You are on page 1of 41

HERHALING PW

TOETSWEEK
H4, 5, 6 Levensloop
H1 Arbeid
Vandaag

■ Bespreken mc vragen H1 Arbeid


■ Herhaling H4 Levensloop
■ Opdrachten + nakijken
■ Afsluiting

Doel van de les:


Herhaling H4 Levensloop
Bespreken huiswerk; mc H1 Arbeid

1.10 B+C 1.14a daalt


1.11 B 1.14b stijgt
1.12 B 1.14c daalt
1.13a stijgt 1.14d stijgt
1.13b stijgt 1.15 D
1.13c stijgt
1.13d daalt
Herhaling; menselijk kapitaal

■ Voordeel direct na vwo werken? ■ Verdiencapaciteit = het bedrag dat


iemand maximaal kan verdienen
■ Nadeel direct na vwo werken?
 Door het doorleren verdien je later een
■ Voordeel na vwo doorleren?
hoger inkomen dan als je direct was gaan
■ Nadeel na vwo doorleren? werken. Hierdoor vergroot je je
verdiencapaciteit.

■ Menselijk kapitaal = het geheel aan


kennis en vaardigheden.  Niet alleen jij profiteert van een
investering in menselijk kapitaal, maar
 Door verder te leren investeer je dus ook de samenleving.
in je menselijk kapitaal
 Hoe?
Aantekening;
stroom- en voorraadgrootheden
Stroomgrootheid:
- gemeten over een periode
- gaat van de een naar de ander
- Voorbeeld: maandelijkse huur, inkomen, uitgaven

Voorraadgrootheid:
- gemeten op een bepaald moment
- staat op 1 positie (voorraad)
- Voorbeeld: aantal werkenden op 1/1/2015 of saldo op een bankrekening op 31 december
Check

Twee beweringen over stroom- en voorraadgrootheden.


I.  'De werkgelegenheid in de horeca is in april met 10.000
personen toegenomen' is een voorraadgrootheid.
II. 'De schuld van Griekenland is opgelopen tot € 350 miljard' is
een stroomgrootheid.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

 A Beide zijn goed


 B I is goed en II is fout
 C I is fout en II is goed
 D Beide zijn fout
Aantekening; comparatieve kosten

■ Wie is het beste in wat? Wat is het verstandigst dat iemand doet?

Conclusie:
■ Absoluut voordeel = voordeel uitgedrukt in uren of aantallen
■ Comparatief voordeel = relatief voordeel (dus uitgedrukt in procenten)

Kritiek:
Het principe van het comparatieve voordeel zal armere landen aansporen om zich te blijven
specialiseren in landbouw (omdat ze daar het comparatieve voordeel hebben), terwijl rijkere landen
dat doen in geavanceerde technologie. Het gevolg is dat het verschil in rijkdom verder zal groeien.
Check
Nederland en België produceren beiden apps en melk. In onderstaande
tabel staat hoeveel uren arbeid in elk land nodig zijn voor de productie van
1 eenheid van deze producten.

a. Is in dit voorbeeld sprake van absolute kostenverschillen? Verklaar je


antwoord.
Door de oprichting van BeNeLux kunnen de landen zonder belemmeringen
handel drijven met elkaar. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid dat de landen
zich specialiseren in de productie van één van beide goederen.
b. Laat met behulp van de opofferingskosten zien welk land zich
specialiseert in welk product.
Aantekening; huren vs. kopen
■ Kopen:
- Hypothecaire lening nodig = geldlening met lange looptijd
- Onderpand nodig = onroerend goed (het huis of stuk grond) dient als zekerheid voor de bank.
- Gegevens over vermogen, inkomen en te kopen pand nodig voor afsluiten hypothecaire lening
- Onroerendzaakbelasting (OZB) betalen

Nadeel?
- waarde van huis kan zakken tot onder hoogte van hypotheek. Het huis staat ‘onder water’
- veel onderhoudskosten en zelf verzekeringen afsluiten (opstal, brand, inboedel)

Voordeel?
- Waarde van huis kan stijgen en dit is van jou zodra het huis verkocht is.
- Hypotheekrente is aftrekbaar voor de belasting.
Sociale huurwoning = voor
mensen met een inkomen onder een
Aantekening; huren vs. kopen bepaalde grens, huurtoeslag
mogelijk
Vrije sector huurwoning =
particuliere sector, geen
■ Huren: huurtoeslag
- Vast bedrag per maand aan huur
- Hoogte huurbedrag afhankelijk van inkomen
- Lage inkomens komen in aanmerking voor huurtoeslag (alleen sociale huurwoningen)

Voordeel?
- Minder risico door geen waardedalingen
- Weinig onderhoudskosten en geen opstalverzekering nodig (verplichting verhuurder)

Nadeel?
- Geen fiscaal voordeel (hypotheekrenteaftrek)
- Geen voordeel bij waardestijging
- Toestemming nodig voor aanpassingen in en aan het huis
Aan de slag!

