Professional Documents
Culture Documents
en 5
door
sannebakker1
www.stuvia.com
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven levensonderhoud ( eten, huishoudelijke artikelen, pers. verzorging )
Vaste lasten komen iedere periode terug (gas en elektra, woonlasten, verz. , abos )
Incidentele uitgaven komen af en toe voor ( kleding, huishoudelijke apparaten, vakantie )
Paragraaf 2
Behoeften :
Basisbehoeften / primaire behoeften - dak boven je hoofd, voedsel, kleding
je vervult de lichamelijke behoefte en behoefte aan veiligheid
Secundaire behoeften komen pas van belang als de primaire behoeften zijn vervuld.
o Normale behoeften steken net uit boven bestaansminimum ( sporten, in de buurt
van school wonen, frisdrank )
o Luxe behoeften steken ver boven uit boven bestaansminimum ( merkkleding,
sportwagen)
Statusgoederen: goederen die mensen kopen om te laten zien wat ze bereikt hebben
Er zijn verschillen en overeenkomsten op de manier waarop een huishouden hun middelen inzet
1. De prioriteitenlijst van huishoudens
Prioriteitenlijst: lijst die de belangrijkheid van uitgaven weergeeft.
Gezinshuishoudens
Eerst verplichtingen, dan de belangrijkste behoeften
Overheid
Heeft ook uitgaven die verplicht zijn : WW, AOW
Rijksbegroting: begroting van de overheid, waar eens in het jaar over wordt gebudgetteerd
Bedrijfhuishoudens
Hebben ook een jaarlijkse begroting kan je beetje vergelijken met gezinshuishoudens
2. Beslissen over de inzet van productiefactoren
Productiefactoren: factoren als werken of bezittingen hebben om geld te verdienen
Natuur - levert grond, natuurlijke grondstoffen en energie
Kapitaal - hulpmiddelen waarmee de productie sneller kan verlopen
ook wel kapitaalgoederen ( machines, gebouwen, transportmiddelen)
Arbeid inspanning van mensen
ook wel menselijk kapitaal
Ondernemerschap initiatief om bovenstaande productiefactoren met elkaar te
combineren.
Schaarse goederen : goederen of diensten waarvoor je bij de productie productiefactoren
gebruikt
Gezinshuishoudens
arbeid beslissen over aantal uren werk
Bedrijfshuishoudens
Moeten factoren aanschaffen betaalt loon (arbeid ) huur bedrijfspand ( kapitaal )
Beslist over een kapitaalgoed huren of kopen
Overheid
Beslist over aanschaf van kapitaalgoed (gebouwen, wegen) en natuur ( grond)
3. De manier waarop huishoudens kiezen
Gezinshuishoudens
Individuele keuze: keuze van n of meer gezinsleden, meestal de volwassenen
Bedrijfhuishoudens
Commercile keuze: een combinatie van productiefactoren kiezen waarmee een bedrijf het
meest verdient of als t bijv. een verkoopkanaal kiest
verkoopkanaal: manier waarop je een product aan de man brengt ( supermarkt, huis-aan-h )
overheid
politieke keuze: het kiezen van de bestemming die volgens politici het beste de belangen van
de burgers dient.
Paragraaf 3
Productie : het maken van goederen en het leveren van diensten
Consumptie: het kopen van goederen en diensten
Goederenruil gaat makkelijker met n ruilmiddel. Je hoeft dan alleen wederzijdse prijzen af te
spreken voor de andere goederen, die tegenover dat ene goed staat.
Paragraaf 4
Arbeidsproductiviteit: de productiviteit van een persoon.
De hoeveelheid producten / diensten die iemand per tijdseenheid kan produceren
Werknemers werken niet altijd allemaal dezelfde uren. Je rekent het aantal werknemers om naar n
arbeidsduur.
Daan werkt 25% minder dan Koen. Koen is 1 werknemer, Daan is 0,75 werknemer.
of anders:
totale productieomvang in een bepaalde periode
Arbeidsproductiviteit = aantal gewerkte uren of aantal gewerkte uren in dezelfde periode
Economie h2
Eigendomsrechten: juridisch eigenaar zijn van een bepaald goed.
