You are on page 1of 73

Inleiding tot de economie

Academisch jaar 2022-2023


Les 2: Het marktmechanisme
Inhoud
▪ De markt
▪ De marktvraag
▪ Het marktaanbod
▪ Het marktevenwicht
▪ De prijselasticiteit van vraag en aanbod
▪ Andere elasticiteiten van vraag en aanbod
▪ De markt en overheidsinterventies

3
1. De markt

▪ Traditioneel zijn markten


plaatsen waar goederen
worden gekocht en verkocht
▪ Vandaag verwijst de markt
naar het concept van de
ontmoeting van vraag en
aanbod (mogelijke kopers en
potentiële verkopers)
▪ Op markten komen prijzen tot
stand
4
Wat bepaalt de prijs?

▪ De bepaling van de (ruil)waarde van goederen is een eeuwenoud


vraagstuk in de economie
▪ Objectieve waardeleer: arbeid of productiekosten bepalen de waarde
(bijvoorbeeld: David Ricardo, Karl Marx)
▪ Subjectieve waardeleer: nuttigheid bepaalt de waarde (bijvoorbeeld: William
Stanley Jevons, Carl Menger)
▪ De neoklassieke theorie gaat ervan uit dat beide factoren van belang
zijn
▪ Alfred Marshall en zijn Principles of Economics (1890) hebben een
belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van die opvatting

5
Alfred Marshall

(8th edition, 1920, p. 820)

6
Marshalliaanse analyse

▪ Partiële evenwichtsanalyse
▪ Eén markt in afzondering
▪ Ceteris paribus veronderstelling
▪ Tijdsdimensie is belangrijk
▪ Marktperiode
▪ Korte termijn
▪ Lange termijn
▪ Perfecte competitie (zuivere mededinging)
▪ Heel veel aanbieders en vragers
▪ Niemand heeft marktmacht; iedereen is “prijsnemer”
7
2. De marktvraag

▪ Marktvraag = de totale hoeveelheid die alle consumenten samen bereid


zijn te kopen van een goed, afhankelijk van determinanten zoals prijs en
inkomen
▪ Gewenste hoeveelheid ≠ feitelijke gekochte hoeveelheid
▪ Stroomvariabele (bijvoorbeeld: x eenheden per week)
▪ De marktvraag kan worden beïnvloed door tal van factoren: prijzen,
inkomens, verwachtingen, het weer, reclame, …

8
De vraagfunctie

▪ De vraagfunctie stelt de relatie voor tussen de marktvraag en de


factoren die de marktvraag bepalen
▪ De meest algemene vorm neemt alle relevante factoren mee in rekening
▪ Dikwijls wordt de vraagfunctie herleid tot een relatie tussen de
gevraagde hoeveelheid (xv) en de prijs van het goed (p)
▪ De rest wordt als constant verondersteld (ceteris paribus hypothese)
▪ Voor vrijwel alle goederen wordt aangenomen dat de relatie tussen de
marktvraag en de prijs negatief is:
▪ Verminderingen van de prijs doen de gevraagde hoeveelheid toenemen

9
Invloed van andere factoren

▪ Het effect van inkomen kan zowel positief als negatief zijn
▪ Als het inkomen stijgt en de gevraagde hoeveelheid neemt af: inferieure goederen
▪ Als het inkomen stijgt en de gevraagde hoeveelheid neemt in beperkte mate toe: noodzakelijke
goederen
▪ Als het inkomen stijgt en de gevraagde hoeveelheid neemt sterk toe: luxegoederen
▪ (Komt later opnieuw aan bod: Engel curven)
▪ Het effect van de prijs van andere goederen kan ook variëren
▪ Als de prijs van goed A stijgt en de gevraagde hoeveelheid van goed B neemt af: goederen A en B
zijn complementaire goederen (bijvoorbeeld: auto’s en benzine)
▪ Als de prijs van goed A stijgt en de gevraagde hoeveelheid van goed B neemt toe: goederen A en B
zijn substituten (bijvoorbeeld: koffie en thee)

