You are on page 1of 14

Vraag & Aanbod

Markten
Op een concrete markt komen vragers en aanbieders op bepaalde tijden direct met elkaar in
contact, zoals een rommelmarkt. Bij een abstracte markt is er geen sprake van een plaats
waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten, zoals de aandelenmarkt of arbeidsmarkt.

Een markt brengt vragers en aanbieders van een product bij elkaar. Op een markt komt een
bepaalde prijs tot stand, de marktprijs of evenwichtsprijs. In Nederland onderzoekt het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aan welke producten Nederlanders (de vragers) hun
geld uitgeven. Dus: de uitgaven van de vragers, vormen voor de aanbieders de omzet.

De omzet is te berekenen met de formule:


Omzet = verkoopprijs x afzet (hoeveelheid) = P x q

De vraag
Het verband tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid kan worden
weergegeven in een tabel, waaruit de betalingsbereidheid (het maximale bedrag dat je voor
iets wilt betalen) van een persoon kan worden afgelezen. Deze tabel kan in een individuele
vraagfunctie of individuele vraagvergelijking worden omgezet.

De vraaglijn die het verband weergeeft tussen de


prijs en de gevraagde hoeveelheid van alle mogelijke
kopers heet de collectieve vraaglijn. Het is de
optelsom van alle individuele vraaglijnen. De
collectieve vraaglijn is samen te stellen uit meerdere
individuele vraaglijnen door bij elke prijs de
individuele hoeveelheden op te tellen

Als de prijs verandert, leidt dit tot een verschuiving


langs de lijn. De vraaglijn verandert niet (zie figuur 1).

Wat bepaalt de vraag naar producten:


1. De prijs
2. Het inkomen
3. De smaak of behoefte
4. Prijzen van andere producten

Als we kijken naar het verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid nemen we aan dat
al deze andere factoren constant blijven. We noemen dit ceteris paribus. Als één van deze
andere factoren verandert, verschuift de vraaglijn bij een stijging van de gevraagde
hoeveelheid in zijn geheel naar rechts, of bij een daling van de gevraagde hoeveelheid naar
links (zie hieronder).

De prijselasticiteit van de vraag (Ev) geeft aan in welke mate de vraag reageert op een
prijsverandering. Ev wordt als volgt berekend:

procentuele verandering van de 𝐠𝐞𝐯𝐫𝐚𝐚𝐠𝐝𝐞 𝐡𝐨𝐞𝐯𝐞𝐞𝐥𝐡𝐞𝐢𝐝 (gevolg)


𝐸𝑣 =
procentuele verandering van de 𝐩𝐫𝐢𝐣𝐬 (oorzaak)

Ev is (bijna altijd) een negatief getal, omdat de gevraagde hoeveelheid daalt als de prijs stijgt
en stijgt als de prijs daalt.

Met de prijselasticiteit van de vraag kunnen de gevolgen van prijsveranderingen voor de


afzet en de omzet berekend worden.

Bij een sterke reactie is de absolute waarde van ïEvï> 1: de vraag is elastisch. Hier is de
procentuele vraagverandering groter dan de procentuele prijsverandering. Als ïEvï< 1, dan
is de vraag inelastisch: de procentuele vraagverandering is kleiner dan de procentuele
prijsverandering.

Er bestaan ook producten met een volkomen inelastische vraag. Ev is dan gelijk aan nul.
De invloed van een prijsverandering van een bepaald goed op de gevraagde hoeveelheid van
een ander goed kan bekeken worden met de kruiselingse prijselasticiteit, Ek.

procentuele verandering van de 𝐠𝐞𝐯𝐫𝐚𝐚𝐠𝐝𝐞 𝐡𝐨𝐞𝐯𝐞𝐞𝐥𝐡𝐞𝐢𝐝 van een product(gevolg)


𝐸𝑘 =
procentuele verandering van de 𝐩𝐫𝐢𝐣𝐬 van een ander product (oorzaak)

Als goederen elkaar kunnen vervangen zijn het substitutiegoederen, de Ek is dan positief: een
stijging van de prijs van het ene goed leidt tot een stijging van de vraag naar het andere goed.

Producten die elkaar aanvullen zijn complementaire goederen. Deze goederen hebben een
negatieve kruiselingse prijselasticiteit. Een daling van de prijs van het ene goed leidt tot een stijging
van de gevraagde hoeveelheid van het andere goed.

In welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een inkomensverandering wordt
onderzocht met de inkomenselasticiteit: Ey.

procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid (gevolg)


𝐸𝑦 =
procentuele verandering van het besteedbaar inkomen (oorzaak)

Normale goederen hebben een positieve inkomenselasticiteit, dat wil zeggen dat bij een hoger
inkomen de gevraagde hoeveelheid naar dat goed stijgt. Luxe goederen hebben vaak een
drempelinkomen. Ze worden pas vanaf een bepaald inkomen aangeschaft. Bij de meeste goederen
is er sprake van een verzadigingsinkomen. Vanaf een bepaald inkomen leidt een inkomensstijging
niet meer tot een toename van de gevraagde hoeveelheid. Goederen met een negatieve
inkomenselasticiteit zijn inferieure goederen. Het zijn goederen die bij een hoger inkomen
vervangen worden door goederen van betere kwaliteit of met een beter imago.
Productieproces
In een bedrijfskolom staan de opeenvolgende schakels tussen grondstof en eindproduct. Als
een bedrijf actief is in meerdere bedrijfskolommen heet dit horizontale integratie of
parallellisatie. Als een bedrijf zich richt op een klein onderdeel van de branche, bijvoorbeeld
een schoenenfabriek die alleen nog maar kinderschoenen produceert, heet dat
specialisatie. Het is ook mogelijk dat één bedrijf meerdere schakels uit een bedrijfskolom
omvat. Er is dan sprake van verticale integratie. Als een bedrijf een productiefase afstoot is
dat differentiatie.

Verticale integratie kan zekerheid opleveren, omdat de afhankelijkheid van leveranciers


kleiner wordt. Daarnaast kan het de transactiekosten verminderen. Er hoeft nu niet meer
onderhandeld te worden over contracten, leveringsvoorwaarden en prijs.

Als toeleverancier en fabrikant een contract afsluiten, waarbij de fabrikant een grote
investering moet doen om het product te kunnen leveren, dan kan dat tot een scheve
machtsverhouding leiden. De fabrikant heeft verzonken kosten die hij niet meer kan
terugverdienen als de productie stopt. Als er na, bijvoorbeeld, een jaar opnieuw onder-
handeld moet worden over een nieuw contract, kan de fabrikant gedwongen worden een
lage prijs te accepteren om ervoor te zorgen dat er nog iets kan worden verdiend van de
investering. In een dergelijke situatie is er sprake van een berovingsprobleem of hold-up
probleem. Een berovingsprobleem ontstaat wanneer de ene partij meer in de samenwerking
investeert dan de andere partij, waardoor de machtsverhouding verandert.

Kosten die niet veranderen als de productie (q) verandert, noemen we constante kosten of
vaste kosten. Dit zijn bijvoorbeeld kosten voor vaste activa en voor administratie en directie.
De kosten die wel veranderen noemen we variabele kosten. Dit zijn vaak de kosten voor
grondstoffen en halffabricaten. De arbeidskosten (lonen) zijn vaak gedeeltelijk vast en
gedeeltelijk variabel (overwerk, zzp’ers en uitzendkrachten).

De totale kosten bestaan uit de totale constante kosten plus de totale variabele kosten:
TK = TCK + TVK.

Als de productieomvang stijgt blijven de TCK hetzelfde maar dalen de gemiddelde constante
kosten (GCK), omdat hetzelfde bedrag over meer goederen wordt uitgesmeerd:

GCK=TCK/q

Als de totale variabele kosten evenredig stijgen met de productie, zijn de variabele kosten
proportioneel variabel.
GVK = TVK/q blijft dan hetzelfde bij een stijgende productie- omvang.

De gemiddelde totale kosten, TK/q, zijn gelijk aan de kostprijs. Dit bedrag bestaat uit de
optelsom van de gemiddelde constante kosten (GCK) en de gemiddelde variabele kosten
De variabele kosten zijn niet altijd proportioneel. Het is mogelijk dat de gemiddelde
variabele kosten in het begin dalen bij een stijging van de productieomvang doordat het
productieproces efficiënter verloopt. Er is dan sprake van degressief variabele kosten. De
variabele kosten stijgen minder dan evenredig.

