Professional Documents
Culture Documents
hool Antwerpen
Fa
ulteit Wetens
happen
Vakgroep Toegepaste en Exa
te Wetens
happen
Differentiaal- en integraalrekening
Inhoudstafel 3
1 Reële functies 7
2 Limieten 11
3 Continuı̈teit 15
4 Afgeleiden 17
6 Partiële afgeleiden 47
7 Belangrijke stellingen 61
9 Complexe getallen 71
10 Onbepaalde integratie 83
11 Bepaalde integraal 97
Gebruikte symbolen
' Dit zijn eenvoudige oefeningen, in de eerste plaats bedoeld om de nodige basistechnieken
in te oefenen.
'' Dit is een iets moeilijkere oefening, die iets meer inzicht vraagt.
Oefeningen met de hoogste moeilijkheidsgraad, vergelijkbaar met examenoefeningen.
le fun
ties
Ree
f
' 1.1. Stel dat f (x) = sin(x) en g(x) = x. Bepaal het domein van het quotiënt van deze
g
functies. Beschrijf de functies
f + g, f · g, f ◦ g, g ◦ f.
Oplossingen - Solutions
1.1.
f
g
=
sin x
x
,
f
dom =
g
R,
0
f + g = x + sin x,
f · g = x · sin x,
g ◦ f = sin x,
f ◦ g = sin x
1.2.
f
g
= 2
cos x
x + 2x + 3
,
f
dom =
g
R,
f + g = x2 + 2x + 3 + cos x,
f · g = (x2 + 2x + 3) · cos x,
f ◦ g = cos(x2 + 2x + 3),
g ◦ f = cos2 x + 2 cos x + 3
1.3.
1. f (x) = x2 , g(x) = 3x, h(x) = 4, y =f +g+h
2. f (x) = x + 1, g(x) = x + 2, y =f ·g
f
3. f (x) = x + 1, g(x) = x + 2, y =
g
√ 2
4. g(x) = x, f (x) = x + x, y = g ◦ f
5. g(x) = ex , f (x) = x2 sin x, y =g◦f
6. f (x) = 2x + 1, g(x) = cos x, ϕ(x) = x3 + 3x2 , ψ(x) = sin x,
h = g ◦ f, φ = ψ ◦ ϕ,
y = φ·h
7. f (x) = log2 (x), g(x) = sin x, y = g ◦ f
8. f (x) = 3x + 2, g(x) = 5x , h(x) = tg x, y = h ◦ (g ◦ f )
9. f (x) = x2 , g(x) = x, y = gf
10. f (x) = log2 (x), g(x) = sin x2 , h = f · g, y = xh (x)
1.4.
1. 0 5. − ∞
2. 1 6. ?
3. 2 7. 0
4. 0 8. −∞
Limieten
' 2.1. Bereken, met behulp van de definitie, de limiet van f (x) = x2 voor x naderend tot 2.
1 1 1
xn = , xn = π , xn = 3π ,
2πn 2 + 2πn 2 + 2πn
die allen naderen naar 0. Bereken de beeldrijen van deze getallenrijen onder de functie f .
Wat merk je op? Wat besluit je over limx→0 sin( x1 )?
2. lim x2 + 4x + 9
x→±∞
p
3. lim x2 + 1
x→±∞
x−2
4. lim
x→−2 x + 2
Oplossingen - Solutions
2.1. 4
2.2. De limiet limx→0 sin x1 bestaat niet! De drie reeksen streven allen naar 0, maar de drie
beeldrijen hebben niet dezelfde limiet (0, 1 en −1).
La limite limx→0 sin x1 n’est pas définie! Les trois suites données tendent vers 0, mais les
suites des images n’ont pas la même limite (0, 1 et −1).
2.3. 0
1 1 1
xn = 1, , ,...
10n 10 100
en bereken de beelden van deze getallenrij:
(1 + 1)1 = 2, 0000; (1, 1)10 = 2, 5937; (1, 01)100 = 2, 7048; (1, 001)1000 = 2, 7169; . . .