10
De vraagcurve

▪ Laten we ons concentreren op de relatie tussen de gevraagde


hoeveelheid en de prijs van een goed
▪ Partiële analyse
▪ Ceteris paribus veronderstelling
▪ Eerste benadering: een tabel die weergeeft wat de gevraagde
hoeveelheid is bij verschillende prijzen
▪ Tweede benadering: een grafische weergave van de relatie (de
vraagcurve)
▪ Derde benadering: een wiskundige functie die de relatie voorstelt

11
12
xv = a – bp = 60 – 2p

13
Interpretatie van de vraagcurve

▪ Als de prijs daalt, zijn mensen geneigd om meer van een goed te
consumeren
▪ Een alternatieve interpretatie is dat de betalingsbereidheid voor een
extra eenheid kleiner wordt naarmate mensen meer van een goed
consumeren
▪ Een verandering in de variabelen die we als constant hebben
verondersteld komt tot uiting in een verschuiving van de vraagcurve

14
15
16
3. Het marktaanbod

▪ Marktaanbod = de totale hoeveelheid die alle producenten samen


bereid zijn te verkopen van een goed, afhankelijk van determinanten
zoals prijs, kosten en technologie
▪ Gewenste hoeveelheid ≠ feitelijke verkochte hoeveelheid
▪ Stroomvariabele (bijvoorbeeld: x eenheden per week)
▪ Het marktaanbod kan worden beïnvloed door tal van factoren: prijzen,
kosten, verwachtingen, …

17
De aanbodfunctie

▪ De aanbodfunctie stelt de relatie voor tussen het marktaanbod en de


factoren die het marktaanbod bepalen
▪ De meest algemene vorm neemt alle relevante factoren mee in rekening
▪ Dikwijls wordt de aanbodfunctie herleid tot een relatie tussen de
aangeboden hoeveelheid (xa) en de prijs van het goed (p)
▪ De rest wordt als constant verondersteld (ceteris paribus hypothese)
▪ Voor vrijwel alle goederen wordt aangenomen dat de relatie tussen het
marktaanbod en de prijs positief is:
▪ Verminderingen van de prijs doen de aangeboden hoeveelheid afnemen

18
Invloed van andere factoren

▪ Het effect van de prijzen van de inputfactoren (arbeid, energie, …) is


doorgaans negatief
▪ Hogere lonen, hogere energieprijzen, … drijven de productiekosten op
▪ (Zie verder voor het precieze verband tussen kosten en aanbod)
▪ Het effect van de prijs van andere goederen kan positief of negatief zijn
▪ Als de prijs van goed A stijgt en de aangeboden hoeveelheid van goed B neemt af: goederen A en B
zijn substituten in productie (bijvoorbeeld: twee wagentypes die deels in dezelfde productielijn
worden gemaakt)
▪ Als de prijs van goed A stijgt en de aangeboden hoeveelheid van goed B neemt toe: goederen A en
B zijn complementen in productie (bijvoorbeeld: lamsvlees en wol)
▪ Het effect van een verbetering van de technologie is meestal positief

19
De aanbodcurve

▪ Laten we ons concentreren op de relatie tussen de aangeboden


hoeveelheid en de prijs van een goed
▪ Partiële analyse
▪ Ceteris paribus veronderstelling
▪ Eerste benadering: een tabel die weergeeft wat de aangeboden
hoeveelheid is bij verschillende prijzen
▪ Tweede benadering: een grafische weergave van de relatie (de
aanbodcurve)
▪ Derde benadering: een wiskundige functie die de relatie voorstelt

20
21
xa = c + dp = –15 + 3p

22
Interpretatie van de aanbodcurve

▪ Als de prijs stijgt, zijn producenten geneigd om meer van een goed op
de markt te brengen
▪ Een alternatieve interpretatie is dat de minimale prijs die producenten
willen ontvangen om een extra eenheid op de markt te brengen groter
wordt naarmate ze meer goederen produceren
▪ Een verandering in de variabelen die we als constant hebben
verondersteld komt tot uiting in een verschuiving van de aanbodcurve

