You are on page 1of 28

Economie De overheid en

Hoofdstuk 6 ons inkomen

Meneer Ebbelaar
VMBO 4
6.1 Groei of krimp?

• Als het BBP in een land toeneemt spreken we van economische groei
• BBP = bruto binnenlands product, totale waarde van geproduceerde
goederen en diensten.

• Economische groei heeft gunstige gevolgen.


• Om meer te produceren gaan bedrijven meer investeren en meer
mensen aannemen.
• Hierdoor daalt de werkloosheid.
• Als de economie groeit, nemen de inkomsten van bedrijven en
werknemers toe en stijgt het nationaal inkomen.
6.1 Groei of krimp?

• De economische groei kan ook tegenvallen.

• Als de groei langere tijd daalt en lager is dan gemiddeld, is er


sprake van een recessie.

• Als een recessie lange tijd aanhoudt spreken we van een


economische crisis.
6.1 Gevolgen economische groei

• Economische groei heeft gevolgen voor de inkomsten van de overheid.


• Meer inkomstenbelasting (meer mensen werken en lonen stijgen)
• Meer vennootschapsbelasting (bedrijven maken meer winst)
• Meer btw-opbrengsten (consumenten kopen meer want meer loon)

• Tevens heeft economische groei ook gevolgen voor de uitgaven van de


overheid.
• Werkloosheid daalt dus minder WW-uitkeringen.
• Voor werkenden is dit positief want hierdoor kunnen de sociale premies naar
beneden en houden werkenden meer nettoloon over.
6.1 Economische crisis

• Als er sprake is van een economische crisis zit je vaak in een


negatieve spiraal.

• Bedrijven gaan minder winst maken (lagere afzet en dus minder


productie) en dus neemt de werkgelegenheid af.
• Bedrijven gaan niet meer investeren in onzekere tijden en mensen
gaan minder besteden.
• De productie neemt zo nog verder af wat leidt tot nieuwe ontslagen.
6.1 Oplossing economische crisis

• Om uit een economische recessie te komen, kan de overheid de


economie stimuleren.
• De overheid kan:
• Meer geld investeren in projecten (bijvoorbeeld infrastructuur)
• Inkomstenbelasting verlagen
• Subsidies geven aan bedrijven die willen investeren in vernieuwende
producten.
• Investeren in verbetering van het onderwijs (kennis van werknemers
neemt toe en arbeidsproductiviteit stijgt)
6.1 Economische groei of krimp?

• Al jaren heeft de overheid een begrotingstekort.


• Om toch alle uitgaven te kunnen betalen, leent de overheid geld van
bijvoorbeeld burgers (obligaties, banken, verzekeringsmaatschappijen en
pensioenfondsen)

• Doordat de overheid zoveel geld leent is er een staatsschuld ontstaan.


• De schuld daalt als de overheid aflost op de leningen.
Maken opgaven

• 2, 4, 5, 6, 10 en 11
6.2 Hoe zwaar word je belast?

• Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting


betalen.

• Aan het eind van een jaar doe je aangifte van je


inkomsten. Je geeft aan de overheid aan hoeveel je hebt
verdiend.
• De Belastingdienst verwerkt je gegevens en maakt een
aanslag voor je.
• Hierin staat exact wat je moet betalen aan
inkomstenbelasting over het afgelopen jaar
6.2 Hoe zwaar word je belast?

• Elk soort inkomen wordt in Nederland op een andere manier belast.


• Bij de inkomstenbelasting is er onderscheid tussen verschillende soorten
inkomens.

• De inkomens zijn ondergebracht in boxen:


• Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en eigen woning
• Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (eigenaar bedrijf)
• Box 3: Belastbaar inkomen uit vermogen (spaargeld en beleggingen)
6.2 Hoe zwaar word je belast?

• Van je inkomen mag je bepaalde kosten aftrekken.


• Hierdoor betaal je minder belasting, je noemt dit aftrekposten.

• De bekendste aftrekposten zijn:


• Hypotheekrente
• Giften aan goede doelen
• Reiskosten om met ov naar je werk te gaan
6.2 Eigenwoningforfait
• Als je eigenaar bent van een huis, moet je een bedrag bij je
inkomen optellen dat afhankelijk is van de waarde van je woning.

• Dit bedrag wordt het eigenwoningforfait genoemd.


6.2 Belastbaar inkomen box 1

• In box 1 bereken je dus de belasting over je belastbaar inkomen.


• Belastbaar inkomen = inkomsten + bijtellingen – aftrekposten

• In Nederland hebben we in box 1 een schijventarief. Het tarief van


schijf 1 en 2 bestaat uit een deel belasting en een deel premies
volksverzekeringen.

• In Nederland is een progressief belastingstelsel.


• Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.
• De zwaarste lasten worden dus gedragen door de rijken
6.2 Loonheffing

• Je hoeft je belasting niet aan het eind van het jaar in 1x te


betalen. Als werknemer betaal je namelijk elke maand loonheffing
over je loon. Deze bestaat uit:
• Loonbelasting
• Premies volksverzekeringen

• Verder worden er ook voor de werknemersverzekeringen premies


ingehouden.
6.2 Loonheffing

• Loonheffing is dus het zelfde als de inkomstenbelasting. Je werkgever


betaalt deze namelijk aan de Belastingdienst.

• Aan het eind van het jaar wordt er gekeken hoe hoog je
inkomstenbelasting was en hoeveel je hebt betaald aan loonheffing.

• Is hij gelijk aan je betaalde loonheffing, hoef je niks meer te betalen.


• Is hij lager dan de betaalde loonheffing, krijg je belasting terug.
• Is hij hoger dan de betaalde loonheffing, moet je bijbetalen.
Maken opgaven

• 14, 16, 18, 20, 22 en 23


6.3 Belasting over je spaargeld?

• Box 3 van de inkomstenbelasting gaat over inkomen uit vermogen,


zoals spaargeld en beleggingen.

• Deze belasting noem je ook wel vermogensrendementheffing.


6.3 Belasting over je spaargeld?

• De overheid rekent in box 3 met een fictief rendement.


• Ze doen alsof je een bepaald percentage aan rente verdiend met
je spaargeld of winst op belegging.

• Het eerste deel van je spaargeld is altijd belastingvrij.


• Dit heet het heffingsvrij vermogen.

• Alles daar boven wordt belast met een vast percentage


6.3 Vermogensrendementheffing
6.3 Berekening verschuldigde inkomstenbelasting

• Van de belasting die je in box 1 en box 3 samen moet betalen gaan nog
heffingskortingen vanaf.

• Dit kan je zien als een soort korting op het betalen van de belasting.
Voorbeelden zijn algemene heffingskorting of arbeidskorting

• Verschuldigde inkomstenbelasting = belasting box 1 + belasting box 3 -


heffingskortingen
Maken opgaven

• 25, 27, 28, 29, 32


6.4 Is het eerlijk verdeeld?

• Binnen de economie zijn er drie uitgangspunten voor het heffen


van belastingen:
• Draagkrachtbeginsel
• Solidariteitsbeginsel
• Profijtbeginsel
6.4 Draagkrachtbeginsel

• Draagkrachtbeginsel: Degene die in staat is veel te betalen, moet in


verhouding meer betalen.

• De overheid past dit toe bij de inkomstenbelasting. Hier geldt namelijk


een progressief tarief. Hoe hoger je inkomen is hoe hoger het
percentage is dat je betaald aan belasting.

• Sommige heffingskortingen helpen ook bij een draagkrachtbeginsel.


• Zo krijgen mensen in de AOW een extra heffingskorting en hoeven die
minder te betalen.
• Dit allemaal ter herverdeling van de inkomens en het zo eerlijk
mogelijk te maken.
6.4 Nivelleren en denivelleren

• De overheid in Nederland wil de verschillen tussen mensen dus


niet te groot maken.

• Als je het verschil kleiner maakt is er sprake van nivellering.


• Door nivellering toe te passen worden de verschillen in inkomens
in verhouding kleiner.

• Wordt het verschil juist groter is er sprake van denivellering.


• Door te denivelleren worden de verschillen in inkomens in
verhouding juist groter.
6.3 Soorten belastingtarieven

• We hebben 3 soorten manieren van belasten:

• Progressief tarief: Je betaalt hier in procenten meer belasting


naarmate je inkomen toeneemt (schijventarief).

• Degressief tarief: Je betaalt hier in procenten minder belasting


naarmate je inkomen toeneemt.

• Proportioneel tarief: Één belastingpercentage voor alle inkomens.


Dit wordt ook wel een vlaktaks genoemd
6.4 Solidariteitsbeginsel

• Solidariteitsbeginsel: Iedereen met een inkomen moet een deel


daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met
een laag inkomen.

• De sterken helpen de zwakken.

• In Nederland zie je dit bij:


• De sociale zekerheid
• Inkomenssteun voor mensen met lage inkomens, bijvoorbeeld in de
vorm van zorgtoeslag en huurtoeslag.
6.4 Profijtbeginsel

• Profijtbeginsel: Je betaalt voor het gebruik van goederen of diensten die de


overheid levert.

• Een voorbeeld hiervan is de motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting).


• Je betaalt deze namelijk alleen als je in bezit bent van een auto en dus
gebruik maakt van de wegen.

• De motorrijtuigenbelasting is een houderschapsbelasting (je betaalt voor


het bezit ervan).
• Andere vormen van houderschapsbelasting zijn: hondenbelasting.
Maken opgaven

• 35, 36, 38, 41

You might also like