Professional Documents
Culture Documents
1 . Algemeenheden
1.1. WIE is onderworpen aan de personenbelasting?
• Rijksinwoners: natuurlijke personen met woonplaats in België
– Woonplaats: een feitelijk toestand gekenmerkt door het verblijf of het
werkelijk in het land wonen.
• Zetel van fortuin gevestigd in België
– Zetel van fortuin: plaats van waaruit de goederen die het fortuin vormen
worden beheerd.
– Mag enkel worden ingeroepen indien de belastingplichtige geen ‘woonplaats’
heeft in België.
• Alle rijksinwoners tot bewijs van tegendeel worden alle natuurlijke personen
ingeschreven in het rijksregister, geacht hun woonplaats in België te hebben en
bijgevolg als rijksinwoner beschouwd.
• Werkelijke woonplaats krijgt voorkeur indien verschil tussen werkelijke woonplaats
en domicilie.
• Onweerlegbaar wettelijk vermoeden dat voor gehuwden de belastingwoonplaats
bepaald wordt door de plaats waar het gezin is gevestigd. Dit geldt ook voor wettelijk
samenwonenden.
(Gewoon basisbedrag AJ 2020: 8.860 EUR – AJ 2021 : 8.990 EUR voor alle
belastingplichtigen)
2.2. Barema van de belastingvrije som
• Op de totale belastingvrije som wordt sinds AJ 2017 een afzonderlijk barema
toegepast. (Wat meer belastingvoordeel oplevert dan wanneer de
belastingvermindering op de belastingschijven zouden worden genomen.)
• Barema belastingvrije som AJ 2019 (AJ 2020 : 9.310 – 13.250 – 22.080 – 40.480 & AJ
2021 : 9.450 – 13.440 – 22.400 – 41.060)
2.4. Verhoging van de belastingvrije som voor zware handicap
• Het basisbedrag van het vrijgesteld inkomen wordt vermeerderd met 1.610 EUR als
de aangever zwaar gehandicapt is op 1 januari van het aanslagjaar 2020 (AJ 2021 :
1.630 EUR). Dit geldt ook voor de echtgenoot indien deze zwaar gehandicapt is.
• Voorbeeld : (toepassellijk op AJ 2018 toen grens indiv. op € 27.030 lag)
– Een echtpaar zonder personen ten laste waarbij de vrouw zwaar gehandicapt
is. De man heeft een gezamenlijk belastbaar inkomen van 36.000 EUR en de
vrouw van 24.000 EUR. Het echtpaar kan niet genieten van de
belastingvermindering woonbonus (noch gewestelijk, noch federaal). De man
heeft recht op een basisbedrag belastingvrije som van 7.430 EUR. De vrouw
heeft recht op een verhoogde basis bedrag belastingvrije som 7730 + 1.580
EUR (zware handicap) = 9.310 EUR
2.5. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor personen ten laste
• Belastingplichtigen kunnen de volgende personen ten laste nemen:
1. ‘Kinderen’ = afstammelingen (ongeacht de graad), adoptiekinderen en
kinderen die de belastingplichtige volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft.
2. Verwanten in opklimmende lijn en in de zijlijn t.e.m. de tweede graad.
• Vb.: broers, zussen, ouders,…
2.5. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor personen ten laste
• Drie voorwaarden om als ‘ten laste’ te kunnen worden aangemerkt:
1. Hij/zij maakt deel uit van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar.
• Een tijdens het belastbare tijdperk overleden kind wordt geacht deel
uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van
het aanslagjaar, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige
aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk
geboren en overleden is. Dit geldt ook voor doodgeborenen en
miskramen na ten minste 180 dagen zwangerschap.
2. Hij/zij heeft tijdens het belastbare tijdperk geen bestaansmiddelen gehad die
netto meer dan 3.330 EUR (AJ 2021 : 3.380 EUR) bedragen. Dit bedrag wordt
gebracht op 4.940 EUR (AJ 2021 : 5.010 EUR) voor kinderen ten laste van een
alleenstaande en op 6.550 EUR (AJ 2021 : 6.640 EUR) voor gehandicapte
kinderen ten laste van een alleenstaande.
3. Hij/zij mag tijdens het belastbare tijdperk geen bezoldigingen hebben genoten
die voor de belastingplichtige beroepskosten zijn.
• Ook geen vakantiewerk bij ouders!
• Voor de bepaling van het nettobedrag van de bestaansmiddelen moeten alle
regelmatige of toevallige, al dan niet belastbare inkomsten, ongeacht hun benaming,
in aanmerking worden genomen.
• Komen echter niet in aanmerking voor de berekening als ‘bestaansmiddelen’ zie
artikel 143 WIB 1992.
• Om het nettobedrag van de bestaansmiddelen te bepalen, moet het brutobedrag
ervan worden verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te
hebben gedaan of gedragen om die middelen te verkrijgen of te behouden. Bij
gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden de aftrekbare kosten vastgelegd op 20
% van het brutobedrag van de bestaansmiddelen, met een minimum van 460 EUR (AJ
2020 – 470 EUR AJ 2021) wanneer het gaat om bezoldigingen van werknemers of
baten van vrije beroepen.
• Bestaansmiddelen: ALLE regelmatig of toevallig verworven inkomsten
• Nettobestaansmiddelen: brutobedrag verminderd met:
• 2.780 euro (AJ 2020) van de bezoldigingen verkregen door studenten in
uitvoering van een contract voor studentenarbeid en door leerlingen in een
alternerende opleiding, evenals winst, baten en bezoldigingen van een
bedrijfsleider behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen
• 3.330 euro (AJ 2020) van de ontvangen onderhoudsuitkeringen, van de
overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en van de
wezenrenten, die aan kinderen zijn toegekend
• 26.840 euro (AJ 2020) van pensioenen, renten en als zodanig geldende
toelagen ontvangen door uw ouders, grootouders, overgrootouders, broers of
zussen die op 1 januari 2020 65 jaar of ouder zijn
2.5.1. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor kinderlast
A. Verhoging van de belastingvrije som voor kinderlast op zich
– Een zwaar gehandicapt kind telt dubbel. De totale rang wordt dus verhoogd
met één.
• Vb: Gezin met 3 kinderen rang 3. Gezin met 3 kinderen waarvan
één zwaar gehandicapt rang 4.