23
24
4. Het marktevenwicht

▪ Het begrip “marktevenwicht”


▪ Analyse van het marktevenwicht
▪ Tabel
▪ Grafisch
▪ (Wiskundig)
▪ Verschuivingen van het marktevenwicht
▪ Het marktevenwicht in werking: Toepassingen
▪ Empirische bepaling van vraag en aanbod

25
Het begrip “marktevenwicht”

▪ Kunnen de wensen van de vragers verzoend worden met de wensen van


de aanbieders?
▪ Er is sprake van een marktevenwicht als de prijs die op de markt tot
stand komt zodanig is dat de hoeveelheid die de gebruikers willen
kopen gelijk is aan de hoeveelheid die de producenten willen verkopen
▪ Dit wordt als een evenwicht beschouwd omdat er in die situatie geen
krachten meer aanwezig zijn die de toestand zouden doen veranderen

26
27
28
Wiskundig

▪ Vraag: xv = a – bp xv = 60 – 2p
▪ Aanbod: xa = c + dp xa = –15 + 3p

▪ Bepaling van de evenwichtsprijs p*: zoek de waarde van de prijs p


waarvoor de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden
hoeveelheid
▪ xv = xa als en slechts als a – bp = c + dp
▪ Oplossing: p* = (a – c)/(b + d) p* = (60 + 15)/(2 + 3) = 15
▪ xv* = a – bp* = (ad + bc)/(b + d) = c + dp* = xa* xv* = 30 = xa*

29
Analyse van het marktevenwicht

▪ Alleen de evenwichtsprijs zorgt voor gelijkheid van vraag en aanbod


▪ Een hogere prijs creëert een aanbodoverschot
▪ Een aanbodoverschot oefent een neerwaartse druk uit op de prijs
▪ Een lagere prijs creëert een vraagoverschot
▪ Een vraagoverschot oefent een opwaartse druk uit op de prijs
▪ Als de prijs afwijkt van de evenwichtsprijs, ontstaan er krachten die de
prijs in de richting van het evenwicht sturen
▪ (In reële markten kan het lang duren voor het evenwicht wordt bereikt)

30
Verschuivingen van het marktevenwicht

▪ Wat als de vraag of het aanbod veranderen?


▪ Dit wil zeggen: veranderingen van de vraag- en/of de aanbodcurve
▪ We kunnen de evenwichten voor en na de verandering met elkaar
vergelijken
▪ Dit is wat men noemt comparatieve statica
▪ Het aanpassingsproces blijft buiten beschouwing

31
32
33
Toepassingen

▪ Voorbeelden (ceteris paribus!):


▪ Valentijn → vraag naar bloemen stijgt → prijs van bloemen stijgt
▪ Stormweer → aanbod van appelen daalt → prijs van appelen stijgt
▪ Schitterende zomer → aanbod van tomaten stijgt → prijs van tomaten daalt
▪ Lange-termijn veranderingen in de prijs van goederen kunnen in
verband worden gebracht met verschuivingen van vraag en aanbod
doorheen de tijd

34
35
Toepassingen

▪ Ondernemers proberen in te schatten hoe vraag en aanbod in de


toekomst zullen veranderen
▪ Moeilijkheden:
▪ Invloed van wat zal gebeuren op andere markten (substituten; complementen)
▪ Verwachtingen kunnen foutief zijn

36
Empirisch bepalen van vraag en aanbod

▪ Niet echt gemakkelijk!