Vanaf een bepaalde productieomvang kunnen de GVK toenemen, wat bijvoorbeeld kan
duiden op een minder efficiënte arbeidsdeling. De variabele kosten stijgen meer dan
evenredig en zijn progressief variabel.

Voor een producent is het van belang te weten vanaf welke hoeveelheid hij winstgevend
produceert. De afzet waarbij de totale omzet gelijk is aan de totale kosten (TO = TK) heet de
break-even afzet (punt A in figuur 5). De winst is nul.
De break-evenomzet is af te lezen bij punt B in figuur 5.
Het snijpunt van de TO en de TK is het break-evenpunt.

break-even punt

break-even omzet

break-even afzet

De meeste ondernemingen streven naar maximale winst, maar er zijn ook bedrijven die
streven naar maximale omzet of maximale afzet. Het berekenen van de productieomvang
waarbij de winst maximaal is, doen we met behulp van marginale analyse.

Zolang de winst van de producent toeneemt bij uitbreiding van de productie met een extra
product is de winst nog niet maximaal. Dit is het geval zolang de extra opbrengst van
uitbreiding van de productieomvang met één eenheid groter is dan de extra kosten van
uitbreiding van de productieomvang met één eenheid.
De extra opbrengst bij uitbreiding van één eenheid is de marginale opbrengst:

(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑇𝑂
𝑀𝑂 =
(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑞

De extra kosten bij uitbreiding van één eenheid zijn de marginale kosten:
(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑇𝐾
𝑀𝐾 =
(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑞

De extra winst bij uitbreiding van één eenheid is de marginale winst:


(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑇𝑊
𝑀𝑊 =
(𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔) Δ𝑞

Zolang MO > MK neemt de winst bij de productie van een extra eenheid toe. Als bij een
bepaalde productieomvang bij uitbreiding met één extra eenheid product geldt dat MO <
MK dan daalt de winst door dit product te produceren. De omvang waarbij de winst
maximaal is, is dus net daarvoor als MO=MK.

Grafisch is de maximale winst voor


te stellen door in de grafiek te
kijken naar het snijpunt van MO en
MK (punt A). Op de horizontale as
is de hoeveelheid af te lezen (punt
T) en op de verticale as de prijs (P
of GO, punt C). De kosten (GTK) bij
deze productieomvang zijn af te
lezen door bij punt B naar de
verticale as te gaan (punt D). De
rechthoek ABDC geeft de maximale
totale winst weer. De winst is gelijk
aan: de winstmarge x de afzet:
(P - GTK) x q.

Winstmarge = winst per product. Een positief verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs
In de grafiek: (A - B) x T.
Een ondernemer die streeft naar
maximale winst zoekt naar de punten
waar bij de verschillende prijzen geldt
dat MO = MK. De MK-lijn is dus de
individuele aanbod lijn.

Als de prijs lager is dan de GTK is er


sprake van verlies.

MO = MK kan ook
verliesminimalisatie betekenen.

als P > GTK à doorgaan met produceren, er is sprake van winst.


als GVK < P < GTK à tijdelijk doorgaan met produceren, er is sprake van
verliesminimalisatie.
als P < GVK à stoppen met produceren, want het verlies is dan groter dan het bedrag van
de constante kosten.

De individuele aanbodlijn geeft weer hoeveel producten een producent bij uiteenlopende
prijzen zal aanbieden. De individuele aanbodlijn valt gedeeltelijk samen met de MK-lijn vanaf
het minimum van de GVK. Zie het gestreepte deel van de MK-lijn in bovenstaande figuur.

MVO
Maatschappelijk en verantwoord ondernemen is mens- en milieuvriendelijk ondernemen.
Fabrikanten hanteren gedragscodes waarin regels staan die ze beloven na te leven. Op die
manier streven ze naar duurzame productie en naar menswaardige arbeidsomstandigheden
voor de arbeiders. Duurzame productie is productie die niet ten koste gaat van toekomstige
generaties.

Aanbod
Het aanbod van een goed is afhankelijk van de capaciteitsgrenzen van een bedrijf
(hoeveelheid machines, voorraadcapaciteit). Binnen de capaciteitsgrenzen is er een positief
verband tussen de verkoopprijs en de aangeboden hoeveelheid. Bij een hogere prijs is er een
hogere winstmarge en is het aantrekkelijk het aanbod te vergroten.

