You are on page 1of 13

D0E43 

PUBLIEKE ECONOMIE 2019‐2020 
D0N89 OPENBARE FINANCIËN 2019‐2020 

Topic 1.4: Herverdeling 
(Rosen & Gayer Hoofdstuk 12) 

ANDRÉ DECOSTER 
deze versie: woensdag 11 september 2019 
document: 2019 d0e43 & d0n89 topic 1.4 welvaartstheoretisch kader rg12 redistribution 
(nota).docx 

Deze tekst is een aanvulling bij de sectie in Rosen and Gayer "Rationales for Income
Redistribution" (Hoofdstuk 12, start op p.256).

 Ik geef een algemenere vorm van de sociale welvaartsfunctie, daar waar in R&G enkel de
utilitaristische versie en de maximin-versie wordt weergegeven.
 Ik maak de overgang van de "nutsruimte" naar de "inkomensruimte" expliciet, door de
"money metric utility" te introduceren als welvaartsmaatstaf. Deze maatstaf komt later
terug als we excess burden van belastingen bespreken in Topic 3.
 Ik maak duidelijk wat we conceptueel verstaan onder “optimale inkomensverdeling”, en
hoe de veronderstelling dat het inkomen exogeen is, vertaald wordt in onveranderde
Pareto-efficiëntie voorwaarden (uit Topic 1.1).

1. SOCIALE VOORKEURORDENING EN SWF

De sociale welvaartsfunctie is, net als de nutsfunctie die de voorkeurordening van een individu
uitdrukt, de weergave van een voorkeurordening van de samenleving. In zijn meest algemene
vorm betreft het domein van deze maatschappelijke voorkeuren ‘sociale toestanden’, die zeer
breed gedefiniëerd kunnen zijn. Hier beperken we het domein van de ordening tot de
welvaartsniveau’s van de individuen die deel uitmaken van de samenleving:

W = F U 1 ,U 2 ,...,U h ,...,U H  , (1), (3.10 en 12.1 in RG)

h
waarbij U het individuele welvaartsniveau van individu h weergeeft. In sectie 2 leggen we de
link tussen het individuele welvaartsniveau en het – observeerbare – inkomen.

Omdat we de sociale ordening beperken tot de welvaartsniveau’s van de individuen, wordt dit
welfarisme genoemd. Een belangrijke tak in sociale keuze theorie van de laatste 25 jaar is net de
ontwikkeling van niet-welfaristische sociale ordeningen (zie o.a. publicaties van Fleurbaey en de
UCL-econoom Maniquet). Wij gaan daar hier niet op in en beperken ons tot het meer traditionele
kader.

Zoals we de voorkeurordening van een individu, of zijn nutsfunctie die deze ordening weergeeft,
grafisch kunnen voorstellen door indifferentiekrommen, zo kunnen we ook de maatschappelijke
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
2

voorkeurordening grafisch weergeven door sociale indifferentiekrommen (afgekort als SIC’s).


We tekenen die SIC’s in de ruimte van de nutsniveau’s. Fig 3.1 op p. 45 in R&G is zo een
voorstelling.

Verschillende sociale voorkeurordeningen worden weergegeven door verschillende sociale


welvaartsfuncties. In hoofdstuk 12 van R&G worden twee – extreme – gevallen weergegeven:

 Utilitarisme:
H
W = U h , (2), (12.2 in R&G)
h =1

 en de Rawlsiaanse SWF (MaxiMin):

W = Min U 1 ,U 2 ,...,U h ,...,U H  (3) (12.3 in R&G)

Het zijn twee specifieke gevallen van de meer algemene vorm:

W =
H U 
h 1 

0    , (4) (niet in R&G)


h =1 1 

waarbij de parameter  de graad van concaviteit van de sociale welvaartsfunctie weergeeft. Hoe
concaver de SWF, doe ‘krommer’ de IC’s, en hoe groter de winst van herverdeling in sociale
welvaartstermen.

Teken zelf de IC’s voor deze verschillende maatschappelijke voorkeurordeningen.

2. DE UITGAVENFUNCTIE ALS "MONEY METRIC"

Individuele welvaart mag dan wel het finale objectief zijn waarop de sociale planner zich richt,
het instrument waar we over beschikken om welvaart te herverdelen is niet ‘nut’, maar wel
inkomen. In deze paragraaf leggen we de link tussen individuele welvaart en het individuele
inkomen. We doen daarvoor een beroep op de kennis die je in de cursus micro-economie hebt
opgedaan.

