You are on page 1of 15

1

Kostprijsberekening en
bezettingsresultaat
1.1 Inleiding

In het Basisboek Bedrijfseconomie heb je al veel geleerd over hoe de prijs


van een product tot stand komt. De eerste hoofdstukken in dat boek
gingen over constante en variabele kosten, integrale en commerciële
kostprijs, directe en indirecte kosten, en nog meer begrippen die met de
prijsvorming te maken hebben. We geven nog even het tabelletje dat laat
zien welke stappen er allemaal worden gezet om te komen tot de prijs
van een artikel die jij in de winkel voor dat artikel moet betalen.

Fabricagekostprijs
Verkoopkosten +
Commerciële kostprijs
Winstopslag +
Nettoverkoopprijs
btw +
Consumentenprijs

De fabricagekostprijs wordt ook wel integrale fabricagekostprijs ge-


noemd, omdat alle kosten die bij de productie worden gemaakt, daarin
zijn opgenomen. Het is een heel (reken)werk om die prijs vast te stellen.
Want worden er fouten bij gemaakt, waardoor de integrale fabricage-
kostprijs veel te hoog of veel te laag uitvalt, dan heb je als onderneming
een probleem. Een te hoge prijs betekent dat je duurder bent dan de
concurrentie, en je wellicht te maken krijgt met tegenvallende verkopen.
En met een te lage prijs verkoop je waarschijnlijk wel veel, maar is de
kans groot dat je niet al je kosten kunt dekken en dus verlies lijdt.

Om de integrale kostprijs zo goed mogelijk te berekenen, zijn er enkele


methoden:

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 9

TB BE-4.indd 9 28-8-2009 16:32:28


– Je deelt de constante kosten (C) door de normale productie (N) en
de variabele kosten (V) door de werkelijke productie (W) en telt de
uitkomst van die twee breuken bij elkaar op. In formule: C/N + V/W.
– Je past de opslagcalculatie of opslagmethode toe. Je telt de directe
kosten en de indirecte kosten bij elkaar op. Daarbij worden de indi-
recte kosten vastgesteld door middel van een opslagpercentage op
de directe kosten.
– Je past de delingcalculatie toe.

Je hebt in het vorige boek al veel geleerd over dit onderwerp, en dat gaan
we niet allemaal herhalen. Als je niet meer precies weet wat een bepaald
begrip ook al weer inhoudt, kun je achter in dit boek in hoofdstuk 10
Overzicht van begrippen kijken. Wel zullen we in dit en het volgende
hoofdstuk een enkel punt nog even aanstippen, en breiden we je kennis
uit door nog niet behandelde begrippen nu aan de orde te stellen.

De opslagmethode bewaren we voor het volgende hoofdstuk. Nu verdie-


pen we ons in de hierboven als eerste genoemde methode, waarbij het
bezettingsresultaat een belangrijke rol speelt. Ook komt de delingcalcu-
latie in dit hoofdstuk aan bod.

1.2 Integrale fabricagekostprijs en bezettingsresultaat

Constante kosten, de naam zegt het al, zijn niet afhankelijk van de pro-
ductie. Zij staan in een vaste verhouding tot de normale productie. Die
productie heeft een vaste omvang, en dus zijn de constante kosten ook
een vast bedrag, zekere voor de korte en middellange termijn.
Variabele kosten hangen wel af van de productie. Zij variëren met de
hoeveelheid producten die er werkelijk wordt gemaakt. Rollen er meer
plastic emmers van de lopende band dan normaal, dan zal er ook meer
grondstof nodig zijn. En zullen dus grondstofkosten met de werkelijke
productie stijgen.

Variabele kosten kunnen evenredig met de productie dalen of stijgen; ze


heten dan proportioneel variabel. Veranderen ze sterker dan de stijging
of daling van de productie, dat wil zeggen ze stijgen meer dan evenredig
of dalen meer dan evenredig vergeleken met de productie, dan noemen
we ze progressief variabel. Is de toe- of afname juist kleiner dan de stij-
ging of daling van de productie, dan hebben we te maken met degressief
variabele kosten.