(Dit is geen volledig bewijs! In principe dien je deze berekening immers uit te voeren voor
elke getallenrij xn → 0.)
1 1 1
xn = n
= 1, , ,...
10 10 100
et calculons les images des éléments de cette suite:
(1 + 1)1 = 2, 0000; (1, 1)10 = 2, 5937; (1, 01)100 = 2, 7048; (1, 001)1000 = 2, 7169; . . .
(Ceci n’est pas une démonstration complète! A cet effet, il faut montrer que ce comportement
est le même pour n’importe quelle suite xn → 0.)
2.5.
1
1.
5
2. +∞
3. +∞
x−2 x−2
4. lim = +∞, lim = −∞
x→−2− x+2 x→−2+ x+2
Continu
teit
Oplossingen - Solutions
Afgeleiden
x 4.1. Bereken, met behulp van de definitie, de afgeleide functie van de volgende reële functies.
1. y = x3 3. y = x2 + 3x + 5
1
2. y = x4 4. y =
x
$ 4.3. (Labo C1) Bereken de afgeleide functies van volgende reële functies.
√ 1
x 13. y =
1. y = 5x 7. y = x2 + 5
7x − 2 p
7 14. y = x x2 + 1
2. y = x4 x2 + x + 1
2 8. y = x+3
x−1 15. y =√
3. y = 2x2 − 7x 1 x2 + 3
9. y =x+ p
4. y = x3 + 3x2 + 3x − 5 x 16. y = (x4 − 8) x2 + 4
√
5. y = (2x − 1) x 10. y = (x2 + 1)(x3 − 7)
2x
3
17. y =
x+5 11. y = (2x + 5)3 x−5
6. y =
x+1 12. y = (x2 + 2x)4
p 3
18. y = x+ 1+x 2
1. y = sin 3x + cos 2x
2. y = 3 sin 2x
3. y = 4 tg 5x
1
4. y = sec x =
cos(x)
1. y = arcsin 3x
2. y = arcsin(x − 1)
$ 4.7. (Labo C1/C2) Bereken de afgeleide functies van volgende reële functies.
√ √ √ 4. y = (1 − x2 ) arcsin x
1. x sin x + cos x √
√ 5. arcsin sin x
2. y = a cos 2x
4 sin x
3. y = x − arctg x 6. arctg
3 + 5 cos x
$ 4.10. (Labo C2) Bereken de afgeleide functies van volgende reële functies.
1. y = x3 ln x
2. y = earctg x 8. y = x2x
3. y = ln(sin x sin 2x sin 3x) 9. y = (sin x)tg x
2
x−1
4. y = 3 −x+2 10. y = xx
sin 2x 11. y = xsin x
5. y = 5x
3 (x + 1)2
1 12. y =
(x + 2)3 (x + 3)4
1 + cos x 2
6. y = ln 1
1 − cos x 13. y = x x
7. y = tg2 e3x
$ 4.15. (Labo C2) Bereken de eerste en tweede afgeleide van de volgende impliciete functies.
1. x2 − xy + y 2 = 3
2. x2 y − x + y = 1
3. cos 2x = cotg 3y
'' 4.16. Bereken de eerste en tweede afgeleide van de volgende impliciete functies.
1. x2 − y 2 − x = 1
2. x3 + 3x2 y − 6xy 2 + 2y 3 = 0 in/en (2, 2)
x 4.18. Bereken de hoek tussen de x-as en de raaklijn aan de grafiek van de functie y = x2 − 3x + 5
in het punt x = 2 en in het punt x = 0.
'' 4.19. Bereken de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de grafiek van de functie y = −x2 +5x−6
in de punten waar y = 0.
x4 + 4xy 2 + 2xy = 7
'' 4.21. Bereken een benaderde waarde voor de volgende uitdrukkingen, gebruik makend van
differentialen. Controleer telkens de precisie van de afschatting door de bekomen waarde
te vergelijken met de exacte waarde.
