Professional Documents
Culture Documents
SV Micro
SV Micro
written by
yasserbenmessaoud
www.stuvia.com
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Samenvatting
Inleiding tot de micro-economie
Handelsbeperkingen ............................................................................................................................... 52
XII. H10 - PUBLIC GOODS, COMMON RESOURCES AND MERIT GOODS .................................................. 54 i.
Een voorbeeld: Een student moet kiezen hoe hij zijn kostbare tijd besteed: of hij naar de les
gaat, thuis studeert of gaat voetballen. De student gaat zijn keuzen maken op basis van de
kosten en baten. Kosten-batenanalyse
Mensen zullen waarschijnlijk een juiste keuze maken, als ze alle hun keuzes begrijpen
M&T Principe 3 – De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om
het te krijgen
Om de beste beslissing te nemen, moet men de kosten en baten van verschillende
mogelijkheden tegen elkaar afmeten. “There is no such thing as a free lunch betekent in
essentie niet dat je niet gratis een maaltijd kan krijgen, maar er is wel een kost aan
verbonden. Je kan namelijk niet iets anders doen op dat moment. Dit noemen we de
opprtuniteitskost, ofwel de kost van het best mogelijke alternatief waaraan je verzaakt
Een voorbeeld: De student bepaald nu de opportuniteitskosten van iedere activiteit
(expliciete kosten (geld dat je moet betalen voor de activiteit) + impliciete kosten (de waarde
van het beste alternatief dat je niet kiest) naar de les te gaan (€ 0+€ 22)/ thuis te studeren
(€0+€28)/ te voetballen (€10+28))
tussen Europa en Amerika er een winnende en een verliezende partij is (zero-sum game).
Het tegendeel is waar, handel tussen landen kan beide economieën versterken. Bv. Neem
nu je familie, die concurreert ook met andere families als ze in de winkelen goederen gaan
kopen. Iedere familie wil namelijk de beste goederen tegen de laagste prijs kopen. Je familie
zou echter niet beter af zijn als ze zich zou isoleren van al de andere families. Dan zou je
namelijk alles zelf moeten verzorgen (eten, meubels maken, huis bouwen etc.)
Handel zorgt ervoor dat iedereen zich kan specialiseren in datgeen waar hij of zij het beste in is.
Landen zijn dus evenzeer elkaars concurrent als elkaars partner
M&T Principe 6 – Markten zijn vaak een goede manier om economische activiteit te organiseren
Na de val van het communisme zijn heel wat ex-communistische landen (Rusland, polen,
etc.) overgeschakeld naar een markteconomie, het grote verschil met het communisme is
dat bij een markteconomie, miljoenen bedrijven en huishoudens beslissingen nemen.
Bedrijven beslissen namelijk wie ze aanwerven en huishoudens bepalen dan weer waar ze
werken en hoe ze hun inkomen besteden. Deze interageren op een markt, waar prijzen en
eigenbelang hun beslissingen sturen. (Bij een communistisch systeem zijn het ambtenaren
die de economie plannen, wie wat produceert en hoeveel wordt door de overheid bepaald.
Planeconomie)
De markt die tot een evenwicht komt door vraag en aanbod, wordt beschreven door Adam
Smith als “the invisible hand”. Smith stelt dan ook dat mensen die deelnemen aan het
economisch proces, gemotiveerd wordt door eigenbelang. (It is not from the benevolence of
the butcher, the brewer, or the baker that we expect our dinner, but from their regard to
their own interest. ...) De onzichtbare hand leidt dit eigenbelang tot een bloeiende economie
Ook kan het nodig zijn dat de overheid zelf op de markt ingrijpt, zoals het bevorderen van
efficientie en de welvaardsverdeling te herverdelen. ( om da taart te vergoten en om de
manier waarop de taart wordt verdeeld aan te passen) Marktfalen is de term die we
gebruiken om aan te duiden dat de markt er niet in slaat om middelen zo efficient mogelijk
te verdelen. marktfalen is een ongecompensserde impact van een individu op het welzijn van
een ander bv. Vervuiling. Een andere oorzaak van marktfalen kan zijn marktmacht wanneer
een persoon of onderneming de prijs bovenmatig kan beinvloeden. Goede regelgeving kan
marktfalen compenseren.
De onzichtbare hand kan ook falen in het evenredig verdelen van de welvaart. -De
samenleving moet zich afvragen wie krijgt wat er geproduceert wordt- Een markteconomie
beloond mensen die zaken produceren waar we voor willen betalen De reden dat de beste
voetballer veel meer betaalt wordt dan pakweg de beste schaaker is simpelweg omdat de
samenleving liever naar voetbal kijkt en er dus liever voor betaald
De onzichtabre hand zorgt er dus niet voor dat iedereen de zekerheid heeft om zich te
kunnen voeden of naar de dokter gaan ed. Hiervoor bestaat er dus wetgeving, belasting,
sociale zekerheid ed.
LET OP: Het ingrijpen van de overheid is niet altijd beter. Dit moet dus enkel gebeuren als het
marktfalen groter is dan het overheidsfalen.
*Note: M&T principe 8-10 beslaan macro-economisch gebied en zijn dus niet voor deze cursus
Macht om p te
kiezen
Prijszetter
100%
Prijsnemer
0%
Volmaakte concurrentie
• Vrager & aanbieder zijn prijsnemer • Vrager & aanbieder nemen alle kosten en baten in
aanmerking
ii. De vraag
De individuele vraag hoeveel een consument bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende
prijzen
De marktvraag Hoeveel alle consumenten bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende prijzen
Prijs en vraag zijn aan elkaar gebonden, je kan ze dan ook in functie van elkaar voorstellen:
De vraagfunctie: qD = f(p) “hoeveel goederen willen consumenten kopen bij een gegeven
prijs” De inverse vraagfunctie: p = f(qD) “welke prijs zijn consumenten bereid te betalen voor
een gegeven q”
De Wet van de vraag: De gevraagde hoeveelheid zal dalen als de prijs stijgt en omgekeerd
Je kan de relatie tussen vraag en prijs voorstellen door een vraagschema te maken
De tabel toont hoeveel de individueel gevraagde hoeveelheid is bij een bepaalde eenheidprijs.
(3.0) Voorbeeld: individuele vraag
Marktvraag
p
€1,20
€1,00
€0,80
€0,60
€0,40
€0,20
€0,00 q
0 3 6 9 12 15 18 21 24 27 30
Vraag
Verandering van de prijs, kan zorgen voor een verschuiving van de vraagcurve bij een
complementair goed
Stel dat een complementair goed verandert in prijs, zal de vraagcurve zelf verschuiven bv.
Suiker is duurder, vraagcurve koffie verschuift naar links
Ook als andere variabelen (inkomen, reclame, verwachtingen, trends ed.) Wijzigen anders
dan de prijs zoals het inkomen dat stijgt en dus ook de vraag, dan heb je ook een
verschuiving van de vraagcurve, voor dezelfde prijs is er namelijk meer vraag. LET OP: dit is
enkel in het geval van normale goederen. Bij bv. River cola zie je het omgekeerde effect,
hoe rijker je wordt hoe minder je het koopt. Dit noem je dan inferieure goederen.