10 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 10 28-8-2009 16:32:28


Het zal niet zo vaak gebeuren dat de werkelijke productieomvang pre-
cies gelijk is aan de normale productieomvang. Een beetje verschil zal er
meestal wel zijn. Dan gaat men het bezettingsresultaat bepalen, waarbij
de doorberekende constante kosten worden vergeleken met de werke-
lijke constante kosten. Er zijn dan twee mogelijkheden:
– Overbezetting (positief bezettingsresultaat). Is de werkelijke produc-
tieomvang hoger dan de normale of verwachte productieomvang,
dan is er sprake van een positief bezettingsresultaat. Met bestaande
productiemiddelen is meer geproduceerd en dus zijn de kosten per
eenheid product lager dan begroot.
– Onderbezetting (negatief bezettingsresultaat). Is de werkelijke pro-
ductieomvang lager dan de normale of verwachte productieom-
vang, dan kunnen de constante kosten over minder eenheden
per product worden terugverdiend. De constante kosten drukken
zwaarder op elke eenheid product. Er is dan sprake van een negatief
bezettingsresultaat.

In formule:
bezettingsresultaat 
constante kosten
werkelijke productie – normale productie 
normale productie
Afgekort is dit:
C
Bezettingsresultaat = W – N 
N
Voorbeeld Kastenfabrikant De Zwaluw heeft over 2009 de volgende gegevens
verzameld:
Constante kosten € 500.000,–
Variabele kosten € 600.000,–
Normale productie 60.000 stuks
Werkelijke productie 50.000 stuks

Gevraagd
a. Bereken de integrale fabricagekostprijs.
b. Bereken het bezettingsresultaat, en geef aan of dit resultaat een po-
sitief of negatief bezettingsresultaat betreft.

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 11

TB BE-4.indd 11 28-8-2009 16:32:28


Uitwerking
a. Integrale fabricagekostprijs =
C V € 500.000,– € 600.000,–
    € 8,33  € 12,–  € 20,33
N W 60.000 50.000

b. Bezettingsresultaat =
€ 500.000
W – N  C  50.000  60.000  –10.000  8,33  –€ 83.300,–
N 60.000

Er zijn in werkelijkheid 10.000 stuks minder geproduceerd dan was


geraamd. Voor deze 10.000 producten is geen dekking voor constante
kosten. Er is dus sprake van een negatief bezettingsresultaat ofwel is er
sprake van onderbezetting.

1.3 Delingcalculatie

Bij de delingcalculatie worden zowel de constante kosten per eenheid


als de variabele kosten per eenheid in relatie gebracht met de grootte
van de productie. We bepalen dan de kostprijs per product door de va-
riabele kosten per stuk op te tellen bij de constante kosten per product.
De delingcalculatie kan alleen worden toegepast bij homogene massa-
productie. Een voorbeeld hiervan is de fabricage van één soort lucifers.

Voorbeeld WiKe bv te Oisterwijk heeft voor 2009 de volgende cijfers in kaart


gebracht:

Productie WK7 Totale constante kosten Totale variabele kosten


in eenheden in € in €
10.000 560.000 60.000
20.000 560.000 120.000
30.000 560.000 180.000
40.000 560.000 240.000

Gevraagd
a. Bereken de constante kosten per eenheid product wk7 bij een pro-
ductie van 10.000, 20.000, 30.000 en 40.000 stuks.
b. Bereken de variabele kosten per eenheid product wk7 bij de bij a
genoemde productie-eenheden.

12 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 12 28-8-2009 16:32:28


c. Bereken de totale kosten per eenheid product wk7 bij de bij a ge-
noemde productie-eenheden.

