Professional Documents
Culture Documents
Voorbeeld:
Qv = - 2p + 44
Qa = 2p - 12
Stap 1: Qv = Qa
Dit ziet er dan zo uit: - 2p + 44 = 2p - 12
Stap 2: de vergelijking oplossen
- 2p + 44 = 2p - 12
- 2p - 2p = - 12 - 44
- 4p = - 56
4p = 56
p = 56 ÷ 4
p = 14
Stap 3: vul de evenwichtsprijs in de vraagfunctie in:
Qv = - 2p + 44
p = 14 invullen
Qv = (- 2 x 14) + 44 = 16
Stap 4: vul de evenwichtsprijs in de aanbodfunctie in:
Qa = 2p - 12
p = 14 invullen
Qa = (2 x 14) - 12 = 16
Stap 5: controle
Zowel stap 5 als stap 6 geven hetzelfde antwoord. Dus is het goed! In de tekening zien we dezelfde
gegevens!
De vraag naar een goed reageert op prijsveranderingen. Hoe sterk die reactie is drukken we uit in een
getal:
procentuele verandering van de vraag
prijselasticiteit van de vraag =
procentuele verandering van de prijs
Voorbeeld:
Bij een prijs van € 2,20 per brood verkoopt een bakken 500 broden per dag. De winkelier verwacht dat
wanneer hij zijn prijs verhoogt tot € 2,31 de afzet met 2% zal afnemen.
Bereken de waarde van de prijselasticiteit van de vraag, als de winkelier gelijk heeft.
Stap 1: bereken de procentuele verandering van de prijs
⇒
De totale kosten zijn te verdelen in constante kosten en variabele kosten. Constante kosten zijn
kosten die niet veranderen bij een toe- of afname van de productie. Variabele kosten zijn kosten die
veranderen bij een toe- of afname van de productie. De winst vind je door de kosten af te trekken van
de opbrengsten.
Om te vinden bij welke productieomvang de winst maximaal is, wordt gekeken naar de marginale
kosten en de marginale opbrengsten. Marginale kosten (MK) zijn de kosten van een extra
geproduceerde eenheid. Marginale opbrengsten (MO) zijn de opbrengsten van een extra
geproduceerde en verkochte eenheid. Zolang de MO groter zijn dan de MK, stijgt de winst.
Begrippen hoofdstuk 1
aandeel
Verhandelbaar bewijs van mede-eigendom van een onderneming. Als het bedrijf winst maakt, ontvangt
de aandeelhouder dividend.
break-evenafzet
De afzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten: er wordt geen winst gemaakt.
constante kosten
(= vaste kosten) Kosten die niet veranderen als de omvang van de productie/afzet verandert.
degressief variabele kosten
De variabele kosten nemen minder dan evenredig toe met de productieomvang. De marginale kosten
zijn lager dan de gemiddelde variabele kosten.
dividend
Winstuitkering aan aandeelhouders van een nv of bv.
doorzichtige markt
(= transparante markt) De vragers naar en aanbieders van een product zijn op de hoogte van het totale
aanbod (prijs en andere voorwaarden).
gemiddelde constante kosten
De gemiddelde constante kosten (GCK) worden berekend door de totale constante kosten (TCK) te
verdelen over het totale aantal producten: TCK/q. Hetzelfde bedrag wordt zo uitgesmeerd over meer
producten: GCK daalt dus als de productieomvang toeneemt.
gemiddelde opbrengst
De opbrengst per product. De gemiddelde opbrengst is gelijk aan de totale opbrengst gedeeld door het
aantal verkochte goederen of diensten. Als alle consumenten dezelfde prijs betalen voor een product is
de gemiddelde opbrengst gelijk aan de prijs.
gemiddelde totale kosten
(= GTK) (Productie)kosten per stuk. Dit bedrag bestaat uit de optelsom van de gemiddelde constante
kosten (GCK) en de gemiddelde variabele kosten (GVK): GTK = GCK + GVK .
gemiddelde variabele kosten
De variabele kosten per stuk. Berekening: de totale variabele kosten gedeeld door de geproduceerde
hoeveelheid.
