You are on page 1of 205

Volledige samenvatting +

overzichtsvragen \"Inleiding tot de micro-


economie\" (VUB)

geschreven door

alanaalaerts

www.stuvia.com

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

INLEIDING TOT DE MICRO-


ECONOMIE

Pagina 1 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

INLEIDING
Doel = studenten vertrouwd maken met de (micro-)economische manier van denken.

Dat betekent…

• De wereld analyseren vanuit een rationeel perspectief


• En ook…inzien dat rationaliteitsbenadering haar beperkingen heeft
o Het menselijk gedrag bekijken (elke beslissing die hij maakt) en kijken naar de wereld
(maar dat is een manier, niet dé manier)
o Elk menselijk gedrag = economisch gedrag!

Dat betekent vooral…

• Economie herkennen (… naast jou!)

H1: TIEN PRINCIPES VAN ECONOMIE


1.1 Economie definitie
“Economics = the science which studies human behaviour as a relationship between ends and scarce
means that have alternative uses.”

Economie = keuzes maken omdat we oneindige behoeften hebben. Maar hetgeen we kunnen krijgen
is beperkt. (definities niet vanbuiten leren, begrijpen)

1.2 Economie onderzoekt (3 sub-rubrieken):

1. Hoe mensen beslissingen nemen MICRO-ECONOMIE


= bestudeert manier waarop huishoudens en
2. Hoe mensen interageren met elkaar bedrijven beslissingen nemen en hoe ze in
specifieke markten met elkaar omgaan.

Micro-economie als manier van denken omtrent


individueel menselijk gedrag in het algemeen.

Pagina 2 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3. Invloeden op economie als geheel MACRO-ECONOMIE


= bestudeert fenomenen die de gehele
economie bestrijken.

Marco-economie als studie van Marco-


economische werkelijkheid.

Inflatie – economische groei – werkloosheid

1.3 10 principes van economie (!!!):

1. Mensen moeten keuzes maken MICRO-ECONOMIE


2. De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we
opgeven om het te krijgen “Hoe mensen
3. Rationele mensen denken in de marge beslissingen nemen”
4. Mensen reageren op prikkels

5. Handel kan in ieders belang zijn MICRO-ECONOMIE


6. Markten zijn vaak goede manieren om economische activiteit
te organiseren “Hoe mensen
7. Overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren interageren met elkaar”

8. De levensstandaard van een land hangt af van de mate waarin


het land producten en diensten kan produceren MARCRO-ECONOMIE
9. Prijzen stijgen als de overheid te veel geld drukt “Invloeden op
10. De samenleving staat voor een afweging op korte termijn economie als geheel”
tussen inflatie en werkloosheid

1) Mensen moeten keuzes maken


Altijd en overal. “There is no such thing as a free lunch”.
Bijvoorbeeld het feit dat je in de aula zit, betekent voor de economist dat je daarvoor gekozen hebt,
dat je dit de verstandigste beslissing vond → hoe beslissen dat dit de verstandigste beslissing is?
Voordelen (baten) tegenover nadelen (kosten) afwegen.

Baten Kosten

2) Rationele mensen denken in de marge


= redeneren in kleine stappen.
Bijvoorbeeld je komt te laat in de aula: op de laatste rij zitten; baten = prof kijkt me misschien niet
boos aan, ziet me niet. Kosten; minder oplettend dan vooraan → zo redeneer je rij per rij.
Ander voorbeeld: je beslist niet meteen of je naar alle hoorcolleges gaat, maar bekijkt dit keer per
keer, week per week.

Pagina 3 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Je kan marginale baten in kosten omzetten. Hoe hoger het bedrag, hoe belangrijker dat
je die beslissing vindt.
➔ Marginale kosten = de kost die je extra moet geven om aan die beslissing te voldoen.
Bijvoorbeeld om in de les aanwezig te zijn = €0 (want inschrijving is niets extra, betaal je
sowieso, of je nu komt of niet)
= EXPLICIETE KOST (zie principe 2)

3) De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om het te
krijgen
Expliciete kost = het geld dat je moet betalen indien je activiteit x kiest.

Impliciete kost = de waarde van het


beste alternatief waaraan je
verzaakt (zonder geldstroom). De
kosten van hetgeen je opgeeft.

Pagina 4 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Opportuniteitskost = expliciete kost + impliciete kost

4) Mensen reageren op prikkels


= rationele agenten veranderen gedrag als kosten of baten (voldoende) veranderen.
Bijvoorbeeld als de prof in de les zegt “wie volgende keer aanwezig is, krijgt 2 punten extra op
examen” → iedereen zal komen.

Pagina 5 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H3: THE MARKET FORCES OF SUPPLY AND DEMAND


(VRAAG & AANBOD)

3.1 De markt & marktvormen

3.1.1 De marktwerking

Markt = verzameling van alle kopers en verkopers van een bepaald product. De plaats waar alle
kopers en verkopers elkaar ontmoeten.

Marktvormen:

Monopolie Oligopolie Monopolistische Volmaakte


concurrentie concurrentie
➢ Enigste ➢ Enkele
speler bedrijven ➢ Veel ➢ Héél veel
➢ Homogene of bedrijven bedrijven
heterogene (veel (héél veel
goederen concurrentie) concurrentie)
➢ Heterogene ➢ Homogene
goederen goederen

3.1.2 De marktwerking: assumpties

Volmaakte concurrentie/ het model van vraag en aanbod – kenmerken: Elk kenmerk kunnen
uitleggen, niet vanbuiten
• Veel vragers en veel aanbieders kunnen opsommen
• Perfecte informatie (je kunt alle informatie op alle momenten kennen)
• Vragers en aanbieders zijn prijsnemers (!!)
• Homogene goederen
• Vragers en aanbieders handelen onafhankelijk
• Vragers en aanbieders nemen àlle kosten en baten in aanmerking

Volmaakte concurrentie en monopolie zijn ‘spookjes’ = ze komen zelden voor in de werkelijkheid.

Als we dan toch een voorbeeld van volmaakte concurrentie moeten geven, is
het dan van granen. Dit is het enigste dat dichtbij ligt, maar is nog steeds niet
volledige volmaakte concurrentie. Bij granen is er op de veiling alle
informatie publiek.

Pagina 6 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.1.3 Marktmacht

Volmaakte concurrentie zijn prijsnemers: elke verkoper heeft geen controle over de prijs omdat
andere verkopers identieke producten aanbieden en elke verkoper slechts een zeer klein bedrag
levert in verhouding tot het totale aanbod van de markt. Omdat producten homogeen zijn, heeft een
verkoper weinig reden om minder dan de gangbare prijs in rekening te brengen, en als ze meer
vragen, zullen kopers hun aankopen elders doen. Evenzo kan geen enkele koper de prijs beïnvloeden,
omdat elke koper slechts een klein bedrag koopt in verhouding tot de omvang van de markt. Kopers
nemen hun beslissingen op basis van het nut of de tevredenheid die ze halen uit consumptie en zijn
daarmee onafhankelijk van het besluit. Dit houdt in dat er geen behoefte is aan reclame of branding
en dat zowel producenten als consumenten rekening houden met alle kosten en baten, inclusief de
kosten en baten die van invloed kunnen zijn op derden, bij het nemen van beslissingen.

3.2 Vraag
De gevraagde hoeveelheid = de hoeveelheid goederen die kopers bereid en in staat zijn te kopen
tegen verschillende prijzen.

➔ Veel dingen hebben invloed op de gevraagde hoeveelheid, maar het belangrijkste is de


prijs. Als de prijs verhoogt, zullen de meeste mensen minder vraag hebben naar dit goed.
Een prijsverhoging lijdt bijgevolg tot een daling van gevraagde hoeveelheid & een
prijsdaling lijdt tot een stijging van gevraagde hoeveelheid = negatief of omgekeerd
gerelateerd aan de prijs.
➔ Deze relatie tussen prijs en de gevraagde hoeveelheid is waar voor de meeste goederen
in de economie = wet van de vraag = de bewering dat, andere dingen gelijk (ceteris
paribus) de gevraagde hoeveelheid van een goed daalt wanneer de prijs van een goed
stijgt.

De individuele vraag = hoeveel een consument bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende
prijzen.

De marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid (en in staat) zijn te kopen bij verschillende
prijzen.

Pagina 7 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.2.1 De individuele vraag

De individuele vraag = hoeveel de consument bereid is te kopen bij verschillende prijzen.

Inverse vraag = hoeveel een consument bereid is te betalen (per eenheid!) voor verschillende prijzen.

Af te lezen als: als de prijs €5 is, dan zal de consument 4 eenheden kopen OF de consument zal 4
eenheden kopen als de prijs €5 is (invers).
(In de vraagvergelijking zijn a en b gewoon 2 producten)

Pagina 8 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Als prijs stijgt, heeft dit 2 effecten:

• Onze koopkracht vermindert, je kunt u minder permitteren (of omgekeerd) → voorbeeld: als
we ervan uitgaan dat ons inkomen gelijk blijft en de prijs van melk daalt ineens, dan zullen
we meer kunnen
= INKOMENSEFFECT
• Product wordt minder aantrekkelijk en de alternatieven worden aantrekkelijker →
voorbeeld: nu dat melk goedkoper is geworden, zullen mensen misschien liever dit
vervangen (subsitute) met een lekkerder duurder drankje
= SUBSTITUTIE-EFFECT

3.2.2 De marktvraag

De marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid (en in staat) zijn te kopen bij verschillende
prijzen. De som van alle consumenten samen.

De marktvraag wordt verkregen door horizontale sommatie van de individuele vraagcurves → alle
individuele vraagcurves worden bij elkaar opgeteld om de totale marktvraag te krijgen.

Bij het tekenen van


curves altijd aanduiden
of het V of A is (of in
het Engels D en S)

Pagina 9 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De marktvraagcurve beschouwt de gevraagde hoeveelheid bij verschillende prijzen … in de


veronderstelling dat andere factoren die de vraag kunnen beïnvloeden constant zijn = “Ceteris
paribus” (c.p.)

Algemeen is de marktvraag voor goed n :

Deze afkortingen niet vanbuiten


kennen, je moet alles kunnen
begrijpen en toepassen: kunnen
uitleggen dat dat voor
verandering zorgt en hoe

De (inverse) marktvraagcurve geeft afbeelding van :

3.2.3 Verschuiving langs versus verschuiving van de vraagcurve


De individuele en de marktvraagcurve werden getekend in de veronderstelling van ceteris paribus -
andere dingen zijn gelijk. We gingen ervan uit dat de andere factoren die de vraag beïnvloeden
constant werden gehouden, zodat we het effect van een prijsverandering op de vraag kunnen
analyseren. De bereidheid om te betalen bepaalt de positie van de vraagcurve. Als een van de
factoren die de vraag beïnvloeden, anders dan een prijsverandering, zal dit een verschuiving in de
positie van de vraagcurve veroorzaken.

❖ VERSCHUIVING LANGS DE VRAAGCURVE

Een verschuiving LANGS de vraagcurve = treedt op wanneer de prijs verandert. Dit kan gebeuren als
gevolg van een wijziging in de leveringsvoorwaarden. Een verandering langs de vraagcurve, wordt
een verandering in gevraagde hoeveelheid genoemd.

➔ Als de prijs verandert, zal er een verschuiving langs de vraagcurve zijn.


➔ Dit kan voorvallen door bijvoorbeeld veranderingen in de aanbod voorwaarden.

Pagina 10 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Een verschuiving LANGS de vraagcurve = een verandering in gevraagde hoeveelheid.


➔ Zie inkomenseffect en substitutie-effect: bijvoorbeeld de prijs van melk daalt, wat leidt
tot een toename van de gevraagde hoeveelheid. Twee redenen hiervoor
o Inkomenseffect: als we ervan uitgaan dat het inkomen hetzelfde blijft, kunnen
consumenten nu meer melk kopen. Dit geeft een stijgende gevraagde
hoeveelheid.
o Substitutie-effect: nu dat melk goedkoper is in vergelijking met andere producten
zoals bijvoorbeeld fruitsap, zullen sommige consumenten kiezen om duurdere
dranken te vervangen door de goedkopere melk.

❖ EEN VERSCHUIVING VAN DE VRAAGCURVE

Een verschuiving VAN de vraagcurve = als een of meer van de andere factoren de vraag beïnvloeden
dan prijswijzigingen.

➔ Als een factor – behalve de prijs – verandert, zal er een verschuiving VAN de vraagcurve
zijn.
➔ Bijvoorbeeld: als de prijs voor melk 0.50 euro/liter is, zal een familie elke week 5 liter
melk kopen. Als dan hun inkomen verhoogt, zullen ze meer melk kunnen kopen en kopen
ze 7 liter per week. De prijs van de melk is niet veranderd, maar de hoeveelheid aankoop
wel → Als dit voorbeeld gebeurt voor iedereen in de markt, dan zal de vraagcurve naar
rechts verschuiven.
➔ Verschuiving naar rechts = elke verandering die de hoeveelheid verhoogt die kopers
tegen een bepaalde prijs willen kopen (links is omgekeerd).

➔ Een verschuiving VAN de vraagcurve = een toename of afname van de vraag.


o Verschuiving naar rechts = toename van de vraag = kopers willen meer kopen
o Verschuiving naar links = afname van vraag = kopers willen minder kopen
➔ Dus veranderingen in andere determinanten dan de prijs, lijdt tot een verandering in de
vraag.

Pagina 11 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Welke andere factoren – behalve de prijs – kunnen veranderen en daardoor de vraagcurve


beïnvloeden?

❖ Verandering in prijzen van andere (gerelateerde) goederen:

• COMPLEMENTAIR = een stijging van de prijs van de ene, leidt tot een afname van de vraag
naar een andere
o Bijvoorbeeld als prijs koffie stijgt, zal de vraag naar suiker dalen (ondanks dat prijs
suiker niet veranderd is)
• SUBSTITUTEN = een stijging van de prijs van de ene, leidt tot een toename van de vraag naar
de andere (en omgekeerd)
o Bijvoorbeeld als prijs koffie stijgt, zal de vraag naar thee stijgen (ondanks dat prijs
thee niet veranderd is)

❖ Veranderingen in inkomen:

Pagina 12 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• NORMALE GOEDEREN = een goed waarbij – ceteris paribus – een toename van het inkomen,
leidt tot een toename van de vraag (en omgekeerd)
o Stijging Y → stijging Qd & daling Y → daling Qd
o Bijvoorbeeld als inkomen (Y) stijgt, dan zal de vraag naar ‘normale’ goederen ook
stijgen (bv. appel)
• INFERIEURE GOEDEREN: een goed waarbij – ceteris paribus – een toename van het inkomen,
leidt tot een afname van de vraag (en omgekeerd)
o Stijging Y → daling Qd & daling Y → stijging Qd
o Bijvoorbeeld als inkomen (Y) stijgt, dan zal de vraag naar goederen die goedkoop zijn
dalen (bv. goedkope spaghetti)

DUS: een verschuiving langs de vraagcurve ≠ een verschuiving van de vraagcurve!

Overzichtsvragen:

“In een standaardsituatie leidt een prijsstijging tot…”


→ Een verschuiving langs de vraagcurve naar links
“Een succesvolle campagne ter promotie van appelen, leidt tot…”
→ Een verschuiving van de vraagcurve naar rechts
“Het inkomen van Francine daalt waardoor ze minder bloemkool
koopt. Is bloemkool in dit geval een inferieur goed of een normaal
goed? Wat gebeurt er met Francine haar vraagcurve naar bloemkool?”
→ Bloemkool is een inferieur goed. De vraagcurve verschuift naar
rechts.

Pagina 13 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.3 Aanbod
De aangeboden hoeveelheid = de hoeveelheid goederen die verkopers tegen verschillende prijzen
willen en kunnen verkopen.

➔ Wanneer de prijs van melk hoog is, is de verkoop van melk winstgevend, en dus zijn
verkopers bereid meer te leveren. Wanneer de melkprijs laag is, is het bedrijf
daarentegen minder winstgevend en zijn verkopers dus bereid minder melk te
produceren. Tegen een lage prijs kunnen verkopers dat doen.
➔ Omdat de geleverde hoeveelheid stijgt naarmate de prijs stijgt en daalt naarmate de prijs
daalt, zeggen we dat de geleverde hoeveelheid positief gerelateerd is aan de prijs van het
goed = de wet van het aanbod = de bewering dat, ceteris paribus, de geleverde
hoeveelheid van een goed stijgt wanneer de prijs van een goed stijgt.

Het individueel aanbod = hoeveel een producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen.

Het marktaanbod = hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen.

3.3.1 Het individuele aanbod

Het individuele aanbod = hoeveel een producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen.

Pagina 14 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.3.2 Het marktaanbod

Het marktaanbod = hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen.

Wordt verkregen door horizontale sommatie van de individuele aanbodcurves → alle individuele
aanbodcurves worden bij elkaar opgeteld om het totale marktaanbod te krijgen.

De marktaanbodcurve beschouwt de aangeboden hoeveelheid bij verschillende prijzen … in de


veronderstelling dat andere factoren die de vraag kunnen beïnvloeden constant zijn = “Ceteris
paribus” (c.p.)

Algemeen is het marktaanbod voor goed n

De (inverse) marktaanbodcurve geeft afbeelding van

Pagina 15 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.3.3 Verschuiving langs versus verschuiving van de vraagcurve


❖ VERSCHUIVING LANGS DE AANBODCURVE

➔ Als de prijs verandert, zal er een verschuiving langs de aanbodcurve zijn.

❖ VERSCHUIVING VAN DE AANBODCURVE

➔ Als alle andere factoren – behalve de prijs – veranderen, zal er een verschuiving VAN de
aanbodcurve zijn.
➔ Een verschuiving VAN de aanbodcurve = een toename (naar rechts verschuiven) of
afname (naar links verschuiven) van het aanbod.
o Verschuiving naar rechts = toename van aanbod = verkopers produceren meer
o Verschuiving naar links = afname van aanbod = verkopers produceren minder
➔ Bijvoorbeeld: producent van hout, maar houten stoelen verkoopt minder goed dan
houten speelgoed. Dus productie van houten speelgoed verhogen (tegenover houten
stoelen) zodat men meer winst kan maken.

Pagina 16 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Veranderingen in andere factoren – behalve de prijs – die zorgen voor een verschuiving van de
aanbodcurve?

❖ Verandering in winstgevendheid van andere goederen:

o Bedrijven hebben enige flexibiliteit in de levering van producten en kunnen in


sommige gevallen de productie overschakelen op andere goederen.
o Bijvoorbeeld: melkveehouders kunnen besluiten om een deel van hun land te
gebruiken voor de productie van akkerbouwkorpsen als de prijs van die gewassen
stijgt ten opzichte van de melkprijs. Als een gewas winstgevender wordt, kan het zijn
dat het bedrijf overschakelt naar het meer winstgevende product.
o In andere gevallen kunnen bedrijven vaststellen dat producten in joint supply zijn;
een toename van het aanbod van lamsvlees kan bijvoorbeeld ook leiden tot een
toename van het aanbod van wol.

❖ Verandering in technologie:
o Geavanceerde technologie verhoogt de productiviteit waardoor meer kan worden
geproduceerd door minder factoringangen te gebruiken. Als gevolg hiervan kunnen
zowel de totale als de eenheidskosten dalen en het aanbod toenemen. De
ontwikkeling van kunstmest en efficiëntere melkstallen hebben bijvoorbeeld de
melkopbrengst per koe verhoogd en daardoor de kosten verlaagd. Door de kosten
van het bedrijf te verlagen, verhoogt de technologische vooruitgang het aanbod van
melk.
o Verbetering in technologie zorgt dus voor een verschuiving van de aanbodcurve naar
rechts!

❖ Verandering in natuurlijke/ sociale factoren:


o Er zijn vaak veel natuurlijke of sociale factoren die het aanbod beïnvloeden. Deze
omvatten zaken als het weer dat de gewassen beïnvloedt, natuurrampen, pest en
ziekte, veranderende attitudes en sociale verwachtingen die allemaal van invloed

Pagina 17 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

kunnen zijn op productiebeslissingen. Sommige of al deze kunnen een invloed


hebben op de kosten van inputs voor productie.

❖ Verandering in de prijs van input, van de factoren van productie:


o Verkopers gebruiken om verschillende output te produceren verschillende inputs,
waaronder land, arbeid en kapitaal. Melkveehouders zullen bijvoorbeeld gebruik
maken van kunstmest, voer, kuilvoer, boerderijgebouwen, veterinaire diensten en de
arbeid van werknemers. Wanneer de prijs van een of meer van deze inputs stijgt, is
de productie van melk minder winstgevend en leveren bedrijven minder melk. Als de
invoerprijzen aanzienlijk stijgen, kan een bedrijf stoppen en helemaal geen melk
meer leveren. Als de inputprijzen om de een of andere reden dalen, kan de productie
winstgevender zijn en is er een stimulans om meer te leveren tegen elke prijs. Het
aanbod van een goed is dus negatief gerelateerd aan de prijs van de inputs die
worden gebruikt om het goed te maken.

❖ Verandering in de verwachtingen van de producenten:


o Outputniveaus kunnen variëren afhankelijk van de verwachtingen van producenten
over de toekomstige marktsituatie. De hoeveelheid melk die een boerderij vandaag
levert, kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de verwachtingen van de toekomst. Als
het verwacht dat de melkprijs in de toekomst zal stijgen, zou het bedrijf kunnen
investeren in productievere capaciteit of de kudde vergroten.

❖ Verandering in het aantal verkopers:


o Als er meer verkopers op de markt zijn, is het logisch dat het aanbod zou toenemen.
Evenzo, als een aantal melkveebedrijven gesloten is, is het waarschijnlijk dat de
hoeveelheid geleverde melk ook zal dalen. Het aantal verkopers op een markt wordt
bepaald door de winstgevendheid van het product in kwestie en het gemak van in-
en uitstappen in en uit de markt.

Dus: als één van de gegevens na de P verandert, zal er iets veranderen dat je moet kunnen
weergeven.

3.4 Marktevenwicht (vraag en aanbod samen)


Evenwichtsprijs = de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid dezelfde is als de geleverde
hoeveelheid.

Evenwichtshoeveelheid = de hoeveelheid gekocht en verkocht tegen de evenwichtsprijs.

Evenwicht = wordt gevonden waar de vraag- en aanbodcurve elkaar kruisen. Het is de situatie waar
gevraagde hoeveelheid en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.

Pagina 18 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Als de prijs … is, dan wil ik … hoeveelheden kopen = evenwichtsprijs en -hoeveelheid.


➔ Dit is de best mogelijke uitkomst (in volmaakte concurrentie)

Qd = gevraagde hoeveelheid → V (want d staat voor demand = vraag)


& Qs = aangeboden hoeveelheid → A (want s staat voor supply = aanbod)

Maar we zitten vaak niet in evenwicht → wat dan? De prijs zal uiteindelijk wel terug tot een
evenwicht zorgen (door de prijs te laten dalen = SURPLUS)

Pagina 19 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.4.1 Onevenwicht: surplus

De markt zal in evenwicht blijven totdat iets een verschuiving in de vraagcurve of een verschuiving in
de aanbodcurve (of beide) veroorzaakt. Als een of beide curven verschuiven, tegen de bestaande
evenwichtsprijs, is er nu een surplus (overschot) of een tekort.

Een surplus (overschot) = een situatie waarin de aangeboden hoeveelheid groter is dan de
gevraagde hoeveelheid tegen de gangbare marktprijs (Qs > Qd).

Een tekort = een situatie waarin de gevraagde hoeveelheid groter is dan de hoeveelheid die tegen de
gangbare marktprijs wordt aangeboden (Qd > Qs).

Pagina 20 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.4.2 Prijzen als signaal: hoe prijzen de beschikbare middelen toewijzen

Prijsmechanisme geeft antwoorden op …

• Wat?
• Hoe?
• Voor wie?

De belangrijkste functie van prijs in een competitieve markt is om zich te gedragen als een signaal
voor zowel kopers als verkopers. Signaal naar …

• Kopers (vragers):
o Prijs geeft aan wat ze moeten opgeven (meestal geld) om over een goed te
beschikken en de voordelen hiervan te verkrijgen. Deze voordelen worden het nut of
de tevredenheid genoemd die voortvloeit uit consumptie en weerspiegelt de
betalingsbereidheid.
o Stijgende prijzen veranderen de aard van de afweging waarmee ze worden
geconfronteerd. Dit fungeert als een signaal dat er meer moet worden opgegeven
om het goede te verwerven, de extra prijs waard is die ze moeten betalen en het
opofferen van de waarde van het voordeel van het volgende beste alternatief.
• Verkopers (aanbieders):
o Prijs geeft aan wat ze kunnen krijgen als ze een goed produceren.
o Voor veel verkopers zal het verhogen van de hoeveelheid geproduceerde goederen
wat extra inputkosten met zich meebrengen. Een hogere prijs is vereist om de extra
kosten te compenseren en om de producenten ook in staat te stellen enige beloning
te ontvangen van het risico dat zij in de productie nemen. Die beloning wordt winst
genoemd.

Pagina 21 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

o Stijgende prijzen betekent dat er een tekort is en dus fungeert als een signaal om de
productie uit te breiden, omdat de verkoper weet dat hij zal kunnen verkopen wat hij
produceert.

➔ Principe 1: mensen moeten keuzes


maken
➔ Principe 2: de kosten van iets worden
bepaald door datgene wat we
opgeven om het te krijgen
➔ Principe 3: rationele mensen denken
in de marge

3.4.3 Drie stappen om het evenwicht te analyseren


1) Beslissen of de betreffende gebeurtenis de aanbodcurve, de vraagcurve of, in sommige
gevallen, beide verschuift
2) Beslissen of de curve naar rechts of naar links verschuift
3) We gebruiken de grafiek van vraag en aanbod om het initiële en het nieuwe evenwicht te
vergelijken, dat laat zien hoe de verschuiving de evenwichtsprijs en gekochte en verkochte
hoeveelheid beïnvloedt

❖ VERANDERING IN VRAAG

Pagina 22 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ VERANDERING IN AANBOD

❖ VERANDERING IN ZOWEL VRAAG ALS AANBOD

Pagina 23 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Economen gebruiken het model van vraag en aanbod om concurrerende markten te
analyseren. In een concurrerende markt zijn er veel kopers en verkopers, die elk weinig of
geen invloed hebben op de marktprijs.

✓ De vraagcurve laat zien hoe de hoeveelheid van een gevraagde goed afhankelijk is van de
prijs. Volgens de wet van de vraag, als de prijs van een goed daalt, stijgt de gevraagde
hoeveelheid. Daarom loopt de vraagcurve naar beneden.

✓ Naast de prijs zijn andere determinanten van hoeveel consumenten willen kopen, zijn onder
meer het inkomen, de prijzen van substituten en aanvullingen, smaken, verwachtingen, de
omvang en de structuur van de bevolking en reclame. Als een van deze factoren verandert,
verschuift de vraagcurve.

✓ De aanbodcurve laat zien hoe de hoeveelheid aangeboden goederen van de prijs afhangt.
Volgens de wet van het aanbod stijgt de geleverde hoeveelheid met de prijs van een goed.
Daarom loopt de aanbodcurve omhoog.

✓ Naast de prijs zijn andere determinanten van hoeveel producenten willen verkopen zijn
onder meer de prijs en winstgevendheid van goederen in productie en joint supply,
inputprijzen, technologie, verwachtingen, het aantal verkopers en natuurlijke en sociale
factoren. Als een van deze factoren verandert, verschuift de aanbodcurve.

✓ De kruising van de vraag- en aanbodcurves bepaalt het marktevenwicht. Bij de


evenwichtsprijs is de gevraagde hoeveelheid gelijk aan de aangeboden hoeveelheid.

✓ Het gedrag van kopers en verkopers drijft markten naar hun evenwicht. Wanneer de
marktprijs boven de evenwichtsprijs ligt, is er een overschot van het goede, waardoor de
marktprijs daalt. Wanneer de marktprijs lager is dan de evenwichtsprijs, is er een tekort,
waardoor de marktprijs stijgt.

✓ Om te analyseren hoe een evenement een markt beïnvloedt, gebruiken we het vraag- en
aanboddiagram om te onderzoeken hoe het evenement de evenwichtsprijs en -hoeveelheid
beïnvloedt. Om dit te doen volgen we drie stappen. Eerst beslissen we of de gebeurtenis de
aanbodcurve van de vraagcurve (of beide) verschuift. Ten tweede bepalen we in welke
richting de curve (s) verschuift. Ten derde vergelijken we het nieuwe evenwicht met het
eerste evenwicht.

✓ In markteconomieën zijn prijzen het signaal dat economische beslissingen stuurt en daardoor
schaarse middelen in de hele economie toewijst, de prijs zorgt ervoor dat vraag en aanbod in
evenwicht zijn. De evenwichtsprijs bepaalt vervolgens hoeveel van de goede kopers ervoor
kiezen om te kopen en hoeveel verkopers ervoor kiezen om te produceren.

Pagina 24 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Wat is een competitieve markt? Beschrijf kort de soorten markten anders dan perfect
concurrerende markten
2. Wat bepaalt de hoeveelheid goederen die kopers eisen?
3. Wat zijn het vraagschema en de vraagcurve, en hoe hangen deze samen? Waarom helt de
vraagcurve naar beneden af?
4. Leidt een verandering in de smaak van de consument tot een beweging langs of een
verschuiving van de vraagcurve? Leidt een prijsverandering tot een beweging langs of een
verschuiving van de vraagcurve?
5. Wat bepaalt de hoeveelheid goederen die verkopers aanbieden?
6. Wat zijn het leveringsschema en de leveringscurve, en hoe hangen deze samen? Waarom
helt de aanbodcurve omhoog?
7. Leidt een verandering in de technologie van producenten tot een beweging langs of een
verschuiving van de aanbodcurve? Leidt een prijsverandering tot een beweging langs of een
verschuiving van de aanbodcurve?
8. Definieer het evenwicht van een markt. Beschrijf de krachten die een markt naar zijn
evenwicht bewegen.
9. Beschrijf de rol van prijzen in markteconomieën.

Pagina 25 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Belangrijk
hoofdstuk!

H4: ELASTICITY AND ITS APPLICATIONS


Toepassing: Waarom druggerelateerde misdaad toeneemt ten gevolge van (succesvolle)
drugsbestrijding?

Stap 1: begin met tekenen van V en A

Stap 2: bereken de omzet

➔ Omzet (TR) = p * q

➔ 3 * 12 = 36 (dit is de omzet van de drugsmaffia en dus de bestedingen van


druggebruikers)

Stap 3: pas de stelling toe: door de drugbestrijding zal het aanbod dalen → verschuiving A-curve naar
links

Stap 4: bereken opnieuw de omzet

➔ TR = p * q
➔ TR = 4 * 11 = 44

Conclusie: de omzet neemt toe!

➔ Reden hiervoor is de lage prijselasticiteit van de vraag

4.1 Elasticiteit van de vraag


Elasticiteit = de “gevoeligheid” van één variabele voor veranderingen in een andere variabele. Het is
een meting van hoeveel kopers en verkopers reageren op veranderingen in marktomstandigheden.
→ Als bijvoorbeeld de prijs verandert, zal er iets veranderen aan de hoeveelheid.

Pagina 26 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.1.1 PRIJSelasticiteit van de vraag

❖ DEFINITIE:

Prijselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van een
wijziging in p.

= altijd NEGATIEF (tussen 0 en -∞)

➔ Inelastisch of prijsongevoelig = wanneer de gevraagde hoeveelheid slechts een beetje


reageert op prijswijzigingen → tussen 0 en -1

➔ Elastisch of prijsgevoelig = wanneer de gevraagde hoeveelheid substantieel reageert op


prijswijzigingen → tussen -1 en -∞

➔ Eenheidselasticiteit = wanneer de gevraagde hoeveelheid in dezelfde proportie toeneemt als


de prijswijziging → 1

Om de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid en prijs te weten, zie deze formule:

Pagina 27 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ DETERMINANTEN:

1) Beschikbaarheid substituten:

Naarmate het alternatief (de substituut) gemakkelijker is, zal je meer elasticiteit hebben.
Bijvoorbeeld: 1 frituur over heel de stad = inelastisch want de mensen zullen blijven gaan ↔ veel
frituren naast elkaar in de stad die concurreren over prijs = elastisch want de mensen zullen naar de
goedkoopste gaan. Ander voorbeeld: als de prijs van boter nog maar met een beetje stijgt, koop je
gewoon margarine in de plaats.

Substituten Geen
(bv meerdere substituut (bv
frituren) 1 frituur)

2) Noodzakelijk vs. luxe

Goederen die noodzakelijk zijn zoals benzine, zijn inelastisch ↔ goederen die luxe zijn zoals een
luxejacht en gemakkelijk ‘achtergelaten’ kunnen worden, zijn elastisch.

Luxe Noodzakelijk

3) Definitie markt

Hoe specifieker de markt, hoe feller de elasticiteit. Hoe breder de markt, hoe kleiner de elasticiteit.

Bijvoorbeeld de markt van fanta ↔ markt van drinken. Als allé dranken duurder worden, leidt dit tot
een kleinere elasticiteit (want drinken moet je altijd) dan als alleen fanta duurder wordt (want voor
fanta zijn alternatieven).
Fanta Drinken

4) Aandeel in inkomen

Hoe hoger het aandeel van het inkomen dat aan het product moet worden besteed, hoe groter de
prijselasticiteit. Bijvoorbeeld een ijsje ↔ een wagen. Een ijsje kost sowieso niet veel dus zal een
prijsstijging voor niet veel verandering zorgen ↔ een wagen kost wel veel van je inkomen dus hier is
de elasticiteit groter.

Wagen Ijsje

5) Tijdshorizon

Hoe langer de tijdsperiode, hoe prijsgevoeliger en dus elastischer. Want we hebben meer
alternatieven op lange termijn dan kop korte termijn. Bijvoorbeeld als de prijs van benzine stijgt, zal

Pagina 28 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

de gevraagde hoeveelheid slechts in de eerste paar maanden dalen (op korte termijn). Na verloop
van tijd zullen mensen zuinigere auto’s kopen, stappen ze over naar openbaar vervoer of gaan ze
dichter bij werk wonen (lange termijn).

Lange Korte termijn


termijn (bv bezine)

❖ BEREKENEN VAN DE PRIJSELASTICITEIT:

3 methodes:

1) Methode 1

Formule: =

MAAR wanneer we deze formule uitrekenen, komen we op volgende uit:

Dus is deze formule wel optimaal? Nee, want de eerste keer (het rode) zeg je dat de prijs van 4 naar
4 gaat en dus het referentiepunt 4 is. En daarna (het gele) zeg je dat de prijs van 3 naar 4 is en dus
het referentiepunt 3 is. Dit zorgt voor steeds een ander beginpunt en dat mag niet, het moet
hetzelfde zijn.

→ DUS: de midpoint-methode

Pagina 29 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2) Methode 2:
Midpoint-methode of boogelasticiteit (!!)

Midpoint-methode of boogelasticiteit voorkomt vorig probleem. Hierbij meet men het middelpunt
van de referentiepunten.

Formule:

3) Methode 3:
Puntelasticiteit

De elasticiteit niet meer bekijken vanuit 2 punten op de vraagcurve, maar vanuit 1 bepaald punt.

Formule: waarbij

waarbij d = de afgeleide

Pagina 30 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Voorbeelden prijselasticiteit van de vraag:

• Melk: prijselasticiteit = - 0.3 (als stijgt met 1% → dan afnemen met 0.3%)
• Tabak: prijselasticiteit = - 0.4 (OF als stijgt met 10% → dan afnemen met 4%)
• Auto’s prijselasticiteit = - 1.9 (als stijgt met 1% → dan afnemen met 1.9%)

→ Dus hoe prijsgevoeliger, hoe lager het getal


(want negatieve getallen; dus bv -4 is lager dan -1 dus -4 is prijsgevoeliger)

OPMERKING: in het boek


definiëren ze prijselasticiteit in
absolute waarde, wij volgen dit
NIET. Als zij dus spreken van
“price elasticity greater than 1”
dan bedoelen ze
“prijselasticiteit kleiner dan -1”.

❖ DE VORM VAN DE VRAAGCURVE

Omdat de prijselasticiteit van de vraag meet hoeveel de gevraagde hoeveelheid reageert op een
verandering in de prijs, is dit nauw verwant met de helling van de vraagcurve.

Vuistregel: hoe vlakker de vraagcurve, hoe hoger de prijselasticiteit is.

MAAR dit geldt enkel indien (!!):


1. Zowel schaal p als q gegeven zijn, dezelfde schaal hebben
2. Dezelfde prijs hebben

Op exact deze prijs


of eronder (van de
Een stijging in de
curve), zullen kopers
prijs, zal geen
ongelimiteerde
enkel effect
hoeveelheden kopen

Een stijging in de prijs, Een stijging in de prijs,


zal een groot effect zal een klein effect
hebben op q (bv hebben op q (bv
stijging van 22% in p stijging van 22% in p
→ daling van 67% in q Een stijging van prijs, → daling van 11% in q
leidt tot dezelfde
percentage daling in q
Pagina 31 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

→ steeds via midpoint-methode!!

