Professional Documents
Culture Documents
2 -
Welvaartstheoretisch kader – Publieke
Goederen
publieke goederen (= goederen die niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar zijn. Niet rivaliserend = als
één persoon het goed consumeert, weerhoudt dat andere mensen er niet van om dat goed gelijktijdig te
consumeren. Niet-uitsluitbaar = het is heel duur/moeilijk tot onmogelijk om iemand tegen te houden het
te consumeren. Bv een vuurtoren is een publiek goed: niet-rivaliserend want als één boot er gebruik van maakt
betekent dat niet dat iemand anders er geen gebruik van kan maken, en niet-uitsluitbaar want je kan een
vuurtoren niet gewoon afzetten voor één of meerdere boten, zonder dat het dan afstaat voor alle boten.
Een publiek goed kan je dus niet kopen of verkopen, want het is niet-uitsluitbaar: indien iemand er niet voor zou
betalen, kan je die persoon niet uitsluiten van de consumptie ervan. Er zijn dus geen markten voor publieke
goederen (= dus geen perfecte mededinging, want er is dus geen markt voor elk product)
1
- “Public goods are the building blocs of cilivization.” = toont wel hoe belangrijk publieke
goederen zijn
2
3
1.Wat zijn publieke goederen?
- gevel stadhuis Leuven
- bescherming door dijk
- netheid publiek domein (straten)
- voorbeeld in R&G: vuurwerk
- ...
• publieke goederen liggen op een continuüm samen met andere types goederen:
- puur privaat goed = bv een zakje frieten: als ik er wat eet kan jij die frieten niet eten /
heb ik een marginale kost door de consumptie ervan en het is uitsluitbaar want als
ik het koop is het niet van jou
- zuiver/puur publiek goed = helemaal geen rivaliteit en helemaal niet uitsluitbaar
- er zijn gemengde vormen daartussen:
- congestie = rivaal in consumptie maar niet uitsluitbaar: bv als er file is neem ik plaats
in voor iemand anders op de baan (want plaats beperkt op wegen) dus rivaal ( we
zouden dit volledig betalend kunnen maken (rekeningrijden voor alle wegen) maar dat
zou zeer moeilijk zijn (ALLE wegen toch; de snelwegen in Frankrijk nu zijn betalend,
maar niet alle wegen tot de onverharde paadjes toe) dus rekenen we hier onder niet-
uitsluitbaar
- club good = weinig tot geen rivaliteit, maar wel uitsluitbaar: bv veel universiteiten zoals
de kul: je moet geld betalen om binnen te mogen dus uitsluitbaar, maar als meer
mensen zich inschrijven ga je nog altijd je ook kunnen inschrijven dus niet rivaal
4
- consumptie van iedereen = X
- H = aantal mensen dat gebruik maakt van een consumptiegoed
- Alpha is een maatstaf voor hoezeer je dat goed moet verdelen (zie bullet points
hieronder; wordt duidelijker)
- private consumptie / consumptie van één persoon =xh = X/H^a (H tot de macht alpha)
- als het volledig rivaal is, is alpha = 1
- als het volledig niet-rivaal is, is alpha = 0 ; dan is de private consumptie gelijk aan de
maatschappelijke consumptie = dat betekent dat iedereen van het goed kan
consumeren ; je moet het goed niet verdelen
• in de rest van dit hoofdstuk zullen we het enkel hebben over PURE publieke goederen, ook al zijn
‘IMPURE’ publieke goederen eigenlijk de meerderheid van de publieke goederen in de echte wereld
(zuiver/puur publiek goed = helemaal geen rivaliteit en helemaal niet uitsluitbaar) (impure publieke
goederen = publieke goederen die tot een bepaalde hoogte wel uitsluitbaar en/of wel rivaal zijn)
• veel dingen zijn publieke goederen (puur of impuur) zonder dat we het beseffen:
5
een publiek goed kan dus bv ook privaat (= door een individu of door een bedrijf) gemaakt worden
(bv informatie, eerlijkheid, etc.), terwijl op het nieuws of in de politiek de definitie van publiek
