You are on page 1of 42

Fiscale wetgveving

1 . Algemeenheden
1.1. WIE is onderworpen aan de personenbelasting?
• Rijksinwoners: natuurlijke personen met woonplaats in België
– Woonplaats: een feitelijk toestand gekenmerkt door het verblijf of het
werkelijk in het land wonen.
• Zetel van fortuin gevestigd in België
– Zetel van fortuin: plaats van waaruit de goederen die het fortuin vormen
worden beheerd.
– Mag enkel worden ingeroepen indien de belastingplichtige geen ‘woonplaats’
heeft in België.
• Alle rijksinwoners  tot bewijs van tegendeel worden alle natuurlijke personen
ingeschreven in het rijksregister, geacht hun woonplaats in België te hebben en
bijgevolg als rijksinwoner beschouwd.
• Werkelijke woonplaats krijgt voorkeur indien verschil tussen werkelijke woonplaats
en domicilie.
• Onweerlegbaar wettelijk vermoeden dat voor gehuwden de belastingwoonplaats
bepaald wordt door de plaats waar het gezin is gevestigd. Dit geldt ook voor wettelijk
samenwonenden.

1.2. WELKE inkomsten zijn belastbaar in de personenbelasting?


• Het belastbare inkomen bestaat uit 4 categorieën:
1. Onroerende inkomsten
• Opbrengsten van verhuur, verpachting en andere onroerende rechten
… van woningen, magazijnen, … buiten de uitoefening van de
beroepswerkzaamheid.
2. Roerende inkomsten
• Dividenden van aandelen, intresten van spaar- en zichtrekeningen …
behaald buiten de uitoefening van de beroepswerkzaamheid.
3. Beroepsinkomsten
• Inkomsten behaald binnen de uitoefening van de
beroepswerkzaamheid en vervangingsinkomsten (lonen, wedden,
werkloosheidsuitkeringen,…).
4. Diverse inkomsten
• Restcategorie van inkomsten behaald buiten de uitoefening van de
beroepswerkzaamheid.
• De personenbelasting wordt bepaald op het wereldinkomen van de persoon, dus niet
enkel op inkomsten verkregen in België!

1.3. Gemeenschappelijke aangifte of niet?


• Echtgenoten dienen een gemeenschappelijke aangifte in waarop ze ieder hun eigen
inkomsten vermelden.
– Afzonderlijke belasting van de inkomens maar gemeenschappelijke aanslag.
– Gemeenschappelijke belastingaanslag wordt gevestigd op de naam van de
twee gehuwden samen.
• Sinds 2005 zijn wettelijk samenwonenden (op fiscaal gebied) volledig
gelijkgeschakeld met gehuwden.
– Wettelijk samenwonenden: twee personen die bij ambtenaar van de
burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats een verklaring
hebben afgelegd waarin zij hun wens om wettelijk samen te wonen laten
blijken. Art. 1475 en 1476 BW.

1.3.1. Wettelijke samenwoning


• Voorwaarden wettelijke samenwoning:
1. Overeenkomst tussen exact 2 personen
2. Elke partner moet meerderjarig zijn
3. Elke partner mag noch gehuwd zijn, noch betrokken zijn in een andere
wettelijke samenwoning
• Wettelijke samenwoning is mogelijk tussen hetzelfde geslacht en tussen familieleden.
Vb: twee zussen, broer en zus, twee vrienden, …
• Einde wettelijke samenwoning
– Overlijden van een van de partners
– Huwelijk van een van de partners
– Overhandiging van schriftelijke verklaring van beëindiging aan de ambtenaar
van de burgerlijke stand

1.3.2. Feitelijke samenwoning


• Worden fiscaal behandeld als alleenstaanden
– Zowel afzonderlijke aanslag als afzonderlijke aangifte zijn van toepassing:
• Voor het jaar van het huwelijk of verklaring van wettelijke
samenwoning
• Voor het jaar van de echtscheiding (datum overschrijving in registers
burgerlijke stand)
• Voor het jaar van de beëindiging van wettelijke samenwoning
(verklaring van ontbinding)
• Vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft
plaatsgevonden
• Voor het jaar van overlijden mag gekozen worden tussen een gemeenschappelijke en
een afzonderlijke aanslag.
– Wordt gekozen door overlevende echtgenoot of erfgenamen van de laatst
overleden echtgenoot indien beide echtgenoten overleden zijn.

1.4. Inkomsten van de kinderen


• De belastbare roerende, onroerende en diverse inkomsten van een minderjarig niet-
ontvoogd kind moeten in de aangifte van de ouders opgenomen worden zolang deze
het wettelijk genot ervan hebben.
– Uitzondering van ontvangen onderhoudsgelden, deze worden hier niet in
opgenomen.
– Wettelijk genot: het recht dat de wet aan de ouders geeft om de roerende en
onroerende goederen van de kinderen te gebruiken en inkomsten ervan te
genieten tot hun kinderen meerderjarig of ontvoogd zijn.
– Ouders worden ook belast op deze inkomsten  deze inkomsten komen niet
meer in aanmerking om als bestaansmiddelen gezien te worden wanneer er
bepaald moet worden of een kind al dan niet ten laste genomen kan worden.
• Beroepsinkomsten en onderhoudsgelden ten behoeve van het kind moet het kind
zelf aangeven, ook al is het minderjarig.

1.5. Belastbaar tijdperk & aanslag


• 1.5.1. Algemene regel
– Belastbaar tijdperk: het jaar waarin de belastingplichtige belastbare
inkomsten heeft verkregen of behaald.
• Valt in beginsel samen met kalenderjaar.
• ‘Inkomstenjaar’ of ‘IJ’
– Aanslagjaar: jaar waarvoor die inkomsten aangeslagen of belast worden.
• In beginsel het jaar dat volgt op het belastbare tijdperk.
• ‘AJ’
– Vb: inkomstenjaar 2018 gekoppeld aan aanslagjaar 2019
• 1.5.2. Uitzonderingen
– Soms valt belastbare tijdperk samen met gedeelte van kalenderjaar,
doorgaans wanneer de gronden van belastbaarheid:
• Ofwel pas na 1 januari aanwezig zijn  wanneer de persoon op een
later tijdstip dan 1 januari de hoedanigheid van belastingplichtige in de
inkomstenbelasting verkrijgt.
• Ofwel vóór 31 december zijn weggevallen  wanneer de persoon op
een tijdstip vóór 31 december deze hoedanigheid verliest.
– Het belastbare tijdperk is in dit geval gelijk aan het gedeelte van het jaar
waarin die gronden aanwezig zijn geweest.
• Als de gronden zijn weggevallen vóór 31 december valt het aanslagjaar
samen met het belastbare tijdperk.
• Wanneer een rijksinwoner tijdens zijn leven een beroepsactiviteit
heeft uitgeoefend en overlijdt in de loop van het kalenderjaar valt het
belastbare tijdperk toch samen met het volledig kalenderjaar. Het
aanslagjaar is in dit geval dan ook gelijk aan het jaar dat volgt op het
belastbare tijdperk.

1.6. Berekening van de personenbelasting: het uitgebreide opcentiemenmodel.


• Sinds AJ 2015 twee grote blokken: de ‘federale personenbelasting’ en de
‘gewestelijke personenbelasting’.
• TERRITORIAAL: Wie is bevoegd voor inning?
– Het gewest bevoegd voor de uitoefening van de gewestelijke bevoegdheden
inzake personenbelasting, is het gewest waar de belastingplichtige zijn fiscale
woonplaats heeft op 1 januari van het aanslagjaar.
– Het gewest waar de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar zijn
werkelijke woonplaats heeft, of bij gebrek hieraan, de zetel van fortuin heeft
gevestigd, is bevoegd om opcentiemen te heffen.
• Opcentiemen op de ‘gereduceerde belasting staat’ en om
belastingvermindering, terugbetaalbare belastingkredieten, kortingen
en belastingvermeerderingen toe te passen.
• Weerlegbaar vermoeden dat de woonplaats daar is waar de belastingplichtige
gedomicilieerd is. In geval van betwisting krijgt de werkelijke woonplaats de
voorkeur.
• De werkelijke woonplaats op 1 januari van het aanslagjaar primeert.
• Voor belastingplichtigen die samen worden belast (gehuwden en wettelijk
samenwonenden) geldt evenzeer als onweerlegbaar vermoeden dat de woonplaats
van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar de werkelijke woonplaats is.
• Voor het jaar van de feitelijke scheiding krijgen gehuwden nog een
gemeenschappelijke aanslag:
– Ingeval beide ex-echtgenoten hun woonplaats in hetzelfde gewest hebben op
1 januari van het aanslagjaar;
– Ingeval beide ex-echtgenoten hun woonplaats hebben in een ander gewest
op 1 januari van het aanslagjaar, dan is het gewest waar beide ex-
echtgenoten hun laatste echtelijke woonplaats hadden bevoegd voor dat
aanslagjaar.
• Per aanslagjaar en per belastingplichtige is er slechts één fiscale woonplaats mogelijk.
• Voorbeelden:
– Wout woont na zijn studies in Brussel sinds 1 augustus 2017, maar is officieel
nog gedomicilieerd bij zijn ouders in Sint-Niklaas. Zijn werkelijke woonplaats
op 1 januari 2018 is Brussel dus is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
bevoegd voor aanslagjaar 2018 (= voor de inkomsten van het volledige
inkomstenjaar 2017).
– Marie en François woonden in Luik tot augustus 2017. In september dat jaar
verhuisden ze naar Hasselt. Op 1 januari 2018 (aanslagjaar voor de inkomsten
van 2017) wonen zij dus in het Vlaamse Gewest, waar zij opcentiemen zullen
betalen, over het volledige inkomstenjaar 2017 (de woonplaats op 1 januari
van het aanslagjaar is bepalend voor heel het jaar).

1.7. Welke belasting? Een progressieve belasting


• De personenbelasting is een progressieve belasting. Het tarief van de belasting stijgt
naarmate het inkomen stijgt.
– Ontstaan in 1919 om land herop te bouwen & rijkdom te herverdelen (verslag
Ingenbleek, Secretaris koning Albert I)
– Vgl. hoogste tarief 27 % voor wie 1 Miljoen BEF verdiende (omgerekend € 1,5
Mio !!)
Op het globaal belastbaar inkomen van 2019 (AJ 2020) is het volgende progressieve tarief
van toepassing
• De afzonderlijke belastbare inkomsten worden in principe belast tegen hun eigen
afzonderlijk tarief, tenzij globalisatie voordeliger is.
– Globalisatie: wanneer onderwerping aan het progressief tarief minder
belastingen oplevert dan te belasten aan het afzonderlijk tarief.
• De wettelijke fiscale grensbedragen uit de personenbelasting worden jaarlijks
geïndexeerd en dus aangepast aan de inflatie.
• De TAXSHIFT van de regering Michel
– Het belastingtarief van 30 % werd in de periode 2016-2018 geleidelijk
afgeschaft. Deze inkomensschijf zal mee in de 25 % tariefschijf terechtkomen.
Tot 13.250 euro betaal je dan slechts 25 % belasting.
– Er komt een verhoging van de ondergrens van het 45 % tarief, zodat men
minder snel in dit tarief terecht komt en dus kan genieten van lagere
belastingen.
1.8. Aangiftetermijn in de personenbelasting
• 1.8.1. Gewone aangiftetermijn
– De aangifte moet binnen zijn uiterlijk op de datum vermeld op het
aangifteformulier. De termijn mag niet korter zijn dan één maand vanaf de
datum van verzending.
– In de meeste gevallen moet de aangifte binnen zijn uiterlijk op 30 juni van het
aanslagjaar (papieren versie) of op 15 juli (elektronische indiening) of tegen
eind oktober (via een mandataris). Belastingplichtigen die om een of andere
reden geen aangifte hebben ontvangen, moeten die zelf aanvragen bij hun
controlekantoor vóór 1 juni van het aanslagjaar.
• 1.8.2. Uitzonderlijke termijnen
– Voor belastingplichtigen van wie de gronden van belastbaarheid definitief
vóór 31 december zijn weggevallen, gelden volgende bijzondere termijnen:
• Overlijden van de belastingplichtige die gedurende zijn leven geen
beroepswerkzaamheden heeft uitgeoefend: termijn van vijf maanden
vanaf datum van overlijden (aangifte op naam van de nalatenschap in
te dienen door de erfgenamen).
• Als de overleden belastingplichtige gedurende zijn leven wel een
beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, blijven zijn gronden van
belastbaarheid fictief doorlopen tot 31 december van het jaar van
overlijden en geldt de gewone aangiftetermijn.
• Definitief vertrek van de belastingplichtige naar het buitenland:
termijn van drie maanden vanaf de datum van vertrek naar het
buitenland.
• 1.8.3. Mogelijke gevolgen bij een laattijdig ingediende aangifte of bij niet-aangifte
– de procedure van een aanslag van ambtswege waarbij de belastingplichtige
de juistheid moet bewijzen van de inkomsten en kosten (omkering van de
bewijslast !)
– driejarige aanslagtermijn : de administratie heeft drie jaar de tijd om de
belastingaanslag te vestigen
– belastingverhoging van 10 % tot 200 %
• De op het niet-aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde
belastingen worden vermeerderd met een belastingverhoging. Deze
wordt bepaald naargelang de ernst van de overtreding.
• Het totaal van de gewone belastingen die verschuldigd zijn op het
niet-aangegeven inkomen plus de belastingverhoging mag echter
nooit meer bedragen dan het bedrag van de niet-aangegeven
inkomsten.
• Bizar : onder € 2.500 per jaar niet-aangegeven inkomsten : geen
sanctie !
• Een administratieve geldboete kan toegepast worden variërend tussen 50 en 1.250
EUR, naargelang de kwade trouw en het aantal begane overtredingen.
– Overtredingen zonder kwade trouw of zonder opzet.
1e overtreding: 50 EUR
2e overtreding: 125 EUR
e
3 overtreding: 250 EUR
4e overtreding: 625 EUR
Elke volgende overtreding: 1.250 EUR
– Overtredingen toe te schrijven aan kwade trouw of met opzet de belasting
ontduiken. (1250,00 EUR)
– Overtredingen ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van de wil van
de belastingplichtige. (Nihil)
• Forfaitaire bepaling van de belastbare winsten of baten.
– Ten aanzien van zelfstandigen die winsten of baten genieten heeft de
administratie het recht om per sector de belastbare winst/baten forfaitair te
bepalen. (Art. 342, § 3 WIB 1992 en art. 182 KB/WIB 1992)
2. Belasting op de belastingvrije som
• Voor elke belastingplichtige wordt een eerste schijf aan inkomen bepaald (die
varieert volgens de samenstelling van zijn gezin, zijn lichamelijke toestand en de
grootte van zijn inkomen) die vrijgesteld wordt van belastingen = de belastingvrije
som.