Uitwerking

Productie Constante kosten per Variabele kosten per Totale kosten


WK7 in eenheid WK7 in € eenheid WK7 in € per eenheid WK7
eenheden in €
10.000 560.000/10.000 = 56 60.000/10.000 = 6 56 + 6 = 62
20.000 560.000/20.000 = 28 120.000/20.000 = 6 28 + 6 = 34
30.000 560.000/30.000 = 18,67 180.000/30.000 = 6 18,67 + 6 = 24,67
40.000 560.000/40.000 = 14 240.000/40.000 = 6 14 + 6 = 20

Uit het voorbeeld komt tot uitdrukking dat:


– de constante kosten per eenheid bij een toename van de productie
afnemen; de totale constante kosten blijven namelijk gelijk en de
productie neemt toe;
– de variabele kosten per eenheid blijven gelijk; ze nemen evenredig
met de productie toe en zijn proportioneel variabel.

1.4 Capaciteit en normale productie

Voor een onderneming is het belangrijk om te bepalen hoeveel duur-


zame productiemiddelen (meestal machines of transportmiddelen) zij
nodig heeft om aan de gevraagde, normale omzet te kunnen voldoen.
Een probleem hierbij is dat deze productiemiddelen niet altijd in de ge-
wenste capaciteit verkrijgbaar zijn. We zeggen ook wel dat er sprake is
van ondeelbaarheid van de duurzame productiemiddelen.

Voorbeeld Ferema bv wil in 2008 uitsluitend het product ijstaart Capri gaan
produceren De normale productie van Capri bedraagt 2.000.000 stuks
per jaar. Vanaf 1 januari 2008 wil Ferema voor de productie gebruikma-
ken van machines van het type pe17. Met deze machine worden maxi-
maal 400 stuks Capri per uur geproduceerd. Eén machine pe17 is per jaar
maximaal 1.600 uur beschikbaar, gelijkmatig verdeeld over de maanden.
Met deze machine wordt uitsluitend de ijstaart Capri geproduceerd.

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 13

TB BE-4.indd 13 28-8-2009 16:32:29


Gevraagd
Hoeveel machines pe17 moet Ferema bv minimaal kopen om de nor-
male jaarproductie van Capri te realiseren?

Uitwerking
Jaarproductie 1 machine pe17 voor Ferema bv: 1.600 × 400 stuks Capri =
640.000 stuks Capri.
Aantal benodigde machines pe17 : 2.000.000 : 640.000 = 3,125 machines.
Dit betekent dat Ferema vier machines moet aanschaffen.

Overcapaciteit
In bovenstaand voorbeeld is er sprake van overcapaciteit: er kunnen
meer producten geproduceerd worden dan noodzakelijk is.
Wanneer de afzet niet gelijkmatig over het jaar verdeeld is, kan de bezet-
ting van de machines onvoordelig uitvallen. Daardoor kan de overcapa-
citeit toenemen.

Voorbeeld Ferema bv beschikt niet over opslagloodsen voor Capri. De ijs-


taarten worden gelijk na productie in koelwagens getransporteerd naar
de afnemers. Hierdoor kan niet op voorraad worden geproduceerd. Ca-
pri wordt geproduceerd met machine pe17. Er worden maximaal 400
stuks Capri per uur geproduceerd. Eén machine pe17 is per jaar maxi-
maal 1.600 uur beschikbaar, gelijkmatig verdeeld over de maanden. In
2008 is gebleken dat er in het tweede en derde kwartaal meer vraag naar
de ijstaarten is dan in de overige maanden. De productie moet hierop
voor 2009 worden aangepast:

Kwartaal Productie/afzet
Capri in stuks
1 200.000
2 600.000
3 700.000
4 500.000

Gevraagd
Over hoeveel machines pe17 moet Ferema bv in 2009 beschikken?

Uitwerking
In het derde kwartaal is de benodigde productiecapaciteit 700.000 stuks.