heterogeen product
Goederen en diensten waarvan de exemplaren in de ogen van de consument verschillen. Het maakt
uit van welke aanbieder het product afkomstig is.
homogeen product
Goederen en diensten waarvan alle exemplaren in de ogen van de consument identiek zijn. Het maakt
niet uit van welke aanbieder het product afkomstig is.
marginale kosten
De extra kosten als de productie met één product wordt uitgebreid.
marginale opbrengst
De extra opbrengst als de productie (en afzet) met één product wordt uitgebreid.
marktmechanisme
(= prijsmechanisme) De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product komt tot stand door het
vrije spel van vraag en aanbod. Er wordt precies evenveel aangeboden als gevraagd.
prijsmechanisme
(= marktmechanisme) De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product komt tot stand door het
vrije spel van vraag en aanbod. Er wordt precies evenveel aangeboden als gevraagd.
progressief variabele kosten
De variabele kosten nemen meer dan evenredig toe met de productieomvang. De marginale kosten
zijn hoger dan de gemiddelde variabele kosten.
proportioneel variabele kosten
De variabele kosten zijn per stuk hetzelfde: de variabele kosten stijgen recht evenredig met de
productieomvang. De marginale kosten zijn gelijk aan de gemiddelde variabele kosten.
totale kosten
De som van de totale constante (TCK) en de totale variabele kosten (TVK).
totale variabele kosten
De som van alle kosten die veranderen als de productieomvang verandert.
totale winst
Het verschil tussen de totale opbrengst (TO) en de totale kosten (TK).
transparante markt
(= doorzichtige markt) De vragers naar en aanbieders van een product zijn op de hoogte van het totale
aanbod (prijs en andere voorwaarden). De belangrijkste gegevens over de markt zijn helder en
duidelijk te verkrijgen.
volkomen concurrentie
(= volledige mededinging) Marktvorm met een groot aantal vragers en aanbieders, homogene
producten, vrije toe- en uittreding en volledige transparantie. De individuele vrager of individuele
aanbieder heeft geen invloed op de prijs.
volledige mededinging
(= volkomen concurrentie) Marktvorm met een groot aantal vragers en aanbieders, homogene
producten, vrije toe-en uittreding en volledige transparantie. De individuele vrager of individuele
aanbieder heeft geen invloed op de prijs.
vrije toe- en uittreding
Er zijn geen belemmeringen om tot een markt toe te treden of eruit te stappen, bijvoorbeeld geen
vestigingseisen.
*
Hoofdstuk 2
2.1 monopoliemacht in de telefonie brokkelt af
Een monopolist is alleenheerser op de markt omdat hij de enige aanbieder is. Maar die macht is niet
onbeperkt. De consumenten zijn namelijk niet bereid zomaar elke prijs te bepalen.
De betalingsbereidheid van de consumenten is af te leiden uit de collectieve vraaglijn, die tevens
de prijsafzetlijn is voor de monopolist.
Ook voor een monopolist kun je je voorstellen dat er verschillende doelstellingen zijn die nagestreefd
worden: zo veel mogelijk klanten, werkgelegenheid, tevredenheid, kostendekking. Maar zo veel
mogelijk winst maken hoort er meestal ook bij.
Als er sprake is van deelmarkten kan de monopolist prijsdiscriminatie toepassen.
Een bedrijf kan met behulp van de gemiddelde opbrengst (GO = P) en het aantal te verkopen
producten de totale opbrengst (TO) berekenen (TO = GO × q). De marginale opbrengst (MO) geeft
aan welke invloed een verandering van de afzet met één product heeft op de omzet van het bedrijf.
Als een monopolist verschillende prijzen in rekening brengt aan verschillende groepen consumenten
Winstberekening:
opbrengst kosten
TO - TK
GO x q - ( TCK + TVK )
pxq -
Bepalen van maximale winst: bij welke productieomvang (q) is de winst zo groot mogelijk?
Bovenstaand schema geeft aan dat je dan naar opbrengsten én kosten moet kijken.