√ π
1. 126 3. sin
10
√
3 1
2. 130 4. cos
10
Oplossingen - Solutions
4.1.
(x + ∆)3 − x3 f (x + ∆) − f (x)
1. lim = 3x2 3. lim = 2x + 3
∆→0 ∆ ∆→0 ∆
1 1
(x + ∆)4 − x4 x+∆ − x 1
2. lim = 4x3 4. lim =− 2
∆→0 ∆ ∆→0 ∆ x
4.2.
1. 45x4 − 32x3 − 15x2 − 6x + 2
x2 + 6x + 6
2. − 4
√ x
2+ 2
3. √
2 x
−12
4.
(3 + 2x)2
5. − 30(1 − 5x)5
4.3.
−2x
13.
(x2 + 5)2
−7x − 2
1. 5 7. √ 2x2 + 1
2 x(7x − 2)2 14. √
2. 14x3 x2 + 1
x2 − 2x − 2
8. 3(1 − x)
3. 4x − 7 (x − 1)2 15. p
2 (x2 + 3)3
4. 3(x + 1) x2 − 1
9. x(5x4 + 16x2 − 8)
6x − 1 x2 16. √
5. √ x2 + 4
2 x 10. x(5x3 + 3x − 14)
−4 −120x2
6. 11. 6(2x + 5)2 17.
(x + 1)2 (x − 5)4
12. 8x3 (x + 2)3 (x + 1) √ 3
x + 1 + x2
18. 3 √
1 + x2
4.4.
1
1 2 4. − √
1. − √ − √
p
3 2 x + 2 (x + 1)3
x3 x4
2−x
2. 12(3x − x3 + 1)3 (1 − x2 ) 5. √
3 + 4x − x2
x(8 − 5x) 1
3. √ 6.
2−x √ p √
4 x 1+ x
4.5.
1. 3 cos 3x − 2 sin 2x
2. 6 cos 2x
20
3.
cos2 5x
sin x
4.
cos2 x
4.6.
3
1. √
1 − 9x2
1
2. √
2x − x2
4.7.
1 √ p
1. cos x 4. − 2x arcsin x + 1 − x2
2
−a sin 2x cos x
2. √ 5. p
cos 2x 2 sin x − sin2 x
x2 4
3. 6.
1 + x2 3 cos x + 5
4.8.
cos x 3x2
1. − 5.
sin2 x cos2 x3
2. tg x(1 + cos 2x) −2 2
6. 2
cos
x x
3. x sin x + 2x + 4 4x
cos θ 7.
4. p sin2 (1 − 2x2 )
2 sin(θ) 8. 2x sin(1 − x2 )
4.9.
2 2 1
1. √ 3. 2x(arccos +√ )
−4x2 + 12x − 8 x 2
x −4
1 1
2. −√ 4. −
4 − x2 1 + x2
4.10.
1. x2 (3 ln x + 1)
8. 2x2x (ln x + 1)
earctg x
2.
1 + x2 tg x ln sin x
9. (sin x) +1
3. cotg x + 2 cotg 2x + 3 cotg 3x cos2 x
2
+1
x−1 ln 3 10. xx (2 ln x + 1)
4. 3 2−x
(2 − x)2 11. xsin x−1 (x cos x ln x + sin x)
2 cos 2x − 5 ln 3 sin 2x (x + 1)(5x2 + 14x + 5)
5. 12. −
35x (x + 2)4 (x + 3)5
6. − cosec x 1
xx
3x
6e tg e 3x 13. (1 − ln x)
7. x2
cos2 e3x
4.11.
6. esin x cos x
2
7. − 2x3−x ln 3
5 2 ln(x + 3)
1. 8.
x x+3
2. ln x 1
9.