Het verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid van een goed wordt
weergegeven door de individuele aanbodfunctie of individuele aanbodvergelijking. Deze
vergelijking kan in een grafiek worden getekend. Je krijgt dan de individuele aanbodlijn. Deze
lijn geldt weer ceteris paribus. Dat betekent
dat andere relevante factoren constant
worden verondersteld. Een verandering van
de prijs leidt tot een verschuiving langs de
aanbod lijn (zie figuur hiernaast). Als we het
aanbod van alle producenten van een
bepaald goed bij elkaar optellen, ontstaat de
collectieve aanbod lijn.

Een andere factor die de aangeboden


hoeveelheid beïnvloedt, is de kosten. Bij
hogere productiekosten zal het aanbod
afnemen. De aanbieder zal een hogere prijs
willen ontvangen om zijn winstmarge gelijk te
houden. De aanbodlijn zal hierdoor naar links
verschuiven, omdat de aanbieder bij dezelfde
prijs minder van zijn product zal gaan aanbieden (zie figuur hieronder).

Als een onderneming bijvoorbeeld lagere


loonkosten krijgt, kan de aanbodlijn naar
rechts verschuiven.
Als het aanbod van alle fabrikanten van een
product bij elkaar opgeteld worden, ontstaat
de collectieve aanbodlijn. De collectieve
aanbodlijn zal ook verschuiven als het aantal
aanbieders verandert.

De prijselasticiteit van het aanbod geeft aan hoe sterk het aanbod reageert op
veranderingen in de prijs.

procentuele verandering van het 𝐚𝐚𝐧𝐛𝐨𝐝 (gevolg)


𝐸𝑎 =
procentuele verandering van de 𝐯𝐞𝐫𝐤𝐨𝐨𝐩𝐩𝐫𝐢𝐣𝐬 (oorzaak)

Mensen die een eigen bedrijf starten, maken hiervoor eerst een ondernemingsplan waarin
onder andere het financieringsplan is opgenomen. Hierin staat wat er allemaal nodig is aan
kapitaalgoederen om het bedrijf te starten en hoe het hiervoor benodigde (geld)kapitaal
kan worden verkregen.
De Balans
Er zijn twee mogelijkheden voor financiering van de benodigde investeringen: eigen
vermogen en vreemd vermogen. Door vreemd vermogen ontstaat een schuld waarover
rente betaald moet worden.
Een balans is een overzicht van de bezittingen aan de ene kant en schulden en eigen
vermogen aan de andere kant op een bepaald moment. De bezittingen, activa, staan links.

Activa zijn onderverdeeld in vaste, vlottende en liquide activa. Vaste activa gaan meer dan
een jaar mee, vlottende activa minder dan een jaar en liquide activa zijn geld in de kas en
geld op een betaalrekening.

Het vermogen, passiva, staat rechts. Bij vreemd vermogen wordt onderscheid gemaakt in
lang en kort vreemd vermogen. Kort vreemd vermogen bestaat uit leningen met een looptijd
van maximaal een jaar. Crediteuren zijn schulden aan leveranciers en staan daarom bij kort
vreemd vermogen. Lang vreemd vermogen betreft leningen met een looptijd langer dan één
jaar. De posten op de balans zijn voorraadgrootheden, want ze worden op een bepaald
tijdstip geregistreerd.

Naast de balans bevat elke bedrijfsadministratie de resultatenrekening, of de winst- en


verliesrekening. De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengst en de kosten
van een bedrijf over een bepaalde periode. Opbrengst en kosten zijn stroomgrootheden,
omdat ze worden geregistreerd over een bepaalde periode. Op de resultatenrekening staat
ook de afschrijving van vaste activa. Dit is de waardedaling van de kapitaalgoederen
bijvoorbeeld door slijtage of veroudering.

De resultaten, winst of verlies, hebben invloed op de balans. Een negatief resultaat, ofwel
verlies, verkleint het eigen vermogen. De winst na aftrek van belasting is voor de eigenaar.
Als de eigenaar een deel van de winst in het bedrijf laat zitten, wordt het eigen vermogen
groter.

Rechtsvormen
De vier belangrijkste rechtsvormen voor een onderneming zijn de eenmanszaak, de
vennootschap onder firma (vof), de besloten vennootschap (bv) en de naamloze ven-
nootschap (nv).