De prijsafzetlijn voor een monopolist De variabele kosten kunnen ook bij een
leert ons dat prijs verandert met de monopolist proportioneel, progeressief dan
hoeveelheid producten die op de wel degressiefzijn.
markt afgezet worden.
Beginnend met een afzet van nul Beginnend met een afzet van nul moet de monopolist zich
moet de monopolist zich afvragen afvragen hoeveel de extra kosten zijn bij afzet één extra
hoeveel de extra opbrengst is als hij product
telkens één product meer afzet.
MO = ? MK = ?
Als MO > MK : dan levert dat ene extra product dus winst op → de totale winst groeit → de
monopolist is goed bezig → kijken of er nog meer in zit: nog een product er bij!
Als MO = MK : dan levert dat laatste product geen extra winst op: niet doen dus. Zo is 't wel
genoeg.
de productieomvang waarbij de winst maximaal is is gevonden!
2.2 privatisering van de telefoonmarkt
Als een overheidsbedrijf in particuliere handen overgaat is er sprake van privatisering. Privatisering
kan voordelen en nadelen hebben voor de consument. Productinnovatie en procesinnovatie (met
daaruit voortvloeiend mogelijk lagere prijzen), kortweg innovatie, horen bij de voordelen.
Begrippen hoofdstuk 2
afromen
Mensen met een hogere betalingsbereidheid een hogere prijs voor hetzelfde product laten betalen.
Hierdoor wordt een deel van het consumentensurplus overgeheveld naar het producentensurplus.
betalingsbereidheid
Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen. Op de arbeidsmarkt: het maximale bedrag dat een
werkgever aan loon wil betalen.
monopolist
De enige aanbieder op een markt
octrooi
(= patent) Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding.
onvolkomen concurrentie
(= onvolledige mededinging) Een marktvorm die niet aan alle kenmerken van volkomen concurrentie
voldoet.
onvolledige mededinging
(= onvolkomen concurrentie) Een marktvorm die niet aan alle kenmerken volledige mededinging
voldoet.
patent
(= octrooi) Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding.
prijsafzetlijn
Deze lijn geeft weer hoeveel er verkocht wordt bij verschillende prijzen
prijsdiscriminatie
Producenten vragen verschillende prijzen vragen aan verschillende groepen consumenten voor
hetzelfde product. Dit kan alleen als de deelmarkten strikt gescheiden zijn.
3.2 oligopolie
Op een oligopolistische markt is een beperkt aantal aanbieders actief of hebben enkele aanbieders
een relatief groot marktaandeel. Als er slecht twee producenten zijn spreken we van een duopolie.
Schaalvoordelen zijn een vaak voorkomende reden voor het ontstaan van een oligopolie, maar zijn
tevens een belemmering voor nieuwkomers.
Andere belemmeringen: verzonken kosten en octrooien of patenten.
monopolistische concurrentie
Een markt met monopolistische concurrentie heeft zowel trekjes van een monopolie als van (volledige)
concurrentie:
monopolie: er wordt geprobeerd een eigen klantenkring op te bouwen; bijvoorbeeld door
productdifferentiatie
concurrentie: de producent kan met de prijs gaan spelen: hij is prijszetter. Maar wel beperkt: als de
prijs (of de service bijvoorbeeld) te veel gaat afwijken stappen er steeds meer klanten over naar de
concurrent.
3.4 marktgedrag
Concurreren op de prijs is een gebruikelijke strategie. Door het verlagen van de prijs kan een
onderneming klanten afsnoepen van de concurrent. De concurrenten zullen dit niet lijdzaam toelaten
en ook hun prijs verlagen. Dit kan leiden tot een prijzenoorlog.
Door productdifferentiatie creëert de onderneming een eigen product met een afwijkende prijsafzetlijn
voor haar product en wordt de ondernemer binnen zekere grenzen prijszetter. Zo ontstaat er voor de
onderneming ruimte om de prijs te verhogen. Als deze truc niet lukt dan blijven de producten van de
verschillende producenten substitutiegoederen.
samenwerken
Ondernemingen zijn niet altijd in een concurrentiestrijd met elkaar verwikkeld. Ook samenwerking
komt voor, eventueel door afspraken met elkaar te maken. Als aanbieders afspraken maken, met als
doel de onderlinge concurrentie te verminderen, noemen we zo'n samenwerkingsverband een kartel.
