruik van haar sociale
ondersteuningssysteem
4 Vertoont geen goede borstverzorging
4 Vertoont geen basiszorgtechnieken voor de baby (bijvoor­
beeld voedingstechnieken, veilige omgeving)
4 Vermeldt geen goede postnatale levensstjil (bijvoorbeeld
voeding, uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning,
persoonlijke hygiëne)

Zorgresultaat

4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien


nodig
558 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Vermelding van een passende leefstijl (voeding, uitschei­


dingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoonlijke
hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole)
16 4 Geeft blijk van goede verzorgings- en veiligheidstechnieken
voor de baby
4 Geeft blijk van moeder-kindhechting

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (benodigdheden voor prenatale zorg, bevalling


en geboorte, benodigdheden voor de postpartum periode,
zorg voor de pasgeborene)
4 Huiselijk geweld/onveilige omgeving
4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap
4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap
4 Onvoldoende cognitief niveau voor ouderschap
4 Gebrek aan ondersteunende systemen
4 Machteloosheid bij de moeder
4 Psychische nood bij de moeder
4 Middelenmisbruik
4 Ongewenste zwangerschap

Risicogroepen

4 Ongeplande zwangerschap
Risico op ineffectief … 559 16
Risico op ineffectief pre-, peri- en
postnataal proces3

> Risk for Ineffective Childbearing Process (2010)

Definitie

Verhoogd risico dat zwangerschap, geboorteproces en zorg voor


de pasgeborene niet voldoen aan de context, normen en ver­
wachtingen van de omgeving

Risicofactoren

4 Kennistekort (bijvoorbeeld bevalling en geboorte, zorg


voor de pasgeborene)
4 Ontbreken van realistisch geboorteplan
4 Geen bezoek aan zwangerschapscontrole
4 Inconsistent bezoek aan zwangerschapscontroles
4 Weinig of geen goede rolmodellen voor ouderschap
4 Weinig of geen vertrouwen in eigen moederschap;
machteloosheid
4 Zwak of geen sociaal ondersteuningssysteem
4 Psychische nood bij de moeder
4 Suboptimale voedingstoestand van de moeder

3 De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan


ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de
pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale
concepten van de Japanse verloskunde.
560 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Middelenmisbruik
4 Ongeplande zwangerschap
4 Ongewenste zwangerschap
16 4 Huiselijk geweld

Zorgresultaat

4 Maakt gebruik van haar ondersteuningssysteem, indien


nodig
4 Vermelding van passende leefstijlactiviteiten (voeding,
uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon­
lijke hygiëne, bezoek aan zwangerschapscontrole)
4 Beschrijft een geschikt plan voor de zorg voor, en veiligheid
van de baby
4 Geeft blijk van moeder-kindhechting
4 Beschrijft wat er gaat gebeuren en wat zij tijdens bevalling en
geboorte zal doen
Bereidheid tot verbetering … 561 16
Bereidheid tot verbetering van het
pre-, peri- en postnataal proces4

> Readiness for Enhanced Childbearing Process (2008)

Definitie

Patroon van voorbereiding, instandhouding en versterking van


een gezonde zwangerschap en bevalling en van de zorg voor de
pasgeborene

Bepalende kenmerken

Tijdens de zwangerschap
4 Vermelding van een goede postnatale levensstijl (voeding,
uitscheidingspatroon, slaap, beweging, inspanning, persoon­
lijke hygiëne)
4 Vermelding van goede lichamelijke voorbereiding
4 Vermelding dat onplezierige symptomen van de zwanger­
schap verholpen worden
4 Tekenen van respect voor de ongeboren baby
4 Vermelding van een realistisch bevallingsplan
4 Voorbereiding van de nodige materialen voor de
pasgeborene

4 De oorspronkelijke Japanse term voor dit proces is shussan


ikuji koudou, waarmee tevens de geboorte en de zorg voor de
pasgeborene bedoeld worden. Het vormt één van de centrale
concepten van de Japanse verloskunde.
562 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

4 Zoeken naar de nodige kennis (bijvoorbeeld over bevalling,


zorg voor pasgeborene)
4 Vermelding dat er een systeem van ondersteuning is
16 4 Regelmatige zwangerschapscontroles

Tijdens bevalling en geboorte


4 Vermelding van goede levensstijl (bijvoorbeeld voeding,
uitscheidingspatroon, slaap, bewegen, persoonlijke hygiëne)
voor het bevallingsstadium
4 Reageert adequaat op eerste weeën
4 Proactieve houding bij weeën en bevalling
4 Gebruik van ontspanningstechnieken die passen bij het
bevallingsstadium
4 Tekenen van gehechtheid aan de pasgeborene
4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen

Na de bevalling
4 Tonen van de juiste techniek om pasgeborene te voeden
4 Tonen van een goede borstverzorging
4 Tonen van hechtingsgedrag ten opzichte van de baby
4 Tonen van de basistechnieken voor babyverzorging
4 Bieden van een veilige omgeving voor de baby
4 Vermelding van een goede levensstijl voor het postpartum
stadium (bijvoorbeeld voeding, uitscheidingspatroon, slaap,
bewegen, inspanning, persoonlijke hygiëne)
4 Goed gebruik van ondersteuningssytemen

Zorgresultaat

Pre-, peri- en postnataal proces


4 Treft voorbereidingen voor, onderhoudt en ondersteunt
de zwangerschap, het geboorteproces en de zorg voor de
pasgeborene
Risico op verstoorde moeder-foetusband 563 16
Risico op verstoorde moeder-foetusband

> Risk for Disturbed Maternal–Fetal Dyad (2008)

Definitie

Verhoogd risico op een verstoring van de symbiose tussen moe­


der en foetus als gevolg van zwangerschapsgerelateerde aandoe­
ningen en/of (co)morbiditeit

Risicofactoren

4 Zwangerschapscomplicaties (bijvoorbeeld premature rup­


tuur vliezen, placenta praevia of -loslating, late prenatale
zorg, meerlingzwangerschap)
4 Verstoring zuurstoftransport (bijvoorbeeld anemie,
hartziekte, astma, hypertensie, insulten, premature weeën,
bloeding)
4 Verstoord glucosemetabolisme (bijvoorbeeld diabetes,
steroïdengebruik)
4 Lichamelijke mishandeling
4 Middelenmisbruik (bijvoorbeeld tabak, alcohol, drugs)
4 Bijwerkingen van een behandeling (bijvoorbeeld medicatie,
operatie, chemotherapie)

Zorgresultaat

4 Symbiose tussen moeder en foetus tijdens de zwangerschap


564 Hoofdstuk 16 · Seksualiteits- en voortplantingspatroon

Notities

16
Notities 565 16
Notities
567 17

Stressverwerkingspatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_17
568 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve coping1 (specificeer)

> Ineffective Coping (1978, 1998)

17 Definitie

Stoornis van het aanpassingsvermogen (stressoren op hun


waarde schatten, responskeuze en/of gebruik van beschikbare
hulpbronnen), waarbij de stresshanteringsmethoden niet toe­
reikend blijken om angst, vrees of boosheid te voorkomen of
beheersen. Specificeer stressor(en) (bijvoorbeeld situationele
crisis, ontwikkelingscrisis, onzekerheid)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Gemelde stress of problemen (specificeer)
4 Gemelde gevoelens van angst, ongerustheid, vrees, boosheid
en/of depressie
4 Gemeld onvermogen om problemen het hoofd te bieden of
om hulp te vragen
4 Inadequate of ineffectief toegepaste afweermechanismen
(copingstrategieën die het aanpassend vermogen juist
belemmeren, zie bijvoorbeeld Probleemvermijding,
Ineffectieve ontkenning)

1 Mogelijk zijn er sekseverschillen in het gebruik van copingstrategieën.


Ineffectieve coping (specificeer) 569 17
Ondersteunende aanwijzingen
4 Verstoord patroon van spanningsvermindering
4 Verstoring van het patroon van inschatten van bedreigingen
4 Onvoldoende middelen en bronnen (financieel, enzovoort)
4 Verandering in gebruikelijke communicatiepatronen
4 Verminderd gebruik van steun uit de omgeving
4 Slecht concentratievermogen
4 Tekort aan doelgericht en probleemoplossend handelen
(bijvoorbeeld onvermogen om aandacht te besteden aan het
probleem; moeite met het ordenen van informatie)
4 Onvermogen om aan rolverwachtingen te voldoen
4 Onvermogen om aan basisbehoeften te voldoen
4 Destructief gedrag jegens zichzelf of anderen
4 Slaapstoornis
4 Vermoeidheid
4 Risico’s nemen
4 Vaak ziek zijn
4 Middelenmisbruik
4 Vermeende of werkelijke dreiging is zeer sterk

Zorgresultaat

Coping
4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van
de reserves vergen in goede banen te leiden

Psychosociale aanpassing: levensverandering


4 Adaptieve psychosociale respons van een individu op een
belangrijke verandering in zijn leven
570 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Etiologische of samenhangende factoren

4 Ineffectief probleemoplossend vermogen


4 Onvoldoende vertrouwen in het eigen copingvermogen
4 Onvoldoende zicht op controlemogelijkheden
4 Gebrek aan sociale ondersteuning of kenmerken van relaties
17 4 Onvermogen om energie voor adaptief gedrag te behouden

Risicogroepen

4 Te weinig gelegenheid om zich op een stressor voor te


bereiden
Bereidheid tot verbetering van de coping 571 17
Bereidheid tot verbetering van de coping

> Readiness for Enhanced Coping (2002)