Inderdaad, aangezien (exogeen) inkomen verschijnt in budgetbeperking, bepaalt het, samen met
de prijzen, welke indifferentiekromme - dus welvaartsniveau - je bereikt:

max u h  x1 , x2 ,..xi ,.., xn  (5)

sub  pi xi = y h (6)
i

Bovenstaand maximeringsprobleem leidt tot de vraagfunctie voor goed i:

xi = fi h  p1 , p2 ,..., y h  , (7)

en als we deze (optimale) hoeveelheden substitueren in de directe nutsfunctie, dan krijgen we de


indirecte nutsfunctie:
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
3

V h = u h  x1 , x2 ,..xi ,.., xn 


(8)
= v h  p1 , p2 ,..., pn , y h  .

Deze indirecte nutsfunctie geeft voor elke prijsvector en voor elk inkomensniveau aan welk
nutsniveau - of welke specifieke IC - kan bereikt worden, àls het gedrag nutsmaximerend is (en
de hoeveelheden dus optimaal gekozen).

Als we de functie v h  p1 , p2 ,..., pn , y h  uit vergelijking (8) inverteren, dan kunnen we afleiden
h h
welk inkomensniveau y we nodig hebben om een bepaald nutsniveau V te bereiken:

y h =  vh   p , p ,..., p ,V 
1 h
1 2 n (9)

= c h  p1 , p2 ,..., pn ,V h  . (10)

h
In micro-economie heb je de functie c (.) de "uitgavenfunctie", "cost function" of "expenditure
function" genoemd. Je kan ze eenvoudig berekenen als volgt:

y h =  pi  xi  p1 , p2 ,..., pn ,V h  , (11)


i

waarbij de invertering hierboven er natuurlijk voor zorgt dat het oorspronkelijk inkomen dat tot

de keuze van de oorspronkelijk optimale hoeveelheden xi leidde, meteen ook het inkomen is
h
dat ons toelaat het nutsniveau V te bereiken. In die zin kunnen we dit inkomen ook gebruiken
als een metriek om de indifferentiecurven te “labellen”, of, nog anders uitgedrukt, om individuele
welvaart te meten. Net daarom wordt deze manier om "welvaart" te meten de money metric utility
h
genoemd (afgekort als mmu). Voor elke waarde van V (en die komt overeen met een bepaalde
IC-curve), en voor een gegeven prijsvector, kan je uitrekenen wat het inkomen is dat je nodig
hebt om die IC te bereiken.

Let wel, deze manier om ‘nut’ te meten, is en blijft niets anders dan een cardinalisering van een
nutsfunctie. Net zoals je kan kiezen om de afstand tussen Leuven en Brussel te meten in
kilometer, in mijl, in centimeter of in lichtjaren, kies je hier een meeteenheid voor de bereikte
indifferentiecurven. De keuze van de metriek zelf is en blijft echter arbitrair. Alleen is het in dit
geval een tamelijk ‘handige’ meeteenheid: we meten het nutsniveau door het inkomen dat we
nodig hebben om, bij gegeven prijsvector, dat nutsniveau te bereiken.

De belangrijkste beperkingen van – of waarschuwingen bij - het gebruik van deze money metric
utility zijn:

 afhankelijkheid van de gekozen prijsvector waarmee de vergelijking wordt gemaakt (zie


slides). De keuze van de prijsvector zelf is opnieuw arbitrair, en in de slides vermeld ik
twee ‘natuurlijk’ keuzes in het geval men prijsveranderingen monetair wil evalueren:
1. de prijsvector die geldig was in de initiële situatie, voor de prijsverandering;
2. de prijsvector die geldig was na de prijsverandering.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
4

De prijsvector die gekozen wordt als ‘meetlat’ moet in elk geval dezelfde blijven
tijdens de vergelijking.1
 de mmu geldt voor een gegeven voorkeurordening. Individuen vergelijken met verschil-
lende voorkeurordeningen ligt veel minder voor de hand.2 De mmu wordt daarom in
hoofdzaak gebruikt in contexten (of modellen) waarbij men een representatief individu
(dus één voorkeurordening) gebruikt. Hoe je individuele welvaartsmetrieken opstelt in het
relevante geval van verschillende voorkeuren ligt buiten het bestek van deze tekst.