Samenwerking tussen ondernemingen kan ook zonder overleg plaatsvinden. Op oligopolistische
markten waar een beperkt aantal ondernemingen actief is, zien we vaak dat een onderneming telkens
het initiatief neemt om de prijzen te verhogen of te verlagen. De onderneming die het initiatief neemt
om de prijs te veranderen is de prijsleider.
concurrentie vergroot het totale surplus en daarmee de welvaart
overeenkomsten en verscillen tussen marktvormen
Op een oligopolistische markt is een beperkt aantal aanbieders actief of hebben enkele aanbieders
een relatief groot marktaandeel. Als er slecht twee producenten zijn spreken we van een duopolie.
Begrippen hoofdstuk 3
dominante strategie
De strategie die het beste resultaat oplevert, ongeacht de keuze van de andere speler(s).
duopolie
Oligopolie met slechts twee aanbieders.
gevangenendilemma
(= prisoner’s dilemma) Een situatie bekend uit de speltheorie waarbij twee partijen voor de keus staan
samen te werken of niet, waarbij samenwerken meer oplevert dan niet samenwerken.
herhaald simultaan spel
Een simultaan spel, zoals een gevangenendilemma, dat vaker wordt herhaald.
herhaald spel
Een simultaan spel, zoals een gevangenendilemma, dat vaker wordt herhaald.
hoeveelheidsaanpasser
Op een markt waar de aanbieder geen invloed kan uitoefenen op de marktprijs kan hij alleen beslissen
hoeveel hij bij deze geldende marktprijs gaat aanbieden.
kartel
Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen.
monopolistische concurrentie
Een marktvorm waarop de feitelijke verschillen tussen producten van verschillende aanbieders klein
zijn, maar waarop consumenten de producten toch verschillend waarderen. Er zijn veel aanbieders en
het product is heterogeen. Een ondernemer kan binnen zekere grenzen de prijs zelf bepalen.
octrooi
(= patent) Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding.
oligopolie
Een marktvorm met een beperkt aantal aanbieders of enkele grote aanbieders die het overgrote
marktaandeel in handen hebben.
oligopolistische markt
Een marktvorm met een beperkt aantal aanbieders of enkele grote aanbieders die het overgrote
marktaandeel in handen hebben.
onvolkomen concurrentie
(= onvolledige mededinging) Een marktvorm die niet aan alle kenmerken van volkomen concurrentie
voldoet.
patent
(= octrooi) Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding.
prijsleider
De producenten die op een bepaalde markt de prijs bepalen. Dit doen zij over het algemeen doordat zij
marktleiders zijn en dus een groot deel van de markt van een bepaald product in handen hebben.
prijsnemer
De aanbieders op deze markt hebben geen enkele invloed op de prijs. De prijs is voor hen gegeven.
prijszetter
Een producent die zelf zijn prijs kan bepalen.
prijzenoorlog
Een situatie waarin ondernemingen binnen een bepaalde sector elkaar beconcurreren door
prijsverlagingen waarmee ze proberen een groter marktaandeel te verwerven.
productdifferentiatie
Het geven van eigen kenmerken aan een product met als doel het marktaandeel te vergroten. Het
product wordt heterogener.
schaalvoordelen
Kostenvoordelen die ontstaan door productie op grote schaal.
sequentieel spel
Een spel waarin de spelers na elkaar beslissen.
simultaan
Een speler beslist zonder te weten wat de andere speler heeft gekozen.
spelboom
(= beslisboom) Een schema dat de volgorde van beslissen en de verschillende bijbehorende
uitkomsten toont.
substitutiegoederen
Goederen die elkaar kunnen vervangen.
toetredingsbarrière
De factoren die de toegang tot de markt of tot een nieuwe sector beïnvloeden.
ultimatumspel
(= ultimatum game) Economisch spel ontworpen om onderzoek te doen naar de verdeling van een
geldbedrag tussen twee personen.
verzonken kosten
Kosten die als ze eenmaal zijn gemaakt niet meer kunnen worden terugverdiend als een activiteit
wordt gestaakt, omdat er geen andere gebruiksmogelijkheden zijn.