3. x3x (2 + x ln 3) ln(tg x) sin x cos x
4. − e−x (cos x + sin x) sin e3x e3x
10. 6
x2 cos3 e3x
5. 2xe ex
11. √
1 − e2x
ee +x
x
12.
4.12.
2x + 1 x cos x
1. x2x+1 ( + 2 ln x) 3. (sin x)x (ln sin x + )
x sin x
2 ln x −x2 2 1
2. xln x 4. xe e−x ( − 2x ln x)
x x
4.13.
1
1. x(x2 − 1)(27x5 + 8x4 − 99x3 − 28x2 + 36x + 8) 8. −√
1 − x arcsin2 x
2
3x4 − 2x3 + 6x + 3 √
2. 2
(3x2 − x + 2)2 9. √
√ x(2 + x)
−x + 2 x + 1 √ √
3. 5 cos4 (cotg x) sin(cotg x)
x3 10. √ √
2 x sin2 x
3x2
4. 4x3 cos x4 − 3 sin(x4 )
x3 + 3 11.
1 1 e√3x
5. tg( ) − 2 3 2 cos x
x x cos2 x1 12. − 3− √ −
x 2 x sin3 x
6. − 2(x + 2) sin(2x2 + 8x + 2)
1
2(x sin x − (x2 − 5) cos x) 13. −
7. sin x
sin3 x 14. e3x−cos 2x
(3 + 2 sin 2x)
ex √ p √ √
15. 4 x x+ x+2 x+1
cos2 (ex ) 23.
√ p √ √
q
x+1
p
16. − 2e−2x 3 8 x x+ x x+ x+ x
x
−2x 24. 12(2x3 − 3x + 5)3 (2x2 − 1)
17. √
x4 − 1 3 sin2 x
x 25. √ √
18. − 2 x cos4 x
ln(10)(4 − x2 ) 3x4 − 1
19. xx (ln x + 1) 26. √ √
2x x x4 + 1
ln x + ln 10 log10 x 27. − 2 cos(cos(2x − 1)) sin(2x − 1)
20. xlog10 x
x ln 10 √ √ √
√
x −4x3 x + 6x2 x − 12x x − 2x2 + 3
5 ln 5 28. √ √ √
21. √ 2 x 2x2 − 2x + 3(x2 − x)2
2 x
2 29. 6x ln2 sin x2 cotg x2
22. x(x )+1
(2 ln x + 1)
4.14.
√ √ √ 1 √
tg x−1
√ √ √
sin
√
x x cos x ln x + 2 sin x 9. √ x ( x ln x + 2 sin x cos x)
1. x 2 cos2 x
2x 2x
1
2 2 4
2. √ 10. 1+ (2 ln(1 + ) − )
(1 − x2 ) 1 − 2x2 x x x+2
11. e4x (4 sin(3x) + 3 cos(3x))
x
−e 2
3. √
1 − 2ex (1 + 2ex ) 12. 3xln
2
x−1
ln2 x
4. cos(xx )xx (ln x + 1) 2
+x
2
13. xx ((2x + 1) ln x + x + 1)
5. x(x )+1
(2 ln x + 1) (ex −1) x
14. x e (x ln x + 1)
√
r !
x−1 1 ln ln x
√ arcsin x
6. arctg + p 15. (ln x) arcsin
( √ √ x
+ )
x+1 2 (x − 1)(x + 1) 2 x 1−x x ln x
√ √ √
− sin ex sin ln x − xex cos ex cos ln x (x3 + 2) cotg x − 6x2 x ln sin x
7. 16. √
√ x sin2 ex 2 x(x3 + 2)2
cotg x √
4
x
4 4
8. ( √ − 5 sin x ln sin x)e5 cos(x) 17. 1− (ln(1 − ) + )
2 x x x x−4
4.15.