Wet van het aanbod: De hoeveelheid dat wordt aangeboden stijgt als de prijs stijgt, en omgekeerd
aanbodschema
Prijs aanbod
€5 20
€4 16
€3 12
€2 8
€1 4
De aanbodcurve geeft het verband weer tussen de prijs en het individuele aanbod van een
producent. Voorbeeld 3.3 is dus het individueel aanbod, om het marktaanbod te bepalen
moet je de individuele aanbodcurves optellen. (Zie voorbeeld 3.1, zelfde principe)
De verandering van de prijs van een complement goed, zorgt voor een verschuiving van de
aanbodcurve. Bv. De verkoop van melk, als de prijs van voedsel voor koeien daalt zal het
produceren van melk winstgevender worden. Producenten willen voor iedere gegeven prijs
dus meer aanbieden. De aanbodcurve verschuift dus naar rechts.
Bij goederen in Joint suply heb je dit ook, als de winstgevendheid van bv. een schaap stijgt,
zullen er meer schapen gefokt worden en bij gevolg ook meer wol zijn. De aanbodcurve
verschuift dus naar rechts
€4,50
€4,00
€3,50
€3,00
€2,50
€2,00
€1,50
€1,00
€0,50
€0,00 q
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22
Wet van vraag en aanbod betekent dat de prijs zich aanpast tot de gevraagde hoeveelheid en
de aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn
De markt zal in evenwicht blijven tot ofwel de vraagcurve ofwel de aanbodcurve veranderd.
Aangezien het soms even kan duren tot de markt opnieuw in evenwicht is, ontstaat er
tijdelijk een surplus of shortage.
Het prijsmechanisme zorgt er dus voor dat er een nieuw evenwicht ontstaat Bv. Rusland
koopt geen Belgische peren meer -> aanbod blijft gelijk maar vraag zakt. Dus de prijs van
peren zakt om weer een nieuw evenwicht te bekomen.
Voor kopers zegt de prijs wat ze moeten opgeven (meestal geld) om het voordeel van het
goed te bekomen. Dit noemen we de marginale baten. Bv. Ik wil 10 euro betalen om naar
de cinema te gaan dan is de waarde van die 10 euro groter dan de waarde van het beste
alternatief waaraan je verzaakt (opportuniteitskost). Zie M&T1 & 3. Stel dat de prijs voor de
cinema plots 15 euro bedraagt, dan ga ik misschien liever iets anders doen. Dit om de
simpele reden dat de marginale baten niet meer opwegen tegen de marginale kosten. Als de
prijs stijgt/daalt veranderd voor de koper dus de kosten-batenanalyse. H
Voor verkopers zegt de prijs hoe winstgevend een product is. Voor de meeste bedrijven is
het verhogen van de productie namelijk een extra kost. De eventuele winst is een beloning
voor het genomen risico. Als de prijs stijgt is dit voor de producent een teken dat hij zijn
productie moet verhogen omdat hij weet dat hij de meer productie zal kunnen verkopen.
Als de prijs daalt, is dit een teken voor de producent om de productie terug te schroeven om een
surplus te voorkomen.
elastisch Inelastisch
-∞ -1 0
Eenheids-
elastisch
Goederen die gemakkelijk substitueerbaar zijn, zijn doorgaans meer elastischer. Als je
een goed niet gemakkelijk kan vervangen door iets anders, is de vraag inelastischer.
Bv. Als er maar één frietkraam in het dorp is, zorgt een prijsstijging waarschijnlijk niet
voor (een groot) klantenverlies (Inelastisch)
MAAR, als er meerdere kramen zijn, zorgt een prijsstijging voor een (groot) klantenverlies
aan de naburige kramen. (Elastisch)
• Noodzakelijk vs. Luxe
Noodzakelijke goederen hebben doorgaans een inelastische vraag, luxegoederen
kunnen we gemakkelijker links laten liggen waardoor de vraag elastischer is. Bv. Als
de prijs van benzine met 10% stijgt, zullen mensen dit toch blijven kopen aangezien
het noodzakelijk is om hun wagen te kunnen gebruiken
MAAR, als de prijs van een jacht met 10% stijgt, zullen mensen hun aankoop
uitstellen *LET OP: noodzakelijk en luxe zijn relatieve begrippen, ze kunnen dus per
consulent verschillen.
• Definitie markt
Hoe breder de markt gedefinieerd wordt, hoe inelastischer de vraag omdat het makkelijker
is olm een substitutie te vinden.
Bv. Als de prijs van Fanta stijgt, zullen mensen eerder naar andere frisdranken gaan
MAAR als de hele markt dranken in prijs stijgt, hebben mensen geen andere keuze en
zullen ze wel blijven kopen. Er is namelijk geen ander alternatief
• Aandeel in het inkomen
Hoe groter het aandeel in het inkomen, hoe elastischer de vraag is
Bv. Als de prijs van zout met 10% stijgt, gaan mensen zout blijven kopen. De prijs van zout
blijft in verhouding met ons inkomen namelijk zeer laag.
MAAR als de prijs van een wagen met 10% stijgt, zullen mensen hun aankoop eerder
gaan uitstellen of een andere vervoersmethode kiezen. Een wagen is namelijk een
redelijk groot aandeel uit het budget van de meeste mensen
• Tijdshorizon
Hoe langer de periode, hoe prijsgevoeliger men is en dus hoe elastischer de vraag.
Bv. Bij de prijsstijging van benzine heeft op korte termijn geen impact op de vraag
MAAR als dit voor een zeer lange tijd hoog blijft, zullen mensen naar alternatieven zoals
elektrische wagens Berekenen van de prijselasticiteit:
ε = elasticiteit
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒈𝒆𝒗𝒓𝒂𝒂𝒈𝒅𝒆
𝒉𝒐𝒆𝒗𝒆𝒆𝒍𝒉𝒆𝒊𝒅 𝜺=
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒑𝒓𝒊𝒋𝒔
(4.0) voorbeeld: berekenen van de prijselasticiteit
Vraagcurve
€6
€5
€4
€3
€2
€1
€0
4 8 12 16 20
vraag
Stel: we laten de prijs van goed x zakken met €1, dan gaat de gevraagde hoeveelheid van 8 naar
12. -> functie: p=6 – ¼ q
? @? ; )
]
W8
4,6 = WB ∙
8
B
-> afleiden naar p dus functie q= - D Z
D B D Z
]^^_‘a[E
-∞ -1 0
Let op: deze tip geldt enkel als de
Schaal en p & q gelijk zijn
Eenheidselastisch
Voor ondernemingen is het kennen van de prijselasticiteit belangrijk, als ze de prijs willen
veranderen is het belangrijk dat ze kunnen inschatten in hoeverre dit een impact zal hebben
op de vraag.