Als er op een markt te veel macht concentreert bij één of enkele marktpartijen komt er een hogere
prijs en/of een slechtere kwaliteit uit de bus dan bij volledige mededinging. We spreken dan
van marktfalen; de overheid verzet zich tegen dergelijke economische machtsvorming. Eén van de
instrumenten die de overheid kan gebruiken is prijsregulering.
maximumprijzen
Te hoge prijzen kan de overheid tegengaan door het instellen van maximumprijzen. Er kan dan wel
een probleem ontstaan: er een vraagoverschot (of een aanbodtekort).
Soms is niet een te hoge, maar juist een te lage marktprijs een probleem. Producenten kunnen dan in
de problemen komen. Een minimumprijs, ook wel garantieprijs of interventieprijs genoemd, kan dan
een oplossing zijn. Er komt dan wel een overschot op de markt. De overheid moet die "uit de markt
halen": opkopen dus. Met die opgekochte goederen kan eventueel een buffervoorraadaangelegd
worden.
Het opkopen van overschotten kan een kostbare zaak worden. Een alternatief is het instellen van
een quotumsysteem.
heffingen en subsidies
Via heffingen, zoals btw en accijns, en subsidies beïnvloedt de overheid de prijzen. Schadelijke
producten, zoals sigaretten en alcohol, worden belast met een heffing (accijns) die wordt opgelegd
aan de producenten.
4.3 loonvorming
Het minimumjeugdloon voor een 16-jarige sinds 1 januari 2013 € 23,40 per dag van 8 gewerkte uren
is. De hoogte van het minimumjeugdloon is afhankelijk van de leeftijd en wordt uitgedrukt in een
bepaald percentage van het minimumloon. Het minimumloon is het loon dat iemand van 23 jaar
wettelijk moet krijgen.
Het minimumloon is een door de overheid vastgestelde ondergrens aan de lonen en is bedoeld om
werknemers een redelijk inkomen te garanderen. Met de invoering van het minimumloon wordt aan de
onderkant van de arbeidsmarkt, de markt waar laagproductieven zich aanbieden, het loon niet langer
bepaald door vraag en aanbod van arbeid, maar door de overheid. De grafiek kan de werking van het
minimumloon verduidelijken.
De werkloosheid die ontstaat door het minimumloon maken onderdeel uit van de structurele
werkloosheid.
de CAO
Als iemand een betaalde baan aanvaardt, moet er altijd een arbeidsovereenkomst tussen de
werknemer en de werkgever worden opgesteld. In een individuele arbeidsovereenkomst worden
arbeidsvoorwaarden zwart op wit vastgelegd, zodat er later geen onduidelijkheid over kan ontstaan.
Bij de arbeidsvoorwaarden wordt er een onderscheid gemaakt tussen primaire
arbeidsvoorwaardenen secundaire arbeidsvoorwaarden. Voor de overige arbeidsvoorwaarden wordt
meestal verwezen naar de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Namens de werknemers
onderhandelen de vakbonden en namens de werkgevers onderhandelen de werkgeversbonden als de
cao voor de hele bedrijfstak van toepassing is. Als een groot bedrijf een eigen cao heeft, dan
onderhandelt de directie met de vakbonden. De organisatiegraad van werknemers is in Nederland
ongeveer 25%. Een cao wordt meestal algemeen verbindend verklaard door de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.
Vakbonden en werkgevers hebben in het begin verschillende standpunten maar weten dat ze het
samen eens moeten worden. Als je je poot stijf houdt, kun je geen compromis sluiten. In de
onderhandelingen is geloofwaardigheid belangrijk. Als de vakbond dreigt met weglopen van de
onderhandelingstafel of met staken, moet de vakbond bereid zijn het ook te doen.