2x − y
′ ′′ x2 − xy + y 2
1. y = , y =6
x − 2y (x − 2y)3
1 − 2xy 3x2 y − 2x − y
2. y′ = , y ′′
= 2
1 + x2 (1 + x2 )2
2 4
3. y ′ = sin 2x sin2 3y, y ′′ = sin2 3y(cos 2x + 2 sin2 2x sin 3y cos 3y)
3 3
4.16.
2x − 1 1 − (y ′ )2
1. y ′ = , y ′′ =
2y y
′ ′′
2. y = 1, y = 0
4.17.
m=0
4.18.
π ′
x=2: α = 45◦ = , x=0: α = 108◦ 26, 1 = 1, 89
4
4.19.
x=2: m = 1, x=3: m = −1
4.20.
y ′ = −1, y ′′ = 0
4.21.
√ 5
1. x = 121, dx = 5, 126 ∼ 11 + = 11, 2273 π π π
22 3. x = 0, dx = , sin ∼ = 0, 3142
√ 26 10 10 10
x = 100, dx = 26, 126 ∼ 10 + = 11, 3 1 1
20 4. x = 0, dx = , cos ∼1
√3 1 10 10
2. x = 125, dx = 5, 130 ∼ 5 + = 5, 0667
15
1. y = x2
2. y = x3 − 3x + 1
$ 5.2. (Labo C3) Bepaal de intervallen waar de gegeven functie stijgt. Bepaal de maxima, minima
en buigpunten.
'' 5.3. Bepaal de minima, maxima en buigpunten van volgende functies. Bereken de richtingscoëfficiënt
van de raaklijn in de buigpunten. Bespreek ook in welke gebieden de functies stijgend,
dalend, convex of concaaf zijn, en bepaal het domein van de functies. Gebruik al deze
informatie om de grafiek van de functies te schetsen.
3x − 6
3 2
1. y = x − 3x + 3x − 7 3. y =
x2 − 2x + 1
x2 − 4
p
2. y = 2 4. y = x2 − 2x − 3
x −1 p
3
5. y = x3 − 1
5.4. Bepaal de minima en de maxima van de gegeven functie. Zoek ook de buigpunten van de
functie en bepaal de vergelijking van de raaklijn aan de grafiek van de functie in elk van
deze buigpunten.
1. y = x4 − 2x2 + 1 8. y = ln(x2 + 9)
x−2
2. y = 9. y = ln(x2 + 2x + 2)
(x − 1)2 p
x 10. y = x(x − 6)2
3. y =
(x − 1)2
p
11. y = x3 − 3x + 2
x−3 1
4. y = 12. y = √
(x − 4)2 2
x + 2x + 3
x2 p3
5. y = 2 13. y = x3 − 3x2
x +3 p3
x2 + 4x + 1 14. y = x2 + 12
6. y =
x2 + 1
p3
15. y = x3 + 3x2 + 2
(x − 3)3 (x−1)2
7. y = 16. y = e− 2
(x − 4)2
$ 5.5. (Labo C3) De som van 2 positieve getallen is 20. Bepaal de 2 getallen zo dat de som van
hun kwadraten
a) zo klein mogelijk is;
b) zo groot mogelijk is.
$ 5.6. (Labo C3) De som van 2 positieve getallen is 36. Bepaal de 2 getallen zo dat de som van
het eerste getal en het kwadraat van het tweede
a) maximaal is;
b) minimaal is.
$ 5.7. (Labo C3) Een rechthoekige speeltuin dient gebouwd langs de muur van een huis, door
een omheining te plaatsen langs 3 zijden en het huis is de 4de zijde. Bepaal de afmetingen
van de speeltuin met maximale oppervlakte, indien men beschikt over 20 m afsluiting.
$ 5.8. (Labo C3) Van een rechthoekig stuk karton met zijden 16 cm x 24 cm maakt men een doos
zonder deksel door in elke hoek een even groot vierkant weg te snijden en door de randen
om te plooien. Bepaal de afmetingen van de doos zo dat ze een maximaal volume heeft.
