Professional Documents
Culture Documents
Economie
Release 2021
www.praktischeeconomie.nl
Malmberg ’s-Hertogenbosch
© Malmberg ’s-Hertogenbosch, 2021
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige
andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet
1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Module 5 Speltheorie
Antwoorden
Inhoudsopgave
1 Spelthorie ..............................................................................................................................................5
§1 Van spel naar theorie ......................................................................................................................5
§2 Een economiespel: Jumbo en Albert Heijn......................................................................................5
§3 De oplossing van een economiespel: het Nash-evenwicht .............................................................7
§4 Toepassen ........................................................................................................................................8
2 Simultaan spelen ............................................................................................................................... 12
§1 Het gevangenendilemma ............................................................................................................. 12
§2 Collectieve goederen en het gevangenendilemma ...................................................................... 14
§3 Oplossingen voor het gevangenendilemma ................................................................................. 16
§4 Toepassen ..................................................................................................................................... 18
3 Volgtijdelijk spelen ............................................................................................................................ 21
§1 Asymmetrische informatie ........................................................................................................... 21
§2 Toe- en uittreding ......................................................................................................................... 25
§3 Toepassen ..................................................................................................................................... 26
4 Herhaald spelen ................................................................................................................................. 34
§1 Morgen is vandaag ....................................................................................................................... 34
§2 Herhaling ...................................................................................................................................... 35
§3 Toepassen ..................................................................................................................................... 38
5 Onderhandelen .................................................................................................................................. 41
§1 Meerdere evenwichten ................................................................................................................ 41
§2 Verzonken kosten ......................................................................................................................... 42
§3 Het berovingsprobleem ................................................................................................................ 44
§4 Toepassen ..................................................................................................................................... 46
Afsluiting ............................................................................................................................................... 48
Naar het examen .................................................................................................................................. 52
Hoofdstuk 1 Speltheorie
2
Lees In context ‘Prijsverlagingen door supermarkten’.
a Citeer de zin waaruit de wederzijdse afhankelijkheid van Jumbo en Albert Heijn blijkt.
‘Als Jumbo zijn prijzen niet zou verlagen, zou de supermarktketen een groot deel van zijn
marktaandeel kwijtraken.’
b Waaruit blijkt dat er voldoende ruimte was om de prijzen te verlagen?
Een gemiddeld huishouden besteedde vlak voor het uitbreken van de prijzenoorlog veel meer
aan boodschappen (€ 450 per maand) dan zeven jaar eerder (€ 260 per maand).
3
Schoenengigant en Footfeel zijn de enige twee schoenenwinkels in een stad. Ze zijn met elkaar
verwikkeld in een economiespel. In bron 5 staat de bijbehorende opbrengstenmatrix.
a Onderstreep in bron 5 voor beide spelers de uitkomsten die horen bij de acties die de meeste
winst opleveren.
Bron 5 Winst per week van Schoenengigant en Footfeel.
Schoenengigant
Geen prijsverlaging Wel prijsverlaging
Footfeel Geen prijsverlaging (€ 4.500, € 6.000) (€ 3.000, € 8.000)
Wel prijsverlaging (€ 5.000, € 4.000) (€ 4.000, € 5.000)
b Wat is het Nash-evenwicht?
{wel prijsverlaging, wel prijsverlaging}.
c Waarom neemt Footfeel in het marktevenwicht geen initiatief met een prijsverandering?
Dan zou de winst met € 1.000 afnemen.
d Waarom neemt de Schoenengigant in het marktevenwicht geen initiatief met een
prijsverandering?
Dan zou de winst met € 1.000 afnemen.
4
Lees Uit de wetenschap ‘De keuze van een Nash-evenwicht’.
a Leg uit dat {1, 1} in bron 3 een Nash-evenwicht is.
In de situatie waarbij iedere speler {1} kiest, kan geen speler erop vooruitgaan door in z’n
eentje iets anders te kiezen dan {1}.
Paragraaf 4 Toepassen
1
Lees nog eens de introductie van het hoofdstuk.
a Welke Nederlander heeft als eerste de Nobelprijs voor economie gekregen?