Stel P = 0, dan Q = 14 → dus prijselasticiteit (zie formule) = -2 . (0/14) = 0

Of P = 7, dan Q = 0 → dus prijselasticiteit = -2 . (7/0) = -∞

Of P = 3.5, dan Q = 7 → dus prijselasticiteit = -2 . (3.5/7) = -1


→ uitkomst van het middelpunt van de curve is ALTIJD -1 als het een lineaire
vraagcurve is! (dus als P bv stijgt met 10%, dan daalt elasticiteit met 10%)

Het moet dus zowel dezelfde schaal als dezelfde prijs hebben!

Pagina 32 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ LINEAIRE VRAAGCURVE

Lineaire vraagcurves zijn rechtlijnig en hebben een constant helling. MAAR de elasticiteit is niet
constant.

➔ Lineaire vraagcurve, elasticiteit, … via midpoint-methode:

TR (totale opbrengst) neemt toe bij hogere P → inelastisch


TR (totale opbrengst) neemt af bij hogere P → elastisch

Intuïtie:
Als prijs stijgt en klanten lopen weg = zijn we arm
Als prijs stijgt en klanten blijven = zijn we rijk

Pagina 33 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.1.2 INKOMENSelasticiteit van de vraag

Inkomenselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van
een wijziging in Y.

Formule:

Elasticiteit < 0 Elasticiteit 0 ≤ … < 1 Elasticiteit ≥ 0 Elasticiteit ≥ 1


(negatief) = noodzakelijke (positief) = luxegoederen
= inferieure goederen goederen = normale goederen

Voorbeeld:

• Alcohol, tabak: 0.00 (noodzakelijk goed)


• Voeding: 0.45 (noodzakelijk goed)
• Benzine: 0.98 (noodzakelijk goed)
• Ontspanning: 1.99 (normaal goed)

Bij normale goederen: als Y stijgt, dan Q ook stijgen (want als je meer inkomen hebt, kan je meer van
de normale goederen kopen).

4.1.3 KRUIS-PRIJSelasticiteit van de vraag

Kruis-prijselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q1 (van een goed)
verandert ten gevolge van een wijziging in de prijs van p2 (prijs van een ander goed).

Dus al de prijs van één goed verandert, dan zal de hoeveelheid van een ander goed ook veranderen
(substituten). Bijvoorbeeld als prijs koffie stijgt, dan zal de gevraagde hoeveelheid van suiker dalen.

Formule:

Elasticiteit < 0 (negatief) Elasticiteit p2 > 0 (positief)


= complementen = substituten

Pagina 34 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.2 Elasticiteit van het aanbod

4.2.1 PRIJSelasticiteit van het aanbod

❖ DEFINITIE:

Prijselasticiteit van het aanbod = hoe sterk de aangeboden hoeveelheid q verandert ten gevolge van
een wijziging in p.

Dit hangt af van de flexibiliteit van de verkopers: hoe sterk ze hun aangeboden goed willen
veranderen als reactie op prijswijzigingen.

Bijvoorbeeld: onroerend goed aan zee heeft een prijsinelastisch aanbod omdat het bijna onmogelijk
is om op een snelle tijd meer te produceren, het aanbod is dus niet erg gevoelig voor
prijsveranderingen ↔ productiegoederen zoals boeken, auto’s, tv’s, … hebben een hoge
prijsgevoeligheid omdat deze bedrijven hun fabrieken langer kunnen laten draaien in reactie op een
hogere prijs.

Intuïtie: als prijs stijgt, zou de producent net meer willen verkopen om zo rijker te worden (dus P
stijgt → dan Q stijgen).

= altijd POSITIEF

➔ Elastisch of prijsgevoelig = wanneer de gevraagde hoeveelheid substantieel reageert op


prijswijzigingen
➔ Inelastisch of prijsongevoelig = wanneer de gevraagde hoeveelheid slechts een beetje
reageert op prijswijzigingen

Pagina 35 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ DETERMINANTEN:

1) Tijdsperiode

Het aanbod zal naarmate de tijdsperiode langer wordt, meer elastischer worden. Op korte termijn is
het als bedrijf moeilijk om in te spelen op een prijsverandering. Ze kunnen hun grootte van fabrieken
of productiecapaciteit niet op korte termijn veranderen. Op lange termijn zouden ze dit wel kunnen
doen en nieuw personeel aannemen om meer productiviteit te creëren.

Korte termijn Lange termijn

2) Productiecapaciteit

De meeste bedrijven (in de korte termijn) hebben een capaciteit waarbij op een gegeven moment
een limiet aan de geproduceerde hoeveelheid komt. Hoe ver ze hun capaciteit benutten, hangt van
de economische groei af. In periodes van sterke economische groei, zullen bedrijven mogelijk werken
op volledige capaciteit. Als de vraag naar het product stijgt en de prijzen stijgen, kan het voor het
bedrijf moeilijk zijn om de productie uit te breiden om aan deze nieuwe vraag te voldoen en dus kan
het aanbod inelastisch zijn.

Volledige
Onderbezetting
bezetting

3) Grootte bedrijf/sector

Algemeen stellen we dat het aanbod elastischer is in kleinere bedrijven dan in grotere bedrijven. Dit
geldt ook voor het aantal bedrijven in de branche: hoe meer bedrijven er in de branche zijn, hoe
gemakkelijker het is om het aanbod te vergroten → ceteris paribus

Grotere Kleinere
bedrijven/ bedrijven/
sectoren sectoren

4) Factormobiliteit

Bijvoorbeeld een boer waarbij zijn land toegewijd is aan het planten van tarwe. Maar wanneer er een
scherpe prijsstijging van koolzaad ontstaat, zal de boer meer geneigd zijn om over te schakelen naar
het planten van koolzaad (want dan krijgt hij meer geld bij het verkopen ervan). De mobiliteit van de
factor productieland is hier dus prijselastisch.
↔ het aanbod van hoogopgeleide oncologen. Een verhoging van de lonen van oncologen zal niet
betekenen dat ander dokters plotseling overstappen om te profiteren van de hogere lonen en zo dus
het aanbod van oncologen zal stijgen. De mobiliteit van arbeid om te schakelen tussen verschillende
jobs is dus beperkt en bijgevolg prijsinelastisch.

Pagina 36 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Immobiele Mobiele
productiefactoren productiefactoren

5) Stockagemogelijkheden

Wanneer een bedrijf een stockage kan opbouwen, is hij flexibeler en kan hij sneller reageren op
prijsveranderingen (en is hij dus prijselastischer). Bijvoorbeeld het stockeren van bloempotten is
gemakkelijk en kan dus snel inspelen op een prijsstijging ↔ het stockeren van bloemen of vers fruit
is moeilijk dus hier is het moeilijker op in te spelen op een prijsstijging.

Moeilijk Makkelijk
stockeerbare stockeerbare
goederen goederen

❖ MIDPOINT-METHODE OF BOOGELASTICITEIT

Formule:

❖ PUNTELASTICITEIT

Berekenen van de prijselasticiteit in 1 punt.

Pagina 37 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ DE VORM VAN DE AANBODCURVE

Omdat de prijselasticiteit van het aanbod de reactie meet van de hoeveelheid op prijsveranderingen,
is dit nauw verwant met de helling van de aanbodcurve.

Vuistregel: hoe vlakker de vraagcurve, hoe hoger de prijselasticiteit is.

MAAR dit geldt enkel indien (!!):


1. Zowel schaal p als q gegeven zijn, dezelfde schaal hebben
2. Dezelfde prijs hebben

Een stijging in de
Op exact deze prijs
prijs, zal geen
of eronder (van de
enkel effect
curve), zullen kopers
ongelimiteerde
Een stijging in de prijs, Een stijging in de prijs,
hoeveelheden kopen
zal een klein effect zal een groot effect
hebben op q (bv Een stijging van prijs, hebben op q (bv
stijging van 22% in p leidt tot dezelfde stijging van 22% in p
→ daling van 11% in q percentage daling in q → daling van 67% in q

Pagina 38 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ LINEAIRE VRAAGCURVE

Puntelasticiteit bij lineair aanbod:

❖ VOORBEELDEN PRIJSELASTICITEIT VAN HET AANBOD

• Openbaar vervoer 0.44 – 0.64


• Graan op korte termijn 0.96
• Oesters 1.64 – 2.00
• Kleinhandelsruimte 3.20

Pagina 39 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Overzichtsvragen:

“Wanneer zegt men dat de vraag naar een goed prijselastisch is?”
→ Elasticiteit < -1
“Is het aanbod prijs-elastischer op korte of lange termijn?”
→ Op lange termijn want aanbieders hebben tijd nodig om hun
productieproces af te stemmen op een prijsverandering (midpoint)

“Een ondernemer leest dat de prijselasticiteit van de vraag naar een


product dat hij verkoopt -1,25 is. Als hij zijn opbrengsten wil
verhogen, zou hij dan de prijs moeten verhogen of verlagen?”
→ Verlagen, want de stijging in gevraagde hoeveelheid is groter dan
de prijsdaling

“Als de inkomenselasticiteit kleiner is dan 1, dan weten we dat:


→ Het goed een noodzakelijk, normaal en inferieur goed is

Toepassing

Rechts: minder elasticiteit bij elke gegeven


prijs → door de elasticiteit

Pagina 40 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ De prijselasticiteit van de vraag meet hoeveel de gevraagde hoeveelheid reageert op
veranderingen in de prijs. De vraag is meestal meer prijselastisch als er nauwe substituten
beschikbaar zijn, als het goed een luxe is in plaats van een noodzaak, als de markt nauw
wordt gedefinieerd of als kopers aanzienlijke tijd hebben om op een prijsverandering te
reageren.

✓ De prijselasticiteit van de vraag wordt berekend als de procentuele verandering in de


gevraagde hoeveelheid gedeeld door de procentuele verandering in de prijs. Als de
prijselasticiteit minder is dan 1, zodat de gevraagde hoeveelheid verhoudingsgewijs minder
beweegt dan de prijs, wordt gezegd dat de vraag inelastisch is. Als de elasticiteit groter is dan
1, zodat de gevraagde hoeveelheid verhoudingsgewijs meer beweegt dan de prijs, wordt
gezegd dat de vraag prijselastisch is.

✓ De prijselasticiteit van het aanbod meet hoeveel de aangeboden hoeveelheid reageert op


veranderingen in de prijs. Deze elasticiteit hangt vaak af van de beschouwde tijdshorizon. In
de meeste markten is het aanbod op de lange termijn meer prijselastisch dan op de korte
termijn.

✓ De prijselasticiteit van het aanbod wordt berekend als de procentuele verandering in


geleverde hoeveelheid gedeeld door de procentuele verandering in prijs. Als de
prijselasticiteit minder is dan 1, zodat de geleverde hoeveelheid verhoudingsgewijs minder
beweegt dan de prijs, wordt gezegd dat het aanbod inelastisch is. Als de elasticiteit groter is
dan 1, zodat de geleverde hoeveelheid verhoudingsgewijs meer beweegt dan de prijs, wordt
gezegd dat het aanbod prijselastisch is.

✓ De omzet, het totale bedrag dat verkopers voor een goed ontvangen, is gelijk aan de prijs van
de goede tijden de verkochte hoeveelheid. Voor prijsinelastische vraagcurves stijgt de totale
omzet naarmate de prijs stijgt. Voor prijselastische vraagcurves daalt de totale omzet
naarmate de prijs stijgt.

✓ De inkomenselasticiteit van de vraag meet hoeveel de gevraagde hoeveelheid reageert op


veranderingen in het inkomen van de consument. De kruisprijselasticiteit van de vraag meet
hoeveel de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op veranderingen in de prijs van
een ander goed.

Pagina 41 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Definieer de prijselasticiteit van de vraag en de inkomenselasticiteit van de vraag.
2. Lijst en verklaar enkele van de determinanten van de prijselasticiteit van de vraag. Bedenk
enkele voorbeelden die u kunt gebruiken om de factoren te illustreren die u behandelt.
3. Als de prijselasticiteit groter is dan 1, is de vraag dan elastisch of inelastisch?
4. Hoe wordt de prijselasticiteit van het aanbod berekend? Leg uit wat dit meet.
5. Is de prijselasticiteit van het aanbod meestal groter op de korte termijn of op de lange
termijn? Waarom?
6. Wat zijn de belangrijkste factoren die de prijselasticiteit van het aanbod beïnvloeden?
Bedenk enkele voorbeelden die u kunt gebruiken om de factoren te illustreren die u
behandelt.
7. Een ondernemer leest dat de prijselasticiteit van de vraag naar het product dat ze verkopen
1,25 is. Als de persoon de omzet wil verhogen, moeten ze dan de prijs verhogen of verlagen?
Leg uit.
8. Op zeer korte termijn is de prijselasticiteit van de vraag naar tabaksproducten zeer laag,
maar op middellange termijn minder. Leg uit.
9. Wat noemen we een goed waarvan de inkomenselasticiteit minder is dan 1?
10. Welke factoren kunnen de prijselasticiteit van het aanbod voor een grondstof als rubber op
korte en lange termijn beïnvloeden? Leg uit.

Pagina 42 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H5: BACKGROUND TO DEMAND: THE THEORY OF


CONSUMER CHOICES

5.1 Het standaard economisch model


(in achtergrond houden dat echte mensen anders handelen dan deze rationele, economische
mensen).

5.1.1 Optimalisatie onder beperkingen!


Micro-economische analyse onderzoekt optimaliserend gedrag.

WIL Doelfunctie

• Nut/geluk maximaliseren
• Bv. programmapunten realiseren
+ • Bv. WK poolsstokspringen breken

KAN Beperkingen

• Inkomen, prijzen
• Bv. stemmen behalen
• Bv. fysiek (snelheid, kracht, …),
=
windsnelheid, …

KAN Gedrag

• Consumptie
• Bv. beleid
• Bv. wedstrijdresultaat

Idee is dat wat je WIL onbeperkt is, maar dat er dingen zijn die je tegenhouden, hetgeen je KAN.

Bijvoorbeeld: ik WIL 12 maanden in een jaar op vakantie → KAN: beperkingen zijn je geld en tijd in bv
het werk.

Bijvoorbeeld: ik WIL oneindig poolstok springen → KAN: beperkingen qua fysiek, windsnelheid, … →
DOE: een bepaald resultaat die je toch behaald.

➔ In consumptie: mensen willen zo gelukkig mogelijk worden en dat kan door veel te
hebben/consumeren
➔ Het standaard economisch model is gebaseerd op het feit dat mensen rationeel handelen
wanneer ze consumptie beslissingen moeten maken.

Pagina 43 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Optimalisatie Beperkingen

Minimalisatie Producent minimaliseert kosten Technologie

Operazangeres minimaliseert de Grootte zaal,


belasting van haar stem temperatuur, …

Maximalisatie Consument maximaliseert nut Prijzen, inkomen

Producent maximaliseert winst Marktvraag,


technologie, …

Student maximaliseert vrije tijd Moet slagen, …

5.1.2 Gedrag consument

➔ Het standaard economisch model biedt een theorie van de consumentenkeuze aan, die op
zijn beurt weer een vollediger beeld geeft van de vraag.
➔ Als een consument meer van het ene goed koopt, kan hij minder andere goederen kopen. Als
een consument meer tijd spendeert aan vrije tijd, zullen ze minder tijd hebben om te
studeren, … = trade-offs.
➔ Deze trade-offs vereisen een overweging van de opportuniteitskost.

➔ Als een consument goed 1 verkiest boven goed 2, dan biedt goed 1 voor hem meer NUT (U)
op dan de volgende best opgeofferde alternatieven.
➔ Waarde = de waarde voor een persoon die hij hecht aan het bezitten van een item dat wordt
vertegenwoordigd door de tevredenheid die is afgeleid van het gebruik en de bereidheid om
te betalen om het item te bezitten.
➔ Het NUT (U) = de tevredenheid die je krijgt van de consumptie van een bepaalde
hoeveelheid van een product.

Pagina 44 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.2 De budgetbeperking – “kan”


Een van de assumptie uit het standaard economisch model is dat het hebben van meer verkozen
wordt boven het hebben van minder. Maar ze kunnen niet alles krijgen wat ze willen omwille van
hun beperkingen.

5.2.1 De budgetrechte & beperking


Stel een consument koopt slechts 2 goederen: cola en pizza.
→ Zijn inkomen bedraagt = €1000
→ Pizza = €10
→ Cola = €2

Het idee is dat je zo veel mogelijk wil consumeren (dus liefst alles kopen en dus ook al je geld opdoen
aan deze 2 goederen).

Stap 1: bereken hoeveel consumpties de consument kan kopen met zijn inkomen.

Stap 2: maak uit deze gegevens een grafiek → budgetrechte.

Deze rechte van punt A (waar hij alle cola’s koopt met zijn budget) tot punt B (waar hij alle pizza’s
koopt met zijn budget) = de budgetrechte = de limiet van de consumptiebundels die de consument
zich kan veroorloven bij een bepaald inkomen.

Formule (zorg dat je deze begrijpt!): x2 = m/p2 – (p1/p2).x1 → als cola alleen geconsumeerd wordt,
dan x1 = 0 dus blijft x2 = m/p2 over → cola is gelijk aan inkomen gedeeld door prijs.

➔ Komt overeen met principe 1: Mensen moeten keuzes maken (“There is no such thing as a
free lunch”).

Pagina 45 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.2.2 Opportuniteitskost
Inkomen = m = €1000
Prijs pizza = €10
Prijs cola = €2

“Hoeveel cola’s moet ik afstaan om 1 pizza te kunnen


kopen?” opportuniteitskost van 1 pizza
= 5 cola’s (10/2)

“Hoeveel cola’s moet ik afstaan om 10 pizza’s te kunnen


kopen?” = opportuniteitskost van 10 pizza’s = 50 cola’s (100/20)

= opportuniteitskost van x1 = opoffering van x2 / winst in x1

Opportuniteitskost = de hoeveelheid van 1 goed dat je MOET afstaan om 1 eenheid van het andere
goed te krijgen.
Meer algemeen is de opportuniteitskost = “de waarde van het best mogelijke alternatief waaraan je
verzaakt”.

➔ Principe 2: De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om het te
krijgen

Pagina 46 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.2.3 Verandering in inkomen


Als persoon nu €1500 verdient ipv €1000
Prijs pizza = €10
Prijs cola = €2

150 1500

750

De budgetrechte verschuift naar rechts en dat is positief want dan kan je meer kopen met je budget.

5.2.4 Verandering in prijs


❖ Verandering in prijs goed A (cola):

Inkomen = €1000
Prijs pizza = €10
Prijs cola = €5

De helling van de budgetrechte is veranderd, naar binnen gedraaid!


(En dat is slecht nieuws want dan kan je minder kopen van dat goed)

→ de ratio van de prijs van cola t.o.v. de prijs van pizza = 5/10 = -2 (= de helling van de budgetrechte)
→ voor elke liter cola, moet hij een halve pizza opgeven en voor elke pizza moet hij 2 cola’s opgeven.

Pagina 47 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ Verandering in goed B (pizza):

Inkomen = €1000
Prijs pizza = €5
Prijs cola = €2

200

500

De helling van de budgetrechte is veranderd, naar buiten gedraaid!


(En dat is positief nieuws, want dan kunnen we meer kopen van dat goed)

❖ Veranderingen in beide prijzen:

Inkomen = €1000
Prijs pizza = €8
Prijs cola = €4

125

250

Pagina 48 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.3 De voorkeuren – “wil”

5.3.1 Axioma’s

Bundels = combinatie van producten (cola en pizza)


→ als er 2 bundels zijn gaan we ervan uit dat we kunnen vergelijken wat we het liefste willen (bv
liever product A (pizza) dan product B (cola), of omgekeerd of gelijk aan elkaar).

2 axioma’s:

1. Vergelijkbaarheid = tussen 2 bundels: welke de consument verkiest of gelijkaardig


2. Transitiviteit = tussen 3 bundels: welke bundel de consument uiteindelijk verkiest.
Bijvoorbeeld: als de consument A verkiest boven B en B boven C, dan verkiest hij A boven C.

5.3.2 Indifferentiecurves
Indifferentiecurves = verbinden bundels die voor de consument evenwaardig
(indifferent/onverschillig) zijn, die voor hem hetzelfde nut hebben.

➔ De voorkeuren van een consument


worden afgebeeld door een veld van
indifferentiecurven

➔ Een nutsfunctie wijst waarden (U) toe


aan de indifferentiecurven. Hogere waarden
naar méér verkozen bundels (U = utility).

Pagina 49 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Mogelijke examenvragen:

• Teken indifferentiecurves
• Welk punt verkies je? A, B of C?
o Het maakt je niet uit! Want indifferent (= onverschillig)!
• Welke curve verkies je? U=4, U=7, U=12, … ?
o Degene met de hoogste U want hoe hoger, hoe meer producten je kan kopen!

❖ KENMERKEN

• Hogere indifferentiecurve is verkozen


t.g.v. ‘meer-is-beter assumptie’
Hoe hoger naar de rechtertop gericht, hoe liever. Want hoe
hoger de indifferentiecurve, hoe meer hoeveelheden de
consument van een goed kan kopen (en een consument wil
zo veel mogelijk).

• Negatieve helling

De helling van een indifferentiecurve is naar beneden


aflopend. Dit omdat de helling de graad weergeeft waarmee
de consument bereid is het ene goed door het andere goed
te vervangen. In de meeste gevallen wil de consument beide
goederen, daardoor zal hij bij het verminderen van het ene
goed (bv. cola), het andere goed (bv. pizza) willen
vermeerderen om even gelukkig te blijven.

• Snijden niet

We zien dat punt C en punt A op dezelfde indifferentiecurve


liggen en dus evenwaardig zijn voor de consument. Maar
we zien ook dat punt C en punt D op dezelfde
indifferentiecurve liggen en deze dus ook evenwaardig zijn
voor de consument. Maar dit impliceert dan dat punt A en
punt D ook evenwaardig zijn, ook al heeft punt D meer
goederen (hogere curve) en dat is niet waar!

• Zijn convex (naar binnen gebogen)

De helling van de indifferentiecurve geeft de marginale


substitutie weer (zie later). Consumenten zijn meer bereid
om goederen af te geven die ze in overvloed hebben, dan
goederen waarvan ze er maar enkele hebben (“wat je veel
hebt wil je afstaan en wat je weinig hebt wil je niet graag
afstaan). Om deze reden zijn de indifferentiecurves naar
binnen gebogen.
Bijvoorbeeld: stel dat ik 84000 cola’s voor 1 maand en maar
1 pizza voor 1 maand → je gaat dus veel cola’s willen afstaan
in ruil voor een extra pizza.

Pagina 50 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ BIJZONDERE GEVALLEN

Perfecte substituten: Perfecte complimenten:

Perfecte substituten = 2 goederen met rechte Perfecte complimenten = 2 goederen met


indifferentiecurves rechthoekige indifferentiecurves

➔ Rode en blauwe potloden voor iemand ➔ Een linker en een rechterschoen heb je
waarbij het niet uitmaakt allebei nodig, je wordt niet gelukkiger
(indifferentie), want het zijn allebei als je alleen linkerschoenen krijgt en
gewoon potloden geen rechterschoenen, enkel als je ze
➔ Je neemt 1 blauwe weg en je krijgt 1 allebei krijgt (= complimenten)
rode erbij = even blij = niet convex

5.3.3 Nut en marginaal nut


Nut (U) = de voldoening die consumenten krijgen ten gevolge van een consumptie van een bepaald
goed/ dienst.

Marginaal nut (MU) = de stijging in nut, de bijkomende voldoening, bij elk extra
eenheid van een bepaald goed/dienst.

Pagina 51 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Dus het nut = als je meer goederen krijgt, bereik je


een hoger nut. Bijvoorbeeld als je al 3 dagen niet gegeten
hebt en dan krijg je een wafel
→ 1ste wafel ben je super gelukkig en heel dankbaar, 2e
wafel ook gelukkig en dankbaar, maar bij elke bijkomende
wafel zal dit steeds een beetje dalen, maar het blijft wel
steeds positief, je blijft steeds geluk voelen bij het krijgen
van een wafel.
➔ Dat steeds beetje blijer voelen (beginnend vanaf 0) =
marginale nut = de helling.

5.3.4 Marginale substitutievoet


Marginale substitutievoet (MRS) = de hoeveelheid van 1 goed dat je WIL afstaan (vandaar dat min-
teken) om 1 eenheid van het andere goed te krijgen.

➔ Het gaat hier dus om 2 goederen! (Niet 1 goed zoals hierboven!)


➔ Hier gaat het om wat je WIL afstaan ↔ bij een budgetrechte wat je MOET afstaan

De marginale substitutievoet (MRS) is gegeven door de helling van de indifferentiecurve:

Voorbeeld 1:
Stap 1: vertrek in punt A, U=4

Stap 2: krijg 1 pizza extra → win dus


MU (pizza)

Stap 3: om weer U=4 te bereiken,


moet ik x cola afstaan zodanig dat
MU(pizza) = (-x).MU(cola)

➔ Ik ben dus bereid x cola te


ruilen voor 1 pizza.
➔ Die x is dus (-) de MRS

Pagina 52 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Voorbeeld 2:

Stap 1: vertrek in punt A (= 20 pizza’s


en 5 liter cola)

Stap 2: als de consumptie van pizza


daalt van punt A naar punt B → de
consument WIL 10 pizza’s afstaan om
nu een stijging in liters cola te hebben
van 5 naar 12 liter cola (bijkomend 7
liter cola)

Van punt B naar punt C → de


consument WIL slechts 5 pizza’s
afstaan om nu bijkomend 6 liter cola te
krijgen

➔ De MRS hangt dus af van het marginaal nut (MU).


➔ MRS is altijd negatief!

➔ In voorbeeld 2 start de consument met een relatief groot aantal pizza’s en een relatief kleine
hoeveelheid cola: het is dus logisch dat de consument veel van het grote aantal (pizza) wil
afstaan om extra hoeveelheden van het kleine aantal (cola) bij te krijgen.
➔ Maar van punt B naar punt C verandert het, om extra cola’s te krijgen, is de consument
bereid om minder pizza’s af te staan.

5.4 Keuze (optimalisatie) – “doe” (= wil + kan)

“KAN” “WIL”
(budgetrechte) (indifferentiecurve)

Samenbrengen

Pagina 53 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.4.1 Het optimum


Het evenwicht (optimum) (“doe”) = waar de budgetrechte raakt aan de hoogst bereikbare
indifferentiecurve (“wil”):

= de mate dat je gelukkig wordt van


het goed per € → alle goederen
maken je per € even gelukkig

➔ Komt overeen met principe 3: Rationele mensen denken in de marge

Stel dat het MU van de laatste € besteed aan beide goederen NIET gelijk is:

➔ Dus je laatste € besteed aan pizza maakt je gelukkiger dan je laatste € aan cola.

Pagina 54 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Anders uitgelegd:

Het optimum = het punt waarbij de budgetrechte en de indifferentiecurve elkaar aanraken.


De consument kiest het punt op de budgetrechte dat de hoogst mogelijke indifferentiecurve
aanraakt. Dit punt = het optimum.

Het optimum representeert de beste combinatie van consumptie van cola en pizza die beschikbaar is
voor de consument, gezien hun inkomen en de veronderstellingen van consumentengedrag in het
economisch model.

➔ Alle indifferentiecurves boven het


optimum, zijn onbereikbaar voor de
consument. De consument zou
bijvoorbeeld graag punt A hebben,
maar kan zich dit niet veroorloven
omdat dit boven zijn budgetrechte
is.
➔ Alle indifferentiecurves onder het
optimum, zijn niet “de gelukkigste”
opties. De consument zou
bijvoorbeeld punt B kunnen
veroorloven, maar dit geeft hem
minder voldoening.

➔ Punt C ligt op de budgetrechte is dus een mogelijkheid die de consument zich kan
veroorloven, maar dit is niet evenwicht omdat er een stimulans is om hun consumptiekeuze
te veranderen naar een hogere indifferentiecurve en dus meer nut (U) uit hun inkomen halen
(want hoe hoger de indifferentiecurves – hoe hoger het nut).

Formule:

In het optimum (het evenwicht), is de helling van de indifferentiecurve gelijk aan de helling van de
budgetrechte.
𝑀𝑈𝑥
➔ De helling van de indifferentiecurve = MRS = Optimum =
𝑀𝑈𝑦
𝑃𝑥 𝑀𝑈𝑥 𝑃𝑥
➔ De helling van de budgetrechte =
𝑃𝑦
=
𝑀𝑈𝑦 𝑃𝑦

𝑀𝑈𝑥 𝑀𝑈𝑦
𝑃𝑥
= 𝑃𝑦

Pagina 55 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.5 Veranderingen in inkomen

5.5.1 Inkomens-offercurve
Als het inkomen veranderd, is er een parallel shift van de budgetrechte met dezelfde helling als
ervoor want de prijzen van de goederen zijn niet veranderd! Je voorkeuren veranderen niet, je eet
bijvoorbeeld nog steeds even graag pizza, maar kan met je inkomensverandering nu meer of minder
pizza kopen.

Als het inkomen veranderd, gaat de consument zijn beslissing veranderen om zijn nut te verhogen en
een betere combinatie tussen de 2 goederen te vinden. Ze veranderen hun budgetrechte tot dat ze
een nieuw optimum bereikt hebben.

De inkomens-offercurve verbindt de optimum-punten. Deze curve geeft de reactie weer van een
rationele consument op verandering in inkomen.

❖ BIJ NORMALE GOEDEREN

Normale goederen = wanneer inkomen stijgt, wil je


meer van deze goederen kopen (Y stijgt → Q stijgt).

➔ Als het inkomen stijgt, zal de budgetrechte


naar rechts verschuiven en zal dit leiden tot
een hogere consumptie van zowel x1 als x2
➔ De consument wil meer van beide (normale)
goederen kopen

➔ Inkomens-offercurve stijgt wat betekent dat


er een stijging is in de hoeveelheid van beide,
normale, goederen.

❖ BIJ INFERIEURE GOEDEREN

Inferieure goederen = wanneer inkomen stijgt, wil je minder van deze goederen kopen (Y stijgt → Q
daalt).
Een voorbeeld van inferieur goed: busritten: als je inkomen stijgt, koop je sneller een eigen auto.

Bij een inkomensstijging van 2 goederen waarvan 1 normaal goed en 1 inferieur goed: bij het
normale goed zal dit leiden tot een hogere consumptie, bij het inferieure goed zal dit leiden tot een
lagere consumptie!

Pagina 56 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Wanneer cola een inferieur goed is:

➔ Als het inkomen stijgt, zal de budgetrechte naar


rechts verschuiven
➔ De consumptie van pizza stijgt want pizza =
normaal goed
➔ De consumptie van cola daalt want cola =
inferieur goed

Wanneer pizza een inferieur goed is:

➔ Als het inkomen stijgt, zal de budgetrechte naar


rechts verschuiven
➔ De consumptie van cola stijgt want cola =
normaal goed
➔ De consumptie van pizza daalt want pizza =
inferieur goed

Wanneer de 2 goederen inferieur zijn, kan je dit niet


tekenen! (Waarom?)

5.5.2 Engelcurve
De Engelcurve = geeft de relatie tussen de vraag naar een goed en het inkomen van de consument.

Bijvoorbeeld als een consument een hoger inkomen heeft, zal hij meer geld besteden aan vrije tijd
dan aan eten kopen. De consument zal nog steeds meer eten kopen dan met een lager inkomen,
maar de mate van consumptie is minder hoog dan de mate van consumptie voor vrije tijd.

➔ We zien dat de inkomenselasticiteit van de vraag


naar eten stilletjes inelastischer wordt naarmate
het inkomen stijgt.
o De helling van de Engelcurve bij normale
goederen is dus positief geheld (zie
groene curve)

➔ En omgekeerd zien we dat de


inkomenselasticiteit van de vraag naar andere goederen (= luxegoederen) stijgt naarmate
het inkomen stijgt en dat dit stijgt in een sneller tempo – de inkomenselasticiteit van de
vraag naar luxegoederen wordt elastischer naarmate het inkomen stijgt

Pagina 57 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Deze grafiek weergeeft 2 goederen: eten en Deze grafiek weergeeft de Engelcurve


een luxegoed. met op de x-as de gevraagde
hoeveelheid luxegoederen en op de y-as
Inkomen stijgt: van budgetrechte BC1 naar
het inkomen.
BC3 → nieuwe optimum =
inkomensoffercurve getekend. Deze grafiek toont m.a.w. de verandering
in de gevraagde hoeveelheid
➔ Als het inkomen stijgt: hoeveelheid
luxegoederen tegenover de
eten en hoeveelheid luxegoederen
veranderingen in het inkomen.
stijgt dus = allebei normale goederen
➔ Maar, de hoeveelheid eten neemt ➔ We zien dat de gevraagde
echter met een dalende hoeveelheid hoeveelheid naar luxegoederen
toe ↔ de hoeveelheid luxegoederen telkens stijgt als ons inkomen
neemt met een grote hoeveelheid toe stijgt
➔ Dus: de gevraagde hoeveelheid van ➔ Dus: de inkomenselasticiteit is
eten is inkomens-inelastisch ↔ de groter naarmate ons inkomen
gevraagde hoeveelheid van stijgt
luxegoederen is inkomens-elastisch!

Wat bij inferieure goederen? Teken zelf.

Pagina 58 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.6 Veranderingen in prijs

5.6.1 Prijs-offercurve
Bij een verandering in prijs zal de budgetrechte pivotteren (naar binnen of buiten draaien).

Bijvoorbeeld:

Inkomen = €1000
Prijs cola (x1) = van €2 naar €1
Prijs pizza (x2) = €10 (blijft hetzelfde)

➔ Als prijs daalt: je kan met je


inkomen nu dubbel zo veel cola
kopen en pivoteert het dus naar
buiten (van p1 naar p2)
➔ Als het dan nog verder daalt,
pivoteert die nog meer naar
buiten (van p2 naar p3)
➔ Pizza blijft hetzelfde want hier geen prijsverandering

Dus: hoe lager de prijs = hoe meer je kan kopen (Q).

Al je optimums verbinden = de prijs-offercurve.

❖ INDIVIDUELE VRAAGCURVE

De individuele vraagcurve = relatie tussen


prijs en gevraagde hoeveelheid.

Bij een hoge prijs → lage gevraagde


hoeveelheid (p1 – x1)

Bij een lagere prijs → steeds meer willen, dus


steeds grotere gevraagde hoeveelheid (p2 en
p 3 – x2 en x3)

➔ Als prijs daalt: negatief gehelde


vraagcurve bij gewone goederen!

❖ GIFFEN GOED

Giffen goed = een goed waarbij een stijging in de prijs zorgt voor een stijging in de gevraagde
hoeveelheid (P stijgt, dan Q stijgt). Het is inferieur goed waarbij het inkomenseffect het substitutie-
effect overschrijdt. M.a.w. een giffen goed = een goed dat de wet van de vraag (als P stijgt, dan Q
daalt) doorbreekt en waarbij de consument meer van een goed zal kopen bij een prijsstijging → de
vraagcurve zal naar boven sluipen.

Het verschil met een inferieur goed:


→ Bij een giffen goed gaat het over de prijselasticiteit: als P stijgt, dan Q stijgt
→ Bij een inferieur goed gaat het over de inkomenselasticiteit: als Y stijgt, dan Q daalt

Pagina 59 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Bijvoorbeeld: je hebt 2 goederen; vlees en aardappelen: als de prijs van aardappelen stijgt, is de
consument armer. Het inkomenseffect zorgt ervoor dat de consument minder vlees zal willen kopen
en meer aardappelen. Tegelijkertijd zorgt het substitutie-effect ervoor dat de consument meer vlees
wil kopen en minder aardappelen omdat deze duurder zijn. Maar hier is het inkomenseffect zo groot
dat het de substitutie-effect overschrijdt. De consument zal dus uiteindelijk minder vlees en meer
aardappelen kopen.

5.6.2 Inkomens- en substitutie-effect


(Herinner hoofdstuk 3)

Inkomenseffect = de verandering in consumptie die ontstaat wanneer een prijsverandering de


consument naar een hogere of lagere indifferentiecurve brengt.

Substitutie-effect = de verandering in consumptie die ontstaat wanneer een prijsverandering de


consument langs een bepaalde indifferentiecurve beweegt naar een punt met een nieuwe MRS
(marginale substitutievoet).