$ 5.9. (Labo C3) Een hotel kan 200 kamers per dag verhuren aan 40 euro per kamer. Voor elke
euro prijsstijging zullen er 4 kamers minder per dag verhuurd worden. Welke kamerprijs
geeft de maximale opbrengst?
5.10. In een gelijkbenige driehoek met basis 6 cm en hoogte 4 cm wordt een rechthoek ingeschreven
(Figuur 1). Bepaal de afmetingen van de rechthoek zó dat zijn oppervlakte maximaal is.
1
0
0
1
0
1
0
1
0000000
1111111 0
1
0
14 cm
0000000
1111111
0000000
1111111 0
1
0000000
1111111 0
1
111111111111 1
000000000000 0
6 cm
Figuur 1.
5.11. In een cirkel met straal R = 4 wordt een rechthoek ingeschreven. Bepaal de hoogte en de
breedte van deze rechthoek zó dat zijn oppervlakte maximaal wordt.
5.12. Een rechthoek wordt ingeschreven in de ellips met vergelijking 4x2 + 9y 2 = 36. Bepaal de
hoogte van de rechthoek zó dat zijn oppervlakte maximaal wordt.
5.13. Uit een cilindervormige boomstam met straal 90cm wil men een balk zagen. De buigsterkte
van een balk wordt bepaald door het product van de breedte en het kwadraat van de hoogte
van de balk. Bepaal de breedte en hoogte van de balk zó dat zijn buigsterkte maximaal
wordt. (11/2006)
x 5.14. Bepaal de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de gegeven kromme in het gegeven punt.
1. y = 2x2 + 1, x0 = −1
3 2
2. y = x − 2x + 3x, x0 = 2
π
3. y = sin 3x, x0 =
4√ √
2 2 2 2
4. x + y = 4, x0 = , y0 =
2 2
' 5.15. Bereken de vergelijking van de raaklijn en de normaal aan de gegeven kromme in het
gegeven punt.
1. y = 2x2 + 1, x0 = −1
4 2
2. y = x − 3x + 2x, x0 = 1
x 3π
3. y = tg( ), x0 =
2 2
4. y = ex + ln x, x0 = 1
5. y = x3 + 2x2 + 3x, x0 ∈ R
'' 5.16. Bereken de vergelijking van de raaklijn en de normaal aan de gegeven kromme in het
gegeven punt.
√
3 1
1. x2 + y 2 = 1, ( ,− )
2 2
3 2
2. x + 3xy = 4, (1, 1)
3. x2 + y 2 = 4, (x0 , y0 )
2 2
4. x + 3xy + y = 5, (x0 , y0 )
$ 5.17. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn en van de normaal aan y = x3 − 2x2 + 4
in (2,4).
$ 5.18. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn en de normaal aan x2 + 3xy + y 2 = 5 in
(1,1).
$ 5.19. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn met richtingscoëfficiënt − 29 aan de ellips
met vergelijking 4x2 + 9y 2 = 40.
$ 5.20. (Labo C4) Bepaal het punt van de kromme y = x3 + 5 waar de raaklijn
a) evenwijdig is met de rechte met vergelijking 12x − y = 17;
b) loodrecht staat op de rechte met vergelijking x + 3y = 2
$ 5.21. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn uit het punt (5,-6) aan de parabool
y 2 = 4x.
$ 5.22. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan y = x3 + 5 die loodrecht staat op
x + 3y = 2.
$ 5.23. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan y 2 = 20x − 1 gaande door de
oorsprong.
$ 5.24. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan y 2 = 20x + 20, die een hoek maakt
van 45◦ met de positieve kant van de x-as.
$ 5.25. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de verticalen doorheen de punten waar de raaklijnen
aan de krommen y = x3 + 2x2 − 4x + 5 en 3y = 2x3 + 9x2 − 3x − 3 evenwijdig zijn.
$ 5.26. (Labo C4) Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan de parabool y = x2 die evenwijdig is
met de bissectrice van het 1ste kwadrant.