14 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 14 28-8-2009 16:32:29


Op jaarbasis is dit: 4 × 700.000 stuks = 2.800.000 stuks Capri.
Benodigde capaciteit: 2.800.000 : (1.600 × 400) = 2.800.000 : 640.000 =
4,375 machines.
Ferema bv dient in 2009 te beschikken over vijf machines. Dat is nodig
om de piek in de afzet van het derde kwartaal op te vangen. Er is hier-
door wel sprake van een nog hogere mate van overcapaciteit.

1.5 Machine-uurtarief

Zoals we inmiddels weten, bestaan de kosten van een industriële on-


derneming voor een groot gedeelte uit kosten voor gebruik van machi-
nes. Bij het berekenen van de kosten voor het gebruik van machines
wordt dan ook gewerkt met een opslag voor indirecte fabricagekosten
per machine-uur. Elke machine levert homogene, dat wil zeggen steeds
dezelfde, prestaties.
Formule machine-uurtarief:
C V
Machine-uurtarief = 
N W
We verdelen het machine-uurtarief dus ook in een constant en in een
variabel deel.

Ook kunnen we het bezettingsresultaat op de constante machinekos-


ten bepalen op dezelfde wijze zoals we dit paragraaf 1.2 hebben bepaald
voor de totale fabricagekosten. De formule hiervoor luidt:
C
Bezettingsresultaat = W – N 
N
Voorbeeld Marwijk bv te Rotterdam heeft voor de productie van het artikel
Renato acht identieke machines, mj18, in gebruik.
Over 2008 zijn uit de administratie de volgende gegevens verzameld
over deze machines:
– De constante kosten bedragen € 1.200.000,– en de variabele fabri-
cagekosten zijn € 760.000,–.
– Het normaal aantal machine-uren dat wordt ingezet bedraagt
20.000; in werkelijkheid zijn 19.000 machine-uren ingezet.

Gevraagd
a. Bereken het machine-uurtarief van machine mj18.

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 15

TB BE-4.indd 15 28-8-2009 16:32:29


b. Bereken het bezettingsresultaat op de constante machine-uren en
geef aan of dit resultaat positief of negatief is.

Uitwerking
C V
a. Machine-uurtarief =  = € 60 + € 40 = € 100,–
N W
C
b. W – N  = ( 19.000 – 20.000 ) × € 60,– = – € 60.000,–
N
Omdat er in werkelijkheid minder uren zijn ingezet dan normaal betreft
dit een positief verschil.

1.6 Manuurtarief

Naast een machine-uurtarief berekent de werkgever ook een tarief per


direct arbeidsuur.
De directe personeelskosten bestaan voor de werkgever uit:
– brutoloon;
– bruto-vakantiegeld;
– bijdrage Zorgverzekeringswet;
– premies werknemersverzekeringen;
– pensioenpremies.

Deze kosten zijn alle constant. Om het manuurtarief ofwel het tarief ar-
beidsuur te bepalen, moeten we deze totale kosten dan ook delen door
de normale bezetting.
De formule wordt dan:
totale constante directe personeelskosten C
manuurtarief = 
normale manuren N
Voorbeeld Bij de fabricageafdeling van Marisheem te Eindhoven hebben 12
medewerkers een vaste dienstbetrekking. Over de loonkosten zijn de
volgende gegevens beschikbaar:
– brutoloon per medewerker: € 4.000,– per maand
– bijdrage Zorgverzekeringswet 6%
– premies werknemersverzekeringen 12%
– pensioenpremies 7%
– brutovakantie-uitkering 8%.

Het aantal normaal verrichte arbeidsuren bedraagt 1.600 uren per jaar
per medewerker.

16 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 16 28-8-2009 16:32:29


Gevraagd
Bereken het manuurtarief.