Bijvoorbeeld:

Inkomen = €1000
Prijs pizza (x1) = €10
Als de prijs van cola (x2) daalt van €2 naar €1

➔ Inkomenseffect = dat je meer van beide goederen kan kopen


➔ Substitutie-effect = je kan meer cola kopen voor elke pizza die je opgeeft. Pizza is nu relatief
duurder dan cola, dus je kan beslissen om minder pizza’s te kopen en meer cola’s.
➔ Deze 2 effecten gebeuren tegelijkertijd bij een prijsverandering!
➔ Resultaat:
o De consument zal meer cola kopen omdat zowel het inkomenseffect als het
substitutie-effect handelen naar meer cola kopen
o De consumptie van pizza daarentegen is dubbelzinnig omdat het inkomenseffect en
het substitutie-effect elkaar hierin tegenwerken

Pagina 60 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Koopkracht stijgt

Cola relatief goedkoper

GOEDEREN INKOMENSEFFECT SUBSTITUTIE-EFFECT TOTAAL EFFECT


COLA (X2) Consument is rijker Cola is relatief Inkomens- en
dus koopt hij meer goedkoper dus substitutie-effect
cola consument koopt handelen in dezelfde
Normale goederen

meer richting dus


cola consument
koopt meer
cola
PIZZA (X1) Consument is rijker Pizza is relatief Inkomens- en
dus koopt meer pizza duurder dus substitutie-effect
consument koopt spreken elkaar tegen
minder dus het
pizza totaal effect
op pizza is
dubbelzinnig

DUS: hogere prijs heeft 2 effecten:

1) Inkomenseffect: koopkracht daalt → Q daalt

2) Substitutie-effect: goed wordt relatief minder aantrekkelijk


in vergelijking met alternatieven → Q daalt

= wet van de vraag


= als P stijgt, dan Q daalt

Pagina 61 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.7 Behavioral economics


Veel dingen die we in het echte leven doen, kunnen niet verklaard worden door rationele economie.

Behavioral economics = bestudeert hoe ‘echte’ mensen zich gedragen in keuzeprocessen.


→ niet zelden wijkt dit gedrag af van het standaard “economisch rationeel” handelen.

Homo Economicus
(standaard ‘Echte mensen’
economisch model)

• Beslissingen met • Beslissingen met


volledige informatie beperkte en deels
(dat je bv. alle prijzen foutieve informatie …
van alle pizza’s in
België weet) • … en beperkte (tijd-
en/of intellectuele)
• Gegeven volledige capaciteit om de
informatie, nemen ze informatie te
‘juiste’ beslissingen verwerken

Bounded rationality = het idee dat mensen beslissingen nemen onder beperkte, en soms
onbetrouwbare, informatie.
(En dat ze geconfronteerd worden met beperkingen aan de hoeveelheid informatie die ze kunnen
verwerken en dat ze te maken krijgen met tijdsdruk bij het nemen van beslissingen).

Zelfs met volledige (en juiste) informatie worden ‘verkeerde’ beslissingen genomen.
→ ‘Echte mensen’ maken zelfs dan nog soms fouten in hun besluitvorming = errors / behavioural
biases:

5.7.1 Behavioural biases


❖ BIASES 1

• Mensen zijn over-moedig, zelf-overschatting

Bijvoorbeeld: 93% van de autobestuurders vindt zichzelf een betere chauffeur dan de mediaan.

• Mensen geven te veel gewicht aan een klein aantal levendige observaties

Bijvoorbeeld: informatie van een vriendin die je zegt dat een smartphone slecht is, dan weegt deze
informatie veel meer door.

• Mensen zijn niet gemakkelijk geneigd om van gedachten te veranderen

Bijvoorbeeld: identieke informatie bevestigt de ene in diens overtuiging dat iets slecht is en de
andere in diens overtuiging dat iets goed is…

Pagina 62 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Mensen hebben een natuurlijke tendens om naar voorbeelden te zoeken die hun huidige
beeld of hypothese bevestigen

Bijvoorbeeld: een warme winterdag (-periode) wordt gezien als ‘bewijs’ voor de opwarming van de
aarde.

❖ BIASES 2: HEURISTIEKEN (VUISTREGELS)

Mensen hebben (a) niet alle volledige informatie beschikbaar en (b) niet de capaciteit om al deze
informatie op te slaan en te verwerken. Daarom gebruiken ‘echte’ mensen short-cuts bij de
besluitvorming.

Heuristieken = short-cuts of vuistregels dat mensen gebruiken in hun besluitvorming.

Enkele heuristieken:

1) Ankeren (“anchoring”)

Ankeren = het fenomeen waarbij mensen starten bij iets wat ze kennen of familiair mee zijn en van
daaruit beslissingen of aanpassingen op maken.

Bijvoorbeeld: een consument kan de prijs die ze verwachten te betalen voor een restaurantetentje
baseren op de laatste twee prijzen die ze betaald hebben bij hun etentje. Als de prijs bij dit
restaurant dan hoger ligt dan bij de vorige twee, dan kan hij dit ‘duurder’ vinden.

Ander voorbeeld: als je aan mensen vraagt om de laatste twee cijfers van hun SIS-kaart te lezen en
hen dan vraagt of ze bereid zijn deze cijfers (in dollar) te betalen voor een fles wijn, dan zullen
degene met een laag cijfer bereid zijn om slechts een laag bedrag te betalen, tegenover degene met
een hoog cijfer iets meer te betalen. Dit is dus niet rationeel bekeken want dat zou geen invloed
mogen hebben.

2) Availibility heuristic (& bias)

Availibility heuristic = gevallen waarin beslissingen worden genomen op basis van een beoordeling
van het risico dat er iets gebeurt. M.a.w. veralgemenen op basis van een
gebeurtenis/situatie/nieuws/… die je onlangs hebt gehoord. “Available” = beschikbaar in je
geheugen.

Bijvoorbeeld: als de laatste zomers erg koud en slecht waren, dan zullen de hotelboekingen voor aan
de kust dalen en zal bijvoorbeeld het aankopen van extra warme kledij stijgen.

3) Representativeness heuristic (& bias)

Representativeness heuristic = gekoppeld aan verschillende attributen die een consument hecht aan
een product of merk.

Bijvoorbeeld: de consument leidt uit het feit dat Bose goede hoofdtelefoons produceert af, dat een
nieuw product van Bose “ook wel goed” zal zijn.

4) Persuasion heuristics
5) Simulation heuristics Niet in 2018-2019
6) Framing

Pagina 63 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Overzichtsvragen:

“Een consument heeft een maandelijks inkomen van €3000. Wijn


(goed 1) kost €3 per glas en kaas (goed 2) €6 per kilo. Welke
vergelijking stelt de budgetrechte concreet voor? Hoeveel bedraagt
de opportuniteitskost van wijn?”
→ X2 = 500 – 0,5 X1. De opportuniteitskost van 1 glas wijn is 500
gram kaas

“Wat geeft de helling van de indifferentiecurve weer?”


→ Hoeveel we van goed 1 willen afstaan om een eenheid van het
andere goed te krijgen

“Kan een stijging in de prijs van kaas de consument ertoe leiden om


meer kaas te kopen?”
→ Ja, als kaas een giffen goed is
“2017 kende een uitzonderlijke warme zomer in landen als Italië en
Spanje. Hierdoor beslisten nogal wat Belgische toeristen nu reeds
om in 2018 hun vakantiebestemming te kiezen in eigen land of
Frankrijk. Deze reactie illustreert?”
→ De ‘availability heuristic’

Pagina 64 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ De analyse van consumentenkeuze kijkt naar hoe consumenten beslissingen nemen. Er zijn
een aantal aannames die aan het model ten grondslag liggen, waaronder dat mensen zich
rationeel gedragen om het nut van hun gegeven middelen te maximaliseren.

✓ De budgetbeperking van een consument toont de mogelijke combinaties van verschillende


goederen die ze kunnen kopen, gezien hun inkomen en de prijzen van goederen. De helling
van de budgetbeperking is gelijk aan de relatieve prijs van de goederen.

✓ De indifferentiecurves van de consument vertegenwoordigen hun voorkeuren. Een


indifferentiecurves toont de verschillende goederenbundels die de consument even gelukkig
maken. Punten op hogere indifferentiecurves hebben de voorkeur boven punten op lagere
indifferentiecurves. De helling van een indifferentiecurves op elk punt is de marginale
substitutiegraad van de consument - de snelheid waarmee de consument bereid is het ene
goed voor het andere te ruilen.

✓ De consument optimaliseert door het punt op zijn budgetbeperking te kiezen dat op de


hoogste indifferentiecurve ligt. Op dit punt is de helling van de indifferentiecurve (de
marginale substitutiegraad tussen de goederen) gelijk aan de helling van de budgetbeperking
(de relatieve prijs van de goederen).

✓ Wanneer de prijs van een goed daalt, kan het effect op de keuzes van de consument worden
onderverdeeld in een inkomenseffect en een substitutie-effect. Het inkomenseffect is de
verandering in consumptie die ontstaat omdat een lagere prijs de consument beter af maakt.
Het substitutie-effect is de verandering in consumptie die ontstaat omdat een
prijsverandering een grotere consumptie van het goed aanmoedigt die relatief goedkoper is
geworden. Het inkomenseffect wordt weerspiegeld in de beweging van een lagere naar een
hogere indifferentiecurve, terwijl het substitutie-effect wordt weerspiegeld in een beweging
langs een indifferentiecurve naar een punt met een andere helling.

✓ De theorie van consumentenkeuze kan in veel situaties worden toegepast. Het kan verklaren
waarom vraagcurves mogelijk opwaarts kunnen oplopen, waarom hogere lonen de geleverde
hoeveelheid arbeid kunnen verhogen of verlagen, en waarom hogere rentetarieven de
besparingen kunnen verhogen of verlagen.

Pagina 65 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Wat zijn de belangrijkste veronderstellingen van het standaard economische model?
2. Een consument heeft een inkomen van €3000. Wijn is geprijsd op €3 een glas en kaas kost €6
per kilo. Teken de budgetbeperking van de consument. Wat is de helling van deze
budgetbeperking?
3. Teken de indifferentiecurven van een consument voor wijn en kaas. Beschrijf en verklaar vier
eigenschappen van deze indifferentiecurven.
4. Kies een punt op een indifferentiecurve voor wijn en kaas en toon de marginale
substitutiegraad. Wat vertelt de marginale substitutiegraad ons?
5. Toon de budgetbeperking en indifferentiecurve van een consument voor wijn en kaas. Toon
de optimale verbruikskeuze. Als de prijs van wijn €3 is en de prijs van kaas €6 per kilo, wat is
de marginale substitutiegraad in dit optimum?
6. Een persoon die wijn en kaas consumeert krijgt een opslag, dus haar inkomen stijgt van
€3000 tot €4000. Gebruik diagrammen om te laten zien wat er gebeurt als zowel wijn als
kaas normale goederen zijn. Laat nu zien wat er gebeurt als kaas een inferieur goed is.
7. De prijs van kaas stijgt van €6 tot €10 per kilo, terwijl de prijs van wijn op €3 per glas blijft.
Laat voor een consument met een constant inkomen van €3000 zien wat er gebeurt met de
consumptie van wijn en kaas. Ontbind de verandering in inkomsten en substitutie-effecten.
8. Kan een verhoging van de kaasprijs een consument ertoe aanzetten meer kaas te kopen? Leg
uit.
9. Leg uit waarom de veronderstellingen van het standaard economische model misschien niet
kloppen.
10. Wat zijn heuristieken en hoe kunnen deze de besluitvorming van de consument
beïnvloeden?

Pagina 66 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H6: BACKGROUND TO DEMAND: FIRMS IN


COMPETITIVE MARKETS

Pagina 67 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.1 Productie en kosten

6.1.1 Productie
Om pizza te maken:

Productiefactoren
Bloem N (natuur/
grondstoffen)
Tomaten N
Kaas N Productiefunctie:
… (“het recept”):
Mixers K (kapitaal)
Q = f (K, L, N)
Ovens K
Werkuren L (arbeid)
personeel
Werkuren uitbater L

Restaurant K
(infrastructuur)

Onderscheid tussen korte termijn en lange termijn: (!!!)

• Korte termijn (KT): minstens één productiefactor is vast


o Bv. infrastructuur
o Korte termijn duurt dus tot wanneer de productiefactoren variabel zijn!
• Lange termijn (LT): alle productiefactoren zijn variabel
o Bv. je infrastructuur uitbreiden

❖ KORTE TERMIJN: PRODUCTIEFUNCTIE EN MARGINAAL PRODUCT (MP)

Toepassing: bier produceren met tapkranen (K) en studenten (L)

Q = f (K, L) → met K (kapitaal) = vast! & L = arbeid van personeel

Pagina 68 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De productiefunctie (de totale productie) = toont de relatie tussen de hoeveelheid input die nodig is
om een goed te maken tegenover de hoeveelheid output van dat goed.

➔ In deze toepassing dus de relatie tussen de hoeveelheid personeel en de hoeveelheid bier


➔ De productiefunctie wordt vlakker naarmate de hoeveelheid van personeelsleden (L)
vermeerdert → = afnemend marginaal product

Het marginaal product (MP) = de stijging in output die ontstaat uit een extra input-eenheid

➔ Toename in productie per bijkomende hoeveelheid personeel

𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 (𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒)


=
𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑖𝑛𝑝𝑢𝑡

Afnemend marginaal product – waarom?

➔ Altijd op KORTE TERMIJN → omdat er 1 productiefactor VAST is! (Er is dus maar 1 tapkraan!)
➔ De hoeveelheid bier (Q) neemt wel toe, maar het marginaal product neemt systematisch af!

➔ In het begin kunnen de studenten gemakkelijk de tapkraan delen onder elkaar en stijgt de
productie
➔ Maar naarmate de hoeveelheid studenten stijgen, hoe moeilijker het wordt om allemaal hun
werk te verrichten met slechts 1 tapkraan
➔ Als het daarna nog blijft stijgen, zullen de studenten in elkaars weg lopen en inefficiënt
tewerk gaan waardoor elke student minder goed zal produceren

➔ De wet van marginaal nut is dus enkel geldig op korte termijn!!! Op lange termijn kan je meer
productiefactoren kopen want productiefactoren zijn variabel

Pagina 69 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.1.2 Kosten
Boekhoudkundig Economisch
Productiefactoren
Bloem N (natuur/ ja ja
grondstoffen)
Tomaten N ja ja
ja ja
Kaas N Expliciete Expliciete
… kosten kosten
Mixers K (kapitaal) ja ja
Ovens K ja ja
Werkuren L (arbeid) ja ja
personeel
Werkuren uitbater L
ja

Restaurant K ja Impliciete
(infrastructuur) kosten
Uitbater = eigenaar (eigen middelen)

Economische analyse gaat steeds uit Opportuniteitskosten = expliciete kosten + impliciete


van … opportuniteitskosten kosten

Kosten:

➔ Voor boekhoudkundige: enkel de expliciete kosten (!!)


o Expliciete kosten = inputkosten die geen uitgave van het bedrijf vereisen
o Expliciete kosten = alle kosten die je moet betalen, als je die aankoopt dat je daar
geld voor moet geven (maar dus niet het restaurant want die heb je al, moet je geen
huur ofzo voor betalen)

➔ Voor economist: omvatten de expliciete kosten + de impliciete kosten (!!)


o Impliciete kosten = inputkosten die een uitgave van het bedrijf vereisen
o Impliciete kosten = de waarde voor hetgeen je doet, want je had ook andere dingen
kunnen doen (zoals gaan voetballen ipv een restaurant uit te baten – je had daar
misschien ook geld voor kunnen verdienen maar dat heb je niet want je hebt een
restaurant)
o M.a.w. ze omvatten ook de opportuniteitskosten van het maken van de output van
goederen en diensten

Belangrijk: we spreken altijd van economische winst!!

➔ Economische winst = hetgeen ik meer verdien dan wat ik elders had kunnen verdienen!!
o Bijvoorbeeld: stel je kunt een professionele visser worden waarmee je €10.000
verdiend – maar je beslist om dit niet te doen, maar om een pizza-restaurant uit te
baten → dus je zult maar economische winst hebben als je meer dan €10.000

Pagina 70 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

verdiend!! (Want die €10.000 zijn een kost voor mij omdat je dit niet doet) → want
winst = opbrengsten – kosten.
o Dus wanneer winst gelijk is aan 0 betekent dit niet meteen dat je niets hebt verdiend
→ jawel je hebt €10.000 verdiend (= opbrengsten), maar je had al €10.000 kosten.

De winst = totale opbrengst (TR) – totale kosten (TC)

Voor wat betreft de kosten wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten kosten (en daarmee
verband houdend: de beschouwende termijn):

❖ TOTALE KOSTEN

➔ Kost K (tapkranen) is VASTE KOST (FC): varieert niet in functie van Q


➔ Kost L (studenten) is VARIABELE KOST (VC): varieert in functie van Q
➔ TC, VC zijn convex ten gevolge van afnemend marginaal product!!

Pagina 71 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Totale kosten = vaste kosten (TC) + variabele kosten (VC)

Dus:

➔ De tapkranen zijn vast – of die nu gebruikt worden of niet


➔ De studenten zijn variabel – alle studenten kosten evenveel (€10/ student) MAAR is in
tegenstrijd met marginale kost want per bijkomende student krijg je afnemend marginaal
product → dus je studenten blijven evenveel kosten maar je produceert minder per
bijkomende student → dus pintjes gaan duurder worden!
➔ = indien elke bijkomende L-input evenveel kost doch minder output oplevert … dan
impliceert dit dat de L-kost per eenheid output toeneemt!

Ander voorbeeld:

Pagina 72 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.2 Soorten kosten

6.2.1 Gemiddelde totale kosten (ATC) en marginale kosten (MC)

Gemiddelde totale kosten (ATC) =

Marginale kost (MC) =

We zien:

➔ U-vormige ATC: gemiddelde vaste kosten (AFC) respectievelijk gemiddelde variabele kosten
(AVC) domineren (zie verder)
➔ Stijgende MC ten gevolge van een afnemend marginaal product (MP)

➔ Vanaf een bepaald moment (6 borden spaghetti) neemt de ATC toe! Waarom? Omwille van
het afnemend marginaal product!
➔ De MC (marginale kost) neemt altijd toe! Waarom? Door het afnemend marginaal product!
(Wordt altijd duurder bij elk bijkomend product)

“Wat is de beste goedkoopste manier om een bord spaghetti te maken?” In de optimale schaal =
minimum efficiëntie schaal → snijpunt in het minimum (altijd).

Pagina 73 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ MARGINALE EN GEMIDDELDE LENGTE VAN SPROOKJES- EN STRIPFIGUREN (EN


ANDERE)

(ATL = gemiddelde totale lengte) (ML = marginale lengte)

Betekenis:

ML: 1,00m → als iemand van 1m binnenkomt dan daalt ATL naar: 2,00m
ML: 1,30m → als iemand van 1,30m binnenkomt dan daalt ATL naar: 1,77m

6.2.2 Gemiddelde variabele kosten (AVC) en gemiddelde vaste kosten (AFC)

Gemiddelde variabele kosten (AVC) =

Gemiddelde vaste kosten (AFC) =

Pagina 74 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Merk op: ATC (gemiddelde totale kosten) = AVC + AFC

➔ U-vormige ATC: afnemende AFC respectievelijk toenemende AVC domineren

➔ AVC stijgt → waarom? Afnemend marginaal product


➔ AFC daalt → waarom? Want vaste kost:
o Als bijvoorbeeld 1 tapkraan = €30
o Als je 1 pintje tapt = €30/1
o 2 pintjes = €30/2
o 3 pintjes = €30/3
o … → dalend

6.2.3 Meest typische vorm van de kostcurve


In de voorbeelden die we tot nu toe hebben besproken, vertonen bedrijven een afnemend marginaal
product en dus een stijgende marginale kost op alle levels van de output.

Maar in echte bedrijven werkt dit meestal anders; het afnemend marginaal product begint niet meteen
op te treden nadat het eerste personeelslid is aangenomen. De tweede of derde personeelsleden
kunnen een hoger marginaal product hebben dan de eerste omdat het werk nu verdeeld kan worden
in een team → er zou dus eerst een stijgend marginaal product zijn vooraleer een afnemen marginaal
product.

In het begin stijgen kosten snel (want je begint te produceren) → marginale kosten stijgen snel

Drie belangrijke inzichten in kostencurves:

1) Marginale kost stijgt uiteindelijk met de hoeveelheid output


2) De gemiddelde totale kost (ATC) is U-vormig
3) De marginale kostencurve (MC) doorkruist de ATC in het minimum van de totale kosten

Pagina 75 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.3 Kostencurves korte termijn versus lange termijn (!!)


Korte termijn = minstens één productiefactor is vast
Lange termijn = alle factoren zijn variabel

➔ K = tapkranen
➔ Alle lichtblauwe U-curves zijn weergaves van wanneer je een vaste productiefactor K
(tapkranen) hebt van bijvoorbeeld K=1, K=2, K=3, …

Uitleg bij grafiek:

➔ Stel 90 pintjes (Q) produceren, kan je dat met 1 tapkraan (K)? Ja, zie kost met K=1
➔ Kan je dit ook doen met 2 tapkranen? Ja, zie kost met K=2

Hoeveel tapkranen heb je het liefst nodig (= met de minste kost)?

➔ 1,5 want deze is de goedkoopste


➔ Als je kan kiezen hoeveel tapkranen je kan installeren (m.a.w. op lange termijn), dan kies je
het goedkoopste

Pagina 76 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Korte termijn (!):

➔ Productiefactoren die vast zijn en die niet veranderen


➔ U-curves die allemaal op of boven de lange termijn curve liggen!

Lange termijn(!):

➔ Een veel vlakkere U-curve dan de korte termijn U-curves


➔ De korte termijn curves liggen allemaal op of boven de lange termijn curve → dit betekent
dat op lange termijn een organisatie kan kiezen welke korte termijn curve die wil gebruiken
➔ Hier termen zoals schaalvoordelen, constante schaalopbrengsten, schaalnadelen → deze zijn
lange termijn concepten – nooit op korte termijn!

We zien dat de curves dus zowel op lange termijn als op korte termijn U-vormig zijn – waarom?

➔ Op korte termijn: in het begin (links dalend gedeelte) spreiding van de vaste kosten daalt,
daarna stijgend (het rechts stijgend gedeelte) want afnemend marginaal product.

➔ Op lange termijn: hier geen afnemend marginaal product + vaste kost, MAAR WEL: in het
begin van de schaal (links dalend gedeelte) schaalvoordelen, daarna constant en daarna
schaalnadelen.
➔ Bij lage productie haalt de organisatie voordeel uit een grotere hoeveelheid omdat het kan
profiteren van bepaalde voordelen zoals specialisatie (schaalvoordelen). Bij het groeien van
organisatie kan het coördinatieproblemen hebben maar deze zijn mogelijk nog niet acuut
(constant). Daarentegen, bij hoge productieniveaus zijn de voordelen van specialisatie al
gerealiseerd en de problemen van coördinatie worden erger naarmate de organisatie groeit
(schaalnadelen). → Dus, de gemiddelde totale kost op lange termijn: ligt op lage niveaus van
productie in het begin door de groeiende specialisatie en op een hoog niveau van productie
op het einde door de groeiende coördinatieproblemen.

Pagina 77 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Schaalvoordelen = wanneer de gemiddelde totale kosten van een onderneming op lange termijn
dalen naarmate de hoeveelheid output toeneemt (dit is een termijn waarin je alles kan veranderen).

Constante schaalopbrengsten = wanneer de gemiddelde totale kosten op lange termijn hetzelfde


blijven naarmate de hoeveelheid output verandert.

Schaalnadelen = wanneer de gemiddelde totale kosten op lange termijn stijgen naarmate de


hoeveelheid output toeneemt.

Bij de constante schaalopbrengsten: wanneer we de hoeveelheid willen opdrijven van 150 naar 200:

➔ Op korte termijn verschuiving van laagste punt op U-curve naar het rechts-stijgende deel: hij
zal hij niet anders kunnen dan meer personeelsleden aan te nemen want we hebben maar K
= 2 (vast) → hierdoor (door het afnemend marginaal product) zal onze kost stijgen van €6
naar €10
➔ Op lange termijn verschuiving op de oranje U-curve die vlak-horizontaal is: hij kan zowel
nieuwe personeelsleden aanwerven als nieuwe productiefactoren → prijs blijft op €6

Overzichtsvraag: wat is de minst waarschijnlijke oorzaak van schaalvoordelen?

➔ Een bureaucratische organisatievorm → want dan is de reden dat een organisatie met
schaalnadelen kampt!

6.4 Totale opbrengst (TR)


Hangt af van de marktvorm:

Pagina 78 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.4.1 Totale, gemiddelde en marginale opbrengsten bij volmaakte concurrentie

Totale opbrengst (TR) = p . Q

❖ TOTALE OPBRENGSTFUNCTIE

Totale opbrengstfunctie = een rechte door de oorsprong:

Waarom een rechte door de oorsprong? Omdat hoe meer pizza’s (Q) je verkoopt, hoe meer
opbrengst (TR) je hebt → je krijgt €6 euro per pizza per product → dus marginale opbrengst = €6 per
pizza

❖ GEMIDDELDE EN MARGINALE OPBRENGST

Gemiddelde opbrengst (AR) =

Marginale opbrengst (MR) =

Pagina 79 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.5 (Maximale) winst


Winst = totale opbrengst (TR) – totale kosten (TC)

Economische winst altijd ≤ boekhoudkundige winst

6.5.1 Maximale winst

Kosten >
opbrengsten

Kosten <
opbrengsten

Maximale winst is waar marginale opbrengsten (MR) = marginale kosten (MC)


/ het verschil tussen de rechte en de convex

Pagina 80 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Indien MR van een extra eenheid > MC → productie verhogen (want je hebt meer
opbrengsten)
➔ Indien MR van een extra eenheid < MC → productie verlagen (want je hebt meer kosten)
➔ Hoeveel ga je dus produceren? In het optimale punt waar je kosten gelijk zijn aan je
opbrengsten → waar MR = MC = maximale winst
➔ Maar dit wil niet zeggen dat deze maximale winst sowieso groter is dan 0!

→ Principe 3: rationele mensen denken in de marge

6.5.2 Sluiting of exit


❖ KORTE TERMIJN: SLUITING

Een tijdelijke sluiting = een beslissing op korte termijn om niets te produceren gedurende een
bepaalde periode omwille van de huidige marktpositie.
(je stopt de productie maar verlaat niet de markt zoals bij exit)

Dit verschilt van een exit (op lange termijn) omdat men hier wel nog de vaste kosten moet betalen.
Deze kosten worden de ‘gezonken kosten’ genoemd = kosten die al vastgelegd zijn en die niet
kunnen worden hersteld. Bijvoorbeeld: als een boer beslist om tijdelijk te sluiten zal de melkstal nog
steeds een vaste kost zijn terwijl dit op lange termijn bij een exit mee verkocht kan worden.

Kenmerken sluiting:

• Het verliest alle inkomsten uit de verkoop van zijn product


• Tegelijkertijd redt het de variabele kosten van het maken van zijn product (maar moet nog
steeds de vaste kosten betalen)
• Een sluiting gebeurt dus wanneer de inkomsten die hij zou krijgen van het produceren
minder is dan de gemiddelde variabele kost (AVC) van productie!
→ P < AVC
→ Wanneer het meer kost dan opbrengt

Pagina 81 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

“NIET produceren is soms ‘winstgevender’ (minder verlieslatend) dan wél produceren!

➔ Tot hier: “maximale winst” zonder uit te sluiten dat die maximum kleiner of gelijk aan 0 kon
zijn … indien dit maximum mét produceren kleiner is dan 0, dan is NIET produceren
aangeraden!

Voorbeeld waarbij je WEL nog mag blijven produceren:

➔ Als vaste kosten = €24.000 en winst = €12.000


➔ Dan heb je nog steeds een ‘verlies’ van €12.000
➔ Dus bij de vraag “zou je niet beter je winkel sluiten?”
o Nee! Want nu heb je tenminste nog €12.000 inkomsten, anders niets en een verlies
van €24.000!
o Dus soms is het beter om wel nog te blijven produceren

Grafisch:

Als de prijs (p = MR)


onder de AVC
(gemiddelde variabele
kost) valt → sluiting

Met cijfers:

Q = 0, dan TR = 0 → want als


je niets produceert ga je geen
winst hebben en geen
productiefactoren kopen

Pagina 82 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ LANGE TERMIJN: EXIT

Exit = een beslissing op lange termijn om de arbeidsmarkt/ sector te verlaten.

Hier betaalt men geen vaste of variabelen kosten meer.

Kenmerken exit:

• Een exit gebeurt wanneer de inkomsten die hij zou krijgen van het produceren minder is dan de
gemiddelde totale kost (ATC) van productie!
→ P < ATC
Grafisch:

Als de prijs (p = MR)


onder de ATC
(gemiddelde totale kost)
valt → exit

Met cijfers:

Pagina 83 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.5.3 Winst meten in grafieken


Nadat we sluiting en exit hebben behandeld, is het handig om te weten hoe je een organisatie zijn
winst kan berekenen.

➔ Het gedeelte tussen MR (= p) en de gemiddelde totale kost (ATC) = winst of verlies


➔ De grootte van deze box = P – ATC
➔ De wijdte van deze box = Q

6.6 Individuele aanbodcurve en marktaanbod

6.6.1 Individuele aanbodcurve: KORTE termijn

Produceren

Bij p < AVC → NIET


produceren! Want
winst = NEGATIEF

Pagina 84 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Hoeveel ga je produceren?

➔ WAAR DE P = MC (!!!)
➔ Want dan is winst maximaal!
o Kan positief zijn
o Of kan negatief zijn
➔ Hieruit zien we dus dat deze rechte de aanbodcurve weergeeft! Want bij een gegeven prijs
(P1), produceer je een gegeven hoeveelheid (Q1) enzoverder

Stel dat P < minimum van AVC:

➔ Dan op korte termijn: sluiten!


➔ Je gaat niets meer produceren (Q = 0)!!
➔ Winst = 0 - vaste kosten
o Waarom dan stoppen met produceren? Omdat die winst anders nog meer negatief
gaat zijn dan je vaste kosten
➔ Dus winst is hier NEGATIEF
o Maar niet zo negatief als de vaste kosten → als je niets produceert zou je verlies nog
groter zijn namelijk je vaste kosten

6.6.2 Individuele aanbodcurve: LANGE termijn

Dit is de tekening voor


WINSTMAXIMALISATIE
bij volmaakte
concurrentie!

Wanneer produceren?

➔ Wanneer P > ATC


➔ Want als P < ATC dan heb je verlies = exit

Hoeveel ga je produceren?

➔ WAAR P = MC
➔ Hieruit zien we dus ook dat deze rechte de aanbodcurve weergeeft! Want bij een gegeven
prijs (P1), produceer je een gegeven hoeveelheid (Q1) enzoverder

Pagina 85 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.6.3 Marktaanbod

1 bedrijf De markt
Initiële
conditie

Korte
termijn

Bij volmaakte concurrentie: Dit zijn alle individuele curves van 1 bedrijf
aanbodcurve is eigenlijk het stijgend samen → dus N keer Q1
deel van de MC-curve
Lange
termijn

Prijs > ATC dus je gaat winst


maximaliseren bij P = MR Er blijven nieuwe bedrijven bijkomen op de
markt zolang er winst is (zolang P > ATC)!
Je maakt hier winst mee (zie roze blok)
en andere mensen zullen dit dus ook Aanbod is oneindig elastisch!
willen doen → waardoor A ↑ en P ↓
De prijs = minimum ATC → betekenis: de
Maar zolang de prijs op LT ook maar een prijs = de goedkoopste denkbare manier om
klein beetje hoger (bv. €0,01) zou zijn Q te produceren!
dan de min ATC … komen er bedrijven
bij!!!! Het aanbod wordt groter en de
prijs zal dalen.
Dit geldt ook wanneer de prijs slechts
0,000000…1 hoger ligt → het aanbod is
oneindig elastisch!

De prijs zal nooit hoger zijn dan min ATC

Pagina 86 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.6.4 Een verschuiving van de vraag: korte termijn & lange termijn

We zien dat op lange termijn: evenwicht is oneindig elastisch (SLT)

Wat gebeurt er als mensen meer pizza (Q) willen?

➔ Verschuiving van de vraag naar rechts (van D1 naar D2)


➔ Evenwichtsprijs zal toenemen
➔ Verschuiving op de individuele aanbodcurve (SKT)
➔ Verkoper gaat meer pizza willen verkopen
➔ De rode rechthoek = de totale winst
o Winst bij ons = de economische winst (≠ boekhoudkundige winst) = iets wat we
verdienen bovenop wat we op ergens anders hadden kunnen verdienen
➔ Op korte termijn zullen andere bedrijven ook pizza’s willen verkopen! Er komen dus meer
aanbieders bij (aanbod verschuift van SKT naar S’KT)

Dit gebeurt er dus in volmaakte concurrentie (wat eigenlijk praktisch bijna niet
bestaat), maar als dit bestaat is dit een beetje hocus pocus en zal de prijs die je
betaalt de laagste mogelijke prijs zijn!

De winst zal dus ook 0 zijn want als je winst maakt, komen er andere bedrijven bij
die de winst naar beneden drukken.

Pagina 87 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Bij het analyseren van het gedrag van een bedrijf is het belangrijk om alle alternatieve
productiekosten mee te nemen. Sommige, zoals het loon dat een bedrijf zijn werknemers
betaalt, zijn expliciet. Anderen, zoals het loon dat de bedrijfseigenaar opgeeft door in het
bedrijf te werken in plaats van een andere baan aan te nemen, zijn impliciet.

✓ De kosten van een bedrijf weerspiegelen het productieproces. De productiefunctie van een
typisch bedrijf wordt platter naarmate de hoeveelheid invoer toeneemt, wat de eigenschap
vertoont van afnemend marginaal product. Als gevolg hiervan wordt de totale kostencurve
van een bedrijf steiler naarmate de geproduceerde hoeveelheid stijgt.

✓ De totale kosten van een bedrijf kunnen worden verdeeld tussen vaste kosten en variabele
kosten. Vaste kosten zijn kosten die niet worden bepaald door de hoeveelheid
geproduceerde output. Variabele kosten zijn kosten die rechtstreeks verband houden met de
geproduceerde hoeveelheid en dus veranderen wanneer het bedrijf de geproduceerde
hoeveelheid output wijzigt.

✓ Gemiddelde totale kosten zijn totale kosten gedeeld door de hoeveelheid output. Marginale
kosten zijn het bedrag waarmee de totale kosten veranderen als de output met één eenheid
toeneemt (of afneemt).

✓ Voor een typisch bedrijf stijgen de marginale kosten met de hoeveelheid output. De
gemiddelde totale kosten dalen eerst naarmate de output toeneemt en stijgen vervolgens
naarmate de output verder toeneemt. De marginale kostencurve kruist altijd de gemiddelde
totale kostencurve bij het minimum van de gemiddelde totale kosten.

✓ Veel kosten zijn vast op de korte termijn maar variabel op de lange termijn. Als gevolg
hiervan, wanneer het bedrijf zijn productieniveau verandert, kunnen de gemiddelde totale
kosten op de korte termijn meer stijgen dan op de lange termijn.

✓ Omdat een concurrerende onderneming een prijsnemer is, zijn inkomsten evenredig met de
hoeveelheid output die het produceert. De prijs van het goed is gelijk aan zowel de
gemiddelde omzet van het bedrijf als de marginale omzet.

✓ Een doel van bedrijven is het maximaliseren van de winst, wat gelijk is aan de totale omzet
minus de totale kosten.

✓ Om de winst te maximaliseren, kiest een bedrijf een hoeveelheid output zodat de marginale
omzet gelijk is aan de marginale kosten. Omdat de marginale omzet voor een concurrerende
onderneming gelijk is aan de marktprijs, kiest de onderneming de hoeveelheid zodat de prijs
gelijk is aan de marginale kosten. De marginale kostencurve van het bedrijf is dus de
aanbodcurve.

✓ Op de korte termijn wanneer een bedrijf zijn vaste kosten niet kan terugverdienen, zal het
bedrijf ervoor kiezen om tijdelijk te sluiten als de prijs van het goed lager is dan de
gemiddelde variabele kosten. Op de lange termijn, wanneer het bedrijf zowel vaste als

Pagina 88 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

variabele kosten kan recupereren, zal het ervoor kiezen om af te sluiten als de prijs lager is
dan de gemiddelde totale kosten.

✓ In een markt met gratis entry en exit worden de winsten op de lange termijn naar nul
gedreven. In dit langetermijnevenwicht produceren alle bedrijven op een efficiënte schaal,
de prijs is gelijk aan het minimum van de gemiddelde totale kosten en het aantal bedrijven
past zich aan om de gevraagde hoeveelheid voor deze prijs te bevredigen.

✓ Veranderingen n de vraag hebben verschillende effecten over verschillende tijdshorizons. Op


de korte termijn verhoogt een toename van de vraag de prijzen en leidt tot winst, en een
afname van de vraag lagere prijzen en leidt tot verliezen. Maar als bedrijven vrij de markt
kunnen betreden en verlaten, dan past het aantal bedrijven zich op de lange termijn aan om
de markt terug te drijven naar het nul-winstevenwicht.