Definitie

Patroon van cognitieve en gedragsinspanningen ter hantering


van dagelijkse eisen dat volstaat voor het welzijn en dat kan wor­
den versterkt

Bepalende kenmerken

4 Geeft aan dat stressoren te hanteren zijn


4 Sociale ondersteuning zoeken
4 Toepassing van een breed scala aan emotiegerichte en
probleemgerichte strategieën
4 Past spirituele middelen toe
4 Is zich bewust van eigen kracht
4 Streeft naar kennis van nieuwe strategieën
4 Is zich bewust van mogelijke veranderingen in de omgeving

Zorgresultaat

Coping
4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van
de reserves vergen in goede banen te leiden
572 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Probleemvermijding2

> Avoidance Coping

17 Definitie

Aanhoudende bagatellisering of ontkenning van informatie


(feiten, betekenissen, gevolgen) wanneer de situatie een actieve
omgang met het probleem verlangt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Subjectief ervaren bedreiging van gezondheid, zelfbeeld,
waarden, leefwijze of relaties
4 Bagatelliseren, negeren of vergeten van duidelijk
meegedeelde of geobserveerde feiten
4 Verkeerde interpretatie van gebeurtenissen
4 Geen poging om problemen op te lossen, informatie te
verkrijgen of op grond van verkregen informatie nieuwe
toekomstplannen te maken

Ondersteunende aanwijzingen
4 Regressieve afhankelijkheid
4 Angst, depressie, passiviteit of boosheid

2 Vermijding dient niet te worden verward met hoop of normale


ontkenning. Zie ook Ineffectieve ontkenning.
Probleemvermijding 573 17
Zorgresultaat

Coping
4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die veel van
de reserves vergen in goede banen te leiden

Etiologische of samenhangende factoren

4 Subjectief ervaren onvermogen


4 Subjectief ervaren machteloosheid
4 Gebrek aan ondersteunende systemen
4 Onafhankelijkheids-afhankelijkheidsconflict (adolescent)
574 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Defensieve coping

> Defensive Coping (1988)

17 Definitie

Terugkerende projectie van een ongerechtvaardigd positieve


zelfbeoordeling binnen een patroon van zelfbescherming tegen
subjectief ervaren bedreigingen van een positief zelfbeeld

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Eén of meer van de volgende kenmerken
4 Ontkenning van overduidelijke problemen of zwakheden
4 Projectie van schuld of verantwoordelijkheid
4 Rationaliseren van mislukkingen
4 Overgevoeligheid voor een blijk van geringschatting of
kritiek
4 Grootheidsgevoelens

Ondersteunende aanwijzingen
4 Superieure houding jegens anderen
4 Problemen met het aanknopen of onderhouden van relaties
4 Vijandig lachen of anderen belachelijk maken
4 Problemen met het toetsen van waarnemingen aan de
realiteit; vervorming van de realiteit
4 Gebrek aan doorzetten van of deelname aan/in behandeling
of therapie
Defensieve coping 575 17
Zorgresultaat

Coping
4 Inzet van persoonlijke acties teneinde stressoren die de
zelfachting aantasten in goede banen te leiden

Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebrekkig ondersteuningssysteem
4 Conflict tussen zelfbeleving en waardensysteem
4 Vrees voor mislukking
4 Vrees voor vernedering
4 Vrees voor gevolgen
4 Gebrek aan veerkracht
4 Weinig vertrouwen in zichzelf en anderen
4 Onzekerheid
4 Onrealistische verwachtingen van zichzelf
576 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve ontkenning3

> Ineffective Denial (1988)

17 Definitie

Bewuste of onbewuste poging om angst of vrees te verminderen


door de kennis over of betekenis van een gebeurtenis te looche­
nen (met nadelige gevolgen voor de gezondheid)

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
Onvermogen om de gevolgen van ziekte of gebeurtenissen voor
leefgewoonten te erkennen, blijkend uit één of meer van de
volgende aanwijzingen.
4 Uitstel van zorgvraag of weigering van zorg, met schadelijke
gevolgen voor de gezondheid; weigering vrees voor dood
of invaliditeit te erkennen; verplaatsing (aan iets anders
toeschrijven) van vrees voor gevolgen van de ziekte;
irrealistische plannen
4 Selectief gebruik van informatie
4 Niet waarnemen van persoonlijke relevantie van de
symptomen of de gebeurtenis

3 Het is onduidelijk of het adjectief ‘ineffectief’ betrekking heeft op


het probleem of op de gevolgen ervan. Het strookt niet met de
genoemde definitie en kenmerken. Voorstel: gebruik ‘ontkenning’
of ‘gedeeltelijke ontkenning’, of zie Probleemvermijding.
Voorzichtigheid is geboden bij de aanpak van dit probleem
(de cliënt helpen het gevaar te onderkennen) gedurende een
crisissituatie (bijvoorbeeld na een operatie of infarct).
Ineffectieve ontkenning 577 17
Ondersteunende aanwijzingen
4 Onverschillige/afwijzende gebaren of opmerkingen bij
bespreking van ingrijpende
4 gebeurtenis(sen)
4 Verplaatsing van symptomen naar andere organen
4 Inconsistente uiting van vrees of angst
4 Inadequaat affect
4 Gebruik van huismiddeltjes (bijvoorbeeld zelfmedicatie) om
symptomen te bestrijden

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van
onbehagen
4 Praat over ingrijpende gebeurtenis(sen)/impact van de
ziekte
578 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Verminderde veerkracht (individuele)

> Impaired Resilience (Individual) (2008)

17 Definitie

Verminderd vermogen een patroon van positieve reacties op een


negatieve omstandigheid of crisis te handhaven

Bepalende kenmerken

4 Verminderde belangstelling voor opleidingsactiviteiten


4 Verminderde belangstelling voor beroepsactiviteiten
4 Depressie
4 Schuldgevoel
4 Isolement
4 Geringe zelfachting
4 Perceptie van afgenomen gezondheid
4 Hernieuwde toename van ontregeling
4 Schaamte
4 Sociaal isolement
4 Gebruik van verkeerde copingvaardigheden (bijvoorbeeld
middelengebruik, geweld)

Zorgresultaat

4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve


omstadigheid of crisis
Verminderde veerkracht (individuele) 579 17
Etiologische of samenhangende factoren

4 Demografische factoren die de kans op onevenwichtigheid


verhogen
4 Middelengebruik
4 Inconsequent ouderschap
4 Geringe intelligentie
4 Psychiatrische ziekte van (een) ouder(s)
4 Geringe impulscontrole
4 Armoede
4 Psychologische stoornissen
4 Kwetsbaarheidsfactoren die verergering van negatieve
effecten veroorzaken van de risicoconditie
4 Geweld
4 Geweld in de wijk

Risicogroepen

4 Behoren tot een minderheidsgroep


4 Groot gezin
4 Sekse
4 Laag opleidingsniveau van de moeder
580 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risico op aantasting van de menselijke


waardigheid

> Risk for Compromised Resilience (2008)

17
Definitie

Risico op een verminderd vermogen een patroon van positieve


reacties op een negatieve omstandigheid of crisis te handhaven

Risicofactoren

4 Chroniciteit van de huidige crisis


4 Meerdere gelijktijdig optredende nadelige situaties
4 Aanwezigheid van weer een nieuwe crisis (bijvoorbeeld
ongeplande zwangerschap, overlijden van partner, verlies
van baan, verlies van woonruimte, overlijden van familielid)

Zorgresultaat

4 Consistent gebruik van positieve copingreacties op negatieve


omstandigheden of crises
Bereidheid tot vergroting van de veerkracht 581 17
Bereidheid tot vergroting van de veerkracht4

> Readiness for Enhanced Resilience (2008)

Definitie

Patroon van positieve reacties op een negatieve omstandigheid


of crisis die voldoende is en dat kan worden versterkt om het
menselijk potentieel te optimaliseren

Bepalende kenmerken

4 Toegang tot hulpbronnen


4 Aantoonbaar positieve vooruitblik
4 Effectief gebruik van strategieën voor conflicthantering
4 Verbetering van persoonlijke copingvaardigheden
4 Wens om de veerkracht te vergroten
4 Identificeren van beschikbare hulpbronnen
4 identificeren van een ondersteuningssysteem
4 Verbetering van positieve relaties met anderen
4 Betrokkenheid bij activiteiten
4 Vooruitgang bij het nastreven van doelen
4 Aanwezigheid van een crisis
4 Handhaving van een veilige omgeving
4 Stellen van doelen
4 Nemen van verantwoordelijkheid voor daden

4 NANDA International noemt bij deze diagnose ook samenhangende


factoren. Zie hiervoor Verminderde veerkracht.
582 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Gebruik van effectieve communicatieve vaardigheden


4 Melding van een toegenomen gevoel van controle
4 Melding van zelfwaardering

Zorgresultaat
17
4 Positieve copingreacties in reactie op een negatieve
omstandigheid of crisis
Bedreigde gezinscoping 583 17
Bedreigde gezinscoping

> Compromised Family Coping (1980, 1996)

Definitie

Onvoldoende, ondoelmatige of onbevredigende hulp, steun,


troost of bemoediging van de doorgaans ondersteunende signi­
ficante ander (familielid of goede vriend), terwijl de cliënt deze
misschien nodig heeft om zich te kunnen aanpassen aan zijn
veranderde gezondheidstoestand

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Door cliënt of iemand anders gemelde bezorgdheid of klach­
ten over de reactie van de belangrijke ander op het gezond­
heidsprobleem van de cliënt

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 Belangrijke ander vertoont beschermend gedrag (te veel of te
weinig) dat niet aansluit bij de mogelijkheden of de behoefte
aan autonomie van de cliënt
4 Belangrijke ander vermeldt preoccupatie met eigen reacties
op de ziekte of handicap van de cliënt of op andere situa­
tionele of ontwikkelingscrises (bijvoorbeeld vrees, schuld,
anticiperende rouw, angst)
4 Belangrijke ander vermeldt of bevestigt gebrek aan inzicht
of kennis, waardoor het onmogelijk is doelmatig steun te
verlenen (specificeer)
584 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Belangrijke ander communiceert beperkt met cliënt of trekt


zich terug van cliënt, in tijden van nood
4 Belangrijke ander probeert behulpzaam te zijn of te steunen
maar met onbevredigend resultaat