 Omvat de basisbedragen van de belastingvrije som die de belastingplichtige en


zijn echtgenoot elk genieten.

 Worden verhoogd met toeslagen in functie van de gezinslasten en bepaalde


speciale gezinstoestanden.
• Wanneer de vrijgestelde schijf (de totale belastingvrije som) van een van de
echtgenoten groter is dan de inkomsten waarop ze moet worden aangerekend,
wordt het resterende deel van die vrijgestelde schijf zo mogelijk overgedragen naar
de andere echtgenoot om op diens inkomsten te worden aangerekend.
2.1. Basisbedragen van de belastingvrije som
• Iedere belastingplichtige, gehuwde of alleenstaande, heeft onvoorwaardelijk recht op
een basisbedrag van een belastingvrije som.
• Het basisbedrag van de belastingvrije som bedraagt zowel voor een alleenstaande als
voor een echtgenoot voor aanslagjaar 2019 (Art. 131, eerste lid WIB 1992):
– 7.730 EUR indien het (gezamenlijk) belastbaar inkomen van de
belastingplichtige (individueel !) niet meer bedraagt dan 45.750 EUR (ter vgl.
AJ 2018 slechts 27.030 EUR wegens de taxshift) ( = verhoogd basisbedrag )
– 7.430 EUR in de andere gevallen. ( = gewoon basisbedrag )

(Gewoon basisbedrag AJ 2020: 8.860 EUR – AJ 2021 : 8.990 EUR voor alle
belastingplichtigen)
2.2. Barema van de belastingvrije som
• Op de totale belastingvrije som wordt sinds AJ 2017 een afzonderlijk barema
toegepast. (Wat meer belastingvoordeel oplevert dan wanneer de
belastingvermindering op de belastingschijven zouden worden genomen.)
• Barema belastingvrije som AJ 2019 (AJ 2020 : 9.310 – 13.250 – 22.080 – 40.480 & AJ
2021 : 9.450 – 13.440 – 22.400 – 41.060)
2.4. Verhoging van de belastingvrije som voor zware handicap
• Het basisbedrag van het vrijgesteld inkomen wordt vermeerderd met 1.610 EUR als
de aangever zwaar gehandicapt is op 1 januari van het aanslagjaar 2020 (AJ 2021 :
1.630 EUR). Dit geldt ook voor de echtgenoot indien deze zwaar gehandicapt is.
• Voorbeeld : (toepassellijk op AJ 2018 toen grens indiv. op € 27.030 lag)
– Een echtpaar zonder personen ten laste waarbij de vrouw zwaar gehandicapt
is. De man heeft een gezamenlijk belastbaar inkomen van 36.000 EUR en de
vrouw van 24.000 EUR. Het echtpaar kan niet genieten van de
belastingvermindering woonbonus (noch gewestelijk, noch federaal). De man
heeft recht op een basisbedrag belastingvrije som van 7.430 EUR. De vrouw
heeft recht op een verhoogde basis bedrag belastingvrije som 7730 + 1.580
EUR (zware handicap) = 9.310 EUR
2.5. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor personen ten laste
• Belastingplichtigen kunnen de volgende personen ten laste nemen:
1. ‘Kinderen’ = afstammelingen (ongeacht de graad), adoptiekinderen en
kinderen die de belastingplichtige volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft.
2. Verwanten in opklimmende lijn en in de zijlijn t.e.m. de tweede graad.
• Vb.: broers, zussen, ouders,…
2.5. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor personen ten laste
• Drie voorwaarden om als ‘ten laste’ te kunnen worden aangemerkt:
1. Hij/zij maakt deel uit van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar.
• Een tijdens het belastbare tijdperk overleden kind wordt geacht deel
uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van
het aanslagjaar, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige
aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk
geboren en overleden is. Dit geldt ook voor doodgeborenen en
miskramen na ten minste 180 dagen zwangerschap.
2. Hij/zij heeft tijdens het belastbare tijdperk geen bestaansmiddelen gehad die
netto meer dan 3.330 EUR (AJ 2021 : 3.380 EUR) bedragen. Dit bedrag wordt
gebracht op 4.940 EUR (AJ 2021 : 5.010 EUR) voor kinderen ten laste van een
alleenstaande en op 6.550 EUR (AJ 2021 : 6.640 EUR) voor gehandicapte
kinderen ten laste van een alleenstaande.
3. Hij/zij mag tijdens het belastbare tijdperk geen bezoldigingen hebben genoten
die voor de belastingplichtige beroepskosten zijn.
• Ook geen vakantiewerk bij ouders!
• Voor de bepaling van het nettobedrag van de bestaansmiddelen moeten alle
regelmatige of toevallige, al dan niet belastbare inkomsten, ongeacht hun benaming,
in aanmerking worden genomen.
• Komen echter niet in aanmerking voor de berekening als ‘bestaansmiddelen’ zie
artikel 143 WIB 1992.
• Om het nettobedrag van de bestaansmiddelen te bepalen, moet het brutobedrag
ervan worden verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te
hebben gedaan of gedragen om die middelen te verkrijgen of te behouden. Bij
gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden de aftrekbare kosten vastgelegd op 20
% van het brutobedrag van de bestaansmiddelen, met een minimum van 460 EUR (AJ
2020 – 470 EUR AJ 2021) wanneer het gaat om bezoldigingen van werknemers of
baten van vrije beroepen.
• Bestaansmiddelen: ALLE regelmatig of toevallig verworven inkomsten
• Nettobestaansmiddelen: brutobedrag verminderd met:
• 2.780 euro (AJ 2020) van de bezoldigingen verkregen door studenten in
uitvoering van een contract voor studentenarbeid en door leerlingen in een
alternerende opleiding, evenals winst, baten en bezoldigingen van een
bedrijfsleider behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen
• 3.330 euro (AJ 2020) van de ontvangen onderhoudsuitkeringen, van de
overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en van de
wezenrenten, die aan kinderen zijn toegekend
• 26.840 euro (AJ 2020) van pensioenen, renten en als zodanig geldende
toelagen ontvangen door uw ouders, grootouders, overgrootouders, broers of
zussen die op 1 januari 2020 65 jaar of ouder zijn
2.5.1. Verhoging(en) van de belastingvrije som voor kinderlast
A. Verhoging van de belastingvrije som voor kinderlast op zich
– Een zwaar gehandicapt kind telt dubbel. De totale rang wordt dus verhoogd
met één.
• Vb: Gezin met 3 kinderen  rang 3. Gezin met 3 kinderen waarvan
één zwaar gehandicapt  rang 4.
– De verhoging van de belastingvrije som voor kinderlast wordt bij voorrang
toegekend op de inkomens van de echtgenoot met het hoogste belastbaar
inkomen. Wanneer het belastbare inkomen van een van beide echtgenoten
lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som
van de andere belastingplichtige gevoegd.
B. Verhoging belastingvrije som voor kind(eren) jonger dan drie jaar waarvoor geen
kinderoppaskosten worden afgetrokken.
– Bijkomende vrijstelling van 600 EUR (AJ 2020 – 610 EUR AJ 2021) per kind ten
laste dat jonger is dan drie jaar op 1 januari van het aanslagjaar en waarvoor
geen aftrek van de kosten voor kinderopvang werd gevraagd. Een
gehandicapt kind telt ook hier voor twee.
– De bijkomende vrijstelling per kind ten laste dat jonger is dan drie jaar, wordt
ook toegekend voor een doodgeboren kind.
– Deze verhoging wordt toegekend op de inkomens van de echtgenoot met het
hoogste belastbaar inkomen. Als het belastbare inkomen van een van beide
echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de
belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd.
C. Verhoging belastingvrije som voor alleenstaande met kinderen
– Iedere belastingplichtige die als ‘alleenstaande’ wordt belast, met ten minste
één kind ten laste op 1 januari van het aanslagjaar heeft recht op een
verhoging van 1.610 EUR (AJ 2020 – 1.630 EUR AJ 2021) op zijn belastingvrije
som.
– Voorbeeld:
De volgende kinderen maken op 1 januari 2020 deel uit van het gezin van een
niet-hertrouwde weduwe met een gezamenlijk belastbaar inkomen van
21.000 EUR:
− Geert (°10-10-2009);
− Chantal (°02-04-2014). Voor Chantal worden geen uitgaven voor oppas
afgetrokken.
De belastingvrije som van de weduwe bedraagt:
Basisbedrag: 8.860
+ 2 kinderen ten laste: +4.150
+ 1 kind < 3jaar: +600
+ alleenstaande met kinderlast +1.610
15.220 EUR
Speciaal geval: fiscaal co-ouderschap
– Men houdt rekening met de ligging van het fiscaal domicilie van het kind om
te bepalen door welke ouder het kind ten laste wordt genomen.
– Deze omschrijving kan in geval van verblijfsco-ouderschap voor beide ouders
opgaan, zodat beide ouders theoretisch aanspraak zouden kunnen maken op
het voordeel van kind ten laste.
– Maar slechts één ouder kan het genot hebben van de volledige bijkomende
toeslag op de belastingvrije som.
– Naast deze algemene regel kan artikel 132 bis WIB 1992 ook gelden. In dit
geval worden toeslagen gedeeld door beide belastingplichtige co-ouders.
Sinds 2008 wordt de fiscale co-ouderschapsregeling (art. 132 bis WIB 1992) automatisch
toegepast zodra:
– Twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin samen
het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht
geven op de verhogingen van de belastingvrije som én
– de huisvesting van die kinderen gelijkmatig verdeeld is over de beide
belastingplichtigen én
– deze gelijkmatige verdeling voortvloeit (1) hetzij uit een ‘geregistreerde of
door een rechter gehomologeerde overeenkomst of (2) hetzij uit een
‘rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van
die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen’.
– De registratie of homologatie van de voormelde overeenkomst, of de
voormelde rechterlijke beslissing moet een feit zijn op 1 januari van het
aanslagjaar.
Berekening belastingvrije som voor kinderlast:
– Verhoging berekenen voor het aantal kinderen dat men fiscaal ten laste
heeft.
– Toeslag berekenen op de belastingvrije som waarop de gemeenschappelijke
kinderen recht geven.
• Geen rekening houden met andere kinderen van het gezin.
• De helft van deze som moet worden toegekend aan de ouder bij wie
de gemeenschappelijke kinderen hun fiscale woonplaats niet hebben
en deze wordt in mindering gebracht van het totale bedrag van de
toeslagen waarop de andere ouder recht heeft.
– Indien omgangsrecht wordt gedeeld  elke alleenstaande co-ouder recht op
volledige verhoging van de belastingvrije som.
– Gevolg: onderhoudsgelden die betaald worden voor kinderen voor wie de
verdeling wordt gevraagd, zijn niet meer aftrekbaar.
Omzetting in terugbetaalbaar belastingkrediet
– Een belastingkrediet is een belastingvoordeel dat terugbetaalbaar is. Met
andere woorden een ‘negatieve’ belasting.
– Voorbeeld: Indien je op het einde van het jaar 100 euro belastingen moet
betalen maar je hebt via een investering recht op een belastingkrediet van
150 euro, dan blijft er netto +50 euro over en krijg je dus 50 euro.
– Het niet gebruikte deel van de belastingvrije som wegens kinderlast wordt
omgezet in een terug betaalbaar belastingkrediet met een maximum van €
460 (AJ 2020). Gehandicapte kinderen tellen voor twee.
– De belastingvrije som voor verhoging kinderen ten laste en voor de verhoging
voor kind(eren) jonger dan drie jaar waarvoor geen kinderoppaskosten
worden afgetrokken, die niet verrekend kunnen worden wegens onvoldoende
inkomsten, geven aanleiding tot een terugbetaalbaar belastingkrediet. Het
terugbetaalbare belastingkrediet wordt berekend tegen de marginale
aanslagvoet (= het niet verrekende deel van de belastingvrije som X het tarief
van de corresponderende inkomensschijf) en wordt beperkt tot 460 EUR per
kind ten laste.
– In geval van toepassing van co-ouderschapsregeling wordt het bedrag van de
toeslag op de belastingvrije som dat in een belastingkrediet wordt omgezet,
vastgesteld na de verdeling van de toeslag over de ouders. De kinderen voor
wie de verdeling van het fiscaal voordeel is aangevraagd, komen slechts in
aanmerking voor de berekening van 460 EUR per kind ten laste bij de ouder
bij wie zij hun belastingwoonplaats hebben d.w.z. de ouder die de bedoelde
kinderen ten laste heeft.
– De omzetting in een terugbetaalbaar belastingkrediet gebeurt automatisch bij
de opmaak van het aanslagbiljet. Simulatie is mogelijk via Tax-Calc (website
MinFin).
2.5.2. Verhoging van de belastingvrije som voor personen ten laste ANDERE dan kinderen.
• De belastingvrije som wordt verhoogd met de volgende bedragen voor personen ten
laste andere dan kinderen (AJ 2020) :
– 3.220 EUR per persoon ten laste die ascendent is of zijverwant tot en met de
tweede graad en die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt op 1 januari. Bij
zware handicap wordt die verhoging verdubbeld.
– 1.610 EUR per overige persoon ten laste zoals een ascendent of zijverwant tot
en met de tweede graad of een persoon van wie de belastingplichtige als kind
volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest toen hij/zij kind was. Bij zware
handicap wordt die verhoging verdubbeld.
– Ook deze verhogingen worden toegekend aan het inkomen van de
echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen. Als het belastbare inkomen
van een van beide echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het
saldo bij de belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd.
2.6. Verhoging van de belastingvrije som voor personen die in 2019 gehuwd zijn of een
verklaring van wettelijke samenwoning hebben ondertekend.
• De belastingvrije som wordt voor de belastingplichtige in AJ 2020 verhoogd met
1.610 EUR op voorwaarde dat:
– de belastingplichtige in 2019 in het huwelijk is getreden of een verklaring van
wettelijke samenwoning heeft afgelegd én
– de echtgeno(o)t(e) in 2019 persoonlijk geen nettobestaansmiddelen heeft
verkregen van meer dan 3.330 EUR én
– voor zover de aanslag per belastingplichtige wordt gevestigd.
3. Onroerende inkomsten
3.1. Onroerende inkomsten
• Algemene regels
– Onroerende inkomsten omvatten de opbrengsten van verhuring, verpachting,
... van woningen, magazijnen, gronden, ...
– Onroerende inkomsten kunnen maar voortkomen uit onroerende goederen
die behoren tot het privévermogen.
– Meerwaarden:
• Afkomstig van de verkoop van onroerende goederen.
• Indien het onroerend goed gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden
wordt de meerwaarde belast als beroepsinkomen.
• Behoort het onroerend goed tot het privévermogen, wordt het niet
belast (behoudens divers inkomen).
– Ook zonder inkomsten te genereren wordt een onroerend goed belast.
– Bruto belastbaar bedrag wordt bepaald op basis van het kadastraal inkomen
of huuropbrengsten.
3.2. Uitgangspunt bij belastbare grondslag
• Voor in België gelegen onroerende goederen vraagt de belastingadministratie het
kadastraal inkomen (KI) en soms ook de brutohuur.
• Voor in buitenland gelegen goederen de brutohuur of brutohuurwaarde.
3.2.1. Kadastraal inkomen
A. Definitie van het kadastraal inkomen
– Het KI vormt de basis voor de inning van de onroerende voorheffing en voor
de bepaling van het onroerende inkomen dat in de personenbelasting belast
wordt.
– In België is er KI vastgesteld voor elk gebouw, ongebouwde onroerende
goederen, materieel en de outillage die van nature onroerend zijn, installaties
die in de grond zitten of in een gebouw geïncorporeerd zijn of door
bestemming.
– De brutohuurwaarde wordt verminderd met de lasten die forfaitair op 40%
geschat worden voor gebouwde goederen en op 10% voor ongebouwde
onroerende goederen.
– Het kadastraal inkomen van gebouwde en ongebouwde onroerende
goederen is het normale gemiddelde jaarlijkse netto-inkomen dat door de
administratie van het kadaster wordt vastgesteld op basis van de normale
nettohuurwaarde op een bepaald referentietijdstip (01-01-1975).
– De belastingplichtige moet altijd het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen
invullen.
B. Bestaan van KI
– Voor nieuwbouw telt het KI vanaf de dag van ingebruikname of eerste
verhuring.
– Eigenaar moet binnen 30 dagen na ingebruikname het Kadaster op de hoogte
brengen van de nieuwbouw via het formulier ‘43 B’.
A. Datum van aangifte is cruciaal voor de aangifte in de
personenbelasting.
– In geval van verbouwingswerken aan het onroerend goed telt het verhoogde
KI mee vanaf de voltooiing van de werken.
C. KI nog niet gekend
– Als nog geen kadastraal inkomen betekend is op het ogenblik van de indiening
van de aangifte personenbelasting en men niet van een vrijstelling van
aangifte kan genieten, moet de belastingplichtige:
A. ofwel uitstel vragen van aangifte;
B. ofwel niets invullen en nadien bezwaar indienen.
D. Vrijstelling van het kadastraal inkomen
– In volgende gevallen wordt het KI vrijgesteld van aangifte:
1. Onroerende goederen bestemd voor bepaalde
weldadigheidsdoeleinden:
Er geldt een vrijstelling voor het kadastraal inkomen van in België gelegen onroerende
goederen (gebouwen en gronden) of delen van onroerende goederen die een
belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor:
– het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de
vrijzinnige morele dienstverlening;
– onderwijs;
– het vestigen van hospitalen, rusthuizen, ziekenhuizen,
dispensaria, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden
of andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen (bv. tehuizen
voor wezen of verlaten kinderen, jeugdclubs…)
2. Onroerende goederen verhuurd in het kader van loopbaanpacht of
langetermijnpacht van gronden.