Ze worden vaak vastgelegd je kunt dan aantonen dat iets van jou is.
De wet van Gresham: het betalen van goederen en diensten werd alleen nog maar met de munten
van slechtere kwaliteit gedaan.
Chartaal geld: alle munten en bankbiljetten die de inwoners in ons land in hun bezit hebben
Giraal geld: al het geld dan inwoners op een betaalrekening hebben staan
Je kunt het direct van je rekening afhalen, of naar een andere betaalrekening overboeken
Primaire banken / monetaire financile instellingen (mfi): banken die geld kunnen scheppen.
Geld scheppen: het proces waarbij door kredietverlening de geldhoeveelheid wordt vergroot.
Secundaire banken: banken waar je geen giraal tegoed kunt aanhouden.
Banken financieren leningen met geld van spaarders ( hypotheekbanken )
Klanten die geld willen lenen, zorgen voor vraag naar geld
Klanten die geld op de bank zetten, zorgen voor aanbod van geld.
Liquiditeitseisen: eisen waarin banken in staat moeten zijn om aan direct opvraagbare tegoeden van
klanten te kunnen voldoen.
Ze moeten dus voldoende geld in huis hebben om mensen hun eigen geld op te laten nemen.
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Liquiditeitspositie: door bijv. een toename van het geld geeft een bank meer ruimte om geld uit te
lenen.
Banken zorgen er met geldschepping voor dat de economie meer liquide is. Dat wil zeggen dat
banken ervoor zorgen dat er meer ruilmiddelen ( geld) in omloop zijn.
Als mensen te makkelijk en te veel geld kunnen lenen, kan dat leiden tot stijging van de prijzen
Indexcijfer: een getal dat aangeeft hoeveel een bepaalde grootheid in een bepaalde periode is
veranderd ten opzichte van een afgesproken periode.
De afgesproken periode = een basisjaar, dit geef je aan met 100.
Basisjaar verleggen : als het boodschappenmandje van het CBS niet meer aansluit bij de uitgaven van
de Nederlandse huishoudens, dan kiest CBS een recenter basisjaar.
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
3.1 de vraag
Vraag: optelsom van de hoeveelheden van een product / dienst die kopers willen kopen
Betalingsbereidheid: maximaal bedrag dat een koper wil betalen voor n product/dienst
Vraagcurve: weergave van prijs van een product op de omvang van de vraag
Vraagfunctie qv= ap +b
Qv=gevraagde hoeveelheid van goed x
P = prijs goed x
A=mate waarin vraag reageert
B=gedeelte van de vraag dat niet afhankelijk is van de prijs
TK = TVK + TCK
TK=GVKq + TCK
TO= p x q
Resultaat = TO TK
Resultaat= (p- GVK) x q TCK
GVK = TVK : q
GCK = TCK : q
GTK= TK: q
GO= p = TO : q
Marginale kosten: extra kosten die producent heeft als hij zn productie met 1 stuk uitbreidt
Marginale opbrengst: opbrengst / prijs van n extra stuk
Dekkingsbijdrage: verschil tussen vaste kosten en marginale opbrengst
Failliet gaan: te veel verlies dat niet vol te houden is op lange termijn
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Concrete markt:markt waar totale vraag naar en het totale aanbod van een product samenkomt
Abstracte markt: markt van vraag en aanbod
Huizenmarkt
Grafisch weergeven door vraag- en aanbodcurve in 1 grafiek te tekenen
marktevenwicht: punt in grafiek waar vraag en aanbod gelijk zijn
Evenwichtsprijs Pe:prijs in marktevenwicht
bereken je door vergelijking
Evenwichtshoeveelheid qe: gevraagde en aanbevolen hoeveelheid
Bereken je door evenwichtsprijs in vraag- en aanbodfunctie in te vullen
Marktomzet: omzet in marktevenwicht
Een markt werkt efficint als de markt zorgt voor een optimale verdeling van de productiefactoren
op die markt.