– De verhoging van de belastingvrije som voor kinderlast wordt bij voorrang
toegekend op de inkomens van de echtgenoot met het hoogste belastbaar
inkomen. Wanneer het belastbare inkomen van een van beide echtgenoten
lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som
van de andere belastingplichtige gevoegd.
B. Verhoging belastingvrije som voor kind(eren) jonger dan drie jaar waarvoor geen
kinderoppaskosten worden afgetrokken.
– Bijkomende vrijstelling van 600 EUR (AJ 2020 – 610 EUR AJ 2021) per kind ten
laste dat jonger is dan drie jaar op 1 januari van het aanslagjaar en waarvoor
geen aftrek van de kosten voor kinderopvang werd gevraagd. Een
gehandicapt kind telt ook hier voor twee.
– De bijkomende vrijstelling per kind ten laste dat jonger is dan drie jaar, wordt
ook toegekend voor een doodgeboren kind.
– Deze verhoging wordt toegekend op de inkomens van de echtgenoot met het
hoogste belastbaar inkomen. Als het belastbare inkomen van een van beide
echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de
belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd.
C. Verhoging belastingvrije som voor alleenstaande met kinderen
– Iedere belastingplichtige die als ‘alleenstaande’ wordt belast, met ten minste
één kind ten laste op 1 januari van het aanslagjaar heeft recht op een
verhoging van 1.610 EUR (AJ 2020 – 1.630 EUR AJ 2021) op zijn belastingvrije
som.
– Voorbeeld:
De volgende kinderen maken op 1 januari 2020 deel uit van het gezin van een
niet-hertrouwde weduwe met een gezamenlijk belastbaar inkomen van
21.000 EUR:
− Geert (°10-10-2009);
− Chantal (°02-04-2014). Voor Chantal worden geen uitgaven voor oppas
afgetrokken.
De belastingvrije som van de weduwe bedraagt:
Basisbedrag: 8.860
+ 2 kinderen ten laste: +4.150
+ 1 kind < 3jaar: +600
+ alleenstaande met kinderlast +1.610
15.220 EUR
Speciaal geval: fiscaal co-ouderschap
– Men houdt rekening met de ligging van het fiscaal domicilie van het kind om
te bepalen door welke ouder het kind ten laste wordt genomen.
– Deze omschrijving kan in geval van verblijfsco-ouderschap voor beide ouders
opgaan, zodat beide ouders theoretisch aanspraak zouden kunnen maken op
het voordeel van kind ten laste.
– Maar slechts één ouder kan het genot hebben van de volledige bijkomende
toeslag op de belastingvrije som.
– Naast deze algemene regel kan artikel 132 bis WIB 1992 ook gelden. In dit
geval worden toeslagen gedeeld door beide belastingplichtige co-ouders.
Sinds 2008 wordt de fiscale co-ouderschapsregeling (art. 132 bis WIB 1992) automatisch
toegepast zodra:
– Twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin samen
het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht
geven op de verhogingen van de belastingvrije som én
– de huisvesting van die kinderen gelijkmatig verdeeld is over de beide
belastingplichtigen én
– deze gelijkmatige verdeling voortvloeit (1) hetzij uit een ‘geregistreerde of
door een rechter gehomologeerde overeenkomst of (2) hetzij uit een
‘rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van
die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen’.
– De registratie of homologatie van de voormelde overeenkomst, of de
voormelde rechterlijke beslissing moet een feit zijn op 1 januari van het
aanslagjaar.
Berekening belastingvrije som voor kinderlast:
– Verhoging berekenen voor het aantal kinderen dat men fiscaal ten laste
heeft.
– Toeslag berekenen op de belastingvrije som waarop de gemeenschappelijke
kinderen recht geven.
• Geen rekening houden met andere kinderen van het gezin.
• De helft van deze som moet worden toegekend aan de ouder bij wie
de gemeenschappelijke kinderen hun fiscale woonplaats niet hebben
en deze wordt in mindering gebracht van het totale bedrag van de
toeslagen waarop de andere ouder recht heeft.
– Indien omgangsrecht wordt gedeeld elke alleenstaande co-ouder recht op
volledige verhoging van de belastingvrije som.
– Gevolg: onderhoudsgelden die betaald worden voor kinderen voor wie de
verdeling wordt gevraagd, zijn niet meer aftrekbaar.
Omzetting in terugbetaalbaar belastingkrediet
– Een belastingkrediet is een belastingvoordeel dat terugbetaalbaar is. Met
andere woorden een ‘negatieve’ belasting.
– Voorbeeld: Indien je op het einde van het jaar 100 euro belastingen moet
betalen maar je hebt via een investering recht op een belastingkrediet van
150 euro, dan blijft er netto +50 euro over en krijg je dus 50 euro.
– Het niet gebruikte deel van de belastingvrije som wegens kinderlast wordt
omgezet in een terug betaalbaar belastingkrediet met een maximum van €
460 (AJ 2020). Gehandicapte kinderen tellen voor twee.
– De belastingvrije som voor verhoging kinderen ten laste en voor de verhoging
voor kind(eren) jonger dan drie jaar waarvoor geen kinderoppaskosten
worden afgetrokken, die niet verrekend kunnen worden wegens onvoldoende
inkomsten, geven aanleiding tot een terugbetaalbaar belastingkrediet. Het
terugbetaalbare belastingkrediet wordt berekend tegen de marginale
aanslagvoet (= het niet verrekende deel van de belastingvrije som X het tarief
van de corresponderende inkomensschijf) en wordt beperkt tot 460 EUR per
kind ten laste.
– In geval van toepassing van co-ouderschapsregeling wordt het bedrag van de
toeslag op de belastingvrije som dat in een belastingkrediet wordt omgezet,
vastgesteld na de verdeling van de toeslag over de ouders. De kinderen voor
wie de verdeling van het fiscaal voordeel is aangevraagd, komen slechts in
aanmerking voor de berekening van 460 EUR per kind ten laste bij de ouder
bij wie zij hun belastingwoonplaats hebben d.w.z. de ouder die de bedoelde
kinderen ten laste heeft.
– De omzetting in een terugbetaalbaar belastingkrediet gebeurt automatisch bij
de opmaak van het aanslagbiljet. Simulatie is mogelijk via Tax-Calc (website
MinFin).