De totale opbrengst is afhankelijk van de prijselasticiteit. Zo is het mogelijk dat bij een hoge
elasticiteit, een prijsverlaging kan leiden tot een hogere opbrengst (en omgekeerd)
• Als de vraag Inelastisch is, dan bewegen de prijs en de totale opbrengsten in dezelfde
richting. Dus hoger p is hogere opbrengst en lager p lagere opbrengst
• Als de vraag elastisch is, dan bewegen de prijs en de totale opbrengst in tegengestelde
richting. Dus hogere p is lagere totale opbrengst en lagere p is hogere totale opbrengst
• Als de vraag eenheidselastisch is, dan blijft de totale opbrengst gelijk bij een verandering in
p
TR= €240
TR= €100
- Elastisch
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒈𝒆𝒗𝒓𝒂𝒂𝒈𝒅𝒆
𝒉𝒐𝒆𝒗𝒆𝒆𝒍𝒉𝒆𝒊𝒅 𝜺 =
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏
𝒊𝒏𝒌𝒐𝒎𝒆𝒏 Als:
ε <0 -> inferieure goederen
ε >0 -> normale goederen
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒈𝒆𝒗𝒓𝒂𝒂𝒈𝒅𝒆
𝒉𝒐𝒆𝒗𝒆𝒆𝒍𝒉𝒆𝒊𝒅 𝜺 =
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏
𝒑𝟐 Als:
ε <0 -> complementen (suiker voor koffie)
ε >0 -> normale goederen (margarine in plaats van boter)
% 𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒂𝒂𝒏𝒈𝒆𝒃𝒐𝒅𝒆𝒏
𝒉𝒐𝒆𝒗𝒆𝒆𝒍𝒉𝒆𝒊𝒅 𝜺=
Inelastisch Elastisch
0 1 ∞
Eenheids-
Waar hangt de elasticiteit vanaf? (5) elastisch
• Stockage mogelijkheden
%
𝒗𝒆𝒓𝒂𝒏𝒅𝒆𝒓𝒊𝒏𝒈 𝒊𝒏 𝒑𝒓𝒊𝒋𝒔
Als een onderneming zijn goederen relatief goedkoop en gemakkelijk kan stockeren, dan
is de prijselastisch, als dit moeilijk of duur is dan is de prijs inelastisch.
Bv. Bloemen kan je niet stockeren, je kan ze dus ook niet snel op de markt brengen
als de prijs hoger is MAAR bloempotten daarentegen kan je wel stockeren, en ze op
de markt brengen als de prijs hoger is
• Tijdsperiode
Hoe langer de tijdsperiode die we beschouwen, hoe elastischer het aanbod. Op korte
tijd is het aanbod vrij inelastisch omdat je op korte termijn een vaste productiefactor
hebt die je niet kan wijzigen.
Bv. Op korte tijd kan je je restaurant niet plots vergroten om meer klanten te bedienen,
op lange termijn kan je echter wel verbouwen.
• Productiecapaciteit
Als de productiecapaciteit nog niet volledig benut is, is het aanbod elastisch, als je
100% van je productiefactoren gebruikt is het aanbod inelastisch omdat je niet
direct kan uitbreiden
Bv. wanneer we in een slechte economische periode zitten en we slechts 60% van
onze productie gebruiken, kunnen we snel inspelen op extra vraag. Maar als het
economisch goed gaat en we 100% gebruiken, kunnen we niet snel inspelen op extra
vraag.
• Grootte van de bedrijfssector
Het aanbod is meer elastisch in kleine ondernemingen dan in grote
Bv. Een kleine meubelmaker zal bij een hogere vraag, meer materialen kunnen
inkopen om hieraan te voldoen. Terwijl als een groot bedrijf plots heel veel
grondstoffen gaat opkopen, gaat dit een impact hebben op de prijs van die
grindstoffen en dus gaan de kosten per eenheid stijgen. Dit is niet voordelig voor de
onderneming
• Factoren mobiliteit
Bv. je bent een boer en kweekt graan, maar plots gaat de prijs van sla door het dak,
het is relatief gemakkelijk om van graan naar sla productie te gaan. Het aanbod van
sla is dus meer elastisch.
*NOTE: het berekenen van de prijselasticiteit gebeurt met dezelfde methode als die van de
vraag, zie dus pagina 12 – ook dezelfde tip op p 13 geldt voor het aanbod
• Als het aanbod inelastisch is, leidt een verhoging van de prijs, tot een hoger aanbod dat
proportioneel kleiner is. De totale opbrengst stijgt weinig
INLEIDING TOT DE MICRO-ECONOMIE
1
9
Downloaded by: randaharbish1 | randa.harbish@gmail.com
Distribution of this document is illegal
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
• Als het aanbod elastisch is, leidt een verhoging van de prijs tot een hoger aanbod dat
proportioneel groter is. De totale opbrengst stijgt veel
TR= €500
TR= €320
- Elastisch
TR= €320
TR= €750
= Inkomen, prijzen
Doen Gedrag
Consumptie
*NOTE: het standaard economische model gaat uit van volgende zaken:
- Consumenten maken rationele keuzes
- Meer is beter dan minder
- Consumenten willen hun nut maximaliseren
- De consument handelt uit eigenbelang en houd geen rekening met een ander
Waarde is een pelangrijk concept bij het analyseren van het koopgedrag van mensen. De
waarde van iets kan ook verschillen van persoon tot persoon. Ook is er een belangrijk
verschil met nut, bv. Je vraagt aan iemand om 5 films te rangschikken van 1-10, elk punt
stekt extra nut voor. Wat je echter niet kan zeggen is dat als iemand film 1, 5ptn geeft en
film 3, 10ptn, dat die film 2 keer zoveel waarde heeft voor die film. Stel nu dat film 1, 10 euro
kost dan wil dit dus niet zeggen dat die persoon 20 euro wil betalen voor film 3. De waarde is
dus wat iemand wil opgeven om dat goed te verkrijgen. Als je iets niet wil kopen voor een
gegeven prijs, denk je dus dat je met dat geld iets anders kan doen dat meer waarde/nut
oplevert.
q
Budgetrechte pizza-cola
2019 - 2020 Semester
verandering I
in prijs
160 pizza
Door een hoger inkomen, kan je meer kopen. 140 De budgetrechte zal dus hoger komen te liggen (meer
naar rechts) (5.1) voorbeeld: 120
Inkomen: van 1000 euro naar 1500 euro DUS: 100 als je 0 cola koopt, kan je nu 150 pizza kopen i.p.v.
80
100. Als je 0 pizza koopt kan je nu 750 cola kopen i.p.v. 500
60
40
20
- Verandering in prijs 0 q
Als de prijs van één goed veranderd, zal de rechte 0 veranderen,
100 200 maar300
wel in een
400 punt500 hetzelfde 600
cola
blijven. Namelijk waar de hoeveelheid van het prijs gewijzigde goed 0 is.
(5.2)Voorbeeld: (blauw naar oranje)
Stel de prijs van cola gaat van €2 naar €5. Dan kunnen we bij 0 pizza’s nog maar 200 cola kopen. Bij
0 cola kan je wel evenveel pizza kopen. Je rechte kantelt dus naar binnen.
Als de prijs van beide goederen veranderd, hangt de verandering van de budgetrechte af van de
relatieve prijswijziging van de twee goederen
(5.2)Voorbeeld: (blauw naar grijs)
De prijs van cola gaat van €2 naar € 4 en de prijs van pizza van € 10 naar €7.
Nu kan je 140 pizza’s kopen bij 0 cola en 250 cola bij 0 pizza
*Note: het nut “U” die aan een curve gegeven wordt heeft geen absolute betekenis.
Hiermee probeert men gewoon een verschillend nut voor de consument aan te duiden. Bv.
U = 3 heeft een lager nut dan U=1, maar je zou ze ook U = 100 en U= 300 kunnen noemen
Uitzonderlijke indiferentiecurves:
OF
• Perfecte substituten qy
Perfecte substituten
15
Bij perfecte substituten, blijf je
hetzelfde nut behouden als je na
10
het afnemen van goed x, je
-5
dezelfde hoeveelheid van goed y
5
terugkrijgt. Bv. je moet 1 blauw +5
potlood afgeven om 1 zwart 0 qx
potlood te krijgen. Je bent even 0 2 4 6 8 10 12
gelukkig met een zwart als een
blauw. OF
qy
12
Perfecte complementen
• Perfecte complementen
10
Bij perfecte complementen, word
8
je enkel gelukkiger als je van beide
6
producten evenveel krijgt.