goed meestal wordt gezien als puur iets van de overheid ; dat laatste is dus niet de definitie
gebruikt door economen
• onderscheid
- globaal (klimaatopwarming)
- lokaal (bvb. gevel stadhuis Leuven)
Inhoud hoofdstuk
1. wat zijn publieke goederen (PG)? p.54‐56
- niet‐rivaliteit in consumptie
- niet‐uitsluitbaarheid: ten gevolgde van niet-uitsluitbaarheid heb je een probleem, want als je
er niet voor kan zorgen dat het product enkel terecht komt bij diegenen die ervoor betalen,
heb je een probleem met pareto-efficientie, want dan gaan veel mensen kiezen om niet te
betalen (freerider probleem) (bv vuurwerk: als je zegt aan iemand ‘wil je vuurwerk’ en die zegt
‘ja’, en je zegt dan ‘ok dat kost dan zoveel’, zullen ze gewoon zeggen geen interesse meer te
hebben erin; het is voor individuele consumenten dus best om igv publieke goederen je
voorkeuren niet bekend te maken. Maar als alle consumenten dat doen, heb je dat goed
(vuurwerk) niet, ook al zou iedereen dat graag willen.
markt niet langer efficiënt dan (= pareto efficientie probleem)
- = geherformuleerde versie van de regel van vorige les; de geherformuleerde regel hier zegt
dat bij publieke goederen, als consumenten niet hun voorkeuren zullen bekend maken, dat
niet betekent dat ze dat allemaal doen omwille van het freerider probleem; sommigen hebben
misschien daadwerkelijk geen interesse in het publieke goed.
5. bijkomende lectuur
Hier herhalen we de verkorte vorm van de pareto-efficientie voorwaarde van vorig hoofdstuk:
7
- vergelijk private markt en markt voor publiek goed
- RG p. 57‐61, Fig. 4.1 tot 4.4
A. hoeveel wordt er aangeboden van een PRIVAAT goed? (= zoals in vorige vakken altijd al gezien)
- voorbeeld :
- gevolg: bij die ene prijs koopt Ann meer dan Bert zó dat
• net zoals bij een privaat goed zijn er ook bij publiek goed (hier genoemd G):
8
- voorkeuren van de consumenten (of burgers) (ook al maken ze die niet zo vaak openbaar door
freerider)
- is er een MK van de voorziening van het goed
• Het verschil met private goederen is dat (MB= marginale baat) anders
wordt ingevuld, dankzij de niet‐rivaliteit: zie voorbeeld hieronder:
- getallen zijn de marginale bereidheden tot betalen van de mensen voor één extra eenheid
vuurwerk ; bv bij 1 eenheid is Bert z’n mbb 200 en die van Ann 150, dus bert heeft een hogere
mbb voor die eenheid van het goed = hij wilt die eenheid van het goed meer dan Bert
- waarom staan hier MBB’s en niet de prijzen zoals bij private goederen? wel logisch: omdat
publieke goederen sowieso ‘gratis’ gebruikt kunnen worden (niet-uitsluitbaarheid) en we dus
MBB gebruiken
- we doen hier aan verticale sommering van de MBB’s, om zo de MBB van de gehele
maatschappij te bekomen
DUS:
9
• bij een publiek goed
- wordt MB afgeleid uit verticale sommatie vraagcurven (zie ook Economie p.373)
- MB van een extra pijl:
- moet de SOM van de persoonlijke MSV’s gelijk zijn aan de MTV (=productie)
- deze som is de vertolking van niet-rivaliteit
maar er is dan nog het tweede aspect van publieke goederen: niet-uitsluitbaarheid. De niet-
uitsluitbaarheid zorgt voor het probleem dat, zelfs al weten we hoeveel we pareto-efficient moeten
produceren van een publiek goed, dit niet vanzelf zou gaan indien we dit zouden overlaten aan de
markt (want mensen maken hun voorkeuren voor het publieke goed niet bekend =
vrijbuitersprobleem). Dit is het tweede deel van de les (dat nu begint dus) dus: samuelson-regel
De Samuelson-regel voor de optimale voorziening van publieke goederen: er moet zoveel van een
publiek goed worden geproduceerd/aangeboden, zolang de MBB (= de baat van de laatste
aangeboden hoeveelheid) van ALLE inwoners OPGETELD groter is dan de marginale kost.
