You are on page 1of 5

Economie Hoofdstuk 14-17 + 1

Inhoud
H14
H15
H16
H17
H1
Hoofdstuk 14 Structuur en conjunctuur
Paragraaf 1
Productiecapaciteit= Hoeveel producten die in een jaar max. geproduceerd kan worden.

Capaciteit is afhankelijk van de productiestructuur in bedrijven en de overheid. De capaciteit wordt


bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren: Arbeid, kapitaal, natuur en
onderneming.

Arbeid

- Alle werkenden en werkzoekenden tussen 15-75 jaar.


- Kwaliteit van Nederlandse beroepsbevolking is toegenomen, door investeringen in human
capital, zoals onderwijs.
- Arbeidsproductiviteit = productie per werkende per periode: a = BBP/AV (arbeidsvraag). De
arbeidsproductiviteit wordt bepaald door de kwaliteit van arbeid + andere
productiemiddelen (mechanisatie, automatiseren, robotisering)

Kapitaal

- Omvang van kapitaalgoederenvoorraad in een land hangt af van de al beschikbare


hoeveelheid kapitaal en van de omvang van investeringen.
Bedrijven investeren (meer)
- Als het winst oplevert
- Technologische vernieuwing
- Bij stijging van de loonkosten in verhouding tot kapitaalkosten.

Procesinnovatie: invoering van technologische vernieuwingen in het productieproces.

Octrooi: excl. recht op een uitvinding, waardoor een ander het niet mag namaken, verkopen of
invoeren.

Diepte-investeringen: productiviteitsverhogende investeringen die leiden tot besparingen op arbeid,


kapitaal of natuurlijke bronnen. → Leiden tot een toename van de mechanisatiegraad: de verhouding
kapitaal/arbeid wordt groter.

Breedte-investeringen: het kopen van kapitaalgoederen van dezelfde kwaliteit als eerst.

Kapitaalproductiviteit: gemiddelde productie per eenheid kapitaal per jaar. K= BBP/KV

Paragraaf 2
EV= C+I+O+E-M

Particuliere consumptie, particuliere investeringen, verheidsbestedingen, saldo van export en import

Voldoende productiecapaciteit is beschikbaar → toename vraag naar producten → stijging productie


in bedrijven → extra productiemiddelen → meer mensen in dienst → werkloosheid daalt → totale
arbeidsinkomen neemt toe → bedrijven maken winst → binnenlands inkomen stijgt

Toenemende bestedingen leidt tot meer afzet en productie.

……………..
Paragraaf 3
Bij onderbesteding → conjuncturele werkloosheid. Omdat de bestedingen kleiner zijn dan de
capaciteit, dan moet de overheid de bestedingen juist stimuleren. Bv. Door meer te besteden of door
de belasting- premiepercentage te verlagen. Want een lager belasting leidt tot een hoger
besteedbaar inkomen en dus meer consumptie, dus mensen kunnen meer besteden.

Bij overbesteding → hoog conjunctuur. Want de vraag is zo groot dat de productiecapaciteit de vraag
niet aankan, moeten bestedingen worden afgeremd. Bv. Door bezuinigen op de
overheidsbestedingen of belasting te verhogen.

Anticyclisch begrotingsbeleid: Overheid probeert met haar uitgaven en inkomsten de bestedingen in


een economie te beïnvloeden dat de schommelingen van de conjunctuur worde beperkt.

Als EV > capaciteit, dan moet de overheid meer uitgeven en de inkomsten verlagen. (lager belasting)
Als EV < capaciteit, dan moet de overheid minder uitgeven en de inkomsten moeten stijgen. (hoger
belasting)

Procyclisch conjunctuurbeleid: overheid neemt maatregelen die de conjunctuurschommelingen


versterken.

Bij hoogconjunctuur neemt de belasting toe. Het parlement kiest er bv dan voor om het geld te
gebruiken voor extra uitgaven. Hierdoor nemen de bestedingen nog meer toe, terwijl er al
overbesteding bestaat. → inflatie kan doorlopen.

Bij laagconjunctuur neemt de belasting af en de sociaaluitkeringen toe. Omdat er sprake is van


overheidstekorten neemt de overheid bezuinigingsmaatregelen. Hierdoor nemen de bestedingen
meer af terwijl er al onderbesteding bestaat. Hierdoor neemt de werkloosheid verder toe.

Structuurbeleid: Overheidsbeleid is gericht op beïnvloeding van de omvang en kwaliteit van de


productiefactoren: kapitaal, natuur en arbeid (en ondernemerschap).
Hoofdstuk 15 Werk en werkloosheid
Paragraaf 1
Hoofdstuk 16
Paragraaf 1

You might also like