Bij onderhandelen is ook zelfbinding belangrijk. Als bij loononderhandelingen de onderhandelaars in
een voorlopig akkoord vastleggen dat de lonen maar met 0,5% mogen stijgen vanwege de
economische situatie in de bedrijfstak, dan moeten de vakbondsvertegenwoordigers dit standpunt wel
verdedigen tegenover hun leden die liever een veel hogere loonstijging willen. De onderhandelaars
binden zichzelf dan aan de gemaakte afspraak. Dit vergroot hun betrouwbaarheid.
Is een cao eenmaal algemeen verbindend verklaard, dan geldt deze voor alle werknemers, ook voor
hen die geen lid zijn van een vakbond. Het kan daarom voor werknemers verleidelijk zijn om geen lid
te worden van een vakbond. Je betaalt dan geen contributie, maar profiteert wel van de gunstige
arbeidsvoorwaarden die dankzij het onderhandelen van de vakbond worden verkregen. Dit gedrag
wordt meeliftersgedrag of free-ridergedrag genoemd.
Contributie betalen vindt niemand leuk, dat willen we het liefst overlaten aan anderen. Maar als alle
werknemers op deze manier willen meeliften dan bestaat er geen vakbond, verslechteren de
arbeidsvoorwaarden en is iedereen slechter af. Met dit eindresultaat is niemand blij, maar het is wel
een gevolg van rationeel gedrag van individuen. Dat is dan ook de reden dat er soms wordt gepleit
voor het verplicht stellen van het vakbondslidmaatschap in een bepaalde bedrijfstak. Dit noemen
we collectieve dwang.
5.1 de autoriteiten
De overheid heeft enkele toezichthoudende instanties in het leven geroepen zoals de ACM (Autoriteit
Consument & Markt) en de AFM(Autoriteit Financiële Markten). Niet alleen op nationaal niveau, maar
ook op Europees niveau zijn toezichthouders.
Sommige toezichthouders zoeken naar verstoringen van de vrije markt, en treden daartegen op. Als
bedrijven willen fuseren, of als een bedrijf een ander bedrijf wil overnemen is daarvoor toestemming
nodig van de nationale of Europese overheid. De concentratie van marktmacht kan te groot worden en
daardoor de markt verstoren.
5.2 octrooi
Iedereen die een uitvinding doet kan een octrooi (of patent) aanvragen bij het Octrooicentrum van zijn
land. Je krijgt dan het alleenrecht op het maken of het laten maken van een product voor een
bepaalde tijd.
collectieve goederen
Doordat er geen individuele prijs bepaald kan worden kan meeliften niet goed worden tegengegaan.
Dan kan het nodig zijn collectieve dwang uit te oefenen. Er ontstaan dan collectieve goederen.
Collectieve goederen zijn niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend. Een goed dat uitsluitbaar en rivaliserend
is, bijvoorbeeld brood, noemen we een individueel goed.
Individuele goederen kunnen door de markt worden geleverd. Sommige individuele goederen worden
echter door de overheid geleverd: quasicollectieve goederen.
Externe effecten
Er kan sprake zijn van negatieve externe effecten. De producent houdt alleen rekening met de interne
kosten of private kosten. Er zijn echter ook externe kosten. De som van interne en externe kosten:
maatschappelijke kosten.
De mate van verzadiging van een markt kun je weergeven met het begrip penetratiegraad. Afgedankte
producten kunnen gerecycled worden.
Begrippen hoofdstuk 5
collectieve goederen
Goederen waar wel behoefte aan is, maar die niet door de markt worden geleverd, omdat het
onmogelijk is gebruikers die niet betalen uit te sluiten van het gebruik van het product. Daarnaast zijn
collectieve goederen niet-rivaliserende goederen, dat wil zeggen dat de consumptie van de ene
gebruiker niet ten koste gaat van de consumptie van de andere gebruiker. Bijvoorbeeld dijken.
concentratie van marktmacht
Goederen en diensten worden door een kleiner aantal bedrijven aangeboden.
externe kosten
Kosten van productie en consumptie die niet in de prijs zijn opgenomen.
fusie
Bedrijven gaan samen in een nieuw bedrijf.
individueel goed
Goederen die uitsluitbaar zijn en rivaliserend.