17 Zorgresultaat

Mantelzorger: functioneren directe zorg/


indirecte zorg
4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en persoon­
lijke verzorging voor een familielid

Etiologische of samenhangende factoren

4 Kennistekort (specificeer gebied)


4 Emotioneel conflict (specificeer)
4 Onvermogen nog verdere ondersteuning te bieden (zie
Overbelasting van de mantelzorger)
4 Rolveranderingen (gezin)
4 Tijdelijke ontregeling van het gezinsleven
4 Situationele of ontwikkelingscrisis (specificeer)

Risicogroepen

4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig


heeft
4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises
4 Voorgeschiedenis met gezinsstress
Verstoorde gezinscoping 585 17
Verstoorde gezinscoping

> Disabled Family Coping (1980, 1996)

Definitie

Gedrag van een primair persoon (familielid, significante ander


of een goede vriend) dat het voor de persoon zelf en de cliënt
onmogelijk maakt effectief taken aan te pakken die essentieel
zijn voor beider aanpassing aan de gezondheidsproblemen van
de cliënt

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Nalatige zorg voor cliënt aangaande basale menselijke
behoeften en/of behandeling van de ziekte

En één of meer van de volgende aanwijzingen:


4 Vervorming van de werkelijkheid aangaande gezondheids­
probleem van cliënt, waaronder extreme ontkenning van het
bestaan of de ernst van het probleem (zie ook Ineffectieve
ontkenning)
4 Intolerantie
4 Afwijzing
4 Verlating
4 Desertie
4 Gebruikelijke routine volgen zonder oog voor behoeften van
de cliënt
4 Psychosomatiek
4 Ziektesymptomen van cliënt overnemen
586 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Beslissingen en gedragingen van het gezin die schadelijk zijn


voor het financiële of sociale welzijn
4 Agitatie, depressie, agressie, vijandigheid
4 Gebrekkige herstructurering van zinvol bestaan voor zich­
zelf, gebrekkige individualisering, langdurige overbezorgd­
heid over cliënt
17 4 Verwaarloosde relaties met andere gezinsleden
4 Ontwikkeling van hulpeloosheid, inactiviteit en afhankelijk
gedrag van de cliënt

Zorgresultaat

Mantelzorger: functioneren directe zorg/


indirecte zorg
4 Mantelzorger levert passende gezondheidszorg en
persoonlijke verzorging voor een familielid

Etiologische of samenhangende factoren

4 Belangrijke ander met chronisch niet gemelde schuldgevoe­


lens, angst, vijandigheid
4 Afwijkende copingstijlen (in aanpassing, door belangrijke
ander en cliënt, of significante anderen onderling)
4 Zeer ambivalente gezinsrelaties
4 Twijfelachtige aanpak van de weerstand van het gezin tegen
de behandeling (waardoor het gezin een steeds defensiever
houding aan gaat nemen, aangezien er niet adequaat wordt
gereageerd op de onderliggende angst)
Verstoorde gezinscoping 587 17
Risicogroepen

4 Situatie waarin de cliënt thuis 24 uur per dag zorg nodig


heeft
4 Voorgeschiedenis met gezinsstress
4 Verzorging thuis met periodieke gezondheidscrises
588 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de


gezinscoping

> Readiness for Enhanced Family Coping (1980)

17
Definitie

Effectieve aanpassing van een gezinslid aan de gezondheidspro­


blemen van de cliënt, waarna het gezinslid de wens uit tot een
verbetering van de gezondheidstoestand en een versterkte ont­
plooiing van zichzelf en de cliënt

Bepalende kenmerken

4 Streven van gezinslid naar een meer gezondheidsbevorde­


rende en verrijkende leefwijze die verdere ontwikkeling en
rijping stimuleert, die bevorderlijk is voor de betrokkenheid
bij en uitvoering van de behandeling, waarbij behandelpro­
gramma’s worden beoordeeld en waarbij keuzen worden
gemaakt die leiden tot een optimaal welbevinden
4 Door gezinslid gemelde wens tot individueel of groepsgewijs
contact met lotgenoten
4 Pogingen van gezinslid te beschrijven welke effecten de
crisis had op de ontwikkeling van zijn waarden, prioriteiten,
doelen of relaties
Bereidheid tot verbetering … 589 17
Zorgresultaat

Mantelzorger: functioneren directe zorg/


indirecte zorg
4 Mantelzorger levert op consistente wijze passende gezond­
heidszorg en persoonlijke verzorging voor een familielid
590 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Ineffectieve gemeenschapscoping

> Ineffective Community Coping (1994, 1998)

17 Definitie

Patroon van gemeenschapsactiviteiten (voor aanpassing en


probleemoplossing) dat ontoereikend is om aan de vereisten of
behoeften van de gemeenschap te voldoen

Bepalende kenmerken

4 Niet aan de eigen verwachtingen voldoen door de


gemeenschap
4 Te weinig deelname binnen de gemeenschap
4 Buitensporige conflicten binnen de gemeenschap
4 Gemelde kwetsbaarheid
4 Gemelde machteloosheid van de gemeenschap
4 Veel ziekte
4 Als buitensporig ervaren stressoren
4 Toegenomen sociale problemen (bijvoorbeeld dood door
schuld, vandalisme, brandstichting, terroriseren, berovingen,
kindermoord, mishandeling, scheidingen, werkloosheid,
armoede, straatbendes, psychiatrische ziektebeelden)

Zorgresultaat

Gemeenschapsvaardigheden
4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om
doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken
Ineffectieve gemeenschapscoping 591 17
Etiologische of samenhangende factoren

4 Gebrekkige gemeenschappelijke diensten


4 Onvoldoende middelen voor probleemoplossing
4 Ineffectieve of afwezige maatschappelijke systemen
(bijvoorbeeld gebrek aan medisch spoedeisende hulp,
transport, rampenplannen)

Risicogroepen

4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen


592 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Bereidheid tot verbetering van de


gemeenschapscoping

> Readiness for Enhanced Community Coping (1994)

17
Definitie

Patroon van op aanpassing en probleemoplossing gerichte acti­


viteiten door een gemeenschap dat volstaat om aan de eisen of
behoeften van de gemeenschap te voldoen, maar dat verder kan
worden verbeterd zodat huidige en toekomstige problemen en/
of stressoren beter kunnen worden aangepakt

Bepalende kenmerken

4 Tekorten in één of meer kenmerken van effectieve coping.


4 Actieve planning door de gemeenschap voor te verwachten
stressoren
4 Actieve probleemoplossing door de gemeenschap bij con­
frontatie met problemen
4 Overeenstemming dat de gemeenschap verantwoordelijk is
voor hantering van stress
4 Positieve communicatie onderling
4 Positieve communicatie tussen gemeenschap/aggregaten en
grotere gemeenschap
4 Beschikbaarheid van recreatieprogramma’s en
ontspanningsprogramma’s
4 Voldoende middelen voor hantering van stressoren
Bereidheid tot verbetering … 593 17
Zorgresultaat

Gemeenschapsvaardigheden
4 Gemeenschap lost gezamenlijk problemen op om
doelstellingen van de gemeenschap te verwezenlijken

Etiologische of samenhangende factoren

4 Aanwezigheid van sociale ondersteuning


4 Beschikbare middelen om problemen op te lossen
4 Gemeenschap die in staat is stressoren aan te pakken
594 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Posttraumatisch syndroom

> Post-Trauma Syndrome (1986, 1998)

17 Definitie

Aanhoudende ontregelende respons op een ingrijpende trauma­


tische gebeurtenis

Bepalende kenmerken

Reactief
4 Indringende gedachten
4 Gevoel van onthechting
4 Psychogene amnesie
4 Overmatige waakzaamheid
4 Middelenmisbruik
4 Dwangmatig gedrag
4 Vermijding, vervreemding
4 Schaamte, schuldgevoelens
4 Rouwen, moedeloosheid
4 Ontkenning, verdringing

Emotioneel/cognitief
4 Bedroefdheid, depressie
4 Angst, vrees
4 Afgrijzen
4 Boosheid, razernij, agressie
4 Prikkelbaarheid
4 Paniekaanvallen
4 Concentratieproblemen
4 Flashbacks, overdreven schrikreactie
Posttraumatisch syndroom 595 17
Lichamelijk
4 Prikkelbare maag
4 Zintuiglijke prikkelbaarheid, palpitaties
4 Hoofdpijn
4 Bedplassen (kinderen)

Slaap
4 Indringende dromen
4 Nachtmerries

Zorgresultaat

Angstniveau
4 Afwezigheid van ongerustheid, spanning of een gevoel van
onbehagen

Risicogroepen

Gebeurtenissen buiten het spectrum van gebruikelijke mense­


lijke ervaringen:
4 Natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen
4 Getuige zijn van verminking, gewelddadige dood of andere
gruwelen
4 Plotselinge verwoesting van de eigen woning of
gemeenschap
4 Tragische gebeurtenis met meerdere doden
4 Oorlog of militaire gevechtssituaties
4 Ernstig(e) bedreiging of letsel van zichzelf of van dierbaren
4 Krijgsgevangenschap of slachtofferschap van een misdrijf
(marteling)
4 Ernstige industriële of verkeersongevallen
4 Lichamelijke en psychische mishandeling
596 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risico op posttraumatisch syndroom

> Risk for Post-Trauma Syndrome (1998)