Jan Tinbergen.
Vanwege de broze gezondheid van John Nash heeft het Abelprijscomité overwogen hem de prijs
niet toe te kennen. John Nash heeft om diezelfde reden overwogen om niet af te reizen naar
Oslo. Een economiestudent zag het strategische probleem en ging langs bij John Nash en bij het
Abelprijscomité. Zijn bevindingen staan in bron 3.
b Vul bron 1 in met de informatie uit bron 3. Alle opbrengsten zijn gehele, positieve getallen.
Abelprijscomité
Wel toekennen Niet toekennen
John Nash Wel afhalen (4, 5) (1, 2)
Niet afhalen (3, 4) (2, 3)
c Wordt de prijs aan John Nash toegekend? En reist hij af naar Oslo? Verklaar je antwoord.
In het Nash-evenwicht wordt de prijs toegekend en reist John Nash af naar Oslo.
Abelprijscomité
Wel toekennen Niet toekennen
John Nash Wel afhalen (4, 5) (1, 2)
Niet afhalen (3, 4) (2, 3)
Paragraaf 4 Toepassen
1
Lees nogmaals de introductie van het hoofdstuk.
a Vul bron 1 in als Ron B. en Dick P. hun actie kiezen op basis van de collectieve opbrengst.
Dick P.
De ander aangeven De ander niet aangeven
Ron B. De ander aangeven (–20, –20) (–14, –14)
De ander niet aangeven (–14, –14) (–4, –4)
b Wat is nu het Nash-evenwicht?
{de ander niet aangeven, de ander niet aangeven}.
Dick P.
De ander aangeven De ander niet aangeven
Ron B. De ander aangeven (–20, –20) (–14, –14)
De ander niet aangeven(–14, –14) (–4, –4)
c Beschrijf een situatie waarbij het meer voor de hand ligt dat beide spelers uitgaan van de
collectieve opbrengst bij het maken van hun keuzes.
Omstandigheden waarin de opbrengst van de ander ook belangrijk is. Ron B. en Dick P. zijn
bijvoorbeeld familie van elkaar.
Voorafgaand aan het verhoor heeft een handlanger van Ron B. gedetailleerde informatie over de
kinderen van Dick P. aan Dick P. laten zien.
d Wat beoogt Ron B. met deze intimidatie?
De opbrengsten voor Ron B. van de keuze {de ander aangeven} te verlagen.
e Vul bron 2 in waarbij Dick P. de intimidatie in zijn overwegingen meeneemt. Verklaar je
antwoord.
Dick P.
De ander aangeven De ander niet aangeven
Ron B. De ander aangeven (–10, –20) (0, –14)
De ander niet aangeven (–14, –10) (–2, –2)
f Wat is nu het Nash-evenwicht?
{de ander aangeven, de ander niet aangeven}.
Ron B. gaat vrijuit, Dick P. belandt in de gevangenis.
Dick P.
De ander aangeven De ander niet aangeven
Ron B. De ander aangeven (–10, –20) (0, –14)
De ander niet aangeven (–14, –10) (–2, –2)
b Wat is het Nash-evenwicht als Frida als eerste kiest om haar prijzen wel of niet te verlagen?
Nash-evenwicht: {wel prijsverlaging, wel prijsverlaging}.
e Leg uit of het voor Shell en Esso een voordeel is om als eerste een actie te kiezen.
Ja, dat is een voordeel. Diegene die als eerste kiest, kiest altijd voor de actie
{wel prijsverlaging}. De ander zal dan altijd de actie kiezen {geen prijsverlaging}. Hierdoor
blijft er maar een Nash-evenwicht over, precies het Nash-evenwicht bij opdracht 5a waar de
speler die als eerste een actie kiest een voorkeur voor heeft.
6
Lees Uit de wetenschap ‘Volgtijdelijke vrijwillige bijdragen aan collectieve goederen’.
a Leg uit dat een bijdrage aan het gemeenschappelijk project een positief extern effect
oplevert.