Uitwerking
Kosten brutoloon per jaar per medewerker:
Brutoloon: 12 × € 4.000,– € 48.000,—
Brutovakantiegeld: 8% × 48.000,– = 3.840,—
€ 51.840,—
Opslagen: (6% + 12% + 7%) × 51.840,– 12.960,—
Totaal € 64.800,—

Manuurtarief: C/N = € 64.800,– / 1.600 = € 40,50.

1.7 Commerciële kostprijs en verkoopresultaat

In paragraaf 1.2 hebben we de integrale kostprijs berekend. Deze kost-


prijs is gerelateerd aan de fabricage van goederen. Deze kostprijs wordt
daarom integrale fabricagekostprijs genoemd.
We gaan nu een stapje verder, stellen de commerciële kostprijs vast en
rekenen vervolgens verder tot en met de consumentenprijs. In feite her-
halen we hiermee een stukje theorie uit het Basisboek.

Commerciële kostprijs
Niet alleen bij de fabricage maar ook bij de verkoop worden kosten ge-
maakt. Deze verkoopkosten bestaan uit bijvoorbeeld kosten van verko-
pers en kosten van reclame.
De verkoopkosten kunnen we net als bij de fabricage verdelen in con-
stante en variabele kosten. Ook is er bij verkopen sprake van een nor-
male afzet (verkoop) en een werkelijk aantal verkochte producten.
Als we de fabricagekostprijs verhogen met de verkoopkosten per pro-
duct ontstaat de commerciële kostprijs.

 Commerciële kostprijs = integrale fabricagekostprijs + verkoopkosten per


product

Voorbeeld Nadat de fabricagekostprijs is berekend, worden in dit voorbeeld


de verkoopkosten per product bepaald. Voor berekening van de ver-
koopkosten per product gebruiken we dezelfde formule als bij de vast-
stelling van de integrale fabricagekostprijs. In ons voorbeeld: door de

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 17

TB BE-4.indd 17 28-8-2009 16:32:29


commerciële kostprijs te verhogen met 25% winstopslag wordt de netto-
verkoopprijs per eenheid product bepaald. Door bij deze nettoverkoop-
prijs 19% btw op te tellen, ontstaat uiteindelijk de consumentenprijs.
Fabricagekostprijs € 4,–
Variabele verkoopkosten € 50.000,–
Constante verkoopkosten € 60.000,–
Normale productie en verkopen 50.000 stuks
Werkelijke productie en verkopen 40.000 stuks
Winstopslag 25% van de commerciële kostprijs.
btw 19%.

Gevraagd
Bereken de consumentenprijs.

Uitwerking
De (integrale) verkoopkosten per product zijn:
C V € 60.000,– € 50.000,–
    € 1,20  € 1,25  € 2,45
N W 50.000 40.000

Fabricagekostprijs € 4,—
Verkoopkosten 2,45
Commerciële kostprijs € 6,45
Winst 25% × € 8,25 1,61
Nettoverkoopprijs € 8,06
btw 19% 1,53
Consumentenprijs € 9,59

Uit het schema kun je aflezen hoe je stap voor stap van de fabricage-
kostprijs komt tot de consumentenprijs of winkelprijs. Soms zul je dit
schema andersom moeten gebruiken, namelijk als je terug moet reke-
nen van de consumentenprijs naar bijvoorbeeld de nettoverkoopprijs.
Het schema ziet er dan zo uit:

consumentenprijs
btw -/-
nettoverkoopprijs
winstopslag -/-
commerciële kostprijs
verkoopkosten -/-
fabricagekostprijs

18 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 18 28-8-2009 16:32:29


Omzet en verkoopresultaat
Het komt zelden voor dat er van een artikel maar een of enkele exempla-
ren worden gemaakt. Een jacht op bestelling, of een speciaal ontworpen
luxe villa, van zo’n eenmalig product ontvangt de ondernemer ook maar
één keer de verkoopprijs. Maar normaal gesproken levert een productie-
proces een grote hoeveelheid producten op. En dan wil de ondernemer
vooral weten wat de totale productie hem oplevert. Daarvoor moet hij
de nettoverkoopprijs per product vermenigvuldigen met het aantal pro-
ducten. Op die manier berekent hij zijn omzet.