3. DE SOCIALE WELVAARTSFUNCTIE IN DE INKOMENSRUIMTE, ONGELIJKHEIDS-


AVERSIE EN MARGINALE WELVAARTSGEWICHTEN

Ons bewust blijvend van de veronderstellingen die we hierboven hebben gemaakt, betekent
bovenstaande wel dat het niet zó ver gezocht is om inkomen te gebruiken als indicatie van
individuele welvaart. We kunnen in de sociale welvaartsfunctie uit vergelijking (1) hierboven het
dus ook vervangen door V , door v h  p1 , p2 ,..., pn , y h  , of door de money
h h
nutsniveau U
metric zelf, dan krijgen we

W = F V 1 ,V 2 ,...,V h ,...,V H 
 F  v1 (p, y1 ), v 2 (p, y 2 ),..., v h (p, y h ),..., v H (p, y H )  (12)
 F   y , y ,..., y ,..., y )  ,
1 2 h H

waarbij we nu een andere symbool F  gebruiken omdat de vorm van de functie zal veranderd
zijn. Maar zowel de functie F als F ' geven dezelfde maatschappelijke voorkeuren weer. Alleen
hebben we het domein waarover we die voorkeuren definiëren omgeturnd van de abstracte
nutsruimte naar de inkomensruimte. Op dezelfde manier als hierboven kunnen we de voorkeuren
ook grafisch weergeven aan de hand van indifferentiekrommen in de inkomensruimte.

In paragraaf 4 gaan we deze sociale welvaartsfunctie in termen van inkomens van de individuen
gebruiken om na te gaan wanneer inkomensherverdeling (sociale) welvaartsverhogend is. Zoals
steeds gaan we die analyse voeren op basis van marginale veranderingen. Om (nog) meer voeling
te krijgen met de sociale welvaartsfunctie bekijken we daarom eerst het effect van een marginale
inkomensverandering voor individu h op de sociale welvaart. Uit de middelste lijn van
vergelijking (12) kan je afleiden dat dit effect gelijk is aan:

W V h h
W = y , (13)
V h y h

1 Een vergelijking van de afstand Leuven-Brussel met de afstand Brussel-Antwerpen loopt mis als je
Leuven-Brussel in km uitdrukt en Brussel-Antwerpen in mijl. Maar de reële afstand tussen Leuven en
Brussel is onafhankelijk van of je die nu in km, mijl, of centimeter uitdrukt.
2 Teken zelf twee indifferentiemappen van twee individuen met verschillende voorkeurordeningen. Zie je
dat de vraag wie de hoogste welvaart heeft als je die meet op basis van mmu, mee bepaald wordt door de
keuze van de referentieprijsvector?
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
5

waarbij de tweede factor ( V h y h ) het effect registreert van de inkomenstoename voor


individu h op haar individuele welvaartsniveau, en de tweede factor ( W V h ) aangeeft hoe
sterk de sociale planner die individuele welvaartstoename voor individu h waardeert.
Conceptueel kunnen we die twee effecten uit elkaar houden, maar empirisch vallen ze niet te
onderscheiden. In de praktijk kunnen we dus even goed rechtstreeks met de afgeleide van W naar
y h werken:

W V h W
   h ( yh ) . (14)
V h y h y h

W
wordt het welvaartsgewicht genoemd en wordt in de literatuur vaak genoteerd als  h . Het
y h
geeft aan hoe de sociale beslissingnemer een inkomenstoename voor een individu h waardeert.
Stel dat er €1 uit de hemel valt, dan geven de welvaartsgewichten aan wat de sociale
welvaartswinst is als we die €1 geven aan individu h dan wel aan individu l. Voorkeur voor
herverdeling zal tot uiting komen in welvaartsgewichten die afnemen met de hoogte van het
inkomen. We geven een voorbeeld.