5.27. Toon aan dat de normaal in elk punt van de cirkel met vergelijking x2 + y 2 = 9 door de
oorsprong (0, 0) gaat.
'' 5.28. Bereken de coördinaten van de punten waarin de raaklijn aan de grafiek evenwijdig is met
de gegeven rechte.
1. y = 3x3 + 9x + 4, 9x − y + 7 = 0
2. x2 + y 2 = 4, x − y = 0
3. y = cos x, x + y + 3 = 0
4. x2 + 3y 2 = 6, x=0
x + x2 − xy + y 2 = 5
horizontaal is.
f (x) = x3 − 2x + 5
x3 y − 12xy 3 = 16
horizontaal is.
−x2 + y 2 − x = 1
horizontaal is.
5.34. Bepaal de vergelijking van alle raaklijnen aan de kromme y = x2 + 3 die door de oorsprong
lopen.
5.35. Bepaal alle punten waarin de normaal aan de ellips met vergelijking x2 + 4y 2 = 25
evenwijdig is met de rechte met vergelijking 8x − 3y = 1.
5.36. Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan de ellips met vergelijking 3x2 + y 2 = 4 in alle
snijpunten van deze kromme met de parabool met vergelijking y = x2 .
x3 + y 2 − 3xy = 0
in het punt (2,2). Ga ook na in welke punten van de kromme de raaklijn horizontaal is.
x 5.38. De temperatuur T (in Kelvin) van een (afkoelende) vloeistof wordt gegeven door T =
4 + 300e−t , waarbij t de tijd is, uitgedrukt in minuten. Bereken de snelheid waarmee de
vloeistof afkoelt na 1 minuut.
x 5.39. Hoe snel verandert de omtrek van een cirkel, indien de straal verandert met een snelheid
van 1 m/s?
$ 5.40. (Labo C5) Een regenpijp voert water aan in een cilindrische regenton met straal 60 cm
(Figuur 2). Hoe snel stijgt het waterniveau in de ton?
3
8 dm /min
r = 60 cm
Figuur 2.
$ 5.41. (Labo C5) Een persoon van 1,80 m groot stapt in rechte lijn met constante snelheid van 3
km/h voorbij een straatlicht dat 10 m boven de grond hangt (Figuur 3)
a) met welke snelheid verplaatst het uiteinde van zijn schaduw zich?
b) met welke snelheid verandert de lengte van de schaduw?
10 m
1,80 m
3 km/h
Figuur 3.
$ 5.42. (Labo C5) Gas ontsnapt uit een sferische ballon met een constante snelheid gelijk aan
2dm3 /min. Hoe snel verandert de oppervlakte van de ballon als de straal 12 dm is?
$ 5.43. (Labo C5) Met welke snelheid verandert de lengte van de diagonaal van een kubus als de
zijden toenemen met 2 cm/s?
$ 5.44. (Labo C5) Vallend zand vormt een kegel waarvan de hoogte steeds gelijk is aan 4/3 van
de straal van de basis.
a) Met welke snelheid verandert het volume wanneer de straal van de basis 1m is en
toeneemt met een snelheid van 1/8 cm/s?
b) Met welke snelheid verandert de straal als de straal 2m is, opdat het volume toeneemt
met een snelheid van 104 cm3 /s?
$ 5.45. (Labo C5) Een voorwerp valt verticaal naar beneden. Om 10u bevindt het zich op 300m
hoogte en om 10u02s nog op 200 m.
a) bepaal de snelheid in het 2de punt
b) vanaf welke hoogte wordt het voorwerp losgelaten?
c) op welk tijdstip bereikt het voorwerp de grond?
5.46. Steengruis wordt op een hoop gestort aan 180m3 /min. De hoop heeft een kegelvorm,
waarvan de diameter steeds gelijk is aan drie keer de hoogte. Bepaal de snelheid waarmee
de diameter van de basis toeneemt op het moment dat de hoogte 6m bedraagt.