individuele prijs
De prijs die een consument betaalt voor een product.
interne kosten
(= private kosten) De werkelijke uitgaven van de producent.
maatschappelijke kosten
Kosten van economisch handelen voor de samenleving. Kosten die de samenleving moet opbrengen,
bijvoorbeeld door luchtvervuiling, roken, afval na de markt enz. De optelsom van de private kosten en
de externe kosten van een product.
marktfalen
De vrije marktwerking wordt verstoord. Op de markt komt geen optimale situatie tot stand (niet Pareto-
effciciënt).
negatieve externe effecten
(= externe kosten) Gevolgen van productie en/of consumptie die slecht zijn voor de welvaart van
anderen en die niet verrekend zijn in de prijs van het product.
niet-rivaliserend goed
Consumptie van de een gaat niet ten koste van de consumptie van de ander.
niet-uitsluitbaar goed
Niet betalende gebruikers kunnen niet worden uitgesloten van gebruik van het goed.
octrooi
(= patent) Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding.
overname
Een sterk bedrijf koopt een zwakker bedrijf op, meestal door meer dan de helft van de aandelen op te
kopen
positieve externe effecten
(= externe baten) Gevolgen van productie en/of consumptie die positief zijn voor de welvaart van
anderen en die niet verrekend zijn in de prijs van het product.
private kosten
(= interne kosten) De werkelijke uitgaven van de producent.
procesinnovatie
het vernieuwen van het productieproces
productinnovatie
Het invoeren van nieuwe of vernieuwde producten
quasicollectieve goederen
Individuele goederen en diensten die geleverd zouden kunnen worden door de markt, maar die (deels)
worden geleverd door de overheid. Bijvoorbeeld onderwijs.
toezichthouders
Onafhankelijke en onpartijdige instituten die erop toezien dat wetten en regels worden nageleefd.
*
Duurzaam produceren betekent dat de productie van nu niet ten koste gaat van de
productiemogelijkheden in de toekomst.
Begrippen hoofdstuk 6
duurzaam produceren en consumeren
Het geheel aan activiteiten van producenten gericht op milieu-aspecten en eerlijke handel.
maatschappelijk verantwoord ondernemen
Bedrijven die naast winst als doelstelling rekening houden met het effect van hun activiteiten op het
milieu en op menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf. Er wordt rekening gehouden met de drie
p’s: people, planet, profit.
people planet profit
Onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen. People: Rekening houden met de gevolgen
van de productie voor mensen binnen en buiten de onderneming. Planet: Rekening houden met de
gevolgen van de productie voor het (leef)milieu. Profit: Rekening houden met de economische effecten
op goederen en diensten.
*
Hoofdstuk 7ondernemingsvormen
7.1 rechtsvormen
Als je een bedrijf wil beginnen moet je een ondernemingsvorm (= rechtsvorm) kiezen:
de eenmanszaak: persoonlijke aansprakelijkheid
de vennootschap onder firma
de besloten vennootschap
de naamloze vennootschap
Bv's en nv's zijn rechtspersonen. Een eenmanszaak zonder personeel wordt ook wel een ZZP
genoemd.
Bij een bv en nv is er een scheiding tussen leiding en eigendom. De eigenaren hebben aandelen. Bij
een bv staan die op naam, bij een nv is het anoniem. Door dit laatste zijn de aandelen van een nv vrij
verhandelbaar. De dagelijkse leiding is in handen van een door de aandeelhouders benoemde
directie. Eén keer per jaar moet er een aandeelhoudersvergadering zijn. De aandeelhouders worden
vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, die de raad van bestuur (de directie) van het
bedrijf controleert.
zzp
Een bedrijf kan gefinancierd worden met eigen vermogen of vreemd vermogen. Verschaffers van
vreemd vermogen lopen risico, hoewel dat risico kleiner is dan bij eigen vermogen. Om dit risico te
beperken kan een vreemd-vermogen-verschaffer bijvoorbeeld een hypotheek verstrekken.
De beloning voor eigen vermogen is winst (of ingeval van aandeelhouders: dividend), voor vreemd
vermogen is dat rente.