E. Geïndexeerd kadastraal inkomen


– Normaal perequatie (herziening van de kadastrale inkomens) om de 10 jaar
maar sinds 1991 wordt het jaarlijks geïndexeerd.
– Voor het aanslagjaar 2020 (inkomsten 2019) bedraagt het indexcijfer 1,8230.
(Nog niet bekend voor aanslagjaar 2021.)
F. Administratie Opmetingen en Waarderingen
– Bij bouw van huis: op de hoogte brengen binnen 30 dagen na de
ingebruikname met het aangifteformulier.
– Bij verbouwingen: op de hoogte brengen binnen 30 dagen na voltooiing van
de werken.
– Na afbraakwerken: idem verbouwingen.
– Bij wijziging aan terrein: idem verbouwingen.
– Bij niet-afgifte kunnen administratieve en strafrechtelijke boetes volgen.
G. Betekening van het KI
– Betekening bij elke vaststelling, herziening, schatting of herschatting.
– Betekend via aangetekende brief met:
A. Een notificatiebulletin
B. Vergezeld van een verklarende nota
H. Bezwaar
– Twee gevallen waar bezwaar kan ingediend worden:
A. Bij de schatting van een nieuwbouw
B. Bij een herschatting van een verbouwd goed
– Termijn
A. Binnen twee maanden vanaf datum betekening KI, na deze termijn is
geen herschatting mogelijk!
– Per post met aangetekende brief
– Bezwaar moet een tegenvoorstel bevatten met een KI
I. Gevolgen van bezwaar
– Onderhandelingen met een ambtenaar met mogelijke minnelijke schikking
– Indien geen minnelijke schikking: tussenkomst Fiscale bemiddelingsdienst
– Nog geen oplossing  in gemeenschappelijk akkoord 1 of 3 scheidsrechters
aanduiden
– Uitspraak scheidsrechters is bindend voor beide partijen (administratie &
belastingplichtige)
– Arbitragekosten:
A. 7,5% voor eerste schijf van 2.500 euro van het aan de bezwaarindiener
betekende KI met minimum van 75 euro;
B. 1% voor de schijf van 2.500 euro tot 18.600 euro;
C. 0.75% voor de schijf boven 18.600 euro.
D. MAX 1.000 euro.
E. Definitief vastgesteld KI = gemiddelde van het door de administratie
vastgestelde KI?
A.  arbitragekosten voor de helft gedragen door iedere partij
F. Anders partij wiens cijfer meeste afwijkt van definitief KI

3.2.2. Brutohuur
• De brutohuur= huurprijs + huurvoordelen.
– Huurprijs: de daadwerkelijk ontvangen huurinkomsten.
– Als de huur voor meerdere jaren wordt vooruitbetaald, mag het bedrag van
de vooruitbetaalde huur worden verdeeld over de periode waarop de
betaling betrekking heeft, mits het schriftelijk en onherroepelijk akkoord van
de belastingplichtige (verhuurder). Als het een contract van onbepaalde duur
is, of bij gebrek aan een huurcontract, mag de vooruitbetaalde huur gespreid
worden over drie jaar.
– Huurvoordelen: kosten die de eigenaar normaal moet dragen, maar die om
een of andere reden ten laste worden gelegd van de huurder. Een huurlast
voor de huurder (en dus een huurvoordeel voor de verhuurder) veronderstelt
dat de huurder de verplichting heeft om het voorwerp van die huurlast uit te
voeren en dat de verhuurder het recht heeft om de uitvoering ervan te eisen.
– Als een huurvoordeel bestaat in een eenmalige uitgave van de huurder, dan
wordt het bedrag ervan verdeeld over de gehele duur van de
huurovereenkomst of over het aantal jaren dat de huurovereenkomst nog
loopt, te rekenen vanaf 1 januari van het belastbare tijdperk waarin die last is
betaald of gedragen.
– De persoonlijke lasten van de huurder, zoals verwarming, water, enz., die
door de eigenaar worden gedragen en niet door de huurder worden
terugbetaald, moeten daarentegen van de huurprijs en de huurvoordelen
worden afgetrokken.
– Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen mag bij de bepaling
van de brutohuur, van de brutohuur en de huurvoordelen worden
afgetrokken: de buitenlandse belastingen die werkelijk de inkomsten van de
onroerende goederen in kwestie hebben bezwaard (met uitzondering van de
buitenlandse belasting op het totale inkomen, forfaitair bepaald op grond van
een vermoed inkomen van die onroerende goederen).
3.2.3. Wie moet het onroerend goed aangeven?
• 3.2.3.1. Algemene principes
– De onroerende inkomsten moeten worden aangegeven door de genieter van
de inkomsten:
• Eigenaar: diegene aan wie het goed juridisch toebehoort.
• Bezitter: houder van het goed die geen juridisch eigenaar is.
• Vruchtgebruiker: diegene die het tijdelijk zakelijk recht bezit om het
genot van het goed te hebben zonder er eigenaar van te zijn.
• Erfpachter: diegene die het tijdelijk zakelijk recht heeft (27 tot 99 jaar)
om het volle genot en gebruik te hebben van een onroerend goed dat
juridisch aan een derde toebehoort.
– Er moet een periodieke vergoeding (canon) betaald worden
aan de eigenaar.
• Opstalhouder: diegene die het tijdelijk zakelijk recht heeft om op
andermans grond gebouwen, werken of beplantingen uit te voeren en
te bezitten. De genieter van het recht (opstalhouder) is eigenaar van
de gebouwen, werken of beplantingen, maar het eigendomsrecht is
slechts tijdelijk (max. 50 jaar, maar kan worden vernieuwd en er is
geen minimumtermijn vastgelegd).
UITZONDERING  blote eigendom: De blote eigendom van een onroerend goed geeft geen
aanleiding tot een aan de personenbelasting onderworpen inkomsten van onroerende
goederen en het verschuldigd zijn van onroerende voorheffing.
3.2.3.2. De onroerende inkomsten zijn aan te geven a rato van het
eigendomsaandeel/aandeel in het zakelijk recht.
• Voorbeeld
– Een fiscaal alleenstaande is gedurende het hele belastbaar tijdperk voor 100
% eigenaar van een tweede verblijf (met een niet-geïndexeerd KI van 1.200
EUR) in Brugge dat hij gedurende heel 2018 verhuurt aan een gepensioneerd
echtpaar dat het goed enkel gebruikt voor bewoning.
De belastingplichtige moet als 100 % eigenaar van het onroerend goed, het
volledige niet-geïndexeerde KI vermelden.
– Als het genot van een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan
verschillende personen, moet iedere deelhebber in het onverdeelde slechts het
deel van het inkomen van de onverdeelde eigendommen aangeven dat met
zijn aandeel in de eigendom, in het vruchtgebruik enz. overeenstemt.
3.2.3.3. Rekening houden met regels van vermogensrecht
• Volgens artikel 127 WIB 1992 moet men bij een gemeenschappelijke aanslag
rekening moet houden met:
– De eigen beroepskosten;
– De persoonlijk behaalde diverse inkomsten vermeld in art. 90, 1° tot 4° en
12°;
– de andere inkomsten die eigen zijn op grond van het vermogensrecht (= de
eigen onroerende en roerende inkomsten), alsook bepaalde diverse
inkomsten zoals meerwaarden op gronden en gebouwen;
– 50 % van alle andere gezamenlijke en onverdeelde inkomsten van beide
gehuwde of wettelijk samenwonende partners.
3.2.3.4. Burgerlijke stand van belastingplichtigen
• Voorbeeld
– Een sinds jaar en dag gehuwd koppel heeft een tweede verblijf dat voor 100 %
eigendom is van de vrouw omdat zij die villa door een erfenis van haar ouders
verkregen heeft.