Consumentensurplus: het verschil tussen de tot stand gekomen prijs en het bedrag dat een vrager
maximaal bereid is te betalen
Producentensurplus: het verschil tussen de tot stand gekomen prijs en het laagste bedrag waarvoor
een aanbieder een product of dienst wil verkopen
Marktaandeel: de afzet of omzet die een aanbieder realiseert als percentage van de totale
marktafzet of omzet
4.1
Monopolist: bedrijf die enige verkoper is van een product of dienst
Monopolie: marktvorm met 1 aanbieder en veel vragers
Monopolie verkrijgen en dus de toetreding beperken, door :
Alleenrecht van de overheid te krijgen
Als enige beschikking over hulpbronnen hebben
Kosten voor nieuwe toetreders zijn te hoog om toe te treden
Winst is max. als MK (GVK) gelijk zijn aan MO (de extra opbrengst als je n goed meer afzet)
Nadelen max. winst:
Vragers naar andere aanbieders prijs is te hoog
Veel winst interessant voor andere aanbieders
Onderscheiden met productdifferentiatie: alles wat bij een product anders + beter is dan andere
aanbieders
Kwaliteit - aantal bits van een ringtone
Kenmerken - gelijk een abonnement of niet
Marketinginspanningen - reclame en zo
Dienstverlening - goede aanwijzingen
Verkoopkanalen
4.3
Marktfalen: markt die niet perfect werkt. 3 vormen:
Uitkomsten zijn niet optimaal max. surplus niet bereikt
Hebben van negatieve externe effecten
externe effecten: gevolgen van productie die niet in de prijs worden doorberekend.
Je kunt niet aan alle goederen en diensten een prijskaartje hangen
oplossing: belasting
collectieve goederen: goederen of diensten die de overheid produceert van belastinggeld
Monopolie heeft kleiner dan mogelijk surplus en is n ongewenste marktvorm, maar de overheid
vindt het soms een algemeen belang.
Patent / octrooi: exclusief recht op uitvinding van een product of deinst
Innovatie: uitvinding van product of dienst
Als je een octrooi hebt, heb je recht om je uitvinding commercieel toe te passen. Je hebt voor even
een monopolie in dat product en in die periode probeer je de kosten terug te verdienen.
Manieren die de overheid heeft om negatieve externe effecten van de markt tegen te gaan:
Het geven van voorlichting
Het heffen van extra belastingen
Verstrekken van subsidies aan alternatieve goederen.
5.1
Financile situatie per:
Periode: stroomgrootheden: inkomsten en uitgaven die per periode worden gemeten
Bepaald moment: voorraadgrootheden: bezittingen en schulden die op een bepaald tijdstip
worden gemeten
Dmv een studie vergroot je je menselijk kapitaal: de kennis en vaardigheden die arbeiderskrachten
verkrijgen door opleiding, training en ervaring
Studieschuld: lening die je afsluit om te kunnen studeren
Verdiencapaciteit: het inkomen per tijdseeheid - is hoger als je hebt gestudeerd
Sparen / lenen is ruilen over tijd of inter-temporele ruil: de verrekening van de ruil vindt op een
ander moment plaats (rente)
5.2
Lenen : geleend bedrag x rentepercentage = rente
Sparen ; spaartegoed x rente = rente
Hypothecaire lening: een lening met als onderpand een onroerend goed
Zodat de bank het recht heeft om bijv. het huis te verkopen als de eigenaar zich niet aan de
verplichtingen houdt
Rentelasten: rente die de eigenaar betaald over de hypothecaire lening
hyptoheekrenteaftrek: rente van inkomen afhalen zodat je minder belasting hoeft te betalen
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
5.3
Bedrijven maken overzichten waarop ze kunnen zien hoe ze ervoor staan:
Balans: een overzicht van bezittingen en schulden en het EV
Bezittingen Schulden
Vaste activa EV
Vlottende activa VV langlopend
Liquide middelen VV kortlopend
VV: vermogen dat door schuldeisers aan de onderneming ter beschikking is gesteld
EV: vermogen dat door de eigenaren van de onderneming ter beschikking is gesteld
Afschrijving: waardevermindering van bezittingen vaste activa