Stel dat we de sociale welvaartsfunctie in termen van inkomen (de functie F  van de derde lijn
in vergelijking (12) dus ) als volgt specifiëren:

W =
H y 
h 1

0    , (15) (niet in R&G)


h =1 1 

waarbij de parameter  , net zoals de parameter  bij vergelijking (4), de graad van concaviteit
bepaalt. Dan hebben we opnieuw twee extreme gevallen, respectievelijk voor   0 en voor
 :
H
W = y h , (16)
h =1

en een Rawlsiaanse SWF in termen van inkomen:

W = Min  y1 , y 2 ,..., y h ,..., y H  . (17)

De keuze voor een SWF zoals weergegeven in (16) komt erop neer dat we sociale welvaart
(enkel) meten door de som van de inkomens, en macro-economisch is dit het BBP. De verdeling
van de inkomens verdwijnt uit beeld en de sociale welvaartsfunctie is volledig ongevoelig voor
ongelijkheid in inkomens. De SWF in (17) brengt ons naar het andere uiterste: de som van de
inkomens speelt geen rol meer, enkel het inkomen van het armste individu bepaalt het niveau van
de sociale welvaart. In dit geval is de SWF extreem ongelijkheidsgevoelig. De keuze voor een
functionele vorm zoals in vergelijking (15) laat toe de ongelijkheidsaversie van de SWF te sturen
via de parameter  . De ongelijkheidsaversie zelf is een maatschappelijke keuze.

We kunnen dit ook op een andere manier duidelijk maken door de welvaartsgewichten uit
vergelijking (14) weer te geven in functie van de ongelijkheidsaversie parameter  . Neem de
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
6

h
afgeleide van W naar y in vergelijking (15), en je bekomt als uitdrukking voor het welvaarts-
gewicht:

W 1
 h ( yh ) = = . (18)
y h  y h 

Herinner dat het welvaartsgewicht weergeeft welke waarde de samenleving hecht aan een extra
euro die terecht komt op verschillende inkomensposities. Met deze specificatie is het dus de
parameter  die bepaalt hoe sterk het welvaartsgewicht daalt naarmate het inkomen toeneemt.
Neem bvb. iemand met een inkomen dat dubbel zo hoog is als dat van iemand anders. De eerste
persoon heeft inkomen y , de tweede inkomen 2 y . Het welvaartsgewicht van de persoon met het
inkomen dat dubbel zo hoog is, is gelijk aan:

1 1 1 1
 (2 y ) = =  =   ( y ),
2y
 
2 y 2

waarbij we voor de eenvoud van notatie het superscript h hebben weggelaten. Als  = 0 , dan is
het welvaartsgewicht voor iemand met een inkomen dat dubbel zo hoog is hetzelfde als het
1
welvaartsgewicht voor iemand met een lager inkomen.( 0 = 1 ) Het maakt dus niet uit aan wie
2
we een extra euro toekennen. In dat geval zeggen we dat de samenleving niet ongelijkheidsavers
is. Als  > 0 dan is de samenleving ongelijkheidsavers. Als bijvoorbeeld  = 1 , dan is het
welvaartsgewicht van een extra euro voor iemand die een inkomen heeft dat dubbel zo hoog is
1 1
als van iemand anders nog de helft van het welvaartsgewicht van die eerste persoon ( 1 = ).3
2 2
1 1
Als  = 2 , dan is dat slechts één vierde ( = ), enz. De ene parameter  capteert op die
22 4
manier op een eenvoudige manier de ongelijkheidsaversie van de samenleving. Via deze
parameter drukken we uit in welke mate de samenleving bekommerd is om ongelijkheid. Dit is
en blijft vanzelfsprekend een normatieve keuze.

In onderstaande tabel zie je voor enkele inkomenswaarden het relatieve welvaartsgewicht voor
verschillende waarden van  . Met relatief bedoelen we dat we het welvaartsgewicht
normaliseren op 1 voor het laagste inkomen. In de les-slides vind je de grafische weergave.

3 Kan je afleiden welke nutsfunctie van inkomen, binnen een utilitaristisch kader, aanleiding geeft tot
welvaartsgewichten die invers verlopen met het inkomen? Tip: aangezien de marginale welvaarts-
gewichten de afgeleide zijn, moet je een functie f ( x ) zoeken waarvoor de afgeleide 1 x is.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
7