In het wettelijk huwelijksstelsel moet het kadastraal inkomen van dat eigen
onroerend goed verdeeld worden in gelijke helften tussen de twee
echtgenoten. Iedere echtgenoot vult dus 50 % van het KI in naast de code
1106-58 en 2016-28 in het vak III van de aangifte.

Als het echtpaar gehuwd is volgens scheiding van goederen, dan geeft alleen
de vrouw het volledige KI aan in haar kolom van het vak III van de aangifte,
naast de code 2106-28.
3.2.3.5. Speciale gevallen
A. Verandering van eigenaar tijdens het belastbaar tijdperk
Bij verandering van eigenaar tijdens het belastbare tijdperk moet elk van de opeenvolgende
eigenaars die inkomsten van het onroerend goed aangeven die evenredig verband houden
met het tijdperk waarin hij het goed in eigendom, vruchtgebruik… had. Dit tijdperk moet in
dagen worden uitgedrukt.
B. Wijziging van bestemming tijdens het belastbare tijdperk
– Wanneer de bestemming van een onroerend goed in de loop van het
belastbare tijdperk gewijzigd wordt, moet het onroerend inkomen,
proportioneel in dagen worden opgesplitst al naargelang de bestemming.
3.2.3.6. Wat met onroerende goederen die toebehoren aan de kinderen?
• Ouders hebben het wettelijk genot van de inkomsten van onroerende goederen
waarvan hun minderjarige (niet-ontvoogd) kinderen eigenaar, vruchtgebruiker,… zijn.
– Dus tot leeftijd van 18 jaar moeten ouders deze inkomsten samen aangeven
bij hun inkomsten.

3.3. Onroerende inkomsten van in België gelegen onroerende goederen


• Belastbaar bedrag verschilt naargelang de aard en bestemming van het onroerend
goed.

A. Gebouwen in België gelegen: bepaling van het bruto belastbaar bedrag


Indexatiecoëfficiënt voor KI’s met betrekking tot aanslagjaar 2019,
inkomstenjaar 2018= 1.8230
Mogelijke redenen voor het niet betrekken van een woning:
• Wegens verbouwingswerken  pand niet woonklaar
• Omwille van contractuele of wettelijke belemmeringen
Een belastingplichtige kan slechts één woning hebben. Indien meerdere
woningen in aanmerking komen:
• Regel 1: indien de belastingplichtige meer dan één woning betrekt,
dan primeert de fiscale woonplaats.
• Regel 2: indien de belastingplichtige één woning betrekt en een
andere niet omwille van een van de hierboven opgesomde redenen
dan primeert de woning waar de persoon effectief verblijft.
• Regel 3: indien de belastingplichtige geen enkele woning betrekt, dan
maakt de belastingplichtige een keuze. Die keuze is onherroepelijk tot
de belastingplichtige ofwel zelf een woning betrekt ofwel de
aangeduide woning niet langer bezit.
• Voorbeelden:
A. Stefan is gedomicilieerd in Knokke. Hij bezit ook een appartement in Antwerpen, waar hij
werkt waar zijn kinderen school lopen. In het weekend verblijft hij in Knokke maar zijn
leven speelt zich voornamelijk af in Antwerpen. Het appartement in Antwerpen is zijn
eigen woning. De inschrijving in het bevolkingsregister van Knokke is een weerlegbaar
vermoeden van fiscale woonplaats in Knokke. De feiten wijzen echter uit dat zijn fiscale
woonplaats in Antwerpen ligt. Het appartement in Antwerpen is dus zijn eigen woning.
B. Een alleenstaande is eigenaar van een woning in Gent, waar hij werkelijk woont en
werkt, en eigenaar van een woning in Luik die hij om beroepsredenen niet zelf betrekt en
ook niet verhuurt. De woning in Gent die hij zelf betrekt primeert als eigen woning.
C. Jan bezit op 1 januari 2018 een appartement in Roeselare en een woning in Ieper. Vanaf
1 januari 2018 woonde hij in zijn appartement in Roeselare en op 17 maart 2018
verhuisde hij naar zijn woning in Ieper. Van 1 januari 2018 t.e.m. 16 maart 2018 is zijn
appartement in Roeselare zijn eigen woning en is de woning in Ieper zijn niet-eigen
woning. Vanaf 17 maart 2018 is zijn woning in Ieper zijn eigen woning, en is zijn
appartement in Roeselare zijn niet-eigen woning.
3.3.1. Eigen woning
A. Algemeen
– Het KI van de eigen woning is vrijgesteld. (Dient dus ook niet vermeld te
worden in de aangifte.)
– Het onroerend inkomen van de eigen woning wordt dus niet mee opgenomen
in de belastbare basis van de personenbelasting.
– De beoordeling van eigen woning gebeurt op dagbasis.
B. Het begrip eigen woning
– Eigen woning: de woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter,
erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is tijdens het belastbare tijdperk
en:
A. Die door hemzelf of zijn gezinsleden wordt betrokken of;
B. Die niet door de belastingplichtige wordt betrokken omwille van:
A. Beroepsredenen
B. Sociale redenen
C. Wettelijke of contractuele belemmeringen
D. De stand van de bouwwerkzaamheden
– Omvat niet het gedeelte van de woning dat:
A. Beroepsmatig gebruikt wordt door de belastingplichtige (of één van
diens gezinsleden)
B. Betrokken wordt door personen die geen deel uitmaken van het gezin
van de belastingplichtige.
– Beroepsredenen:
A. Grote afstand tussen woning en vaste plek van tewerkstelling
B. Verplichting dicht bij werk te wonen
C. …
– Sociale redenen:
A. Huis te klein voor gezinssamenstelling
B. Huis niet aangepast aan rolstoelgebruiker
C. Verwikkeling in echtscheiding
D. Inwonen bij zieke ouder
E. UITZONDERING: samenwonen met echtgenoot of (al dan niet)
wettelijke partner wordt niet als sociale reden beschouwd.

B. Het begrip eigen woning


– Wettelijke of contractuele redenen
A. Overgangsperiode bij aankoop woning
B. Een nog lopend huurcontract
C. …
– Voorbeelden:
Een belastingplichtige bezit een woning die hij voor 25 % gebruikt voor
beroepswerkzaamheid en 75 % voor eigen bewoning gezin. Het KI is dus op te splitsen en is
voor 25 % niet aan te merken als eigen woning en voor 75 % wel als de eigen woning.`
– Speciaal geval: (deel van) woning dat niet door de belastingplichtige wordt
betrokken omwille van beroepsredenen of sociale redenen of
wettelijke/contractuele belemmeringen en ter beschikking wordt gesteld van
personen die geen deel uitmaken van het gezin.
– Voorbeelden:
• De belastingplichtige woont niet langer in zijn eigen woning (om
sociale redenen) maar in een rusthuis en verhuurt zijn woning aan
derden.
– Strikt genomen: woning kan niet gekwalificeerd worden als eigen woning,
want de eigen woning omvat niet het deel van de woning dat betrokken
wordt door personen die geen deel uitmaken van het gezin van de
belastingplichtige.
– Voor gehuwde belastingplichtigen of wettelijk samenwonende kan slechts
één woning als de eigen woning worden beschouwd. Dat houdt in dat de
hierboven vermelde regels over de ‘eigen woning’ in voorkomend geval voor
beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden samen dienen te worden
toegepast.

C. KI eigen woning vrijgesteld


– Sinds 2005: KI eigen woning vrijgesteld
– Beoordeling op dagbasis
– =/= vrijstelling onroerende voorheffing!
A. Onroerende voorheffing (OV) is geen federale, maar gewestelijke
belasting. Deze blijft dus jaarlijks verschuldigd op zelfde basis als
voorheen.
B. OV wordt berekend op basis van geïndexeerd kadastraal inkomen
tegen bepaald tarief. Dit tarief verschilt naargelang de ligging van het
goed.
3.3.2. Onroerende goederen die de belastingplichtige voor zijn beroep gebruikt (code 1105-
59/2105-29)
• Code 1105-59/2105-29: Vermelding van het KI van de onroerende goederen die de
belastingplichtige voor zijn beroep gebruikt.
• Belastbaar: het KI is inbegrepen in het belastbare beroepsinkomen van de
belastingplichtige  wordt niet meer belast als onroerende inkomsten.
A. Beroepsmatig gebruik van een onroerend goed door de belastingplichtige en/of zijn
echtgenoot in geval van vestiging van een gemeenschappelijke aanslag.
– Indien onroerend goed gebruikt wordt door één van de echtgenoten voor de
beroepswerkzaamheid en de echtgenoten worden samen belast én er wordt
geen huur betaald tussen de echtgenoten, dan moet er eerst het deel van het
onroerend goed bepaald worden dat voor de beroepswerkzaamheid wordt
gebruikt, ongeacht:
A. Het huwelijksvermogensstelsel
B. De eigenaar van het onroerend goed
C. Het eventuele eigendomsaandeel van de echtgenoot in het onroerend
goed
– Moet ingevuld worden in de code van de echtgenoot die het beroepsmatig
gebruikt.
Voorbeeld
Een gehuwd koppel (gehuwd sinds 2015) woont samen in een woning (KI 820 EUR) waarvan
de man voor 60 % eigenaar is, en de vrouw voor 40 %. De vrouw gebruikt de woning 20 %
beroepsmatig. Er worden geen huurgelden betaald.
• Uitzondering:

Indien de ene echtgenoot een huur betaalt aan de andere echtgenoot voor het
beroepsmatig gebruik van het onroerend goed waarvan die andere echtgenoot
eigenaar is, én die huurgelden in mindering brengt als beroepskosten, dan moeten
deze huurgelden steeds belast worden als onroerende inkomsten.
B. Beroepsmatig gebruik van een onroerend goed door de belastingplichtige en/of zijn
feitelijk samenwonende partner.
- Indien een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan twee feitelijk
samenwonenden en één van beiden gebruikt het onroerend goed
beroepsmatig zonder dat er huurgeld moet betaald worden, dan moet:
A. de partner die het onroerend goed beroepsmatig gebruikt het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en beroepsgebruik aangeven
in zijn code 1105-59/2105-29; de andere partner het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en a rato van het
beroepsgebruik van zijn partner aangeven in zijn code 1106-58/2106-
28.
– Indien een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan twee feitelijk
samenwonenden en één van beiden gebruikt het onroerend goed
beroepsmatig én er moet huurgeld betaald worden, dan moet:
• de partner die het onroerend goed beroepsmatig gebruikt het KI
overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en beroepsgebruik aangeven
in zijn code 1105-59/2105-29;
• de andere partner het KI overeenkomstig zijn eigendomsaandeel en a
rato van het beroepsgebruik van zijn partner aangeven in zijn code
1109-55/2109-25 en de ontvangen huur in zijn code 1110-54/2110-24.
3.3.3. Gebouwen die niet verhuurd worden (aan een privégebruiker) code 1106-58/2106-28
• Code 1106-58/2106-28: KI van gebouwen die hij:
– Ofwel niet verhuurt en niet gebruikt als eigen woning (bv. tweede verblijven
of gratis ter beschikking gestelde woningen); [Geïndexeerd KI x 1,40]
– Ofwel verhuurt aan natuurlijke personen die ze niet voor hun beroep
gebruiken; [Geïndexeerd KI x 1,40]
– Ofwel verhuurt aan een rechtspersoon die geen vennootschap is (vzw,
OCMW…), met het oog op de terbeschikkingstelling ervan aan één natuurlijke
persoon om uitsluitend als woning te worden gebruikt ofwel aan meerdere
natuurlijke personen die ze uitsluitend gezamenlijk als woning gebruiken
(geheel of gedeeltelijk gebruik voor beroepsdoeleinden is uitgesloten).
[Geïndexeerd KI x 1,40]
• Voorbeeld:
Een echtpaar (gehuwd sinds 2000) bezit naast hun eigen woning nog een woning (KI
1.000) (40 % eigendom van de man en voor 60 % van de vrouw) die ze gedurende
2018 verhuren aan een gezin voor 550 EUR per maand die dit onroerend goed niet
voor beroepsdoeleinden gebruiken.
• Opmerkingen
– Wanneer men een woning waarvan men eigenaar is om sociale of
beroepsredenen of contractuele/wettelijke belemmeringen niet zelf bewoont,
maar verhuurt, kan men die woning eventueel toch als eigen woning
aanduiden. (zie 3.3.1. B)
– Gemeubelde verhuur: Wanneer de belastingplichtige een gemeubileerd
onroerend goed verhuurt, heeft hij twee inkomens verkregen met een
verschillende fiscale kwalificatie:
• het inkomen dat betrekking heeft op de verhuring van het onroerend
goed = onroerend inkomen (vak III);
• het inkomen dat betrekking heeft op de verhuring van de meubels =
roerend inkomen (vak II).
– Om de huurprijs van het onroerend goed en de meubels te bepalen, baseert
men zich op de bepalingen van het huurcontract. Als er geen huurcontract is
afgesloten of als het huurcontract zelf geen opdeling maakt, mag men ervan
uitgaan dat:
• 60 % van de ontvangen huur betrekking heeft op het onroerend goed
en;
• 40 % van de ontvangen huur betrekking heeft op de meubels.
– Netto-roerend inkomen:
• Wordt aangegeven in vak VII, code 1156-08/2156-75.
• = werkelijk geïnde huur voor de verhuring van de meubels, na aftrek
van kosten.
• Werkelijke kosten of;
• Forfaitaire kost van 50%
• Afzonderlijk belastbaar tegen 30% tenzij globalisatie voordeliger is.
• Bijzondere gevallen
– Wanneer een gebouw dat wordt verhuurd gedeeltelijk voor de uitoefening
van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, dan wordt de belastbare basis
vastgesteld uitgaande van de huurprijs voor het hele gebouw, behalve
wanneer een geregistreerd huurcontract is opgemaakt die het beroeps- en
privégedeelte van de huuropbrengst afzonderlijk vermeldt. In dat laatste
geval is de eigenaar belastbaar op de nettohuur voor het beroepsmatige
gedeelte en op het geïndexeerde kadastraal inkomen verhoogd met 40 %
voor het privégedeelte.
• Opmerking
– Wanneer een niet-gemeubileerd gebouw in de loop van het belastbaar
tijdperk gedurende ten minste 90 dagen volstrekt niet in gebruik is genomen
en geen inkomsten heeft opgeleverd moet het kadastraal inkomen in
verhouding tot de duur van de niet-ingebruikneming of onproductiviteit niet
worden opgenomen in de belastbare basis.
• Voor een gebouw dat 120 dagen onproductief is geweest,
bijvoorbeeld, is het kadastraal inkomen maar belastbaar voor
245/365.
3.3.6. Gebouwen die verhuurd worden aan personen die ze gebruiken voor hun
beroepswerkzaamheden (codes 1109-55/2109-25 en 1110-54/2110-24)
• Code 1109-55/2109-25: KI van gebouwen verhuurd aan:
– ofwel een natuurlijk persoon die het gebouw geheel of gedeeltelijk gebruikt
voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid;
– ofwel een rechtspersoon naar Belgisch of buitenlands publiek of privaat recht,
met uitzondering van de rechtspersonen die geen vennootschappen zijn en
die het gebouw verder ter beschikking stellen aan een of meerdere
natuurlijke personen om uitsluitend als woning te worden gebruikt. In dit
geval moet het kadastraal inkomen worden aangegeven onder code 1106-
58/2106-25;
– ofwel een vennootschap, vereniging of groepering zonder
rechtspersoonlijkheid (bv. vakbond, landbouwvennootschap…).
• Opmerkingen
– Als de huurder het onroerend goed beroepsmatig gebruikt, zonder
medeweten van de eigenaar en in strijd met de bepalingen van het
huurcontract, is de eigenaar toch belastbaar op de volledige nettohuur (=
standpunt van de belastingadministratie).
– Als het onroerend goed door een natuurlijke persoon gedeeltelijk privé en
gedeeltelijk beroepsmatig wordt gebruikt, moet de volledige nettohuur voor
de eigenaar belast worden (zie opmerking 1), behalve als er een
geregistreerde huurovereenkomst is opgemaakt die het beroeps- en
privégedeelte van de huurprijs en –voordelen afzonderlijk vermeldt. In dat
laatste geval is de eigenaar belastbaar op de nettohuur voor het
beroepsmatige gedeelte en op het geïndexeerde kadastraal inkomen
verhoogd met 40 % voor het privégedeelte.
– Als de huur wordt vooruitbetaald, mag ze worden verdeeld over de jaren
waarop de betaling betrekking heeft, mits een schriftelijk en onherroepelijk
akkoord van de belastingplichtige.
– Wanneer een natuurlijk persoon bedrijfsleider eerste categorie (d.w.z.
bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of natuurlijke persoon met een
soortgelijke functie) een in België gelegen gebouwd onroerend goed, waarvan
hij eigenaar, vruchtgebruiker, … is, verhuurt aan de vennootschap waarin hij
die functie uitoefent, dan is het mogelijk dat het onroerend inkomen
geherkwalificeerd wordt in beroepsinkomen.
3.3.9. Ontvangen erfpacht/opstalvergoeding (code 1114-50/2114-20)
• De vestiging van een recht op erfpacht of opstal heeft tot gevolg dat de eigenaar niet
langer schuldenaar is van de onroerende voorheffing.
• Voorbeeld
Een woning (KI 1 600) werd door de eigenaar op 12 mei 2001 in erfpacht gegeven
voor 30 jaar, tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding van 3.000 EUR (werd
aanvaard voor de heffing van registratierechten). De erfverpachter verhuurt de
woning aan een gepensioneerd koppel.
• Voor de erfverpachter:
Aangifte:
Belastbaar:
Voor de erfpachter:
Aangifte:
Belastbaar:
4. Roerende inkomsten

4.1. Wat is een roerend inkomen?


– Inkomsten afkomstig uit bankrekeningen, leningen, obligaties, aandelen,
aandelen van instellingen van voor collectieve beleggingen of bepaalde
levensverzekeringen.
– Kunnen interesten, dividenden, royalty’s, lijfrente of tijdelijke renten en
inkomsten uit auteursrechten, naburige rechten en licenties zijn.
4.2. Welke roerende inkomsten moeten aangegeven worden?
– Voor meeste roerende inkomsten: uitbetalend organisme houdt roerende
voorheffing in.
• Deze roerende voorheffing is meestal de definitieve belasting.
• Roerende inkomsten moeten dus niet in de belastingaangifte worden
opgenomen.
– Sommige roerende inkomsten moeten altijd aangegeven worden:
• inkomsten van buitenlandse oorsprong, direct geïnd in het buitenland
• intresten van gereglementeerde spaarboekjes boven de 1.880 euro
• inkomsten boven de 190 euro van kapitalen die geïnvesteerd werden
in coöperatieve vennootschappen of erkende vennootschappen met
een sociaal oogmerk
• interesten op het niet-vrijgestelde deel van leningen uitgereikt aan
kleine, beginnende ondernemingen
• inkomsten uit auteursrechten, naburige rechten en licenties
• andere inkomsten die niet werden onderworpen aan de roerende
voorheffing (bv. de inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen op
onroerende goederen die zich in België bevinden, inkomsten uit de
huur of concessie van roerende goederen, lijfrentes)
4.3. Vrijstellingen op de roerende voorheffing
– Eerste schijf van 990 EUR per persoon (AJ ‘20, voorheen AJ ‘18 = €1.880) aan
intresten op een gereglementeerd spaarboekje. Bij gehuwden of wettelijke
samenwonenden spreken we van een dubbele vrijstelling: 1.960 EUR.
– De eerste schijf van 200 EUR (AJ ‘20) per persoon aan inkomsten uit kapitalen
die werden geïnvesteerd in coöperatieve vennootschappen of erkende
vennootschappen met een sociaal oogmerk.
– Gedurende een beperkte periode: interesten op de eerste schijf van 15.630
EUR op bepaalde leningen uitgereikt via een crowdfunding platform aan
kleine, beginnende ondernemingen gedurende een beperkte periode
vrijgesteld.
4.4. Roerende inkomsten aangeven
– Vak VII van de belastingaangifte
– Voor personen met een zeer laag inkomen kan het interessant zijn van de
niet-verplicht aan te geven inkomsten toch aan te geven voor een mogelijke
gedeeltelijke terugbetaling.
4.5. Aftrekken van lasten
– Er kunnen geen lasten worden afgetrokken, roerende inkomsten worden
belast op het brutobedrag.
– Het aan te geven bedrag is het gekregen bedrag verhoogd met eventuele
roerende voorheffing en bankkosten.
4.6. Hoeveel roerende voorheffing?
– 30% roerende voorheffing
– Uitzonderingen:
• Rente op gereglementeerde spaarboekjes boven 1.880 EUR: 15%
• Rente op Leterme-staatsbons: 15%
• Inkomsten uit auteursrechten: 15% voor de eerste schijf van 61.200
EUR bruto
(AJ ‘20)
• Dividenden en aandelen van bepaalde KMO’s: 20% of 15%
4.7. Meerdere spaarrekeningen
• Elke rekening wordt apart bekeken.
• Mogelijk dat de som van alle intresten hoger is dan het maximum dat vrijgesteld is
van belastingen.
• Intresten van minderjarige kinderen worden bijgeteld bij intresten van de ouders.
• Gedeelte dat hoger is moet ingevuld worden bij code 1151 of 2151.
4.8. Recuperatie roerende voorheffing
• Terugbetaling van te veel betaalde voorheffing is niet voorzien door de administratie.
• Indien dit toch nodig is: vordering tot terugbetaling indienen bij de Gewestelijke
Directie van de belastingen.
6. Diverse inkomsten