Afschrijvingskosten = aanschafwaarde restwaarde / aantal gebruiksjaren
Financile gegevens van een onderneming: gegevens waaruit de ondernemer een balans uitmaakt
Omzet
Inkoopwaarde - Personeelskosten
Brutowinst Huurkosten
Bedrijfskosten - Rentekosten
Nettowinst of verlies Afschrijvingskosten
Energiekosten etc
Rendement = resultaat / totale vermogen x 100%
5.4
Staatsschuld: schulden van de centrale overheid
Overheidsschuld: schulden van lagere overheden
6.1
Gevangendilemma: spelvorm waarin twee partijen een beslissing moeten nemen zonder met elkaar
te overleggen
Evenwichtsuitkomst: het resultaat van het naleven van het individuele belang
Is niet de optimale uitkomst
Een uitkomst is optimaal als de uitkomst van beide niet kan verbeteren of verslechteren
Dit komt niet tot stand als de gevangen hun individuele belang nastreven. Als je kiest voor
het collectieve belang dan heb je het over het belang van de spelers samen
6.2
Productie van goederen of diensten kan externe effecten tot gevolg hebben:
Positief extern effect: gevolg van productie van goed dat niet is meegenomen in de prijs
prijs is te hoog
Negatief extern effect: gevolg van productie van een goed dat niet is meegenomen in de
prijs
prijs is te laag er is geen rekening gehouden met het nadelig effect van andere
Maar je kan zelf aanpakken door bijvoorbeeld biologisch vlees te kopen signaal afgeven dat
bedrijven hun neg ee moeten beperken door bijv. productieprocessen te veranderen
Bedrijven gaan dan duurzaam ondernemen
Spaarzaam omgaan met milieu en hulpbronnen
Maatschappelijk verantwoord ondernemen letten op sociale belangen zoals
inkomensverdeling in hun omgeving
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
6.3
Collectieve dwang: maatregelen waarmee de overheid of een maatschappij ervoor zorgt dat mensen
het collectieve belang nastreving
Zoals ontduiken van belastingwet of meeliftgedrag
Voorbeelden collectieve dwang:
Sociale normen: algemeen geaccepteerde ideen over hoe je je moet gedragen die ervoor
zorgen dat je je gedraagt zoals het hoort
Contract vastleggen : document waarin je gemaakte afspraken vastlegt (ook vorm van
collectieve dwang)
Zelfbinding: een partij maakt afspraken met de andere partij over de te volgen strategie
Hoofdstuk 7
Risicoavers: de natuurlijke afkeer van risicos die mensen hebben
Verzekeren: risicos veilig stellen dmv premies betalen
Polis = verzekeringscontract
Naam verzekerde en nemer
Welke schade gedekt wordt
Welk bedrag
Verzekeren is een vorm van risicospreiding: verzekerden verdelen een risico onder elkaar
oplossing: eigen risico: het gedeelte van de schade dat door de verzekerde zelf moet
worden betaald
Moreel wangedrag: opzettelijk onvoorzichtig gedrag van een verzekerde
o Kosten worden steeds hoger omdat er steeds meer schade is
o Grote groep kan benadeeld worden door kleine groep verzekerden die bewust meer
risico nemen
Verplichte solidariteit: overheid die dmv de verplichte verzekering de mensen tegen zichzelf
beschermen omdat ze niet zelf kunnen betalen
Voorbeeld verplichte:
De wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen
Zorgverzekeringswet iedereen moet voor zorg verzekerd zijn
Er zit een verplicht eigen risico bij de basisverzekering, waarbij je bijv. de eerste 150 zelf betaalt
Met verplichte solidariteit wil de overheid marktwerking in de zorg bereiken: de grote groep
verzekerden zorgt voor goede prijsafspraken tussen verzekeraar en zorgverleners
Werknemers en volksverzekeringen hebben als doel mensen te verzekeren tegen bijzondere risicos:
Werkloosheid
Arbeidsongeschiktheid
Langdurige ziekte
Wegvallen gezinsinkomen door overlijden partner
Armoede, werkloosheid en volksgezondheid zijn risicos waar van er geprobeerd wordt te bestrijden
omdat de financile gevolgen niet (langdurig) te dragen zijn.