Tabel 1: welvaartsgewichten in functie van de ongelijkheidsaversieparameter 

Inkomen per waarde ongelijkheidsaversieparameter 


maand 0 0.1 0.2 0.5 1 2 5 10
1000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000
1500 1.000 0.960 0.922 0.816 0.667 0.444 0.132 0.017
1750 1.000 0.946 0.894 0.756 0.571 0.327 0.061 0.004
2000 1.000 0.933 0.871 0.707 0.500 0.250 0.031 0.001
2500 1.000 0.912 0.833 0.632 0.400 0.160 0.010 0.000
3000 1.000 0.896 0.803 0.577 0.333 0.111 0.004 0.000
4000 1.000 0.871 0.758 0.500 0.250 0.063 0.001 0.000
5000 1.000 0.851 0.725 0.447 0.200 0.040 0.000 0.000
7500 1.000 0.818 0.668 0.365 0.133 0.018 0.000 0.000
10000 1.000 0.794 0.631 0.316 0.100 0.010 0.000 0.000
50000 1.000 0.676 0.457 0.141 0.020 0.000 0.000 0.000
Noot: de welvaartsgewichten werden genormaliseerd op 1 voor het laagste inkomen van €1000

Het is duidelijk: hoe meer ongelijkheidsavers de samenleving is, hoe sneller het welvaartsgewicht
daalt. Bemerk trouwens dat je met  = 10 al dicht in de buurt komt van een Rawlsiaanse sociale
welvaartsfunctie: enkel het laagste inkomen krijgt nog een gewicht, alle andere inkomens hebben
een gewicht van (nagenoeg) nul.4

We komen nog even terug op het feit dat je geen onderscheid kan maken tussen een verklaring
voor de dalende welvaartsgewichten die volgen uit:

 een sociale welvaartsfunctie die concaaf is in individuele welvaart,


 individuele nutsfuncties die concaaf zijn in inkomen,
 beide fenomemen te samen.

W
Neem bijvoorbeeld een utilitaristische SWF, waarbij = 1 h . Dan nog zullen de
V h
V h
welvaartsgewichten dalen met inkomen als het marginaal nut van inkomen ( ) daalt met
y h
inkomen. In Figuur 12.2 bvb. gebruiken R&G een lineair dalend marginaal nut van inkomen.
Ook (15) hierboven kan je even goed rationaliseren door een utilitaristische SWF in termen van
nut te combineren met de iso-elastische specificatie van de individuele nutsfunctie in termen van
inkomen:

y1
V ( y) = 0  (19)
1 

4 Deze eenvoudige formalisering van ongelijkheidsaversie wordt ook in meting van inkomens-
ongelijkheid.gebruikt De zogenaamde Atkinson-index van ongelijkheid is hierop gebaseerd. Dat komt
uitgebreid aan bod in de cursus DOM46 "Welfare, Inequality and Poverty: Measurement Issues".
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
8

met als marginaal nut van inkomen:

V ( y ) 1
MU ( y ) = = y  =  . (20)
y y

Deze functie wordt iso-elastisch genoemd, omdat de elasticiteit van het marginaal nut van
inkomen m.b.t. inkomen gelijk is aan  .5 Het ritme waarmee het marginaal nut van inkomen
daalt is een constant getal en wordt weergegeven door  . Het wordt ook wel de graad van
concaviteit van de nutsfunctie genoemd. Hoe concaver de nutsfunctie, hoe sneller het marginaal
nut van inkomen afneemt. Het welvaartsgewicht  h wordt in een utilitaristisch kader enkel
bepaald door de concaviteit van de nutsfunctie van het inkomen, weergegeven door  .

Maar qua ongelijkheidsaversie bekom je net hetzelfde resultaat met een nutsfunctie van inkomen
die lineair is in het inkomen (en waarvoor het marginaal nut van inkomen constant is):

V ( y) = y , (21)

maar die gecombineerd wordt met een SWF die zelf concaaf is in de individuele welvaarts-
niveau’s.

We onthouden dat de marginale welvaartsgewichten een normatief concept zijn, die de


maatschappelijke voorkeur voor herverdeling uitdrukken. Als we dat doen via een specificatie
van het marginaal nut van inkomen, dan blijft dit hoe dan ook een normatieve specificatie. De
link naar het gedragsmodel van de consument is er wel, m.n. als we optimering (of nuts-
maximering) veronderstellen. Maar de nutsfunctie die gebruikt wordt in het positief model
waarmee we gedrag beschrijven is ordinaal. Dat betekent dat heel verschillende nutsfuncties, en
dus ook heel verschillende verlopen van het marginaal nut van inkomen, consistent zijn met
hetzelfde geobserveerde gedrag. Je kan de marginale welvaartsgewichten dus niet funderen op
dat geobserveerd gedrag. En in die zin blijven ze normatief.