Een euro die bijgedragen wordt aan het gemeenschappelijke project levert diegene die de
euro afstaat € 0,40 op. Dat kost hem dus netto € 0,60. Maar deze euro levert de andere drie
deelnemers ook € 0,40 per deelnemer op, € 1,20 in totaal. Dit is het positieve externe effect
van de bijdrage aan het gemeenschappelijke project. Een euro die bijgedragen wordt, heeft
dus als netto opbrengst: 4 × € 0,40 – € 1 = € 0,60.
b Hoeveel draagt iemand bij aan het gemeenschappelijke project in het Nash-evenwicht als
deelnemers gelijktijdig hun keuze bepalen? Verklaar je antwoord.
Niets. Wat de andere spelers ook bijdragen, voor een speler kost bijdragen altijd geld. Wat de
andere spelers ook doen, de opbrengst voor een speler is dan altijd hoger door zo min
mogelijk zelf bij te dragen. En zo min mogelijk is € 0.
c Is het volgens het experiment verstandig om BN’ers te vragen publiek bij te dragen aan een
goed doel?
Ja. Het experiment laat zien dat als iemand als eerste bijdraagt, anderen dan volgen en met
een hogere bijdrage. In de praktijk kunnen BN’ers de rol van de eerste die bijdraagt vervullen.
d Welk voorbeeld wordt er in bron 4 gesteld? Is dit een voorbeeld van ‘een goed voorbeeld
doet zo goed volgen’? Verklaar je antwoord.
Bijvoorbeeld: Iemand wordt ‘gestraft’, bijvoorbeeld ontslagen. Dit is een ander type van het
stellen van een voorbeeld. Het kan ook positief gesteld worden, want misschien had diegene
die ontslagen wordt iets gedaan waardoor ontslag goed verdedigbaar is. Door hem dan te
ontslaan, wordt er een voorbeeld gesteld voor anderen die dit type gedrag ook overwegen.
Paragraaf 3 Toepassen
1
Lees nogmaals de introductie van het hoofdstuk.
a Waarom is een prijsverlaging geen geloofwaardige dreiging om Blendle van toetreding tot de
markt van geschreven content af te houden?
Omdat zittende aanbieders aan ieder artikel verdienen dat via Blendle gelezen wordt. Het
verlagen van de prijs kost vooral zittende aanbieders geld; verspreiden van hun content via
Blendle levert hun juist extra lezers op.
b Waarom is een prijsverlaging wel een geloofwaardige dreiging om Blendle van toetreding tot
de markt van geschreven content af te houden?
Blendle moet zijn eigen kosten terugverdienen: de opzet en het onderhoud van het platform.
Als ze per gelezen artikel minder betaald krijgen, kan het zo zijn dat ze nooit winstgevend
zullen worden.
c Welke andere actie kunnen zittende aanbieders kiezen om toetreding door Blendle af te
wenden?
Niet met Blendle in zee gaan en hun geschreven content niet via Blendle aangeboden laten
worden.
2
In een klein stadje in het oosten van de Verenigde Staten is één schildersbedrijf, QolorQuick.
Ondernemer Smith overweegt in de stad een tweede schildersbedrijf te starten, Smith. De
toetreding gaat gepaard met $ 20.000 aan toetredingskosten. Als QolorQuick van de plannen
hoort, dreigt hij Smith met een prijzenoorlog als deze tot de markt toetreedt. De prijzen zijn dan zo
laag dat QolorQuick geen winst maakt, terwijl Smith zijn toetredingskosten verliest. Als
QolorQuick afziet van de prijzenoorlog, zullen beide bedrijven de helft van de markt bedienen en
wordt de winst die Smith als monopolist maakt gelijkelijk verdeeld over beide aanbieders:
$ 40.000 per bedrijf.
a Geef een voorbeeld van toetredingskosten.
Bijvoorbeeld: marketing, administratieve kosten voor vergunningen, winkelpand, werkplaats,
bedrijfsauto’s.