Burgers kunnen wel veel aanspraak maken op de uitkeringen omdat ze ervan uitgaan dat er een
vangnet is
-overheid scherpt daarom verzekeringswetten aan, waardoor burgers worden aangesproken
op hun verantwoordelijkheid
overheid stimuleert actief zoeken naar werk, want inkomen is aantrekkelijker dan een WW-uitkering
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Koersverlies: als je aandelen verkoopt tegen een lagere koers dan bij de aankoop
Koers winst staat hier tegenover
Couponrente: rentevergoeding
Over nominale waarde ( = niet de aankoopkoers)
Effectief rendement: het rendement waarbij de couponrente van een obligatie wordt verrekend met
koerswinst of koersverlies bij aflossing van de lening op 100%
aandeel rente - voor bedrijven duurder om geld te lenen (hogere rentevergoeding) ten koste
van de winst uitstellen van nieuwe technologien aandelenkoers daalt
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Ondernemingsrisicos: het risico dat je loopt als ondernemer. Te denken valt aan het wel of niet
succesvol zijn en het wel of niet terugverdienen van de investeringen
VOF: een ondernemingsvorm waarbij twee of meer vennoten (firmanten) gezamenlijk een bedrijf
runnen
BV en NV: rechtspersonen die juridisch gelijk zijn gesteld aan natuurlijke personen. Het kapitaal is in
aandelen verdeeld. De aandelen zijn in bezit van aandeelhouders
Hoofdstuk 8
Inkomensvorming: de som van loon, pacht, rente en winst als beloning van productiefactoren
Nationaal inkomen (NI)
Productiefactoren:
Kapitaal
Natuur
Arbeid
Ondernemingsschap
De TW (productie) van de overheid bepaal je door de TW gelijk te stellen aan het bedrag aan lonen
dat de overheid betaalt
1e identiteit: Y = C + S + B
Netto nationaal inkomen, consumptie van gezinnen
2e identiteit: Y = C + I + O + E + M
Netto nationaal inkomen, bestedingen gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland
3e identiteit: Saldo binnenland = saldo buitenland
( B O ) + ( S + I ) = ( E + M)
Finale bestedingen: bestedingen van gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (E-M)
Zijn gelijk aan de totale productie en het verdiende inkomen
Nationale rekening: overzicht van geldstromen die een sector binnenkomen en weer verlaten
2
Belastingen:
Direct belasting op naam, personen / bedrijven
inkomstenbelasting en vennootschapbelasting
Indirect belasting op producten en diensten zoals btw en accijns
Draagkrachtbeginsel : mensen met lager inkomen betalen minder tot geen belasting
Bij een negatieve inkomstenbelasting, waarbij je inkomen te laag is om te leven en je dus geen
belasting kan betalen, geeft de overheid subsidie om het inkomen op bestaansminimum te brengen
Bij een progressief tarief kan het marginale tarief niet boven het gemiddelde tarief liggen omdat het
marginaal tarief steeds wordt verrekend over het bedrag op een bepaalde schijf en niet het
gemiddelde.
3
Inkomenscategorien / primair inkomen: loon, pacht, rente en winst
Opgeteld zijn zij het nationaal inkomen
Arbeid loon (beloning)
Kapitaal rente (beloning)
Natuur pacht (beloning)
Ondernemerschap winst (beloning)
Zelfstandigen:
mensen met eigen bedrijf
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
arbeidsinkomen
nationaal inkomen x 100 %
kapitaalinkomensquote: deel van het nationaal inkomen dat naar rente en winst gaat
rente + winst
nationaal inkomen x 100%
verdeling van nationaal inkomen, de personele inkomensverdeling, kun je duidelijk maken met de
lorenzcurve: grafiek die de mate van inkomensongelijkheid aangeeft
1. tabel maken met 6 kolommen
2. personen verdelen met inkomensgroepen
3. totale inkomen per inkomensgroep uitrekenen
4. % van de groep uitrekenen van het totaal personen
5. % van de groep uitrekenen van het totaal inkomen
6. Cumuleer personen
7. Cumuleer inkomen
4
Economische groei: als de productie toeneemt, groeit het bbp van het land ook
Productie is afhankelijk van:
Hoeveelheid productiefactoren
o Aanwezigheid natuurlijke hulpbronnen
o Hoeveelheid kapitaalgoederen
o Omvang bevolking
Productiviteit productiefactoren
Hangt af van:
o Stand van techniek
o Opleidingsniveau
o Capaciteiten van bevolking
Door technologische kennis kan je:
Beter gebruik maken van natuurlijke hulpbronnen
Betere machines
In staat zijn om nieuwe producten te produceren
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Door technologische ontwikkelingen neemt de productie niet af, maar de arbeid wel (machines)
Structuurontwikkeling: de verandering van het onderling belang van de vier sectoren in een
economie.