Overzichtsvragen:

“De gelijkheid P+MC = minimum efficiëntie schaal (= laagste punt van de


ATC-curve) geldt voor competitieve markten:
→ Altijd op lange termijn, mogelijk ook op korte termijn!
(Bij LT: als je veel winst maakt, komen andere concurrenten en gaat je
winst naar 0)

Questions for review:


1. Wat is marginaal product en wat betekent het als het afneemt?
2. Teken een productiefunctie die een afnemend marginaal product van arbeid vertoont. Teken
de bijbehorende totale kostencurve. (Benoem in beide gevallen de assen). Leg de vormen uit
van de twee krommen die u hebt getekend.
3. Geef een voorbeeld van een opportunity kost die een accountant mogelijk niet meetelt als
kosten. Waarom zou de accountant deze kosten negeren?
4. Definieer schaalvoordelen en schaalnadelen en leg uit waarom deze kunnen ontstaan.
5. Teken de marginale kosten en gemiddelde totale kostencurves voor een typisch bedrijf. Leg
uit waarom de vormen de vorm hebben die ze hebben en waarom ze kruisen waar ze
kruisen.
6. Onder welke omstandigheden zal een bedrijf tijdelijk worden gesloten? Onder welke
omstandigheden zal een onderneming een markt verlaten? Leg elk uit.
7. Waarom is het punt van winstmaximalisatie waar marginale kosten gelijk zijn aan marginale
inkomsten?
8. Is de prijs van een bedrijf gelijk aan de marginale kosten en het minimum van de gemiddelde
totale kosten op de korte termijn, op de lange termijn, of beide? Leg uit.
9. Leg het verschil uit tussen toenemende, constante en afnemende schaalvoordelen.
10. Zijn marktaanbodcurven doorgaans elastischer op de korte termijn of op de lange termijn?
Leg uit.

Pagina 89 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H7: CONSUMERS, PRODUCERS & THE EFFICIENCY OF


MARKETS
(Enkel slides, handboek slechts als toelichting – de concepten die niet in de slides staan, moeten niet
gekend zijn)

7.1 Normatieve versus positieve economie


Positieve analyse Normatieve analyse
Positieve analyse = beschrijvende uitspraken: Normatieve analyse = “voorschrijvende”
probeert de wereld te beschrijven zoals die is uitspraken: de wereld zoals die hoort te zijn

• Toetsbaar: kan getest, bevestigd of • Niet toetsbaar: we kunnen meningen niet


weerlegd worden testen, bevestigen of weerleggen

• Er is een duidelijk antwoord (bv. prijs = €25 • Bevat meningen, opinies

• Het gebruik van wetenschappelijke • Het proces om aanbevelingen te doen over


methode om tot conclusies te komen die bepaald beleid of bepaalde acties
getest kunnen worden
• Beslissen wat een goed of slecht beleid is • Beslissen wat een goed of slecht beleid is
op basis van wetenschap op basis van onze visie op ethiek, religie, …

• Hetgeen wat we tot nu toe hebben gezien • Hetgeen we in dit hoofdstuk zullen zien
in de vorige hoofdstukken: hoe werken (aanzet tot): is de uitkomst van de
markten? marktwerking ‘goed’?
• Prijsmechanisme geeft antwoorden op: • Nood aan een criterium dat zegt
o Wat? wanneer een uitkomst ‘goed’ is
o Hoe? o ‘Goed’ = efficiënt en
o Voor wie? rechtvaardig

7.1.1 Pareto-efficiëntie
Pareto-efficiëntie = een toewijzing van goederen is goed wanneer het onmogelijk is om die
goederen toe te wijzen zonder iemand schade te berokkenen (!!kennen!!).

➔ Een uitkomst is Pareto-efficiënt indien het niet mogelijk is om iemand beter af te maken
zonder daartoe minstens één andere slechter af te maken
o Er moet dus minstens 1 iemand beter af zijn zonder dat iemand anders daar slechter
door af is
➔ Een Pareto-verbetering is een herallocatie waarbij minstens 1 iemand beter af is zonder dat
iemand anders slechter af is
➔ Of iemand “goed af is” meten we via dienst consumentensurplus/ producentensurplus
o Merk op: dit is een normatieve keuze

Pagina 90 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Bijvoorbeeld: als je appel afpakt van iemand maak je wel iemand blij maar van degene die je
het hebt afgepakt is niet blij ≠ pareto

7.2 Consumentensurplus

7.2.1 Reservatieprijs & consumentensurplus


Consumentensurplus = de betalingsbereidheid van de koper min wat de koper daadwerkelijk koopt.

Reservatieprijs = maximum dat koper bereid is te betalen.

Bijvoorbeeld: een gitaarveiling → iedere persoon (John, Paul, George en Ringo) heeft een
betalingsbereidheid → de veiling stopt wanneer er nog maar 1 persoon over is die bereid is om een
bepaalde hoeveelheid geld te betalen.

= degene met de hoogste betalingsbereidheid, wie er het meeste voor over heeft → 2 redenen: 1) je
wilt die gitaar heel graag, 2) je hebt genoeg geld.

John was bereid om €1000 te betalen voor de gitaar en heeft €801 betaald → dus
consumentensurplus = wat je wil betalen – wat je betaald hebt = €1000 – €801 = €199.

7.2.2 De meer courante situatie: niet-uniek goed


Meestal zijn goederen geen unieke stukken (zoals deze gitaar hierboven), maar normale goederen
(zoals deze hamburger).

Pagina 91 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Hier hebben de mensen (Annie, Tony, Paul en Liesbeth) ook een betalingsbereidheid: voor de eerste
hamburger een grotere betalingsbereidheid dan voor de 2e en 3e en 4e (= afnemend marginaal nut).

➔ Betekenis grafiek: als de prijs €7 is, wil Annie 1 hamburger kopen – als de prijs €5 is, wil ze er
2 kopen, …

Deze betalingsbereidheid voor individuele persoon = de individuele vraag.

Als je nu al deze individuele betalingsbereidheden/ individuele vragen optelt en rangschikt, krijg je de


marktvraag.

➔ Betekenis grafiek: als de prijs op de markt €7 zou zijn, zijn slechts 2 mensen bereid hiervoor
een hamburger te betalen.
➔ Evenwichtsprijs = €5,50
➔ Dus: Annie en Paul samen, hebben een consumentensurplus van €3,50

7.2.3 Marktvraag: consumentensurplus


Als we dit nog meer veralgemenen: betalingsbereidheid van alle
consumenten = marktvraag

Dan komt er een evenwichtsprijs (bv. €2) – maar er zijn mensen die
bereid waren €6 te betalen → consumentensurplus:

Pagina 92 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Dit consumentensurplus geeft weer hoe blij mensen zijn dat ze een goed aan €2 kunnen kopen.

Hoe lager de prijs, hoe blijer ze zijn en dus hoe groter het consumentensurplus:

Consumentensurplus meet “hoe goed” een allocatie (toewijzing) is … volgens de consumenten zélf
(“klant is koning”), is dus geen maatstaf voor de welvaart.
… is goede maatstaf van (maatschappelijke) welvaart voor zover men voorkeuren van consumenten
als uitgangspunt neemt.
Echter: in sommige gevallen is dit uitgangspunt minder evident (bv. voorkeuren en vraag naar drugs).

7.3 Producentensurplus
Producentensurplus = bedrag dat producent ontvangt – hun kosten.

7.3.1 Markaanbod: producentensurplus


Hoe blij producenten zijn als ze een goed verkopen aan €3 = hun winst.

Hoe hoger de prijs, hoe blijer producenten zijn en hoe hoger hun producentensurplus.

Producentensurplus

Pagina 93 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

7.4 Marktefficiëntie

7.4.1 Marktevenwicht
Als we vrije markt hebben in onze volmaakte concurrentie (wat eigenlijk niet bestaat, maar veel
gelijkend in onze wereld), dan zal vraag en aanbod de evenwichtsprijs bepalen.

1) Markt alloceert aanbod naar kopers die er het meeste waarde aan hechten (hoogste
betalingsbereidheid:

Als het hier gaat over appels, dan zullen de appels gaan naar de
mensen de ze het liefste willen en dus er het meeste voor willen
betalen → de markt zorgt hiervoor = allocatie.

Want als je gewoon random/ via loterij de appels zou verdelen over
enkele mensen in de aula, dan is dit niet Pareto-efficiënt! Want er
zullen mensen zijn die dit heel graag zouden willen maar dit niet
krijgen en mensen die dit niet willen en dit toch krijgen.

2) Markt alloceert vraag naar verkopers die goedkoopst


kunnen produceren:

Markt beslist dat deze gemaakt worden door degene die appels voor de laagst mogelijke kost kunnen
produceren.

3) Markt produceert een hoeveelheid goederen die de totale


welvaart (som consumenten- en producentensurplus)
maximaliseert:

De totale welvaart zorgt ervoor dat we met z’n allen (consumenten +


producenten) zo blij mogelijk zijn, we kunnen niet blijer zijn dan dat.

Markt-evenwicht is bijgevolg (PARETO-)EFFICIËNT

Consumentensurplus

Producentensurplus

➔ Komt overeen met principe 6: Markten zijn doorgaans een goede manier om economische
activiteit te organiseren

Pagina 94 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

7.4.2 GEEN marktevenwicht


Stel dat we geen marktevenwicht hebben; dat we minder produceren dan het evenwicht.

Dus: stel q < q* → waarde q + 1 (de marginale Q) (volgens consument) is groter dan productiekost.

➔ Stel dat er iemand bereid is om €3,50 te betalen voor een


appel, maar we kunnen deze produceren tegen €0,40 →
dan zegt de normatieve economist dat we deze appel
moeten produceren (↔ monopolist die misbruikt maakt
van zijn marktmacht).

➔ Produceren (q+1) – de eenheid (en verloop voor een prijs


lager dan reservatieprijs & hoger dan prijs waartegen
producent wil aanbieden) verhoogt welvaart, is een
Pareto-verbetering!
➔ Marktmechanisme zorgt hier ‘vanzelf’ voor

➔ “De Onzichtbare Hand”


“It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker that we expect our
dinner, but from their regard tot heir own interest” (Adam Smith)
→ De markt doet vanalles wat ons goed uitkomt + mensen handelen uit eigen belang

Opdracht: toon aan dat produceren bij q > q* welvaart verlaagt (en dat deze ‘ongewenste’ uitkomst
evenzeer door het marktmechanisme wordt vermeden)

7.5 Conclusie
In dit hoofdstuk: Is de uitkomst van de marktwerking “goed”?

Positieve analyse:

➔ De uitkomst van de marktwerking is efficiënt (= de markt doet wat de mensen willen), want
je kan dat testen

Normatieve analyse

➔ Dit is wenselijk … indien we voorkeuren van de consument centraal stellen


➔ Maar… is deze uitkomst rechtvaardig?
o Bijvoorbeeld als iemand sterft van de dorst ↔ iemand die aan zijn 4e fles water
begint

Pagina 95 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Consumentensurplus is gelijk aan de bereidheid van de koper om goed te betalen minus het
bedrag dat hij ervoor betaalt, en het meet de voordelen die kopers krijgen van deelname aan
een markt. Consumentenoverschot kan worden berekend door het gebied onder de
vraagcurve en boven de prijs te vinden.

✓ Producentensurplus is gelijk aan het bedrag dat de verkoper ontvangt voor hun goederen
minus hun productiekosten, en het meet het voordeel dat verkopers krijgen van deelname
aan een markt. Producentenoverschot kan worden berekend door het gebied onder de prijs
en boven de aanbodcurve te vinden.

✓ Een toewijzing van middelen die de som van het consument- en producentenoverschot
maximaliseert, zou efficiënt zijn. Beleidsmakers houden zich vaak bezig met de efficiëntie en
de billijkheid van economische resultaten.

✓ Het evenwicht tussen vraag en aanbod maximaliseert de som van het consument- en
producentenoverschot. Dat wil zeggen dat de onzichtbare hand van de markt kopers en
verkopers ertoe brengt om middelen efficiënt toe te wijzen.

Questions for review:


1. Wat wordt bedoeld met de term 'allocatieve efficiëntie'?
2. Wat is welvaartseconomie?
3. Leg uit hoe de betalingsbereidheid van kopers, het consumentensurplus en de vraagcurve
samenhangen.
4. Leg uit hoe de kosten van de verkoper, het producentensurplus en de aanbodcurve aan
elkaar gerelateerd zijn.

Pagina 96 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H13: FIRMS’ PRODUCTION DECISIONS


Micro-economie is steeds optimalisatie onder beperkingen:

Bijvoorbeeld: ik WIL 700 bloempotten maken tegen een zo laag mogelijke prijs → beperking:
technologie: je hebt mensen nodig & beperking: kost: je hebt niet oneindig veel geld.

Algemeen in dit hoofdstuk: let op formele analogie met analyse consumentengedrag!

Pagina 97 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.1 Isoquant
Isoquant = een functie die alle mogelijke combinaties van factoren-inputs vertegenwoordigen die
kunnen worden gebruikt om een bepaalde output te produceren.

13.1.1 Totale productie (Q) als functie van L & K : lange termijn
(of op korte termijn met een vaste – niet vermelde – productiefactor, bv. N = N*)

Q = f (K, L)

• Q = pintjes
• K = tapkranen
• L = studenten

In het vorige verhaal was het aantal tapkranen (K) gegeven want op KORTE termijn = 1 vaste factor
↔ nu op LANGE termijn = alle factoren zijn variabel

We gaan alle gegevens die eenzelfde eenheid produceren in onze isoquant zetten. Bijvoorbeeld:

➔ Q = 60 kan geproduceerd worden door: 2 tapkranen (K) en 1 student (L) OF door 1 tapkraan
(K) en 2 studenten (L)
➔ Q = 100 kan geproduceerd worden door: 5 tapkranen (K) en 1 student (L) OF door 6
tapkranen (K) en 1 student (L) OF door 1 tapkraan (K) en 3 studenten (L)
➔ …

De isoquant lijkt op de indifferentiecurve maar verschillend!!

➔ Indifferentiecurve = isoNUT (U) – als je U = 4, dan betekent dit op zich niks


➔ Isoquant = isoQUANT (Q) – als je Q = 4, dan betekent dit veel meer

Pagina 98 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.1.2 De marginale transformatievoet


De marginale tranformatievoet (of marginale technische substiutievoet) (MRTS) = de snelheid
waarmee de ene factor-input kan worden vervangen door een andere op een bepaald output-level.

➔ M.a.w. MRTS = geeft de hoeveelheid van een productiefactor die je nodig hebt om 1 eenheid
van een andere te ‘compenseren’.
➔ MRTS = geeft weer in welke mate je een inputfactor kan substitueren voor een andere
inputfactor om een gegeven output niveau te bekomen.

De MRTS is gegeven door de helling van de isoquant:

Waarbij:
𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑑𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 (∆𝑄)
• MPL (marginaal product van L) =
𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝐿 (∆𝐿)

𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑑𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 (∆𝑄)


• MPK (marginaal product van K) =
𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝐾 (∆𝐾)

(-x) / (+1)
Stap 1: Vertrek in punt A, Q=4

Stap 2: Schakel 1 extra L in (van 3 naar 4)

→ Productie neemt toe met MPL


→ Dit laat toe om x eenheden K minder
in te zetten en toch nog steeds Q=4 te
produceren.
Dus MPL = (-x) . MPK (zie formule)

Ik kan dus x eenheden K substitueren


voor 1 eenheid L.
Die x is (-) de MRTS.

De helling kan veranderen naarmate de hoeveelheid L: stel dat je van 3 eenheden L naar 3,3
eenheden gaat, dan zal dit een andere helling geven dan van 3 naar 4 eenheden L.

➔ Als je slechts een oneindige kleine hoeveelheid L bijgeeft (bijvoorbeeld een student (L) die
voor 1 seconde voor u werkt), dan krijg je een raaklijn
➔ Deze raaklijn = de afgeleide = de eenheid die je krijgt is oneindig klein, waardoor je een K ook
miniem zal veranderen

Algemeen: let op analogie met de definitie van MRS bij de consument.

Pagina 99 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.2 De isokost
De isokost curve = een lijn die de verschillende combinaties van inputfactoren toont die met een
bepaald budget kunnen worden gekocht.

Voorbeeld:

Stel loon (pL) = €2 en kapitaalkost (pK) = €10

Dan: formule:

Analogie met de budgetrechte in analyse consumentengedrag!

Pagina 100 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.3 Keuze (optimalisatie)

13.3.1 Producent minimaliseert kosten (bij gegeven technologie)


Bijvoorbeeld: “Ik MOET 700 bloempotten maken (= je beperking) tegen een zo goedkoop mogelijke
prijs (= doel)”.

Op welke manier kan ik dit doen? Hoeveel kost mij dit?


Met welke technologieën?

Het antwoord is isoquant 700 Hoe minder K en L, hoe minder dit je kost

Welke lijn wil je bereiken?


→ De eerste lijn (dichtste bij nulpunt)
want dan heb je de laagste kosten, laagste
isokostcurve!

≠ consumenten want hier wil je een zo


hoog mogelijke indifferentiecurve
bereiken! (zo hoog mogelijk geluk)

Je wil nagaan welke isokost curve je kan bereiken.

Hoeveel ga je produceren?

➔ Daar waar de isoquant raakt aan de laagst bereikbare isokost


= evenwicht
➔ Dit betekent dat ze dezelfde helling hebben
o Helling isokost = opportuniteitskost (verhouding K – L)
o Helling isoquant = marginale transformatievoet

Pagina 101 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.3.2 Producent maximaliseert productie (bij gegeven budget)


“Hier is een budget van 700 euro (= beperking), maak mij zo veel mogelijk bloempotten”

Het budget dat je krijgt Combinaties K (kapitaal) en L


(arbeid)

Waar ga ik produceren als je met het groene budget zo


veel mogelijk wil produceren?

➔ Daar waar de isokost raakt aan de hoogst


bereikbare isoquant
➔ M.a.w. waar de hellingen van beide aan elkaar
gelijk zijn

13.3.3 Evenwicht is telkens…


Dus: het evenwicht is telkens helling isokost = helling isoquant

Pagina 102 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het MP van de laatste € besteed aan L & K zijn in


evenwicht aan elkaar gelijk.

Stel dat het MP van de laatste € besteed aan L niet gelijk is aan
MP van laatste € besteed aan K…?

Overzichtsvragen:

“Wat bepaalt de helling van de isokostlijn?”


→ De prijzen van de productiefactoren
“Als arbeid en kapitaal perfecte substituten zijn, dan is de isoquant?”
→ Een dalende rechte
(Hoekvormig = bij perfecte complimenten <-> positief geheld = bij
perfecte substituten)

Pagina 103 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Het gebruik van isoquanten en isokosten helpt bij het conceptualiseren van de redenen
waarom bedrijven beslissingen nemen om factorcombinaties te wijzigen die in de productie
worden gebruikt en hoe de prijzen van factorcombinaties ook die beslissingen kunnen
beïnvloeden.

✓ De combinatie van de goedkoopste invoer vindt plaats waar de isoquantencurve tangentieel


is aan de isocostlijn. Op dit moment kan de producent, gezien hun budgettaire beperkingen,
de bestaande middelen niet reorganiseren om de productie verder te verhogen.

✓ Veranderingen in productiviteit van factoren zullen de vorm van de isoquante curve


veranderen en veranderingen in factorprijzen kunnen de vorm van de isocost-curve
veranderen.

Questions for review:


1. Wat is het beperkte optimalisatieprobleem waarmee bedrijven worden geconfronteerd?
2. Leg het verschil uit tussen kapitaal-, arbeids- en landintensieve productie en geef in elk geval
een voorbeeld van een onderneming om het principe te illustreren.
3. Wat is een productie isoquant?
4. Wat is de marginale rate van technische substitutie (MRTS)?
5. Wat is een isocostlijn?
6. Wat bepaalt de helling van een isocostlijn?
7. Gezien de TC-functie PKK + PLL = TCKL waar de kapitaalprijs 50 is en de arbeidsprijs 10, wat zijn
dan de totale kosten van 12 eenheden kapitaal en 8 eenheden arbeid?
8. Wat is de goedkoopste inputcombinatie?
9. Wat bepaalt de helling van de isoquante curve?
10. Als kapitaal en arbeid perfecte vervangers zouden zijn, wat zou de vorm van een isoquant
zijn? Leg uit.

Pagina 104 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H14: MARKTSTRUCTUUR I: MONOPOLIE

14.1 Inleiding

Pagina 105 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Tot nu toe hebben we gekeken naar perfecte competitie. In de meeste gevallen zal dit niet zo zijn en
zal een onderneming iets of wat controle hebben over de prijs. Ze gaan hierbij bewust op zoek naar
manieren om hun producten te onderscheiden van hun rivalen, de informatie is hier imperfect = een
onderneming in imperfecte competitie.

Imperfecte competitie = bestaat wanneer bedrijven hun product op een bepaalde manier kunnen
differentiëren en dus enige invloed kunnen hebben op de prijs.

We kijken nu dus naar het uiteinde van de competitie-spectrum, namelijk naar een monopolie.

Een monopolie = een marktstructuur met:

• Slechts 1 verkoper (dus je kan zelf de prijs zetten en liefst zo hoog mogelijk)
o En dus vaak ook de dominantste speler in marktaandeel
• En géén (goede) substituten

Het is dus met andere woorden een prijszetter.

14.2 Waarom ontstaat monopolies?


Monopolies ontstaan ten gevolge van toetredingsbarrières (“barriers to entry”) = alles wat voorkomt
dat een bedrijf in de markt komt. Een monopolie kan dus de enigste speler blijven omdat andere
bedrijven de markt niet kunnen betreden omwille van deze toetredingsbarrières.
Toetredingsbarrières hebben 4 bronnen:

1) Een monopolie heeft toegang tot belangrijke hulpbron

Bijvoorbeeld als je alle diamantmijnen ter wereld beheerst, heb je een monopolie
op diamanten

2) Wettelijke beperkingen op toegang

Als de overheid 1 bedrijf de wettelijke toegang geeft op het verkopen van een goed.
Bijvoorbeeld: in Zweden wordt het verkopen van alcohol door de overheid
opgelegd aan 1 bedrijf, de SystemBolaget, zodat zij hier directe controle over
hebben.

2 belangrijke voorbeelden hoe de overheid een monopolie creëert om de publieke belangen te


dienen:

• Patent = geeft het bedrijf het exclusieve recht om het goed te produceren en te verkopen –
geeft het recht om te voorkomen dat iemand anders zonder toestemming je uitvinding or
productieproces maakt of gebruikt
• Copyright = het recht van een individu of organisatie om dingen die ze maken op dezelfde
manier te bezitten als een fysiek object, om te voorkomen dat anderen de creatie kopiëren
of reproduceren – geeft een garantie dat niemand het werk kan afdrukken en verkopen
zonder toestemming van de auteur.

Pagina 106 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3) Kostenvoordeel: natuurlijke monopolies

Natuurlijke monopolies = ontstaan indien 1 bedrijf de hele markt tegen lagere kosten kan bedienen
dan 2 of meer bedrijven zouden kunnen

Interpretatie grafiek: punt waar het goedkoopste is, vergelijken met de gevraagde hoeveelheid

• Stap 1: hoeveel willen de mensen?


• Stap 2: wat is de goedkoopste manier om Q te maken? = minimum efficiëntie schaal is het
goedkoopste punt: als dat groter is dan de marktvraag, dan is er een natuurlijke monopolie
• Hoe groter de schaal, hoe goedkoper

Bijvoorbeeld: de distributie van water: om een stad te kunnen bevoorraden van water, moet het
bedrijf een netwerk bouwen van pijpen doorheen de stad. Als 2 of meerdere bedrijven hierin zouden
concurreren, zou elk bedrijf een vaste kost voor deze pijpleidingen moeten betalen.

4) Externe groei

Door overname, fusies, … zijn er minder bedrijven in de markt

14.3 Prijs- en outputbeslissingen onder monopolie

14.3.1 De vraag van de individuele onderneming

Het
belangrijkste

Pagina 107 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

verschil tussen een competitieve markt (volmaakte concurrentie) en een monopolie is het vermogen
van een monopolie om de prijs van zijn output te beïnvloeden.

Volmaakte concurrentie: Monopolie:

➔ Prijsnemer ➔ Prijszetter
➔ Horizontale lijn omdat een bedrijf in ➔ De individuele vraag = de totale
volmaakte concurrentie zo veel of zo marktvraag
weinig kan verkopen aan een ➔ Een rechte die naar beneden loopt
gegeven prijs (zoveel verkopen als ze ➔ Dit geldt als een beperking want hoe
willen) hoger de prijs, hoe minder je zal
➔ Als hij een prijs boven deze gegeven verkopen → je kan dus wel meer
prijs zou aanrekenen, verliest hij zijn verkopen maar dan zul je de prijs
kopers aan zijn concurrenten moeten verlagen
➔ Perfect inelastisch (omwille van
perfecte substituten)

14.3.2 Totale opbrengst (TR)


Bij monopolie is de individuele vraag = de marktvraag.

Gegeven:

2 manieren om een curve weer te geven: discreet en continu:

= via stapjes (dus bijvoorbeeld enkel 1 miljoen, 2 miljoen, 3 miljoen, … en


niets ertussen)

Pagina 108 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

= een continue rechte waar alle mogelijkheden mogelijk zijn (dus ook
bijvoorbeeld 1,3 miljoen, 2,6 miljoen, … - alle tussenwaarden)

Met vergelijking: Met vergelijking:


P = 1,1 – Q/10 TR = p . Q
= 1,1 . Q – Q²/10

14.3.3 Marginale opbrengt (MR)


De marginale opbrengst (MR) = geeft de verandering in de TR weer bij een verhoging van Q.

➔ De MR neemt af naarmate je meer produceert! Want je kan enkel meer verkopen door prijs
te verlagen! (≠ volmaakte concurrentie)
➔ We zien dat de opbrengst (TR) maximaal is op hetzelfde punt waar (dezelfde Q) waar MR = 0.
o In dit punt blijft de totale opbrengst dus ongewijzigd, niet meer of niet minder →
hier moeten we dus produceren!

Pagina 109 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Bij continu wordt de MR de afgeleide!

➔ Als Q = een oneindig klein getal


𝑑 𝑇𝑅
➔ MR = = de afgeleide van de opbrengst / de afgeleide van Q
𝑑𝑄
➔ TR = 1,1 . Q – Q²/10
➔ Dus afgeleide (MR) = 1,1 – 2Q/10
➔ MR = 1,1 – Q/5

Hoe afleiden?

p = a – b.QC

TR = p.Q

TR = (a – b.QC) . Q

= a.Q – b.QC+1
𝑑 𝑇𝑅
MR =
𝑑𝑄

= a – (c+1).b.QC

In vb: a = 1,1 ; b = 1/10 en c = 1

MR is steeds kleiner dan p bij monopolie!!

➔ Outputeffect: Q stijgt, dan TR stijgt (voordeel)


➔ Prijseffect: Q stijgt, dan TR daalt (nadeel)
➔ Dus om winst te maken: outputeffect > prijseffect (MR > p)

➔ Bij een monopolie maximaliseert een bedrijf zijn winst waar P = MR = MC


➔ Bij volmaakte concurrentie maximaliseert een bedrijf zijn winst waar P > MR = MC

Pagina 110 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

14.3.4 Maximale winst

Uitleg cijfers:
→ Π (winst) = opbrengsten – kosten → bij Q en P 0 is de winst -3 omdat er nog steeds vaste kosten
zijn op korte termijn
→ De cijfers zijn eigenlijk discreet want er zijn geen tussencijfers gegeven ↔ de grafiek is continu
want dit is een rechte en geen stippellijn, maar is eigenlijk hetzelfde dus het onderscheid niet zo
belangrijk)

➔ We zien een afnemend MR dus productie per eenheid wordt duurder


o Dus MC is stijgend! (Door dit afnemend marginaal product)
o Dit principe is zowel bij volmaakte concurrentie als bij monopolie zo!

➔ Waar winst maximaliseren?


o Waar MR = MC (het snijpunt)!!
o De prijs lees je dan af op de vraagcurve!!!!
(dus je gaat vanaf je snijpunt naar boven tot je de vraagcurve raakt en dan lees je
links op de y-as de prijs af)
o We zien dat dit snijpunt (MR = MC) net ligt onder het punt waar de afstand TR en TC
het grootst is!

o MR = voordeel ↔ MC = nadeel
o Hoe weet je dus waar je moet produceren? Je begint bij MR > MC (waar meer
produceren leidt tot hogere kosten en dus nadelig is) en steeds verder gaan tot dat je
aan MR = MC komt
o Alle punten op de curve boven het snijpunt MR = MC is waar MR > MC en alle punten
beneden het snijpunt is waar MC < MR

Pagina 111 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Monopoliewinst = aantal verkochte eenheden (Q) vermenigvuldigd met winst per eenheid (= p –
ATC)

➔ Winst = Q . (p-ATC)

14.3.5 Vergelijk met: maximale opbrengst


Als je nu niet de winst wil maximaliseren, maar de opbrengst (of m.a.w. de omzet of het
marktaandeel).

(!) Examen: maak het onderscheid tussen maximale winst en maximale opbrengst (!)

Tot waar produceren? Waar de MR = 0

Pagina 112 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

14.4 Welvaartskost van monopolie


MARKTEVENWICHT IS NIET EFFICIËNT!

➔ Als we de monopolist laten doen, produceert hij in het punt waar MR = MC → zie tekening
bij P1 en Q1
➔ Als je dan beslist om 1 eenheid Q extra te produceren, zal dit een hogere kost (MC) hebben
maar de mensen zullen er veel meer voor over hebben (lager punt op de vraagcurve)
o Uit welvaartsoogpunt zou men dit moeten produceren want de prijs is lager dan
hetgeen iemand er ergens voor zou willen betalen
o De monopolist produceert dan niet want dat is ten nadele van zijn winst

➔ Als de monopolist daar produceert, is er een consumentensurplus + producentensurplus


o Herinner u dat de vraagcurve de waarde voor consumenten weergeeft
o En dat de MC de kost weergeeft voor de producent
➔ Maar er is ook een stuk eenheid die verloren gaat = deadweight loss
o Deadweight loss = de driehoek tussen de vraagcurve (waarde voor de consument) en
de MC-curve (waarde voor de producent) die gelijk is aan het totale overschot dat
verloren is gegaan door monopolistische prijzen
➔ Het marktevenwicht niet efficiënt
o Omdat een monopolie een prijs rekent boven de MC, zullen niet alle consumenten
die dit goed meer waarderen dan hun kost, dit nog kopen → ligt onder sociaal
efficiëntie niveau.

Pagina 113 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

14.5 Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie = verkopen van eenzelfde goed aan verschillende consumenten tegen een
verschillende prijs.

Bijvoorbeeld: Harry Potter boeken:

Je hebt 2 soorten fans:

1. 5 klanten die €30 willen geven aan


een nieuw Harry Potter boek
(= betalingsbereidheid)
2. 20 klanten die €5 willen geven
(= betalingsbereidheid)

Stel gegeven is FC (vaste kost) = €20

Stel dat je één enkele prijs oplegt:

➔ Als je prijs €30 is: dan TR = €30x5 = €150 (enkel deze 5 mensen zijn bereid €30 te betalen)
→ winst = €150 – €20 = €130
➔ Als je prijs €5 is: dan TR = €5x25 = €125 (want alle 25 klanten samen zijn bereid om dit te
betalen) → dus winst €125 – €20 = €105

Stel dat je prijsdiscriminatie oplegt:

➔ Prijs €30 voor de fans + prijs €5 voor de niet zo harde fans: dan TR = €150 (30x5) + €100
(€5x25) = €250 → winst = €250 – €20 = €230

We zien dus dat bij prijsdiscriminatie de winst hoger ligt! Maar dit is geen mooi gegeven om enkel de
fans een veel duurdere prijs te laten betalen, dus zegt de monopolist dat hij eerst het boek verkoopt
aan €30 – want echte fans zullen dit meteen willen kopen – en enige tijd later aan €5 (dit is één van
de strategieën die men kan toepassen – zie later).

14.5.1 Perfecte prijsdiscriminatie


Wat je dus eigenlijk wil is mensen een prijs aanrekenen op basis van hun betalingsbereidheid en liefst
zo veel mogelijk aanrekenen. Maar hier zijn voorwaarden:

• Monopolist ként de betalingsbereidheid (reservatieprijs) van iedere consument


• Monopolist kan per consument een verschillende prijs aanrekenen

Perfecte prijsdiscriminatie = een situatie waarin de monopolist exact weet wat je de


betalingsbereidheid is van iedere consument en waarin hij elke consument een andere prijs kan
aanrekenen.

Dus algemeen ziet de betalingsbereidheid van oneindig soorten


mensen er zo uit (= vraagcurve):
Degene bovenaan de curve hebben de hoogste betalingsbereidheid en
degene onderaan een lage betalingsbereidheid.

Al het consumentensurplus wordt dus m.a.w. door de monopolist


opgeslorpt, dus = 0.

Pagina 114 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De som van consumentensurplus + producentensurplus = maximaal → dus welvaarts gezien is dit


optimaal = EFFICIËNT!

Verschil tussen een monopolie zonder prijsdiscriminatie en met:

Maar perfecte prijsdiscriminatie is een theoretisch referentiepunt, komt in realiteit niet voor ↔
(Niet-perfecte) prijsdiscriminatie komt héél vaak voor!

14.5.2 Voorbeelden prijsdiscriminatie:


• Cinematicket: is goedkoper voor studenten dan voor volwassenen werkende mensen
• Solden: dezelfde kleren voor goedkopere prijs
• Kortingsbonnen: discriminatie voor enkele degene die ze hebben of de moeite doen om ze
uit te knippen
• Boeken: verschil in prijs tussen harde of zachte cover voor hetzelfde boek
• Vliegtuigen: economy class vs businessclass
• Parfums: vrouwenparfums 25% duurder dan gelijkaardige versie voor mannen

Prijsdiscriminatie is mogelijk indien we te maken hebben met ‘gescheiden’ markten:

• In de tijd (bijvoorbeeld solden)


• In de ruimte (bijvoorbeeld boeken die niet verkoopbaar of duurder/goedkoper zijn in Europa)
• En in andere dimensies

14.5.3 Toepassing & actualiteit

Pagina 115 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

“Stel: ik wil van 6 tot 10 september een Hertz-auto huren op de luchthaven van Zaventem. Op de
website Hertz.com kost een Ford-Ka €114,16. Maar op Hertz.be kan ik diezelfde auto op dezelfde
locatie huren voor €107,88.

“Die strategie heet source market pricing. De prijs varieert naargelang het land vanwaar de klant
afkomstig is. Vrijwel alle grote autoverhuurder passen het principe toe. Net als de meeste
luchtvaartmaatschappijen, hotelketens en internationale spoorwegmaatschappijen.”

De Standaard, 13 augustus 2014

“Vrouwen betalen zo’n 30% meer voor gelijkaardige verzorgingsproducten dan mannen.”

“Zo kost in Engeland een roze scheermesje dubbel zo veel als zijn blauwe variant in, en in Duitsland
zijn vrouwenparfums zo’n 25% duurder dan de gelijkaardige versie voor mannen.”

Metro, 23 november 2016

14.6 Overheidsbeleid t.a.v. monopolies


Ons probleem: we hebben een product dat wordt verkocht in een bepaalde hoeveelheid – 1 eenheid
meer produceren, dan hebben de mensen bv €85 voor over en het kost maar €20 om dat te
produceren → ik wil dus dat dat geproduceerd wordt → maar het probleem is dat dit niet
geproduceerd wordt!! Als de betalingsbereidheid > kost = marktfalen = de markt doet niet wat de
consumenten willen, namelijk een extra eenheid van een goed.

De overheid kan op het probleem van monopolie reageren op 4 manieren:

1) Competitie bevorderen

Competitieve bevorderen (de mededingingswetgeving) omvat 3 hoofdgebieden:

• Kartels tegengaan en gevallen waarin bedrijven beperkte bedrijfspraktijken hanteren die de


vrijhandel verhinderen
• Prijszetting opvolgen, het verbieden van prijsstrategieën die concurrentiebeperkend zijn
zoals prijsafspraken, prijsuitstorting, enzovoort
• Acquisities en joint ventures (overnames) bewaken en begeleiden

De voordelen die organisaties uit deze 3 gebieden zouden kunnen halen = synergie = waarbij de
voordelen van de gecombineerde activiteiten van een gefuseerde organisatie groter zijn dan de
voordelen welke zouden ontstaan als de bedrijven gescheiden zouden blijven.

2) Regulering (natuurlijke monopolies)

Bij natuurlijke monopolies (zoals water, gas, elektriciteit, nmbs) mogen zijzelf de prijs niet kiezen,
maar bepaalt de overheid dit. Maar welke prijs moet de overheid bepalen? Dit is niet gemakkelijk →
prijs is inefficiënt, dus… 3 opties:

Pagina 116 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Bij p = MC ?
o Optimaal voor de consument → hier wil je naartoe (want p = betalingsbereidheid
moet gelijk zijn aan wat het kost om te produceren = MC)
o Natuurlijke monopolies hebben dalende gemiddelde kosten (ATC) (goedkoper om op
zo’n groot mogelijke schaal te produceren) → hierdoor is MC < ATC → als de
overheid een prijs instelt gelijk aan MC, dan zal de prijs kleiner zijn dan ATC dus zal
hij verlies maken en uiteindelijk dus exit!
o Dus als overheid p = MC kiest, dan zal hij niet produceren want verlies

• Subsidie (en toch p = MC)


o Als we dan toch p = MC kiezen → dan zal de overheid de verliezen oppakken die
inherent zijn aan MC-prijzen.
o Maar om voor deze subsidies te betalen moet de overheid geld inzamelen via
belastingheffing, wat zijn eigen deadweight losses met zich meebrengt → dit geld
inzamelen heeft dus ook een welvaartskost
• Bij p = ATC
o De overheid kan ook beslissen om een prijs hoger dan MC te kiezen. Maar ook niet te
hoog, enkel zo hoog als de ATC. Als de prijs = ATC, dan zal de monopolist exact 0 euro
winst hebben. Maar ook dit leidt tot deadweight loss want de prijs weerspiegelt niet
langer de MC van dat goed → deadweight loss van “te hoge prijs”.