- Moet de MSV van persoon A dus gelijk zijn aan de MSV van persoon B en die twee gelijk zijn
aan de MTV (= productie)
10
• efficiënte punt is niet uniek (cfr. Paretogrens)
• dit garandeert niet dat dit PE‐punt ook tot stand komt
- reden: vrijbuitersgedrag
- omdat bij publieke goederen, individueel rationeel gedrag leidt tot suboptimale
maatschappelijke uitkomsten: probleem met revelatie voorkeuren
- daardoor zal markt de Pareto Efficiënte uitkomst niet vanzelf genereren
vrijbuitersprobleem = waar individuele rationaliteit niet meer (of niet meer volledig) spoort met
collectieve rationaliteit (en het clasht dus met de gebruikte methode in de economie, dat als iedereen
zich rationeel gedraagt om z’n eigen beste situatie te zoeken, dit zou leiden tot de maatschappelijk
beste situatie. Bij bv publieke goederen werkt dit dus niet)
vrijbuitersschap is dus iets slechts, want in zo’n situaties (dus bv bij publieke goederen) leidt als
iedereen aan eigenbelang doet, dit niet leidt tot de best mogelijke maatschappelijke situatie.
• vb 1: onder‐revelering van voorkeuren door private agenten = heb je als de overheid de kosten
proportioneel maakt tot de gereveleerde waarde / gereveleerde voorkeur (aka: als je iedereen laat
betalen naar gelang hoe groot de voorkeur voor het publiek goed is dat ze bekend maken):
- de overheid van het publiek goed G moet een beslissing nemen: G= 0 of 1 (aanbieden of niet)
- Stel MBB A(n) =1 en MBB B(ert) =1 en MK=1
- dus ze zouden het aanbieden: G*=1 want MBBA+ MBBB > MK
- MAAR: de overheid weet dit niet, overheid kent deze waardering niet: want het publiek wordt
niet op de markt aangeboden, en eens het er is kan iedereen er gebruik van maken, Ann en
Bert, maar ook zij die hadden aangegeven dat hun MBB = 0 (=vrijbuitersprobleem)
- stelt voor dat de regering voorstelt dat de kosten proportioneel worden gedeeld in functie van
gereveleerde waardering (RWA en RWB) (aka: dat de overheid een bepaalde hoeveelheid van
het publiek goed aanbiedt gebaseerd op gereveleerde voorkeuren die de burgers doorsturen
11
naar de overheid). Dus als iemand zegt dat z’n waardering = 1, dan zal hij moeten betalen,
maar als die zegt dat z’n waardering = 0, dan moet hij niet betalen)
- Ann kan op twee manieren antwoorden:
➢ Ze kan eerlijk zijn, en als haar gereveleerde waardering haar echte waardering/MBB
geven: dan is RWA = MBBA = 1 (juiste/eerlijke revelering)
➢ Maar ze kan ook liegen, en hopen dat het publiek goed nog altijd zal worden
aangeboden maar dat ze dan niet moet betalen: dan is RWA = 0 (foute/gelogen
revelering)
- idem voor Bert
- hun uiteindelijke welvaartswinst wordt bepaald door hun ware MBB indien G wordt
aangeboden én de kost die ze mee moeten dragen àls G=1
- daardoor hangt kost (en hun welvaartswinst) ook af van antwoord van anderen
(vrijbuitersprobleem): zie grafiek hieronder:
12
(onthoud: eerste getal in een cel is dat van de persoon links (Ann), tweede getal is dat van de
persoon bovenaan (Bert):
- Bv indien Ann 1 kiest als RW en Bert 0, dan is Ann haar netto-benefit 0 en Bert zn netto benefit
1 (= kolom links beneden)
- Etc etc
• fout reveleren / 0 is een (zwak) dominante strategie voor Ann (omdat indien B kiest voor 0, Ann 0
krijgt (en dat is even goed als haar benefit indien ze 1 zou hebben gekozen(=0)) ; en indien B kiest voor
1, Ann 1 krijgt (en dat is beter dan haar benefit indien ze 1 zou hebben gekozen (=0,5) ). (een