Geaggregeerde vraag: de vraag naar alle producten en diensten bij elkaar opgeteld
Door schommelingen vraag veranderd de trend
Laagconjuctuur: periode waarin de economische groei lager is dan je op basis van de trend mag
verwachten
Vraag - productieomvang - werkloosheid
Economische krimp: het bbp-volume neemt af
Bbp-volume: bbp uitgedrukt in hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten
Hoogconjunctuur: periode waarin de economische groei hoger is dan je op basis van de trend mag
verwachten
Vraag - productieomvang - werkloosheid - beschikbare pr.cap. bereikt prijs
Prijs groeit doordat productiefactoren duurder worden door toegenomen vraag (loonstijging)
Rele economische groei: toename van het volume van de productie van een land (hoeveelheid)
Je kijkt naar ontwikkeling van productieomvang en totale hoeveelheid geproduceerde goed..
Nominale economische groei: toename van de waarde van productie van een land (geld)
Voor de groei van bbp van een land
Nadeel : economie past zich niet snel aan, aan de economische ontwikkeling
Voordeel: doordat er langzaam wordt aangepast, schommelt de economie minder
Op lange termijn zijn de prijzen wel flexibel
Vraag - bedr. verlagen prod. omvang vraag prod. fact - werkloosheid, minder vraag naar
grondstoffen en lagere investeringsbereidheid prijs grondstoffen
Loonstarheid: het verschijnsel dat de prijs van arbeid meer rigide is dan de prijs van andere
productiefactoren
Maar werkloosheid zorgt ervoor dat lonen niet of weinig stijgen in een laagconjuctuur
Door slechte tijden hebben bedrijven minder vertrouwen investeringsbeleid neemt af vraag
neemt af vraag naar leningen neemt af rente% neemt af
Op lange termijn passen prijzen zich aan
Omdat de prijs op korte termijn niet kan veranderd door verschillende componenten, is de prijs
rigide. Op lange termijn dan de producent de prijzen wel aanpassen, omdat hij dan nieuwe afspraken
moet maken over grondstofprijzen etc.
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
geaggregeerd aanbod: het aanbod van alle producten en diensten bij elkaar opgeteld
verband tussen aangeboden producten en het prijsniveau
geaggregeerde kortetermijnsaanbodcurve horizontaal, omdat aanbieders op korte termijn hun
verkoopprijzen niet kunnen aanpassen op de vraag
de economie is in evenwicht als het geaggregeerde korte- en langetermijnaanbod gelijk zijn aan de
vraag. Dan is een natuurlijke productieomvang met de laagst mogelijke werkloosheid
vraag - afzet - productieomvang - (omdat ze met producten blijven zitten) mensen ontslaan
geaggregeerde vraag:
C
I Y=C+I+O+(EM)
O
E minus M
Neemt toe door Neemt af door
C Mensen minder sparen en meer Sombere verwachtingen
uitgeven (goede verwachtingen) Geldhoeveelheid afneemt
Geldhoeveelheid toeneemt (als de rente Gedrag verandert
laag is gaan ze meer lenen en hebben ze Belastingen verhogen
meer geld
Als gedrag veranderd. Mensen lenen
makkelijker geld
Als belasting wordt verlaagt
I Goede toekomstverwachtingen Slechte verwachtingen
Als belasting wordt verlaagt Stijging rente
Als investeringsklimaat verbetert Wachten met investeringen omdat
Bedrijven investeren in nieuwe nieuwe technologen in onderzoeksfase
technologien zitten
Verhoging belasting
Investeringsklimaat verslechtert
O Als de overheid investeert, bijvoorbeeld in Bezuinigen op overheidsuitgaven
infrastructuur
E Dit is de verkoop van goederen en diensten aan De consumptie van gezinshuishoudens in het
het buitenland buitenland neemt af
M Dit is het kopen van goederen en diensten in het Als C afneemt, als ze minder in het
buitenland buitenland op vakantie gaan
Als het in het buitenland moeilijker
wordt om geld te lenen
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Verkeersvergelijker van Fisher: vergelijking waaruit je het verband tussen de geagg. Vraag het het
prijspeil kunt afleiden
MV = PY
M=maatschappelijke geldhoeveelheid
V=omloopsnelheid van geld
P=nationaal prijsniveau
Y=productieomvang
Omloopsnelheid: hoe vaak geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode
Constant, betaalpatronen veranderen niet vaak
Mv = PY of Mv : P
v= constante omloopsnelheid
Anticyclisch kan ook verkeerd uitpakken. Als het na de laagconjuctuur weer beter gaat, wordt het
moeilijk om belastingen weer te verhogen. Het gevolg was dat het in goede tijden een procyclisch
conjunctuurbeleid wordt: overheidsbeleid waarbij de conjunctuurbeweging wordt versterkt.