17 Definitie

Verhoogd risico op een aanhoudende ontregelende respons op


een ingrijpende traumatische gebeurtenis

Risicofactoren

4 Niet-steunende omgeving
4 Onvoldoende sociale ondersteuning
4 Overlever zijn van een gebeurtenis
4 Overmatig verantwoordelijkheidsgevoel
4 Ervaring van de gebeurtenis
4 Duur van de gebeurtenis
4 Beroep (politie, brandweer, redding, reclassering, spoedei­
sende hulp, geestelijke gezondheidszorg)
4 Uit huis verdreven worden
4 Afgenomen egosterkte

Zorgresultaat

Stressniveau
4 Afwezigheid van lichamelijke of geestelijke spanning die
optreedt als gevolg van factoren die een bestaand evenwicht
verstoren
Tekortschietend ondersteuningssysteem 597 17
Tekortschietend ondersteuningssysteem5

> Support System Deficit

Definitie

Onvoldoende emotionele en/of praktische ondersteuning van


anderen

Bepalende kenmerken

Eén of meer van de volgende kenmerken:


4 Ontbreken van een of meer anderen die zich positief uitlaten
over eigenwaarde en competentie van cliënt
4 Geen/beperkt sociaal netwerk waarop de cliënt een beroep
kan doen voor praktische hulp (vervoer, huishoudelijke
taken enzovoort)
4 Geen of onbereikbare vertrouwenspersoon

Ondersteunende aanwijzingen
4 Geen bezoek
4 Beschrijft zich angstig of ongerust te voelen
4 Beschrijft zich neerslachtig te voelen
4 Ontregeling van het gedrag
4 Beschrijft somatische klachten
4 Prikkelbaarheid of vijandigheid

5 Deze conditie vormt vaak het doel van verpleegkundige interventies


(is een etiologische of samenhangende factor).
598 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Zorgresultaat

4 Ervaart waardering en indien van toepassing praktische hulp


van anderen

17 Risicogroepen

4 Ouderen zonder familie, wier vrienden zijn overleden


4 Geen/beperkt sociaal netwerk
Risico op suïcide 599 17
Risico op suïcide

> Risk for Suicide (2000)

Definitie

Verhoogd risico op zelf aangebracht levensbedreigend letsel

Risicofactoren

Gedrag
4 Voorgeschiedenis met eerdere suïcidepoging
4 Impulsiviteit
4 Kopen van een vuurwapen
4 Opsparen van geneesmiddelen
4 Opstellen of wijzigen van een testament
4 Weggeven van bezittingen
4 Plotseling euforisch herstel van een zware depressie
4 Opvallende verandering van gedrag, attitude, schoolprestaties

Verbaal
4 Dreigementen zichzelf te doden
4 Uitspreken van de wens te sterven of ‘overal een eind aan te
maken’

Situationeel
4 Alleen wonen
4 Pensionering
4 Hervestiging, institutionalisering
4 Financiële onzekerhied
600 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Verlies van autonomie/onafhankelijkheid


4 Aanwezigheid van een vuurwapen in huis
4 Adolescenten in niet-traditionele leefomstandigheden
(bijvoorbeeld jeugddetentie, gevangenis, tijdelijke opvang,
groepswonen)

17 Psychologisch
4 Familiaire voorgeschiedenis van suïcide
4 Gebruik/misbruik van alcohol en middelen
4 Psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld depressieve stoornis,
schizofrenie, bipolaire-stemmingsstoornis)
4 Mishandeling of misbruik in de kindertijd
4 Schuldgevoelens
4 Homoseksuele jongere

Demografisch
4 Leeftijd: ouderen, jongvolwassenen, adolescenten
4 Ras
4 Mannelijk geslacht
4 Burgerlijke staat: gescheiden, weduwe of weduwnaar

Lichamelijk
4 Lichamelijke ziekte, terminale ziekte
4 Chronische pijn

Sociaal
4 Verlies van een belangrijke relatie
4 Ontwricht gezin
4 Rouw, sterfgeval
4 Tekortschietende ondersteuningssystemen
4 Eenzaamheid
4 Moedeloosheid, hulpeloosheid
4 Sociaal isolement
4 Juridische of disciplinaire problemen
4 Clustersuïcides
Risico op suïcide 601 17
Zorgresultaat

Risicobeheersing
4 Persoonlijke acties teneinde beïnvloedbare gevaren te
voorkomen, te elimineren of te reduceren

Levenswil
4 Wens, vastbeslotenheid en inspanning om te blijven leven
602 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Overbelasting

> Stress Overload (2006)

17 Definitie

Overmaat, in hoeveelheid en soort, van zaken die om actie


vragen

Bepalende kenmerken

Diagnostische aanwijzingen
4 Intensieve, terugkerende of gelijktijdige stressfactoren
(bijvoorbeeld huiselijk geweld, chronische ziekte, terminale
ziekte, omgevingsdreiging of -eisen, sociale dreiging of
eisen)
4 Gemelden van overmatige situationele stress (bijvoorbeeld
zelfinschaling van stressniveau op 7 of hoger op een
tienpuntsschaal)
4 Gemelden dat stress negatieve gevolgen heeft (bijvoorbeeld
lichamelijke symptomen, psychische nood, misselijkheid of
opkomende misselijkheid)
4 Gemelden van gespannenheid, het gevoel onder druk te
staan en/of functioneringsproblemen

Ondersteunende aanwijzingen
4 Gemelden van gevoelens van boosheid of ongeduld
4 Gemelden van moeite met beslissingen nemen
Overbelasting 603 17
Zorgresultaat

Stressniveau
4 Vermeldt dat er minder zaken geëist worden die spanning
oproepen
4 Vermeldt een gevoel van ontspanning

Etiologische of samenhangende factoren

4 Inadequate hulpbronnen (bijvoorbeeld financieel, sociaal,


opleiding, kennisniveau)
604 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Zelfverminking

> Self-Mutilation (2000)

17 Definitie

Zichzelf moedwillig letsel toedienen waardoor weefselschade


ontstaat, met als doel vermindering van spanningen door
niet-fataal letsel

Bepalende kenmerken

4 Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese


4 Snijwonden/krabwonden op het lichaam
4 Plukken aan wonden
4 Zichzelf toegebrachte brandwonden (bijvoorbeeld met gum,
sigaret)
4 Inname of inhalatie van schadelijke stoffen/voorwerpen
4 Bijten, schuren, scheuren, slaan; insnoeren of afsnoeren van
een lichaamsdeel
4 Insertie van voorwerp(en) in lichaamsopening(en)

Zorgresultaat

Automutilatie, zelfbeheersing
4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden
zichzelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen
Zelfverminking 605 17
Etiologische of samenhangende factoren

4 Adolescentie, wisselende emoties


4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen,
of in zorginstelling
4 Opsluiting
4 Isolement van leeftijdgenoten
4 Perfectionisme
4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld
4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis
4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te
plannen of langetermijnconsequenties te overzien
4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren,
alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van zelfdestructief
gedrag in het gezin)
4 Gebruik van manipulatie om tot een voedende relatie te
komen met anderen
4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties
4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik;
eetstoornis
4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd
4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren
verlies van een belangrijke relatie (bijvoorbeeld verlies van
ouder of relatie met ouder(s))
4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen;
borderline-persoonlijkheidsstoornis
4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst,
schuldgevoelens en depersonalisatie
606 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Risicogroepen

4 Borderline-persoonlijkheidsstoornis, vooral meisjes en


vrouwen tussen 16–25 jaar
4 Psychotische toestand; vaak mannen op jongvolwassen
leeftijd
17 4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd
4 Kinderen met een verstandelijk beperking of autisme
4 Voorgeschiedenis van zelfbeschadiging of lichamelijk, emo­
tioneel of seksueel misbruik
Risico op zelfverminking 607 17
Risico op zelfverminking

> Risk for Self-Mutilation (1992, 2000)

Definitie

Verhoogd risico zichzelf moedwillig letsel toe te dienen waar­


door weefselschade ontstaat, met als doel vermindering door
spanningen door niet-fataal letsel

Risicofactoren

4 Onvermogen om op een gezonde manier om te gaan met


verhoogde psychische of lichamelijke spanning
4 Onverdraagbaar stijgende spanning
4 Impulsiviteit
4 Onvermogen tot verbale uiting van spanningen;
onweerstaanbare drang zichzelf te snijden/beschadigen
4 Behoefte aan snelle afname van stress
4 Rationaliseren en verwerpen van ontvangen positieve
feedback
4 Depressie, gevoelens van afwijzing, zelfhaat, separatieangst,
schuldgevoelens en depersonalisatie
4 Leeftijdgenoten die automutileren
4 Adolescentie, wisselende emoties
4 Ziekte of operatie in de kindertijd, pleegzorg, groepswonen,
of in zorginstelling
4 Opsluiting
4 Isolement van leeftijdgenoten
4 Perfectionisme
4 Verstoord of instabiel lichaamsbeeld
4 Opdrachtgevende hallucinaties, seksuele identiteitscrisis
608 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

4 Voorgeschiedenis van onvermogen om oplossingen te


plannen of langetermijnconsequenties te overzien
4 Behoefte aan zintuiglijke stimuli
4 Emotionele verwaarlozing door ouders
4 Disfunctioneel gezin (geweld tussen ouderfiguren,
alcoholisme/scheiding/voorgeschiedenis van
17 zelfdestructief gedrag in het gezin)
4 Manipuleren om een voedende relatie met anderen te
krijgen
4 Chaotische/verstoorde interpersoonlijke relaties
4 Seksueel misbruik in kindertijd; middelengebruik;
eetstoornis
4 Emotionele stoornis en/of mishandeling in de kindertijd
4 Zich bedreigd voelen door werkelijk of als zodanig ervaren
verlies van belangrijke relatie
4 Verlies van ouder of relatie met ouder(s)
4 Dissociatie of depersonalisatie; persoonlijkheidsstoornissen;
borderline-persoonlijkheidsstoornis
4 Verlies van controle over situatie waarin problemen moeten
worden opgelost
4 Ontwikkelingsachterstand of autisme
4 Zelfbeschadigend gedrag in de anamnese
4 Depressiviteit, gevoelens van afwijzing, zelfhaat,
separatieangst, schuldgevoelens en depersonalisatie