dominante strategie is één die altijd beter is dan een alternatieve strategie, ongeacht wat de
andere partij kiest ; deze strategie is slechts zwak dominant, omdat bij de ene keuze van de
andere partij (= als bert kiest voor 0), de uitkomst voor ann slechts even goed/slecht is als haar
uitkomst bij een alternatieve strategie, en niet beter dus)
• (en Nash evenwicht): is (0,0). (een nash-equilibrium is een koppel (dus 2) aan strategieën, één voor
elke speler, waarbij geen enkele speler voordeel zou halen uit het veranderen van hun strategie. Het
is dus het punt waar beiden rationeel (maar zonder met elkaar te kunnen afspreken, want vaak zou
dat illegaal zijn (bv onderhandeling tussen bedrijven om het zetten van prijzen is illegaal) zouden
terechtkomen. In het punt (0,0) zal Ann geen belang hebben om te veranderen van keuze (dus 1(juist)
kiezen in de plaats), want dan heeft ze evenveel als uitkomst dan in punt 0,0 . Bert heeft om dezelfde
reden ook geen baat om te veranderen van dit punt. Omdat beiden dus geen baat hebben om te
veranderen van dit punt, is dit een Nash-equilibrium.
Onthoud: een dominante strategie is altijd een Nash-evenwicht, maar niet-elk nash evenwicht is een
dominante strategie
DUS: publiek goed wordt niet aangeboden (omdat het Nash-equilibrium inhoudt dat ze beiden hun
gereleveerde voorkeur instellen op 0) → dus er is welvaartsverlies dankzij het vrijbuitersgedrag
DUS: bij een publiek goed zijn, dankzij het eigenbelang, al de individuen / de maatschappij slechter af
door rationeel gedrag
- Roosevelt: “We have always known that heedless self‐interest was bad morals; we now know
that it is bad economics”
13
- kosten zijn proportioneel met de gereveleerde waarde / gereveleerde voorkeur, dus er is een
incentief (prikkel) om echte waarde onder te rapporteren
• => misschien ligt oplossing in de kosten forfaitair te maken / de kosten een vast bedrag te maken ?
Neen, je hebt nog altijd problemen met revelering van de voorkeuren, ook al maak je de kosten geen
functie van de gereveleerde voorkeur. Indien men de kosten van een publiek goed een vast bedrag
maakt dat iedereen moet betalen (= een belasting voor iedereen), dan is er een incentief om te over
te reveleren (omdat je toch een lump sum/vast bedrag moet betalen), en dat is even problematisch
als voorbeeld 1, want ook hier kom je niet uit op MBB=MK. Dit is voorbeeld 2:
- (onthoud: G* is wat de bevolking zou willen ; G is wat er wordt gegeven door de overheid)
- Stel MBB A(n) =0 ; MBB B(ert) =3/4 ; en hun MK=1
- dus G*=0 indien de bevolking in dit voorbeeld zou mogen kiezen, want MBBA+ MBBB < MK
- MAAR: in dit voorbeeld maakt de overheid het betalen voor het publiek goed echter verplicht:
dus G=1 (= publiek goed G wordt aangeboden, no matter what): kosten gedeeld over de
bevolking; dus CA = CB=½
- resultatenmatrix: toont wat de beste gereveleerde voorkeuren voor An en Bert zijn:
- An wil haar keuze hier (0) niet wisselen met de alternatieve keuze (1), omdat de uitkomst daar
even groot is als in dit punt (= beiden -1/2)
- Bert wil zijn keuze hier (1) niet wisselen met de alternatieve keuze (0), omdat de uitkomst daar
lager is (= 0) dan in dit punt (= ¼)
Dus: indien de overheid kiest om publiek goed G aan te bieden (G=1 dus), dan is er welvaartsverlies,
want G*=0, terwijl G=1: dus de bevolking wil het goed niet, maar de overheid biedt het wel aan. Dus
