Professional Documents
Culture Documents
Hoofdstuk 3 winst
Meneer Ebbelaar
VMBO 4
3.1 Wat zijn de kosten?
• Voorbeeld
• De vaste kosten zijn in een jaar € 6,5 miljoen, de
variabele kosten € 1 miljoen.
• De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes.
• De kostprijs is (€ 6,5 mln + € 1 mln) ÷ 1,5 mln = € 5 per
hoesje.
3.1 MVO
• Bereken de consumentenprijs?
• Een winkelier koopt zijn producten eerst in bij een leverancier. Dit wordt
inkoopprijs of inkoopwaarde van de omzet genoemd.
• Berekening:
• Arbeidsproductiviteit = Totale productie in een bepaalde periode :
totaal aantal arbeidsuren in een bepaalde periode
3.2 Arbeidsproductiviteit
• Werkgevers willen een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.
• Deze kan stijgen door:
• Nieuwe technieken (innovatie) (mechanisering vs automatisering)
• Scholing
• Goede arbeidsvoorwaarden
• Betere arbeidsomstandigheden
• Goede arbeidsverdeling (specialisatie)
• Prestatieloon (bonus bij een bepaalde productie)
• Automatisering vs mechanisering
• Automatisering: Apparatuur in gebruik nemen die het werk van personeel overneemt
• Mechanisering: Apparatuur in gebruik nemen waardoor het werk makkelijker of sneller gaat.
3.2 Wie huur jij in?
• Je bent een schildersbedrijf en zoekt een nieuwe werknemer. Wie neem jij
aan?
• Bibi: Bibi loopt al jaren mee in het vak en kent het reilen en zeilen met een
kwast. Bibi werkt 5 dagen in de week en werkt iedere dag 8 uur. In een
week schildert zij 150 m2.
• Thijmen: Thijmen zit nog op school en volgt een BBL. Dit wil zeggen 4
dagen werken en 1 dag naar school. Een werkdag van Thijmen bestaat uit 6
uur. In een week schildert hij 96 m2.
• Berekening:
• De productie per dag is 6.240.000 : (52 x 5) = 24.000 t-shirts.
• De arbeidsproductiviteit is 24.000 ÷ 16 = 1500 t-shirts per persoon per dag.
3.2 Productiecapaciteit
• Als er veel vraag is naar een product (veel mensen willen het
hebben) en het aanbod is laag (weinig mensen verkopen het) dan
zal de prijs stijgen.
• Als er weinig vraag is naar een product (weinig mensen willen het
hebben) en het aanbod is groot (veel mensen verkopen het) dan
zal de prijs dalen.
• De prijs wordt volledig door vraag en aanbod bepaald. Het moet dan wel
gaan om een product waarbij het voor de vragers niet uitmaakt wie het
levert. Je noemt zo’n goed een homogeen goed.