Een eenmanszaak wordt geleid door één persoon die de eigenaar is. Er is geen scheiding van
privévermogen en het vermogen van de onderneming. Dat betekent dat de eigenaar
aansprakelijk is voor de schulden van het bedrijf. Een eenmanszaak zonder personeel is een
zelfstandige zonder personeel (zzp'er).

Bij een vof zijn er meerdere eigenaren, de firmanten, die elk hoofdelijk aansprakelijk zijn
voor de schulden van de onderneming. Dat wil zeggen dat elke firmant met zijn
privévermogen aansprakelijk is voor alle schulden van de firma.
Door een bv op te richten kan het privévermogen van vennoten afgeschermd worden voor
schuldeisers. Vennoten nemen elk voor een bepaald bedrag deel in het eigen vermogen van
de onderneming. Hun aansprakelijkheid beperkt zich tot dat bedrag. De bv is een aparte
rechtspersoon. De aandelen van een bv staan op naam.

Als een bedrijf grote bedragen nodig heeft om te investeren, is een nv geschikter. De
aandelen van een nv staan niet op naam en zijn daarom vrij verhandelbaar op de
effectenbeurs. Er kan op die manier veel vermogen worden aangetrokken. Aandeelhouders
zijn voor de grootte van hun aandeel eigenaar van de onderneming en hebben recht op
dividend. Elke aandeelhouder heeft stemrecht. Ieder aandeel betekent één stem. De
aandeelhouders worden vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen die de Raad
van Bestuur (de directie) van het bedrijf controleert. De directie voert de dagelijkse leiding
van het bedrijf. De directeuren zijn werknemers van het bedrijf. Ze hoeven niet per se
eigenaren (aandeelhouders) te zijn, maar ze hebben vaak wel aandelen om vertrouwen in
het bedrijf uit te stralen.

Marktmechanisme
Op de markt komen de (collectieve) vraag en het (collectieve) aanbod samen. Vraag en
Aanbod bepalen uiteindelijk de prijs van een product.

De marktsituatie ziet er algebraïsch en grafisch (zie figuur hieronder) als volgt uit:
Qv = -2P + 200
Qa= P-10

(Qv en Qa zijn collectieve vraag en collectieve aanbod op de markt x 10.000 stuks;


P = prijs in euro's)

Bij sommige prijzen is er een


V aanbodoverschot en bij andere een
A vraagoverschot. Bij een
aanbodoverschot is het aanbod bij
een bepaalde prijs groter dan de
vraag. Zoals bij een prijs van €80, hier
is het aanbod groter dan de vraag.

Bij een vraagoverschot is de vraag bij


een bepaalde prijs groter dan het
aanbod. Zoals bij een prijs van €60,
hier is de vraag groter dan het
aanbod.

Zolang de aangeboden hoeveelheid


niet gelijk is aan de gevraagde
hoeveelheid zal de prijs veranderen.
De prijs zal zodanig veranderen dat er
een gelijkheid ontstaat tussen aangeboden en gevraagde hoeveelheid. Dit mechanisme
wordt marktmechanisme of prijsmechanisme genoemd. Door dit mechanisme worden de
productiefactoren (arbeid en kapitaal) daar ingezet waar er producten mee worden
gemaakt die het beste in de behoefte voorzien. Dit heet optimale allocatie van
productiefactoren.

De prijs waarbij geldt dat Qv = Qa noemen we de evenwichtsprijs of marktprijs. De daarbij


behorende hoeveelheid is de evenwichtshoeveelheid.

Berekening evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid :

Qv = Qa -> -2P + 200 = P-10


210 = 3P
P=€70

Bij een prijs van €70 is de aangeboden en gevraagde hoeveelheid: -2(70) + 200 = 60 (0000)
stuks.

Vraag en aanbod worden niet alleen bepaald door de prijs.


De vraag wordt beïnvloed door
1. Voorkeur (behoefte)
2. Besteedbaar inkomen
3. Prijs van andere producten en aantal kopers.

Het aanbod wordt beïnvloed door


1. Kosten
2. Aantal aanbieders.

Deze veranderingen in vraag en aanbod kunnen leiden tot een verschuiving van de vraaglijn
respectievelijk aanbodlijn. Er ontstaat dan een nieuwe evenwichtsprijs en een nieuwe
evenwichtshoeveelheid.