de MBB is lager dan de MK
4. Hoe beslissen?
• in beide voorbeelden:
14
- financiering heeft geen band met Samuelson‐regel; nl. elk individu kijkt naar eigen waardering
en kost, terwijl de Samuelson‐regel kijkt naar alle individuen samen
4. Hoe beslissen?
1. Is er wel vrijbuitersgedrag?
- Want dit concept is het gevolg van de assumptie dat we rationele agenten zijn
- Deze vraag is ‘gepopulariseerd’ in de context van ‘externaliteiten’ (zie Topic 1.3):
▪ Gordon (1954), J Polit Econ (overbevissing)
▪ Garett Hardin (1968): Science, Tragedy of the Commons (bevolkingsgroei)
▪ kritiek: Eleanor Ostrom (Nobelprijs 2009): spontane cooperatie (bvb. buren, clubs, …)
- economen deden testen van deze assumptie: (o.a. in) experimentele economie
▪ vb in R&G: Cyanbuguma et al. (2005) Public Goods experiment (LEZEN)
15
- (onthoud:
)
- (bv de enclosures hielpen volgens sommigen de economische groei en de industriële revolutie,
terwijl ze volgens anderen de kleine boeren van hun (gemeenschappelijk gebruikte) weides
berooft en vielen mensen in armoede)
- Maar je mag dus een thema zoals vrijbuiterschap NIET normatief bespreken.
4. Hoe beslissen?
1. Is er wel vrijbuitersgedrag?
- In de experimentele economie onderzoekt men dit aan de hand van een Publiek goed spel:
- verschillende vormen:
▪ VCM: Voluntary Contribution Mechanism (= wat we hier zullen zien ; rest niet
kennen)
▪ CPR: Common Pool Resource game
▪ ...
▪ zie Croson (2008) voor overzicht (optioneel)
▪ Fischbacher and Gächter (2010), Am Econ Rev
▪ Fischbacher, Gächter, Fehr (2001), Economics Letters
- Cinyabuguma et al. (2005): VCM
4. Hoe beslissen?
1. Is er wel vrijbuitersgedrag?
- 16 deelnemers
- Iedereen krijgt 10 ‘tokens’/bonnetjes
Dus:
- is een voorbeeld van een lineair VCM‐spel: het moet testen of mensen echt vrijbuiters zijn bij
publieke goederen.
- En dit spel wordt herhaald (dus mensen kunnen hun keuze aanpassen de volgende keer)
16
- leidt tot volgende opbrengsten:
Met deze paper is natuurlijk de vraag rond vrijbuiterschap niet volledig opgelost: het is niet omdat een
(goede) paper aantoont dat het bestaat maar niet voor iedereen altijd in een experiment, dat dat ook
het geval is in alle real-life voorbeelden
17
4. Hoe beslissen?
- zie paper voor meer resultaten
▪ bvb. coöperatie neemt af met herhaling
▪ bvb. dreiging met expulsie doet coöperatie ↑ (toenemen)
- zie Fischbacher, Gächter and Fehr (2001) – geen verplichte lectuur ‐ voor:
▪ heterogeniteit in voorkeuren voor coöperatie
▪ testen reciprociteit (je hebt info over wat andere bijdragen)
▪ typologie van individuen
einde vraag 1
4. Hoe beslissen?
En nu de 2de vraag:
2. indien er vrijbuiterschap is, zijn er dan manieren om dit te voorkomen / zijn er mechanismen om de
voorkeuren wél juist te laten reveleren? / zijn er manieren om ervoor te zorgen dat mensen hun
voorkeuren niet onderreveleren of overreveleren:
18
- Dit is het Groves‐Clark mechanisme (= een type belastingssysteem: zie hieronder); RG p.