4. EEN –VOORLOPIG –OPTIMALE INKOMENSVERDELING

De “voorlopig” in de titel van deze paragraaf slaat op het feit dat we op dit moment nog abstractie
h
maken van efficiëntie-aspecten. Daarmee bedoelen we dat het inkomen y exogeen blijft. De
herverdeling van dit inkomen heeft geen invloed op het totale inkomen. Er is m.a.w. geen “lek”
in de emmer van de herverdeling.6 In de lessen over belastingen (Topic 3) gaan we net wel het
welvaartsverlies t.g.v. gedragsreactie in (o.a.) arbeidsaanbod in kaart brengen. Dat zal de
deadweight loss, of excess burden van herverdeling genoemd worden.

Met exogeen inkomen kunnen we de vraag naar de optimale inkomensverdeling beantwoorden


door het gedachtenexperiment waarin we de vraag stellen of de sociale welvaart toe- of af zou
nemen bij een marginale herverdeling. Als de verdeling van de gegeven taart (de som van de

5 Neem de afgeleide van het marginaal nut m.b.t. inkomen en druk uit in relatieve termen.
6 We verwijzen hiermee naar de bekende metafoor van Arthur Okun die de deadweight loss van een
distortief belastingsyteem beschreef als een “leaky bucket”.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
9

inkomens van alle individuen) optimaal is, in termen van de maatschappelijke voorkeuren, dan
betekent het dat een herverdeling van dat inkomen de sociale welvaart niet meer verandert. Wat
is het effect op de sociale welvaart, als we één € herverdelen van persoon r (dus y r = 1 ) naar
persoon p (dus y p = 1 )? Neem daarvoor de totale differentiaal van de SWF in (12):

W V p W V r r
W = y p  y (22)
V y
p p
V r y r

W W
=  , (23)
y p y r

of het effect van deze herverdeling van €1 is gelijk aan het verschil in welvaartsgewichten tussen
‘donor’ r en ‘recipiënt’ p. Als we ongelijkheidsavers zijn dan dalen de welvaartsgewichten met
het inkomen: we kennen een lager gewicht toe aan het rijker individu dan aan het armere. Als
individu r rijker is dan individu p, dan is:

W W
 , (24)
y p y r

en dan is het welvaartseffect van herverdeling van r naar p positief ( W  0 ).

De inkomensverdeling is optimaal, d.w.z. brengt ons op de hoogst mogelijke SIC, als


inkomensherschikken van het ene individu naar het andere geen bijkomend effect meer heeft op
de sociale welvaart:

W W
W =  =0, (25)
y p y r

dus als:

W p
 y  = Wl  y r  r , p (26)
y h
y

waarin we expliciet aangeven dat de marginale welvaartsgewichten zelf functie zijn van het
r p
inkomen. De optimale inkomens, y en y moeten zó zijn dat de welvaartsgewichten voor
alle indviduen dezelfde worden. Deze voorwaarden in vergelijking (26) worden de interpersonal
equity conditions genoemd. Ze zijn het complement van de efficiëntievoorwaarden die we zagen
in R&G hoofdstuk 3.

Deze optimale inkomensverdeling wordt in R&G grafisch geïllustreerd in Fig. 12.2 op p.257. De
marginale welvaartsgewichten worden daarbij geconstrueerd op basis van een lineair dalend
verloop van het marginaal nut van inkomen.7 De inkomensverdeling is optimaal als (of we

7 Maar zoals hierboven beklemtoond is dit dalend verloop van marginaal nut van inkomen niet essentiëel.
Het gaat erom dat de marginale welvaartsgewichten dalend verlopen. Een gemakkelijke manier om dit te
bekomen is: utilitaristische SWF in termen van nuttigheden, gecombineerd met marginaal nut van
inkomen dat dalend is.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
10

moeten blijven herverdelen tot) het marginaal nut voor beide individuen (Paul en Peter) aan
elkaar gelijk is. Zolang dit niet het geval is, is er een verhoging van de sociale welvaart mogelijk
door het gegeven totaal inkomen te heverdelen tussen de twee individuen, en wel door inkomen
te transfereren van het individu met het lagere welvaartsgewicht naar het individu met het hogere
welvaartsgewicht.