1. Statistische methoden
▪ Tijdreeksgegevens
▪ Doorsnedegegevens
2. Interviews en surveys
3. Experimenten

37
5. Prijselasticiteit van vraag en aanbod
▪ Het concept elasticiteit
▪ Prijselasticiteit van de vraag
▪ Prijselasticiteit van het aanbod
▪ Enkele toepassingen

38
Het concept elasticiteit

▪ Veel gebruikt door economisten


▪ Algemene omschrijving: een indicator van de mate waarin één variabele
(x) reageert op een verandering in een andere variabele (y)
▪ De veranderingen worden uitgedrukt in relatieve termen (Δx/x en Δy/y)
▪ De elasticiteit is een dimensieloos getal
▪ Formule:
x x x y
 =
x
=
y y y x
y

39
Prijselasticiteit van de vraag

▪ Maatstaf van de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid aan


verandering in de prijs
▪ Dus: x-variabele = de gevraagde hoeveelheid xv
y-variabele = de prijs p

xv xv xv p
 = =
xv v
=
p p p xv
p p

40
Kenmerken van de prijselasticiteit van de vraag

▪ De prijselasticiteit van de vraag is altijd negatief: een daling van de prijs


(Δp < 0) gaat immers gepaard met een toename van de gevraagde
hoeveelheid (Δxv > 0)
▪ De prijselasticiteit varieert naargelang het punt (p,xv) op de vraagcurve
dat als uitgangspunt dient
▪ Als de absolute waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan 1, dan
spreekt men over een inelastische vraag
▪ Als de absolute waarde van de prijselasticiteit groter is dan 1, dan
spreekt men over een elastische vraag

41
Berekening van de prijselasticiteit van de vraag

▪ In praktische toepassingen wordt de prijselasticiteit van de vraag op


twee manieren geschat
▪ Boogelasticiteit
▪ Puntelasticiteit
▪ Bij de puntelasticiteit worden de veranderingen zeer klein gemaakt

xv p dxv p
 = lim
v
=
p →0 p x
p
v dp xv
Eerste afgeleide van de vraagfunctie

42
43
44
Verband tussen de prijselasticiteit van de vraag en de uitgaven

▪ De consumenten zijn bereid xv te kopen tegen de prijs p


▪ Als de prijs gelijk is aan p, bedragen hun uitgaven dus p.xv
▪ Hoe zouden de uitgaven van de consumenten reageren op een
verandering van de prijs (bijvoorbeeld een prijsverhoging)?
▪ Twee effecten moeten worden in rekening gebracht:
▪ Per eenheid betalen de consumenten meer (Δp > 0)
▪ Ze verminderen hun gevraagde hoeveelheid (Δxv < 0)
▪ De prijselasticiteit van de vraag geeft aan of de uitgaven zullen stijgen of
dalen

45
46
47
Toepassing

▪ Hoe beïnvloedt een misoogst de uitgaven van de consumenten?


▪ Een misoogst zal de prijs doen stijgen
▪ Bij een inelastische vraag zullen de uitgaven van de consumenten stijgen
▪ Bij een elastische vraag zullen de uitgaven van de consumenten dalen

▪ Actueel
▪ De internationale situatie doet de prijs van gas en elektriciteit stijgen
▪ Is de vraag naar gas en elektriciteit elastisch of inelastisch?

48
49
Factoren die de prijselasticiteit van de vraag beïnvloeden

▪ De beschikbaarheid van substituten


▪ Noodzakelijke of luxegoederen?
▪ De beschouwde tijdshorizon

▪ Empirische schattingen van prijselasticiteiten van de vraag

50
51
Prijselasticiteit van het aanbod

▪ Maatstaf van de gevoeligheid van de aangeboden hoeveelheid aan


verandering in de prijs
▪ Dus: x-variabele = de aangeboden hoeveelheid xa
y-variabele = de prijs p

xa xa xa p
 = =
xa a
=
p p p xa
p p

52
Kenmerken van de prijselasticiteit van het aanbod

▪ De prijselasticiteit van het aanbod is altijd positief: een daling van de


prijs (Δp < 0) gaat immers gepaard met een afname van de aangeboden
hoeveelheid (Δxa < 0)
▪ De prijselasticiteit varieert naargelang het punt (p,xa) op de
aanbodcurve dat als uitgangspunt dient
▪ Als de waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan 1, dan spreekt men
over een inelastisch aanbod
▪ Als de waarde van de prijselasticiteit groter is dan 1, dan spreekt men
over een elastisch aanbod