71‐72
- Groves-clark mechanisme houdt in: een belastingsambtenaar komt langs bij elke burger en
vraagt:
“Zeg me hoeveel vuurwerk je wil. We vragen dat aan iedereen, en zullen dan de PE‐
hoeveelheid berekenen. We gaan belastingen heffen om het vuurwerk te betalen.
We gaan dat zó doen, dat jouw extra bijdrage voor elke extra eenheid vuurwerk de
marginale kost van het vuurwerk is (= MTV = resourcekost = de marginale kost MK
van het produceren van het vuurwerk) minus wat al de anderen bereid zijn te betalen
(= som van de MSV’s van iedereen buiten jij = som MSV’s - MSVAn)”
- komt erop neer dat betaling:
(1)
Je weet natuurlijk niet hoeveel de rest zal willen betalen
• Hoe antwoordt Ann? Wel, ze zal geen enkel belang hierbij hebben om te liegen: namelijk om de
volgende reden:
- en onthoud: de MB (marginale baat) van An is hetzelfde als de bereidheid tot betalen MBB van
An, is hetzelfde aan de MSV van An: en Ta(G) (=T(G) van An) betekent hetzelfde, dus
-
- Je kan de dingen tussen haakjes uit de haakjes halen en positief maken (msva=mtv –
som_msvh + msva)
- En dan de msva rechts overzetten naar links en zo nul bekomen links
- En dan de som_msvh van rechts overzetten naar links, en dan krijg je (hieronder zijn de
plaatsen echter omgedraaid maar maakt natuurlijk niks uit):
-
- DUS: als je het clark-groves belastingsmechanisme gebruikt, zorgt dat er van zelf voor dat
mensen tot de samuelson-regel komen (nl. zorgt voor Pareto‐efficiënte hoeveelheid G).
- toont dat An er geen belang bij heeft om haar voorkeuren verkeerd weer te geven (zie de uitleg
waarom dit zo is, op de grafische uitleg hieronder:)
• grafisch:
19
- deze slide legt gewoon even de basis terug uit = de formule (1)
- delta_Tan (= Wat An moet betalen voor eenderwelke hoeveelheid van het publiek goed), is
het verschil tussen de zwarte stijgende lijn (MK, aka MTV ) en de blauwe lijn (som_msvh –
msv_van_an)
20
- : het rode is wat Ann extra moet betalen omdat ze
overreveleerd
- Het blauwe paralellogram = wat Ann wint door meer publiek goed te hebben dan ze eigenlijk
wou = kleiner dan het rode verlies
- DUS: ELKE PERSOON HEEFT GEEN BAAT BIJ OVERREVELEREN
Indien je daarentegen onderreveleerd bij clark-groves, krijg je ook meer verlies dan winst (niet
getekend maar het volgende wel gezegd): wat je uitspaart door minder belasting te moeten betalen
(negatieve delta_T_An) zal kleiner zijn dan het welvaartsverlies van minder dan je echte voorkeuren
krijgt (negatieve delta_U_An). Dus ook daar zal je weer een driehoekje verlies krijgen, maar dan van
negatieve delta_U_An .
4. Hoe beslissen?
• maak zelf de grafiek waarin je aantoont dat An er ook geen belang bij heeft om haar voorkeuren te
onder‐reveleren
- kan ook met resultaten‐matrix (doen we niet en bespreken we niet, dus doe niet)
21
• dergelijke ‘regels’ of ‘mechanismen’ zoals clark groves noemen we
- incentief compatibel (zorgt er voor dat agenten zich van zelf gedragen zoals de ‘regelgever’
het wil)
- is studiegebied van Mechanism Design: ontwerp mechanismen zó, dat agenten vanzelf (= uit
eigenbelang) doen wat je wil dat ze doen
• maar in dit geval: mechanismen zoals clark groves zijn weinig praktisch; te complex/duur
belastingsysteem
22