2.5.2. Verhoging van de belastingvrije som voor personen ten laste ANDERE dan kinderen.
• De belastingvrije som wordt verhoogd met de volgende bedragen voor personen ten
laste andere dan kinderen (AJ 2020) :
– 3.220 EUR per persoon ten laste die ascendent is of zijverwant tot en met de
tweede graad en die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt op 1 januari. Bij
zware handicap wordt die verhoging verdubbeld.
– 1.610 EUR per overige persoon ten laste zoals een ascendent of zijverwant tot
en met de tweede graad of een persoon van wie de belastingplichtige als kind
volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest toen hij/zij kind was. Bij zware
handicap wordt die verhoging verdubbeld.
– Ook deze verhogingen worden toegekend aan het inkomen van de
echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen. Als het belastbare inkomen
van een van beide echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het
saldo bij de belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd.
2.6. Verhoging van de belastingvrije som voor personen die in 2019 gehuwd zijn of een
verklaring van wettelijke samenwoning hebben ondertekend.
• De belastingvrije som wordt voor de belastingplichtige in AJ 2020 verhoogd met
1.610 EUR op voorwaarde dat:
– de belastingplichtige in 2019 in het huwelijk is getreden of een verklaring van
wettelijke samenwoning heeft afgelegd én
– de echtgeno(o)t(e) in 2019 persoonlijk geen nettobestaansmiddelen heeft
verkregen van meer dan 3.330 EUR én
– voor zover de aanslag per belastingplichtige wordt gevestigd.
3. Onroerende inkomsten
3.1. Onroerende inkomsten
• Algemene regels
– Onroerende inkomsten omvatten de opbrengsten van verhuring, verpachting,
... van woningen, magazijnen, gronden, ...
– Onroerende inkomsten kunnen maar voortkomen uit onroerende goederen
die behoren tot het privévermogen.
– Meerwaarden:
• Afkomstig van de verkoop van onroerende goederen.
• Indien het onroerend goed gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden
wordt de meerwaarde belast als beroepsinkomen.
• Behoort het onroerend goed tot het privévermogen, wordt het niet
belast (behoudens divers inkomen).
– Ook zonder inkomsten te genereren wordt een onroerend goed belast.
– Bruto belastbaar bedrag wordt bepaald op basis van het kadastraal inkomen
of huuropbrengsten.
3.2. Uitgangspunt bij belastbare grondslag
• Voor in België gelegen onroerende goederen vraagt de belastingadministratie het
kadastraal inkomen (KI) en soms ook de brutohuur.
• Voor in buitenland gelegen goederen de brutohuur of brutohuurwaarde.
3.2.1. Kadastraal inkomen
A. Definitie van het kadastraal inkomen
– Het KI vormt de basis voor de inning van de onroerende voorheffing en voor
de bepaling van het onroerende inkomen dat in de personenbelasting belast
wordt.
– In België is er KI vastgesteld voor elk gebouw, ongebouwde onroerende
goederen, materieel en de outillage die van nature onroerend zijn, installaties
die in de grond zitten of in een gebouw geïncorporeerd zijn of door
bestemming.
– De brutohuurwaarde wordt verminderd met de lasten die forfaitair op 40%
geschat worden voor gebouwde goederen en op 10% voor ongebouwde
onroerende goederen.
– Het kadastraal inkomen van gebouwde en ongebouwde onroerende
goederen is het normale gemiddelde jaarlijkse netto-inkomen dat door de
administratie van het kadaster wordt vastgesteld op basis van de normale
nettohuurwaarde op een bepaald referentietijdstip (01-01-1975).
– De belastingplichtige moet altijd het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen
invullen.
B. Bestaan van KI
– Voor nieuwbouw telt het KI vanaf de dag van ingebruikname of eerste
verhuring.
– Eigenaar moet binnen 30 dagen na ingebruikname het Kadaster op de hoogte
brengen van de nieuwbouw via het formulier ‘43 B’.
A. Datum van aangifte is cruciaal voor de aangifte in de
personenbelasting.
– In geval van verbouwingswerken aan het onroerend goed telt het verhoogde
KI mee vanaf de voltooiing van de werken.
C. KI nog niet gekend
– Als nog geen kadastraal inkomen betekend is op het ogenblik van de indiening
van de aangifte personenbelasting en men niet van een vrijstelling van
aangifte kan genieten, moet de belastingplichtige:
A. ofwel uitstel vragen van aangifte;
B. ofwel niets invullen en nadien bezwaar indienen.
D. Vrijstelling van het kadastraal inkomen
– In volgende gevallen wordt het KI vrijgesteld van aangifte:
1. Onroerende goederen bestemd voor bepaalde
weldadigheidsdoeleinden:
Er geldt een vrijstelling voor het kadastraal inkomen van in België gelegen onroerende
goederen (gebouwen en gronden) of delen van onroerende goederen die een
belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor:
– het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de
vrijzinnige morele dienstverlening;
– onderwijs;
– het vestigen van hospitalen, rusthuizen, ziekenhuizen,
dispensaria, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden
of andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen (bv. tehuizen
voor wezen of verlaten kinderen, jeugdclubs…)
2. Onroerende goederen verhuurd in het kader van loopbaanpacht of
langetermijnpacht van gronden.
3.2.2. Brutohuur
• De brutohuur= huurprijs + huurvoordelen.
– Huurprijs: de daadwerkelijk ontvangen huurinkomsten.
– Als de huur voor meerdere jaren wordt vooruitbetaald, mag het bedrag van
de vooruitbetaalde huur worden verdeeld over de periode waarop de
betaling betrekking heeft, mits het schriftelijk en onherroepelijk akkoord van
de belastingplichtige (verhuurder). Als het een contract van onbepaalde duur
is, of bij gebrek aan een huurcontract, mag de vooruitbetaalde huur gespreid
worden over drie jaar.
– Huurvoordelen: kosten die de eigenaar normaal moet dragen, maar die om
een of andere reden ten laste worden gelegd van de huurder. Een huurlast
voor de huurder (en dus een huurvoordeel voor de verhuurder) veronderstelt
dat de huurder de verplichting heeft om het voorwerp van die huurlast uit te
voeren en dat de verhuurder het recht heeft om de uitvoering ervan te eisen.
