You are on page 1of 14

Ec Marktgedrag

Erg handige link: https://lweo.nl/leerling-2/456vwo/marktgedrag


H1 Volkomen concurrentie
Leerdoelen:
-Aantonen ontstaan marktevenwicht (prijs en hoeveelheid) wanneer vraag en aanbod gelijk
zijn; dit zowel grafisch als rekenkundig kunnen onderbouwen.
-De kenmerken, het gedrag en de marktresultaat van de marktvorm van volledige
mededinging noemen.
-Aantonen op welke wijze producenten streven naar max. winst in een volkomen
concurrentie en dit grafisch onderbouwen.
-De invloed van een heffing/subsidie op de aanbodfunctie uitleggen
-uitleggen waarom arbeidersmarkt niet aan alle kenmerken volkomen concurrentie voldoet.

Collectieve vraag: totale vraag van alle individuen naar een bepaald goed of dienst
Collectieve aanbod: totale aanbod van alle individuele producenten van een bepaald goed
of dienst.

Marktevenwicht
Evenwichtsprijs berekenen door Qa=Qv op te lossen
Evenwichtshoeveelheid berekenen door evenwichtsprijs in Qv of Qa in te vullen
Lineaire vergelijkingen dus.
Voorbeeld:

1. Qa=Qv oplossen = evenwichtsprijs


-20P+10000 = 5P – 2000
12000 = 25P
P= 480 euro
2. Evenwichtshoeveelheid door evenwichtsprijs van 1 van de formules in te vullen
5*480 – 2000 = 400
400*1000kg= 400.000kg

Marktvormen
1. Monopolie
2. Oligopolie
3. Monopolistische concurrentie
4. Volkomen concurrentie / Volledige mededinging

Marktkenmerken Omschrijving
Aantal aanbieders Aantal aanbieders bepaald de mate van
concurrentie
Toetredingsdrempels Een abstracte drempel tot een markt waar
producenten overheen moeten stappen om
te kunnen produceren
Hoge drempel: minder producenten
Producent heeft minder invloed op
verkoopprijs als de drempel laag is.
Mate van productdifferentiatie Homogene en heterogene goederen
(onafhankelijk of gedifferentieerde)
Markstructuur

Kenmerk 1: Aanbieders:
1 aanbieder: monopolie Meerdere aanbieders
Zorgen voor concurrentie
Monopolist is de prijszetter, maar moet gevolgen:
wel rekening houden met negatief -aanbieders zijn niet altijd prijszetters
verband Prijs en Qv. -Meer concurrentie betekent over
Sprake van machtsvorming en OV probeert het algemeen lagere prijzen.
Aantal monopolies te verminderen. (hoger consumentensurplus).
Kenmerk 2: Soorten goederen
Homogeen:
Goederen die identiek zijn en in de ogen van de consument gelijk zijn bijv. benzine.
Heterogeen: Goederen die wel een verschil hebben in de ogen van de consument bijv. cola.
Soorten Heterogene goederen
Gedifferentieerde goederen: Als producten substitueerbaar zijn, maar wel verschillen in de
ogen van de consument.
Onafhankelijke goederen: Producten die niet substitueerbaar zijn.

Kenmerk 3: Transparantie
Transparantie m.b.t marktvormen: dat je op ieder moment alle info beschikt over
prijs/kenmerken/kwantiteiten van een product en dit kot zelden voor.

Meestal sprake van asymmetrische info (achterstand in info tussen partijen, meestal
consument en producent)

Dit verhoogt de transactiekosten (kosten bij totstandkoming ruil)omdat het tijd en dus geld
kost om alle info te achterhalen.

Kenmerk 4: Vrije Toe- en uittreding


Dit kenmerk heeft betrekking op het feit of er makkelijker nieuwe aanbieders bij kunnen of
weg kunnen.

Veel belemmeringen: weinig aanbieders


Weinig belemmeringen: veel aanbieders

Formele belemmeringen: wettelijk, zoals vergunningen (taxibedrijf) of diploma’s (arts,


advocaat)

Materiële belemmeringen: economisch, zoals hoge investeringskosten.


Invloed op prijs

Volkomen concurrentie / Volledige mededinging


-Veel vragers en aanbieders, geen enkele aanbieder dominant
-verhandelde product is homogeen
-Vrije toe- en uittreding, dus geen toetredingsdrempels.
-Transparante markt; iedereen beschikt over relevante informatie.
-Iedere producen beschikt over dezelfde productietechnologie

Een producent op deze markt kan zelf niet de prijs bepalen.