■ Maak opgave 2 + 3

■ Je hebt 15 minuten
■ Eerste 5 minuten geen overleg
■ Vraag? Na 5 minuten
■ Klaar? Nakijken
■ Klaar? Maak opgave 1
Vandaag

■ Bespreken huiswerk
■ Herhaling H5 Levensloop
■ Opdrachten + nakijken
■ Afsluiting

Doel van de les:


Herhalen H5 Levensloop
Herhaling; ruilen over tijd

Intertemporele ruil: ruilen over tijd. 2 manieren: Hoe beïnvloedt rente je keuze?
- Sparen: omhoog  ….
* Het niet uitgeven van inkomen minder lenen, meer sparen
* Consumptie uitstellen, verplaatsen naar de omlaag  ….
toekomst
meer lenen, minder sparen
* Ontvangen van rente
- Lenen:
* Ontstaan schuld
* Consumptie vervroegen, verplaatsen naar nu
* Hierdoor in toekomst minder te besteden door
aflossing en rente betalen
Herhaling; kapitaalinkomen
■ Beleggen = Geld voor korte of lange tijd vastzetten om financieel voordeel te halen
 Hoe meer risico, des te meer geld je kan verdienen (en dus ook kan verliezen).

Beleggingsvormen: hoeveel rendement (= vergoeding) kun je behalen?

4 manieren:
Sparen: laag risico; lage vergoeding
Obligaties: gemiddeld risico; mogelijk gemiddelde vergoeding
Aandelen: hoog risico; mogelijk hoge vergoeding
Onroerend goed (kopen en verkopen of verhuren)
 Kapitaalinkomen (inkomen uit vermogen) = rente, winst, huur en pacht
Herhaling; koopkracht
Koopkracht = hoeveel goederen en diensten kan ik kopen van mijn inkomen?
 Ook wel reëel inkomen genoemd

- Prijzen stijgen, maar inkomen blijft


hetzelfde
 wat doet dit met je koopkracht?
- Prijzen stijgen, maar inkomen stijgt meer
 wat doet dit met je koopkracht?
- Prijzen blijven gelijk, maar inkomen daalt
 wat doet dit met je koopkracht? - Sophia weet dat er 1,3% inflatie is.
Hoeveel loonsverhoging gaat zij minimaal vragen
Koopkracht berekenen we met indexcijfers zodat haar koopkracht gelijk blijft?
- Hanne’s koopkracht stijgt met 1,2%. De inflatie is
1,3%. Hoeveel is haar nominale inkomen gestegen?
Herhaling; indexcijfers

Indexcijfers = Het geeft de verhouding weer tussen de waarde van een grootheid van een bepaalde periode
en de waarde van die grootheid in het basisjaar
Verhoudingsgetal (géén percentage)

Formule: Getal van het jaar dat je wilt weten x 100


Getal van het basisjaar
*Afronden: Meestal 1 decimaal of heel getal

a. Stel, in 2018 kost een huis gemiddeld € 200.000. In 2019 is dit € 225.000.
Wat is het indexcijfer voor 2019 als 2018 het basisjaar is?
b. Stel, er wordt een indexcijfer van 115 voor 2020 verwacht. Hoeveel kost een huis dan?
c. 2019 = 112,5 en 2020 = 115. Met hoeveel procent is de prijs in 2020 ten opzichte van 2019 gestegen?
Check
Arie houdt jaarlijks de ontwikkeling bij van zijn inkomen en de gemiddelde
prijzen. Alle getallen zijn procentuele veranderingen ten opzichte van het
voorafgaande jaar.
  jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5
Nominale inkomen +2 +5 +4 +3 +1
Gemiddelde prijzen +2 +4 +6 +2 +1

a. In welk jaar of in welke jaren is het reële inkomen van Arie gestegen ten
opzichte van het voorafgaande jaar? Verklaar het antwoord zonder berekening.

b. Bereken de procentuele koopkrachtverandering voor Arie in jaar 3 ten opzichte


van het voorafgaande jaar.
Aan de slag!

■ Maak opgave 1 of 3 van de oefentoets

■ Je hebt 15 minuten
■ Eerste 5 minuten geen overleg
■ Vraag? Na 5 minuten
■ Klaar? Nakijken
■ Klaar? Maak opgave 4
Vandaag

■ Starter
■ Herhaling H6 Levensloop
■ Opgaven + nakijken
■ Afsluiting; Tromps tips

Doel van de les:


Herhalen voor pw
Starter

■ Je ziet zo een onderwerp.