Zorgresultaat

Automutilatie, zelfbeheersing
4 Persoonlijke acties teneinde zich ervan te weerhouden zich­
zelf opzettelijk (niet-dodelijk) letsel toe te brengen
Notities 609 17
Notities
610 Hoofdstuk 17 · Stressverwerkingspatroon

Notities

17
611 18

Waarde- en
levensovertuigingenpatroon

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1_18
612 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Morele nood

> Moral Distress (2007)

Definitie

18 Beklemd gevoel door de onmogelijkheid de eigen ethische/


morele beslissing/aanpak te volgen

Bepalende kenmerken

4 Uiting van (zielen)leed (bijvoorbeeld machteloosheid,


schuldgevoel, frustratie, angst, twijfel aan zichzelf, vrees)
vanwege moeilijkheid om naar morele keuze te kunnen
handelen

Etiologische of samenhangende factoren

4 Conflict onder besluitvormers


4 Tegenstrijdige informatie als basis voor ethische
besluitvorming
4 Tegenstrijdige informatie als basis voor morele
besluitvorming
4 Cultuurconflicten
4 Beslissingen rond het levenseinde
4 Verlies van autonomie
4 Fysieke afstand van besluitvormer
4 Beperkte tijd voor besluitvorming
4 Behandelbeslissingen
Morele nood 613 18
Zorgresultaat

Opheffen van lijdensdruk


4 Oplossing van conflictsituatie
614 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Geestelijke nood

> Spiritual Distress (1978, 2002)

Definitie

18 Verstoring van het vermogen om een doel en betekenis in het


leven te ervaren en te integreren door verbondenheid met zich­
zelf, anderen, kunst, muziek, literatuur, natuur en/of een hogere
macht

Bepalende kenmerken

Verbondenheid met zichzelf


4 Uiting van gebrek aan één of meer van: hoop, betekenisge­
ving en zingeving aan het leven, rust/sereniteit, acceptatie,
liefde, zelfvergiffenis, moed
4 Woede
4 Schuldgevoel
4 Gebrekkige coping

Verbondenheid met anderen


4 Weigeren van interactie met spirituele leiders
4 Weigeren van interactie met vrienden/familie
4 Gemelden van het ondersteuningssysteem verwijderd te zijn
4 Uiting van vervreemding
Geestelijke nood 615 18
Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur,
natuur
4 Onvermogen eerdere vormen van creativiteit te uiten (bij­
voorbeeld zingen, luisteren naar muziek, schrijven)
4 Desinteresse in natuur
4 Desinteresse in lezen van spirituele literatuur

Verbondenheid met hogere macht


4 Onvermogen te bidden
4 Onvermogen deel te nemen aan religieuze activiteiten
4 Uiting van zich verlaten voelen door of woede jegens hogere
macht
4 Onvermogen het transcendente te ervaren
4 Verzoek om een religieuze leider te zien
4 Plotselinge verandering in de spirituele handelingen
4 Onvermogen tot zelfonderzoekend gedrag of introspectie
4 Uiten van gevoelens van hopeloosheid of lijden

Zorgresultaat

Spirituele gezondheid
4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht,
alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over­
stijgt en kracht geeft

Etiologische of samenhangende factoren

4 Zelfvervreemding
4 Eenzaamheid
4 Sociale vervreemding
4 Angst
616 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

4 Sociaal-culturele deprivatie
4 De dood en het eigen overlijden of dat van anderen
4 Pijn
4 Ingrijpende veranderingen
4 Chronische ziekte van zichzelf of anderen

18
Risico op geestelijke nood 617 18
Risico op geestelijke nood

> Risk for Spiritual Distress (1998, 2004)

Definitie

Verhoogd risico voor een verstoring van het vermogen om een


doel en betekenis in het leven te ervaren en te integreren door
verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst, muziek, literatuur,
natuur en/of een hogere macht

Risicofactoren

Lichamelijk
4 Lichamelijke ziekte
4 Middelenmisbruik of excessief drinken
4 Chronische ziekte

Psychosociaal
4 Geringe zelfachting
4 Depressie
4 Stress/angst
4 Slechte relaties
4 Separatie van ondersteuningssysteem
4 Blokkering bij ervaren van liefde
4 Onvermogen tot vergeven
4 Verlies
4 Rassenconflict of cultureel conflict
4 Verandering in geloofsrituelen of spirituele gebruiken
618 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Ontwikkeling
4 Ingrijpende veranderingen

Omgeving
4 Verandering in de omgeving
4 Natuurrampen

Zorgresultaat
18
Spirituele gezondheid
4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht,
alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf over­
stijgt en kracht geeft
Bereidheid tot verbetering … 619 18
 ereidheid tot verbetering van het geestelijk
B
welzijn

> Readiness for Enhanced Spiritual Well-Being (1994, 2002)

Definitie

Vermogen om een doel en betekenis in het leven te ervaren en


te integreren door verbondenheid met zichzelf, anderen, kunst,
muziek, literatuur, natuur, of een hogere macht, dat kan worden
versterkt

Bepalende kenmerken

Verbondenheid met zichzelf


4 Wens om de eigen hoop te vergroten, betekenisgeving en
zingeving in het leven te versterken; rust, sereniteit, accep­
tatie, overgave en liefde te verhogen; zelfvergiffenis en een
bevredigende levensfilosofie te versterken; plezier en moed
te verhogen
4 Verbetering van de coping
4 Meditatie

Verbondenheid met anderen


4 Hulpvaardigheid naar anderen
4 Verzoek om interactie met spirituele leiders
4 Verzoek om vergevingsgezindheid van anderen
4 Verzoek om interactie met vrienden/familie
620 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Verbondenheid met kunst, muziek, literatuur,


natuur
4 Uitingen van creatieve energie (schrijven, poëzie)
4 Zingen/luisteren naar muziek
4 Lezen van spirituele literatuur
4 Tijd spenderen in de buitenlucht

Verbondenheid met hogere macht


18 4 Bidden
4 Vermelding van mystieke ervaringen
4 Deelname aan religieuze activiteiten
4 Uitingen van eerbied, ontzag

Zorgresultaat

Spirituele gezondheid
4 Verbondenheid met zichzelf, anderen, een hogere macht,
alles wat leeft, de natuur en het universum, die het zelf
­overstijgt en kracht geeft
Verstoring van de religiositeit 621 18
Verstoring van de religiositeit1

> Impaired Religiosity (2004)

Definitie

Verminderd vermogen om zich te verlaten op overtuigingen en/


of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Bepalende kenmerken

4 Blijk geven van, of uitingen over moeite met het aanhouden


van voorgeschreven religieuze overtuigingen of rituelen
(bijvoorbeeld ceremonies, voedingsvoorschriften, kleding,
bidden, religieuze diensten, persoonlijke religieuze gedragin­
gen, religieuze lectuur/media, verplichte rustdag, bijeenkom­
sten met religieuze leiders)
4 Uiting van de behoefte om weer in contact te komen met
vroegere geloofspatronen of -gewoonten
4 Uiting van emotionele onrust door separatie van de
geloofsgemeenschap
4 Twijfel aan geloofspatronen en -gewoonten
4 Uiting van emotionele spanningen vanwege religieuze
­overtuigingen en/of religieuze sociale netwerk

1 Zie ook Geestelijke nood.


622 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Zorgresultaat

Religieuze steun
4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt
deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie

Etiologische of samenhangende factoren


18 4 Pijn of lijden
4 Ineffectieve coping (bijvoorbeeld met ziekte)
4 Ineffectief ondersteuningssysteem
4 Gebrek aan veiligheid
4 Angst
4 Vrees voor de dood
4 Culturele beperkingen (op praktiseren van geloof)
4 Omgevingsbeperkingen (op praktiseren van geloof)
4 Gebrek aan sociale integratie
4 Gebrek aan sociale/culturele interactie
4 Geestelijke nood (spirituele crisis)
4 Religie gebruiken om te manipuleren

Risicogroepen

4 Crises door eindstadium van het leven


4 Ouder worden
4 Ziekte
4 Persoonlijke ramp/crisis
4 Belangrijke veranderingen in het leven
Risico op verstoring van de religiositeit 623 18
Risico op verstoring van de religiositeit

> Risk for Impaired Religiosity (2004)

Definitie

Verhoogd risico op een verminderd vermogen om zich te verla­


ten op religieuze overtuigingen en/of deel te nemen aan rituelen
van een bepaalde geloofstraditie

Risicofactoren

4 Ziekte/ziekenhuisopname
4 Pijn
4 Lijden
4 Ineffectieve coping
4 Ineffectieve ondersteuning
4 Depressie
4 Gebrek aan veiligheid
4 Gebrek aan sociale interactie
4 Culturele barrières die religieuze praktijk belemmeren
4 Omgevingsbarrières die religieuze praktijk belemmeren
4 Sociaal isolement
4 Gebrek aan vervoer
4 Belangrijke veranderingen in het leven

Zorgresultaat

Religieuze steun
4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt
deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
624 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Bereidheid tot verbetering van de religiositeit

> Readiness for Enhanced Religiosity (2004)