 Omzet Nettoverkoopprijs per artikel × het aantal verkochte artikelen

Een ondernemer wil verdienen aan de goederen die hij op de markt


brengt. Om te weten of hij inderdaad winst maakt met zijn producten of
dat hij verlies lijdt, moet hij van de omzet de commerciële kostprijs af-
trekken. De kosten van fabricage en verkoop brengt hij dus in mindering
op zijn opbrengst. Op die manier bepaalt hij zijn verkoopresultaat.

 Verkoopresultaat Omzet – commerciële kostprijs

Het verkoopresultaat kan positief (winst) of negatief (verlies) zijn.


We geven een voorbeeld van de bepaling van het verkoopresultaat.

Voorbeeld Bij De Toekomst bv maakt men de bouwdoos Junior. Constante


fabricagekosten per doos € 13,50 en variabele fabricagekosten € 8,–. De
verkoopkosten zijn: constante kosten € 50.000,– en variabele kosten
€ 100.000.
Normaal worden er 20.000 bouwdozen per jaar verkocht; in 2009 zijn er
25.000 verkocht. De winstopslag is 25%.

Gevraagd
Bereken voor het jaar 2009:
a. de fabricagekostprijs
b. de commerciële kostprijs
c. de nettoverkoopprijs
d. het verkoopresultaat.

Uitwerking
a. Fabricagekostprijs = C + V = € 13,50 + € 8,– = € 21,50.

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 19

TB BE-4.indd 19 28-8-2009 16:32:29


b. Commerciële kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten.
Verkoopkosten =
C V € 50.000,– € 100.000,–
    € 2,50  € 4,–  € 6,50
N W 20.000 25.000

Commerciële kostprijs = € 21,50 + € 6,50 = € 28,–.

c. Nettoverkoopprijs = commerciële kostprijs + winstopslag.


Winstopslag: 25% × € 28,– = € 7,–
Nettoverkoopprijs = € 28,– + € 7,– = € 35,–.

d. Omzet: 25.000 × € 35,– = € 875.000,—


Commerciële kostprijs: 25.000 × € 28,– = € 700.000,— -/-
Verkoopresultaat € 175.000,—

Je kunt zelf controleren of je het antwoord op vraag d correct hebt be-


rekend. De winstopslag per artikel (zie antwoord c) is € 7,–. Bij een ver-
kocht aantal van 25.000 bouwdozen is dat 25.000 × € 7,– = € 175.000,–.

1.8 Bedrijfsresultaat

Het verkoopresultaat is een belangrijk gegeven bij het vaststellen of de


onderneming winst of verlies maakt. Als de nettoverkoopprijs hoger is
dan de gemaakte kosten, is er sprake van winst op de verkopen. Een po-
sitief verkoopresultaat dus.

 Winst Nettoverkoopprijs – commerciële kostprijs

Voor het bepalen van het bedrijfsresultaat heeft de ondernemer niet al-
leen het verkoopresultaat nodig, maar ook het bezettingsresultaat (zie
ook paragraaf 1.2).

 Bedrijfsresultaat
gatief)
Verkoopresultaat +/– bezettingsresultaat (positief/ne-

We maken een wat andere opstelling om het verkoopresultaat te bepa-


len, namelijk:

20 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 20 28-8-2009 16:32:29


Opbrengst verkopen =
werkelijke verkopen × nettoverkoopprijs = € . . . . . . . . . .
Standaardkosten =
werkelijke verkopen × standaardkostprijs = .......... -/-
Verkoopresultaat € ..........

Je kunt deze berekening op twee manieren maken, zoals het nu volgen-


de voorbeeld laat zien.