Arbeidsmarkt
Op de arbeidsmarkt komen vraag en aanbod van arbeid bij elkaar. Het aanbod van arbeid,
ook wel beroepsbevolking genoemd, bestaat uit de bezette banen (werkgelegenheid) en de
mensen die op zoek zijn naar een baan, de werklozen. De vraag naar arbeid omvat de vraag
naar werknemers door bedrijven (inclusief zelfstandigen) en de overheid. Het grootste deel
van de vraag wordt ingelost, de werkgelegenheid. Het overige deel van de vraag van de
vraag blijft onvervuld, de vacatures.

De arbeidsmarkt bestaat in feite uit zeer veel deelmarkten zoals de markt voor
bouwvakkers, de markt voor docenten, de markt voor verpleegkundigen, etc.
Vraag naar arbeid en aanbod van arbeid bepalen de prijs van arbeid: het loon. Als de vraag
naar arbeid harder groeit dan het aanbod van arbeid, is er sprake van een verkrapping van
de arbeidsmarkt. Bij een verkrapping hebben de lonen de neiging te stijgen. Als het aanbod
van arbeid harder groeit dan de vraag naar arbeid, is er sprake van een verruiming van de
arbeidsmarkt. Bij een verruiming hebben de lonen de neiging te dalen.
Aanbieders van arbeid maken een afweging tussen loon en vrije tijd. Hierbij spelen
opofferingskosten een rol.

Er ontstaat dus een keuzeprobleem(= economisch probleem):


-meer werken= meer loon/inkomen= meer goederen en diensten
-meer werken= minder vrije tijd

Uiteindelijk zal het aanbod van arbeid toenemen bij een hoger loon.
De mate waarin het aanbod van arbeid reageert op een stijging of daling van het loon kan
worden weergegeven met behulp van de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod.

procentuele verandering van het 𝐚𝐫𝐛𝐞𝐢𝐝𝐬𝐚𝐚𝐧𝐛𝐨𝐝 (gevolg)


𝐿𝑜𝑜𝑛𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑐𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝑎𝑎𝑛𝑏𝑜𝑑 =
procentuele verandering van 𝐡𝐞𝐭 𝐥𝐨𝐨𝐧 (oorzaak)

De loonelasticiteit van het arbeidsaanbod is in het algemeen niet zo hoog. Het


arbeidsaanbod is tamelijk loon inelastisch, het reageert weinig op een verandering van het
loon. Dit kan per beroepsgroep sterk verschillen.

Ook de vraag naar arbeid is afhankelijk van het loon. Een stijging van het loon kan tot gevolg
hebben dat de loonkosten van een werknemer hoger zijn dan de opbrengst van die
werknemer oftewel zijn arbeidsproductiviteit. Een ondernemer zal deze werknemer
ontslaan om zo weer de maximale winst te behalen. Bij een stijging van het loon zal de
arbeidsvraag afnemen en bij een daling van het loon zal de arbeidsvraag toenemen.
Hoe sterk de vraag naar arbeid reageert op een verandering van het loon wordt
weergegeven met behulp van de loonelasticiteit van de vraag naar arbeid.

procentuele verandering van de 𝐚𝐫𝐛𝐞𝐢𝐝𝐬𝐯𝐫𝐚𝐚𝐠 (gevolg)


𝐿𝑜𝑜𝑛𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑐𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔 =
procentuele verandering van 𝐡𝐞𝐭 𝐥𝐨𝐨𝐧 (oorzaak)

Als een bedrijf de mogelijkheid heeft om de productie te verplaatsen naar een


lagelonenenland, heeft dat invloed op de loonelasticiteit van de arbeidsvraag. Ook een
kapitaalintensief productieproces heeft een andere loonelasticiteit van de arbeidsvraag dan
een arbeidsintensief productieproces.

Op de arbeidsmarkt komt een evenwichtsloon tot


stand door het marktmechanisme waarbij
gevraagde en aangeboden hoeveelheid arbeid aan
elkaar gelijk zijn. In de figuur hiernaast is het
evenwichtsloon € 30. Als het loon tijdelijk hoger zou
liggen zou de vraag naar arbeid kleiner zijn dan het
aanbod van arbeid. De arbeidsmarkt is dan ruim, er
is werkloosheid en het loon zal dalen. Als het loon
tijdelijk lager zou liggen dan het evenwichtsloon zou
de vraag naar arbeid groter zijn dan het aanbod van
arbeid. De arbeidsmarkt is dan krap, er is een tekort
aan arbeidskrachten en het loon zal stijgen.
Grafisch gezien vindt er zowel langs (over) de vraaglijn als langs (over) de aanbod lijn een
verschuiving plaats.