Definitie

18 Wens/vermogen zich meer te verlaten op religieuze overtui­


gingen en/of deel te nemen aan rituelen van een bepaalde
geloofstraditie

Bepalende kenmerken

4 Wens tot versterking van de religieuze patronen die in het


verleden troost opleverden
4 Verzoek om hulp om meer te kunnen deelnemen aan
voorgeschreven geloofsovertuigingen middels religieuze
ceremonies, voedingsvoorschriften, rituelen, kleding, bid­
den, eerbetoon, religieuze diensten, persoonlijke religieuze
handelingen, (bijvoorbeeld religieuze lectuur en media),
verplichte rustdag
4 Verzoek om hulp bij uitbreiding van de religieuze
mogelijkheden
4 Verzoek om ontmoeting met religieuze leiders of
dienstverleners
4 Verzoek om vergiffenis, verzoening
4 Verzoek om religieuze materialen en/of ervaringen
4 Twijfelen aan, of verwerpen van geloofspatronen en
gewoonten die schadelijk zijn
Bereidheid tot verbetering van de religiositeit 625 18
Zorgresultaat

Religieuze steun
4 Ervaart steun uit de persoonlijke opvattingen en/of neemt
deel aan rituelen van een bepaalde geloofstraditie
626 Hoofdstuk 18 · Waarde- en levensovertuigingenpatroon

Notities

18
Notities 627 18
Notities
629

Bijlagen

Verklarende woordenlijst – 630

Register – 632

© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. 2017
M. Gordon, Handleiding verpleegkundige diagnostiek,
DOI 10.1007/978-90-368-1800-1
630

Verklarende woordenlijst

Anamnese  het verzamelen en Etiologische factor  vermoedelijke


­interpreteren van klinische gegevens en oorzaak van een gezondheidsprobleem,
het beoordelen van de gezondheidstoe- meestal een oorzakelijk verband dat uit
stand van een patiënt, uitgevoerd door onderzoek is gebleken.
een professional.
Functioneel gezondheidspatroon 
Bepalend kenmerk  observeerbaar een geheel van met elkaar en met de
symptoom, verbale uiting of contextuele gezondheid samenhangende
eigenschap die de waarschijnlijkheid gedragingen die zich opeenvolgend
van een diagnose vergroot; aanwijzing in de tijd voordoen; opeenvolging van
voor een diagnose, klacht of verschijnsel; gezondheidsgedragingen; specifieke
anamnestische of actuele aanwijzing groep in een typologie.
van de wisselwerking tussen cliënt en
omgeving, een menselijke reactie. Goedgekeurde verpleegkundige
diagnoses  gezondheidgerelateerde
Diagnostische aanwijzing  obser- condities, voorgedragen door
veerbaar symptoom, verbale uiting of verpleegkundigen en beoordeeld en
contextuele eigenschap die een essen- geaccepteerd als verpleegkundige
tiële aanwijzing voor een gezondheids- diagnoses door NANDA International;
probleem vormt; specifiek criterium dat groepen of categorieën van
de waarschijnlijkheid van een diagnose gezondheidsproblemen in een
sterk vergroot; klacht of verschijnsel verpleegkundige diagnostische
gewoonlijk aanwezig wanneer een classificatie.
specifieke diagnose aanwezig is; bepa-
lend kenmerk. North American Nursing Diagnosis
Association  (naam gewijzigd in NANDA
Documentatie  het noteren van International in 2004) organisatie van
observaties, diagnoses, acties, verpleegkundigen uit de Verenigde
onderzoeksresultaten, gebeurtenissen Staten, Canada en andere landen die
en planning met betrekking tot de zich bezighoudt met het opstellen,
gezondheid of gezondheidszorg van een ontwikkelen en classificeren van
individu, gezin, of gemeenschap; kan op verpleegkundige diagnoses.
papier of digitaal.
Verklarende woordenlijst 631 
Ondersteunende aanwijzing  obser- Verpleegkundige diagnose  ‘klinisch
veerbaar symptoom, verbale uiting of oordeel over de reacties van een
contextuele eigenschap wijzend op ­persoon, gezin of groep op feitelijke of
meer dan één gezondheidsprobleem; potentiële gezondheidsproblemen en/
informatie die de betrouwbaarheid of levensprocessen. De verpleegkundige
van een diagnose vergroot; klacht diagnose vormt de basis voor selectie
of ­verschijnsel; bepalend kenmerk, van verpleegkundige interventies
gewoonlijk van één of meer diagnoses. waarmee zorgresultaten worden bereikt,
waarvoor de verpleegkundige verant-
Risicofactor  observeerbaar symptoom, woordelijkheid draagt’ (NANDA Interna-
verbale uiting of contextuele eigenschap tional); de benaming voor een feitelijk
als aanwijzing voor een dreigend of potentieel gezondheidsprobleem dat
­probleem of een verhoogd risico. een groep menselijke reacties beschrijft;
een specifieke groep of categorie in een
Risicogroepen  individuen, gezinnen of
diagnostische classificatie.
groepen met een hoger dan gemiddeld
risico op een probleem dat is beschreven
in een verpleegkundige diagnose.

Samenhangende factor  omstandigheid


of gebeurtenis die op een bepaalde
wijze samenhangt met een gezond-
heidsprobleem.

Taxonomie  verzameling regels en


­procedures voor classificatie; verwijst
ook naar de classificatie zelf, die het
resultaat is van de regels of procedures.

Verpleegkundig zorgresultaat  ­
gezondheidstoestand die kan worden
toegeschreven aan een verpleegkundige
interventie; beschrijft hoe een diagnose
wordt verholpen of stappen waarin
verbetering plaatsvindt; categorie in
een classificatie met specifieke klinische
indicatoren.
632

Register

A –– zuigeling of jong kind  44


anamnesevragen  35
aandacht-concentratietekort  401 angst  425
aantasting van de menselijke –– anticiperende  433
waardigheid, risico op  451, 580 –– doodsangst  435
activiteiten –– hevige  431
–– ineffectieve planning van  394 –– lichte  427
–– risico op ineffectieve planning –– matige  429
van  396 anticiperende angst  433
activiteitenpatroon  27 anticiperende rouw  472
activiteitsvermogen aspiratie, risico op  181
–– risico op verminderd  263 automutilatie  608
–– verminderd  260 autonome dysreflexie  339
acute pijn  374 –– risico op  341
acute verwardheid  403
–– risico op  405
ademhalingspatroon, ineffectief  321
B
ademhalingsvermogen, vermin- beademingsontwenning,
derd  317 disfunctionele  313
afhankelijkheidsconflict  486 bed, mobiliteitstekort  273
afwijkende groei, risico op  309 bedreigde gezinscoping  583
afwijzing, sociale  488 behandeling, ineffectieve opvol-
algemene dagelijkse levensverrich­ ging  107
tingen (ADL)  27 beperkt vermogen tot verplaatsing  275
allergische reactie bereidheid tot kennisvermeerdering 
–– op latex  207 393
–– op latex, risico op  209 bereidheid tot verbeterd georganiseerd
–– risico op een  206 functioneren van de zuigeling  349
ambulantietekort  280 bereidheid tot verbetering
anamnese –– van de besluitvorming  416
–– gezin  51 –– van de borstvoeding  170
–– volwassene  36 –– van de communicatie  539
–– wijk of buurt  57 –– van de coping  571
–– zeer ernstig zieken  64 –– van de gemeenschapscoping  592
Register 633 A–C
–– van de gezinscoping  588 borstvoeding
–– van de gezinsprocessen  512 –– bereidheid tot verbetering  170
–– van de immuunstatus  123 –– ineffectieve  164
–– van de partnerrelatie  503 –– onderbreking van de  168
–– van de religiositeit  624 braken  179
–– van de slaap  369 buurtanamnese  57
–– van de urine-uitscheiding  256

C
–– van de vochtbalans  195
–– van de voeding  160
–– van de zelfstandigheid  302 cardiale weefselperfusie, risico op
–– van het geestelijk welzijn  619 verminderde  331
–– van het ouderschap  529 casemanagement  72
–– van het persoonlijke gezondheids- chronisch geringe zelfachting  455
management  105 –– risico op  457
–– van het pre-, peri- en postnataal chronisch verdriet  481
proces  561 chronische pijn  376
–– van het welbevinden  382 chronische verwardheid  407
–– van het zelfbeeld  458 cognitie- en waarnemingspatroon  28
bereidheid tot vergroting cognitie, risico op verstoorde  415
–– van de eigen kracht  449 communicatie
–– van de veerkracht  581 –– bereidheid tot verbetering van
bereidheid tot vermeerdering van de  539
hoop  443 –– verstoorde verbale  537
beschadigd mondslijmvlies  183 communicatieve vaardigheden  540
beslisconflict  417 concentratietekort  401
besluitvorming, bereidheid tot verbete- consultatie  71
ring van de  416 contracturen, risico op  287
besmetting  117 contrastmiddelen, jodiumhou-
–– risico op  121 dende  146
bevalling coping
–– bereidheid tot verbetering van het –– bereidheid tot verbetering van
proces  561 de  571
–– ineffectief proces  556, 559 –– defensieve  574
bijwerkingen van jodiumhoudende –– en stressverwerkingspatroon  29
contrastmiddelen  146 –– gemeenschaps-  590, 592
bloedglucosewaarden, risico op insta- –– gezins-  583, 585, 588
biele  219 –– ineffectieve  568
bloeding, risico op  134
634 Register

D ethische nood  612


exogene obesitas  154
decubitus  201
defensieve coping  574
dehydratie  190 F
denkprocessen, verstoorde  397 failure to thrive bij volwassene  161
depressie, reactieve  438 familieanamnese  51
diagnose, definitie  6 familierelaties  28
diarree  232 feces, incontinentie voor  234
disfunctionele beademingsontwen- functionele urine-incontinentie  241
ning  313 functioneren van de zuigeling, bereid-
disfunctionele gastro-intestinale peris- heid tot verbeterd  349
taltiek  236