– Als een huurvoordeel bestaat in een eenmalige uitgave van de huurder, dan
wordt het bedrag ervan verdeeld over de gehele duur van de
huurovereenkomst of over het aantal jaren dat de huurovereenkomst nog
loopt, te rekenen vanaf 1 januari van het belastbare tijdperk waarin die last is
betaald of gedragen.
– De persoonlijke lasten van de huurder, zoals verwarming, water, enz., die
door de eigenaar worden gedragen en niet door de huurder worden
terugbetaald, moeten daarentegen van de huurprijs en de huurvoordelen
worden afgetrokken.
– Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen mag bij de bepaling
van de brutohuur, van de brutohuur en de huurvoordelen worden
afgetrokken: de buitenlandse belastingen die werkelijk de inkomsten van de
onroerende goederen in kwestie hebben bezwaard (met uitzondering van de
buitenlandse belasting op het totale inkomen, forfaitair bepaald op grond van
een vermoed inkomen van die onroerende goederen).
3.2.3. Wie moet het onroerend goed aangeven?
• 3.2.3.1. Algemene principes
– De onroerende inkomsten moeten worden aangegeven door de genieter van
de inkomsten:
• Eigenaar: diegene aan wie het goed juridisch toebehoort.
• Bezitter: houder van het goed die geen juridisch eigenaar is.
• Vruchtgebruiker: diegene die het tijdelijk zakelijk recht bezit om het
genot van het goed te hebben zonder er eigenaar van te zijn.
• Erfpachter: diegene die het tijdelijk zakelijk recht heeft (27 tot 99 jaar)
om het volle genot en gebruik te hebben van een onroerend goed dat
juridisch aan een derde toebehoort.
– Er moet een periodieke vergoeding (canon) betaald worden
aan de eigenaar.
• Opstalhouder: diegene die het tijdelijk zakelijk recht heeft om op
andermans grond gebouwen, werken of beplantingen uit te voeren en
te bezitten. De genieter van het recht (opstalhouder) is eigenaar van
de gebouwen, werken of beplantingen, maar het eigendomsrecht is
slechts tijdelijk (max. 50 jaar, maar kan worden vernieuwd en er is
geen minimumtermijn vastgelegd).
UITZONDERING blote eigendom: De blote eigendom van een onroerend goed geeft geen
aanleiding tot een aan de personenbelasting onderworpen inkomsten van onroerende
goederen en het verschuldigd zijn van onroerende voorheffing.
3.2.3.2. De onroerende inkomsten zijn aan te geven a rato van het
eigendomsaandeel/aandeel in het zakelijk recht.
• Voorbeeld
– Een fiscaal alleenstaande is gedurende het hele belastbaar tijdperk voor 100
% eigenaar van een tweede verblijf (met een niet-geïndexeerd KI van 1.200
EUR) in Brugge dat hij gedurende heel 2018 verhuurt aan een gepensioneerd
echtpaar dat het goed enkel gebruikt voor bewoning.
De belastingplichtige moet als 100 % eigenaar van het onroerend goed, het
volledige niet-geïndexeerde KI vermelden.
– Als het genot van een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan
verschillende personen, moet iedere deelhebber in het onverdeelde slechts het
deel van het inkomen van de onverdeelde eigendommen aangeven dat met
zijn aandeel in de eigendom, in het vruchtgebruik enz. overeenstemt.
3.2.3.3. Rekening houden met regels van vermogensrecht
• Volgens artikel 127 WIB 1992 moet men bij een gemeenschappelijke aanslag
rekening moet houden met:
– De eigen beroepskosten;
– De persoonlijk behaalde diverse inkomsten vermeld in art. 90, 1° tot 4° en
12°;
– de andere inkomsten die eigen zijn op grond van het vermogensrecht (= de
eigen onroerende en roerende inkomsten), alsook bepaalde diverse
inkomsten zoals meerwaarden op gronden en gebouwen;
– 50 % van alle andere gezamenlijke en onverdeelde inkomsten van beide
gehuwde of wettelijk samenwonende partners.
3.2.3.4. Burgerlijke stand van belastingplichtigen
• Voorbeeld
– Een sinds jaar en dag gehuwd koppel heeft een tweede verblijf dat voor 100 %
eigendom is van de vrouw omdat zij die villa door een erfenis van haar ouders
verkregen heeft.
In het wettelijk huwelijksstelsel moet het kadastraal inkomen van dat eigen
onroerend goed verdeeld worden in gelijke helften tussen de twee
echtgenoten. Iedere echtgenoot vult dus 50 % van het KI in naast de code
1106-58 en 2016-28 in het vak III van de aangifte.
Als het echtpaar gehuwd is volgens scheiding van goederen, dan geeft alleen
de vrouw het volledige KI aan in haar kolom van het vak III van de aangifte,
naast de code 2106-28.
3.2.3.5. Speciale gevallen
A. Verandering van eigenaar tijdens het belastbaar tijdperk
Bij verandering van eigenaar tijdens het belastbare tijdperk moet elk van de opeenvolgende
eigenaars die inkomsten van het onroerend goed aangeven die evenredig verband houden
met het tijdperk waarin hij het goed in eigendom, vruchtgebruik… had. Dit tijdperk moet in
dagen worden uitgedrukt.
B. Wijziging van bestemming tijdens het belastbare tijdperk
– Wanneer de bestemming van een onroerend goed in de loop van het
belastbare tijdperk gewijzigd wordt, moet het onroerend inkomen,
proportioneel in dagen worden opgesplitst al naargelang de bestemming.
3.2.3.6. Wat met onroerende goederen die toebehoren aan de kinderen?
• Ouders hebben het wettelijk genot van de inkomsten van onroerende goederen
waarvan hun minderjarige (niet-ontvoogd) kinderen eigenaar, vruchtgebruiker,… zijn.
– Dus tot leeftijd van 18 jaar moeten ouders deze inkomsten samen aangeven
bij hun inkomsten.
Indien de ene echtgenoot een huur betaalt aan de andere echtgenoot voor het
beroepsmatig gebruik van het onroerend goed waarvan die andere echtgenoot
eigenaar is, én die huurgelden in mindering brengt als beroepskosten, dan moeten
deze huurgelden steeds belast worden als onroerende inkomsten.