■ Hoeveel weten jij en je buurman/vrouw hierover in 2 minuten?
■ Overleg kort en noem een getal (dit staat voor aantal
begrippen/voorbeelden/voordelen/nadelen etc.)
■ Wie hoogste biedt, speelt de ronde

Pensioen
H6; met pensioen gaan

■ Je kunt op 3 manieren voor je oude dag sparen: 2 manieren van pensioen financieren, namelijk…
1. Via de overheid: AOW (Algemene Ouderdomswet) ■ Kapitaaldekkingsstelsel: Iedereen met een
- tot 2025 wordt de leeftijd opgebouwd tot 67 jaar, daarna inkomen betaalt een premie om zijn pensioen te
gekoppeld aan de levensverwachting betalen. Deze premie wordt geïnvesteerd door
- maximaal 70% van het minimumloon pensioenfondsen. Je bouwt dus kapitaal op om
- Je bouwt ieder jaar 2% op mits je in Nederland woont. als je met pensioen bent een inkomen te hebben.
2. Via je werk: aanvullend pensioen (vaak verplicht)  Aanvullend bedrijfspensioen
- je betaalt premie en deze wordt belegd door een pensioenfonds
(aandelen, obligaties en onroerend goed  wat waren dit ook
alweer??) ■ Omslagstelsel: Iedereen met een inkomen
- als je met pensioen gaat, krijg je van het pensioenfonds je betaalt een premie voor degene die nu pensioen
pensioen krijgen. De mensen die nu werken betalen dus
- er is dus sprake van ruilen over tijd voor de gepensioneerden van nu.
3. Zelf: sparen en/of beleggen  NL (AOW)
H6; vergrijzing NIET: er zijn steeds meer
ouderen..

■ Vergrijzing: aandeel ouderen in verhouding tot totale bevolking stijgt


 Verhouding tussen het aantal werkenden (actieven) en mensen met een uitkering (inactieven) verandert.
Hoe?

 Hoe beïnvloedt de vergrijzing de betaalbaarheid van de AOW?


 Oplossingen?
Aantekening;
welvaartsvast vs. waardevast
Welvaartsvaste uitkering Waardevaste uitkering
■ Het bedrag van de uitkering wordt met ■ De koopkracht van de uitkering wordt
hetzelfde percentage verhoogd als de constant gehouden door de uitkering
gemiddelde lonen in een land jaarlijks aan te passen aan de inflatie.
■ De welvaartsverhouding blijft constant blijft.
Aantekening; dekkingsgraad
premies
■ Werknemer pensioenfondsen beleggen
uitkeringen

■ Pensioenfondsen willen een zo hoog mogelijk rendement, maar moeten letten op de risico’s die
zij lopen en zijn afhankelijk van het economische klimaat.
■ Dit heeft invloed op of de uitkering kan meegroeien met de prijzen of met de lonen (indexering).

■ Dekkingsgraad = in hoeverre is het huidige vermogen voldoende om toekomstige uitkeringen te


betalen?
- vermogen = ontvangen premies en opbrengsten van beleggingen
- verplichtingen = toekomstige uitkeringen
- 100% betekent net voldoende
- Wettelijke eis is minstens 105% (buffer nodig) anders maatregelen nemen
https://www.youtube.com/watch?v=3U_lU-CbxlQ
Simpel voorbeeld dekkingsgraad

■ Stel: de rente is 10%. ■ Stel: de rente daalt fors, naar 0%.


■ Over 1 jaar moet het pensioenfonds ■ Over 1 jaar moet het pensioenfonds
€ 1.000,- betalen nog steeds € 1.000,- betalen
■ Het pensioenfonds moet dan nu € 909,- ■ Dat betekent dat het pensioenfonds
in kas hebben (in 1 jaar tijd groeit deze nu al € 1.000,- in kas moet hebben
€ 909 namelijk aan naar € 1.000,-)
■ Gelukkig heeft dit pensioenfonds die
■  Het pensioenfonds heeft nu al deze € 1.000,- al in kas
€ 1.000,- in kas
■ Echter: de dekkingsgraad zakt sterk,
■ De dekkingsgraad is dan 110%
namelijk naar 100% (1.000/1.000).
(1.000/909)

Conclusie: Door de gedaalde rente moet het pensioenfonds nu meer


vermogen hebben om de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen
Aan de slag!