Vraag en aanbod worden niet alleen bepaald door het loon. De vraag naar arbeid kan
veranderen door het toepassen van nieuwe technologische ontwikkelingen. Het aanbod
van arbeid kan veranderen door een verhoging van de aow-leeftijd of door een verandering
in de hoogte van de belastingen en sociale premies. Lagere belastingen kan ervoor zorgen
dat werken echt loont, of een verhoging van de arbeidskorting. Beide maatregelen zorgen
ervoor dat het nettoloon hoger wordt.

Vraag en aanbod kunnen tegelijkertijd veranderen door een opleving van de economie.
Grafisch gezien vindt er dan een verschuiving van de vraaglijn en/of aanbod lijn plaats. Zo
zal, als de vraag naar arbeid stijgt, de vraaglijn naar rechts verschuiven en komt het
evenwichtsloon hoger te liggen. Zo ontstaat er bij veranderingen van vraag en/of aanbod
van arbeid in theorie telkens weer automatisch een nieuw evenwicht.

Vermogensmarkt
Sparen is het niet besteden van inkomen. Sparen is een voorbeeld van ruilen over de tijd of
intertemporele ruil: de consumptie van nu ruilen voor de consumptie in de toekomst . Een
spaarder heeft een lage tijdsvoorkeur. Lenen is het tegenovergestelde van sparen. Door te
lenen wordt geld ontvangen dat later terugbetaald moet worden. Ook hier is sprake van
ruilen over de tijd: consumptie in de toekomst ruilen voor de consumptie van nu. Een lener
heeft een hoge tijdsvoorkeur. Sparen en lenen hebben beide hun prijs: rente. Bij de keuze
tussen sparen of lenen spelen de opofferingskosten een rol.

Niet alleen de rente speelt een rol bij ruilen over de tijd. Ook prijsveranderingen en
verwachte prijsveranderingen hebben invloed op de afweging tussen besteden (lenen) en
sparen.

Op de vermogensmarkt (zie figuur)


komen vraag en aanbod van
geld(vermogen) samen. De prijs die op de
vermogensmarkt tot stand komt, is de
rente.

Het aanbod van geld is afkomstig van


beleggers/spaarders die hun geld al dan
niet vrijwillig aanbieden. Niet vrijwillig:
verplicht pensioenpremie betalen.
Vrijwillige besparingen kunnen direct ter
beschikking gesteld worden aan de
vermogensmarkt door het aankopen van
aandelen en obligaties of indirect door
het storten op een spaarrekening bij een
bank.
De vraag naar geld wordt uitgeoefend door gezinnen (hypothecaire lening), bedrijven
(investeringen) en overheid (financiering overheidstekort).
In bovenstaande figuur bevindt het evenwicht zich in het snijpunt van de vraaglijn en
aanbodlijn, bij een rentevoet r* en bij een verhandelde hoeveelheid geld q*. Als de rente
een waarde heeft die afwijkt van de evenwichtsrente zal via de werking van het
prijsmechanisme een aanpassingsproces plaatsvinden, waarbij er weer een evenwicht
ontstaat.

Vraag en aanbod worden niet alleen bepaalde door de rente (prijs van geld). Zo hebben
veranderingen die betrekking hebben op de situatie van de nationale economie, de
belastingtarieven, inflatieverwachtingen en de tijdsvoorkeur ook invloed op vraag en/of
aanbod. Een verandering van deze factoren leiden tot een verschuiving van de vraaglijnen/of
aanbodlijn van geld.

De vermogensmarkt bestaat uit de geldmarkt en kapitaalmarkt, elk met hun eigen rente.
Ook binnen de geldmarkt en kapitaalmarkt afzonderlijk bestaan uiteenlopende
rentetarieven. De hoogte van de rente (van een lening) is afhankelijk van het risico dat een
belegger loopt. Rendement (rente) en risico zijn altijd aan elkaar gekoppeld en hebben een
positief verband. Als je een hoog rendement wil hebben, zal je een hoog risico moeten
durven lopen.

You might also like