Die prijs wordt bepaald door de totale vraag en het totale aanbod.
Afhankelijk van zijn ondernemingsdoelstelling kan de producent alleen de
productiehoeveelheid aanpassen.

Die hoeveelheid zal zijn waar zijn winst maximaal is.


Voldoet een markt niet aan deze eisen? Dan imperfecte markt.
Marktevenwicht
Bedrijven maken winst? Dan zorgt dit voor toetreding dus aanbod omhoog.
Marktevenwicht na toetreding

Uiteindelijk Bedrijfstakevenwicht (bedrijfstakenevenwicht: Prijs=GTK)


Alle individuele winsten verdwenen, hierdoor geen nieuwe toetreders meer.
Geen winst meer gemaakt.
MO = minimum GTK
-geen winst
-kan niet meer besparen op kosten (zit al op minimum)

Winstmaximalisatie (marktevenwicht)
Winst max bij MO=MK

is MO niet MK, dan zolang produceren tot MO=MK en dan stoppen voor max winst
Maximale winst: MO=MK

Max winst arceren


1. afzet bepalen
2. afzetlijn tekenen
3. Prijs bepalen
4. GTK bepalen
5. winst arceren

Falen van markt

Gebeurt wanneer:
-prijs die tot stand komt niet goed (te hoog voor consument of te laag voor producent)
-Aangeboden hoeveelheid niet goed (door prijs), waardoor consument niet zijn behoeften
kan voorzien.

Overheid kan ingrijpen

Overheidsingrijpen
Prijsregulering:
-minimumprijzen: prijs hoger gesteld dan marktprijs; Er ontstaat nu een overschot op markt
-maximumprijzen: prijs lager gesteld dan marktprijs; er ontstaat nu een tekort op markt

Prijs beïnvloeding:
-Heffingen (accijns): producent krijg heffing, dit werkt kostprijsverhogend, dus aanbod daalt
en prijs stijgt. De heffing is voor de overheid.
-Subsidie: producent krijgt extra bedrag per product, aanbod neemt toe waardoor lagere
prijs tot stand.

Prijs beïnvloeding en aanbodlijn


Door heffing nemen de kosten p.p. toe en winstmarge daalt.
Aanbodlijn verschuift hierdoor naar boven dus minder aanbod.
P vervangen door (P - heffing)
Of herschrijven naar functie P en deze + heffing

Door subsidie nemen de kosten p.p. af en winstmarge stijgt.


Aanbodlijn gaat verschuift naar onder dus meer aanbod.
P vervangen door (P + subsidie)
Of herschrijven naar functie P en deze – subsidie
Voorbeeld aanbodlijn heffing:
Qa = P – 10 Heffing van 5 euro

P vervangen door (P – heffing)


Qa = (P – 5) – 10
Qa = P – 15

Voorbeeld aanbodlijn subsidie:


Qa = 2P – 50 subsidie van 10 euro

P vervangen door (P + subsidie)


Qa = 2(P + 10) -50
Qa = 2P + 20 -50
Qa = 2p – 30

Nog een voorbeeld met grafiek


Accijns 50 euro
Aangeboden hoeveelheid bepaald door Qa + 50 (heffing)

Bij subsidie is het omgekeerd kostprijs neemt af en aanbod recht dus naar onder en hoger
aanbod.
Arbeidsmarkt
-arbeidsmarkt bestaat niet, het zijn allemaal deelmarkten
-arbeidsmarkt geen homogeen product (specifieke kennis, opleiding etc.)
-arbeidersmarkt niet transparant
-vrije toetreding beperkt (diploma’s)
-minimumloon

Imperfecte arbeidsmarkt

Cao-onderhandelingen
Minimumloon (bodemprijs van arbeid en heeft invloed op de vraag naar aanbod van arbeid)

H2 Monopolie

Leerdoelen
-kenmerken noemen van marktvorm monopolie
-Effecten beschrijven van octrooien (patenten) op marktgedrag en marktresultaat
-break-evenafzet, max winst en max omzet bereken met behulp van prijs-afzetfunctie en
kostenfunctie
-aantonen op welke wijze een producent streeft naar max winst bij monopolie en grafisch
onderbouwen
-simultane spellen onderscheiden van sequentiële spellen
-sequentiële speltheoretisch vraagstukken oplossen
Monopolie
-1 producent
-bepaalt zelf evenwichtsprijs (prijszetter, prijs is dus endogeen)
-monopolist houdt rekening met prijselasticiteit bij prijsbepaling

Een monopolist kan dus zelf zijn prijs bepalen maar hoeveel hij verkoopt hangt af van de
betalingsbereidheid van de consument op die prijs en de mate van substituten.