Bij de laatste twee: de monopolisten hebben geen incentive (drijfveer/ motief) om kosten te
besparen! En dit is gevaarlijk want als je verliest maakt en de overheid betaalt het toch
(subsidie), dan ga je niet je best doen om geen verlies te maken.

3) Publieke uitbating

De overheid kan een bedrijf zelf runnen (publiek) ↔ de monopolist runt zijn bedrijf zelf (privaat).

Private uitbating:

• Incentive om kosten te minimaliseren, je wil zo weinig mogelijk kosten


• Slecht management wordt afgestraft (ontslagen)

Publieke uitbating (= genationaliseerde industrie):

• Minder incentive om kosten te minimaliseren


• Slecht management door ambtenaren benadeelt belastingsbetaler
• Stemhokje is minder sterk instrument voor goed beleid dan winstmotief

Pagina 117 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4) Niets doen

In eerste instantie: waarom was de overheid aan het tussenkomen? Omwille van het marktfalen. Als
de overheid tussenkomt heeft dit ook enkele nadelen, overheidsfalen genaamd. Een voorbeeld van
overheidsfalen is minder incentive om kosten te minimaliseren.

Dus wanneer niets doen? Indien het marktfalen kleiner is dan het overheidsfalen.

Overzichtsvragen:

“Wat zijn de belangrijkste toetredingsbarrières in een monopolie?”


→ Patenten, copyright, toegang tot hulpbronnen
“Waarom is de MR van een monopolist lager dan de prijs van diens
goed?”
→ Door het prijseffect (want als monopolist meer wil verkopen, moet
prijs dalen -> maar dit prijseffect domineert nog steeds op MR -> want
TR = P . Q waarbij P daalt en Q stijgt)

“Een monopolist die de opbrengsten maximaliseert, produceert waar:


→ MR = 0!
Opbrengsten maximaliseren: waar MR = 0
↔ Winst maximaliseren: waar MR = MC !!

Pagina 118 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Een monopolie is een onderneming die de enige verkoper op haar markt is. Een monopolie
ontstaat wanneer een enkele onderneming een belangrijke bron bezit, wanneer de overheid
een onderneming het exclusieve recht geeft om een goed te produceren, of wanneer een
enkele onderneming de hele markt kan leveren tegen lagere kosten dan veel bedrijven
zouden kunnen.

✓ Omdat een monopolie de enige producent op zijn markt is, staat het voor een neerwaartse
vraagcurve voor zijn product. Wanneer een monopolie de productie met 1 eenheid verhoogt,
daalt de prijs van zijn goederen, wat de hoeveelheid inkomsten op alle geproduceerde
eenheden vermindert. Als gevolg daarvan is de marginale omzet van een monopolie altijd
onder de prijs van zijn goed.

✓ Net als een concurrerende onderneming maximaliseert een monopolistische onderneming


de winst door de hoeveelheid te produceren waarbij de marginale inkomsten gelijk zijn aan
de marginale kosten. Het monopolie kiest vervolgens de prijs waarvoor de hoeveelheid
wordt geëist. In tegenstelling tot een concurrerende onderneming overschrijdt de prijs van
een monopolistische onderneming haar marginale inkomsten, dus haar prijs overschrijdt de
marginale kosten.

✓ Het winst maximaliserende productieniveau van een monopolist ligt onder het niveau dat de
som van het consument- en producentenoverschot maximaliseert. Dat wil zeggen, wanneer
het monopolie een prijs boven de marginale kosten aanrekent, kopen sommige
consumenten die het goed meer waarderen dan de productiekosten het niet. Als gevolg
hiervan veroorzaakt monopolie deadweight-verliezen vergelijkbaar met de deadweight-
verliezen veroorzaakt door belastingen.

✓ Beleidsmakers kunnen op vier manieren reageren op de inefficiëntie van monopoliegedrag.


Ze kunnen het mededingingsrecht gebruiken om de industrie concurrerender te maken. Ze
kunnen de prijzen regelen die het monopolie in rekening brengt. Ze kunnen de monopolist
veranderen in een door de overheid gerund bedrijf. Of, als het marktfalen klein wordt geacht
in vergelijking met de onvermijdelijke onvolkomenheden van het beleid, kunnen ze helemaal
niets doen.

✓ Monopolisten kunnen vaak hun winst verhogen door verschillende prijzen te vragen voor
dezelfde goede basis op basis van de bereidheid van een koper om te betalen. Deze praktijk
van prijsdiscriminatie kan het economische welzijn verhogen door het goede te krijgen voor
sommige consumenten die het anders niet zouden kopen. In de extreme gevallen van
perfecte prijsdiscriminatie worden de deadweight-verliezen van monopolie vergeleken met
de uitkomst met één monopolieprijs.

Pagina 119 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Wat zijn toetredingsdrempels? Wat zijn de belangrijkste toetredingsdrempels?
2. Wat zijn de belangrijkste bronnen van monopolistische macht?
3. Geef een voorbeeld van een door de overheid gecreëerd monopolie. Is het creëren van dit
monopolie per se slecht openbaar beleid? Leg uit.
4. Definieer natuurlijk monopolie. Wat heeft de grootte van een markt te maken met of een
industrie een natuurlijk monopolie is?
5. Waarom is de marginale omzet van een monopolist minder dan de prijs van zijn goed?
Kunnen marginale opbrengsten ooit negatief zijn? Leg uit.
6. Teken de vraag, marginale opbrengsten en marginale kostencurves voor een monopolist.
Toon het winstmaximaliserende outputniveau. Toon de winstmaximaliserende prijs.
7. In uw diagram van de vorige vraag, het outputniveau tonen dat het totale overschot
maximaliseert. Toon het deadweight-loss van het monopolie. Leg je antwoord uit.
8. Wat geeft de overheid de macht om fusies tussen bedrijven te reguleren? Geef vanuit het
oogpunt van het maatschappelijk welzijn een goede en een slechte reden dat twee bedrijven
misschien willen fuseren.
9. Beschrijf de twee problemen die zich voordoen wanneer regelgevers een natuurlijk
monopolie vertellen dat zij een prijs moeten stellen die gelijk is aan de marginale kosten.
10. Geef twee voorbeelden van prijsdiscriminatie. Leg in elk geval uit waarom de monopolist
ervoor kiest om deze bedrijfsstrategie te volgen.

Pagina 120 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H15: MARKTSTRUCTUUR II: MONOPOLISTISCHE


CONCURRENTIE

Monopolistische concurrentie = een marktstructuur met:

• Veel kopers en verkopers


• Heterogene producten = productdifferentiatie: elke onderneming produceert een product
dat (misschien wel gelijkend is, maar) op tenminste een beetje anders is dan dat van een
andere onderneming
• Vrije toegang: ze kunnen op de markt komen of de markt verlaten zonder hinderpalen

Deze marktvorm komt wel veel in de praktijk voor (ongeveer 90%)! De meeste kleine bedrijven
hebben deze vorm.

Voorbeelden:

• Drankautomaat
• Frituur
• Benzine
• Wasproducten
• Cafés
• Videogames
• Studentenvereniging
• Schoorsteenvegers
• …

Pagina 121 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

15.1 Concurrentie en winstmaximalisatie bij productdifferentiatie

15.1.1 De vraag van de individuele onderneming

Bij monopolistische concurrentie is de individuele vraag (en niet de marktvraag zoals bij monopolie!)
negatief geheld: wanneer prijs stijgt, verlies je slechts een beetje aan klanten/ eenheden. Bv. als je
lievelingscafé de prijs van een pintje een beetje verhoogd, zal je niet meteen een ander café zoeken).

Korte termijn versus lange termijn:

Winst

Verlies

Pagina 122 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Korte termijn: Lange termijn:

➔ Zelfde als monopolie! ➔ Doordat er meer bedrijven bijkomen,


➔ Winstmaximalisatie bij MR = MC – zijn er meer substituten aanwezig en
prijs aflezen op de vraagcurve van wordt er een lagere prijs gevraagd,
het bedrijf hierdoor verschuift de individuele (!)
➔ Dit is economische winst = als je vraagcurve naar links (van D naar D’)
meer verdiend dan je met iets ➔ Maar sommige bedrijven waren
anders zou verdienen misschien nog maar net op het randje
➔ Als p < ATC dan verlies van overleven en als hun vraagcurve
➔ Als p > ATC dan winst dan naar links verschuift, verlaten ze de
arbeidsmarkt
Maar deze situatie houdt niet lang stand
➔ Als bedrijven de markt verlaten, zal de
want als bedrijven winst maken, gaan
vraagcurve weer stijgen en naar rechts
andere bedrijven ook willen toetreden →
verschuiven
lange termijn
➔ Dit proces van toetreden in en verlaten
van de markt blijft doorgaan totdat de
bedrijven in de markt een economische
winst hebben van exact 0
➔ Bij economische winst = 0 hebben
nieuwe bedrijven niet de drijfveer om
toe te treden en bestaande bedrijven
niet de drijfveer om weg te gaan
➔ De vraagcurve raakt de ATC-curve (niet
kruisen!) → p = ATC

15.1.2 Vergelijk met (LT) evenwicht in volmaakte concurrentie

De linkse tekening van winstmaximalisatie (economische winst > 0) bij monopolistische concurrentie
moet je heel goed kennen en kunnen!!! BELANGRIJK!!!

Pagina 123 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Monopolistische concurrentie: Volmaakte concurrentie:

➔ Winst maximaliseren waar MC = MR ➔ MR = p


➔ Q < efficiënte schaal: bedrijven ➔ Q = efficiëntie: bedrijven produceren
produceren hier niet tegen de laagst op de efficiënte schaal = produceren
mogelijke prijs maar doorgaans tegen de laagst mogelijke prijs → en
tegen een schaal die iets kleiner is dit vinden wij tof
dan de efficiënte schaal

In het handboek:

2 grote verschillen:

1) Excess capacity:

Bij monopolistische concurrentie: door de vrije toegang en uittreding tot de markt, raakt de
vraagcurve aan de ATC. Op dit raakpunt is de hoeveelheid output < hoeveelheid ATC. Dus bedrijven
in monopolistische concurrentie produceren op de naar beneden hellende ATC-curve

Dit contrasteert met volmaakte concurrentie! Want hier produceren bedrijven in volmaakte
concurrentie op het minimum van ATC.

2) Mark-up:

= de relatie tussen prijs en MC.

Bij de vraag of het bedrijf graag een extra klant zou hebben die iets zou kopen tegen de prijs die je nu
staan hebt:

• Volmaakte concurrentie antwoordt tegenstrijdig want hun winst = 0. Bij volmaakte


concurrentie is p = MC.
• Monopolistische concurrentie zou positief antwoorden op deze vraag omdat hun prijs altijd
de MC (kost) overschrijdt! Een extra eenheid verkocht, is dus extra winst.

Pagina 124 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

15.1.3 Monopolistische concurrentie en het welzijn van de samenleving


Is de uitkomst van een monopolistische concurrentie wenselijk vanuit het standpunt van de
samenleving? Kunnen beleidsmakers de marktresultaten verbeteren? → Geen duidelijke
antwoorden.

2 bronnen van inefficiëntie:

• De mark-up van prijs over de marginale kost (MC). Door de mark-up zullen sommige
consumenten die het goed als meer dan de MC (maar minder dan de prijs) waarderen,
worden afgeschrikt om het te kopen.
o Dit probleem is niet gemakkelijk op te lossen
o Om de MC te handhaven, zou de overheid alle bedrijven van monopolistische
concurrentie moeten reguleren → maar omdat dit er zo veel zijn, zou dit
overweldigend zijn + dit zou alle problemen met zich voor het reguleren van
natuurlijke monopolies
o Dit vooral omdat monopolistische concurrentie al een economische winst gelijk aan 0
heeft → wanneer er een prijsdaling gebeurt om gelijk te zijn aan MC, zou dit tot
verlies leiden.
o Dus de overheid kan best niet tussenkomen met regulatie

• Het aantal bedrijven op de arbeidsmarkt is niet ‘ideaal’ (te veel of te weinig). Telkens
wanneer een nieuw bedrijf denkt om toe te treden op de markt, denkt hij alleen aan de winst
die hij zou maken. Maar zijn intrede zou ook twee externe effecten hebben;
o De externe productkwaliteit: omdat consumenten een consumentensurplus krijgen
van de intrede van een nieuw product, zal dit een positieve externaliteit opbrengen
bij de consumenten
o De bedrijfsstelende externaliteit: omdat bestaande bedrijven klanten en winst
verliezen door de intrede van nieuwe bedrijven, zal dit een negatieve externaliteit
hebben op bestaande bedrijven
o De intrede van een nieuw bedrijf kan dus zowel een positieve of negatieve
externaliteit hebben. Afhankelijk van welke externaliteit groter is, zal hij ofwel te
weinig ofwel te veel producten hebben. Deze twee externaliteiten bestaan niet bij
volmaakte concurrentie.

Conclusie: monopolistische concurrentie heeft niet alle welzijnseigenschappen van perfecte


(volmaakte) concurrerende markten. Het totale surplus is hier niet gemaximaliseerd. Deze
inefficiëntie is dus niet gemakkelijk aan te pakken door de overheid.

15.2 Reclame en branding


Wanneer bedrijven verschillende producten (productdifferentiatie) verkopen + hun prijs boven MC
houden → hebben ze een incentive (prikkel) om te adverteren of ‘merken’ te creëren om zo meer
klanten aan te trekken.

Reclamebesteding:

Hangt af van product tot product.

Pagina 125 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Homogene goederen = volmaakte concurrentie: bijvoorbeeld tarwe, noten, … → geen


reclame! Want prijs = oneindig elastisch (zie figuur p.14)
• Industriële producten: bijvoorbeeld boorpersen, communicatiesatellieten, …
• Productdifferentiatie = monopolistische concurrentie: bijvoorbeeld softdrinks, parfums,
cornflakes, …

15.2.1 De sociale waarde van reclame


Verspilt de samenleving de middelen die zij aan reclame besteedt? Of heeft reclame een waardevol
doel?

Voor Tegen
• Verstrekt informatie aan de klant • Vorm van manipuleren van de
• Informatie omtrent de prijzen van voorkeuren
goederen, de belangrijkste kenmerken • Omdat reclame eerder psychologisch is
en kwaliteiten, het bestaan van nieuwe dan informatief
producten en de locaties van
verkooppunten
• Deze informatie laat de consumenten
toe om betere keuzes te maken en
verbetert het vermogen van markten
om middelen efficiënt toe te wijzen
• Stimuleert concurrentie • Ondermijnt concurrentie
• Omdat consumenten meer informatie • Reclame overtuigt consumenten dat
hebben, kunnen ze voordeel halen uit goederen meer verschillen
de prijsverschillen (productdifferentiatie) dan ze in
• Dus heeft elke markt minder macht – werkelijkheid zijn
het vermindert de marktmacht • Door die differentiatie te vergroten en
merkloyaliteit te bevorderen, maakt het
consumenten minder bezorgd over
prijsverschillen tussen soortgelijke
goederen
• Creëert marktmacht
• Reclame maakt het voor nieuwe
bedrijven gemakkelijker om binnen te
komen omdat het nieuwkomers de
mogelijkheid biedt om klanten van
bestaande bedrijven aan te trekken

Pagina 126 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ RECLAME ALS SIGNAAL VOOR KWALITEIT

Veel reclame toont eigenlijk vrij weinig relevante informatie (bijvoorbeeld bij een reclame van
Nespresso toont een bekende persoon – George Clooney – hoe lekker hij het product vindt, maar
wordt er geen relevante informatie gegeven). Toch vertelt reclame ons iets over de kwaliteit, het
geeft een signaal in verband met de kwaliteit → de bereidheid van het bedrijf om veel geld aan
reclame uit te geven, kan op zichzelf een signaal zijn voor de consument over de kwaliteit van het
product.

➔ Rationeel voor producent om reclame te maken indien product van hoge kwaliteit is & niet
rationeel voor product om reclame te maken indien product van lage kwaliteit is:

Bijvoorbeeld: Kellogg en Nestlé hebben een nieuwe cornflakes uitgebracht die ze voor €3 gaan
verkopen. Ze weten dat als ze €10 miljoen spenderen aan reclame, ze 1 miljoen klanten krijgen die
hun nieuw product proberen. En als ze het product lekker vinden, klanten het meerdere keren
kopen.

Kellogg weet uit onderzoek dat hun product middelmatig van kwaliteit is. Zij vinden het dus niet
nodig om €10 miljoen aan reclame te spenderen als ze weten dat klanten hun product na het
proeven dit waarschijnlijk niet meer opnieuw zullen kopen en dus slechts eenmalig een winst hebben
van €3 miljoen. Daarom beslissen ze om geen reclame te maken. Nestlé daarentegen weet uit
onderzoek dat hun product heel goed is. Als zij €10 miljoen aan reclame besteden, zullen de klanten
dit zeer lekker vinden en elke maand dit nieuwe product aankopen. Zij krijgen dan een winst van €36
miljoen.

➔ Rationeel voor consument om producten te kopen waarvoor veel (dure) reclame wordt
gemaakt:

De consumenten hebben in ons vorig voorbeeld gekozen om Nestlé te proeven omdat hier reclame
voor gemaakt was. Door de bereidheid van Nestlé om geld te spenderen om reclame te maken, geeft
Nestlé een signaal van kwaliteit aan consumenten. Elke consument denkt dan “als het bedrijf moeite
doet om zo veel geld te spenderen aan reclame, zal het product wel goed zijn”.

Verrassend genoeg is de inhoud van reclame hier niet relevant.

➔ “Signalling” bij asymmetrische informatie:

Reclame geeft een signaal in verband met kwaliteit = deze informatie is


asymmetrisch!! = de klant weet meestal minder dan de verkoper!
(Bijvoorbeeld de verkoper van een tweedehandsauto weet alles over die
auto, maar kan/geeft die informatie niet allemaal mee)

Maar deze informatie is wel belangrijk voor hun betalingsbereidheid →


de verkoper kan dit ook moeilijk communiceren want als ze zeggen (“mijn
product is goed”), geloven ze dit niet → oplossing: reclame maken, dan
geloven ze het wel.

Pagina 127 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

15.2.2 Merknamen (brand names)


“Branding” = de manier waarop een bedrijf een identiteit voor zichzelf creëert en de manier
benadrukt waarop hij verschilt van zijn concurrenten.

Bijvoorbeeld merk van Kellogg tegenover het merk van de Aldi.

Voor Tegen
➔ Geeft de consument zekerheid dat het ➔ Door merknamen ‘observeert’ de
product van goede kwaliteit is consument onbestaande verschillen
➔ Maar in meeste gevallen is het
generieke goed bijna onscheidbaar van
het merkgoed
➔ Verstrekt de consument informatie die ➔ Het feit dat consumenten meer willen
niet gemakkelijk kan worden betalen voor een merknaam is een
beoordeeld voorafgaand aan de vorm van irrationaliteit bevorderd door
verkoop reclame
➔ Geeft bedrijven een incentive om te ➔ Bijvoorbeeld: verschil tussen Leo en Olé
voldoen aan de behoeften van → zijn exact hetzelfde, enkel een
consumenten en hun kwaliteit te andere verpakking en merknaam
behouden → omdat bedrijven een tegenover Aldi-product
financieel belang hebben bij het
behouden van de reputatie van hun
merknaam (anders slechte gevolgen)
➔ Het is een middel waarmee het bedrijf
een associatie tot stand brengt die
uiteindelijk bekend wordt een
waardoor de consument loyaliteit aan
dit bedrijf/ merk behoudt
(Bijvoorbeeld als je in een onbekende
stad een verblijfplaats zoekt en je ziet
een Ibis hotel of een lokaal onbekend
hotel, kies je meestal voor het
familiare)

15.3 Contesteerbare markten

Pagina 128 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Belangrijkste kenmerk van contesteerbare markten:

• Het gedrag van bedrijven wordt beïnvloed door de dreiging van nieuwe markten die
zouden toetreden tot de markt
• Hoe hoger de contesteerbare markt, hoe lager de toetredingsbarrières
o Contesteerbare markt – lage toetredingsbarrières
o Weinig contesteerbare markt – hoge toetredingsbarrières

Suggesties van strategieën om deze dreiging te verminderen in een contesteerbare markt:

• “Eentry limit pricing” = winstlimiet = door opzettelijk de winst te beperken. Een situatie
waarin een onderneming de prijzen lager zal houden dan ze zouden kunnen zijn (dan winst
maximaliserend niveau) om nieuwkomers af te schrikken.

• “Predatory pricing” = een situatie waarin bedrijven een prijs beneden de gemiddelde
kostprijs houden om concurrenten uit te markt te prijzen en/of te voorkomen dat nieuwe
bedrijven de markt betreden.

• Creëer zelf toetredingsbarrières = bijvoorbeeld werken met overcapaciteit, wat de


mogelijkheid biedt om de markt te overstromen en de prijs te verlagen in geval van een
dreiging van toetreding. Concurrentievoordeel = het voordeel dat bedrijven kunnen behalen
ten opzichte van een ander dat zowel onderscheidend als verdedigbaar is.

• “Cream-skimming” = een situatie waarin een onderneming delen van de markt identificeert
die een hoge toegevoegde waarde hebben en deze markten wil exploiteren.

Pagina 129 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Een monopolistisch concurrerende markt wordt gekenmerkt door drie kenmerken: veel
bedrijven, gedifferentieerde producten en gratis toegang tot de markt.

✓ Het evenwicht in een monopolistisch concurrerende markt verschilt op twee aan elkaar
gerelateerde manieren van dat in een perfect concurrerende markt. Ten eerste heeft elk
bedrijf in een monopolistisch concurrerende markt overcapaciteit. Dat wil zeggen, het werkt
op het neerwaartse gedeelte van de gemiddelde totale kostencurve. Ten tweede berekent
elke onderneming een prijs boven de marginale kosten.

✓ Monopolistische concurrentie heeft het standaard deadweight-loss van monopolie


veroorzaakt door de verhoging van de prijs boven de marginale kosten. Bovendien kan het
aantal bedrijven (en dus de verscheidenheid aan producten) te groot of te klein zijn. In de
praktijk is het vermogen van beleidsmakers om deze inefficiënties te corrigeren beperkt.

✓ De productdifferentiatie die inherent is aan monopolistische concurrentie leidt tot het


gebruik van advertenties en merknamen. Critici van reclame en merknamen stellen dat
bedrijven ze gebruiken om te profiteren van de irrationaliteit van de consument en om de
concurrentie te verminderen. Verdedigers van reclame en merknamen beweren dat
bedrijven ze gebruiken om consumenten te informeren en krachtiger te concurreren op prijs
en productkwaliteit.

✓ De theorie van contesteerbare markten suggereert dat vast gedrag kan worden gericht op
prijsstrategieën die zijn ontworpen om nieuwkomers te voorkomen of om de waarde op
markten te benutten. Het overheidsbeleid kan daarom meer gericht zijn op het zo laag
mogelijk houden van toetredingsdrempels, zodat de prijzen worden verlaagd naar de
gemiddelde kosten. Lage toetredingsdrempels vormen een beperking voor bedrijven die
strategieën willen vaststellen om concurrentie te voorkomen.

Pagina 130 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Beschrijf de drie attributen van monopolistische concurrentie. Hoe is een monopolistische
concurrentie zoals een monopolie? Hoe is het zoals volmaakte concurrentie?
2. Identificeer vijf manieren waarop een bedrijf in een monopolistisch concurrerende markt zijn
producten mogelijk wil onderscheiden van zijn concurrenten.
3. Teken een diagram van een onderneming in een monopolistisch concurrerende markt die
winst maakt. Laat nu zien wat hier mee gebeurt als nieuwe bedrijven de industrie betreden.
4. Teken diagram van het lange termijn-evenwicht in een monopolistisch concurrerende markt.
Hoe is de prijs gerelateerd aan de gemiddelde totale kosten (ATC)? Hoe is de prijs
gerelateerd aan de marginale kosten (MC)?
5. Produceert een monopolistische concurrent te veel of te weinig output in vergelijking met
het meest efficiënte niveau? Welke praktische overwegingen maken het moeilijk voor
beleidsmakers om dit probleem op te lossen?
6. Is het doel van adverteren zonder duidelijke informatieve inhoud, feitelijk informatie
overbrengen aan consumenten?
7. Hoe kan reclame het economische welzijn verminderen? Hoe kan reclame het economische
welzijn verhogen?
8. Hoe zou reclame zonder duidelijke informatieve inhoud informatie kunnen overbrengen aan
consumenten?
9. Verklaar twee voordelen die kunnen voortvloeien uit het bestaan van merknamen.
10. Op welke manieren suggereert de theorie van contesteerbare markten dat bedrijfsgedrag
kan worden beïnvloed door de mate van vrijheid van toegang tot en toegang tot een markt?

Pagina 131 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H16: MARKTSTRUCTUUR III: OLIGOPOLIE

Een oligopolie is ook een vorm van imperfecte competitie. De markt wordt gedomineerd door een
relatief klein aantal bedrijven maar deze bedrijven zijn wel heel groot in het marktaandeel, die
allemaal dezelfde of verwante producten maken. Er kunnen in een oligopolie heel wat bedrijven zijn,
maar de verkoop wordt gedomineerd door slechts enkele bedrijven. De markt is met andere
woorden geconcentreerd in de handen van enkele bedrijven.

Door het klein aantal dominante bedrijven, komt competitie hier minder voor en zorgt het ervoor dat
strategische beslissingen onderling van zeer groot belang is. Oligopolistische bedrijven zijn onderling
afhankelijk (interdepentie) op een manier die concurrerende bedrijven niet zijn. De acties van een
van de bedrijven, kan een grote impact hebben op de winst van de andere bedrijven.

Een gevolg van deze interdepentie is dat bedrijven moeten nadenken om ofwel samen te werken
ofwel om in eigenbelang te handelen. Oligopolisten zijn het beste af wanneer ze samenwerken en
handelen zoals een monopolist – een kleine hoeveelheid output produceren tegen een prijs boven
de marginale kost. Maar omdat elke oligopolist nog steeds het meest aan zijn eigen winst belang
hecht, zijn er krachtige prikkels op het werk die een groep bedrijven belemmeren het monopolie-
resultaat te handhaven.

Bij het bepalen van de prijs zullen oligopolistische bedrijven rekening houden met wat hun
concurrentie doet (↔ volmaakte concurrentie waar ze geen rekening houden met concurrentie).

Oligopolistische bedrijven verkopen producten die vergelijkbaar zijn, maar kunnen ze proberen te
differentiëren op een manier. Dit kunnen ze doen door bijvoorbeeld Coca-Cola zonder suiker te
produceren wat verschilt met de gewone Cola of Pepsi. Dit doen ze om te voldoen aan de behoeften
van verschillende klanten en marktsegmenten. Marktsegmenten = het opsplitsen van klanten in
groepen met vergelijkbare koopgewoonten of kenmerken.

Pagina 132 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Een oligopolie = een marktstructuur met:

• Beperkt aantal verkopers


• Met een groot marktaandeel
• Onderling afhankelijk
• Met heterogene of homogene producten

Voorbeeld van oligopolie:

• Chocolade industrie
• Frisdrankenindustrie
• Verlichting industrie
• …

Om in de praktijk de situatie in kaart te brengen: kijkt men naar de concentratiegraad en de


concentratieratio:

De concentratieratio (CR) verwijst naar het totale marktaandeel van een bepaald aantal (x) grootste
bedrijven. Men meet hoe geconcerteerd een bepaalde sector is.

Concentratieratio = CR – x

Voorbeelden:

• Een 5-bedrijven concentratieratio (CR-5) van 75% betekent dat 75% van alle marktaandeel
bij de 5 bedrijven liggen
• Bij monopolist: 100% concentratieratio
• Frisdranken:

CR-3 = som van de aandelen van de 3 grootste bedrijven


Hier nemen ze dus 90% van het marktaandeel in
• Verlichting:

Pagina 133 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

16.1 Evenwicht bij duopolie


Duopolie = oligopolie met 2 bedrijven.

→ we illustreren hier slechts met 2 bedrijven + met homogene goederen om het makkelijker te
maken:

16.1.1 Interdepentie
Veronderstel dat we slechts 2 bedrijven hebben (Jacques en Joëlle) die de 2
enigste zijn met een waterput en dus water voorzien aan de bevolking. Zij
kunnen water produceren zonder enige kost (MC = 0).

De vraag is dan: hoeveel water verkopen en tegen welke prijs?

➔ Eerst kijken naar de marktvraag


o Naarmate de prijs stijgt, daalt Q
o Zie grafiek hieronder en tabel (Q en P)

o Stel dat de twee bedrijven zouden samenspannen = een kartel vormen


o → dan gaan ze handelen (over hun prijs en hoeveelheid) alsof ze een
monopolist zijn = ze gaan coöperatief gedrag stellen
• Een kartel = een groep bedrijven die gezamenlijk handelen →
handelen zoals een monopolist
• Een collusie = een overeenkomst tussen bedrijven op een markt
over te produceren hoeveelheden of prijzen die moeten worden
aangerekend
o Ze gaan dan kijken naar de TR = totale opbrengst = p.q
o De maximale opbrengst is hier bij prijs 60 en hoeveelheid 60 = €3600,
hier gaan ze dus produceren

Pagina 134 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

16.1.2 Hoeveelheid als strategische variabele


Eerst beslissen over de hoeveelheid die ze willen verkopen:

❖ COÖRPERATIEF – KARTEL

Duopolies gaan dus in eerste instantie handelen alsof ze een monopolie zijn, coöperatief gedrag
stellen – een kartel vormen:

➔ Samen beslissen ze om hun opbrengst te maximaliseren bij €3600. Dit doen ze door 60
eenheden te produceren, die ze verdelen in elk 30 eenheden (maar deze verdeling
kunnen ze anders indelen als ze dit willen, de verdeling kan dus verschillen). Als ze elk 30
eenheden produceren, hebben ze een winst van elk €1800 per dag.

❖ NIET-COÖPERATIEF

Maar wat als ze niet onderling samen handelen = niet-coöperatief gedrag stellen?

➔ Stel dat ze beginnen met elk 30 eenheden te


produceren
➔ Maar dan beslist Jacques om ineens 40 eenheden te
produceren (en dus niet samen te werken)
➔ Dit heeft tot gevolg dat de totale hoeveelheid stijgt
en de prijs dus zal dalen (tot €50)
➔ Dit heeft ook tot gevolg dat de totale winst voor
Jacques zal stijgen van €1800 naar €2000, maar de
winst van Joëlle zal dalen van €1800 naar €1500

➔ Joëlle beslist dan om ook 40 eenheden te produceren


➔ Hierdoor stijgt de totale hoeveelheid nog meer en
daalt de prijs tot €40
➔ Dit heeft tot gevolg dat Joëlle haar winst stijgt van
€1500 tot €1600, maar de winst van Jacques daalt
van €2000 naar €1600

Pagina 135 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Doordat ze allebei beslissen om niet samen te werken, maar in hun eigenbelang te


werken, zijn ze allebei slechter af! Ze behalen niet hun maximale winst, maar een lagere
winst

➔ Als ze allebei dus beslissen om in eigenbelang te handelen en 40 eenheden te


produceren, hebben ze een evenwicht → een evenwicht omdat als Joëlle 40 produceert,
is het beste wat Jacques kan doen ook 40 produceren & als Jacques 40 produceert, is het
beste wat Joëlle kan doen ook 40 produceren = het Nash-evenwicht
➔ Nash-evenwicht = een situatie waarin economische actoren met elkaar omgaan, elk hun
beste strategie kiezen, gegeven de strategieën die alle anderen hebben gekozen. Een
Nash-evenwicht vormt zich dus indien A’s keuze optimaal is gegeven B’s keuze én indien
B’s keuze optimaal is gegeven A’s keuze.
➔ Nash-evenwicht is vernoemd naar de uitvinder John Nash (Nobelprijs in 1994)

➔ Samengevat: als oligopolisten kiezen om niet samen te werken maar in eigenbelang te


handelen: produceren ze een output die groter is dan een monopolist zou produceren en
minder dan een competitieve markt zou produceren. De oligopolistische prijs is minder
dan de monopolist maar groter dan de competitieve prijs (dat gelijkstaat aan MC)
o Q oligopolie > Q monopolie
o Q oligopolie < Q competitieve markt
o → Q monopolie > Q oligopolie > Q competitieve markt
o P oligopolie < P monopolie
o P oligopolie > P competitieve markt

❖ GROEPSGROOTTE VAN OLIGOPOLIE

Niet-coöperatief gedrag (dus geen kartel) wordt waarschijnlijker naarmate groepsgrootte toeneemt:

(Dit voel je intuïtief ook aan → als je maar met 2 bent is onderling afspraken gemakkelijker en meer
waarschijnlijk dan wanneer je met meerdere bedrijven bent.)

Pagina 136 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Stel nog 2 andere mensen ontdekken een waterput


➔ Ze gaan elk 15 eenheden produceren = kartel
➔ Maar voor elk van hen is de verleiding groot om meer te produceren en dus geen kartel
te vormen

➔ Als ze geen kartel vormen, moet elk bedrijf zelf beslissen hoeveel water ze produceren
➔ Als ze hun hoeveelheid verhogen met 1, moeten ze 2 effecten afwegen:
o Outputeffect = omdat prijs boven MC is, zal 1 extra eenheid water leiden tot
meer winst
o Prijseffect = door 1 extra eenheid te produceren, zal de totale verkochte
hoeveelheid stijgen, waardoor de prijs zal dalen en de winst van alle andere
hoeveelheden water dalen

➔ Als outputeffect > prijseffect → dan productie verhogen


➔ Als outputeffect < prijseffect → dan productie niet verhogen

Pagina 137 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

16.1.3 Prijs als strategische variabele


Nu beslissen over de prijs aan wat ze het goed willen verkopen:

➔ Stel ons niet-coöperatief evenwicht is €40

➔ Keuze 1: Jacques beslist om zijn prijs te verhogen naar €50 waardoor zijn gevraagde
hoeveelheid daalt
➔ Hierdoor beslist Joëlle om niet haar prijs te verhogen, zodat zij een groot deel van de
klanten van Jacques krijgt (want producten zijn zo goed als identiek (zoals monopolie)
dus kiest de klant voor het goedkoopste, maar sommige klanten zullen wel bij de
duurdere blijven omdat dit bijvoorbeeld het lievelingscafé van een klant is)
➔ Bij prijsstijging = vraag is erg elastisch
o Alles boven de evenwichtsprijs = elastisch (bovenste kinkje op curve)
o Dus bij kleine prijsverandering, sterk effect op Q
➔ Bij prijsstijging zal de concurrent niet volgen!

➔ Keuze 2: Jacques beslist om prijs te verlagen naar €30


➔ Hierdoor beslist om Joëlle te volgen in zijn beslissing en ook haar prijs te verlagen
➔ De winst zal bijgevolg verdeeld worden onder hen twee
➔ Bij prijsdaling = vraag is erg inelastisch
o Alles onder de evenwichtsprijs = inelastisch (onderste kinkje op curve)
o Dus bij kleine prijsverandering, weinig effect op Q
➔ Bij prijsdaling zal de concurrent wel volgen!

We zien dus dat een prijsverandering van het evenwicht nadelig is voor beiden: niemand zal een
prijsstijging willen doen als de concurrent niet mee volgt en niemand zal een prijsdaling willen
invoeren aangezien dit minder winst brengt. Gevolg: prijs blijft op evenwicht = €40 → de prijs is
bijgevolg “sticky prices” = de prijs blijft plakken waar hij zit, op het evenwicht.

Pagina 138 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Nu we dit weten, zal een bedrijf zich op iets anders concentreren dan op de prijs als strategisch
instrument. Hij zal zich bijvoorbeeld concentreren op het vinden van manier om zijn product te
differentiëren van de andere; door belang te hechten aan kwaliteit, service, klantvriendelijkheid,
design, locatie, packaging, … = niet-prijs competitie = twee of meer bedrijven gaan concurreren met
de concurrent via andere instrumenten dan de prijs.

16.2 Speltheorie, meer algemeen


Zoals we gezien hebben, willen oligopolies het liefst de monopolistische uitkomst hebben omdat dit
hen het meeste winst opbrengt, maar dit vereist coöperatie wat niet altijd makkelijk/ mogelijk is.

Speltheorie = de studie van hoe mensen zich gedragen in strategische situaties.


→ Strategische situaties = situaties waarin de persoon moet overwegen wat de reactie van de andere
gaat zijn op zijn actie.