4
Bv. Een linker en rechter schoen, je 2
bent niets met een extra linker 0 qx
schoen als je er geen rechter krijgt. 4,8 5 5,2 5,4 5,6 5,8 6 6,2
Je nut gaat dus pas omhoog als je
er van beide evenveel hebt.
De marginale substitutievoet:
De marginale substitutievoet geeft de hoeveelheid van 1 goed dat je wil afstaan (vandaar het
minteken) om één eenheid van het andere goed te krijgen
*Note: hier gaat het over “wil afstaan”. Dit verschilt dus met de budgetrechte, die stelt namelijk voor
wat je “moet” afstaan.
De marginale substitutievoet is afhankelijk van het marginaal nut. In ons voorbeeld meet de
MRS hoeveel pizza we willen opgeven voor 1 eenheid cola. Bv. als het marginaal nut van
pizza tweemaal die van cola is, dan hebben we. Dan hebben we 2 eenheden cola nodig om 1
stuk pizza te compenseren. De MRS is in dit geval -2
De MRS is dus gelijk aan het marginaal nut van een goed gedeeld door het marginaal nut van een
ander goed.
𝑀𝑈r
𝑀𝑅𝑆 = −
𝑀𝑈s
è Want in het optimum zijn de helling van de budgetrechte (relatieve prijs van pizza en cola) en
die van de indifferentie curve (MRS) gelijk. Dat is wat de formule voorstelt
In het voorbeeld op de grafiek is dus het marginaal nut van de laats bestede euro aan pizza &
cola gelijk aan elkaar
Stel nu dat we het punt beschouwen waar de budgetrechte de blauwe curve snijdt.
Op dat punt is het marginaal nut van de laatst beste euro aan cola kleiner dan die van pizza.
Het is dus rationeel om meer geld aan pizza te geven en minder aan cola
zo zal de vraag naar bv. voeding bij een X3 C’ hoger inkomen niet heel
hard stijgen, B’ maar bv. de vraag naar luxe wel X2
X1 A’
Verandering van het inkomen
Zoals we weten zal bij een verandering qx van de prijs, de budgetcurve 0 50 100
150 200 250 300 veranderen. We verkrijgen dus een
nieuw optimum op een andere budgetcurve
v. Behavioural economics
Behavioural economisch bestudeert hoe “echte” mensen zich gedragen in keuzeprocessen. Het
standaard economische model gaat er namelijk van uit dat mensen beschikken over volledige informatie.
MAAR in het echte leven is dit NIET zo en nemen mensen beslissingen op basis van beperkte informatie
en soms zelfs foute informatie.
Dit heet Bounded Rationality
Ook met volledige en juiste informatie nemen mensen soms nog “foute” beslissingen. Dit heet
Bahavioural biases
- Persuasion heuristics
- Simulation heuristics -> niet te kennen voor deze cursus (BA2)
- Framing
*Note: infrastructuur is een belangrijke opportuniteitskost, stel nu dat het restaurant van Pablo €100.000
kost en de spaarrente staat op 2%, dan zou hij €2.000/ jaar mislopen omdat hij een gebouw heeft gekocht.
Die €2.000 rekenen we dus ook als impliciete kost.
- De korte termijn: op deze termijn is er tenminste een productiefactor vast. Bv. je kan niet op
L Q MP
Q
Productiefunctie
0 0 160
50 140
1 50 120
40 100
2 90 80
30 60
3 120 40
20
0 L
4 140 20 0 1 2 3 4 5 6
5 150 10
Meerproductie
MP
1 dag je restaurant 60
vergroten 50
- De lange termijn: op deze
40
termijn zijn alle
productiefactoren variabel 30
20
• De productiefunctie en 10
marginaal product (MP)
0
0 1 2 3 4 5 6 7L
(6.1)voorbeeld: de productiefunctie en -10
marginaal product -20
We stellen Q = f(K,L) -> de output is
afhankelijk van de hoeveelheid kapitaal (k) en arbeid (L)
Belangrijk: Dit voorbeeld beslaat de korte termijn met als vaste productiefactor kapitaal.
We nemen als voorbeeld studenten (arbeid) die bier tappen (tapkraan is kapitaal)
Je ziet dus dat de extra productie die een extra student veroorzaakt, afneemt en zelf negatief gaat
worden. Dit komt door de beperking van het kapitaal. Je hebt namelijk maar 1 tapkraan. Hoe meer
studenten je hebt, hoe meer ze elkaar in de weg gaan lopen en op elkaar gaan moeten wachten voor
die ene tapkraan te gebruiken.
Marginaal product is de extra output die door één extra input eenheid gecreëerd wordt. Wet van
afnemend marginaal product betekent dat op korte termijn, je vaste productiefactor een beperking is,
hierdoor neemt het marginaal product af
∆𝑄
𝑀𝑃 =
∆𝐿
Aangezien elke bijkomende eenheid van arbeid (L); evenveel kost, maar steeds minder meer productie
oplevert, (dalend MP). Betekent dit dus dat arbeidskost per eenheid toeneemt.
TC en VC zijn dus convex ten gevolge van afnemend MP (zie voorbeeld 6.2 volgende p)
De totale kosten (TC) bestaan dus uit de variabele (VC) en vaste kosten (FC)
L Q FC VC TC TC,VC,FC
Kostenfunctie
100
0 0 30 0 30 Tc
80
1 50 30 10 40
60
Vc
2 90 30 20 50
40
3 120 30 30 60 20 Fc
4 140 30 40 70 0 Q
0 20 40 60 80 100 120 140 160
5 150 30 50 80
ATC =TC/Q
Minimum efficiënte schaal, MC snijdt ATC in minimum van de ATC-curve. (Laagste punt) Op dit punt
wordt er een hoeveelheid geproduceerd tegen de laagste kost per eenheid.
ATC is eerst dalend, omdat je je vaste koste kan spreiden over de output, maar uiteindelijk nemen de
meerkosten van de variabele kosten de bovenhand, waardoor je gemiddelde totale kosten weer zullen
L FC VC AVC AFC
Kostenfunctie
0 30 0 35 MC,ATC
1 30 3 3 30 30
2 30 8 4 15 25 MC
3 30 15 5 10 20
ATC
4 30 24 6 7,5 15
AVC
5 30 36 7,2 6 10
Minimum efficiënte
toenemen. (op lange termijn heeft dit 5 schaal AFC
Q
een andere reden) 0
0 2 4 6 8 10 12
Hier kan je dus duidelijk zien dat de gemiddelde vaste kosten per eenheid afnemen en de gemiddelde
variabele
kosten toenemen. De ATC curve begint te stijgen op het punt waar de helling van AVC groter is dan die van
AFC OF vanaf dat de MC curve groter is dan de ATC curve
400 200
300 150
ATC
200 100
100 50
Q 0 Q
0
0 1 2 3 4 5 6 0 1 2 3 4 5 6
In ons theoretische model, neemt het marginaal product onmiddellijk af en de marginale kost onmiddellijk
toe wanner de output stijgt. In het echt is dit meestal niet zo, meestal zal je zien dat het marginaal product
toeneemt in het begin. Want meerdere werknemers kunnen de taken verdelen en dus efficiënter werken.
Hierna zal het MP beginnen afnemen en MC toenemen.