G
–– risico op  238
disfunctionele gezinsprocessen  507
disfunctionele rouw  479
gastro-intestinale peristaltiek
disfunctioneren, seksueel  550
–– disfunctionele  236
documentatie  79
–– risico op disfunctionele  238
dolen  283
gastro-intestinale weefselperfusie,
doodsangst  435
risico op ineffectieve  333
dossiervorming  79
gasuitwisseling, verstoorde  323
drijfkracht, tekort bij volwassene  161
gebitsontwikkeling, verstoorde  186
dysreflexie
gebrek aan ontspanning  268
–– autonome  339
gecompliceerde rouw  476
–– risico op autonome  341
–– risico op  478
geelzucht, neonatale  174, 176

E geestelijk welzijn, bereidheid tot verbe-


tering van het  619
eenzaamheid, risico op  440 geestelijke nood  614
eigen kracht, bereidheid tot vergroting –– risico op  617
van de  449 geheugenstoornis  413
eigenwaarde  28 geheugenverlies, ongecompen-
elektrolytenstoornis, risico op  196 seerd  411
emoties  28 gemeenschap, gezondheidstekort  109
energieveld, verstoord  148 gemeenschapscoping
ernstig zieken  64 –– bereidheid tot verbetering van
eten, zelfstandigheidstekort in  296 de  592
Register 635 D– I
–– ineffectieve  590
geringe zelfachting  452 H
–– chronisch  455 halfzijdige verwaarlozing  389
–– risico op  454, 457 hartminuutvolume, verlaagd  325
gespecialiseerd verpleegkundige  71 hechting  523
geweld jegens anderen, risico op  542 –– risico op verstoorde  526
geweld jegens zichzelf, risico op  466 hersenen, ineffectieve weefselperfusie
gezin, ineffectieve opvolging van de van de  337
behandeling  107 herstel na een operatie, vertraagd  303
gezinscoping hervestigingssyndroom  497
–– bedreigde  583 –– risico op  499
–– bereidheid tot verbetering van hevige angst (paniek)  431
de  588 hoop, bereidheid tot vermeerdering
–– verstoorde  585 van  443
gezinsprocessen houdingsletsel, peroperatief  139
–– bereidheid tot verbetering van huiddefect. Zie ook Decubitus  197, 199
de  512 –– risico op  199
–– disfunctionele  507 huishoudelijke taken, verstoord vermo-
–– verstoorde  505 gen tot uitvoeren van  311
gezinsrelaties  28 hyperthermie  212
gezondheid, risicovol gedrag voor hypothermie  214
de  98

I
gezondheidsbeleving en -instandhou-
ding, patroon van  26
gezondheidsmanagement
identiteit  28
–– bereidheid tot verbetering  105
identiteitsstoornis  462
–– ineffectief  103
–– risico op een  464
–– risico op ineffectief  111
immuunstatus, bereidheid tot verbe-
gezondheidsonderhoud, ineffec-
tering  123
tief  100
impulsbeheersing, ineffectieve  399
gezondheidstekort, gemeenschap  109
inactiviteitssyndroom, risico op  285
groei en ontwikkeling  305
inadequate sociale interactie  493
–– communicatieve vaardigheden  540
incontinentie voor feces  234
–– persoonlijke-zorgvaardigheden  300
incontinentie voor urine
–– sociale vaardigheden  495
–– functionele  241
groei, risico op afwijkende  309
–– overloop-  243
–– reflex-  245
–– stress-  247
636 Register

–– urge-  249, 251 –– weefselperfusie van de hersenen,


–– volledige  252 risico op  337
individuele veerkracht, –– weefselperfusie van de nieren, risico
verminderde  578 op  335
ineffectief infectie, risico op  124
–– ademhalingspatroon  321 inslapen, verlaat  363
–– gezondheidsonderhoud  100 instabiele bloedglucosewaarden, risico
–– persoonlijk gezondheidsmanage- op  219
ment  103 instabiele lichaamstemperatuur, risico
–– pre-, peri- en postnataal proces  556 op  216
–– pre-, peri- en postnataal proces, intake  35
risico op  559 intracranieel aanpassingsvermogen,
–– seksueel patroon  548 verminderd  352
–– voedingspatroon van de isolement, sociaal  488, 491
zuigeling  172

J
–– zelfmanagement van pijn  378
ineffectieve
–– bescherming  144 jodiumhoudende contrastmiddelen,
–– borstvoeding  164 risico op bijwerkingen van  146
–– coping  568 jong kind  44
–– gastro-intestinale weefselperfusie,
risico op  333
–– gemeenschapscoping  590
–– impulsbeheersing  399
K
kennistekort  391
–– luchtwegreiniging  319
kennisvermeerdering, bereidheid
–– ontkenning  576
tot  393
–– opvolging van de behandeling,
kleden en uiterlijke verzorging, zelfstan-
gezin  107
digheidstekort in  294
–– partnerrelatie  500
kracht, bereidheid tot vergroting van de
–– partnerrelatie, risico op  502
eigen  449
–– perifere weefselperfusie  328
kwaliteit van leven  29
–– perifere weefselperfusie, risico
kwaliteitsverbetering  72
op  330
–– planning van activiteiten  394
–– planning van activiteiten, risico
op  396
L
–– rolvervulling  484 lactatie
–– thermoregulatie  210 –– bereidheid tot verbetering  170
–– onderbreking  168
Register 637 I–O
–– onvoldoende  166 –– bed  273
latex –– lichamelijk  270
–– allergische reactie op  207 –– rolstoel  278
–– risico op allergische reactie  209 moedeloosheid  441
letsel moeder-foetusband, risico op ver-
–– peroperatief houdingsletsel  139 stoorde  563
–– risico op  126 moedermelk, onvoldoende  166
–– risico op warmteletsel  131 mondslijmvlies beschadigd  183
levensovertuigingen, patroon van  29 morele nood  612
levensstijl, sedentaire  264

N
leverfunctie, risico op verstoorde  218
lichaamsbeeld  28
–– verstoord  459 neonatale geelzucht  174
lichaamsbeweging  27 –– risico op  176
lichaamstemperatuur neurovasculaire stoornis, risico op
–– hyperthermie  212 perifere  351
–– hypothermie  214 nieren, ineffectieve weefselperfusie van
–– risico op instabiele  216 de  335
–– schommelingen  210
lichamelijk mobiliteitstekort  270
lichamelijk onderzoek  35, 42
–– zuigeling en jong kind  50
O
obesitas  154
lichte angst  427
obstipatie  224
luchtwegreiniging, ineffectieve  319
–– periodieke  228
–– risico op  230

M –– subjectief ervaren  227


omgevingsinterpretatie, syndroom van
maag-darmperistaltiek  238 verstoorde  409
machteloosheid  444 omkering van het slaappatroon  365
–– risico op  447 onafhankelijkheids-afhankelijkheids-
mantelzorger conflict, onopgelost  486
–– overbelasting van de  530 onderbelasting, zintuiglijke  387
–– risico op overbelasting van de  534 onderbreking van de borstvoeding  168
matige angst  429 onderbreking van het slaappa-
menselijke waardigheid, risico op troon  367
aantasting van de  451, 580 ondersteuningssysteem, tekortschie-
misselijkheid  179 tend  597
mobiliteitstekort ondervoeding  158
638 Register

ongecompenseerd geheugenver-
lies  411 P
ongecompenseerd zintuiglijk ver- paniek  431
lies  383 partnerrelatie
onopgelost onafhankelijkheids- –– bereidheid tot verbetering van
afhankelijkheidsconflict  486 de  503
ontkenning, ineffectieve  576 –– ineffectieve  500
ontregeling bij de zuigeling  345 –– risico op ineffectieve  502
–– risico op  348 patroon van
ontspanning  27 –– activiteiten  27
–– gebrek aan  268 –– cognitie en waarneming  28
–– patroon van  27 –– coping en stressverwerking  29
ontwikkeling –– gezondheidsbeleving en
–– communicatieve vaardigheden  540 -instandhouding  26
–– persoonlijke-zorgvaardigheden  300 –– rollen en relaties  28
–– risico op vertraagde  307 –– seksualiteit en voortplanting  29
–– sociale vaardigheden  495 –– slaap en rust  27
–– vertraagde  305 –– uitscheiding  27
onvoldoende moedermelk  166 –– voeding en stofwisseling  26
oog, risico op uitdroging  129 –– waarden en levensovertuigingen  29
operatie, vertraagd herstel na  303 –– zelfbeleving  28
opname  35 perifere neurovasculaire stoornis,
opvolging van de behandeling  107 risico op  351
ouder-kindhechting, zwakke  523 perifere weefselperfusie,
ouder-kindscheiding  527 ineffectieve  328
ouderrolconflict  521 –– risico op ineffectieve  330
ouderschap, bereidheid tot verbetering periodieke obstipatie  228
van het  529 peristaltiek
ouderschapstekort  514 –– disfunctionele gastro-
–– risico op  518 intestinale  236
overbelasting  602 –– risico op disfunctionele gastro-
–– van de mantelzorger  530 intestinale  238
–– van de mantelzorger, risico op  534 peroperatief houdingsletsel, risico
–– zintuiglijke  385 op  139
overloop-urine-incontinentie  243 persoonlijk gezondheidsmanagement
overvulling van vocht  192 –– bereidheid tot verbetering  105
–– ineffectief  103
Register 639 O– R
persoonlijke zorg, volledig tekort –– afwijkende groei  309
aan  290 –– allergische reactie op latex  209
persoonlijke-zorgvaardigheden, ver- –– aspiratie  181
traagde groei en ontwikkeling  300 –– autonome dysreflexie  341
pijn –– besmetting  121
–– acute  374 –– bijwerkingen van jodiumhoudende
–– chronische  376 contrastmiddelen  146
–– ineffectief zelfmanagement van  378 –– bloeding  134
pijnbeleving  28 –– chronisch geringe zelfachting  457
planning van activiteiten –– contracturen  287
–– ineffectieve  394 –– een allergische reactie  206
–– risico op ineffectieve  396 –– een identiteitsstoornis  464
posttraumatisch syndroom  594 –– eenzaamheid  440
–– risico op  596 –– elektrolytenstoornis  196
pre-, peri- en postnataal proces –– gecompliceerde rouw  478
–– bereidheid tot verbetering van –– geestelijke nood  617
het  561 –– geweld jegens anderen  542
–– ineffectief  556 –– geweld jegens zichzelf  466
–– risico op ineffectief  559 –– hervestigingssyndroom  499
probleemgestuurde rapportage  79 –– huiddefect  199
probleemvermijding  572 –– inactiviteitssyndroom  285
–– ineffectief gezondheidsmanage-