Een econoom beweert dat beide spelers de markt verkeerd inschatten. QolorQuick verkoopt ook
veel verf en additionele producten aan doe-het-zelvers die kleine klussen zelf uitvoeren en met
het bedrijf vertrouwd zijn als gevolg van door QolorQuick uitgevoerde grote klussen. Als gevolg
van de toetreding van Smith zal QolorQuick veel omzet aan doe-het-zelvers verliezen.
c Hoeveel omzet moet QolorQuick bij de doe-het-zelvers verliezen om de dreiging van een
prijzenoorlog geloofwaardig te maken? Verklaar je antwoord.
Meer dan $ 40.000. De optie {wel prijsverlaging} moet beter uitpakken dan de optie
{geen prijsverlaging} en het verschil is $ 40.000.
Vrij snel na de toetreding van Smith komen verfproducten op de markt die aanzienlijk minder
negatieve externe effecten hebben. Deze nieuwe verf is wel duurder en de Amerikaanse
consumenten zijn vanwege de prijs en de zwakkere weerstand tegen zon en regen niet
enthousiast over de nieuwe verf. Beide schildersbedrijven twijfelen of ze op de nieuwe
milieuvriendelijke verf moeten overstappen. In bron 2 staat de bijbehorende opbrengstenmatrix.
d Geef een voorbeeld van een negatief extern effect van het gebruik van traditionele verf.
Die verf is slecht voor de gezondheid van schilders, waardoor de gezondheidszorg duurder
uitvalt. Het milieu wordt (meer) vervuild.
e Laat zien dat in het Nash-evenwicht beide schildersbedrijven niet overstappen op de
milieuvriendelijke verf.
Nash-evenwicht: {niet overstappen, niet overstappen}.
Smith
Niet overstappen Wel overstappen
QolorQuick Niet overstappen (40, 20) (50, 0)
Wel overstappen (20, 30) (30, 10)
De overheid constateert dat de overstap naar milieuvriendelijke verf op veel plaatsen niet gebeurt.
Zij wil daarom het gebruik van milieuvriendelijke verf stimuleren. Zij twijfelt tussen het subsidiëren
van de aanbieders van milieuvriendelijke verf of een wettelijk verbod van de traditionele verf. De
overheid heeft in het algemeen een voorkeur voor marktconforme instrumenten en kiest daarom
liever voor een subsidie. Zij overweegt een subsidie van $ 1,60 dollar per liter verf bij een
totaalbudget van $ 30 miljoen. Bron 4 geeft de invloed van de subsidie op de opbrengsten van
beide schildersbedrijven.
g Wat is nu het Nash-evenwicht? Verklaar deze uitkomst en vergelijk dat met je antwoord bij
opdracht 3e.
{M, M}. LeVelo kiest als eerste. Daarmee kan hij het door hem gewenste Nash-evenwicht
afdwingen.
4
De ontwikkelkosten van digitale kaarten zijn erg hoog, zodat er sprake is van aanzienlijke
schaalvoordelen bij een groeiende productie. Op de Europese markt heeft Napia een
monopoliepositie op het gebied van digitale kaarten voor mobiele navigatieapparaten die
voornamelijk gebruikt worden door automobilisten. De ICT-onderneming Mioto overweegt een
poging te doen een plaats op deze markt te veroveren. Mioto ontwikkelt digitale kaarten die niet
alleen in de auto gebruikt kunnen worden, maar ook door bijvoorbeeld wandelaars. Napia laat via
de media doorschemeren de toetreding van Mioto met een scherpe prijsstelling te zullen
frustreren. Mioto neemt daarom contact op met de Eurocommissaris voor Mededinging (ECM) en
vraagt haar Napia tot de orde te roepen en concurrentie op de Europese markt mogelijk te
maken. De ECM vraagt haar marktanalist om advies en die publiceert twee scenario’s: bron 11
en 12. Elk scenario is gebaseerd op een andere betalingsbereidheid. In beide scenario’s zet
Mioto de eerste stap en kiest Napia daarna een prijsbeleid. De bedragen hebben betrekking op
de winst in miljarden euro’s.
a Leg uit dat in scenario 1 de betalingsbereidheid van de consument groter is dan in
scenario 2.
