You are on page 1of 13

Hoofdstuk 3

Onvolkomen concurrentie
Lesdoelen
Na deze les:

- Kun je uitleggen wat marktfalen betekent en hoe marktfalen ontstaat.


- Kun je berekenen welke prijs een monopolist zal vragen voor zijn product, met behulp van
de MO- en MK-functie.
- Kun je uitleggen waarom de Qv-lijn bij een monopolie samenvalt met de prijs-afzetlijn van
de onderneming.
- Kun je uitleggen waarom de Qa-lijn samenvalt met de MK-lijn.
- Kun je uitleggen wat een onderneming probeert te bereiken door prijsdiscriminatie en
productdifferentiatie toe te passen.
- Kun je uitleggen waarom marktmacht soms in het nadeel en soms in het voordeel is van de
consument.
Marktfalen

Op een markt van volledige mededinging komt een evenwichtsprijs en een


evenwichtshoeveelheid tot stand > het surplus is maximaal en het resultaat is Pareto-efficiënt
(maximale economische doelmatigheid).

Als er geen sprake is van volledige mededinging, is het surplus niet maximaal > er is sprake
van marktfalen.

Marktfalen ontstaat in dat geval doordat aanbieders (markt)macht hebben om de prijs te


beïnvloeden > de prijs wordt niet meer (volledig) bepaald door vraag en aanbod.
Monopolie
Een monopolist heeft de grootste marktmacht > er is geen alternatieve aanbieder.

De monopolist kan dus streven naar maximale totale winst. Dit is het geval als?
MO=MK

Hoe kom je achter de MO en MK?


Stel: Qv=-0,2P+10
Qa=0,4P-2
De Qv-lijn valt bij een monopolie samen met de prijs-afzet lijn (je kunt bij een bepaalde prijs de
afzet van de monopolist aflezen).
De Qa-lijn valt gelijk met de MK-lijn, omdat ondernemingen een product pas aanbieden als de prijs
gelijk is aan de GVK (=MK bij een eerstegraadsvergelijking).
MO bepalen
Stel: Qv= -0,2P+10 > valt samen met prijs-afzetlijn. Prijs = gemiddelde opbrengst=GO.

Stap 1: maak van de Q-functie een P-functie.


0,2P= -q+10 > P(=GO)= -5q+50
Stap 2: vermenigvuldig de P-functie met q (want GO*q=TO).
TO= -5q²+50q
Stap 3: differentieer de TO-functie (want MO is de eerste afgeleide van TO).
MO= -10q+50
MK en vraagprijs bepalen
Qa= 0,4P-2 > de Qa-lijn valt gelijk met de MK-lijn.

Stap 1: maak van de Q-functie een P-functie.


-0,4P= -q-2 > P(=MK)= 2,5q+5

Een monopolist streeft naar maximale totale winst, dus MO=MK.


Stap 2: werk MO=MK uit.
-10q+50=2,5q+5 > -12,5q=-45 > q= 3,6.
Stap 3: vul de q in in de P-functie die je uit de vraagfunctie hebt afgeleid.
P(=GO)= -5q+50 > P= -5*3,6+50= €32
Prijsdiscriminatie en productdifferentiatie
Het surplus van de producent kan nog verder vergroot worden door het toepassen van
prijsdiscriminatie> verschillende mensen betalen verschillende prijzen voor hetzelfde
product.

De producent kan zo meer winst maken, omdat hij probeert alle klanten de prijs te laten
betalen die past bij hun maximale betalingsbereidheid.

Werkt alleen als de verschillende deelmarkten gescheiden zijn.

Productdifferentiatie= er worden producten aangeboden die onderling van elkaar verschillen,


tegen verschillende prijzen (mensen met een hogere betalingsbereidheid kopen dan vaak het
‘luxere’ product).
Oefenen: examen 2022 tijdvak 1 vraag 26
Marktmacht
Andere marktvormen waarbij aanbieders een grote invloed hebben op de prijs, zijn:
- Duopolie
- Heterogeen oligopolie
- Homogeen oligopolie
Er zijn diverse maatregelen om ervoor te zorgen dat aanbieders niet teveel marktmacht krijgen,
want dit is meestal ten nadele van de consument.

Toch heeft ook volledige mededinging nadelen:


- Product is homogeen
- Er vinden weinig innovaties plaats
- Overheid probeert dit daarom te stimuleren door het uitgeven van octrooien (patenten)> er
ontstaat een wettelijk monopolie
Lesdoelen
Na deze les:

- Kun je uitleggen wat de betekenis is van de begrippen nationalisatie, verzelfstandiging, liberalisering


en privatisering.
- Kun je voor- en nadelen noemen van nationalisatie en verzelfstandiging/liberalisering/privatisering.
- Kun je uitleggen waarom de klassieke economen en de welvaartseconomen van mening zijn dat de
overheid zich alleen moet bezighouden met de kerntaken.
- Kun je uitleggen waaruit het principaal-agent probleem bestaat en hoe de principaal dit probleem
probeert op te lossen.
Nationalisatie

Nationalisatie= bestaande bedrijven worden eigendom van de overheid.


Bijvoorbeeld als er marktfalen optreedt.

Voordeel > de overheid streeft naar break-even in plaats van maximale winst.
Bij een monopolie: GO=GTK in plaats van MO=MK. Het consumentensurplus wordt daardoor
groter en het product is voor meer mensen betaalbaar.

Nadeel > geen marktwerking.


Verzelfstandiging

Verzelfstandiging= een bestaande onderneming van de overheid krijgt meer zelfstandigheid om zelf het
beleid te bepalen (overheid blijft wel eigenaar).

Liberalisering= er worden barrières weggehaald zodat concurrentie mogelijk wordt > bijvoorbeeld door
ervoor te zorgen dat de verzonken kosten geen rol meer spelen.

Privatisering= het afstoten van overheidstaken naar particuliere bedrijven (overheid is geen eigenaar
meer).

Voordeel: marktwerking.
Nadeel: mogelijk hogere prijzen (als er een monopolie blijft bestaan > bijvoorbeeld door de
concessieveilingen voor de spoortrajecten).
Nieuwe rol voor de overheid

In de jaren ’80/’90 zijn veel overheidsbedrijven verzelfstandigd of geprivatiseerd > hoge staatsschulden
zorgden voor meer aanhangers van de klassieke economen (Adam Smith ‘De onzichtbare hand’) en
welvaartseconomen (Pareto efficiëntie).

Taken van de overheid:


- Produceren in de publieke sector (collectieve goederen).
- Obstakels voor marktwerking wegnemen/marktwerking stimuleren.
- Privatisering
- Veilen van concessies.
- Aanbestedingsprocedures (overheid als opdrachtgever)
- Vrijgeven van informatie (wegnemen informatie-asymmetrie).
- Mededingingstoezicht.
Principaal-agentprobleem

Principaal= opdrachtgever.
Agent= uitvoerder.

Principaal-agent problemen > altijd benoemen in je antwoord:


1. Wie is principaal en wie is agent?
2. Welke tegenstelling in belangen zie je? Wat is het belang van de principaal en wat is het
belang van de agent?
3. Waarom is er sprake van een probleem > altijd: asymmetrische informatie > de principaal
heeft onvoldoende informatie over de uitvoering door de agent en krijgt dus te maken met
transactiekosten om de uitvoerder te controleren.
4. Eventueel > waarom lost de voorgestelde maatregel het principaal-agentprobleem op?
Oefenen: examen 2022 tijdvak 1 vraag 20

You might also like