Bij elke beslissing zijn er uitkomsten of “payoffs” die resulteren uit de beslissing. Elk bedrijf wordt
verondersteld zijn eigen payoff te weten. Elke speler weet echter dat zijn tegenstander of rivaal ook
geconfronteerd wordt met dezelfde beslissingen en strategieën en dat deze ook bijbehorende
payoffs zullen hebben. Elke speler moet zich dus in de positie van de andere speler plaatsen voordat
ze beslissingen nemen omtrent een strategie.

Payoff matrix = een tabel met de mogelijke combinatie van uitkomsten (payoffs) afhankelijk van de
strategie die door elke speler wordt gekozen.

16.2.1 Het Prisoner’s Dilemma


Het Prisoner’s Dilemma = een bijzonder spel tussen twee gevangenen dat illustreert waarom
samenwerking moeilijk te handhaven is, zelfs wanneer dit wederzijds voordeel oplevert.

Je hebt 3 componenten nodig:

• Spelers (de actoren)


• Strategieën
• Payoffs (de resultaten)

Pagina 139 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Twee medeplichtigen (speler A en speler B) … worden beschuldigd van drugs en een overval, voor de
drugs hebben ze genoeg bewijs waardoor ze een jaar in de gevangenis kunnen belanden, voor de
overval hebben ze niet genoeg bewijs. De twee medeplichtigen worden afzonderlijk door de politie
ondervraagd (= niet-coöperatief want ze zitten afzonderlijk) …

… indien 1 medeplichtige bekent wordt die vrijgelaten en krijgt de andere 20 jaar


… indien beiden ontkennen, krijgen ze ieder 1 jaar
… indien beiden bekennen, krijgen ze elk 8 jaar gevangenisstraf

(x, y) =
(payoff van rij, payoff van kolom)

➔ Indien B denkt dat A zal bekennen, dan kiest B … bekennen


(want kiezen tussen 8 jaar of 20 jaar, dan zal hij 8 jaar kiezen en dus bekennen)
➔ Indien B denkt dat A zal ontkennen, dan kiest B … bekennen
(want kiezen tussen 0 jaar of 1 jaar, dan zal hij 0 jaar kiezen en dus bekennen)

➔ Dus: wat speler A ook doet, speler B zal altijd bekennen! In beide gevallen is bekennen
het beste, wat de andere ook doet:

Bekennen is een dominante strategie voor B


En analoog … bekennen is een dominante strategie voor A

Dominante strategie = een strategie die het beste is voor een speler in een spel, ongeacht de
strategieën die door de andere spelers zijn gekozen.

De dominante strategie is m.a.w. het NASH-EVENWICHT

Nash-evenwicht = bekennen is dominante strategie voor


B & bekennen is dominante strategie voor A
Dan: spel heeft één Nash-evenwicht: (beken, beken)

Nash-evenwicht = B’s strategie is optimaal gegeven A’s


strategie en A’s strategie is optimaal gegeven B’s
strategie
(m.a.w. geen van beide heeft een incentive om van strategie te veranderen)

Het Nash-evenwicht is een situatie die eigenlijk niet pareto-optimaal is want allebei vinden ze het
spijtig dat ze moeten bekennen en in de gevangenis moeten zitten. Beide spelers zouden beter af zijn

Pagina 140 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

met (0,0) strategie. Het is dus een beslissing die beide in hun nadeel valt. Het zou in hun voordeel
geweest zijn moesten ze coöperatief kunnen werken, als ze konden afspreken.

Samenwerken is in het belang van iedereen maar individueel is dit irrationeel (want bekennen is
irrationeel).

16.2.3 Prisoner’s Dilemma toegepast op oligopolie


Twee olieproducerende landen (Iran en Saoedi-Arabië) kunnen beslissen om veel of weinig olie te
produceren → als ze veel produceren is dat nadelig, als ze weinig produceren is dat voordelig → ze
spreken af om het aanbod laag (en de prijs en winsten dus hoog) te houden …

… indien beide zich aan afspraak houden is hun winst €50 miljard
… indien geen van beide zich aan afspraak houdt is hun winst €40 miljard
… indien één zich niet aan afspraak houdt (de andere wel), dan verdient die €60 miljard (en de
andere €30 miljard)

➔ Indien Saoedi-Arabië zich niet aan de afspraak houdt dan heeft Iran baat bij
… hoge productie
➔ Indien Saoedi-Arabië zich aan afspraak houdt, dan heeft Iran baat bij
… hoge productie

Hoge productie is dominante strategie voor Iran


En analoog… hoge productie is dominante strategie voor Saoedi-Arabië

Pagina 141 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Spel heeft één Nash-evenwicht: (hoge productie, hoge


productie)

16.2.4 Prisoner’s Dilemma toegepast op eerder voorbeeld van waterputten

➔ Wat de andere ook doet: het is voor beiden altijd het beste om Q=40 te produceren
➔ Q=40 is dus dominante strategie van beiden

Spel heeft één Nash-evenwicht: (Q=40, Q=40)

Pagina 142 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

16.2.5 Tacit collusion


Tacit collusie = wanneer het gedrag van bedrijven resulteert in een marktresultaat dat
concurrentiebeperkend lijkt maar is ontstaan omdat bedrijven erkennen dat ze onderling afhankelijk
zijn.

→ Hier gaan bedrijven samenwerken (samenwerken betekent hier doen wat in elkaars belang is).

Coöperatief gedrag toch mogelijk indien …

• Spel wordt herhaald


o Meer bepaald: oneindig veel keer – of: onbekend aantal keren
o Bijvoorbeeld als je moet samenwerken aan een groepstaak maar je weet niet
hoeveel keer precies nog, dan is het het beste om goed samen te werken
• Oog-om-oog strategie:
o Indien ene producent Q=40 kiest, zal de andere in volgende periode ook Q=40
kiezen, …
o Bijvoorbeeld als de ene student goed samenwerkt, beslist de andere student om ook
goed samen te werken en omgekeerd + je weet dit van elkaar

• Dit wéten kan voldoende zijn om samen te werken (en Q=30 te kiezen)

Tacit collusion Dan kom je terecht in je


Pareto-optimum
(stilzwijgende samenwerking)

Bijvoorbeeld: shoppingcentra uit de stad waar verschillende bedrijven allemaal soort van
gelijkaardige goederen verkopen (tapijten, elektronica, meubelen, …). Als klanten hier gaan shoppen,
kunnen ze vermoedens hebben gewekt door het feit dat, ongeacht de winkel, de prijzen allemaal erg
op elkaar lijken en in sommige gevallen identiek zijn.
→ Dit is een vorm van tacit collusion omdat wanneer een bedrijf die bijvoorbeeld LED Tv’s verkoopt
aan de ene kant van het shoppingcentrum, ervan bewust is dat als hij zijn prijs verhoogt – hoger dan
dat van zijn concurrenten – zijn verkoop zal dalen.

In sommige gevallen zullen verkopers proberen aan hun rivalen te signaleren dat ze in natura zullen
reageren door prijsgaranties aan te bieden, zoals het aanbieden van terugbetaling (wat in feite
betekent dat de winkel tegen zijn rivalen zegt 'als u een lagere prijs aanrekent, passen we het aan')
en vol vertrouwen voorspellen dat klanten het product nergens anders tegen een lagere prijs zullen
vinden.

Pagina 143 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ REPEATED GAMES:

Tacit collusion impliceert dat we herhaalde spelen hebben (= repeated games)!

• Eindig aantal herhalingen

Bijvoorbeeld: we gaan 3 keer samenwerken want we hebben 3 groepstaken.

Stel je bent nu in het laatste spel, ga je dan nog samenwerken of niet? Nee, want je hebt geen reden
om samen te werken! Je gaat je eigen belang nastreven en dus niet samenwerken. Dit is een Prison’s
Dilemma situatie.

Als je backwards induction toepast: je stelt vast dat je bij een eindig aantal herhalingen niet gaat
samenwerken in het laatste spel, dus als je weet dat je niet gaat samenwerken in de toekomst (je
begint vanaf daar te kijken), dan heb je geen reden om in het heden ook samen te werken. Dus in
deze situatie ga je nooit samenwerken.

• Oneindig aantal herhalingen

Bijvoorbeeld: we hebben een aantal taken waarvan ik het aantal niet ken, maar dat groter is dan 1.

Hier weet je dus niet wanneer het laatste spel is en ga je dus altijd van elkaar profiteren en dus
samenwerken. Je hebt een reden om samen te werken namelijk als ik mij goed inzet voor de taak dan
weet ik dat mijn collega dit ook zal doen.

‘Backwarts induction’ = je begint vanachter en kijkt wat doe ik dan, en wat doe ik dan, en wat doe ik
dan, …?

→ Op deze manier kan je bepalen of je gaat samenwerken of niet, bij een eindig aantal kan je vanaf
vanachter beginnen en stel je dus vast dat je niet gaat samenwerken, bij een oneindig aantal gaat dit
niet en ga je dus altijd samenwerken.

Pagina 144 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

16.3 Toegangsbarrières in oligopolie (niet behandeld in PPT)


Oligopolisten kunnen voordeel halen uit het feit dat er toegangsbarrières zijn tot de industrie
waardoor nieuwe bedrijven kunnen toetreden.

• Oligopolistische bedrijven zijn groot van schaal (hebben grote schaalvoordelen) en opereren
op een lager punt op de gemiddelde kostencurve (ATC) op lange termijn. Nieuwe bedrijven
vinden het bijgevolg om toe te treden omdat ze niet dezelfde grote schaalvoordelen hebben
en dus een hoger punt op de ATC-curve.
• Nieuwe bedrijven zullen te maken krijgen met een hoge opstartkost waardoor winst kan
uitblijven tot over enkele jaren na de start-up.
• Het bestaan van patenten is een grote toegangsbarrière.
• Grote oligopolistische bedrijven zoals Proctor and Gamble die verschillende wasproducten
hebben (zoals Ariël, Daz, Lenor, …) vertegenwoordigen de markt van wasproducten, maakt
het moeilijk voor nieuwe bedrijven om in deze markt toe te treden. De markt is
gekarakteriseerd door ‘brand proliferation’ = een strategie om de toegang tot een markt te
ontmoedigen door een aantal producten binnen een productlijn als verschillende merken te
produceren.

16.4 Publiek beleid tegen oligopolie (niet behandeld in PPT)


Coöperatie tussen oligopolies wordt als ongewenst gezien door de maatschappij omdat dit leidt tot
te lage productie en te hoge prijzen. Om dit te voorkomen, kunnen beleidsmakers proberen
bedrijven in een oligopolie ertoe te brengen te concurreren in plaats van samen te werken:

• Door de beperking van de handels- en mededingingsrecht


• Controverses over concurrentiebeleid → welk soort gedrag mededing wetgeving zou moeten
verbieden:
o Wederverkoop prijs onderhoud of ‘fair trade’ genoemd
= bijvoorbeeld RS Electronics verkoopt dvd’s aan winkels voor 50 dollar. Maar RS
verplicht zijn winkels om de dvd’s aan 75 dollar te verkopen anders pleegt de winkel
contractbreuk.
o Roofzuchtige prijzen
= wanneer bedrijven hun prijs zodanig laag stellen om andere bedrijven de markt te
doen verlaten. Bijvoorbeeld een vliegtuigmaatschappij is een monopolie, maar dan
komt er een nieuwe vliegtuigmaatschappij bij waardoor die eerste niet meer een
monopolie is. Hierdoor stelt hij zijn prijzen zodanig laag in dat de andere
maatschappij geen kans maakt omdat alle klanten naar hem komen, zo krijgt hij
terug zijn monopolie.
o Koppelverkoop
= bijvoorbeeld als Makemoney Movies twee nieuwe films uitbrengt en hij aan de
cinema aanbiedt om deze twee films samen te verkopen aan een enkele prijs.

Pagina 145 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Overzichtsvragen:

“Wat wordt bedoeld met CR-4 = 75%?”


→ In een bepaalde markt hebben 4 ondernemingen samen een
marktaandeel van 75%

“Indien de ondernemers in een duopolie een kartel vormen, dan is de


prijs en hoeveelheid waaraan ze zullen verkopen:
→ De winstmaximaliserende prijs en hoeveelheid van een monopolie

Samenvatting:
✓ Oligopolies maximaliseren hun totale winst door een kartel te vormen en zich als een
monopolist te gedragen. Maar als oligopolisten individueel beslissingen nemen over
productieniveaus, is het resultaat een grotere hoeveelheid en een lagere prijs dan onder de
monopolistische uitkomst. Hoe groter het aantal bedrijven in de oligopolie, hoe dichter de
hoeveelheid en de prijs zullen liggen bij het niveau dat zou heersen onder concurrentie.

✓ Het Prisoner’s Dilemma laat zien dat eigenbelang kan voorkomen dat mensen hun
samenwerking behouden, zelfs wanneer samenwerking in hun wederzijds belang is. De logica
van het Prisoner’s Dilemma is in veel situaties van toepassing, waaronder reclame,
problemen met gemeenschappelijke middelen en oligopolies.

✓ Beleidsmakers gebruiken het mededingingsrecht om te voorkomen dat oligopolies gedrag


vertonen dat de concurrentie vermindert. De toepassing van deze wetten kan controversieel
zijn omdat sommige gedragingen die de concurrentie lijken te verminderen in feite legitieme
zakelijke doeleinden kunnen hebben.

Questions for review:


1. Wat wordt bedoeld met de term concentratieratio?
2. Wat zijn de belangrijkste karakteristieken van een oligopolistische marktstructuur?
3. Als een groep verkopers een kartel kunnen vormen, welke hoeveelheid en prijs zouden ze
proberen in te stellen?
4. Vergelijk de hoeveelheid en prijs van een oligopolie met die van een monopolie en een
competitieve markt.
5. Hoe beïnvloedt het aantal bedrijven in een oligopolie de uitkomst op zijn markt?
6. Wat is de ‘kinked demand curve’ en waarom zou het een kenmerk van een oligopolistische
markt kunnen zijn?
7. Wat is het Prisoner’s Dilemma en wat heeft het te maken met een oligopolie?
8. Welk effect kan herhaald spelen (repeated games) van het Prisoner’s Dilemma hebben op
het evenwicht van een oligopolie?
9. Welke manieren kunnen oligopolisten gebruiken om de toegang tot een industrie te
beperken?
10. Wat voor soort gedragingen verbieden de concurrentiewetten?

Pagina 146 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H19: ONDERLINGE AFHANKELIJKHEID EN DE


VOORDELEN VAN HANDEL
Korte samenvatting hoofdstuk:

Dit gaat over specialisatie en internationale handel → eigenlijk gaat dit over het basissysteem van
de handel.

Specialisatie = bijvoorbeeld 2 studenten maken samen een paper over statistiek. De ene is goed in
statistiek en de andere is goed in schrijven, dan kunnen zij de taken verdelen naargelang hun
specialisatie.

MAAR meestal is in realiteit eentje goed in alles en de andere minder goed in alles → je gaat dan niet
één iemand alles laten doen, maar je gaat je specialiseren in hetgeen waar je relatief het beste in
bent! Waar je relatieve voorsprong ten opzichte van de andere het grootst is (bijvoorbeeld ik ben
80% beter in schrijven dus zal ik schrijven). Degene die goed is in alles zal zich dus ook moeten
specialiseren in hetgeen waar hij relatief het beste in is en dus niet al het werk alleen doen.

19.1 Inleiding – Specialisatie en handel


Elke dag vertrouw je op mensen van over heel de wereld om je te voorzien van de beste goederen en
diensten. Bijvoorbeeld je staat op en drinkt koffie vanuit Kenya, je kleedt je aan in kleren vanuit
Thailand, je rijdt naar het werk met een auto uit Duitsland, …

= onderlinge afhankelijkheid mogelijk gemaakt door internationale handel

Een dag ZONDER specialisatie: Een dag MET specialisatie:

7u30: opstaan 7u30: opstaan


8u00: graan zaaien voor brood 8u00: naar bureau voor werk
8u30: kippen voederen 12u00: middagpauze & fruit en
8u35: oud ijzer smelten groenten kopen & TV-
9u00: fruitbomen snoeien reparateur bellen
9u35: nieuwe btw-wetgeving lezen …
9u50: aardappelen schillen
10u00: schaap scheren
Onze dag ziet er wel zo uit omdat we
10u20: gescheurde broek herstellen
ons specialiseren in hetgeen waar we
10u30: boek lezen: hoe herstel ik
het beste in zijn!
tv?

Onze dag ziet er niet zo uit, omdat we ons


➔ Principe 5: Handel kan in ieders
specialiseren in iets!
belang zijn

Pagina 147 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

ADAM SMITH in ‘The inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations’ (1776):

“It is the maxim of every prudent master of a family, never to attempt to make at home what
it will cost him more to make than to buy.

The tailor does not attempt to make his own shoes, but buys them off the shoemaker. The
shoemaker does not attempt to make his own clothes but employs a tailor. The gardener
attempts to make neither the one nor the other, but employs those different artificers.

All of them find it for their interest to employ their whole industry in a way in which they
have some advantage over their neighbours, and to purchase with a part of its produce, or
what is the same thing, with the price of part of it, whatever else they have occasion for.”

19.2 De productiemogelijkheden-curve (production possibilities


frontier – PPF)
Productiemogelijkheden-curve (PPF) = geeft de goederencombinaties weer die kunnen worden
gereproduceerd mits alle productiefactoren efficiënt worden ingezet.
= wat je maximum kan produceren.

Hier vindt nog geen internationale handel weer.

Je neemt een aantal productiefactoren (N, K, L, H)


en neemt die allemaal samen en dan krijg je een
productie.

Bijvoorbeeld: je wilt pannenkoeken maken


(productie) en daarvoor heb je allemaal goede
productiefactoren nodig. Als je deze allemaal
samenneemt op een goede manier – met goede
proporties – dan krijg je een lekkere pannenkoek.

In de productiemogelijkheden-curve verdelen we onze goederen in twee categorieën:

• Kapitaalgoederen = goederen die je produceert om iets anders te produceren dat je dan


direct opeet.
• Consumptiegoederen = goederen die je direct opeet.

Pagina 148 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Efficiënte productie = als je al je productiefactoren maximaal inzet, met de middelen die je


hebt, haal je het meeste eruit.
→ je zit op de productiemogelijkheden-curve

• Inefficiënte productie = als je je productiefactoren slecht inzet, de economie produceert


minder dan dat hij zou kunnen aan de hand van zijn gegeven productiefactoren.
→ je zit niet op de productiemogelijkheden-curve

De productiemogelijkheden-curve illustreert het idee van trade-off: de enige manier om meer van
een goed (kapitaalgoed) te krijgen, is door minder van het andere goed (consumptiegoed) te krijgen.

19.2.1 Opportuniteitskost en vorm


Opportuniteitskost = geeft de hoeveelheid van 1 goed dat je moet afstaan om 1 eenheid van het
andere goed te krijgen.

De helling (-) van de productiemogelijkheden-curve is de opportuniteitskost.

➔ Vertrek in punt A: om 10 consumptiegoederen meer te produceren, moet ik 0,3


kapitaalgoederen opofferen → om 1 consumptiegoed te produceren, moet ik dus 0,03
kapitaalgoederen opofferen
➔ Vertrek in punt B: om 10 consumptiegoederen méér te produceren, moet ik 3,0
kapitaalgoederen opofferen → om 1 consumptiegoed te produceren, moet ik dus 0,3
kapitaalgoederen opofferen

Pagina 149 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Intuïtie: als je 100 studenten nodig hebt om zwemwedstrijd te winnen, dan zullen de eerste paar
studenten die je kiest, studenten zijn waarvan je weet dat die goed kunnen zwemmen en een
zwembrevet hebben. Hoe meer studenten je nodig hebt en hoe meer je de 100 bereikt, hoe minder
goed de studenten zullen zijn. De 100ste student is misschien een student die nog maar nauwelijks kan
zwemmen.

❖ VORM:

De vorm van een productiemogelijkheden-curve is concaaf (naar buiten gebogen).

Waarom? Laaghangend fruit principe: concave vorm weerspiegelt feit dat productiefactoren initieel
(bv. in punt A) niet worden ingezet voor de productie waarvoor ze meest geschikt zijn. (Dus als je
iedereen kapitaal laat maken, zullen er daar zijn die er eigenlijk niet voor gemaakt zijn en die beter
consumptiegoederen kunnen produceren.)

Wanneer economie middelen verplaatsen van het consumptiegoederen naar kapitaalgoederen –


tenzij ze perfecte substituten zijn – de snelheid waarmee de toename van de output van het ene
goed toeneemt, verandert de opportuniteitskosten in termen van de andere.

19.2.2 Verschuivingen van de productiemogelijkheden-curve


De productiemogelijkheden-curve (PPF) weerspiegelt de totale productie Y. Bijgevolg leiden
wijzigingen in de determinanten – zoals gegeven in de productiefunctie – tot wijzigingen van de PPF.

Productiefunctie: Y = A f (L, K, H, N)

De PPF kan verschuiven naarmate de tijd verstrekt, de trade-off kan veranderen naarmate de tijd
verandert. Bijvoorbeeld door technologische vooruitgang kunnen producten sneller geproduceerd
worden.

➔ De curve verschuift naar buiten: ➔ De curve verschuift in een


naarmate de tijd verstrekt, zullen gegeven punt: naarmate de tijd
we meer kunnen consumeren verstrekt, kan de productie van
van kapitaalgoederen en enkel kapitaalgoederen stijgen
consumptiegoederen OF kan de productie van enkel
consumptiegoederen stijgen OF
kan de productie van het ene
goed stijgen en tegelijk van het
andere goed dalen
➔ Macro -economie
Pagina 150 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

19.3 (Internationale) handel


Situatie 1: wanneer de ene persoon het beste is in A en de andere het beste in B:

Productiviteit = hoeveel je
kan produceren per uur/
dag/ week/ …

➔ We voelen dus aan dat als Lisa en Bart samen thuis hemden moeten strijken en een Ipod
lijst maken; dat Lisa een Ipod lijst zal maken en dat Bart hemden zal strijken.

➔ Productiemogelijkheden-curve voor Lisa: als zij alleen thuis is en als zij 4 uur Ipod lijsten
maakt, kan ze er 24 maken (4x6) OF als zij 4 uur hemden strijkt kan ze er 12 maken (4x3)
➔ Productiemogelijkheden-curve voor Bart: als hij alleen thuis is en als hij 4 uur Ipod lijsten
maakt, kan hij er 12 maken (4x3) OF als hij 4 uur hemden strijkt kan hij er 24 maken (4x6)
➔ Dit is een lineaire rechte

Wat is de opportuniteitskost?

Opportuniteitskost = helling van de productiemogelijkheden-curve:

Opportuniteitskost van goed x


𝑜𝑝𝑜𝑓𝑓𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑎𝑛 𝑔𝑜𝑒𝑑 𝑥
=
𝑤𝑖𝑛𝑠𝑡 𝑖𝑛 𝑔𝑜𝑒𝑑 𝑦

Pagina 151 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Betekenis:

➔ Als Lisa een hemd wil, moet zij 2 Ipods afstaan


➔ Als Bart een hemd wil, moet hij een halve Ipod afstaan

GEEN HANDEL: SPECIALISATIE & HANDEL:

= ze wonen apart of ze zijn alleen thuis = ze wonen samen

➔ Ze kiezen elk één punt afhankelijk ➔ Ze gaan hun volledig specialiseren =


van hun voorkeuren over hoeveel één zal énkel zijn specialisatie
hemden of Ipods ze willen doen volbrengen en de andere zal énkel
➔ Het aantal hemden of Ipods is dan zijn specialisatie volbrengen
afhankelijk van wat jij zelf wil en ➔ Ze kunnen dan hun goederen ruilen
kan (bijvoorbeeld door 1 Ipod lijst tegen
1 hemd → dit vindt Lisa fair want als
ze dit zelf doet, kost het haar meer
tijd)
➔ Hun consumptiemogelijkheden-
curve ligt hoger dan wat ze
voorheen konden bereiken!!!
➔ ALLE PARTIJEN – LISA ZOWEL ALS
BART – HEBBEN BAAT BIJ HANDEL
(EN SPECIALSATIE)!!!

Alle partijen hebben dus baat bij handel: bijvoorbeeld de bakker heeft baat bij het verkopen van zijn
brood want van dat geld kan hij dingen kopen waarin hij niet gespecialiseerd zijn & wij hebben baat
bij het kopen van brood bij de bakker omdat wij niet gespecialiseerd zijn in het maken van brood.

Pagina 152 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

19.3.1 Eén van beiden is productiever in “alles”


Situatie 2: wanneer beiden zich niet specialiseren – want in realiteit zal iemand zich niet enkel en
alleen bezighouden met strijken en de andere enkel en alleen met Ipod lijsten maken – maar
waarvan één van de twee beter is in alles!

➔ We zien dat zijn voorsprong in aardappelen kleiner is dan in vleesproductie


➔ De productiemogelijkheden-curve van aardappelen en vlees liggen volledig buiten elkaar!
➔ De helling van de productiemogelijkheden-curve is anders dan hiervoor!

DAVID RICARDO in ‘On the Principles of Political Economy and Taxation (1817):

“It is here we come to the heart of the matter. The economic principle of comparative
advantage, a country may, in return for manufactured commodities, import corn even if it
can be grown with less labour than in the country from which it is imported.”

Adam Smith Ricardo


Verhaal van absolute kostenmogelijkheden: een Toevoeging aan Adam Smith: het is mogelijk dat
land gaat zich specialiseren in hetgeen waar die iemand beter is in beide taken en toch zal er
het beste in is (degene die beter hemden strijkt handel ontstaat en zullen ze samenwerken. Ze
doet dit en degene die beter Ipod lijsten maakt zullen zich specialiseren in hetgeen waarvan de
doet dat) persoon het meeste relatieve voorsprong voor
heeft!

Pagina 153 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

GEEN HANDEL: (GEDEELTELIJKE) SPECIALISATIE


& HANDEL:
➔ Hier kan je alleen
maar produceren en ➔ Als de aardappelboer
dus krijgen wat je zelf zich dan gaat
kan produceren specialiseren op slechts
➔ Bijvoorbeeld voor de 1 goed, dan kan hij 32
aardappelboer: 4 aardappelen maken
eenheden vlees en 16 ➔ De veehouder
eenheden specialiseert zich
aardappelen gedeeltelijk: 18 vlees en
12 aardappelen
➔ Handel: aardappelboer
kan beslissen om 15
aardappelen af te geven
tegen 5 vlezen (ruil)
➔ Bijgevolg: consumptie
wordt groter voor
allebei!!!
➔ ALLE PARTIJEN HEBBEN
BAAT BIJ HANDEL (EN
SPECIALISATIE) … OOK Dus bij handel:
… DIEGENE DIE ruilvoet (prijs) = 1
PRODUCTIEVER IS IN vlees = 3 aardappelen
BEIDE ACTIVITEITEN!!!

Pagina 154 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Merk op dat vóór handel


… veehandelaar indien hij 1 vlees opofferde slechts 2
aardappelen kon produceren
… aardappelboer indien hij 3 aardappelen opofferde slechts
3/4e vlees kon produceren

Dit is een belangrijk inzicht (!!): we hebben iemand die goed is in het produceren van beide goederen
en toch is het in het belang van iedereen om samen te werken en onderling te ruilen!!!

Doel is dus om te vertrekken in je consumptiepunt en om iets te doen dat deze consumptie doet
groeien: door zich te specialiseren en in een tweede fase handel te drijven. Dan zal je
consumptiepunt uiteindelijk meer naar boven schuiven (zie blauwe punt).

19.4 Het principe van comparatieve voordelen (!)


Gaat over elke economische transactie!

Het comparatieve voordeel zegt dat het in ieders voordeel is om handel te drijven. Het legt uit
waarom er vele voordelen gehaald kunnen worden uit handel, ook al is 1 persoon niet efficiënt in
niets en de andere wel efficiënt in alles.

19.4.1 Absoluut en comparatief (relatief) kostenvoordeel

Om de vraag te beantwoorden “wie produceert goed x tegen de laagste prijs?” kijken we naar 2
kosten:

1) Absoluut kostenvoordeel = wanneer je de productiviteit van de ene vergelijkt met de andere. Als
de ene producent een goed kan produceren met gebruik van minder inputfactoren (lagere kosten)
dan de andere, heeft hij een absoluut kostenvoordeel.

Pagina 155 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2) Comparatief kostenvoordeel = de vergelijking tussen producenten van een goed volgens hun
opportuniteitskosten. Van een producent wordt gezegd dat hij een comparatief voordeel heeft bij de
productie van een goed als de opportuniteitskosten lager zijn dan die van een andere producent.

➔ Iemand heeft een comparatief kostenvoordeel wanneer hij/zij in staat is om een bepaald
product (dus ook niet álle producten) te produceren tegen lagere opportuniteitskosten dan
iemand anders.

19.4.2 Comparatief kostenvoordeel en “gains from trade”

Kostenvoordeel bij productie


van vlees (aardappelen)

➔ De aardappelboer heeft een absoluut kostenvoordeel in het produceren van zowel vlees
als aardappelen omdat hij minder tijd nodig heeft om beide goederen te produceren.
➔ Opportuniteitskost = de helling van de productiemogelijkheden-curve (als de
aardappelboer vlees wil moet hij hier 4 aardappelen voor opofferen en de veehouder
slechts 2)

!! Iemand kan een absoluut voordeel hebben in de productie van beide goederen, het is echter
onmogelijk een comparatief kostenvoordeel te hebben voor beide goederen !!

➔ De vleeshouder heeft een comparatief kostenvoordeel voor het produceren van


aardappelen en de aardappelboer heeft een comparatief kostenvoordeel voor het
produceren van vlees.

Comparatieve kostenvoordelen creëren mogelijkheid tot ‘gains from trade’ (baten van handel):

➔ Indien mensen zich specialiseren in hetgeen waarvoor ze een comparatief voordeel voor
hebben, zal de totale productie toenemen! Deze toename komt iedereen ten goede
(iedereen kan dan goederen aanschaffen tegen een prijs die lager ligt dan de eigen
opportuniteitskost)
➔ Handel is dus steeds voordelig! Tenzij beiden producenten identieke
opportuniteitskosten hebben
o Kijk naar de ruilvoet (prijs): MET HANDEL kan de aardappelboer 1 kg vlees ruilen
tegen 3 kg aardappelen (↔ zonder handel ruilen tegen 4 kg aardappelen). In

Pagina 156 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

andere woorden betaalt hij elke kilo vlees voor 3 kilo aardappelen. Deze prijs van
vlees is lager dan zijn opportuniteitskost voor 1 kg vlees (namelijk 4 kg
aardappelen). Hij geniet dus voordeel van deze deal – omgekeerd geldt dit ook.
➔ Deze voordelen komen dus naar voor omdat elk zich specialiseert in hetgeen waarvoor
hij een lage opportuniteitskost heeft: de aardappelboer spendeert meer tijd aan het
groeien van aardappelen en de veehouder spendeert meer tijd aan het produceren van
vlees. Als resultaat zal de totale productie stijgen.

GRAFISCH:

➔ Helling productiemogelijkheden-curve = opportuniteitskost = relatief kostenvoordeel


o Hetgeen ze moeten opofferen om meer van het andere goed te krijgen
o Aardappelboer: als je 1 vlees opoffert, krijg je 4 aardappelen
o Veehouder: als je 1 vlees opoffert, krijg je 2 aardappelen
o We zien dat de helling voor de veehouder steiler is dan voor de aardappelboer →
dus veehouder heeft een relatief kostenvoordeel voor vlees en de aardappelboer
een relatief kostenvoordeel voor aardappelen

➔ Absoluut kostenvoordeel:
o Als je een voordeel hebt ten opzichte van de andere, als de curve buiten de curve
van de andere producent ligt!
o Als die met twee punten (op x-as en op y-as) buiten de andere curve ligt, heb je
een absoluut voordeel in alle twee de goederen

Pagina 157 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Ruilvoet (prijs) = als ze gaan kopen op de markt MET handel

❖ TOEPASSING 1:
MOET ROGER FEDERER ZIJN EIGEN GAZON MAAIEN?

Roger Federer is heel goed in tennissen. Maar niet alleen tennissen kan hij goed, ook het gras
afmaaien en de productie van tv-spot op te nemen. We hebben een andere persoon die daar ook
goed in is, maar Federer blijft nog steeds de beste in de twee activiteiten. Wil dat zeggen dat Federer
alle activiteiten dan ook moet doen? NEE, hij moet zich specialiseren.

Grasmaaien: Federer kan zijn


tuin in 2 minuten grasmaaien
↔ zijn tuinman (kleine jonge)
kan die tuin in 30 minuten
grasmaaien

Opnemen tv-spot: Federer is


hier 7000 keer beter in dan zijn
tuinman

➔ DUS: zeggen we dat Federer – ondanks dat hij zijn tuin 15 keer sneller kan grasmaaien –
zich moet specialiseren in het opnemen van tv-spots.

Pagina 158 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

❖ TOEPASSING 2:
MOET BELGIË ZELF SINAASAPPELEN KWEKEN?

➔ Het principe van comparatieve voordelen vormt de grondslag van pleidooien voor
vrijhandel!!
o Als het ene land een comparatief voordeel heeft t.o.v. het andere, is het
voordelig om handel te voorzien om goederen te ruilen
o Door specialisatie en handel kunnen beide landen meer goederen hebben van
zowel chocolade als sinaasappelen

19.5 Determinanten van (internationale) handel


Determinanten = waar hangt de handel van af?

Bijvoorbeeld: “Isoland” = een land die olijfolie produceert ZONDER internationale handel:

➔ Zonder handel dus vraag en aanbod is in binnenland


➔ De som van het consumentensurplus (CS) (hoe blij consumenten zijn) en het
producentensurplus (PS) (hoe blij producenten zijn) = het totale voordeel voor de
consumenten en producenten van Isoland

Pagina 159 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

We gaan ons nu afvragen…: wat als vrijhandel bestond?

1. Hoe veranderen prijs en hoeveelheid op de binnenlandse markt?


2. Wie wint en wie verliest (en: wat is netto-effect)?
3. Is belasting of quotum op import aangewezen?

Om te weten of Isoland een exporter of importer van olijfolie wordt → prijs vergelijken tussen de
evenwichtsprijs van Isoland zelf en de wereldprijs:

Pwereld = wereldprijs (= prijs op de


‘wereldmarkt’)

➔ Als onze evenwichtsprijs van Isoland > prijs op de wereldmarkt → Isoland gaat olijfolie
invoeren omdat het op de wereldmarkt goedkoper is
➔ Als onze evenwichtsprijs van Isoland < prijs op de wereldmarkt → Isoland gaat olijfolie
willen verkopen aan de wereldmarkt omdat dit hun meer winst opbrengt

➔ Pe drukt de opportuniteitskost uit in Isoland (hoeveel Isoland moet opgeven om 1


eenheid olijfolie te krijgen)
➔ Pwereld drukt de opportuniteitskost uit in de rest van de wereld

19.6 Winnaars en verliezers bij internationale handel


Om de welvaartseffecten van vrijhandel te analyseren, beginnen we met te veronderstellen dat
Isoland een kleine economie is en dus prijsnemer!

19.6.1 Winnaars en verliezers in geval van EXPORT


Wanneer export?

➔ Wanneer de prijs op de wereldmarkt groter is dan de prijs op de binnenlandse markt


(Isoland) (Pe < Pwereld)

Grafisch:

Pagina 160 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ We zien dat de buitenlandse vraag oneindig elastisch is:


o Een beetje zoals volmaakte concurrentie (prijsnemers) waar evenwichtsprijs
bepaald wordt door vraag en aanbod – tegen die evenwichtsprijs kan het bedrijf
zoveel eenheden verkopen als ze zelf willen – de individuele vraagcurve was een
horizontale lijn
o Dit toont dat de onderneming heeeel klein is ten opzichte van de totale
wereldmarkt (Isoland is hier ook heel klein)
➔ Je kijkt altijd naar comparatief kostenvoordeel; de opportuniteitskosten

➔ Eenmaal vrije handel: worden de consumenten van Isoland wel benadeeld: de prijs zal
hoger worden omdat die gelijkgesteld wordt met de prijs van de wereldmarkt (want
geen enkele verkoper wil een prijs minder dan wereldprijs en geen enkele koper wil een
prijs meer dan wereldprijs) (van Pe naar Pwereld)
o De prijs wordt duurder voor de consument
➔ Nu dat de prijs veranderd is naar de wereldprijs, verandert de hoeveelheid van
binnenlandse aangeboden Q naar binnenlands gevraagde Q → Isoland wordt een
uitvoerder van olijfolie (export)
o Een deel gaat naar export en een deel blijft bij Isoland
o De markt is dan nog steeds in evenwicht want er zijn nu meerdere spelers
namelijk de rest van de wereld

Wat zien we gebeuren na de vrije handel? Hoe meten we de winsten en verliezen?

➔ Het consumentensurplus (CS) neemt af (consument is minder blij want prijs is duurder)
➔ Het producentensurplus (PS) neemt toe
➔ Toename PS > afname CS
o Er is een voordeel voor Isoland om handel te drijven
o Hoe groot is dit voordeel? Zie driehoek

Pagina 161 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

19.6.2 Winnaars en verliezers in geval van IMPORT


Wanneer import?