Meer algemeen kan je het probleem ook neerschrijven als een maximering van de sociale
h
welvaartsfunctie, waarbij de overheid een instrument T ter beschikking heeft waarmee ze de
inkomensverdeling bijstuurt. Dit instrument zorgt ervoor dat de inkomensverdeling verandert van
bruto-inkomens Y , Y ,..., Y ,..., Y   y1 , y 2 ,..., y h ,..., y H  , waarbij
1 2 h H
naar netto-inkomens

voor elk individu: y  Y  T


h h h
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
11

 T 1 ,..., T H 
 0 h
T h
U h
 (1)    0 h
y h
U h
  h
y h

wat natuurlijk niets anders is dan de voorwaarde in vergelijking (26): de netto-inkomens moeten
zo zijn, dat de welvaartsgewichten voor iedereen gelijk worden.

Tenslotte, vergelijking (22) wordt vaak gebruikt in sociale kosten-baten analyse. Stel dat we alle
effecten van een project kunnen uitdrukken in monetaire termen per individu h, en we stellen dat
monetair effect voor door het symbool y , wat is dan het geaggregeerde effect van dit project
h

op de sociale welvaart? Dat is:

H
W H
W =  . y h
=   h .y h (30)
h =1 y h
h =1

De uitdaging van projectevaluatie schuilt dus minder in hoe we verdelingsaspecten in de analyse


binnen kunnen brengen, want daar hebben we een duidelijk conceptueel kader voor, zoals
weergegeven door vergelijking (30). Het echte werk ligt in het empirisch in kaart brengen van
alle kosten en baten per individu, en dus in het berekenen van de y voor alle individuen h.
h

5. TWEEDE WELVAARTSTHEOREMA: SCHEIDING VAN VERDELING EN EFFICIËNTIE

In R&G hoofdstuk 3 zagen we dat de markt (of nog: het gedecentraliseerd prijssysteem), onder
de strikte voorwaarden van perfecte mededinging, garandeert dat de uitkomst van het
marktproces op de Paretogrens ligt. Voor elk punt op die grens zijn de voorwaarden van Pareto-
efficiëntie voldaan. Alleen zorgt de markt er niet spontaan voor dat ook de interpersonal equity
conditions voldaan zijn. Zie figuur in de slides.

Hierboven zagen we hoe we de maatschappelijke voorkeur voor herverdeling kunnen


formaliseren, en - toch voor de specificatie in (15) - zelfs kunnen terugbrengen tot de grootte van
één parameter van de SWF, nl. de parameter  .

Een belangrijke vraag is nu: àls we de marktuitkomst willen bijsturen om op een ander punt van
de Paretogrens te komen, kunnen we dat zonder de efficiëntievoorwaarden aan te tasten? Indien
dat inderdaad kan, dan spreken we van “eerste best herverdeling”. Het betekent dat we de
objectieven “efficiëntie” en “herverdeling” kunnen scheiden. De facto kan dat als we de initiële
endowments uit de Edgworth Box kunnen herverdelen, en na die herverdeling van de initiële
endowments, opnieuw het gedecentraliseerd prijssysteem zijn werk laten doen.

Dit is wat uitgedrukt wordt door het Tweede Welvaartstheorema (R&G p. 42-46): élk punt van de
Paretogrens kan bereikt worden mits een gepaste herverdeling van de initiële endowments. Het
theoretisch belang hiervan is groot, omdat het tweede welvaartstheorema aangeeft dat de
overheid, om de gewenste uitkomst te bereiken, het prijssysteem niet hoeft te verstoren, maar
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
12

enkel de initiële resources moet herverdelen, en het prijssysteem voor het overige ongemoeid kan
laten.

Dit brengt ons tot de definitie van een “lump sum” instrument (belasting, subsidie, of iets anders):
een instrument is lump sum indien de Pareto-efficiëntie voorwaarden niet geaffecteerd worden.
Als het instrument de Pareto-efficiëntie voorwaarden wel affecteert, dan spreken we van een
distortief instrument.

Hierboven zijn we van de veronderstelling uitgegaan dat het inkomen exogeen gegeven was. In
feite impliceert deze veronderstelling dat de transfer die in paragraaf 4 aan bod kwam (€1
afnemen van de ene en geven aan de andere) lump sum was. We illustreren dat hieronder voor
het aspect ruilefficiëntie, door aan te tonen dat de realisatie van de “interpersonal equity
conditions” de realisatie van de Pareto efficiëntie voorwaarden niet in de weg staan.