Prijsafzetlijn
-Betalingsbereidheid af te leiden uit collectieve vraaglijn
-Collectieve vraaglijn is de prijsafzetlijn
-prijsafzetlijn geeft weer hoeveel een monopolist verkoopt bij verschillende prijzen.

Voorbeeld MO
Stel een monopolist verkoopt tien producten voor de prijs van 10 euro.

TO = 10*10=100, afzet kan hij alleen vergroten door prijsverlaging


Neem aan dat hij elf producten kan verkopen voor de prijs van 9,50 euro.
TO= 11*9,5=104,50
MO is dan 104,50 – 100 = 4,50 euro

Monopolie
Marginale kosten bepaald door productiefunctie
MO < marktprijs, collectieve vraaglijn geeft aan hoeveel producten een monopolist kan
verkopen bij een bepaalde prijs, wil hij 1 meer verkopen, dan moet prijs omlaag.
Prijsdiscriminatie
-Voor hetzelfde product verschillen prijzen aan verschillende consumenten/marktsegmenten
-Voorwaarden: er moet geen sprake zijn van onderlinge prijsverkoop tussen deze
verschillende consumentengroepen.
-Iedere individuele consument andere prijsbepaling? Dan is het een perfect prijsdiscriminatie
(dus geen consumentensurplus).

Voorbeeld prijsdiscriminatie
Financieel dagblad goedkoper voor studenten tot 25 jaar
Ouderen 65+ korting rijksmuseum
Oma 65+ kan geen kaartje doorverkopen aan mij omdat het leeftijds-/naamsgebonden is
Etc.

Doelstellingen monopolie
-Max winst (Afzet waarbij MO=MK want als mk gaat alleen maar omhoog en als dat meer is
dan MO verlies op dat product)
-Max opbrengst (omzet) Afzet waarbij MO=0
-Break-even (kostendekkend) afzet waarbij TO = TK of GO = GTK

Gevangendilemma:
Concept in de speltheorie waarbij 2 partijen simultaan een keuze moeten kiezen en de
uitkomst is dan niet optimaal (je kan dus meer krijgen door af te wijken)

Nash-evenwicht:
Geen enkele speler kan zijn opbrengst eenzijdig verbeteren.
Dus in een situatie waarbij het voor niemand voordeliger is om af te wijken.
Nog steeds een simultaan spel.

Spelboom:
Bij een spelboom is een simultane keuze onwaarschijnlijk, men reageert dus op elkaar en na
elkaar (sequentieel spel).

Sequentieel spel:
-spelers maken na elkaar een beslissing
-eerste speler die de keuze maakt, kan de reactie van de ander voorspellen
-de spelers zijn op de hoogte van de uitkomsten

Voorbeeld spelboom
-Lako overweegt om ook producten aan te bieden
-Patent Hanse afgelopen, dus concurrenten mogen de markt betreden
-Hanse dreigt met prijsverlaging bij toetreding
Is dit geloofwaardig?

Nee, want Lako weet de uitkomsten al en bij prijs verlagen zal Hanse 600.000 verliezen in
plaats van bij gelijk houden maar -330.000.
Dus Hanse heeft een ongeloofwaardige dreigement en Lako zal toetreden.

Natuurlijke monopolie:
Schaalvoordelen zo groot dat er op de markt slechts plaats is voor 1 aanbieder, hoge
constante kosten.

Wettelijk monopolie: Een producent heeft een octrooi, dus het alleenrecht op de productie
van een bepaald goed of dienst

Verschil Simultaan- en volgtijdelijk spel


Bij een simultaan spel is het actie = strategie
Bij een volgtijdelijk spel is er verschil tussen actie = strategie en 1 speler kiest een actie en de
andere speler bepaalt hierop zijn strategie.

H3 Monopolistische concurrentie
Leerdoelen
-voorbeelden noemen van productdifferentiatie
-kenmerken van de markt van monopolistische concurrentie noemen
-aantonen welke wijze producenten streven naar max winst bij monopolistische
concurrentie en dit grafisch onderbouwen

Productdifferentiatie:
Aanbrengen van een onderscheidend kenmerk t.o.v. concurrerende producten.
Het product wordt heterogener. Bijvoorbeeld apple telefoons met eigen software etc.