➔ Wanneer de prijs op de wereldmarkt kleiner is dan de prijs op Isoland (Pe > Pwereld)

Grafisch:

➔ We zien dat de buitenlandse vraag oneindig elastisch is


➔ Eenmaal vrije handel: de nieuwe evenwichtsprijs wordt waar binnenlandse vraag en
aanbod elkaar snijden dus de prijs wordt gelijkgesteld met de prijs van de wereldmarkt
o De prijs wordt goedkoper voor de consument
➔ Nu dat de prijs veranderd is naar de wereldprijs, verandert de hoeveelheid → Isoland
wordt een invoerder van olijfolie (import)
o Belangrijk om te zien: een deel gaat naar import en een deel blijft bij Isoland

Wat zien we gebeuren na de vrije handel? Hoe meten we de winsten en verliezen?

1. Het consumentensurplus (CS) neemt toe (consument is blijer want prijs is goedkoper)
2. Het producentensurplus (PS) neemt af
3. Toename CS > afname PS

CONCLUSIE:

• Handel is voordelig voor iedereen! Als Isoland zich openstelt voor handel zullen er winnaars
en verliezers zijn
o In de eerste situatie – export – is de consument verliezer en producent winnaar en in
de tweede situatie – import – is de consument winnaar en de producent verliezer

Pagina 162 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

19.7 Handelsbeperkingen
Drie grote manieren om (internationale) handel te beperken: invoerheffingen, invoerquota en niet-
tariffaire beperkingen.
→ Deze hebben steeds een negatieve invloed op de welvaart.

19.7.1 Invoerheffingen (‘tarrifs’)


Invoerheffing = een belasting op importgoederen – goederen die in het buitenland zijn geproduceerd
en in het binnenland worden verkocht.
→ Als je iets in een land wil invoeren, moet je hierop een belasting betalen.

➔ Dit geldt uiteraard enkel wanneer Isoland goederen invoert (import) en heeft dus geen
invloed wanneer Isoland goederen exporteert.
➔ Wanneer import in Isoland? Wanneer wereldmarktprijs lager is dan de prijs van Isoland.
De prijs van Isoland is dan oneindig elastisch (rode horizontale lijn)

t per ingevoerde eenheid

Qs1 Qs2 QD2 QD1

Na belastingen in te voeren:

➔ De vraagprijs zal stijgen van de wereldmarktprijs naar een bedrag hoger dan de
wereldmarktprijs (hoeveel hoger? Evenveel hoger als de belastingsinvoer)
– dit heeft effecten op het aanbod en de vraag:
➔ Aanbod: het aanbod verandert! Als er belastingen op een goed komen, zal de aanbieder
een hogere vraagprijs stellen, een vraagprijs die nu boven de wereldmarktprijs ligt!
(Bijvoorbeeld eerst €2 maar na belasting van €0,10 vraagt de aanbieder nu €2,10)
o Stel Isoland vraagt €2,10 om het goed te kunnen verkopen (terwijl in de rest van
het land maar €2) –ga je dan willen invoeren in dit land? Nee, want je kan dat
goed aan de rest van de wereld geven voor slechts €2
o Dus aanbodcurve zal stijgen met €0,10 → verplaatst van Qs1 naar Qs2

Pagina 163 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Vraag: vraagfunctie = drukt de betalingsbereidheid van consumenten uit, hoe graag de


consument dat product wil kopen → belastingen hebben geen enkel effect op de vraag
want je eet bijvoorbeeld nog even graag het product.
o MAAR door de stijging in het aanbod, zal er een nieuw evenwichtsprijs op de
vraagcurve gevonden worden!
o De gevraagde hoeveelheid verandert van QD1 naar QD2

➔ DUS: we zien dat de productie is toegenomen, de import is afgenomen en de totale


consumptie is afgenomen!

We zien volgende effecten op welvaart (winnaars en verliezers):

1. Consumentensurplus (CS) neemt af (consumenten zijn minder blij want prijs is duurder)
o = nadeel
2. Producentensurplus (PS) neemt toe (de binnenlandse producenten zijn blijer want ze kunnen
hun goed verkopen tegen een hogere prijs)
o = voordeel
3. Overheid krijgt belastingsopbrengst (overheid is ook blij want die krijgt geld)
o = voordeel

4. Netto-effect is negatief

o Waarom negatief en dus waarom “deadweight loss”? Omdat de prijs verhoogt


waardoor (1) de aangeboden hoeveelheid stijgt en (2) de gevraagde hoeveelheid
daalt
o Er is dus een welvaartsverlies – de driehoek is kleiner dan voordien

Voor de belasting: ↔ Na de belasting:

19.7.2 Invoerquota
Invoerquota = een limiet van de hoeveelheid invoer – een limiet op de hoeveelheid goederen die in
het buitenland kan worden geproduceerd en in het binnenland kan worden verkocht.
→ Zeggen dat er maar een bepaald maximum hoeveelheid je land ingevoerd mag worden.

➔ Dit geldt uiteraard enkel wanneer Isoland goederen invoert (import) en heeft dus geen
invloed wanneer Isoland goederen exporteert
➔ Wanneer import in Isoland? Wanneer wereldmarktprijs lager is dan de prijs van Isoland.
De prijs van Isoland is dan oneindig elastisch (rode horizontale lijn)

Pagina 164 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Na het invoeren van een quota:

➔ De gegeven rode lijn vindt een bepaald land te veel en wil dus een maximum opleggen →
‘import met quota’
➔ De vraagcurve: verandert niet want mensen willen nog altijd even graag hun product
➔ Aanbodcurve: verschuift naar rechts met exact het quotumbedrag, omdat de prijs
waartegen de aanbieder zijn goed moet verkopen, stijgt → het totale aanbod is hier het
binnenlands aanbod + quotumbedrag

➔ Er vormt zich een nieuw evenwichtsprijs:


o De prijs is toegenomen!
o Gevraagde hoeveelheid daalt van QD1 naar QD2 en de aangeboden hoeveelheid
stijgt van Qs1 naar Qs2
o De totale consumptie van import daalt

Gemakkelijker uitgelegd – intuïtie:

• Begin bij een gewone lege vraag- en aanbodcurve


o Binnenlands aanbod = tegen welke prijs een aanbieder uit Isoland zijn product wil
verkopen
o Tip: verzin getallen om het makkelijker voor te stellen
• Denk na: als de prijs op Isoland €2,10 is en de wereldprijs slechts €2 dan gaat Isoland zijn
goed niet kunnen verkopen.
• Dan zegt de president dat import teruggevoerd moet worden en dat er een quota op komt:
alle mensen die bereid waren om €2 te betalen, kunnen dit niet allemaal krijgen want er is
niet genoeg voorziening van dat goed omwille van de quota! Maar sommige waren zelfs
bereid om meer dan €2 te betalen
• Dus aangezien niet alle mensen die bereid waren €2 voor het product te betalen dit goed
kunnen krijgen, stelt de producent voor om het goed duurder te maken €2,10 zodat de
mensen dit wel nog kunnen krijgen aan een hogere prijs – en hier zijn nog steeds mensen
bereid €2,10 te betalen
• Dus door de import zal de aanbodcurve verschuiven vanaf de wereldmarktprijs

Pagina 165 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

We zien volgende effecten op welvaart:

1. Consumentensurplus (CS) neemt af (consument is minder blij want prijs is duurder)


2. Producentensurplus (PS) neemt toe (producent is blijer want ze kunnen het goed tegen een
duurdere prijs verkopen)
3. Licentie-houders verdienen meer:
o De mensen die mogen invoeren zijn ook blij want je geeft iemand de toestemming
om een goed in je land in te voeren (de verschillende mensen zijn dus blij omdat zij
hun goederen aan ons mogen invoeren)
o Indien overheid de licenties verkoopt

4. Netto-effect is negatief

o Er is welvaartsverlies want er is nog altijd een stukje driehoek dat verloren is gegaan

Pagina 166 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

BESLUITEN VOOR ISOLAND (samenvatting):

1) Hoe veranderen prijs en hoeveelheid op de binnenlandse markt?

Prijs in Isoland wordt gelijkgesteld aan (initiële) wereldprijs


Indien wereldprijs < Isoland-prijs → Isoland wordt invoerder
Indien wereldprijs > Isoland-prijs → Isoland wordt uitvoerder

2) Wie wint en wie verliest (en: wat is het netto-effect)?

Indien wereldprijs < Isoland-prijs → consumenten winnen, producenten verliezen


Indien wereldprijs > Isoland-prijs → producenten winnen, consumenten verliezen
Telkens is winst > verlies (maatschappelijke
welvaart stijgt dus)

3) Is belasting of quotum op import aangewezen?

Beide leiden tot welvaartsverlies (deadweight loss): vanuit efficiëntie-overwegingen


zijn ze dus ongewenst

19.7.3 Niet-tariffaire beperkingen


Voor het opleidingsonderdeel Inleiding tot de micro-economie: “studenten kunnen een
voorbeeld geven van een niet-tariffaire beperking en dit in eigen woorden toelichten”

Niet-tariffaire beperkingen = manieren om de handel tegen te houden op een andere manier dan
door te zeggen dat je een belasting moet betalen of er een invoerquotum is.

De belangrijkste niet-tariffaire beperkingen zijn:

1) Complexe regels en kwaliteitseisen

Landen kunnen strikte regels invoeren voor het produceren van goederen omtrent technische
specificaties, gezondheid en veiligheid. Het land die de niet-tariffaire beperking opricht, mag de
invoer van goederen alleen toestaan als ze zich houden aan strikte oorsprongsregels waaraan de
exporteur mogelijk niet kan voldoen. Het wordt dus met andere woorden steeds moeilijker voor
buitenlandse producenten om nog tegemoet te komen aan de regels en eisen die een importland
eist, dit kan import tegenhouden.

Bijvoorbeeld: bij het importen van speelgoed – hier zijn strikte voorwaarden aan verbonden (vooral
voor veiligheid).

2) Administratieve vereisten

Sommige landen kunnen administratieve procedures instellen waaraan moet worden voldaan
voordat goederen of diensten het land binnenkomen.

Bijvoorbeeld: sommige landen kunnen buitensporige of onredelijke voorschriften voor etikettering en


verpakking eisen.

Pagina 167 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3) Herkomst-identificatie, voedselveiligheid

Van bedrijven kan worden verlangd dat zij gegevens verstrekken over de export van voedsel en
planten die aan strikte voorwaarden moeten voldoen.

Bijvoorbeeld: exporterende bedrijven in planten moeten wellicht aantonen dat planten vrij zijn van
de pest en ziekten.

4) Muntbeleid

Sommige landen kunnen maatregelen nemen om de waarde van hun valuta kunstmatig te
beïnvloeden, waardoor exporteurs de prijs die ze tegenkomen hoger vinden dan anders, en als
gevolg daarvan hun concurrentievermogen ten opzichte van binnenlandse producenten vermindert.

19.7.4 Argumenten pro handelsbeperkingen


Argumenten om je handel te beschermen door handelsbeperkingen op te leggen:

Argument voor handelsbeperking Tegenargument


Tewerkstelling • “Vrijhandel vernietigt banen” • Negatieve
• In ons vb: door de handel in tewerkstellingseffecten in ene
olie verlaagt de prijs en sector worden gecompenseerd
hoeveelheid geproduceerde door positieve effecten in
olie en dus verlaagt de andere sector (in functie van
tewerkstelling van werknemers comparatieve voordelen)
in oliefabriek in Isoland • Handel kan voor jobs zorgen
tegelijkertijd dat het jobs
vernietigt
• In ons vb: als Isoland olie van
een ander land koopt, krijgt dat
ander land de middelen om
andere goederen van Isoland
te kopen – de werkers van de
oliefabriek gaan dan naar
industries waarvan Isoland een
comparatief voordeel in heeft
Nationale veiligheid • “Vrijhandel creëert • Strategisch belang is hoogstens
afhankelijkheid reëel voor een heel beperkt
• Als we goederen niet zelf aantal sectoren
produceren, zijn we afhankelijk
van andere landen en dat
willen we niet
The infant-industry • “Vrijhandel maakt het • Moeilijk in de praktijk om te
(belangrijkste) opstartende sectoren moeilijk” zetten (en vaak nauwelijks
• Nieuwe opstartende bedrijven terug te schroeven) omdat de
willen soms overheid dan eerst moet
handelsbeperkingen om het te beslissen welke sectoren
helpen op te starten winstgevend zullen zijn
• Geldt vooral voor • Bovendien: als een bedrijf
ontwikkelingslanden: winstgevend op lange termijn
vrijhandel tegenhouden omdat kan zijn, dan kan dit zonder

Pagina 168 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

anders de eigen industriële protectie (cf.


productie geen kans maakt (die internetbedrijven) → als een
moet nog groeien) tegenover sector veelbelovend is, kan het
grote al bestaande bedrijven perfect dat hij vandaag
verlieslatend is (zoals
internetbedrijven) om daarna
schatrijk te worden
Oneerlijke • “Vrijhandel bevoordeelt landen • Consumenten winnen meer
concurrentie die hun industrieën dan producenten verliezen
subsidiëren” • In ons vb: zou Isoland pijn
• Vrijhandel zou enkel wenselijk lijden door olie van een ander
zijn als alle landen met land te kopen aan een
dezelfde regels spelen, met gesubsidieerde prijs? De
dezelfde wet en regulaties producenten zouden lijden,
• Het is dus oneerlijk om bv. maar de consumenten zouden
handel te drijven tussen een voordeel halen uit een lagere
land met en een land zonder gesubsidieerde prijs
subsidies
Protectie als • “Enkel vrijhandel met landen • De dreiging om
drukkingsmiddel die ook vrijhandel hebben” invoerbeperkingen te hebben
• Isoland zou kunnen dreigen kan geen effect hebben → dan
met een tarief voor olie, tenzij staat het land voor een
een ander land zijn tarief voor moeilijke keuze: je kan dreiging
tarwe afschaft. Als dit land op intrekken (prestigeverlies) of
deze dreiging reageert door uitvoeren (welvaartsverlies)
het tarief te verwijderen,
kunnen de resultaten vrijer zijn

19.8 Conclusie
Het principe van comparatief voordeel laat zien dat handel iedereen beter kan maken. Ondanks deze
duidelijke voordelen zijn er heftige debatten over het handelsbeleid. Ongeacht de voordelen van
vrijhandel, hebben de meeste landen ter wereld een soort handelsrestricties of groeperen ze samen
om de voordelen van vrijhandel onderling te behalen, terwijl ze handelsbeperkingen opleggen aan
die landen buiten de vrijhandel ’club’.

Overzichtsvragen:

“Welke uitspraak is juist?”


→ De productiemogelijkhedencurve geeft de goederencombinaties
weer die kunnen worden geproduceerd mits alle productiefactoren
efficiënt worden ingezet.
→ De helling van de productiemogelijkhedencurve geeft de
hoeveelheid van 1 goed dat je moet afstaan om 1 eenheid van het
andere goed te krijgen.
→ De helling van de productiemogelijkhedencurve is de
opportuniteitskost.
→ Deze zijn allemaal waar.

Pagina 169 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Productiemogelijkheden-curve biedt een model om de potentiële output van goederen en
diensten in een economie weer te geven en de kosten/ baten-ratio's van middelen om te
spreiden naar verschillende toepassingen.
✓ De PPF kan naar buiten verschuiven als landen manieren vinden om hun factorproductiviteit
te verbeteren of om schenkingen van factoren effectiever te benutten.
✓ De vorm en positie van een PPF is afhankelijk van de productiviteit van factorinputs en de
mate van specialisatie in het land in verschillende industrieën.
✓ Elke persoon verbruikt goederen en diensten geproduceerd door vele andere mensen, zowel
in hun land als over de hele wereld. Onderlinge afhankelijkheid en handel zijn wenselijk
omdat ze mensen in staat stellen te genieten van een grotere hoeveelheid en variëteit aan
goederen en diensten.
✓ Er zijn twee manieren om het vermogen van twee mensen om een goed te produceren te
vergelijken. Van de persoon die het goede met de kleinere hoeveelheid inputs kan
produceren, wordt gezegd dat hij een absoluut voordeel heeft bij het produceren van het
goede. De persoon die de kleinere alternatieve kosten heeft om het goede te produceren,
zou een comparatief voordeel hebben. De voordelen van handel zijn gebaseerd op
comparatief voordeel, niet absoluut voordeel.
✓ Handel kan iedereen beter maken, omdat het mensen in staat stelt zich te specialiseren in
die activiteiten waarin ze een comparatief voordeel hebben.
✓ De effecten van vrijhandel kunnen worden bepaald door de binnenlandse prijs zonder handel
te vergelijken met de wereldprijs. Een lage binnenlandse prijs geeft aan dat het land een
comparatief voordeel heeft bij het produceren van het goed en dat het land een exporteur
zal worden. Een hoge binnenlandse prijs geeft aan dat de rest van de wereld een comparatief
voordeel heeft bij het produceren van het goed en dat het land een importeur zal worden.
✓ Wanneer een land handel toestaat en een exporteur van een goed wordt, zijn producenten
van het goed beter af en zijn consumenten van het goed slechter af. Wanneer een land
handel toestaat en een importeur van een goed wordt, zijn consumenten beter af en zijn
producenten slechter af. In beide gevallen overschrijden de winsten uit de handel de
verliezen.
✓ Een tariff - een belasting op invoer - brengt een markt dichter bij het evenwicht dat zou
bestaan zonder handel en vermindert daarom de winst uit handel. Hoewel binnenlandse
producenten beter af zijn en de overheid de inkomsten verhoogt, overtreffen de verliezen
voor de consument deze voordelen.
✓ Een importquotum heeft effecten die vergelijkbaar zijn met die van een tariff. Onder een
quotum ontvangen de houders van de invoervergunningen echter de inkomsten die de
overheid met een tariff zou innen.
✓ Er zijn verschillende argumenten om de handel te beperken: bescherming van tewerkstelling,
bescherming van de nationale veiligheid, hulp aan infant-industrie, voorkomen van oneerlijke
concurrentie en reageren op beperkingen van buitenlandse handel.

Pagina 170 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Teken een productiemogelijkheden-curve voor een land dat alleen computers en tarwe
produceert. Wat bepaalt de vorm en posities van de PPF die u hebt getekend? Gebruik uw
diagram om de opportunitykosten van verschillende uitvoercombinaties weer te geven.
2. Wat vertelt de binnenlandse prijs die zonder internationale handel heerst ons over het
comparatieve voordeel van een land?
3. Leg uit hoe absoluut voordeel en comparatief voordeel verschillen.
4. Kunnen twee landen profiteren van de handel als de alternatieve kostenratio's voor de
productie van goederen die ze beide kunnen produceren, hetzelfde zijn? Leg uit.
5. Wanneer wordt een land een exporteur van een goed? Wanneer een importeur?
6. Duizenden toeristen bezoeken elk jaar Europese steden. Is toerisme een import of een
export naar een land? Leg uit.
7. Teken het vraag- en aanboddiagram voor een invoerend land. Wat is consumentensurplus en
producentensurplus voordat handel is toegestaan? Wat is CS en PS met vrijhandel? Wat is de
verandering in het totale overschot?
8. Beschrijf wat een tariff is en wat de economische effecten ervan zijn. Wat is een
importquotum? Vergelijk de economische effecten ervan met die van een tariff.
9. Noem vijf argumenten die vaak worden aangevoerd ter ondersteuning van
handelsbeperkingen. Hoe reageren economen op deze argumenten?

Pagina 171 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H10: PUBLIC GOODS, COMMON RESOURCES AND


MERIT GOODS
Tot nu toe hebben we de marktwerking gezien:

Vraag & Aanbod Evenwichtsprijs & hoeveelheid

Kosten voor producent


Prijs geldt als signaal voor
kopers en verkopers en stuurt
Het voordeel en de waarde
de allocatie van schaarse
die consumenten hechten aan
middelen
een product, getoond door
hun betalingsbereidheid
(baten)

➔ Dit marktsysteem (systeem van vraag en aanbod) is goed. Waarom? Omdat dit Pareto-
efficiënt is – systeem dat welvaart van consumenten en producenten maximaliseert.
➔ Maar het slechte nieuws is: eigenlijk bestaat dit systeem niet, want dit systeem gaat uit
van perfecte concurrentie.

Betalingsbereidheid van
Maar soms: individuele consument is
onbekend

Prijs als signaal ontbreekt

Markt is niet in staat om goederen en diensten te alloceren


in overeenstemming met de wensen van consumenten en
producenten

= Marktfalen (Mogelijke) reden voor


overheidstussenkomst

➔ Maar soms nog ergere situaties: betalingsbereidheid weten we niet eens; bijvoorbeeld
een park of een monument. Vele vinden het een goed idee dat er een park is of dat het
Atomium behouden blijft, maar ↔ groot verschil met betalingsbereidheid van eten waar
je wel de betalingsbereidheid weet.
o Andere voorbeelden: nationale defensie, justitie, rivieren, bergen, oceanen, …
→ Hoeveel zou je hiervoor bereid zijn te betalen gebaseerd op de marktwerking?
➔ Wanneer goederen beschikbaar zijn, maar gebruikers niet direct hoeven te betalen,
ontbreken marktkrachten die middelen toewijzen in een economie

Pagina 172 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Hier kan dus geen evenwichtsprijs en hoeveelheid bevonden worden = marktfalen


o = de markt is niet in staat om de schaarse middelen efficiënt toe te wijzen –
omdat de markt niet doet wat de mensen willen, aan hun behoeften voldoen: dit
soort goederen zou ofwel niet volgens een marktsysteem worden geproduceerd
ofwel niet in hoeveelheden worden geproduceerd die geschikt worden geacht
om aan de behoeften te voldoen.

Private sector = dat deel van de economie waar bedrijfsactiviteiten eigendom zijn van, worden
gefinancierd en gecontroleerd door particulieren.

Publieke sector = dat deel van de economie waar bedrijfsactiviteiten eigendom zijn, worden
gefinancierd en gecontroleerd door de staat, en goederen en diensten door de staat worden
geleverd namens de bevolking als geheel.

10.1 Soorten goederen


Je moet dus het verschil kennen tussen de goederen waarvan we de betalingsbereidheid kennen
(bijvoorbeeld eten, olijfolie, bloempotten, …) = private goederen
↔ goederen waarvan we de betalingsbereidheid niet kennen (bijvoorbeeld Atomium, een park, …) =
publieke goederen.

10.1.1 Twee kenmerken van goederen


Alle goederen ter wereld kan je onderverdelen in 2 kenmerken:

1) Uitslaatbaarheid

= kunnen mensen die niet betalen voor het gebruik van een goed worden uitgesloten het goed te
gebruiken? → Gebruik van het goed kan worden beperkt tot diegenen die prijs betalen.

Uitsluitbaar:

- Bv: je kan worden uitgesloten van


de consumptie van Cola als je de
prijs hiervoor niet betaalt.
- Bv: je kan van de brandweer
uitgesloten worden als je niet op
de lijst van hun staat omdat je niet
betaald hebt

Niet uitsluitbaar:

= je hebt deze goederen, of je nu betaalt of


niet. Je kan niemand uitsluiten.

- Bv: de visjes in de zee zijn er voor


eender wie van ons
- Bv: nationale defensie: verdedigen
ons land voor eender wie van ons

Pagina 173 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2) Rivaliteit

= mate waarin het gebruik van een goed door persoon x de beschikbaarheid van het goed voor
persoon y beïnvloedt/vermindert (niet rivaal indien MC = 0).

Rivaal:

- Bv: als persoon x een blikje cola


drinkt, dan is er geen blikje cola
meer voor persoon y
- Bv: als iemand de visjes uit de zee
haalt, zijn de visjes er niet meer
voor de andere persoon

Niet rivaal:

- Bv: als de brandweer er is voor jou,


doet dit niet af dat die er ook is
voor mij – als persoon x en
persoon y bellen voor de
brandweer, dan kan dat

Private ‘Club goods’


goederen Bv. natuurlijke
monopolies

Publieke
Gemeenschappelijke goederen
bronnen

Pagina 174 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Met deze 2 kenmerken kunnen we goederen in 4 categorieën indelen:

1) Private goederen
o Private goederen = goederen die zowel uitsluitbaar als rivaal zijn.
o De meeste goederen – bijvoorbeeld: eten, olijfolie, bloempotten, … (alles van
hiervoor) want je moet hier ook voor betalen.
o Voorbeeld chocolade: het is uitsluitbaar want je kan er iemand mee uitsluiten om die
chocolade op te eten door het niet aan hem te geven. Het is rivaal omdat als jij het
opeet, de andere persoon dit niet kan opeten.

2) Publieke goederen
o Publieke goederen = goederen die niet uitsluitbaar en niet rivaal zijn.
o Voorbeeld nationale defensie: verdedigt alle burgers evenwaardig; het feit dat een
persoon wordt verdedigd, heeft geen invloed op het feit of een andere burger al dan
niet wordt verdedigd & zodra een burger wordt verdedigd, vermindert dit niet het
voordeel voor iemand anders.

3) Gemeenschappelijke hulpbronnen
o Gemeenschappelijke hulpbronnen = goederen die niet uitsluitbaar maar wel rivaal
zijn.
o Voorbeeld vissen: iedereen geniet van deze vissen. Wanneer een persoon vissen
vangt, zullen er minder vissen zijn voor de andere persoon. Niet uitsluitbaar want
gezien de omvang van de oceaan is het moeilijk om vissers ervan te weerhouden
vissen eruit te halen wanneer ze bijvoorbeeld geen vergunning hebben betaald om
dit te doen.

4) ‘Club goods’ bv. natuurlijke monopolies


o Club goods = goederen die uitsluitbaar maar niet rivaal zijn.
o Voorbeeld brandweer: het is gemakkelijk om mensen uit te sluiten als ze niet betalen
voor de service. Niet rivaal omdat het onwaarschijnlijk is dat een extra huis
beschermen de bescherming voor anderen vermindert.
o Club goods zijn een type van natuurlijke monopolies.

VOORBEELD: SNELWEGEN

Pagina 175 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• E19 (onderste) = niet uitsluitbaar: niemand kan worden uitgesloten van het gebruik van de
E19, iedereen kan erop. Het is niet rivaal wanneer er niemand anders op rijdt, je hebt plaats
genoeg. Rivaal want het stoort niet als er wel iemand anders mee op de snelweg rijdt.
• Tolweg (bovenste) = uitsluitbaar: want als je niet betaalt, mag je niet op een tolweg rijden.
Het is niet rivaal wanneer er niemand anders op rijdt. Rivaal als er veel volk op de baan is.

10.2 Publieke goederen


Publieke goederen = niet rivaal en niet uitsluitbaar.

Stel je woont in een wijk waar het af en toe overstroomt. De


gemakkelijkste oplossing is een dijk te bouwen. Deze dijk moet niet duur
zijn. Maar de bewoners gaan dit niet doen omdat het niet-uitsluitbaar,
waarom? Je kan niemand uitsluiten van het genot van deze dijk. Het is
ook niet rivaal, waarom? Het is niet omdat huis A beschermd is tegen de
overstroming dat daarom huis B niet beschermd is.

Het is vooral de ‘niet-uitsluitbaarheid’ die tot problemen leidt →


namelijk het free rider probleem.

10.2.1 Free rider probleem (“vrijbuitersprobleem”)


Het free rider probleem ontstaat door niet-uitsluitbaarheid.

Free rider = een persoon die het voordeel van een goed ontvangt, maar er niet voor betaalt.

Free riders probleem = “het profiteerprobleem”. Bepaalde bewoners van de straat zullen proberen te
profiteren van anderen, waarbij iedereen hoopt dat de andere persoon de dijk bouwt (en niet jijzelf).

Pagina 176 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Twee bewoners, Fred en Lies, kunnen beslissen om al dan niet bij te dragen tot de financiering van de
bouw van een dijk. We zien terug het Prisoner’s Dilemma:

➔ Door de niet-uitsluitbaarheid wil niemand bijdragen aan de dijk.


➔ We zien dat zowel voor Fred als voor Lies niet bijdragen het beste voor hunzelf is,
ongeacht wat de andere doet.
➔ Niet-bijdragen is dus een dominante strategie voor Fred en voor Lies.
➔ Nash-evenwicht is dus:

Het Prisoner’s Dilemma illustreert dat Marktfalen


een Nash-evenwicht niet noodzakelijk = de markt is niet in staat om te
Pareto-optimaal (efficiënt) is
doen wat de mensen eigenlijk willen

We willen het liefst in (bijdragen, bijdragen) geraken. Hoe kunnen we dit doen?

➔ Door collectief af te spreken


➔ Dit is de rol van de overheid!
➔ De overheid neemt de rol van beslissingen bij publieke goederen
➔ De overheid overkomt het free rider probleem. Als de overheid besluit dat de totale
baten, de kosten overtreffen, kan de overheid het publieke goed opleveren en hiervoor
betalen met belastingen, waardoor iedereen beter af is.

Overheidstussenkomst om in
Pareto-optimum te raken

10.2.2 Enkele belangrijke publieke goederen (voorbeelden)


• Nationale defensie: als het land eenmaal is verdedigd, is het onmogelijk om te voorkomen
dat een enkele persoon geniet van deze verdediging. Bovendien, wanneer een persoon
geniet van het voordeel van nationale defensie, beperken zij het voordeel voor niemand
anders.
• Basis onderzoek (het creëren van generieke kennis): als een wiskundige een stelling bewijst,
komt de stelling in de algemene pool van kennis die iedereen kosteloos kan gebruiken.
Omdat kennis een publiek goed is, hebben winstzoekende bedrijven de neiging om vrij rond
te rijden op de kennis die door anderen is gecreëerd en daarom besteden ze te weinig aan
het creëren van nieuwe kennis.

Pagina 177 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

10.3 Gemeenschappelijke hulpbronnen

Gemeenschappelijke hulpbronnen = rivaal en niet-uitsluitbaar. Waar we met zijn allen van kunnen
genieten.

Bijvoorbeeld vissen: dit is niet rivaal want als persoon A een vis uit de zee haalt, is er een vis minder
voor persoon B. Maar is niet-uitsluitbaar want het is beschikbaar voor iedereen, of je er nu voor
betaalt of niet.

10.3.1 Tragedy of the Commons


Gemeenschappelijke hulpbronnen geven aanleiding tot een nieuw probleem. Als het goede eenmaal
is geleverd, moeten gebruikers en beleidsmakers zich zorgen maken over hoeveel het wordt gebruikt
→ Tragedy of the Commons.

Tragedy of the Commons = een gelijkenis die illustreert waarom gemeenschappelijke middelen meer
worden gebruikt dan wenselijk is vanuit het standpunt van de samenleving als geheel.

Bijvoorbeeld: een open graasland waar men schapen op kan zetten is een gemeenschappelijke
hulpbron. Dit graasland staat in een stadje waar iedereen zijn eigen (en enige) schaap op mag zetten
om voor hunzelf wol te voorzien. Dit begint bij enkele schapen, maar al snel komen er nieuwe
bewoners in het stadje waardoor er ook veel meer schapen bijkomen. Uiteindelijk wordt het
graasland zo overbruikt dat het onvruchtbaar wordt en geen gras meer overblijft.

• Dit probleem komt op vanwege een externaliteit. Wanneer de kudde van een gezin op het
gemeenschappelijke land weidt, vermindert dit de kwaliteit van het land dat beschikbaar is
voor andere families. Dit zijn sociale kosten. Omdat mensen de sociale kosten verwaarlozen
bij de beslissing hoeveel schapen ze moeten bezitten, is het resultaat een overmatig aantal
schapen.
• Algemene les: wanneer een persoon gemeenschappelijke middelen gebruikt, vermindert dit
het genot van andere mensen.

Dit probleem vormt zich omdat in veel gevallen particuliere besluitvormers de gemeenschappelijke
bron te veel gebruiken.

Pagina 178 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

10.3.2 Oplossingen voor de uitputting (overmatig gebruik) van


gemeenschappelijke hulpbronnen
Ter illustratie: een computerspel waarbij je in verschillende rondes zoveel mogelijk konijn moet
doodschieten. Eenmaal ronde 1 begint ga je natuurlijk zo veel mogelijk konijntjes willen
doodschieten. Maar de clue is dat je dit best niet doet omdat je nog konijnen nodig hebt om zich
voor te planten. Slechts in de laatste ronde (nadat alle konijn zich meermaals hebben voortgeplant),
is het de beste oplossing om ze dan allemaal dood te schieten. MAAR dit doe je niet want het is
individueel rationeel om zoveel mogelijk konijntjes dood te schieten.

Wat is de oorzaak van het probleem?

Gebruik van gemeenschappelijke hulpbronnen door één (private baat) vermindert de


beschikbaarheid voor de ander (externe kost)

Private en sociale incentives (baten en kosten) verschillen

Externe effecten (zie hoofdstuk 11)

Oplossingen (door de overheid):

• Regulering
o De overheid gaat telkens het aantal regelen
o Bijvoorbeeld “maximaal aantal schapen”
• Belastingen Zie externe effecten
o Kosten heffen (hoofdstuk 11)
o Bijvoorbeeld pigou-belasting per schaap
• Verhandelbare rechten
o Een recht kunnen kopen of krijgen
o “Recht-om-te-grazen”
• Privatiseren
o Graasland van schapen omheinen

10.3.2 Enkele belangrijke gemeenschappelijke goederen (voorbeelden)


• Propere lucht en water: markten beschermen het milieu onvoldoende. Vervuiling is een
maatschappelijke kost die kan worden verholpen met regelgeving of met belastingen op
vervuilende activiteiten. Men kan dit marktfalen beschouwen als een voorbeeld van een
probleem met gemeenschappelijke hulpbronnen. Schone lucht en schoon water zijn
gemeenschappelijke hulpbronnen zoals open graasland, en overmatige vervuiling is als
overmatig grazen. Aantasting van het milieu is een moderne Tragedy of the Commons.
o Door de overbelasting van de propere lucht en water (bijvoorbeeld door het enorme
gebruik van auto’s die de lucht vervuilen)
• Overbelaste (drukke) wegen: wegen kunnen publieke goederen of gemeenschappelijke
hulpbronnen zijn. Als een weg niet overbelast is, heeft het gebruik van één persoon geen
invloed op iemand anders. In dit geval is het gebruik niet rivaal en is de weg een publiek
goed. Maar als een weg overbelast is, levert het gebruik van die weg sociale kosten op.

Pagina 179 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Wanneer een persoon op de weg rijdt, wordt het drukker en moeten andere mensen
langzamer rijden. In dit geval is de weg een gemeenschappelijke hulpbron.
• Vissen, walvissen, en alle andere wilde dieren: vissen en walvissen bijvoorbeeld hebben een
commerciële waarde en iedereen kan naar de oceaan gaan en vangen wat beschikbaar is.
Elke persoon heeft weinig prikkels om de soort voor het volgende jaar te behouden. Net
zoals overmatig grazen de stad kan vernietigen, kunnen overmatig vissen en walvissen
waardevolle mariene populaties vernietigen.

10.4 Merit goods (verdienstegoederen)


Merit goods (verdienstegoederen) = goederen die door de markt kunnen worden geleverd, maar die
mogelijk onder-geconsumeerd zijn als gevolg van onvolledige informatie over de voordelen.

Het zijn goederen die we (met zijn allen) willen verstrekt zien, ondanks het feit dat ze niet via de
markt verstrekt worden.

➔ Merit goods ontstaan omdat consumenten onvolledige informatie hebben over de


voordelen van deze goederen en daarom niet in staat zijn de waarde van bepaalde
goederen juist in te schatten …
➔ … vaak omdat die baten zich pas in de (verre) toekomst laten gevoelen.

➔ Als het marktsignaal niet volledig de waarde van de voordelen voor de consument
overbrengt, zullen ze waarschijnlijk te weinig in deze goederen investeren.

Bijvoorbeeld: kunst, cultuur, klassieke muziek, onderwijs, verzekeringen, pensioenen, …

➔ Bijvoorbeeld onderwijs: velen onder ons onderschatten de waarde van onderwijs. Stel
dat de prijs van onderwijs veel hoger zou zijn, dan zouden velen onder ons denken dat dit
het niet waard is. Daarom financiert de overheid een groot deel van het onderwijs.

Waarom zijn dit belangrijke goederen? Het zijn niet de mensen die beslissen dat deze goederen ter
beschikking wordt gesteld (zoals bij private en publieke goederen waarbij we met zijn allen vinden
dat bepaalde goederen er moeten zijn), maar hier gaat het om een soort ‘elite’ goederen die door de
elite worden beslist.

Merit goods zijn een voorbeeld van een intertemporeel keuzeprobleem in de economie.
Intertemporeel keuze = waar beslissingen die vandaag worden genomen, invloed kunnen hebben op
keuzes/ situaties waarmee individuen in de toekomst worden geconfronteerd.

10.4.1 De-merit goods


De-merit goods = goederen die te veel worden verbruikt als ze aan het marktmechanisme worden
overgelaten en die zowel particuliere als sociale kosten genereren die niet door de beslisser in
aanmerking worden genomen.