Schaalvoordelen
Door specialicatie Constante
etc. schaalopbrengsten Schaalnadelen
Door communicatieproblemen
Alle KT curves liggen op
etc.
of boven de LT curve
Q
𝐴𝑅 =
𝑄
De marginale opbrengst (MR) is de meeropbrengst die je realiseert als je een goed meer verkoopt
∆𝑇𝑅
𝑀𝑅 =
∆𝑄
v. -Maximale- winst
De boekhoudkundige winst van een onderneming, is wat er overblijft wanneer alle
expliciete kosten zijn afgetrokken van de totale opbrengsten
De economische winst is meestal lager dan de boekhoudkundige winst omdat daar ook nog
de impliciete kosten worden afgetrokken van de opbrengsten
∏ = TR – TC
De winst zal toenemen tot (MR) gelijk is aan (MC). Hier is de winst maximaal. Daarna zal de winst
beginnen afnemen, produceren van een extra goed zal meer kosten dan dat het je opbrengt. Niet
produceren is soms winstgevender (minder verlieslatend) dan wel produceren Ook hier maken we een
onderscheid tussen Lange termijn en korte termijn.
Korte termijn: sluiting Lange termijn: exit/markt verlaten
Bij Q > 0 Bij Q > 0
∏ = TR – TC (TR-VC-FC) ∏ = TR – TC (VC)
Bij Q = 0 (geen productie) Bij Q = 0 (geen productie)
TR = 0 (want je produceert niks, dus je resultaat is 0) TC = TR = 0 (want je produceert niks, dus je resultaat is 0)
FC ( je totale kosten zijn gelijk aan je vaste kosten, TC =0 ( Dit is 0, aangezien op lange termijn al de
aangezien de variabele kosten 0 zijn bij geen productie) productiefactoren variabel zijn)
DUS: ∏= -FC DUS: ∏= 0
Het marktaanbod korte termijn: (dus er is een vast aantal bedrijven want op kt kan je niet
zomaar een bedrijf starten)
Aanbod 1 bedrijf Markt van X identieke bedrijven
MC,MR MC,MR
Op korte termijn is het
marktaanbod gewoon
MC S
de optelsom van de
(identieke) bedrijven
die actief zijn op een
p1 p1 bepaalde markt
AVC
Q=0 Q1 Q Q=0 X . Q1 Q
Het marktaanbod korte termijn: (dus er is een variabel aantal bedrijven want op LT kan je
een bedrijf starten of de markt verlaten -EXIT-)
Aanbod 1 bedrijf Markt (extra bedrijven zolang winst op KT)
MC,MR MC,MR
Aangezien er op lange
MC termijn bedrijven
kunnen bijkomen,
zullen er bedrijven de
p1
markt betreden zolang
Winst p1
ATC S er winst gemaakt
wordt. Daarom is het
aanbod op lange
termijn gelijk aan ATC
Q=0 Q Q=0 Q
*Note: voor dit hoofdstuk is de samenvatting enkel gebaseerd op de slides uit het
hoorcollege van Prof.B. Heyndels. Begrippen die in de cursus “economics” staan en niet op
de slides zijn niet te kennen voor het examen.
- Normatieve analyse
Is de uitkomst van de marktwerking goed? Etc.
Dit is niet toepasbaar, je kan niet nagaan of ze kloppen
Je hebt een criterium nodig dat zegt wanneer een uitkomst “goed” is
Wij bepalend goed = efficiënt en rechtvaardig
LET OP: Pareto efficiënt betekend niet dat iets rechtvaardig is. Als ik 1 flesje water afneem
van iemand met 5 flesjes water om iemand te redden die sterft van de dorst. Zegt Paereto
niet doen.
ii. Consumentensurplus
a) Reservatieprijs & consumentensurplus
Reservatieprijs = maximum dat de koper bereid is te betalen (Bv. Tijdens een veiling)
Consumentensurplus €199
€1000 Bv. Er zijn vier kopers voor een product, het de2
€800 hoogste bod bepaald de prijs. Paul biedt namelijk
€700 800euro, dus zal John 801 euro betalen.alOok
€500 was hij bereid 1000 euro te betalen.
199euro is dus
hetconsumentensurplus
Het consumentensurplus is dus het verschil tussen het hoogste bod en het 2de hoogste
Pn
De marktvraagcurve, drukt de
6
gecreëerd consumentensurplus betalingsbereidheid uit van al de
consumenten
Consumentensurplus
2
Vergroot consumentensurplus
1 D
16 20 q
Bv. Als je tot een evenwichtsprijs van 2 euro komt, heb je een vraag van 16. Bij iedereen die
bereid was meer te betalen dan 2€, is er dus een consumentensurplus
Als de prijs verder zakt, vergroot je het consumentensurplus van personen die al meer wouden
betalen en creëer je er een bij
mensen die minder dan 2 euro wouden betalen
Het consumentensurplus meet “hoe goed” een allocatie is volgens de consument zelf. Het is
een maatstaf van de welvaart
iii. Producenten surplus
a) Marktaanbod: producente surplus
De aanbodcurve geeft weer,
Pn
hoeveel goederen er op de markt
S
Gecreëerd producenten worden gebracht gegeven een
surplus
bepaalde prijs.
4
Vergroot producenten
surplus
3
Producenten surplus
16 24 q
Consumentensurplus
pn
b) Geen marktevenwicht Consumentensurplus dat
wordt gecreëerdbij de
Stel q < q*, opbrengst q+1 is groter dan de productie van q+1
productiekost.
p S
De markt gaat dus zeggen dat je best een
extra eenheid produceert, aangezien het je Producenten surplus
minder kost om te maken dan waarvoor je p* dat wordt gecreëerd bij
q+1
hem gaat verkopen
Een verkoop bij een prijs die lager is dan de D
reservatieprijs en hoger dan de prijs Producenten
surplus
waartegen producenten willen aanbieden,
verhoogt de welvaart q q* q
Producenten surplus dat wegvalt bij
= Pareto-verbetering productie q+1 (kleiner dan of gelijk aan
gecreëerde)
Hoe produceren
1
INLEIDING TOT DE MICRO-ECONOMIE
4
0
Downloaded by: randaharbish1 | randa.harbish@gmail.com Q =4 L
Distribution of this document is illegal 1 2
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
In dit voorbeeld is de MRTS gelijk aan 4, je moet namelijk 4-eenheden K krijgen om het verlies
van 1 eenheid L te compenseren en dus dezelfde productie te houden.
De iso-kosten curve, verbind de combinaties K & L die evenveel kosten voor een gegeven
budget.
(7.1) voorbeeld: iso-kosten curve - Kosten voor het produceren van bier
Loon (PL) = €2, Kapitaalkost (PK) = €10, TC = €2. qK + €10.qL
K = TC/PK – Pl/PK. L K = 100 – 1/5. L K = 80 – 1/5. L
K
TC = €800 TC = €1000 100
L K L K
80
0 100
0 80
100 80 TC = €1000
100 60
TC = €800
200 60
400 500 L
200 40
300 40
300 20
400 20
400 0
500 0
Bij elk punt dat op de iso-kosten curve ligt, is de totale kost (TC) hetzelfde. (net zoals de
budgetrechte)
De helling van de rechte, is de verhoduing van de prijs van arbeid tegenover die van kapitaal.
In voorbeeld 7.1 is de helling -0,2. Dus om 1 uur extra arbeid te kunnen gebruiken maar toch
niet mpeer kosten te hebben, moeten er 0,2 uren kapitaal ingeleverd worden. Om 1 uur extra
kapitaal te gebruiken, moeten er 1,2 arbeidsuren geschrapt worden.