6.1. Inkomsten afkomstig van de onderverhuring van onroerende goederen afkomstig van
onroerende goederen of de onderverhuur of overdracht van huurceel
• Inkomsten belastbaar ten belope van de uit onderverhuring ontvangen brutohuur
verminderd met de werkelijk gedragen kosten en de betaalde huur.
• Wanneer de belastingplichtige een gebouw gemeubileerd huurt en dat verder
onderverhuurt, moet er voor de hoofdhuurder geen opdeling gemaakt worden
tussen het onroerende en het roerende gedeelte. Het inkomen wordt volledig
aangemerkt als divers inkomen.
• Ongemeubileerde huur & gemeubileerde huur
• Wanneer de belastingplichtige een gebouw ongemeubileerd huurt en dat
verder gemeubileerd onderverhuurt, moet er voor de hoofdhuurder wel een
opsplitsing gemaakt worden tussen de inkomsten uit de onderverhuring van
het gebouw (divers inkomen) en het inkomen uit de verhuring van de
meubels (roerend inkomen).
• Deze opdeling wordt gemaakt volgens de opsplitsing in de
huurovereenkomst. Als er geen huurovereenkomst is of als de
huurovereenkomst zelf geen opdeling maakt, dan wordt 60 % van de
ontvangen huurprijs geacht betrekking te hebben op het onroerende
gedeelte en de overige 40 % op de verhuring van de meubels.
6.2. Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen gelegen in België
• 6.2.1. Algemeen
– Wanneer een natuurlijke persoon, buiten de uitoefening van zijn
beroepswerkzaamheid, onder bezwarende titel een meerwaarde realiseert op
een in België gelegen ongebouwd onroerend goed, kan deze meerwaarde
belastbaar zijn als divers inkomen.
• Ook van toepassing op ongebouwde onroerende goederen van land-
en tuinbouwondernemingen.
• 6.2.2. Toepassingsvoorwaarden
– Meerwaardebelasting is van toepassing op:
• aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen die de
vervreemde goederen niet voor de uitoefening van hun
beroepswerkzaamheid gebruiken en waar de vervreemding past in het
normale beheer van hun privévermogen.
• de exploitanten van land- en tuinbouwondernemingen die aan de
personenbelasting onderworpen zijn.
– Bedoelde goederen:
• Van toepassing op in België gelegen ongebouwde goederen
• 30% regel: Gebouwde onroerende goederen waarbij de
verkoopwaarde van de gebouwen lager is dan 30 % van de
verkoopwaarde van het geheel worden met ongebouwde
onroerende goederen gelijkgesteld
– Aard van vervreemding
• Vervreemding onder bezwarende titel
• Vb.: verkoop, ruil,…
• Uitgesloten: meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van
overgangen om niet tussen levenden (schenkingen) en
ingevolge overlijden (erfenis).
• Vrijgesteld van belastingen:
• Ruilingen bij vrijwillige of wettelijke ruilverkavelingen
• Ruilingen van ongebouwde landeigendommen die van het
evenredig registratierecht zijn vrijgesteld
• De overdracht onder bezwarende titel van ongebouwde
onroerende goederen die toebehoren aan minderjarigen, aan
onbekwaamverklaarden of aan beschermde geesteszieken, aan
mensen die onder voorlopig bewind staan.
• Onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende
goederen in het algemeen belang.
– Aard van de verkrijgingen
• Belastingplichtige die een onroerend goed vervreemd onder
bezwarende titel:
• Moet ofwel onder bezwarende titel hebben verkregen.
• Ofwel verkregen hebben door schenking onder de levenden.
– Bezitsduur
• Twee situaties waar art. 90, 8° WIB 1992 van toepassing is:
• ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
onder bezwarende heeft verkregen EN binnen acht jaar na
datum van verkrijging opnieuw onder bezwarende titel
vervreemdt;
• ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
door een schenking heeft verkregen EN opnieuw onder
bezwarende titel vervreemdt binnen drie jaar na datum van
schenking en binnen acht jaar na datum van verkrijging onder
bezwarende titel door de schenker.
– Alle termijnen worden gerekend van dag tot dag
• Datum verkrijging = datum authentieke akte
• Datum vervreemding = deze mag door de belastingadministratie met
alle bewijsmiddelen van het gemeen recht worden aangetoond.
6.2.3. Belastbaar bedrag
– Het belastbare bedrag krijgt men door het positieve verschil te maken tussen
twee volgende grootheden:
• Eerste grootheid: = netto verkoopwaarde
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM
de verkoopwaarde - kosten van overdracht.
• Tweede grootheid (forfaitaire aankoopwaarde):
De prijs waartegen het goed is verkregen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
+ kosten van verkrijging met min. 25 % forf. aankoopkosten
+ 5 % x (verhoogde verkrijgingsprijs) voor elk volledig jaar dat verlopen
is tussen de datum aankoop en verkoop
- verkregen vergoeding voor planschade en andere bekomen
schadevergoedingen.
– Overdrachtsprijs
• Vertrekken van prijs waarvoor goed werd overgedragen
– Mag niet minder bedragen dan de verkoopwaarde waarop
registratierechten zijn betaald
– Kosten van overdracht
• Overdrachtsprijs mag verminderd worden met de werkelijke kosten
die de overdrager heeft gedaan om het goed te vervreemden.
– Verkrijgingsprijs (netto verkoopwaarde)
• Overdrachtsprijs mag worden verminderd met de verkrijgingsprijs
– Mag niet minder bedragen dan de verkoopprijs waarop
registratierechten zijn betaald
– Kosten van verkrijging
• Eigenlijke verkrijgingskosten en alle andere kosten die de
belastingplichtige tussen de datum van verkrijging en overdracht
gedaan of gedragen heeft.
• Aftrekbaar: de registratie- en schenkingsrechten, de notariskosten, de
door de overdrager betaald commissielonen, de kosten voor de akte
van hypothecaire leningen die werden aangegaan om het goed te
verkrijgen, de aanplantings-, de afsluitings-, de drainerings-, de
onderhouds-, en andere soortgelijke kosten, kosten gedaan om de
grond bouwrijp te maken, de kostprijs van de gebouwen die eventueel
tussen de datum van de verkrijging en de overdracht op die grond
werden opgericht, de gemeentelijke verhaalbelasting betaald tot de
datum van vervreemding…
• Niet-aftrekbaar: de onroerende voorheffing en de hypothecaire
intresten.
• Indien de belastingplichtige zijn kosten niet kan (onvoldoende kosten)
of niet wil bewijzen worden bovenstaande kosten forfaitair
vastgesteld op 25 %, berekend op de verkrijgingsprijs.
– Verhoging met 5%
• Om rekening te houden met de normale prijsevolutie wordt de
verhoogde verkrijgingsprijs (inclusief de kosten) vermeerderd met 5 %
voor ieder volledig jaar dat is verlopen tussen de datum van verkrijging
en die van de overdracht.
– Vergoeding voor planschade
• De verkrijgingsprijs mag verminderd worden met de vergoeding die de
belastingplichtige heeft ontvangen ter uitvoering van de wetgeving
over ruimtelijk ordening en stedenbouw, omdat het gewestplan de
vervreemde grond niet langer als bouwgrond kwalificeert.
6.2.4. Taxatieregime
– Meerwaarde afzonderlijk belastbaar tegen:
• 33% bij vervreemding binnen 5 jaar na verkrijging
• 16,5% bij vervreemding binnen 8 jaar, maar meer dan 5 jaar (tenzij
globalisatie voordeliger is)
• Wanneer de overdracht een minderwaarde oplevert, moet dit verlies
in eerste instantie aangezuiverd worden op de andere meerwaarden
op de ongebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige
tijdens het belastbare tijdperk verwezenlijkt heeft.
6.3. Meerwaarden op gebouwde onroerende goederen
• 6.3.1. Algemeen
– Wanneer een natuurlijk persoon, buiten de uitoefening van zijn
beroepswerkzaamheid een meerwaarde realiseert op een in België gelegen
gebouwd onroerend goed, kan deze meerwaarde belastbaar zijn als divers
inkomen.
– Deze regeling is van toepassing ook al past de vervreemding in het normale
beheer van het privévermogen van de belastingplichtige.
6.3.2. Toepassingsvoorwaarden
• Bedoelde belastingplichtigen
– Meerwaardebelasting  van toepassing op aan de personenbelasting
onderworpen belastingplichtigen die het vervreemde gebouw niet voor de
uitoefening van hun beroepswerkzaamheid gebruiken en waarbij de
vervreemding past in het normale beheer van hun privévermogen.
• Bedoelde goederen
– Meerwaardebelasting  van toepassing op in België gelegen gebouwde
onroerende goederen.
– Bij aankoop gebouwd onroerend goed  grond mag niet gescheiden worden
van eigenlijke gebouw bij berekening van de meerwaarde
– Ook hier moet de meerwaarde berekend worden per afzonderlijk kadastraal
perceel.
• Aard van de vervreemding
– Moet gebeuren onder bezwarende titel.
– Komen in aanmerking: verkoop, ruil, …
– Vrijgesteld van belasting:
• De overdracht onder bezwarende titel van de woning die gedurende
een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de
maand van de vervreemding voorafgaat, de eigen woning is geweest
van de belastingplichtige.
• Voorbeeld: Een alleenstaande heeft op 25-06-2011 een woning
aangekocht voor 125.000 EUR. Hij woont er zelf in tot 2 mei
2014, daarna wordt ze niet in gebruik genomen. Sinds 15-04-
2014 staat die woning te koop. Op 20-09-2014 wordt de
verkoopcompromis ondertekend. Datum van verlijden van de
authentieke verkoopakte: 14-11-2014. De meerwaarde
verwezenlijkt bij de verkoop van de woning is vrijgesteld,
omdat die woning maximaal 6 maanden voor de maand van
vervreemding (6 maand voorafgaand aan 1-11-2014) niet in
gebruik is genomen én ze voor de periode van 01-05-2013 en
tot en met 30-04-2014 de ‘eigen’ woning van de
belastingplichtige is. ( is sedert mei tem oktober = 6 maanden
niet in gebruik)
• Bezitsduur
– Drie situaties waarbij art. 90, 10° WIB 1992 van toepassing is:
• gebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige onder
bezwarende titel heeft verkregen EN binnen vijf jaar na datum van
verkrijging opnieuw heeft vervreemd;
• gebouwde onroerende goederen die de belastingplichtige onder
bezwarende titel heeft verkregen EN opnieuw heeft vervreemd binnen
drie jaar na datum van schenking EN binnen vijf jaar na datum van
verkrijging onder bezwarende titel door de schenker.
• gebouwen die de belastingplichtige heeft opgetrokken op een
ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of door
schenking heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang
hebben genomen binnen vijf jaar na de verkrijging van de grond onder
bezwarende titel ofwel door de belastingplichtige ofwel door de
schenker EN het geheel binnen vijf jaar na datum van de eerste
ingebruikneming of verhuring werd vervreemd.
A. Vervreemding van een gebouwd onroerend goed
– Positief verschil tussen:
A. Eerste grootheid (= netto verkoopwaarde)
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
- kosten van overdracht
Tweede grootheid (=forfaitaire aankoopwaarde)
De prijs waartegen het goed is verkregen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
+ kosten van verkrijging met min. 25 %
+ 5 % x (verhoogde verkrijgingsprijs) voor elk volledig jaar dat verlopen
is tussen de datum van verkrijging en de vervreemding
+ kosten van uitgevoerde werken die door de eigenaar zijn gedragen,
verantwoord zijn door een factuur en die zijn uitgevoerd door een
geregistreerde aannemer tussen de datum van de verkrijging en de
datum van de vervreemding (*)
- verkregen vergoeding voor schade aan het gebouw
B.Vervreemding van een gebouw opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed
– Bij zelf oprichten van een gebouw op grond die onder bezwarende titel of
door schenking is verkregen, wordt men belast wanneer:
A. De bouwwerken gestart zijn binnen de vijf jaar na de verkrijging van
de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de
schenker
B. Het geheel vervreemd binnen de vijf jaar na de datum van de eerste
ingebruikname of verhuring van het gebouw
6.3.3. Belastbaar bedrag
• Het belastbare wordt verkregen door het positieve verschil te maken tussen de twee
volgende grootheden:
– Eerste grootheid:
De prijs waartegen het goed is overgedragen met als MINIMUM de
verkoopwaarde
- kosten van overdracht

6.3.4. Taxatieregime
• Meerwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 16,5%  slechts één tarief
• Indien de overdracht een minderwaarde oplevert, moet dat verlies in eerste instantie
aangezuiverd worden op de andere meerwaarden op de gebouwde onroerende
goederen die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk verwezenlijkt heeft.
Wanneer het jaartotaal negatief is, is dit verlies aftrekbaar van de in de loop van de
vijf volgende belastbare tijdperken gerealiseerde meerwaarden op gebouwde
onroerende goederen.
7. Aftrekbare bestedingen (woonbonus)

7.0. Bevoegdheid Vlaams Gewest inzake personenbelasting


• Bepaalt de Vlaamse belastingvermindering en belastingkredieten voor de uitgaven
voor het verwerven of behouden van de ‘eigen woning’.
 Vlaamse woonbonus
 Geïntegreerde woonbonus
• Bevoegd om :
– Opcentiemen te heffen
– Kortingen toe te staan
– Belastingverminderingen- en vermeerderingen toe te wijzen
• Ook bevoegd voor Vlaamse belastingkredieten- en verminderingen voor:
– Uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en
landschappen
– Energiebesparende uitgaven in een woning
– Uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief
grootstedelijk beleid
– Uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur
gegeven woningen

7.1. Wat is de woonbonus?


– Een belastingvermindering voor mensen die een lening afsloten vanaf 1
januari 2016 voor hun eigen en enige huis.
– Wordt toegepast per belastingplichtige.

7.2. Voorwaarden
– Lening moet afgesloten zijn vóór 1 januari 2016 én
– Gewaarborgd zijn door een hypothecaire lening én
– Afgesloten zijn bij een instelling gevestigd in de Europees Economische
Ruimte (EER) en
– Afgesloten zijn voor een looptijd van minstens 10 jaar.
– Lening moet dienen om de ‘eigen’ en ‘enige’ woning te verwerven of te
behouden:
• Aankopen woning
• Bouwen woning
• Vernieuwen woning
• Betalen van erfbelasting (successierechten) woning
• Betalen van schenkbelasting voor een woning
7.3. Welke uitgaven komen in aanmerking?
– Alle uitgaven moeten betrekking hebben op de hypothecaire lening
– Aflossingen van kapitaal en intresten
– Premies voor een individuele levensverzekering (schuldsaldoverzekering)
• Schuldsaldoverzekering zorgt ervoor dat het saldo van de
hypothecaire lening wordt terugbetaald indien de verzekerde overlijdt
voordat de lening volledig is afbetaald.
• Voorbeeld:
Een koppel gaat in 2016 een hypothecaire lening aan voor een bedrag
van 250.000 euro om hun eigen woning te kopen. Daarbij wordt
150.000 euro gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving, het
resterende bedrag van 100.000 euro wordt gewaarborgd door een
hypothecaire volmacht. Er wordt tevens door hun beiden een
schuldsaldoverzekering gesloten tot dekking van de volledige lening. In
2016 betalen ze elk 2.000 euro aan bijdragen voor die verzekering.