Monopolistische concurrentie
Een mix tussen monopolie en Volkomen concurrentie.
De feitelijke verschillen tussen producten van verschillende aanbieders zijn klein, maar
waarop consumenten de producten toch verschillend waarderen.
Veel aanbieders, product is heterogeen en de ondernemer kan binnen zekere grenzen de
prijs zelf bepalen.

Dereguleren: Het verminderen van de regelgeving door de overheid.

H4 Oligopolie
Leerdoelen
-kenmerken noemen van marktvorm oligopolie
-Ondernemingsgedrag en marktresultaat van marktvorm oligopolie interpreteren
-verschillende marktstrategieën bij oligopolie onderscheiden
-aantonen op welke wijze producenten streven naar max winst bij een oligopolie en dit
grafisch onderbouwen
-Een Nash-evenwicht onderscheiden van een evenwicht in dominante strategieën
-Met behulp van een beslisboom vaststellen welke keuze de spelers maken
-vaststellen of een speler een first mover advantage heeft

Oligopolie
-enkele aanbieders (5 a 10) hebben meer dan 70% van de markt, waardoor ze redelijk veel
invloed hebben op de prijs.
-homogene of heterogene producten
-hoge toetredingsdrempels, financieel en juridisch > verzonken kosten

Toetreding barrières nieuwe aanbieders

Schaalvoordelen: kostenvoordelen die ontstaan door productie op grote schaal

Verzonken kosten: kosten die je niet meer terug kan krijgen als een activiteit wordt gestaakt
en je hebt de kosten gemaakt, doordat er geen andere gebruiksmogelijkheden zijn.

Octrooien (patent): Alleenrecht op commerciële gebruik van een uitvinding

Ontstaan oligopolie
-sprake van meerdere, maar een beperkt aantal aanbieders, doordat de toetredingsdrempel
hoog is zowel financieel en juridisch.
-aanbieders maken erg hoge kosten om te starten en de markt heeft constant innovatie
nodig en dat kan alleen door hoge investeringen. Sommige kosten zijn ook verzonken kosten
die je niet meer terug kan krijgen bij bijv. een staking.
-hoge kosten alleen terugverdiend bij productie op grote schaal (schaalvoordelen)

Slechts 2 aanbieders: duopolie

Geknikte vraagcurve
Gevolg prijsstarheid
Ondernemingen die zich in prijsstarheid begeven zullen elkaar niet op prijs beconcurreren,
maar:

-Nieuwe producten op de markt zetten d.m.v. een goed en groot reclamebeleid


-productdifferentiatie
-Kartels vormen (aanbieders maken onderling afspraken om concurrentie te verminderen)
-korte termijn: gunstig voor producent, ongunstig voor afnemer
-lange termijn: ongunstig voor producent, beperkte innovatie
-Verboden onder andere wanneer dit de economische en technische vooruitgang niet
tegenhoudt.

Strategische variabelen concurrentie

Prijs: Lagere prijs dan de concurrent, is meer afzet.

Hoeveelheid: Door de keuze voor vergroten afzet, dan automatisch lagere prijs

Productdifferentiatie: Ondernemer kan individuele prijsafzetlijn creëren en zo max winst


behalen.

Strategieën oligopolie

Vergroten marktaandeel: aanbieders kopen elkaar op om een groter marktaandeel.


Je bent voorloper en kan eer je eigen koers bepalen.

Prijsstrategie: bij een elastische prijs kunnen de aanbieders hun prijs verlagen dat
consumenten overstappen. Vaak bij supermarkten, goederen zijn in de ogen van de
consument homogeen.
Productdifferentiatie: Hoe heterogener het product, hoe meer kans dat de consument
voorkeur heeft op jouw product.

Prijzenoorlog: ondernemingen in een bepaalde sector concurreren met elkaar om een


groter marktaandeel te krijgen d.m.v. prijsverlaging.

Gevangendilemma en Nashevenwicht (van H4, herhaling dus)

Gevangendilemma: gegeven de keuze van de ander kiest men altijd voor eigen belang
waarbij de uitkomst een evenwicht is die voor beiden niet de optimale uitkomst is, je kan
dus meer verdienen door af te wijken.
Nashevenwicht: Evenwicht waarin het voor beide partijen niet loont om eenzijdig af te
wijken van het evenwicht.

Battle of the sexes


Meerdere Nash-evenwichten, de situatie is dan zonder duidelijke oplossing.
Beide partijen hebben geen dominante strategie, dus dubbel Nash-evenwicht.
Voorbeeld situatie

Oplossing: introduceren verzonken kosten

You might also like