B. Beroepsmatig gebruik van een onroerend goed door de belastingplichtige en/of zijn
feitelijk samenwonende partner.
- Indien een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan twee feitelijk
samenwonenden en één van beiden gebruikt het onroerend goed
beroepsmatig zonder dat er huurgeld moet betaald worden, dan moet:
A. de partner die het onroerend goed beroepsmatig gebruikt het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en beroepsgebruik aangeven
in zijn code 1105-59/2105-29; de andere partner het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en a rato van het
beroepsgebruik van zijn partner aangeven in zijn code 1106-58/2106-
28.
– Indien een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan twee feitelijk
samenwonenden en één van beiden gebruikt het onroerend goed
beroepsmatig én er moet huurgeld betaald worden, dan moet:
• de partner die het onroerend goed beroepsmatig gebruikt het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en beroepsgebruik aangeven
in zijn code 1105-59/2105-29;
• de andere partner het KI overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en a
rato van het beroepsgebruik van zijn partner aangeven in zijn code
1109-55/2109-25 en de ontvangen huur in zijn code 1110-54/2110-24.
3.3.3. Gebouwen die niet verhuurd worden (aan een privégebruiker) code 1106-58/2106-28
• Code 1106-58/2106-28: KI van gebouwen die hij:
– Ofwel niet verhuurt en niet gebruikt als eigen woning (bv. tweede verblijven
of gratis ter beschikking gestelde woningen); [Geïndexeerd KI x 1,40]
– Ofwel verhuurt aan natuurlijke personen die ze niet voor hun beroep
gebruiken; [Geïndexeerd KI x 1,40]
– Ofwel verhuurt aan een rechtspersoon die geen vennootschap is (vzw,
OCMW…), met het oog op de terbeschikkingstelling ervan aan één natuurlijke
persoon om uitsluitend als woning te worden gebruikt ofwel aan meerdere
natuurlijke personen die ze uitsluitend gezamenlijk als woning gebruiken
(geheel of gedeeltelijk gebruik voor beroepsdoeleinden is uitgesloten).
[Geïndexeerd KI x 1,40]
• Voorbeeld:
Een echtpaar (gehuwd sinds 2000) bezit naast hun eigen woning nog een woning (KI
1.000) (40 % eigendom van de man en voor 60 % van de vrouw) die ze gedurende
2018 verhuren aan een gezin voor 550 EUR per maand die dit onroerend goed niet
voor beroepsdoeleinden gebruiken.
• Opmerkingen
– Wanneer men een woning waarvan men eigenaar is om sociale of
beroepsredenen of contractuele/wettelijke belemmeringen niet zelf bewoont,
maar verhuurt, kan men die woning eventueel toch als eigen woning
aanduiden. (zie 3.3.1. B)
– Gemeubelde verhuur: Wanneer de belastingplichtige een gemeubileerd
onroerend goed verhuurt, heeft hij twee inkomens verkregen met een
verschillende fiscale kwalificatie:
• het inkomen dat betrekking heeft op de verhuring van het onroerend
goed = onroerend inkomen (vak III);
• het inkomen dat betrekking heeft op de verhuring van de meubels =
roerend inkomen (vak II).
– Om de huurprijs van het onroerend goed en de meubels te bepalen, baseert
men zich op de bepalingen van het huurcontract. Als er geen huurcontract is
afgesloten of als het huurcontract zelf geen opdeling maakt, mag men ervan
uitgaan dat:
• 60 % van de ontvangen huur betrekking heeft op het onroerend goed
en;
• 40 % van de ontvangen huur betrekking heeft op de meubels.
– Netto-roerend inkomen:
• Wordt aangegeven in vak VII, code 1156-08/2156-75.
• = werkelijk geïnde huur voor de verhuring van de meubels, na aftrek
van kosten.
• Werkelijke kosten of;
• Forfaitaire kost van 50%
• Afzonderlijk belastbaar tegen 30% tenzij globalisatie voordeliger is.
• Bijzondere gevallen
– Wanneer een gebouw dat wordt verhuurd gedeeltelijk voor de uitoefening
van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, dan wordt de belastbare basis
vastgesteld uitgaande van de huurprijs voor het hele gebouw, behalve
wanneer een geregistreerd huurcontract is opgemaakt die het beroeps- en
privégedeelte van de huuropbrengst afzonderlijk vermeldt. In dat laatste
geval is de eigenaar belastbaar op de nettohuur voor het beroepsmatige
gedeelte en op het geïndexeerde kadastraal inkomen verhoogd met 40 %
voor het privégedeelte.
• Opmerking
– Wanneer een niet-gemeubileerd gebouw in de loop van het belastbaar
tijdperk gedurende ten minste 90 dagen volstrekt niet in gebruik is genomen
en geen inkomsten heeft opgeleverd moet het kadastraal inkomen in
verhouding tot de duur van de niet-ingebruikneming of onproductiviteit niet
worden opgenomen in de belastbare basis.
• Voor een gebouw dat 120 dagen onproductief is geweest,
bijvoorbeeld, is het kadastraal inkomen maar belastbaar voor
245/365.
3.3.6. Gebouwen die verhuurd worden aan personen die ze gebruiken voor hun
beroepswerkzaamheden (codes 1109-55/2109-25 en 1110-54/2110-24)
• Code 1109-55/2109-25: KI van gebouwen verhuurd aan:
– ofwel een natuurlijk persoon die het gebouw geheel of gedeeltelijk gebruikt
voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid;
– ofwel een rechtspersoon naar Belgisch of buitenlands publiek of privaat recht,
met uitzondering van de rechtspersonen die geen vennootschappen zijn en
die het gebouw verder ter beschikking stellen aan een of meerdere
natuurlijke personen om uitsluitend als woning te worden gebruikt. In dit
geval moet het kadastraal inkomen worden aangegeven onder code 1106-
58/2106-25;
– ofwel een vennootschap, vereniging of groepering zonder
rechtspersoonlijkheid (bv. vakbond, landbouwvennootschap…).
• Opmerkingen
– Als de huurder het onroerend goed beroepsmatig gebruikt, zonder
medeweten van de eigenaar en in strijd met de bepalingen van het
huurcontract, is de eigenaar toch belastbaar op de volledige nettohuur (=
standpunt van de belastingadministratie).