Het bedrag van de betaalde premies voor de schuldsaldoverzekering


dat in aanmerking komt voor de belastingvermindering in aanslagjaar
2017 bedraagt per persoon: 2.000 euro x 150.000 euro: 250.000 euro
= 1.200 euro.
7.4. Hoeveel bedraagt het belastingvoordeel?
– Basisbedrag en percentage van de belastingvermindering:
• 1.520 euro per belastbaar tijdperk = ‘basisbedrag’
• Belastingvermindering bedraagt 40% van het basisbedrag
– Verhoging voor de enige woning
• Basisbedrag + 760 euro
• Twee gevallen waarbij bezit van andere woning niet in rekening wordt
genomen:
– Voldoen aan de voorwaarde ‘enige woning’ wanneer de
andere woning op 31 december van het jaar waarin de
hypothecaire lening werd aangegaan te koop stelt en deze ook
effectief verkocht is op 31 december van het jaar nadien.
» Voorbeeld:
U wenst een nieuwe woning aan te kopen en besluit uw
huidige woning te verkopen. Wanneer u uw
hypothecaire lening aangaat op 1 september 2018 is
uw huidige woning nog niet verkocht.
U voldoet aan de basisvoorwaarde van de enige woning
als uw huidige woning op 31 december 2018 op de
vastgoedmarkt is aangeboden. Dit kan u aantonen door
bijvoorbeeld het bewijs dat u beroep gedaan heeft op
een vastgoedmakelaar of dat u een advertentie
geplaatst heeft.
Als uw huidige woning ook ten laatste op 31 december
2019 verkocht is, komt u voor nieuwe woning in
aanmerking voor de verhoging voor de enige woning.
• Twee gevallen waarbij bezit van andere woning niet in rekening wordt
genomen:
– Voldoen aan de voorwaarde ‘enige woning’ wanneer de
andere woning op 31 december van het jaar waarin de
hypothecaire lening werd aangegaan te koop stelt en deze ook
effectief verkocht is op 31 december van het jaar nadien.
– Wanneer deze andere woning verkregen is door erfenis, mede-
eigenaarschap, blote eigendom of vruchtgebruik.
– Voorbeeld 1

U gaat in maart 2018 een hypothecaire lening aan voor de


aankoop van de woning die u op 1 juli 2018 zelf betrekt. Op 31
december 2015 was u ingevolge van een erfenis al blote
eigenaar geworden van een andere woning.
In dat geval kan u binnen de geïntegreerde woonbonus gebruik
maken van de uitzonderingsbepaling waardoor u toch in
aanmerking komt voor de verhoging voor de enige woning.
– Verhoging voor de enige woning
• Basisbedrag + 760 euro
• Twee gevallen waarbij bezit van andere woning niet in rekening wordt
genomen:
– Voldoen aan de voorwaarde ‘enige woning’ wanneer de
andere woning op 31 december van het jaar waarin de
hypothecaire lening werd aangegaan te koop stelt en deze ook
effectief verkocht is op 31 december van het jaar nadien.
– Wanneer deze andere woning verkregen is door erfenis, mede-
eigenaarschap, blote eigendom of vruchtgebruik.
– Verhoging voor kinderen ten laste
• Drie of meer kinderen ten laste  verhoging van 80 euro
– Wegvallen van de verhogingen
• Beide verhogingen worden niet meer toegepast vanaf het eerste
belastbare tijdperk waarin men volle eigenaar, bezitter, erfpachter,
opstalhouder of vruchtgebruiker is van een tweede woning.
• Het verlies van de verhogingen is definitief, ook wanneer de tweede
woning verkocht wordt.
• De verhogingen vervallen in ieder geval na 10 jaar.
• Voorbeeld

U gaat een hypothecaire lening aan op 20 december 2016. De termijn


van 10 jaar neemt een aanvang in inkomstenjaar 2016 (AJ 2017). U zal
voor de laatste keer van de verhoging kunnen gebruik maken voor de
uitgaven die u maakt tijdens het inkomstenjaar 2025 (AJ 2026).
– Berekening van de belastingvermindering
• Enkel werkelijk gedane uitgaven komen in aanmerking voor de
geïntegreerde woonbonus met als maximum het basisbedrag,
eventueel vermeerderd met de toepasselijke verhogingen.
• 40% van de uitgaven

– Echtgenoten, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden


1. Echtgenoten en wettelijk samenwonenden

 kunnen beiden van de geïntegreerde woonbonus gebruik maken


 voorwaarden worden per partner beoordeeld
 kunnen deze lasten vrij verdelen
2. Feitelijk samenwonenden
 per persoon beoordeeld
 uitgaven komen in aanmerking voor belastingvermindering ten
belope van het eigendomsaandeel die elk heeft in de woning
7.5. Specifieke gevallen
– Hypotheekoverdracht (‘pandwissel’)
• De belastingplichtige mag voor dezelfde uitgaven geen beroep doen
op een federaal belastingvoordeel.
– Herfinanciering
•  het nog openstaande kapitaal van een bestaand krediet wordt
tegen gunstigere voorwaarden opnieuw gefinancierd via een nieuw
hypothecair krediet. Het openstaande kapitaal wijzigt niet.
1. Loutere herfinanciering
– Datum van oorspronkelijke lening van belang.
– Lening aangegaan vóór 1 januari 2016: toepasselijke
belastingverminderingen blijven gelden.
– Leningen aangegaan na 1 januari 2016: geïntegreerde
woonbonus blijft van toepassing.
– Tienjarige periode van de verhogingen begint niet opnieuw te
lopen.
2.Herfinanciering met bijkomende lening (overschrijding van het nog
openstaand kapitaal van uw initiële lening)
-Vanaf 1 januari 2016: valt onder stelsel geïntegreerde woonbonus.
– Heropname
•  hergebruiken van afgeloste kapitalen van een bestaand
hypothecair krediet onder de vorm van een nieuwe tranche binnen uw
bestaande kredietopening.
• Vanaf 1 januari 2016: enkel geïntegreerde woonbonus van toepassing.
– Hypothecaire volmacht (hypothecair mandaat)
•  als ontlener volmacht aan de bank geven om een hypothecaire
inschrijving te nemen op een onroerend goed wanner de bank dit
nodig acht.
Voorbeeld

U bent een lening aangegaan voor de aankoop van uw enige eigen


woning. Voor de helft van deze lening werd een hypotheek
ingeschreven, voor de andere helft werd een hypothecaire volmacht
verleend.
In dit geval komen slechts de helft van uw uitgaven (enkel de uitgaven
die betrekking hebben op de hypothecaire inschrijving) in aanmerking
voor de geïntegreerde woonbonus.
– Bijkomend lenen voor kosten notaris, wederbeleggingsvergoeding,…
• Deze bedragen komen niet in aanmerking voor de geïntegreerde
woonbonus.
– Samenloop van leningen voor de eigen woning aangegaan vóór en vanaf 1
januari 2016
• Gevolg is een keuzeregeling.
• Om te blijven gebruik maken van de Vlaamse belastingverminderingen
die van toepassing waren voor hypothecaire leningen aangegaan vóór
1 januari 2016 mogen enkel die uitgaven aangegeven worden die
betrekking hebben op de hypothecaire lening aangegaan vóór 1
januari 2016.
• Om te blijven gebruik maken van de geïntegreerde woonbonus dan
mogen enkel die uitgaven aangegeven worden die betrekking hebben
op de hypothecaire lening aangegaan vanaf 1 januari 2016.
Deze keuze is definitief.
– Vervroegde terugbetaling van de hypothecaire lening
•  uitgaven die dienen voor vervroegd terugbetalen van hypothecaire
leningen komen niet in aanmerking voor de geïntegreerde woonbonus
wanneer deze terugbetaling binnen de eerste 10 jaar gebeurt.

 ook schuldsaldoverzekeringen aangegaan tot dekking van de


hypothecaire lening komen niet in aanmerking vanaf het belastbare
tijdperk waarin de verzekering niet meer dient tot dekking van de
hypothecaire lening.

 de maandelijkse uitgaven voor de hypothecaire lening die gedaan


zijn vóór de datum van de vervroegde terugbetaling blijven wel in
aanmerking komen voor de geïntegreerde woonbonus voor dat jaar.
7.6. Procedure
– Op belastingaangifte vermelden van het bedrag onder de juiste rubriek van de
betaalde interesten en kapitaalaflossingen.
– Bestedingen worden enkel in aanmerking genomen indien de noodzakelijke
attesten uitgereikt zijn.

8. Belastingverminderingen

8.1. Belastingvermindering
• Ieder jaar wordt het bedrag van de belasting berekend op de persoonlijke situatie en
inkomsten.
• Om voor een belastingvermindering in aanmerking te komen moeten er:
– Bepaalde uitgaven zijn gedaan én
– Een voldoende hoog belastingbedrag hebben zodat de vermindering er op
kan worden toegepast.
8.1.1. Geen of maar gedeeltelijk recht op belastingvermindering
A. Bedrag van belasting = 0
– Geen recht op vermindering
– Wanneer 0?  indien de inkomsten niet hoger zijn dan het belastbaar
minimum
• Belastbaar minimum: bepaald bedrag dat vrijgesteld is van belastingen
B. Bedrag van belasting lager dan bedrag vermindering
– Slechts recht op vermindering beperkt tot bedrag van belasting
C. Giften
- Geen vermindering voor gestorte bedrag dat 10% van het totale bedrag van
netto-inkomsten overschrijdt
8.1.2. Bedrag van belasting
• Bedrag van belasting =/= bedrag dat betaald moet worden of dat teruggekregen
wordt na ontvangst van het aanslagbiljet.
• Nadat de belastingaangifte ontvangen is, wordt het totale bedrag berekend. Meestal
is die belasting al (gedeeltelijk) betaald via de bedrijfsvoorheffing die iedere maand
automatisch op het loon, pensioen of werkloosheidsuitkering wordt ingehouden.
• Indien er te veel bedrijfsvoorheffing ingehouden werd, zal het teveel ingehouden
deel teruggestort worden nadat het aanslagbiljet in ontvangst is genomen.
• Indien er niet genoeg bedrijfsvoorheffing werd ingehouden, zal het resterende deel
betaald moeten worden nadat het aanslagbiljet is aangekomen.

8.2. Belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven


• Sinds 2014 (AJ 2013) zijn alle belastingverminderingen afgeschaft behalve die voor
dakisolatie:
• De Vlaamse belastingvermindering voor uitgaven voor dakisolatie
– Enkel nog van toepassing voor uitgaven met betrekking hebben op werken
waarvoor uiterlijk 31 december 2016 een overeenkomst met een aannemer
werd aangegaan, voor zover er uiterlijk 31 december 2016 een voorschot
werd betaald en de eindfactuur uiterlijk 31 december 2017 werd betaald!
8.3. Belastingvermindering in het kader van de groene lening
• 8.3.1. Lening met recht op fiscale voordelen
– Niet meer mogelijk af te sluiten sinds 1 januari 2012.
– Was een tijdelijke maatregel die gold voor leningsovereenkomsten die
afgesloten werden van 1 januari 2009 t.e.m. 31 december 2011.
– Wel nog recht op belastingvermindering voor de intresten van een groene
lening, afgesloten vóór 1 januari 2012.
– Nodige documenten:
• Fiscale attesten
• Jaarlijks betalingsattest
• 8.3.2. Grootte van de vermindering
– Voor AJ 2018: 30% van de intresten betaald in 2017
– Belastingvermindering niet van toepassing op intresten die:
• Als werkelijke beroepskosten werden afgetrokken;
• En waarvoor de intrestaftrek, de vermindering voor enige en eigen
woning of de bijkomende intrestaftrek werd gevraagd.
• 8.3.3. Rechten behouden op belastingvermindering
– De voorwaarden voor de intrestkorting en voor de belastingvermindering
worden beoordeeld in de beginfase van de lening. Het recht op de voordelen
van een groene lening blijft in principe gedurende de volledige looptijd van de
lening geldig, ongeacht eventuele wijzigingen van de hoedanigheid van de
kredietnemers (vb.: verkoop van de woning).
– Ook bij verhuis naar het buitenland blijft de belastingvermindering geldig, de
vermindering is ook van toepassing op de belasting van niet-inwoners.
– Is vrije verdeling van betaalde intresten over de aftrek voor de enige en eigen
woning en belastingvermindering voor de intresten van een groene lening
mogelijk?