In scenario 1 is de winst van Napia bij een hoge prijs groter dan bij een lage prijs. Dit wijst op
een lage prijsgevoeligheid. In scenario 2 is het tegenovergestelde het geval.
b Leg uit dat in scenario 1 naast Napia nog ruimte op de markt is voor Mioto.
In scenario 1 (bij de hoge prijs) is de totale winst van Napia en Mioto samen groter dan in een
monopoliesituatie van Napia. Dit erop wijst dat Napia niet alle consumenten kan bedienen
(terwijl in scenario 2 het tegenovergestelde het geval is).
De ECM vraagt haar marktanalist welke argumenten er zouden kunnen zijn vóór en tegen
toetreding van Mioto tot de Europese markt voor digitale kaarten.
Garnalenvisser 2
Hoge prijs Lage prijs
Garnalenvisser 1 Hoge prijs (5, 5) (0, 15)
Lage prijs (15, 0) (6, 6)
h Wat is nu het Nash-evenwicht?
{lage prijs, lage prijs}
Garnalenvisser 2
Hoge prijs Lage prijs
Garnalenvisser 1 Hoge prijs (5, 5) (0, 15)
Lage prijs (15, 0) (6, 6)
i Hebben de garnalenvissers nu een prikkel om een prijsafspraak te maken?
Nee. Een prijsafspraak levert naar verwachting minder op dan de lage prijs die bij vrije
concurrentie tot stand komt.
De rechter heeft de boete verlaagd, omdat de vissers ook een vangstbeperking afspraken.
j Welke boete moet naar verwachting betaald worden als de kans dat de prijsafspraak ontdekt
wordt 50% is en de rechter de boete met 30% verlaagt?
0,7 × 0,5 × € 10.000 = € 3.500
Praktische economie 4|5|6 vwo antwoordenboek Module 5 Speltheorie 34
k Vul bron 4 in waarbij de kans dat de prijsafspraak ontdekt wordt 50% is en de rechter de
boete verlaagd heeft met 30%.
Garnalenvisser 2
Hoge prijs Lage prijs
Garnalenvisser 1 Hoge prijs (6,5, 6,5) (0, 15)
Lage prijs (15, 0) (6, 6)
l Wat is nu het Nash-evenwicht?
{lage prijs, lage prijs}
Garnalenvisser 2
Hoge prijs Lage prijs
Garnalenvisser 1 Hoge prijs (6,5, 6,5) (0, 15)
Lage prijs (15, 0) (6, 6)
m Hebben de garnalenvissers nu een prikkel om een prijsafspraak te maken?
Ja. Bij een prijsafspraak nemen de opbrengsten toe vergeleken met de situatie waarin beide
vissers een lage prijs vragen.
n Wat zegt de uitkomst bij opdracht 1l over de neiging van een rechter om de boete te
verlagen?
Door de boetereductie van de rechter hebben de vissers een prikkel gekregen om een
prijsafspraak te maken. Zonder die verlaging hadden ze die prikkel niet.
2
a Wat is het verschil tussen een herhaald spel en een volgtijdelijk spel?
Bij een herhaald spel wordt het gehele spel nog een keer gespeeld, bij een volgtijdelijk spel
bestaat hetzelfde spel uit verschillende stappen.
b Wat is voor de spelers het essentiële verschil in kennis tussen enerzijds een spel dat één
keer wordt gespeeld waarbij spelers tegelijkertijd hun keuze maken en anderzijds een
herhaald spelen van dat spel?
Bij een herhaald spel zijn de keuzes uit het verleden bekend. Dat kan invloed hebben op de
acties die spelers kiezen.
3
Lees bron 5.
a Waarom wordt er gesproken over de relatie met een buurman en niet over een relatie met
een verre nicht die in het buitenland woont?
De buurman zie je regelmatig, een verre nicht niet. Met een buurman ben je verwikkeld in
een herhaald spel. In dat herhaalde spel loont het om gedurende het spel een goede
reputatie op te bouwen.
b Waarom hecht de auteur van de bron waarde aan een buurman die hem vertrouwt?