Vertrek van de interpersonal equity conditions:

W W
= h, l = 1,...H . (31)
y h y l

Uitsplitsen van het welvaartsgewicht in de twee factoren, en beide zijden vermenigvuldigen met
pi geeft:

W V h W V l
 p = p h, l = 1,...H en i = 1,...n. (32)
V h y h i V l y l i

Gebruik van de eerste orde voorwaarde voor optimalisering door elke consument h, m.b.t. de
allocatie van het gegeven inkomen over alle goederen i, leidt tot8:

W V h W V l
 = h, l = 1,...H en i = 1,...n. (33)
V h xih V l xil

Deze vergelijking geldt ook voor een ander goed j, en dus kunnen we schrijven:

W V h W V l
V h xih V l xil
 = h, l = 1,...H en i, j = 1,...n (34)
W V h W V l
V h x hj V l xlj

h l
en na schrapping in teller en noemer van de afgeleide van W naar resp. V en V bekomen we:

U h
8 De eerste orde voorwaarde voor nutsmaximering door de consumenten luidt:  p i  1, ..., n ,
xih i

V h
waarbij  de Lagrange multiplicator is van de budgetbeperking en dus gelijk is aan .
y h
D0E43 & D0N89 2019 Topic 1.4 (Her)verdeling – R&G CH 12
13

V h V l
x h xl
 i h = il h, l = 1,...H en i, j = 1,...n, (35)
V V
x hj xlj

wat niets anders is dan de definitie van de marginale substitutievoet tussen de twee goederen i en
j voor de twee individuen h en l:

 MSVi ,hj = MSVi ,l j h, l = 1,...H en i, j = 1,...n. (36)

Kortom, we hebben aangetoond dat de interpersonal equity conditions de voorwaarde voor


ruilefficiëntie niet in de weg staan. Nog anders uitgedrukt: als we d.m.v. inkomensherverdeling
bewegen op de Paretogrens om zo de interpersonal equity conditions te realiseren, dan blijven we
ook op de Paretogrens, want de efficiëntievoorwaarde blijft gerespecteerd. De cruciale
h
veronderstelling hiervoor was dat het inkomen y exogeen is.

Alleen... in de realiteit is het inkomen niet exogeen. Inkomen is in grote mate endogeen. Het is de
resultante van beslissingen van de economische agenten, op basis van (relatieve) prijzen.
Arbeidsinkomen is het resultaat van een afweging van inkomen dat verdiend wordt door te
werken, tegenover de vrije tijd die ‘verkocht’ wordt op de arbeidsmarkt. Daarbij spelen
voorkeuren, maar zeker ook de relatieve prijs van arbeid een rol. Hetzelfde geldt voor
kapitaalinkomen (waarbij de prijs de intrestvoet is). Een belasting op het arbeidsinkomen zal de
relatieve prijs van vrije tijd beinvloeden en affecteert daardoor de Pareto efficiëntie voorwaarden
van de eerste best situatie. Zoals we zullen zien in de lessen over belastingen zal dit leiden tot een
welvaartsverlies in vergelijking met de niet distortieve situatie van een lump sum belasting.

Waarom we dan toch een distortieve belasting gebruiken? Omdat de niet distortieve ingreep, m.n.
de directe herverdeling van de initiële endowments vaak – of zelfs meestal - niet realiseerbaar is.
In het een eenvoudige voorbeeld van de Edgeworth box in hoofdstuk 3, waarbij de endowments
bestonden uit appels en vijgebladen, kunnen we ons nog voorstellen dat we die initiële
endowments kunnen herverdelen voor het marktproces van start gaat. Maar in het meer relevante
kader, waarbij endowments bestaan uit talenten, sociale achtergrond, etc. is dat niet alleen veel
moeilijker, het is wellicht ook intrinsiek onmogelijk. Eén van de hoofdredenen daarvoor is, zoals
aangegeven in het voorbeeld in de slides, dat we talent niet los van inspanning kunnen
observeren.

6. REFERENTIES

Atkinson A.B. (1970), On the Measurement of Inequality, Journal of Economic Theory, 2, 244-
263.
Lambert P. (2001), The Distribution and Redistribution of Income, Manchester University Press,
3rd ed.

You might also like