Leg dan de isoquant op de isokosten, de plek waar de isoquant de isokost raakt (die zo dicht
mogelijk bij 0) is de combinatie dat de producent het best gebruikt om zo goedkoop
mogelijk te produceren
(zelfde principe als budgetrechte en idifferentiecurve)
Q = Q3 De
Q = Q1
Q = Q1
Monopolie
• Één aanbieder
• Aanbieder is prijszetter (veel marktmacht) 100% marktaandeel
• Geen goede substituten
ATC
D
Q Q
Volmaakte Monopolie
concurrentie
0 = 1,1 −
Je moet als monopolist wel je prijs laten zakken om die extra eenheden te verkopen. Dit
zorgt voor een daling van TR
(Slecht nieuws)
Zolang het goede nieuws groter is dan het slechte nieuws ga je meer produceren, of met
andere woorden zolang MR groter is dan 0 ga je extra produceren als monopolist.
Q1
MR Q
i. Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie is een situatie waarbij een bedrijf eenzelfde goed aan verschillende
consumenten gaat verkopen voor een verschillende prijs bv. De NMBS, kinepolis, goederen
die duurder zijn in Amerika dan in Europa. Solden etc.
(14.2)voorbeeld:
prijsdiscriminatie
Reservatie
prijs
€30
• Perfecte prijsdiscriminatie
Situatie waarin de monopolist de betalingsbereidheid (reservatieprijs) van iedere
consument kent.
De monopolist kan dus per consument een verschillende prijs aanrekenen en zo de winst
maximaliseren
LET OP: Dit is een theoretisch referentiepunt en komt niet voor in de praktijk
Consumentensurplus =0
Consumenten
Deadweight
surplus
P loss
Winst = producenten
Winst surplus
D D
MC MC
P*
Q MR Q Q* Q
MR
Het grote probleem van subsidies: bedrijven gaan geen moeite doen om kosten te
besparen.
- Publieke uitbating
Private uitabting (insentive om kosten te besparen) vs publieke uitbating (minder insentive
om kosten te besparen) è Slecht management door ambtenaren benadeelt dus de
belastingbetaler Er zijn ook weinig manieren voor de belastingbetaler om te zorgen voor
een ander management. Verkiezingen is hun instrument, maar dan is dit probleem maar
een heel klein deel van hun beslissing.
- Niets doen
Indien het marktfalen kleiner is dan het overheidsfalen
Monopolistische concurrentie
MR D p
2019 - 2020 Semester I
Q1 Q
- Lange termijn MC
Als een bedrijf economische winst maakt
(d.w.z. als je hiermee meer kan verdienen dan ATC
met iets anders) dan komen er meer bedrijven
bij, want andere menen willen ook meer D
verdienen. D’
è Als er bedrijven bij komen, gaat de vraag naar
Q
jouw pintjes (individuele onderneming) naar
beneden.
Er blijven bedrijven bij komen zolang er winst wordt gemaakt, wanneer de individuele vraag
gelijk is aan ATC (winst 0) komen er geen bedrijven meer bij.
Asymmetrische informatie
Dit is een groot economisch probleem, aangezien de verkoper vaak over meer
informatie beschikt dan de koper, weet hij best wel of een product goed is of niet.
Het probleem is dat hij dit niet gewoon kan vertellen aangezien je als consument
denkt van “dat zal wel” “dat kan jij wel zeggen” ze gaan dus proberen op andere
manieren te communiceren dat een product goed is.
Branding
Reclame en branding zijn nouw verbonden. Je hebt in de meeste markten dan ook 2
soorten bedrijven. De eerste soort, zijn bedrijven die producten verkopen met bekenden
merknaam.
De tweede soort zijn bedrijven die gewone (relatief-onbekende) substituten verkopen. Bv.
CocaCola tegenover 365 cola van Delhaize. De bedrijven met bekende merknamen zijn vaak
duurder en spenderen ook veel meer aan reclame.
Branding is eigenlijk de indentiteit van een bedrijf, en hoe ze zich difrencieren van de
concurrent.
De sociale waarde van branding
Bij deze verklaring, gaan we ervanuit dat het gedrag van bedrijven af hangt van de dreiging
dat nieuwe bedrijven toetreeden bij de markt
Hoe makkelijker je tot een markt kan toetreden hoe conesteerbaarder hij is.
Als een markt makkelijk toegankelijk is, dan gaat de winst op lange termijn naar 0 omdat er
steeds bedrijven bij komen en een deel van de winst opnemen.
Bedrijven zullen (volgens deze theorie) dus hun winsten beperken om andere bedrijven te
ontmoedigen de markt te betreden.
- Competative adventage, dat zijn de voordelen die een bedrijf kan ontwikkelen
tegenover andere bedrijven. Bv. denk aan een efficienter productieproces - Het
creëeren van overcapaciteit om zo de prijs omlaag te halen.
Sommige bedrijven gebruiken een makkelijk betreedbare markt ook om “snel” hun graante
mee te pikken.
Cream-skimming is een situatie, waarin een bedrijf de waardevolle delen in een markt
indentificeert, tot de markt toe treed en deze waardevolle delen exploiteert om dan de
markt weer te verlaten.
X. H16 - Market structures III: Oligopoly
Oligopolie
Bij een Oligopolie heb je slechts enkele verkopers (zowel homo- als heterogene producten).
è Door het klein aantal bedrijven, gaat iedere onderneming rekening houden met de
reactie van een andere onderneming (strategische interactie)
Het deel van de markt dat door deze grote bedrijven worden ingenomen, wordt uitgedrukt
in een concentratie graad en concentratie ratio.
Bv. CocaCola, Pepsi en Dr. Pepper bezitten 90% van de amerikaanse markt voor frisdrank. Dit
kan je dus uitrdrukken als CR-3 = 90%
è Op basis van dit soort statistieken, gaat de overheid bepalen over er teveel
kartelvorming is of teveel monopolies. En al dan niet ingrijpen
i. Evenwicht bij duopolie
*Note: wij beschouwen als oligopoly een duopolie met homogene goederen
a) Interdependentie
Omdat markten met een oligoloplie gedomineerd worden door een klein aantal
bedrijven, betekent dit ook dat een actie van het ene bedrijf ook invloed heeft op het
andere en omgekeerd. Bij elke beslissing zal het bedrijf dus rekening houden met wat
ze denkt dat het andere bedrijf zal doen.
Uitleg adhv een voorbeeld: Saartje en maxim zijn de enige op het eiland met een waterput
(duopolie). Ze kunnen dus twee dingen doen:
- Ofwel spannen ze samen en vormen ze dus een kartel. (coopertaief gedrag) De
twee bedrijven handelen dus als 1 en hebben een monopolie. Op deze manier
gaan ze dus hun winst maximaliseren
30 30 40 30 40?
è Niet cooperatief handelen wordt zekerder naarmate er meer bedrijven zijn. Het is
namelijk moeilijker om afspraken te maken met grote groep door de zogenaamde
freeriders. Deze zullen niet meewerken en toch willen profiteren van het werk van
anderen.
De getallen zijn het aantal jaren cel, linker getal is de rij speler en rechter getal de kollom
speler
Bekennen is de dominante strategie, want als B denkt dat A gaat ontkennen, kan hij
beter bekennen. Maar ook als hij denkt dat A gaat bekennen, kan hij ook beter
bekennen. Bekennen is een Nash-evenwicht (het nash-evenwicht is nooit de optimale
situatie, ze hadden beter alle 2 ontkent maar dit was niet rationeel)
Het cooperatief evenwicht is beide ontkennen
PART 9: TRADE
XI. H19 - Interdependence and the gains from trade
a) Specialisatie en handel
Mensen gaan zich altijd specialiseren in hetgeen ze beter zijn. Bv. Ik kan beter schrijven en
een collega beter statistiek, dan ga ik dus schrijven en hij statistiek doen.