R
ment  111
–– ineffectieve partnerrelatie  502

rapportage, probleemgestuurde  79 –– ineffectieve perifere weefselperfu-

reactieve depressie  438 sie  330

recreatie  27 –– ineffectieve planning van activitei-

reflex-urine-incontinentie  245 ten  396

relaties, patroon van  28 –– ineffectieve weefselperfusie,

religiositeit gastro-intestinaal  333

–– bereidheid tot verbetering van –– ineffectieve weefselperfusie, herse-

de  624 nen  337

–– risico op verstoring van de  623 –– ineffectieve weefselperfusie, nie-

–– verstoring van de  621 ren  335

risico op –– infectie  124

–– aantasting van de menselijke waar- –– instabiele bloedglucosewaar-

digheid  451, 580 den  219

–– acute verwardheid  405 –– instabiele lichaamstemperatuur  216


640 Register

–– letsel  126 risicovol gedrag voor de gezond-


–– machteloosheid  447 heid  98
–– neonatale geelzucht  176 rollen- en relatiespatroon  28
–– obstipatie  230 rolstoel, mobiliteitstekort  278
–– ontregeling bij de zuigeling  348 rolvervulling, ineffectieve  484
–– ouderschapstekort  518 rouw  474
–– overbelasting van de mantelzorger  –– anticiperende  472
534 –– disfunctionele  479
–– perifere neurovasculaire stoor- –– gecompliceerde  476
nis  351 –– risico op gecompliceerde  478
–– peroperatief houdingsletsel  139 rust, patroon van  27
–– posttraumatisch syndroom  596

S
–– shock  327
–– situationeel geringe zelfachting  454
–– suïcide  599 scheiding van ouder en kind  527
–– therapieontrouw  115 sedentaire levensstijl  264
–– uitdroging van het oog  129 seksualiteits- en voortplantingspa-
–– vaattrauma  133 troon  29
–– vallen  136 seksueel disfunctioneren  550
–– vergiftiging  140 seksueel patroon, ineffectief  548
–– verminderd activiteitsvermogen  shock, risico op  327
263 situationeel geringe zelfachting  452
–– verminderde weefselperfusie, slaap, bereidheid tot verbetering van
cardiale  331 de  369
–– verstikking  142 slaap-rustpatroon  27
–– verstoorde cognitie  415 slaappatroon
–– verstoorde hechting  526 –– omkering van het  365
–– verstoorde leverfunctie  218 –– onderbreking van het  367
–– verstoorde moeder-foetusband  563 –– verstoord  367
–– verstoorde vochtbalans  194 slaaptekort  361
–– verstoring van de religiositeit  623 slapeloosheid  358
–– vertraagde ontwikkeling  307 slijmvlies beschadigd  183
–– vochttekort  190 slikstoornis (ongecompenseerde)  177
–– voedingsteveel  156 sociaal isolement  491
–– warmteletsel  131 sociaal isolement of sociale afwij-
–– wiegendood  343 zing  488
–– zelfverminking  607 sociale interactie, inadequate  493
sociale relaties  28
Register 641 R–V
sociale vaardigheden  495 urine-incontinentie
specialistsch verpleegkundigen  36 –– functionele  241
spirituele nood  614 –– overloop-  243
stofwisselingspatroon  26 –– reflex-  245
stress-urine-incontinentie  247 –– stress-  247
stressverwerking, patroon van  29 –– urge-  249, 251
subjectief ervaren obstipatie  227 –– volledige  252
suïcide, risico op  599 urine-uitscheiding
syndroom van verstoorde omgevingsin- –– bereidheid tot verbetering van
terpretatie  409 de  256
syndroomdiagnoses  70 –– verstoorde  240
urineretentie  254

T
tekort aan
V
–– ambulantie  280 vaattrauma, risico op  133
–– drijfkracht bij volwassene  161 vallen, risico op  136
–– vocht  188 veerkracht
–– vocht, risico op  190 –– bereidheid tot vergroting van
tekortschietend ondersteuningssys- de  581
teem  597 –– verminderde  578
therapieontrouw  113 verbale communicatie, verstoorde  537
thermoregulatie, ineffectieve  210 verbetering van de voeding, bereidheid
toiletgang, zelfstandigheidstekort tot  160
in  298 verdriet, chronisch  481
trauma vergiftiging, risico op  140
–– posttraumatisch syndroom  594, 596 vergroting van de veerkracht, bereid-
–– risico op  126 heid tot  581
verkrachtingssyndroom  552

U
–– gecompliceerde vorm  554
–– stille vorm  555
uitdroging. Zie Dehydratie verlaagd hartminuutvolume  325
uitdroging van het oog, risico op  129 verlaat inslapen  363
uiterlijke verzorging, zelfstandigheids- vermeerdering van hoop, bereidheid
tekort in  294 tot  443
uitscheidingspatroon  27 verminderd
urge-urine-incontinentie  249 –– activiteitsvermogen  260
–– risico op  251 –– activiteitsvermogen, risico op  263
642 Register

–– ademhalingsvermogen  317 –– omgevingsinterpretatie, syndroom


–– intracranieel aanpassingsvermo- van  409
gen  352 –– urine-uitscheiding  240
verminderde –– verbale communicatie  537
–– cardiale weefselperfusie, risico verstoring van de religiositeit  621
op  331 vertraagd herstel na een operatie  303
–– veerkracht (individuele)  578 vertraagde groei en ontwikkeling  305
vermoeidheid  266 –– communicatieve vaardigheden  540
vermogen tot –– persoonlijke-zorgvaardigheden  300
–– intracraniële aanpassing, vermin- –– sociale vaardigheden  495
derd  352 vertraagde ontwikkeling, risico op  307
–– uitvoeren van huishoudelijke taken, verwaarlozing
verstoord  311 –– halfzijdige  389
–– verplaatsing, beperkt  275 –– zelf-  288
verplaatsing, beperkt vermogen verwardheid
tot  275 –– acute  403
verpleegkundig specialisten  36 –– chronische  407
verpleegkundige anamnese  35 –– risico op acute  405
verpleegkundige diagnose, definitie  6 verzorging, zelfstandigheidstekort
verstikking, risico op  142 in  294
verstoord vocht, overvulling van  192
–– energieveld  148 vochtbalans
–– lichaamsbeeld  459 –– bereidheid tot verbetering van
–– slaappatroon  367 de  195
–– vermogen tot uitvoeren van huis- –– risico op verstoorde  194
houdelijke taken  311 vochttekort  188
–– welbevinden  380 –– risico op  190
verstoorde voeding, bereidheid tot verbete-
–– cognitie, risico op  415 ring  160
–– denkprocessen  397 voedings- en stofwisselingspatroon  26
–– gasuitwisseling  323 voedingspatroon van de zuigeling,
–– gebitsontwikkeling  186 ineffectief  172
–– gezinscoping  585 voedingstekort  158
–– gezinsprocessen  505 voedingsteveel  154
–– hechting, risico op  526 –– risico op  156
–– leverfunctie, risico op  218 volledig persoonlijke-zorgtekort  290
–– moeder-foetusband, risico op  563 volledige urine-incontinentie  252
voortplanting, patroon van  29
Register 643 V–Z
vrees  422
vrijetijdsbesteding  27 Z
vruchtbaarheidsfase  29 zelfachting
–– chronisch geringe  455

W –– risico op chronisch geringe  457


–– risico op situationeel geringe  454
waarde- en levensovertuigingenpa- –– situationeel geringe  452
troon  29 zelfbeeld, bereidheid tot verbetering
waardigheid  580 van het  458
–– risico op aantasting van de mense- zelfbelevingspatroon  28
lijke  451 zelfmanagement van pijn, ineffec-
waarneming, patroon van  28 tief  378
warmteletsel, risico op  131 zelfstandigheid, bereidheid tot verbete-
wassen, zelfstandigheidstekort in  292 ring van de  302
weefseldefect  204 zelfstandigheidstekort
weefselperfusie –– in eten  296
–– cardiale  331 –– in kleden en uiterlijke verzor-
–– gastro-intestinale  333 ging  294
–– ineffectieve perifere  328 –– in toiletgang  298
–– risico op ineffectieve perifere  330 –– in wassen  292
–– van de hersenen, risico op ineffec- zelfverminking  604
tieve  337 –– risico op  607
–– van de nieren, risico op ineffec- zelfverwaarlozing  288
tieve  335 zintuiglijk patroon  28
welbevinden zintuiglijk verlies, ongecompen-
–– bereidheid tot verbetering van seerd  383
het  382 zintuiglijke onderbelasting  387
–– verstoord  380 zintuiglijke overbelasting  385
welzijn, bereidheid tot verbetering van zorgpaden  73
het geestelijk  619 zorgtekort  290
werkrelaties  28 zuigeling  44
wiegendood, risico op  343 –– bereidheid tot verbeterd georgani-
wijkanamnese  57 seerd functioneren van de  349
–– ineffectief voedingspatroon  172
–– ontregeling bij de  345
–– risico op ontregeling bij de  348

You might also like