53
Berekening van de prijselasticiteit van het aanbod

▪ Bij de puntelasticiteit worden de veranderingen zeer klein gemaakt

xa p dxa p
 = lim
a
=
p →0 p x
p
a dp xa

Eerste afgeleide van de aanbodfunctie

54
55
56
Factoren die de prijselasticiteit van het aanbod beïnvloeden

▪ Flexibiliteit en mobiliteit van de productiefactoren


▪ De beschouwde tijdshorizon

57
Prijselasticiteiten in actie: de oliecrisis

58
6. Andere elasticiteiten
▪ Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag: wat is het effect van een
verandering in de prijs van goed j op de gevraagde hoeveelheid van
goed i?
xvi x x x p j
i i i
 pj =  =
v v
= v v
p j p j p j xv
ij i

▪ Negatief voor complementaire goederen, positief voor substituten

59
Inkomenselasticiteit van de vraag

▪ Wat is het effect van een toename van het inkomen y of de gevraagde
hoeveelheid?

xv xv xv y
 = =
xv v
=
y y y xv
y y

60
7. De markt en overheidsinterventies
▪ De overheid kan op diverse manieren proberen de markt te beïnvloeden
▪ Indirecte prijsinterventies
▪ Directe prijsreglementering
▪ Directe beïnvloeding van vraag en aanbod

61
Indirecte prijsinterventies: indirecte belastingen en subsidies

▪ Stel dat de overheid de consumptie van een bepaald goed wil


ontmoedigen
▪ Dit kan ze doen door indirecte belastingen op te leggen, die de prijs van
het goed zullen verhogen
▪ Vormen:
▪ Accijns (een vast bedrag per eenheid)
▪ Ad valorem belasting (een vast percentage op de waarde)
▪ Indirecte belastingen verschuiven de aanbodcurve opwaarts
▪ Subsidies doen het omgekeerde en verschuiven de aanbodcurve
neerwaarts
62
63
64
Indirecte prijsinterventies: indirecte belastingen

▪ Effect van indirecte belastingen:


▪ De prijs die consumenten betalen stijgt (belastingafwenteling)
▪ De belastingafwenteling is maar gedeeltelijk
▪ De producenten ontvangen een lagere nettoprijs
▪ De mate van belastingafwenteling wordt bepaald door de
prijselasticiteiten van vraag en aanbod
▪ Als de overheid een grote belastingopbrengst wil realiseren, belast ze
best producten waarvan de vraag relatief prijsinelastisch is
▪ Als ze vooral gedrag wil beïnvloeden (bijvoorbeeld: milieubelastende
activiteiten), belast ze best prijselastische producten
65
Directe prijsreglementering: minimum- en maximumprijzen

▪ De overheid kan in uitzonderlijke gevallen oordelen dat de marktprijs


van een product te hoog of te laag is
▪ Ze kan dan een maximumprijs of een minimumprijs opleggen
▪ Een maximumprijs (onder de marktprijs) leidt tot een aanbodtekort /
vraagsurplus
▪ Een minimumprijs (boven de marktprijs) leidt tot een vraagtekort /
aanbodsurplus – en tot aanzienlijke uitgaven voor de overheid

66
67
68
Directe beïnvloeding van vraag of aanbod

▪ Enkele voorbeelden:
▪ Opleggen van productiequota
▪ Invoerbeperkingen
▪ Beïnvloeding van het aanbod
▪ Beïnvloeding van de vraag

69
70
71
72
Besluit
▪ Het marktmechanisme is gebaseerd op de interactie van:
▪ De vraag
▪ Het aanbod
▪ Het gedrag van alle consumenten samen bepaalt de marktvraag
▪ Het gedrag van alle producenten samen bepaalt het marktaanbod

▪ Hoofdstuk 3 onderbouwt het consumentengedrag


▪ Hoofdstuk 4 analyseert het producentengedrag

73

You might also like