Bij onderling vertrouwen kan er een sociale norm ontstaan waarbij spelers uit een
gevangenendilemma geraken.
Paragraaf 2 Herhaling
1
In de leertekst staat: ‘Wat de andere speler ook kiest, ik zal mijn kleding altijd in de uitverkoop
doen.’ Waarom is dat een strategie en geen actie?
De tekst geeft aan welke actie gekozen moet worden (‘kleding in de uitverkoop doen’) voor
iedere mogelijke situatie waarin de speler zich gedurende het spel zal bevinden (‘wat de
andere speler ook kiest’).
Paragraaf 3 Toepassen
1
Lees nogmaals de introductie van het hoofdstuk. Bij de prijsafspraak waren elf aanbieders
betrokken. Is het gemakkelijker een prijsafspraak met een vergeldingsstrategie in stand te houden
met elf spelers of met twee spelers? Verklaar je antwoord.
Hoe lager het aantal deelnemers, hoe kleiner de kans dat een deelnemer zich niet aan de
afspraak houdt. Het is dus gemakkelijker met twee spelers dan met elf spelers.
Jonker houdt zich op zaterdag aan de Jonker houdt zich op zaterdag niet aan de
afspraak afspraak
Friezenzoon houdt Zaterdag € 7.500 + Zaterdag € 6.000 +
zich op zaterdag zondag € 7.500 = zondag € 6.900 =
aan de afspraak totaal € 15.000 totaal € 12.900
Friezenzoon houdt Zaterdag € 8.250 + Zaterdag € 6.900 +
zich op zaterdag zondag € 6.900 = zondag € 6.900 =
niet aan de totaal € 15.150 totaal € 13.800
afspraak
c Welke conclusie kun je uit de ingevulde bron 3 trekken?
De tweede ronde doet er niet toe, de uitkomst is altijd hetzelfde: die van het
gevangenendilemma als het eenmalig gespeeld wordt. Daardoor is het voor Friezenzoon
aantrekkelijk om op zaterdag de afspraak te schenden. Want op zondag zal hij daarvoor niet
extra gestraft kunnen worden; op zondag valt de afspraak altijd in duigen. Dat levert hem
altijd meer op, zowel als Jonker de afspraak wel schendt als dat hij hem niet schendt.
d Waarom is te verwachten dat Jonker tot dezelfde conclusie komt?
Voor Jonker geldt hetzelfde: de keuze voor het schenden van de afspraak levert altijd meer
op.
Na een paar jaar verhuist Jonker met zijn winkel naar Maastricht. Jonker en Friezenzoon zijn de
enige twee antiquairs in de stad. Zij komen weer bij elkaar en proberen de oude afspraken van
destijds op de veiling weer tot stand te brengen.
e Waarom is de kans op het nakomen van een prijsafspraak met een vergeldingsstrategie nu
veel groter dan destijds op de beurs in Utrecht?
Nu zijn er voor hun gevoel heel veel spelrondes. Het niet nakomen van de afspraak in de
eerste ronde wordt wel gestraft in volgende rondes.
3
Lees In context ‘De Sociaal-Economische Raad’.
a Hoe kan een afspraak waarbij werknemers afzien van de ‘automatische loonstijging die gelijk
was aan de inflatie’ de werkloosheid verlagen?
Als de prijzen van de producten sterker stijgen dan de lonen, dalen de loonkosten per
product (uitgaande van een constante arbeidsproductiviteit). Daardoor kan de verkoopprijs
lager gehouden worden. Dat is uit concurrentieoverwegingen beter. Dit kan bijdragen aan het
behoud van werkgelegenheid.
b Wat ruilden de werknemers en werkgevers hierbij tegen elkaar uit?
Minder (reëel) loon tegen meer deeltijdwerk en een lagere pensioenleeftijd.
c Hoe kan een verkorting van de duur van een werkloosheidsuitkering de werking van de
arbeidsmarkt verbeteren? Geef twee verschillende verklaringen.