Dit gebeurt als de overheid belastingen niet kan verlagen of de uitgaven niet kan verhogen tijdens
een laagconjuctuur
Betalingsbalans: registratie van alle transacties met het buitenland in een bepaalde periode
Bestaat uit:
Lopende rekening: registratie van alle geldstromen die te maken hebben met import en
export van goederen
Kapitaalrekening: registratie van alle geldstromen die te maken hebben met import en
export van kapitaal
Deviezenvoorraad: de voorraad vreemde valuta die een bank van een land heeft
Een tekort op betalingsbalans betekent dus een afname van deviezenvoorraad
BETALINGSBALANS VALUTAMARKT
Hoeveelheid koers valuta
Saldo lopende
vraag naar euro's is
rekening positief
groter dan het koers euro
(export groter dan
aanbod
import)
saldo
vraag naar euro's
kapitaalverkeer koers euro
kleiner dan aanbod
negatief
tekort
betalingsbalans vraag naar euro's is
koers euro
leidt tot afname kleiner dan aanbod
deviezenvoorraad
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
Een fabrikant die goedkoper kan produceren dan de concurrenten in andere landen heeft een betere
internationale concurrentiepositie: het prijs- en kwaliteitsniveau van een land in vergelijking tot
andere landen
Factoren die prijs van product bepalen:
Arbeidsproductiviteit
Loonkosten
Overige kosten (grondstoffen)
Loonniveau en arbeidsproductiviteit zijn belangrijke factoren die invloed hebben op die positie. Deze
bepalen de loonkosten per product
inflatie
loonhoogte arbeidsproductiviteit
Toelichting:
Als grondstofkosten stijgen, wordt dit doorverrekend in de prijs en de prijs wordt te hoog
Als de vraag groter wordt, stijgt de productie. Maar als de capaciteit is bereikt stijgen de
prijzen ook
Als de loonkosten per product stijgen wordt dit ook doorverrekend in de prijs
Als de geldhoeveelheid stijgt wordt er meer uitgegeven en stijgt de vraag.
Maar inflatie kan ook de oorzaak zijn van een aantal dingen:
Werknemers eisen hogere loonkosten zodat ze de koopkracht op peil kunnen houden
Als er inflatie is in het buitenland, waar grondstoffen vandaan worden gehaald, kunnen de
hogere kosten worden verrekend in de prijs die in het binnenland tot stand komt.
Sterke concurrentiepositie - meer export dan import door grote export is er veel vraag naar die
valuta wisselkoers
De DNB stelt liquiditeitseis: de eis dat een bank een minimale verhouding kent tussen kasgeld en
direct opvraagbare tegoeden van haar klanten.
Banken moeten een bepaald percentage van hun kortlopende schulden in liquide middelen
aanhouden
Vertrouwen van het publiek in het bankwezen bewaren
Niet bedoelt om leningen krapper te maken, maar om stijging van geldhoeveelheid tegen te
gaan
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
10.4
Europese Monetaire Unie: Unie waarin EU-landen samen n munt hebben en een gezamenlijk
monetair beleid uitvoeren
Vanaf 1 jan 2002 giraal en vanaf toen ook chartaal