Soms ben je echter beter in alles, dan ga je je ook specialiseren in hetgeen waar je relatieve
voorsprong het grootste is. Bv. Ik kan 80% beter schrijven en 5% beter statistiek dan mijn
collega, ik ga dus schrijven en hij statistiek doen.
Kapitaal-
goederen
A
C Efficiënte (A,C) en inefficiënte
B
productie (B)
Consumptiegoederen
Alle punten die onder de PPF liggen, zijn inefficiënt en alle punten die boven de PPF liggen
zijn niet haalbaar omdat de middelen schaars zijn.
Vanaf dat de productie op de PPF ligt, worden we geconfronteerd met het economische
principe “mensen moeten keuzes maken” – je moet dan van het ene goed iets opgeven om
van het andere meer te kunnen produceren.
10
30 Consumptiegoederen Consumptiegoederen
Lisa
12
Bart
Hemden
12 24
Boer 2 2 1 24 48
è Boer 2 is productiever in beide gevallen
Vlees
24
8 Boer 1
Boer 2
Aardappelen
32 48
Vlees
24
8 Boer 1
Boer 2
Aardappelen
32 48
Iemand heeft een absoluut kostenvoordeel, indien hij instaat is om een bepaald product te
produceren tegen lagere kosten (met minder input)
Bv. Bart die minder tijd nodig heeft om een hemd te strijken (en dus minder tijd moet
investeren)
Iemand heeft een comparatief kostenvoordeel, indien hij/zij in staat is om een bepaald
product te produceren tegen lagere opportuniteitskosten
Bv. Lisa moet ½ hemd opgeven om 1 extra playlist te maken, terwijl Bart 2 hemden moet
opgeven om 1 extra playlist te maken.
Vlees Aardappelen
Boer 1 4 aardappelen 0,25 Vlees
Boer 2 2 aardappelen 0,5 vlees
Hoewel boer 1 beter is in alles, heeft boer 2 een comparatief voordeel bij het produceren van
vlees.
è De totale productie neemt toe indien mensen zich specialiseren, deze toename komt
iedereen ten goede. Iedereen kan namelijk de goederen kopen tegen een prijs die
LAGER is dan de eigen opportuniteitskost.
Bv. ruilvoet is dus 1 vlees voor 3 aardappelen, boer 1 koopt dan vlees aan aangezien als hij
zelf
1 vlees zou produceren, 4 aardappelen zou moete, afstaan
Binnenlands aanbod
Consumenten
surplus
Pe
Producenten
surplus
Buitenlands aanbod
Qe
Q
Nu hebben we 3 vragen:
1.Hoe veranderen p & Q op de binnenlandse markt?
2. Wie wint & wie verliest (en: wat is netto effect)?
3. Is belasting of quotum op import aangewezen?
Pe < Pwereld
P
Consumenten
surplus
Binnenlands aanbod
Pwereld =Buitenlandse vraag (oneindig
elastisch)
Producenten
Pe
surplus 1. CS neemt af
2. PS neemt toe
Binnenlandse vraag 3. ToenamePS > afname CS-> “gains from trade”
Export
Binnenlandse Binnenlandse
Q
gevraagde aangeboden
hoeveelheid hoeveelheid
Binnenlandse Binnenlandse
Q
aangeboden gevraagde
hoeveelheid hoeveelheid
vi. Handelsbeperkingen
a) Invoerheffingen ‘tariffs’
P
Binnenlands aanbod
Consumenten
Pe surplus 1. CS neemt af
Pwereld+t
Pwereld Producenten Pwereld 2. PS neemt toe
surplus
Binnenlandse vraag 3. Overheid krijgt belastingsopbrengst
Import na heffing 4. Netto effect is negatief-> deadweightloss
Import zodner heffing
Binnenlandse Binnenlandse
Q
aangeboden gevraagde
hoeveelheid hoeveelheid
b) Invoerquota
P
1.CS neemt af
Binnenlands aanbod
2.PS neemt toe
3. Licentiehouder verdient meer
Consumenten 4. Netto effect is negatief -> deadweightloss
Pe surplus
Pe-met-quota
Producenten Pwereld =Buitenlands aanbod (oneindig elastisch)
surplus
Binnenlandse vraag
Import met quota
Import zodner quota
Binnenlandse Binnenlandse
Q
aangeboden gevraagde
hoeveelheid hoeveelheid
Algemeen:
1. Hoe veranderen p & Q op de binnenlandse markt? Prijs in Isoland wordt gelijk aan
(initiële) wereldprijs.
2. Wie wint & wie verliest (en: wat is netto effect)?
Indien wereldprijs < Isoland-prijs -> consumenetn winnen
Indien wereldprijs > Isoland-prijs -> producenten winnen
Winst > verlies dus maatschappelijke welvaart stijgt
3. Is belasting of quotum op import aangewezen?
Beide leiden tot welvaartsverlies (deadweight loss): vanuit efficiëntie-overwegingen zijn ze
dus ongewenst
c) Niet tarifaire beperkingen (enkel deze voorbeelden kunnen geven, niet uitleggen)
• Complexe regels en kwaliteitseisen
• Administratieve vereisten
• Herkomst-identificatie, voedselveiligheid
• Muntbeleid
INLEIDING TOT DE MICRO-ECONOMIE
6
2
Downloaded by: randaharbish1 | randa.harbish@gmail.com
Distribution of this document is illegal
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Argument Tegenargument
Tewerkstelling “Vrijhandel vernietigt Negatieve
banen” tewerkstellingseffecten in
ene sector worden
gecompenseerd door
positieve effecten in andere
sector (in functie van
comparatieve voordelen)
Nationale veiligheid “Vrijhandel creëert Strategisch belang is
afhankelijkheid” hoogstens reëel voor een
heel beperkt aantal
sectoren
Infant-industry argument “Vrijhandel maakt het Moeilijk in de praktijk (en
opstartende sectoren vaak nauwelijks terug te
moeilijk” schroeven). Bovendien: als
winstgevend op LT dan kan
dit zonder protectie (cf.
internetbedrijven).
Oneerlijke concurrentie “Vrijhandel bevoordeelt Consumenten winnen meer
landen die hun industrieën dan producenten verliezen
subsidiëren”
Protectie als “Enkel vrijhandel met landen Als dreiging om
drukkingsmiddel die ... ook vrijhandel hebben” invoerbeperkingen te
hebben geen effect heeft,
dan kan je dreiging
intrekken (prestigeverlies) of
uitvoeren (welvaartsverlies).
• Uitsluitbaarheid: Het gebruik van het goed kan worden beperkt tot diegene die
ervoor willen betalen.
• Rivaliteit: Zorgt het gebruik van het goed door de ene persoon ervoor dat een andere
persoon er minder van kan gebruiken.
INLEIDING TOT DE MICRO-ECONOMIE
6
3
Downloaded by: randaharbish1 | randa.harbish@gmail.com
Distribution of this document is illegal
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
bijdragen Persoon
X
bijdragen
(10,20) (18,18)
Persoon X & Persoon Y beslissen om alle twee niet bij te dragen aan de financiering van
de dijk. Hun redenering is namelijk. Als ze niets doen is dat altijd het beste.