Bijvoorbeeld: 1) Werklozen doen meer hun best om aan werk te komen. 2) De kosten van de
werkloosheid dalen, daardoor kan de premie omlaag, waardoor de lasten van de werkgevers
dalen.
c Waarom haken in de prijsvariant de meeste kopers aan het begin van het experiment al af?
Kopers weten dat de verkoopprijs € 15 zal zijn en dat verkopers geen prikkel hebben om de
specifieke investering te doen. Dat verlaagt alleen maar hun opbrengsten. Als de verkoper in
dit geval de specifieke investering niet doet en het product wordt verplicht verhandeld (wat
het geval is bij de prijsvariant), dan is de uiteindelijke opbrengst voor kopers –€ 5. Als kopers
in dit geval direct bij aanvang van het experiment stoppen, levert dat geen verlies op (ook
geen winst).
d Wordt het product in de contractvariant altijd verhandeld?
Nee. Koper en verkoper moeten ermee instemmen.
e Waarom lost de contractvariant het berovingsprobleem wel op?
De prijs wordt voorafgaand de investering vastgesteld. Maar kopers kunnen afzien van
aankoop als de waarde van het product voor hen te laag is. En dat is het geval als er geen
investering wordt gedaan. Verkopers zullen de investering daarom wel doen. Bij een prijs van
€ 15 gaat de koper bij aankoop er dan op vooruit.
Paragraaf 4 Toepassen
1
Lees nogmaals de introductie van het hoofdstuk.
a Waarom is dreigen met staken minder geloofwaardig als er in het recente verleden veel is
gestaakt?
Door de recente stakingen is de stakingskas een stuk leger geraakt. Bij een nieuwe staking
kan de vakbond zijn leden dan van een steeds lagere vergoeding voorzien. Staken wordt
daardoor minder aantrekkelijk, waardoor de dreiging ervan steeds minder geloofwaardig
wordt.
Bij een fabriek zijn de werkgever en de werknemers verwikkeld in een cao-onderhandeling. De
werkgever moet besluiten om een loonsverhoging wel of niet te geven. Werknemers moeten
kiezen om wel of niet te gaan staken. De bijbehorende opbrengstenmatrix staat in bron 1.
Werkgever
Geen loonsverhoging Wel loonsverhoging
Werknemers Niet staken (25, 100) (100, 105)
Wel staken (20, 50) (45, 55)
f Heeft het pleidooi van de vakbond het gewenste effect? Verklaar je antwoord.
Ja. Het Nash-evenwicht is nu: {niet staken, wel loonsverhoging}.
Werkgever
Geen loonsverhoging Wel loonsverhoging
Werknemers Niet staken (25, 100) (100, 105)
Wel staken (20, 50) (45, 55)
2
Lees bron 4. Leg uit hoe voor de werknemer een berovingsprobleem speelt bij het opbouwen van
een pensioenkapitaal tijdens zijn werkzame leven.
De werknemer bouwt een pensioenkapitaal op, maar kan tijdens deze opbouw benadeeld
worden door de overheid, die de belasting op pensioengeld verhoogt, of door het
pensioenfonds, dat de regels aanpast in het nadeel van de spaarder. De spaarder is daarbij
niet of nauwelijks in staat om dit tegen te gaan, want zijn pensioengeld staat vast bij een
fonds.
3
Lees bron 5. Welk woord past op plaats A? Verklaar je antwoord.
Verzonken. De zin Ten eerste moet u altijd realistisch zijn of het echt niet beter is om
gemaakte kosten maar volledig af te schrijven en opnieuw te beginnen geeft aan dat de
kosten als verzonken moeten worden beschouwd als het beter is ze volledig af te schrijven.
h Heeft de EU-commissaris voor Mededinging gelijk? Verklaar je antwoord. Maakt het daarbij
uit welk staalbedrijf als eerste zijn keuze moet maken?
Nee. Het Nash-evenwicht in bron 2 is: {vervuilend, vervuilend}. Daarbij maakt het niet uit welk
staalbedrijf als eerste zijn keuze maakt. Dat komt doordat beide staalbedrijven een
dominante actie hebben: {vervuilend}. Wat het andere staalbedrijf ook kiest, een staalbedrijf
zal altijd de actie {vervuilend} kiezen. Een volgtijdelijke keuze heeft hier dan geen invloed op.