Het zijn goederen waarvan we ze niet nodig hebben en waarvan we vinden dat die er niet moeten
zijn.

Bijvoorbeeld: te veel alcohol, drugs, tabak, porno, …

Pagina 180 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Goederen verschillen in de vraag of ze uitsluitbaar zijn en of ze rivaliserend zijn. Een goed is
uitgesloten als het mogelijk is om te voorkomen dat iemand het gebruikt. Een goed is rivaal
als het gebruik van het goede door één persoon het vermogen van andere mensen
vermindert om dezelfde eenheid van het goede te gebruiken. Er kan worden gesteld dat
markten het beste werken voor particuliere goederen, die zowel uitsluitbaar als rivaal zijn.
Markten werken niet zo goed voor andere soorten goederen.

✓ Publieke goederen zijn noch rivaliserend noch uitgesloten. Voorbeelden van publieke
goederen zijn vuurwerkshows, nationale defensie en het creëren van fundamentele kennis.
Omdat mensen niet worden belast voor het gebruik van een openbaar goed, hebben ze een
stimulans om te ‘free riden’ als het goed privaat is verstrekt. Daarom leveren overheden
publieke goederen en nemen ze hun beslissingen over de hoeveelheid op basis van kosten-
batenanalyses.

✓ Gemeenschappelijke hulpbronnen zijn rivaliserend, maar niet uitsluitbaar. Voorbeelden


hiervan zijn weiden, schone lucht en drukke wegen. Omdat mensen niet worden belast voor
het gebruik van gemeenschappelijke hulpbronnen, hebben ze de neiging om ze overmatig te
gebruiken. Daarom proberen overheden het gebruik van gemeenschappelijke hulpbronnen
te beperken.

✓ Verdienstegoederen zoals onderwijs en gezondheid kunnen onder-geconsumeerd zijn als ze


aan de markt worden overgelaten, dus kan de staat ingrijpen om diensten te leveren die
zowel sociale als particuliere voordelen bieden.

✓ De-merit goods zijn goederen die te veel worden verbruikt en die zowel particuliere als
sociale kosten met zich meebrengen. Overheden kunnen op de markt ingrijpen om het
verbruik op de een of andere manier te verminderen, hetzij door prijsmechanisme, hetzij
door regulering en wetgeving.

Pagina 181 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Wat is het verschil tussen de publieke en de private sector? Geef een voorbeeld van
goederen en diensten die door elk worden geleverd.
2. Leg uit wat bedoeld wordt met een 'uitsluitbaar' goed. Geef drie voorbeelden van goederen
die de kenmerken vertonen dat ze kunnen worden uitgesloten.
3. Leg uit wat bedoeld wordt met een ‘rivaal’ goed. Geef drie voorbeelden van goederen die de
kenmerken vertonen dat ze rivaal zijn.
4. Definieer en geef een voorbeeld van een publiek goed. Kan de particuliere markt dit op
zichzelf bieden? Leg uit.
5. Leg uit hoe publieke goederen ook tot het free-rider-probleem kunnen leiden. Geef een
voorbeeld ter ondersteuning van uw antwoord.
6. Definieer en geef een voorbeeld van een gemeenschappelijke bron. Zullen mensen dit goed
te veel of te weinig gebruiken zonder tussenkomst van de overheid? Waarom?
7. Waarom zijn verdienste goederen onder-geconsumeerd?
8. Hoe kan de overheid overconsumptie van de-merit goods voorkomen?

Pagina 182 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

H11: EXTERNE EFFECTEN EN MARKTFALEN


Als we een afweging maken tussen baten en kosten, ging dit tot nu toe (bijna) altijd over private
baten en kosten. In het vorige hoofdstuk zagen we dat er ook andere kosten dan private baten en
kosten waren.

11.1 Marktfalen
In het vorige hoofdstuk bekeken we enkele hoofdstukken waarbij markten vanwege de aard van de
goederen onvoldoende middelen toewijzen. Nu bespreken we een analyse van problemen die zich
grotendeels voordoen als gevolg van imperfecte informatie van de kant van besluitvormers die onder
de collectieve rubriek van externe effecten vallen.

11.2 Externe effecten


Stel dat je moet beslissen of je naar een bestemming gaat met de auto of niet.

Hoe ga je dit beslissen? Waar marginale baten = marginale kosten (in evenwicht)

➔ Als baten > kosten: met de wagen


➔ Als baten < kosten: niet met de wagen

Private baten Private kosten

• Snelle verplaatsing • Benzinekosten


• Comfortabele • Onderhoud wagen
verplaatsing • File
• Kies vertrekuur • …
• …

Externe baten Externe kosten


(baten voor anderen) (kosten voor anderen)

• Openbaar vervoer • Vervuiling


niet overbevraagd • File
• … • …

Sociale baten Sociale kosten

Dus: als jij een beslissing neemt, is er een kans dat dit ook een effect heeft op anderen.

In de aanwezigheid van externe factoren gaat de interesse van de maatschappij voor een
marktresultaat verder dan het welzijn van kopers en verkopers, maar ook het welzijn van omstanders
die indirect worden getroffen. Omdat kopers en verkopers de externe effecten van hun acties
verwaarlozen bij het bepalen van de vraag naar of het aanbod, is het marktevenwicht niet efficiënt

Pagina 183 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

wanneer er externe effecten zijn. Dat wil zeggen, het evenwicht faalt om het totale voordeel (baten)
voor de samenleving als geheel te maximaliseren.

11.2.1 Definities
Externe effecten = de kosten of baten van de beslissing van één persoon over het welzijn van een
omstander (een derde) waarmee de beslisser bij het nemen van de beslissing geen rekening houdt.

Externe kost = kost (van een activiteit) voor derden.


→ Het betreft kosten voor derden waarvoor geen compensatie wordt
betaald. Prijsmechanisme
reflecteer enkel de
• Bijvoorbeeld: een persoon produceert muziek, maar de andere private kosten/ baten
persoon vinden deze muziek niet leuk. Of een persoon zet een
haan in zijn tuin, wat de andere personen slecht gehumeurd
maakt.
• Negatieve externaliteit = de kosten die aan een derde van een
beslissing worden opgelegd. Als de impact van de beslissing
nadelig is voor de derde.
• Bijvoorbeeld: de uitlaat van auto’s is een negatieve externaliteit
omdat het smog creërt die andere moeten inhalen. Met deze
externaliteit houden de bestuurders geen rekening mee en
hebben de neiging om dit te overbruiken.

Externe baat = baat (van een activiteit) voor derden.


→ Het betreft baten voor derden waarvoor geen betaling wordt
gevraagd.

• Bijvoorbeeld: uw bouwt een cultureel huis voor jezelf, maar dit


heeft ook baten voor anderen (toeristen) die dit huis mooi
vinden om naar te kijken. Of een kindje die een prikje krijgt
tegen griepvirus heeft een baat voor zichzelf maar ook voor
anderen omdat die niet besmet kunnen worden door hem. De markt produceert
• Positieve externaliteit = de voordelen voor een derde van een te veel (bij externe
beslissing. Als de impact van beslissing voordelig is voor de kosten) of te weinig
derde. (bij externe baten)
• Bijvoorbeeld: onderzoek naar nieuwe technologie is een
positieve externaliteit omdat het voor kennis zorgt dat andere
ook kunnen gebruiken.

Belangrijk: het betreft hier dus steeds om kosten en baten waarvoor geen betaling wordt gevraagd
(bv. je moet niet betalen voor dat het kindje zijn prikje zet zodat jij niet besmet wordt). Als dit wel zo
zou zijn, zou dit probleem zich niet stellen (bv. de haan bezorgt je last en als je buur je zou
compenseren door je elke dag een bedrag te geven, dan ga je dit niet erg meer vinden).

Pagina 184 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.3 Marktinefficiëntie
Waarom zijn deze situaties niet goed? Met andere woorden, waarom leiden deze situaties tot
marktfalen en dus marktinefficiëntie?

➔ Omdat het geen rekening houdt met de nadelen voor andere mensen (externe kosten)!

11.3.1 Externe kost (negatieve externaliteit)


Bijvoorbeeld productie van auto’s:

Het marktevenwicht houdt enkel rekening met de private baten en kosten.

➔ Je blijft dan auto’s produceren zolang baten > kosten


➔ Dit geldt voor individuele mensen

Maar de productie van auto’s heeft ook nadelen voor andere mensen!

➔ Bijvoorbeeld voor degene die rond de fabriek wonen: vervuiling: elke geproduceerde
eenheid leidt tot luchtverontreiniging met een externe kost x (dus hoe hoger aantal auto’s,
hoe meer x en dus hoe meer vervuiling)

➔ Als je wel rekening mee zou houden met de nadelen voor anderen (externe kosten):
o Kosten van het maken van een auto (private kosten) + de kosten die worden
gedragen door de omgeving (externe kosten) – x per geproduceerde auto

Pagina 185 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Het sociaal – algemeen belang – optimum = neemt zowel private als externe kosten in
rekening
o Het sociaal optimum = houdt rekening met alle sociale baten en kosten, zoals de
maatschappij dat wilt → private baten + externe baten & private kosten + externe
kosten
o Dan verplaatst het evenwicht naar links waardoor we minder auto’s produceren
(maar niet 0!), de optimale productie is dus lager
o Private baten + externe baten = 0 & private kosten + externe kosten = x

➔ Martkevenwicht ≠ sociaal optimum MARKTFALEN


o Er is een welvaartsverlies

HOE GAAN WE DIT MARKTFALEN OPLOSSEN?

Een algemene oplossing: door te zorgen dat de externe kosten, kosten worden voor de producent.

= internaliseren van externe kosten

Bijvoorbeeld als de andere mensen (extern) €3 last van hebben per geproduceerde eenheid, dan
moet de producent een belasting betalen van €3 per geproduceerde eenheid voor de andere
mensen.

Het internaliseren van externe kosten = het gebruik van belastingen, omdat dit kopers en verkopers
een prikkel geeft om rekening te houden met de externe effecten van hun acties.

Internaliseren van externe kosten = prikkels wijzigen zodat mensen rekening houden met de externe
effecten van hun acties.

Pagina 186 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Elke geproduceerde eenheid leidt tot


luchtverontreiniging met een externe
kost x

Producent betaalt een belasting van … x


… per geproduceerde eenheid

➔ De private kosten vallen nà belasting samen met de initiële sociale kosten!


o Dus: belasting + initiële kosten (= kosten om auto te maken)
o De private kosten zullen dan gelijk zijn aan de sociale kosten
➔ De aanbodcurve van de producent verschuift opwaarts (naar links) (gelijk met de
aanbodcurve van sociale kosten)
➔ Het marktevenwicht verschuift naar links: er worden minder auto’s geproduceerd
o En dat is net wat je wilde, je wilde niet dat er 0 auto’s worden geproduceerd maar
De geproduceerdewel dat dewordt
eenheid productie wordt verminderd
dus duurder waardoor jeten goedekosten
private van destijgen.
vervuiling

11.3.2 Maatschappelijke welvaart bij positieve externaliteit


Bijvoorbeeld kindje die een prikje krijgt tegen griepvirus:

Het marktevenwicht houdt enkel rekening met de private baten en kosten:

➔ Kindje heeft private kosten (bijvoorbeeld schrik) en private baten (beschermd tegen griep)

Maar dit heeft ook voordelen voor andere mensen:

➔ Elke ingeënte burger verlaagt de kans op verspreiding van het griepvirus, wat een externe
baat oplevert

Pagina 187 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Rekening houdend met de externe baten:


o Komt een nieuwe vraagcurve: sociale baten
o Sociale baten = baten voor zichzelf (private baten) + baten voor ons als maatschappij
(externe baten) → x

➔ Martkevenwicht ≠ sociaal optimum MARKTFALEN


o Er is een welvaartsverlies

HOE GAAN WE DIT MARKTFALEN OPLOSSEN?

Door: internaliseren van externe baten: via subsidies

Elke ingeënte burger verlaagt de kans op


verspreiding van het griepvirus, wat een externe
baat oplevert

Subsidie

➔ De private baten vallen nà subsidie samen met de initiële sociale baten!


o De private baten zullen dan gelijk zijn aan de sociale baten
➔ De vraagcurve van de producent verschuift opwaarts (naar rechts) (gelijk met de
vraagcurve van sociale baten)
➔ Het marktevenwicht verschuift naar rechts

Pagina 188 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.3.3 Positionele externaliteiten


Bij negatieve en positieve externaliteiten kon dit opgelost worden door de overheid en dit was een
goede zaak van de overheid. Maar er zijn ook externe effecten (externaliteiten) die niet alleen goed
zijn: positionele externaliteiten.

Positionele externaliteiten = treden op wanneer de payoff (opbrengst) voor één individu afhankelijk
is van diens relatieve prestatie t.o.v. anderen. Het zijn aankopen of beslissingen die de context van de
evaluatie door een persoon van het positionele goed veranderen.

Positionele externaliteiten ontstaan omdat mensen de neiging hebben om relatieve posities te


vergelijken.

Voorbeeld 1:

Als je kan kiezen tussen:


Optie A: jouw inkomen = €60.000 en de anderen hun inkomen = €150.000
Optie B: jouw inkomen = €50.000 en de anderen hun inkomen = €40.000

Rationeel gezien zouden we optie A kiezen omdat je hier een hoger inkomen hebt dan B. Maar vele
studies tonen aan dat mensen optie B verkiezen omdat ze hier meer verdienen ten opzichte van
anderen waardoor ze denken dat hun relatieve positie beter is tegenover anderen (ook al is hun
inkomen lager dan in optie A).

Voorbeeld 2:

Bij de koers kan persoon A winnen, maar dan is het eigenlijk persoon A zijn schuld dat persoon B niet
gewonnen is.

Voorbeeld 3:

Een diploma toont aan dat je hard gewerkt hebt voor hetgeen je studeerde. Maar een diploma is niet
meer zo schaars meer want bijvoorbeeld iedereen in Bedrijfskunde creëert een positioneel extern
effect omdat zij ook een diploma halen, het diploma wordt dus minder waard naarmate er meer en
meer mensen een diploma halen. Als je u wil onderscheiden op de arbeidsmarkt, moet je dus een
diploma meer behalen. Iedereen krijgt dus de prikkel om een tweede diploma te halen, waardoor
anderen denken “ja maar dat wil ik ook”, en zo blijft dit voortgaan.

Het probleem was vroeger dat er te weinig mensen naar de universiteit gaan en dat het sociaal
gekleurd is: mensen met een zwakke achtergrond gaan niet of weinig naar de universiteit. We
hebben dit sociaal gecorrigeerd. Nu gaan er veel meer mensen naar de universiteit, bijna iedereen
waaronder ook de sociaal zwakkeren. Doordat iedereen dat diploma haalt, krijgt iedereen dan ook de
prikkel om een tweede diploma te halen. Dit kost een investering in je privétijd. Maar deze extra
investering kunnen de sociaal zwakkeren niet meer. De sociaal zwakkeren blijven dus bij 1 diploma,
de beter gestelde halen er 2. We hebben hier dus met zijn allen veel geld in geïnvesteerd en dat is
een beetje dom want het probleem blijft zich voortdoen (maar belangrijk: de veronderstelling dat dit
dom is klopt enkel als je tijdens je opleiding niks leert!).

Voorbeeld 3:

In Amerika kiezen de universiteiten middelbaarstudenten op basis van hun score op de


eindejaarsproeven. Universiteiten eisen steeds hogere scores om zo de beste studenten te krijgen.
Als resultaat kunnen middelbare scholen proberen hun studenten te helpen hun cijfers ten opzichte

Pagina 189 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

van andere scholen te verbeteren. Maar het resultaat hiervan is dat élke school hierin zal willen
investeren.

Dus:

➔ Het bestaan van positionele externe effecten die ertoe leiden dat individuen investeren in
een reeks maatregelen die zijn ontworpen om hen een voordeel te bieden, maar die elkaar
gewoon compenseren = positionele wedloop
➔ Positionele wedloop = een situatie waarin individuen investeren in een reeks maatregelen
die zijn ontworpen om hen een voordeel te bieden, maar die elkaar gewoon compenseren

Individuen doen inspanningen (en: Positionele wedloop (“positional arms


dragen kosten) om hun positie te race”)
verbeteren, doch elk effect wordt
geneutraliseerd doordat anderen dit
evenzeer doen
De opgelopen kosten veranderen de
relatieve posities niet

Inefficiënt

11.4 Private oplossingen voor externe effecten


Zowel private actoren als de overheid reageren op externe manieren op verschillende manieren. Ze
hebben het doel om de toewijzing van middelen dichter bij het sociale optimum te brengen.

11.4.1 Mogelijke (private) oplossingen


1) Sociale normen en moraliteit

“Als mama dit gezegd heeft”.

Ouderlijke begeleiding helpt ons om te onderscheiden wat de samenleving als norm voor gedrag
accepteert. Dit morele gebod zegt ons dat we rekening moeten houden met hoe onze acties andere
mensen beïnvloeden. Het vertelt ons dat we externe effecten moeten internaliseren.

Bijvoorbeeld: je mama heeft gezegd dat als je naar de les gaat, je stil moet zijn en niet op je gsm
zitten. Want op je gsm zitten heeft externe kosten zoals niet kunnen opletten en het niet begrijpen.

2) Non-profit organisaties

Een aantal organisaties houden zich bezig met het tegengaan van externe effecten zoals
het jagen op dieren, of het beschermen van de natuur.

Bijvoorbeeld: Greenpeace, WWF

Pagina 190 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3) Eigenbelang

Bijvoorbeeld: een imker en zijn buur is een fruitteler. De imker heeft er alle belang bij dat
er een fruitteler dicht bij hem is voor zijn bijen en de fruitteler heeft er alle belang bij dat er bijen
dicht bij zijn fruit is voor de bestuiving. Maar wanneer de fruitteler en de imker beslissen hoeveel
bomen en hoeveel bijen ze willen, verwaarlozen ze het positief extern effect omdat ze allebei meer
gaan willen hebben of omdat de ene vindt dat zijn boom niet goed geplaatst is.

Oplossing: Het internaliseren van externe effecten via integratie van bedrijven. Ze gaan een bedrijf
opbouwen waarbij de fruitteler en imker samenwerken.

4) Het Coase theorema

Door Ronald Coase – Nobelprijs in 1991

Theorema samengevat: Als er zich een probleem stelt van externe kosten, dan zal de markt dat altijd
kunnen oplossen, door de onderhandeling tussen de betrokken partijen. Het belangrijke hierbij is dat
dit los staat van toewijzing van eigendomsrechten.

Het Coase theorema = de stelling dat als private partijen zonder kosten kunnen onderhandelen over
de toewijzing van middelen, ze het probleem van externe effecten zelf kunnen oplossen.

Bijvoorbeeld:

Sofie wil graag een hondje hebben, maar Lucas (haar buur) wil niet dat Sofie een hondje krijgt omdat
hij stilte wil → 2 mogelijkheden:

A. Ofwel zegt de wet dat iedereen recht heeft een hond te houden
B. Ofwel zegt de wet dat iedereen recht heeft op stilte

Situatie A:

Sofie haar baat = €500 → dit


betekent dat een hondje haar
€500 waard is

Beide efficiënt want steeds


baten > kosten!

Pagina 191 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Situatie B:

➔ In beide situaties (A en B) komen we op hetzelfde resultaat uit.


➔ De twee partijen kunnen met elkaar onderhandelen en het externe probleem oplossen. Sofie
zal de hond uiteindelijk alleen kunnen houden als het voordeel groter is dan de kosten.

➔ Zonder transactiekosten kunnen onderhandelingen tussen de betrokken partijen bij


externe effecten steeds tot een efficiënte uitkomst leiden … en dit onafhankelijk van de
initiële verdeling van de eigendomsrechten!!!

11.4.2 Waarom private oplossingen niet altijd mogelijk zijn


Soms kunnen de partijen hun externaliteitsproblemen niet oplossen omwille van:

• Transactiekosten
o Transactiekosten = de kosten die partijen maken om een koopje overeen te komen
en na te leven. De kosten van onderhandelingen.
o Bijvoorbeeld: de kosten van een advocaat, een vertaler, … > baat van opgelost
probleem

• Onderhandelingsproblemen
o Het probleem bij onderhandelen is vaak dat elke partij het uit probeert te houden
voor een betere deal.
o Bijvoorbeeld: Sofie vraagt €750 (ondanks baat €500) en Lucas wil maximaal €550
(ondanks externe kost van €800) betalen.

• Coördinatie belanghebbenden
o Een efficiënte onderhandeling bereiken is vooral moeilijk wanneer het aantal
geïnteresseerde partijen groot is, omdat het coördineren van iedereen kostbaar is.

Pagina 192 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

o Bijvoorbeeld: indien er véél belanghebbenden zijn (veel ‘Lucassen’, veel buren), is


het moeilijk om deze samen te brengen en op één lijn te krijgen

• Asymmetrische informatie
o Actoren (bijvoorbeeld Lucas en Sofie) weten niet wat de ‘échte’ baat/ kost voor
anderen is (en beiden hebben vaak ook de incentive om deze te overdrijven)
o Wordt nog ingewikkelder gemaakt door het bestaan van de free riders
(‘vrijbuitersprobleem’). Lucas is misschien niet de enige die last heeft van het geluid
van de hond, dus waarom zou hij dan als enigste moeten betalen om dit probleem
op te lossen, terwijl de anderen hier mee van profiteren, maar niet mee bijdragen?

• Niet-rationeel gedrag
o Schuldgevoel, sentimentele waarde, reacties van vrienden en familie, … kunnen een
rol spelen

11.5 Publieke oplossingen voor externe effecten


Dit is een belangrijker deel!

Wanneer private oplossingen niet werken, kan de overheid hier soms een rol in spelen.

11.5.1 Optimaal niveau van vervuiling


❖ BEZWAREN TEGEN EEN ECONOMISCHE ANALYSE VAN VERONTREINIGING

Sommige milieuactivisten beweren dat het in zekere zin moreel verkeerd is om iemand toe te staan
het milieu te vervuilen in ruil voor het betalen van een vergoeding.

Het optimaal niveau is dan


gelijk aan 0

Maar voor een economist is dit nooit het geval:

• Schone lucht (en water, en …) is net als een ander goed. De waarde moet bijgevolg
vergeleken worden met de opportuniteitskost!
• Vervuiling = 0 (geen enkele vervuiling) in de wereld zou concreet betekenen: lage
levensstandaard, hoge kindersterfte, ondervoeding, …
• Schone lucht (0 vervuiling) is net zoals alle andere normale goederen en heeft een positieve
prijselasticiteit
• Optimaal niveau van vervuiling is dan wellicht ook voor die mannetjes niet gelijk aan 0

Pagina 193 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Hoe zien we dit?

➔ Hoe meer we produceren(Q), hoe meer afval en dus hoe meer vervuiling
➔ Gaan we de vervuilingen dan terugdringen tot 0 of niet?
o Vervuiling terugdringen = naar links bewegen
o Hoeveel terugdringen? Weten we door baten gelijk te stellen aan kosten
▪ Kost = x
▪ Baat = bv een nieuwe machine
o De curve geeft de marginale kosten weer: als er veel vervuiling is, is het gemakkelijk
om te verlagen
▪ Bijvoorbeeld: zie de vervuiling als rommel op je kot: als er heel veel rommel
is, is de kost van het eerste blikje op te ruimen laag want dat blikje is
makkelijker vindbaar en daardoor gaat dit heel snel. Bij de laatste blikjes ligt
de kost hoger want die laatste blikjes zijn moeilijker vindbaar waardoor je
meer tijd verdoet aan het zoeken naar die blikjes.
▪ De kosten om je kot op te ruimen nemen dus toe met elk blikje dat je
opruimt (stijgende reductiekost)

Marginale reductiekosten = de kosten uitgedrukt in de laatste eenheid van vervuiling die niet is
uitgestoten (verminderd).

Pagina 194 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Dus als je u de vraag stelt “ga ik opruimen of niet?”

➔ Antwoord is altijd ja als baten > kosten


o Bij veel blikjes: kost is heel weinig
➔ De baat van het opruimen is gelijk aan de kost van het vervuilen
o Elk blikje die je opruimt = de baat
➔ Je stopt met opruimen op het punt waar kosten > baten
o En dit is niet op het punt waar vervuiling = 0!!!
o Het optimale niveau van vervuiling is dus doorgaans NIET nul
▪ Omdat de kost van de laatste eenheid vervuiling veel te groot is (bv je moet
het laatste plastiekje in de zee gaan zoeken om ook dit op te ruimen, dat is
veel te moeilijk)

11.5.2 Mogelijke publieke oplossingen


De overheid reageert meestal op een van de volgende twee manieren: command-and-control-beleid
(regulaties) reguleert gedrag rechtstreeks, en markt-gebaseerd-beleid biedt prikkels zodat
particuliere besluitvormers ervoor kiezen om het probleem zelf op te lossen door manipulatie van
het prijssignaal.

1. REGULERING

De overheid kan een externe oplossing verhelpen door bepaald gedrag verplicht of verboden te
maken.

Bijvoorbeeld:

• Verbod dumpen van chemisch afval in water


• Verplichte technologie (roetfilter in dieselwagens, …)
• Opleggen van quota: maximum toegestane vervuiling

Pagina 195 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2. BELASTINGEN (EN SUBSIDIES)

De overheid kan een extern effect internaliseren door activiteiten met negatieve externe effecten te
belasten en activiteiten met positieve externe effecten te subsidiëren.
(gelijkend met 11.3.1)

➔ Externe kost = elke geproduceerde eenheid leidt tot luchtverontreiniging met een externe
kost x
➔ Sociale kosten = private kosten + externe kosten (x)

➔ We gaan: internaliseren van de kost via belasting t = x per geproduceerde eenheid


o Belasting t = x voor de verkoper houdt in dat hij de hoeveelheid Q die hij vóór
belasting wilde aanbieden tegen P zal willen aanbieden mits hij daarvoor P + t krijgt

➔ Door de belasting, verandert de aanbodcurve opwaarts (naar links)


➔ En veranderen bijgevolg zijn private kosten gelijk met de sociale kosten, zijn private kosten
nemen dus toe

Pagina 196 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Externe kost

Pigouviaanse belasting = een belasting die is vastgesteld om de effecten van een negatieve
externaliteit te corrigeren → “jij bezorgt mij een last dus ik laat je een belasting van die last betalen”.

(dit geldt analoog ook voor positieve externe effecten)

Pigouviaanse belasting (alternatieve voorstelling):

Een andere manier om het voor te stellen is via de reductiekosten:

➔ De last die we hebben van vervuiling = niks (oranje balk)


➔ Ik hef een belasting ten belope van x
o Verschuldigde belasting = t maal L
o Bijvoorbeeld; belasting = €3 maal 15 geproduceerde auto’s

➔ Het terugdringen van de vervuiling heeft een reductiekost (groene balk)


o Verschuldigde belasting = t maal L*
o Je hebt nu een private baat = dat je minder belastingen moet betalen! Want L* is
kleiner!

Pagina 197 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.5.3 Vergelijking van regulering en Pigouviaanse belasting


We hebben 2 producenten:

Papierproducent Metaalproducent

- Produceert 500 ton afvalwater - Produceert 500 ton afvalwater

We vinden dit te veel dus: We vinden dit te veel dus:

- Optie 1: regulering: “maximum 300 - Optie 1: regulering: “maximum 300


ton afvalwater” ton afvalwater”
- Optie 2: belasting per - Optie 2: belasting per
geproduceerde eenheid geproduceerde eenheid
afvalwater: €50.000 per ton afvalwater: €50.000 per ton
afvalwater afvalwater

We illustreren nu dat deze 2 oplossingen (regulering en belastingen) eigenlijk niet de slimste zijn
vanuit het standpunt van de papierproducent, de metaalproducent en de maatschappij.

Vergelijking regulering ↔ belasting:

1. REGULERING

Regulering: “Maximum 300 ton afvalwater”

K = toegelaten vervuiling

De kostprijs is gegeven door


de marginale reductiekosten

➔ We hebben dus 2 producenten die allebei hun afvalwater moeten verminderen, maar bij elk
van hun brengt dit andere inspanningen met zich mee; voor de ene zijn de kosten heel hoog
(voor de staalproducent is het véél moeilijker om staal te produceren met slechts 300 ton
afvalwater), tegenover de andere (voor de papierproducent is het gewoon moeilijk)

Pagina 198 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

➔ Dus: voor de staalproducent brengt dit een hoge kost met zich mee ↔ voor de
papierproducent brengt dit een lagere kost met zich mee
o F < G: niet efficiënt!
o Deze situatie is niet efficiënt

➔ Indien staalproducent de laatste (K) eenheid afval NIET vermijdt, spaart die een bedrag van
G. Indien de papierproducent een extra eenheid (boven K dus) vermijdt, kost dat veel minder
dan G (met name “slechts” F + eenheid)

➔ Efficiëntiewinst zou mogelijk zijn door papierproducent minder en staalproducent méér te


laten vervuilen!

2. PIGOUVIAANSE BELASTING

Belasting: t = €50.000 per ton afvalwater

➔ Na de belasting: hoe lang ga je dan nog afval blijven produceren?


o Zolang marginale baten > marginale kosten

➔ Dus: voor de staalproducent brengt dit een hoge kost met zich mee ↔ voor de
papierproducent brengt dit een lagere kost met zich mee
o De staalproducent zal minder afval produceren, maar de papierproducent zal véél
minder afval produceren
o En dit is WEL efficiënt
→ Bedrijven die gemakkelijker (goedkoper) afval beperken, zullen dit eerder doen
→ Via de Pigouviaanse belasting zorg je ervoor dat de bedrijven die iets goedkoper
en met minder kunnen doen, dit zullen doen

Waarom zijn belastingen beter?

• Efficiënt
• Beter voor milieu: bedrijven hebben incentive om schone technologie te ontwikkelen
• Toepasbaarheid: niet vanzelfsprekend (bepalen tarief is moeilijk, administratiekosten hoog)

Pagina 199 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.5.4 Verhandelbare emissierechten


Een derde mogelijke publieke oplossing (naast regulering en belastingen) zijn de verhandelbare
emissierechten.

Verhandelbare emissierechten = de overheid creëert een markt waarop bedrijven (of landen) een
recht (bv. recht op vervuilen) kunnen kopen/ verkopen

o Als je bijvoorbeeld een emissierecht hebt van cola maar je drinkt geen cola, dan ga je
dit recht verkopen aan iemand die altijd cola drinkt.
o Voorbeeld: EU (sinds 2005) om CO2 uitstoot onder controle te houden

➔ Het verkopen van deze rechten = toepassing Coase theorema!


o Die bedrijven die vervuiling het gemakkelijkst kunnen verminderen, zouden bereid
zijn om alle vergunningen te verkopen die ze kunnen krijgen, en die bedrijven die
vervuiling alleen tegen hoge kosten kunnen verminderen, zouden bereid zijn om die
vergunningen te kopen die ze nodig hebben. Zolang er een vrije markt is voor de
vervuilingsrechten, zal de uiteindelijke toewijzing efficiënt zijn, ongeacht de
oorspronkelijke toewijzing.

K = nagestreefde niveau
vervuiling (wat we willen
hebben)

➔ Als we aan de 2 producenten zeggen dat ze K mogen vervuilen:


o Voor de papierproducent kost dit niet veel inspanning (bv €3)
o Voor de staalproducent kost die veel meer inspanning (bv €12)

➔ Omdat dit voor de staalproducent veel meer inspanning kost, wil hij dit liefst niet doen →
dus de staalproducent kan zijn emissierechten kopen van de papierproducent (bv voor €10)
(eerste verkoop voor bedrag tussen F & G, …)
o De papierproducent zal het recht met veel plezier verkopen want het kost hem maar
€3 om eenheid afval weg te werken en de staalproducent wil kopen aan €10
o De bedrijven die vervuiling alleen tegen hoge kosten kunnen verminderen, zullen
bereid zijn het meest te betalen voor de vergunningen. De bedrijven die vervuiling

Pagina 200 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

tegen lage kosten kunnen verminderen, verkiezen om welke vergunning dan ook te
verkopen

➔ Hoe lang gaan ze verhandelen?


o Tot waar marginale baten = marginale kosten (zie oranje lijn)
o Papierproducent wil steeds minder en minder vervuilen (omdat het toch niet veel
kost) en staalproducent wil steeds meer en meer vervuilen

➔ We krijgen een efficiënte situatie! (Zelfde als belasting)


o Een situatie waarbij de 2 producenten beide beter af zijn
o Evenwichtsprijs van de emissierechten leidt tot een efficiënte reductie en vervuiling:
de marginale reductiekosten voor alle bedrijven zijn aan elkaar gelijk

Verhandelbare emissierechten vs Pigouviaanse belastingen:

• In beide gevallen betalen bedrijven voor de vervuiling. Bij Pigouviaanse belastingen betalen
ze belastingen aan de overheid, bij emissierechten betalen ze om dit recht te krijgen.

11.5.5 Toepassing (zie HB p. 225-226)


Sinds 2005 heeft de EU een systeem van verhandelbare emissierechten waarbij EU een
quotem CO2 uitlaat oplegt. Emissierechten worden verdeeld (sinds 2008: verkocht) aan de
betrokken bedrijven. Deze kunnen deze verhandelen.

Wie méér wil vervuilen dan quotum = koopt, wie minder vervuilt = verkoopt. Zo komt er een
evenwichtprijs tot stand.

Pagina 201 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Samenvatting:
✓ Wanneer een transactie tussen een koper en een verkoper rechtstreeks van invloed is op een
derde, wordt het effect een externaliteit genoemd. Negatieve externe effecten, zoals
vervuiling, zorgen ervoor dat de sociaal optimale hoeveelheid in een markt kleiner is dan de
evenwichtshoeveelheid. Positieve externe effecten, zoals technologische overloop, zorgen
ervoor dat de sociaal optimale hoeveelheid groter is dan de evenwichtshoeveelheid.

✓ Degenen die getroffen zijn door externe factoren, kunnen het probleem soms privé oplossen.
Wanneer bijvoorbeeld het ene bedrijf een externaliteit verleent aan een ander bedrijf,
kunnen de twee bedrijven het externaliteit internaliseren door samen te voegen. Als
alternatief kunnen de geïnteresseerde partijen het probleem oplossen door een contract te
sluiten. Volgens de Coase Theorem kunnen mensen, als ze zonder kosten kunnen
onderhandelen, een overeenkomst bereiken waarin middelen efficiënt worden toegewezen.
In veel gevallen is het echter moeilijk om een overeenkomst te sluiten tussen de vele
geïnteresseerde partijen, waardoor de Coase Theorem niet van toepassing is.

✓ Wanneer private partijen externe effecten, zoals vervuiling, niet adequaat kunnen
aanpakken, komt de overheid vaak tussenbeide. Soms voorkomt de overheid sociaal
inefficiënte activiteit door gedrag te reguleren. Op andere momenten internaliseert het een
externaliteit met behulp van Pigoviaanse belastingen. Een ander openbaar beleid is het
verlenen van vergunningen. De overheid zou bijvoorbeeld het milieu kunnen beschermen
door een beperkt aantal vervuilingsvergunningen af te geven. De eindresultaten van dit
beleid zijn grotendeels hetzelfde als het opleggen van Pigoviaanse belastingen aan vervuilers.

✓ Overheidsinterventies om marktfalen te corrigeren, kunnen onderhevig zijn aan eigen


fouten. Dit komt omdat minderheidsgroepen in staat zijn politieke macht uit te oefenen om
de besluitvorming van politici en bureaucraten te beïnvloeden om voordelen te behalen die
kunnen worden gecompenseerd door de kosten die aan de meerderheid worden opgelegd.

Pagina 202 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Questions for review:


1. Leg aan de hand van voorbeelden drie bronnen van marktfalen uit.
2. Geef een voorbeeld van een negatieve externaliteit en een voorbeeld van een positieve
externaliteit.
3. Leg aan de hand van een geschikt voorbeeld het verschil uit tussen private en sociale kosten
en private en sociale voordelen.
4. Gebruik een vraag- en aanboddiagram om het effect van een negatieve externe productie te
verklaren.
5. Noem enkele manieren waarop de problemen veroorzaakt door externe factoren kunnen
worden opgelost zonder tussenkomst van de overheid.
6. Vertegenwoordig de markt voor weggebruik met behulp van een vraag- en aanboddiagram.
Wat is de uitkomst van de particuliere markt en wat is waarschijnlijk de sociaal efficiënte
uitkomst? Leg uit en raadpleeg uw diagram om uw antwoord te ondersteunen.
7. Stel je voor dat je een niet-roker bent die een kamer deelt met een roker. Wat bepaalt
volgens de Coase Theorem of uw kamergenoot in de kamer rookt? Is deze uitkomst efficiënt?
Hoe komen u en uw kamergenoot tot deze oplossing?
8. Gebruik een voorbeeld om het idee van een externe positie te verklaren.
9. Hoe zou een uitbreiding van eigendomsrechten helpen om marktfalen te verminderen?
10. Leg uit hoe overheidsinterventie in de markt de marktresultaten mogelijk niet verbetert.

Pagina 203 van 203

Gedownload door: ouladbensellamdina | ouladbensellamdina@gmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)

You might also like