*Note: kosten-baten analyse & optimale hoeveelheid van een publiek goed, zijn niet te kennen
voor examen
Waarom? Wel, mensen kunnen de baten slecht inschatten omdat ze niet alle informatie
hebben bv. de baten van onderwijs worden pas jaren later duidelijk
a) Demerit goods
Dit zijn goederen die overgeconsumeerd zouden worden als je ze puur aan de markt over
laat. Denk aan alcohol, drugs etc.
Waarom? Weer omdat mensen niet alle informatie hebben. Niet iedereen kent de
negatieve gevolgen van drugs of alcohol op je lichaam
Bv. als je moet kiezen tussen het nemen van de wagen of niet, ga je de voordelen (snelle
verplaatsing, kies vertrekuur etc.) en de nadelen (benzine kosten, onderhoud etc.) die voor
jou gelden afwegen. De externe baten (andere hebben plaats op de trein omdat jij er niet
bent etc.) en externe kosten (vervuiling, file) kunnen jouw niets schelen.
ii. Marktinefficiëntie
a) Externe kosten
Aangezien kopers en verkopers zich niets aantrekken van externe effecten, is het
marktevenwicht niet efficient voor de maatschapij in zijn geheel. Hier faalt de markt
P1
P2
P Marktevenwicht
Hoe lossen we dit op? Internaliseren van externe kosten è Dit betekent dat als de
omgeving bv 3 euro per eenheid last heeft van je productie, dan moet je een belasting
van 3 euro per eenheid betalen. De externe kost wordt nu dus een private kost. De
aanbodcurve verschuift dan naar die van de sociale kosten.
b) Externe baten
Welvaartverlies
P1
Aanbod (private kost)
P2 Marktevenwicht
Vraag
(private
baten) Sociale baten
Hoe lossen we dit op? Internaliseren van externe baten è Door het geven van subsidies
gaan mensen tegen een hoger prijs kopen omdat ze toch een deel terugkrijgen. de
vraagcurve verschuift dus
c) Positionele externaliteiten
Deze treden op als de opbrengsten afhankelijk zijn van de relatieve voorsprong op anderen.
è Individuen gaan zich inspannen (en dus de kosten dragen) om hun positie te
verbeteren. Maar dit wordt geneutralisserd doordat andere hetzelfde doen
Bv. iedereen heeft een universitair diploma. Dus er is een hoog aanbod en werkgevers nemen
jou dus niet persee aan. Je haalt een 2 de diploma om je te onderscheiden van de rest. De
rest zal ook een 2 de diploma halen. Dus jij haalt er een derde etc….
• Non-profit organisaties
Non-profit organisaties proberen ook externe effecten op te lossen. Bv. Greenpeace
is een organisatie dat dat met privé geld wordt gefinancierd om de externe kosten op
de natuur te minimaliseren
• Eigenbelang
De private markt kan het probleem ook oplossen door op eigenbelang te rekenen.
Bv. een appelboer en een bijen houder. Beide bedrijven zijn naast elkaar gevestigd.
De bijenhouder is positief voor de appelboer omdat zijn bijen de appelgroei
bevorderen. Maar ook de appelboer heeft een possitief effect op de bijenhouder. Het
nectar uit de appelboom zorgt er namelijk voor dat de bijen meer honing maken. De
appelboer zal echter steeds te weinig boomen planten en de bijenhouder zal steeds te
weinig bijen houden. De oplossing? Beide bedrijven zouden beter fuseren, als één
bedrijf zouden ze dan de externe effecten kunnen internaliseren. Zo kan de optimale
hoeveelheid bomen en bijen gekozen worden.
• Het Coase theorema
Als er zich een probleem stelt van externe kosten, dan zal de markt dit altijd kunnen
oplossen. Door de onderhandeling tussen beide partijen. Los van de toewijzing van
eigendomsrechten. Bv. Sofie wil graag een hondje hebben, lucas (buurman) vindt dit
nuet leuk. Als dat hondje begint te blaffen is dit een externe kost.
2 moegelijkheden (eigendomsrechten)
- De wet zegt: “iederee mag een hond hebben”
- De wet zegt “iedereen heeft recht op stilte”
Maar dat maakt eigenlijk niet uit volgens Coase
Stel nu dat lucas 400 euro last heeft, dan gaat hij geen 600 euro bieden. Hij kan
dus geen bedrag bieden dat voor sofie voldoende is om de hond weg te doen en
voor hem niet meer is dan dat het blaffen hem kost. Resultaat: hond blijft.
Dit is ook een efficiente situatie, aangezien de baten van sofie groter zijn dan de
kosten voor een ander
Sofie heeft 500 euro baat en lucas 800 euro last. Dan zal sofie geen 800 euro
bieden want dat is een hoger kost dan wat het haar opbrengd. Dus er mag geen
hond zijn. Weer effcient evenwicht.
- Onderhandelingsproblemen
Stel dat sofie 750 euro vraagt ondanks haar baat van 500 euro en lucas maar 550
wil betalen ondanks zijn kost van 800. Ze handelen niet rationeel - Coördinatie
belanghebbende
Indien er veel belanghebbende zijn, is het moeilijk om ze op een klijn te krijgen.
Bv. stel dat er 10 omwonende last hebben van de hond
- Asymetrische informatie
Actoren weet niet wat de baat en externe kost is. Ze hebben dan ook de neiging
om hierin te overdrijven
- Niet-rationeel gedrag
Schuldgevoel, sentimentele waarde, reacties van vrienden … kunnen een rol
spelen in de beslissing
iv. Publieke oplossingen voor externe effecten
a) Regulering
- De overheid kan een verbod opleggen. Bv. het is verboden om chelmisch afval te
dumpen. De ecterne kosten van chemisch afval op de omgeving zijn veel groter dan
baten voor de vervuiler
- Aangezien je niet elke vorm van vervuiling kan verbieden, kan de overheid je ook
verplichten om nieuwe technolgie zoals bv. een roetfilter te gebruiken om de
vervuiling terug te dringen.
- De overheid kan ook een quota opleggen. (maximum toegestane vervuiling)
Poptimum(+t)
t=x Marktevenwicht
Pmarkt
Belastingo
pbrengst
P-t
MC,MB
Marginale
reductiekosten
t=x
Het bedrijf zal de vervuiling blijven
verminderen tot dat de
X uitgespaarde belasting kleiner is dan
de marginale reductiekost
0 L* L Hoeveelheid
afvalstoffen
Economisten zijn een grotere fan van een Pigouviaanse belasting dan van regulering. Ste nu
namelijk dat de overheid een beperking van vervuiling oplegt van 300 ton
Marginale Marginale
Reductiekosten Reductiekosten
MC,MB Bedrijf A Bedrijf B
Je ziet dat je bij een quota niet de mleest efficiente oplossing hebt. Efficientie winst zou
mogelijk zijn door bedrijf A minder te laten vervuilen en bedrijf B meer.
Hoeveelheid
afvalstoffen
Bedrijven die makkelijker en goedkooper afval beperken, zullen dit eerder doen. Bedrijven
hebben ook een incentive om schonere technologie te ontwkillen (want minder belasting).
Terwijl bij het quotum, zullen ze hun best niet doen om minder te vervuilen dan
toegelaten.
c) Verhandelbare emmisierechten
De overheid kan ook een markt creeeren waar bedrijven of landen hun recht om te vervuilen
op kunnen verkopen. (toepassing Coase theorema!)
De evenwichtsprijs van de emissierechten zorgt voor een efficiente reductie in
vervuiling.
Marginale Marginale
Reductiekosten Reductiekosten
MC,MB Bedrijf A Bedrijf B
Hoeveelheid
afvalstoffen