De Nederlandse en Zweedse regering zijn het gesteggel binnen de EC zat. Samen met zijn
Zweedse collega ontwikkelt de Nederlandse minister van Economische Zaken een
subsidieregeling ter ondersteuning van investeringen in milieuvriendelijke productietechnologieën.
Het resultaat van deze regeling staat in bron 3.
i Leg de verandering van bron 3 vergeleken met bron 1 uit.
Door de subsidie nemen de productiekosten af waardoor de winst met 75 stijgt. Bovendien
kan het staalbedrijf dat eenzijdig met een vervuilende productietechnologie werkt, minder
marktaandeel veroveren, omdat zijn kostenvoorsprong door de subsidie (gegeven aan het
andere bedrijf) minder groot is.
Rookmelders
Roken veroorzaakt veel ziekten die gelden als een economische last voor de samenleving. Veel
overheden voeren daarom een antirookbeleid. Een onderzoeker heeft een maatschappelijke
kosten-batenanalyse (MKBA) van roken verricht voor een land. Hij beschouwt rook-gerelateerde
zorgkosten en productiviteitsverliezen als maatschappelijke kosten.
2p 6
Leg uit waarom de gegeven voorbeelden van maatschappelijke kosten als negatieve externe
effecten van roken worden gezien.
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
• De genoemde bijkomende/onbedoelde (maatschappelijke) kosten/effecten van roken
komen ten laste van anderen dan de roker zelf (1p)
• en worden niet verrekend in de prijs van het product (1p)
De overheid van het land heeft sigaretten belast met € 2,50 accijns per pakje. De onderzoeker
heeft berekend dat – zonder verder ontmoedigend beleid – de maatschappelijke kosten de baten
zullen blijven overtreffen.
Hij presenteert in tabel 1 scenario’s van antirookbeleid. Hieruit blijkt dat de verhoging van de
accijns met nog eens € 2, eventueel in combinatie met aanvullende maatregelen, de negatieve
balans tussen maatschappelijke kosten en baten positief kan doen omslaan.
De directie van sigarettenproducent Mores bestudeert de voorgestelde scenario’s om de
gevolgen voor de eigen bedrijfsvoering door te rekenen.
De financieel directeur stelt daartoe tabel 2 op, met de huidige financiële gegevens, en hij geeft
een grafische weergave daarvan in figuur 1. Daarin schetst hij de marginale kostenlijn zonder
accijns en de marginale kostenlijnen van scenario 1 en 2. Hij schetst ook de marginale
opbrengstenlijn, waarbij hij ervan uitgaat dat die niet verandert in scenario 2 ten opzichte van
scenario 1. Mores kan in deze markt van heterogene producten enige invloed uitoefenen op de
prijs van zijn eigen sigaretten.
2p 7
Is er bij Mores sprake van proportioneel variabele kosten of progressief variabele kosten? Licht je
keuze toe.
progressief variabele kosten
Voorbeelden van een juiste toelichting zijn:
• De TK-functie heeft een progressief verloop / is een kwadratische functie.
• De MK-functie is een stijgende lijn.
3p 8
Toon met een berekening aan dat Mores in scenario 2 maximale totale winst behaalt bij een
productie van 10 miljoen pakjes.
Maximale winst wordt behaald als MO = MK
• MO = -0,08q + 16
• MK = 0,02q + 4 + 2 (accijns)
• -0,08q + 16 = 0,02q + 6 → q = 100
100 × 100.000 = 10 miljoen pakjes
2p 9
Bereken de maximale totale winst voor Mores in scenario 2.
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
• Pscenario2 = -0,04 x 100 + 16 = € 12,00
TOscenario2 = 12 × 100 × 100.000 = € 120 miljoen
• Nieuwe TK = 0,01q² + 6q + 100 door € 2 accijnsverhoging
TK = (0,01 × 100² + 6 × 100 + 100) × 100.000 = € 80 miljoen
TWscenario2 = € 40 miljoen