Voorbeeld Gegeven:
Gemiddelde verkoopprijs (ex btw) € 100,–
Standaardkostprijs € 60,–
Werkelijke verkopen 900.000 stuks

Gevraagd
Bereken het verkoopresultaat op twee manieren.

Uitwerking
1. Het verkoopresultaat =
(€ 100,– – € 60,–) × 900.000 stuks = € 36.000.000,–.

2. Het verkoopresultaat kan ook met de gegeven methode worden be-


rekend. Als we die invullen krijgen we:
Opbrengst verkopen = 900.000 stuks × € 100,– = € 90.000.000,—
Standaardkosten = 900.000 stuks × € 60,– = 54.000.000,— -/-
Verkoopresultaat = € 36.000.000,—

Voorbeeld Jan Tum is eigenaar van een aantal tankstations waar onder an-
dere de brandstof lpg wordt verkocht.
Over 2008 zijn de volgende gegevens verzameld:
– De gemiddelde verkoopprijs per liter is € 0,50 excl. btw.
– De variabele kosten bedragen € 200.000,–.
– Het aantal verkochte liters bedraagt 1.500.000.
– De constante kosten zijn € 350.000,–.
– De normale afzet is 1.400.000 liter.

Gevraagd
a. Bereken de standaardkostprijs
b. Bereken het bezettingsresultaat
c. Bereken het verkoopresultaat
d. Bereken het bedrijfsresultaat.

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 21

TB BE-4.indd 21 28-8-2009 16:32:29


Uitwerking:
a. De standaardkostprijs is:
C V € 350.000,– € 200.000,–
    € 0,25  € 0,13  € 0,38
N W 1.400.000 1.500.000
C
b. Het bezettingsresultaat = W – N  =
N
(1.500.000,– – 1.400.000) × € 0,25 = 100.000 × € 0,25 = € 25.000,–
(positief)

c. Verkoopresultaat = afzet × (verkoopprijs excl. btw – standaardkost-


prijs) = 1.500.000 liters × (€ 0,50 – € 0,38) = € 180.000,–

d. Het bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + bezettingsresultaat =


€ 180.000,– + € 25.000,– (positief) = € 205.000,– -

1.9 Samenvatting

Delingcalculatie Bij delingcalculatie geldt:


– De constante kosten per eenheid nemen af bij een toename van de
productie.
– De variabele kosten per eenheid blijven gelijk; ze nemen evenredig
met de productie toe en zijn proportioneel variabel.
constante fabricagekosten variabele kosten
Machine-uurtarief =  
normale productie werkelijke productie
C V

N W
totale constante directe personeelskosten C
Manuurtarief = 
normale manuren N
Commerciële kostprijs = integrale fabricagekostprijs + verkoopkosten per pro-
duct

22 Hoofdstuk 1

TB BE-4.indd 22 28-8-2009 16:32:30


Bepaling consumentenprijs

Fabricagekostprijs
Verkoopkosten +
Commerciële kostprijs
Winstopslag +
Nettoverkoopprijs
btw +
Consumentenprijs

Verkoopresultaat = omzet – commerciële kostprijs

Een andere berekeningsmethode is:

Opbrengst verkopen =
werkelijke verkopen × nettoverkoopprijs = € . . . . . . . . . .
Standaardkosten =
werkelijke verkopen × standaardkostprijs = .......... -/-
Verkoopresultaat € ..........

Winst = nettoverkoopprijs – commerciële kostprijs

Bezettingsresultaat =
constante kosten
werkelijke productie – normale productie  
normale productie
W – N  C
N

Als W > N, ontstaat overbezetting (positief bezettingsresultaat).


Als W < N, dan is er sprake van een onderbezetting (negatief bezettings-
resultaat).
Als W = N, geen bezettingsresultaat.

Bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + bezettingsresultaat (positief of negatief)

Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 23

TB BE-4.indd 23 28-8-2009 16:32:30

You might also like