– Als het onroerend goed door een natuurlijke persoon gedeeltelijk privé en
gedeeltelijk beroepsmatig wordt gebruikt, moet de volledige nettohuur voor
de eigenaar belast worden (zie opmerking 1), behalve als er een
geregistreerde huurovereenkomst is opgemaakt die het beroeps- en
privégedeelte van de huurprijs en –voordelen afzonderlijk vermeldt. In dat
laatste geval is de eigenaar belastbaar op de nettohuur voor het
beroepsmatige gedeelte en op het geïndexeerde kadastraal inkomen
verhoogd met 40 % voor het privégedeelte.
– Als de huur wordt vooruitbetaald, mag ze worden verdeeld over de jaren
waarop de betaling betrekking heeft, mits een schriftelijk en onherroepelijk
akkoord van de belastingplichtige.
– Wanneer een natuurlijk persoon bedrijfsleider eerste categorie (d.w.z.
bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of natuurlijke persoon met een
soortgelijke functie) een in België gelegen gebouwd onroerend goed, waarvan
hij eigenaar, vruchtgebruiker, … is, verhuurt aan de vennootschap waarin hij
die functie uitoefent, dan is het mogelijk dat het onroerend inkomen
geherkwalificeerd wordt in beroepsinkomen.
3.3.9. Ontvangen erfpacht/opstalvergoeding (code 1114-50/2114-20)
• De vestiging van een recht op erfpacht of opstal heeft tot gevolg dat de eigenaar niet
langer schuldenaar is van de onroerende voorheffing.
• Voorbeeld
Een woning (KI 1 600) werd door de eigenaar op 12 mei 2001 in erfpacht gegeven
voor 30 jaar, tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding van 3.000 EUR (werd
aanvaard voor de heffing van registratierechten). De erfverpachter verhuurt de
woning aan een gepensioneerd koppel.
• Voor de erfverpachter:
Aangifte:
Belastbaar:
Voor de erfpachter:
Aangifte:
Belastbaar:
4. Roerende inkomsten
6.1. Inkomsten afkomstig van de onderverhuring van onroerende goederen afkomstig van
onroerende goederen of de onderverhuur of overdracht van huurceel
• Inkomsten belastbaar ten belope van de uit onderverhuring ontvangen brutohuur
verminderd met de werkelijk gedragen kosten en de betaalde huur.
• Wanneer de belastingplichtige een gebouw gemeubileerd huurt en dat verder
onderverhuurt, moet er voor de hoofdhuurder geen opdeling gemaakt worden
tussen het onroerende en het roerende gedeelte. Het inkomen wordt volledig
aangemerkt als divers inkomen.
• Ongemeubileerde huur & gemeubileerde huur
• Wanneer de belastingplichtige een gebouw ongemeubileerd huurt en dat
verder gemeubileerd onderverhuurt, moet er voor de hoofdhuurder wel een
opsplitsing gemaakt worden tussen de inkomsten uit de onderverhuring van
het gebouw (divers inkomen) en het inkomen uit de verhuring van de
meubels (roerend inkomen).
• Deze opdeling wordt gemaakt volgens de opsplitsing in de
huurovereenkomst. Als er geen huurovereenkomst is of als de
huurovereenkomst zelf geen opdeling maakt, dan wordt 60 % van de
ontvangen huurprijs geacht betrekking te hebben op het onroerende
gedeelte en de overige 40 % op de verhuring van de meubels.
6.2. Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen gelegen in België
• 6.2.1. Algemeen
– Wanneer een natuurlijke persoon, buiten de uitoefening van zijn
beroepswerkzaamheid, onder bezwarende titel een meerwaarde realiseert op
een in België gelegen ongebouwd onroerend goed, kan deze meerwaarde
belastbaar zijn als divers inkomen.
• Ook van toepassing op ongebouwde onroerende goederen van land-
en tuinbouwondernemingen.
• 6.2.2. Toepassingsvoorwaarden
– Meerwaardebelasting is van toepassing op:
• aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen die de
vervreemde goederen niet voor de uitoefening van hun
beroepswerkzaamheid gebruiken en waar de vervreemding past in het
normale beheer van hun privévermogen.
• de exploitanten van land- en tuinbouwondernemingen die aan de
personenbelasting onderworpen zijn.
– Bedoelde goederen:
• Van toepassing op in België gelegen ongebouwde goederen
• 30% regel: Gebouwde onroerende goederen waarbij de
verkoopwaarde van de gebouwen lager is dan 30 % van de
verkoopwaarde van het geheel worden met ongebouwde
onroerende goederen gelijkgesteld
– Aard van vervreemding
• Vervreemding onder bezwarende titel
• Vb.: verkoop, ruil,…
• Uitgesloten: meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van
overgangen om niet tussen levenden (schenkingen) en
ingevolge overlijden (erfenis).
• Vrijgesteld van belastingen:
• Ruilingen bij vrijwillige of wettelijke ruilverkavelingen
• Ruilingen van ongebouwde landeigendommen die van het
evenredig registratierecht zijn vrijgesteld
• De overdracht onder bezwarende titel van ongebouwde
onroerende goederen die toebehoren aan minderjarigen, aan
onbekwaamverklaarden of aan beschermde geesteszieken, aan
mensen die onder voorlopig bewind staan.
• Onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende
goederen in het algemeen belang.
– Aard van de verkrijgingen
• Belastingplichtige die een onroerend goed vervreemd onder
bezwarende titel:
• Moet ofwel onder bezwarende titel hebben verkregen.
• Ofwel verkregen hebben door schenking onder de levenden.
– Bezitsduur
• Twee situaties waar art. 90, 8° WIB 1992 van toepassing is:
• ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
onder bezwarende heeft verkregen EN binnen acht jaar na
datum van verkrijging opnieuw onder bezwarende titel
vervreemdt;
• ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
door een schenking heeft verkregen EN opnieuw onder
bezwarende titel vervreemdt binnen drie jaar na datum van
schenking en binnen acht jaar na datum van verkrijging onder
bezwarende titel door de schenker.
– Alle termijnen worden gerekend van dag tot dag
• Datum verkrijging = datum authentieke akte
• Datum vervreemding = deze mag door de belastingadministratie met
alle bewijsmiddelen van het gemeen recht worden aangetoond.