■ Maak opgave 5 van de oefentoets

■ Je hebt 15 minuten
■ Eerste 5 minuten geen overleg
■ Vraag? Na 5 minuten
■ Klaar? Nakijken
■ Klaar? Maak opgave 1
Afsluiting; Tromps tips

H1 Arbeid H4 Levensloop
■ Arbeidsvraag / Arbeidsaanbod ■ Soorten Hypotheken en woonlasten
■ Beroepsbevolking ■ Hypotheekrente en risico
■ Werklozen ■ Comparatieve en Absolute
verschillen
■ Ruim en Krap
■ Economische indeling van de
bevolking
Opgaven zelftest:

Afsluiting; Tromps tips - H4: 4.29 + 4.30


- H5: 5.26 + 5.28
- H6: 6.16 + 6.17

H5 Levensloop H6 Levensloop
■ Beleggen en rendement (aandelen en ■ Kapitaaldekkingsstelsel en
obligaties) omslagstelsel
■ RIC NIC PIC ■ De drie pijlers
■ Koopkracht ■ Waardevast en Welvaartsvast
■ Inflatie ■ Dekkingsgraad
Vandaag

■ Herhaling H1 Arbeid
■ Vragen leerlingen
■ Opdrachten + leren
■ Afsluiting

Doel van de les:


Herhalen voor pw
H1; arbeidsmarkt

Aanbod op de arbeidsmarkt Vraag op de arbeidsmarkt


Iedereen die zich aanbiedt op de arbeidsmarkt Werkgevers oftewel particuliere bedrijven
om werk te verrichten (inclusief zelfstandigen) en overheidsbedrijven
die op zoek zijn naar personeel
- Werknemers: in loondienst met een vast of
tijdelijk contract  Ook vacatures vallen onder de vraag
- Zelfstandigen: deze mensen zijn niet in
loondienst. Ze werken voor zichzelf of verhuren
zichzelf aan bedrijven
- werklozen: deze bieden zich aan, maar vinden
geen werk
 Een ander woord voor arbeidsaanbod is Waarom botsen de belangen van vraag en aanbod
Beroepsbevolking als het gaat om het loon?
H1; ruime arbeidsmarkt

■ Er is meer aanbod dan vraag van arbeid


■ Er zijn weinig vacatures en veel werkzoekenden
■ Dus een hoge(re) werkloosheid

■ Onderhandelingspositie
werknemers zwak
■ Relatief lage loonstijgingen
aanbod vraag
(beroepsbevolking) (werkgever)

+
H1; krappe arbeidsmarkt

■ Er is meer vraag dan aanbod van arbeid


■ Er zijn veel vacatures
■ maar minder werkzoekenden

■ Onderhandelingspositie
werknemers sterk
■ Relatief hoge loonstijgingen
aanbod vraag
(beroepsbevolking) (werkgever)

Is er nu sprake van een ruime of krappe


arbeidsmarkt? +
Het aanbod van arbeid neemt zonder meer toe,
als ....

A het aantal schoolverlaters toeneemt.


B zich een nieuw bedrijf in de omgeving vestigt.
Check C
D
honderd werklozen een baan vinden.
in alle bovenstaande gevallen.
Vragen leerlingen

■ Box 3  hoef je niet te kennen


■ Comparatieve kostenvoordelen  wat is de vraag?
■ Reële waarde (volgende slide)
■ Gewogen indexcijfer  gewogen wil zeggen met wegingsfactoren, denk aan je
rapportcijfer berekenen
■ 4.28  hoeft niet
■ 4.29
■ 5.14
■ 6.5
■ 1.4 t/m 1.6
Probeer op te lossen
■ Wat moet bij a (2x), b (2x) en c worden ingevuld?  dus 5 getallen!
Aan de slag!

■ Maak de laatste opgave van de oefentoets


■ Maak van de zelftest:
- H4: 4.29 + 4.30
- H5: 5.26 + 5.28
- H6: 6.16 + 6.17
■ Of ga leren voor het pw

■ Je hebt 15 minuten
■ Eerste 5 minuten geen overleg
■ Vraag? Na 5 minuten
■ Klaar? Nakijken
Afsluiting; Tromps tips

H1 Arbeid H4 Levensloop
■ Arbeidsvraag / Arbeidsaanbod ■ Soorten Hypotheken en woonlasten (4.20)
■ Beroepsbevolking ■ Hypotheekrente en risico
■ Werklozen ■ Comparatieve en Absolute verschillen
■ Ruim en Krap
■ Economische indeling van de
bevolking
Opgaven zelftest:

Afsluiting; Tromps tips - H4: 4.29 + 4.30


- H5: 5.26 + 5.28
- H6: 6.16 + 6.17

H5 Levensloop H6 Levensloop
■ Beleggen en rendement (aandelen en ■ Kapitaaldekkingsstelsel en
obligaties) omslagstelsel
■ RIC NIC PIC ■ De drie pijlers
■ Koopkracht ■ Waardevast en Welvaartsvast
■ Inflatie ■ Dekkingsgraad

You might also like