Ja men kan er voor kiezen om de helft van de interesten in aanmerking te


nemen voor de belastingvermindering voor enige en eigen woning en de
andere helft voor de belastingvermindering voor de interesten van een
groene lening.
De kapitaalaflossingen van een dergelijke lening kunnen, voor zover aan alle
bepalingen is voldaan en binnen de wettelijke begrenzingen, in aanmerking
komen voor de aftrek voor enige en eigen woning.
Verder kunnen de interesten die worden aangegeven als werkelijke
beroepskost, interestaftrek, belastingvermindering voor enige en eigen
woning of de bijkomende interestaftrek niet nogmaals in aanmerking komen
voor de belastingvermindering voor de interesten van een groene lening.
– Voorbeeld

U bent alleenstaande en ging in februari 2011 een hypothecaire lening aan die
de plaatsing van zonnecelpanelen aan uw enige en eigen woning financiert.
De lening voldoet aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen om recht te
geven op zowel de aftrek voor enige en eigen woning als op de
belastingvermindering voor de interesten van een groene lening.
De door u tijdens het jaar 2017 betaalde interesten bedragen (na aftrek van
de interestbonificatie) 450 euro.
De door u tijdens het jaar 2017 betaalde kapitaalaflossingen bedragen 1.980
euro.

Voor zover aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen is voldaan, mogen


de kapitaalaflossingen van de in 2011 gesloten lening volledig worden
vermeld in uw belastingaangifte.

De interesten van 450 euro mogen volgens de door u gekozen verdeling


worden vermeld:
• in de rubriek "enige en eigen woning" (waarbij het totaal van de in die
rubriek vermelde interesten, kapitaalaflossingen en premies van
individuele levensverzekeringen niet hoger mag zijn dan het
maximumbedrag dat voor u van toepassing is (aanslagjaar 2018
(inkomsten 2017): 2.260 euro, verhoogd met 750 euro gedurende de
eerste 10 belastbare tijdperken en met 80 euro als u minstens 3
kinderen ten laste had op 1 januari van het jaar na het jaar waarin u
het leningscontract afsloot )
• in de rubriek "leningen gesloten vanaf 1.1.2009 ter financiering van
energiebesparende uitgaven"
8.4. Belastingvermindering voor de beveiliging van de woning tegen inbraak en brand
• Het Vlaamse en het Waalse Gewest hebben besloten deze vermindering af te
schaffen voor uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2015.
• Vanaf het inkomstenjaar 2016, heeft het Brusselse Gewest deze
belastingvermindering ook opgeheven. Dit betreft de personen die hun fiscale
woonplaats op 1 januari 2017 in het Brussels Gewest gevestigd hebben. Het is de
situatie op 1 januari 2017 die bepalend is en niet de plaats waar de woning, waaraan
de werken worden uitgevoerd, gelegen is.

8.5. Belastingvermindering voor passiefwoningen, lage energiewoningen en nul


energiewoningen
• Bedragen voor Aj 2018:
– Voor lage energiewoningen: 450 euro
– Voor passiefwoningen: 900 euro
– Voor nulenergiewoningen: 1.810 euro
• Tot en met aanslagjaar 2012 was er gedurende 10 jaar recht op
belastingvermindering. Dit is echter afgeschaft vanaf aanslagjaar 2013!
• Mensen die een lening hebben afgesloten in 2011 of eerder blijven de
belastingvermindering behouden voor de resterende periode van die 10 jaar.
• Uitzondering: toch recht op belastingvermindering indien vóór 1 januari 2012 een
contract was afgesloten om:
– een lage energiewoning, een passiefwoning of een nul energiewoning in
nieuwe staat te verwerven
– een lage energiewoning, een passiefwoning of een nul energiewoning te laten
bouwen
– een onroerend goed te laten verbouwen met als doel er een lage
energiewoning, een passiefwoning of een nul energiewoning van te maken

8.6. Andere belastingvermindering voor de niet enige, eigen woning


• 8.6.1 Het Vlaamse langetermijnsparen
– 8.6.1.1. Wat is de Vlaamse belastingvermindering voor het langetermijnsparen?
• Dienstig voor:
1. Kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening en
2. Bijdragen voor een individuele levensverzekering die dienen
voor het wedersamenstellen of waarborgen van een
hypothecaire lening.
• Deze vermindering kan niet gebruikt worden voor uitgaven die
betrekking hebben op intresten van een hypothecaire lening. Wel
mogelijk een beroep te doen op de Vlaamse belastingenvermindering
voor de gewone intresten.
– 8.6.1.2. Toepassingsvoorwaarden
• Voor kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening:
1. De lening is gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving
2. De lening is aangegaan bij een instelling die gevestigd is in de
Europese Economische Ruimte (EER)
3. De lening is aangegaan voor een looptijd van minstens 10 jaar
4. De lening dient voor het verwerven of behouden van een in de
EER gelegen woning die op het moment van de betaling van de
kapitaalaflossingen uw eigen woning is
5. De lening komt niet in aanmerking voor een Vlaamse
woonbonus.
• Voor de individuele levensverzekering:
1. De bijdragen worden definitief betaald voor het vestigen van
een rente of kapitaal bij leven of overlijden
2. Het kapitaal dient voor het wedersamenstelling of het
waarborgen van een lening die specifiek is aangegaan voor het
verwerven of behouden van een in de EER gelegen woning die
op het moment van de betaling van de bijdragen uw eigen
woning is.
3. Het levensverzekeringscontract is aangegaan:
• Door uzelf, waarbij u alleen zichzelf verzekerd hebt
• Vóór de leeftijd van 65 jaar
• Bij een instelling die in de EER is gevestigd
• Voor een looptijd van minstens 10 jaar.
4. Het levensverzekeringscontract duidt als begunstigde aan:
• Bij leven: uzelf, vanaf de leeftijd van 65
• In geval van overlijden: voor wat betreft het verzekerde
kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of
waarborgen van de lening:
• De personen die ingevolge het overlijden de
volle eigendom of vruchtgebruik van het
onroerend goed verwerven
• Uw echtgenoot of partner met wie men
wettelijk samenwoont of de bloedverwanten tot
de tweede graad.
5. De bijdragen kunnen niet in aanmerking komen voor de
toepassing van de Vlaamse woonbonus of aftrekbaar zijn als
beroepskost

– 8.6.1.3. Hoeveel belastingvoordeel?


• Vast bedrag 171 euro
• Variabel deel van 6% op het netto gezamenlijk belastbaar
beroepsinkomen
• MAX: 2.280 euro
• Op de in aanmerking te nemen werkelijk gedane uitgaven wordt een
belastingvermindering van 30% toegepast.
• Enkel kapitaalaflossingen die betrekking hebben op de eerste schijf
van 76.110 euro komen in aanmerking.
• En enkel het gedeelte van de lening dat is aangegaan voor het
verwerven, bouwen of verbouwen van de woning komen in
aanmerking.
– 8.6.2. De Vlaamse belastingvermindering voor gewone interesten
• Afgeschaft voor uitgaven van leningen aangegaan vanaf 1 januari
2016!
– 8.6.3. De Vlaamse belastingvermindering voor uitgaven voor beschermde goederen
• Hervormd vanaf aanslagjaar 2019
• Uitgaven voor beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten voor
het behoud of de herwaardering van beschermde goederen kunnen in
aanmerking komen voor een Vlaamse belastingvermindering in de
personenbelasting.
• Voorwaarden:
1. Volle eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachthouder of
opstalhouder zijn van het beschermde goed;
2. Het onroerend goed is beschermd overeenkomstig het
Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 of andere
wetgeving die de bescherming van het Vlaams onroerend
erfgoed tot doel heeft;
3. Uitgaven uitsluitend gedaan voor werkelijke uitgevoerde
beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten voor het
behoud of de herwaardering van erfgoedkenmerken en
erfgoedelementen van onroerend erfgoed of delen daarvan;
4. Het betreft uitgaven die in het belastbaar tijdperk werkelijk
betaald zijn;
5. Het betreft uitgaven die voldoen aan de door de Vlaamse
Regering gestelde voorwaarden.
• Attest voor belastingvermindering bij het agentschap onroerend
erfgoed
• Bedrag waarvoor vermindering wordt verleend = de tijdens het
belastbare tijdperk werkelijk betaalde uitgaven (excl. Btw)
1. Per belastbaar tijdperk begrensd tot 25.000 euro per
onroerend erfgoed.
• Belastingvermindering 40% van het in aanmerking te nemen bedrag.
• Niet van toepassing op volgende uitgaven:
1. die in aanmerking zijn genomen als werkelijke beroepskosten
2. die recht geven op investeringsaftrek
3. Waarvoor een vastgoedpremie, onderzoekspremie of een
subsidie is toegekend met toepassing van het
Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013
4. Voor beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten die op
de datum van de uitgaven nog niet zijn uitgevoerd
5. Die in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor
vernieuwing van woningen gelegen in een zonde voor positief
grootstedelijk gebied
6. Die in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor
vernieuwing van woningen die verhuurd worden via een
sociaal verhuurkantoor (SVK)
8.6. Andere belastingvermindering
– 8.6.4. De Vlaamse belastingvermindering voor uitgaven voor de vernieuwing van een
woning die verhuurd wordt via een sociaal verhuurkantoor
• Belastingvermindering wordt toegekend bij volgende voorwaarden:
– De woning is:
» Op het ogenblik van de aanvang van de werken
minstens 15 jaar in gebruik genomen
» Is gelegen in België en wordt verhuurd via een sociaal
verhuurkantoor gedurende het ganse tijdperk waarop
de belastingvermindering wordt verleend
– De werken:
» Worden verstrekt en gefactureerd aan de
belastingplichtige
» Hebben een totale kostprijs (incl. btw) van minstens
7.500 euro
– Eigenaar, bezitter, opstalhouder of vruchtgebruiker zijn.
– Uitgaven zijn in het belastbaar tijdperk werkelijk betaald
• De vermindering wordt toegekend voor een periode van 9 jaar, telkens voor 5%
van de werkelijke uitgaven in dat jaar. (Met een maximum van 750 euro)
• Belastingvermindering is niet van toepassing op:
– Uitgaven die in aanmerking genomen zijn als werkelijke
beroepskosten
– Uitgaven die recht geven op investeringsaftrek
• Keuze om te opteren voor:
– Uitgaven die in aanmerking komen voor toepassing van de
vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief
grootstedelijk gebied
– Uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde
monumenten en landschappen
– Uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de
vernieuwing van een woning die verhuurd wordt via een
sociaal verhuurkantoor
– Uitgaven die in aanmerking komen voor de
belastingvermindering voor dakisolatie
– 8.6.5. De Vlaamse belastingvermindering voor uitgaven voor de vernieuwing van
woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk gebied
• Uitgaven gedaan voor het vernieuwen van een woning gelegen in een zone voor
positief grootstedelijk beleid kunnen in aanmerking komen voor een
belastingvermindering van de personenbelasting.
• Zone positief grootstedelijk beleid: een gemeente of afgebakend deel van een
gemeente waar het woon- en leefklimaat moet worden verbeterd door specifieke
maatregelen.
• Opgeheven vanaf AJ 2019
– 8.6.6. De Vlaamse belastingvermindering voor uitgaven voor onderhoud en restauratie
van de beschermde monumenten en landschappen
• Komen in aanmerking voor belastingvermindering in de personenbelasting.
• Voorwaarden:
– Eigenaar zijn
– Het gaat om (delen van) niet verhuurde gebouwde onroerende
goederen of landschappen
– Goederen zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het
behoud van Monumenten en Landschappen of volgens
gelijkaardige wetgeving in een andere lidstaat van de EER
– De uitgaven werden in het belastbaar tijdperk werkelijk
betaald voor het onderhoud of de restauratie
– De betreffende eigendom is voor het publiek toegankelijk
• Attest belastingvermindering aanvragen bij agentschap onroerend erfgoed
• Bedrag waarvoor belastingvermindering wordt verleend = 50% van de tijdens het
belastbare tijdperk werkelijk betaalde uitgaven en wordt begrensd (AJ 2018:
39.150 euro)
• Belastingvermindering 30% van het maximum in aanmerking te nemen bedrag
• Documenten voor FOD Financiën
– Facturen van onderhouds- of restauratiewerken
– Vereiste attest agentschap van onroerend erfgoed
– Beschermingsbesluit van betreffende onroerend goed en
beslissing tot toegankelijkheid
– Verklaring op eer of subsidies zijn toegekend voor onderhouds-
of restauratiewerken
• Belastingvermindering niet van toepassing op:
– Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als werkelijke
beroepskosten
– Uitgaven die recht hebben op investeringsaftrek
• Keuze om te opteren voor belastingvermindering voor:
– Uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de
vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief
grootstedelijk gebied
– Uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde
monumenten en landschappen
– Uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de
vernieuwing van een woning die verhuurd wordt via een
sociaal verhuurkantoor
– Uitgaven die in aanmerking komen voor de
belastingvermindering voor dakisolatie

You might also like