6.2.3. Belastbaar bedrag
– Het belastbare bedrag krijgt men door het positieve verschil te maken tussen
twee volgende grootheden:
• Eerste grootheid: = netto verkoopwaarde
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM
de verkoopwaarde - kosten van overdracht.
• Tweede grootheid (forfaitaire aankoopwaarde):
De prijs waartegen het goed is verkregen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
+ kosten van verkrijging met min. 25 % forf. aankoopkosten
+ 5 % x (verhoogde verkrijgingsprijs) voor elk volledig jaar dat verlopen
is tussen de datum aankoop en verkoop
- verkregen vergoeding voor planschade en andere bekomen
schadevergoedingen.
– Overdrachtsprijs
• Vertrekken van prijs waarvoor goed werd overgedragen
– Mag niet minder bedragen dan de verkoopwaarde waarop
registratierechten zijn betaald
– Kosten van overdracht
• Overdrachtsprijs mag verminderd worden met de werkelijke kosten
die de overdrager heeft gedaan om het goed te vervreemden.
– Verkrijgingsprijs (netto verkoopwaarde)
• Overdrachtsprijs mag worden verminderd met de verkrijgingsprijs
– Mag niet minder bedragen dan de verkoopprijs waarop
registratierechten zijn betaald
– Kosten van verkrijging
• Eigenlijke verkrijgingskosten en alle andere kosten die de
belastingplichtige tussen de datum van verkrijging en overdracht
gedaan of gedragen heeft.
• Aftrekbaar: de registratie- en schenkingsrechten, de notariskosten, de
door de overdrager betaald commissielonen, de kosten voor de akte
van hypothecaire leningen die werden aangegaan om het goed te
verkrijgen, de aanplantings-, de afsluitings-, de drainerings-, de
onderhouds-, en andere soortgelijke kosten, kosten gedaan om de
grond bouwrijp te maken, de kostprijs van de gebouwen die eventueel
tussen de datum van de verkrijging en de overdracht op die grond
werden opgericht, de gemeentelijke verhaalbelasting betaald tot de
datum van vervreemding…
• Niet-aftrekbaar: de onroerende voorheffing en de hypothecaire
intresten.
• Indien de belastingplichtige zijn kosten niet kan (onvoldoende kosten)
of niet wil bewijzen worden bovenstaande kosten forfaitair
vastgesteld op 25 %, berekend op de verkrijgingsprijs.
– Verhoging met 5%
• Om rekening te houden met de normale prijsevolutie wordt de
verhoogde verkrijgingsprijs (inclusief de kosten) vermeerderd met 5 %
voor ieder volledig jaar dat is verlopen tussen de datum van verkrijging
en die van de overdracht.
– Vergoeding voor planschade
• De verkrijgingsprijs mag verminderd worden met de vergoeding die de
belastingplichtige heeft ontvangen ter uitvoering van de wetgeving
over ruimtelijk ordening en stedenbouw, omdat het gewestplan de
vervreemde grond niet langer als bouwgrond kwalificeert.
6.2.4. Taxatieregime
– Meerwaarde afzonderlijk belastbaar tegen:
• 33% bij vervreemding binnen 5 jaar na verkrijging
• 16,5% bij vervreemding binnen 8 jaar, maar meer dan 5 jaar (tenzij
globalisatie voordeliger is)
• Wanneer de overdracht een minderwaarde oplevert, moet dit verlies
in eerste instantie aangezuiverd worden op de andere meerwaarden
op de ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
tijdens het belastbare tijdperk verwezenlijkt heeft.
6.3. Meerwaarden op gebouwde onroerende goederen
• 6.3.1. Algemeen
– Wanneer een natuurlijk persoon, buiten de uitoefening van zijn
beroepswerkzaamheid een meerwaarde realiseert op een in België gelegen
gebouwd onroerend goed, kan deze meerwaarde belastbaar zijn als divers
inkomen.
– Deze regeling is van toepassing ook al past de vervreemding in het normale
beheer van het privévermogen van de belastingplichtige.
6.3.2. Toepassingsvoorwaarden
• Bedoelde belastingplichtigen
– Meerwaardebelasting van toepassing op aan de personenbelasting
onderworpen belastingplichtigen die het vervreemde gebouw niet voor de
uitoefening van hun beroepswerkzaamheid gebruiken en waarbij de
vervreemding past in het normale beheer van hun privévermogen.
• Bedoelde goederen
– Meerwaardebelasting van toepassing op in België gelegen gebouwde
onroerende goederen.
– Bij aankoop gebouwd onroerend goed grond mag niet gescheiden worden
van eigenlijke gebouw bij berekening van de meerwaarde
– Ook hier moet de meerwaarde berekend worden per afzonderlijk kadastraal
perceel.
• Aard van de vervreemding
– Moet gebeuren onder bezwarende titel.
– Komen in aanmerking: verkoop, ruil, …
– Vrijgesteld van belasting:
• De overdracht onder bezwarende titel van de woning die gedurende
een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de
maand van de vervreemding voorafgaat, de eigen woning is geweest
van de belastingplichtige.
• Voorbeeld: Een alleenstaande heeft op 25-06-2011 een woning
aangekocht voor 125.000 EUR. Hij woont er zelf in tot 2 mei
2014, daarna wordt ze niet in gebruik genomen. Sinds 15-04-
2014 staat die woning te koop. Op 20-09-2014 wordt de
verkoopcompromis ondertekend. Datum van verlijden van de
authentieke verkoopakte: 14-11-2014. De meerwaarde
verwezenlijkt bij de verkoop van de woning is vrijgesteld,
omdat die woning maximaal 6 maanden voor de maand van
vervreemding (6 maand voorafgaand aan 1-11-2014) niet in
gebruik is genomen én ze voor de periode van 01-05-2013 en
tot en met 30-04-2014 de ‘eigen’ woning van de
belastingplichtige is. ( is sedert mei tem oktober = 6 maanden
niet in gebruik)
• Bezitsduur
– Drie situaties waarbij art. 90, 10° WIB 1992 van toepassing is:
• gebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige onder
bezwarende titel heeft verkregen EN binnen vijf jaar na datum van
verkrijging opnieuw heeft vervreemd;
• gebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige onder
bezwarende titel heeft verkregen EN opnieuw heeft vervreemd binnen
drie jaar na datum van schenking EN binnen vijf jaar na datum van
verkrijging onder bezwarende titel door de schenker.
• gebouwen die de belastingplichtige heeft opgetrokken op een
ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of door
schenking heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang
hebben genomen binnen vijf jaar na de verkrijging van de grond onder
bezwarende titel ofwel door de belastingplichtige ofwel door de
schenker EN het geheel binnen vijf jaar na datum van de eerste
ingebruikneming of verhuring werd vervreemd.
A. Vervreemding van een gebouwd onroerend goed
– Positief verschil tussen:
A. Eerste grootheid (= netto verkoopwaarde)
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
- kosten van overdracht
Tweede grootheid (=forfaitaire aankoopwaarde)
De prijs waartegen het goed is verkregen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
+ kosten van verkrijging met min. 25 %
+ 5 % x (verhoogde verkrijgingsprijs) voor elk volledig jaar dat verlopen
is tussen de datum van verkrijging en de vervreemding
+ kosten van uitgevoerde werken die door de eigenaar zijn gedragen,
verantwoord zijn door een factuur en die zijn uitgevoerd door een
geregistreerde aannemer tussen de datum van de verkrijging en de
datum van de vervreemding (*)
- verkregen vergoeding voor schade aan het gebouw
B.Vervreemding van een gebouw opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed
– Bij zelf oprichten van een gebouw op grond die onder bezwarende titel of
door schenking is verkregen, wordt men belast wanneer:
A. De bouwwerken gestart zijn binnen de vijf jaar na de verkrijging van
de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de
schenker
B. Het geheel vervreemd binnen de vijf jaar na de datum van de eerste
ingebruikname of verhuring van het gebouw
6.3.3. Belastbaar bedrag
• Het belastbare wordt verkregen door het positieve verschil te maken tussen de twee
volgende grootheden:
– Eerste grootheid:
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
- kosten van overdracht
6.3.4. Taxatieregime
• Meerwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 16,5% slechts één tarief
• Indien de overdracht een minderwaarde oplevert, moet dat verlies in eerste instantie
aangezuiverd worden op de andere meerwaarden op de gebouwde onroerende
goederen die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk verwezenlijkt heeft.
Wanneer het jaartotaal negatief is, is dit verlies aftrekbaar van de in de loop van de
vijf volgende belastbare tijdperken gerealiseerde meerwaarden op gebouwde
onroerende goederen.
7. Aftrekbare bestedingen (woonbonus)
7.2. Voorwaarden
– Lening moet afgesloten zijn vóór 1 januari 2016 én
– Gewaarborgd zijn door een hypothecaire lening én
– Afgesloten zijn bij een instelling gevestigd in de Europees Economische
Ruimte (EER) en
– Afgesloten zijn voor een looptijd van minstens 10 jaar.
– Lening moet dienen om de ‘eigen’ en ‘enige’ woning te verwerven of te
behouden:
• Aankopen woning
• Bouwen woning
• Vernieuwen woning
• Betalen van erfbelasting (successierechten) woning
• Betalen van schenkbelasting voor een woning
7.3. Welke uitgaven komen in aanmerking?
– Alle uitgaven moeten betrekking hebben op de hypothecaire lening
– Aflossingen van kapitaal en intresten
– Premies voor een individuele levensverzekering (schuldsaldoverzekering)
• Schuldsaldoverzekering zorgt ervoor dat het saldo van de
hypothecaire lening wordt terugbetaald indien de verzekerde overlijdt
voordat de lening volledig is afbetaald.
• Voorbeeld:
Een koppel gaat in 2016 een hypothecaire lening aan voor een bedrag
van 250.000 euro om hun eigen woning te kopen. Daarbij wordt
150.000 euro gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving, het
resterende bedrag van 100.000 euro wordt gewaarborgd door een
hypothecaire volmacht. Er wordt tevens door hun beiden een
schuldsaldoverzekering gesloten tot dekking van de volledige lening. In
2016 betalen ze elk 2.000 euro aan bijdragen voor die verzekering.
8. Belastingverminderingen
8.1. Belastingvermindering
• Ieder jaar wordt het bedrag van de belasting berekend op de persoonlijke situatie en
inkomsten.
• Om voor een belastingvermindering in aanmerking te komen moeten er:
– Bepaalde uitgaven zijn gedaan én
– Een voldoende hoog belastingbedrag hebben zodat de vermindering er op
kan worden toegepast.
8.1.1. Geen of maar gedeeltelijk recht op belastingvermindering
A. Bedrag van belasting = 0
– Geen recht op vermindering
– Wanneer 0? indien de inkomsten niet hoger zijn dan het belastbaar
minimum
• Belastbaar minimum: bepaald bedrag dat vrijgesteld is van belastingen
B. Bedrag van belasting lager dan bedrag vermindering
– Slechts recht op vermindering beperkt tot bedrag van belasting
C. Giften
- Geen vermindering voor gestorte bedrag dat 10% van het totale bedrag van
netto-inkomsten overschrijdt
8.1.2. Bedrag van belasting
• Bedrag van belasting =/= bedrag dat betaald moet worden of dat teruggekregen
wordt na ontvangst van het aanslagbiljet.
• Nadat de belastingaangifte ontvangen is, wordt het totale bedrag berekend. Meestal
is die belasting al (gedeeltelijk) betaald via de bedrijfsvoorheffing die iedere maand
automatisch op het loon, pensioen of werkloosheidsuitkering wordt ingehouden.
• Indien er te veel bedrijfsvoorheffing ingehouden werd, zal het teveel ingehouden
deel teruggestort worden nadat het aanslagbiljet in ontvangst is genomen.
• Indien er niet genoeg bedrijfsvoorheffing werd ingehouden, zal het resterende deel
betaald moeten worden nadat het aanslagbiljet is aangekomen.
U bent alleenstaande en ging in februari 2011 een hypothecaire lening aan die
de plaatsing van zonnecelpanelen aan uw enige en eigen woning financiert.
De lening voldoet aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen om recht te
geven op zowel de aftrek voor enige en eigen woning als op de
belastingvermindering voor de interesten van een groene lening.
De door u tijdens het jaar 2017 betaalde interesten bedragen (na aftrek van
de interestbonificatie) 450 euro.
De door u tijdens het jaar 2017 betaalde kapitaalaflossingen bedragen 1.980
euro.