5.47. Een vat gevuld met water (Figuur 4) wordt leeggepompt met een constant debiet van
9000cm3 /s. Bepaal de snelheid waarmee het waterpeil verandert op het moment dat dat
peil 10cm bedraagt.
60 cm
40 cm
4m
Figuur 4.
5.48. De inhoud van een cilindervormige tank (straal 10m, hoogte 15m) wordt in een bassin
(Figuur 5) gepompt. Het vloeistofpeil in de tank verlaagt daarbij met 2cm/s. Bereken
de snelheid waarmee het vloeistofpeil in het bassin toeneemt wanneer het peil daar 6m
bedraagt.
30m
15m
15m
10m
10m
10m
Figuur 5.
Oplossingen - Solutions
5.1.
1. 0
2. − 1, +1
5.2.
3. Min :
1. Min : (2, −7) Max :
Max : (−1, 20) Infl : (0, 0)
1 13 ↑ : ] − ∞, −1[∪] − 1, 1[∪]1, +∞[
Infl : ( , )
2 2 ↓:
↑ : ] − ∞, −1[∪]2, +∞[
3π √
↓ : ] − 1, 2[ 4. Min : ( , 2)
4
2. Min : (3, 4) 7π √
Max : ( , − 2)
Max : (1, 5) 4
9 π 5π
Infl : (2, ) Infl : ( , 0), ( , 0)
2 4 4
3π 7π
↑ : ] − ∞, 1[∪]3, +∞[ ↑ : [0, [∪] , 2π]
4 4
↓ : ]1, 3[ 3π 7π
↓:] , [
4 4
5.3.
1. dom f = R
Min :
Max :
Infl : (1, −6)
T : y = −6
3. dom f = R \ {1}
↑: R Min :
3
↓: Max : (3, )
4
∪ : ]1, +∞[ 6
Infl : (4, )
∩ : ] − ∞, 1[ 9
R
2. dom f = \ {1, −1}
T : x + 9y − 10 = 0
↑ : ]1, 3[
Min : (0, 4)
↓ : ] − ∞, 1[∪]3, +∞[
Max :
∪ : ]4, +∞[
Infl :
∩ : ] − ∞, 1[∪]1, 4[
↑ : ]0, 1[∪]1, +∞[
↓ : ] − ∞, −1[∪] − 1, 0[
∪ : ] − 1, +1[
∩ : ] − ∞, −1[∪]1, +∞[
5.4.
12. Min :
1. Min : ± 1 Max : − 1
5. Min : 0
Max : 0 Infl : 0, −2
√ Max :
3 9. Min : − 1 13. Min : 2
Infl : ± Infl : ± 1
3 Max : Max : 0
6. Min : − 1
2. Min : Infl : 0, −2 Infl : 3
Max : + 1
Max : 3 √ 10. Min : 14. Min : 0
Infl : 0, ± 3
Infl : 4 Max : 2 Max :
7. Min : 6
3. Min : − 1 Infl : Infl : ± 6
Max :
Max : 11. Min : 1 15. Min : 0
Infl : 3
Infl : − 2 Max : − 1 Max : − 2
8. Min : 0 √
4. Min : 2 Infl : 1 Infl : 1 ± 3
Max :
Max : 16. Min :
Infl : ± 3
Infl : 1 Max : 1
Infl : 0, 2
5.5.
(10, 10), (0, 20)
5.6.
71 1
(0, 36), ( , )
2 2
5.7. 5m x 10m
5.9. 45 euro
5.10. H = 2, L=3
√ √
5.11. L = 4 2, H=4 2
√ √
5.12. L = 3 2, H=2 2
5.13. √ √
H = 60 6, B = 60 3
5.14.
1. − 4
2. 7
√
3 2
3. −
2
4. −1
5.15.
1. 4x + y + 1 = 0, x − 4y + 13 = 0
2. y = 0, x=1
3π 3π
3. x − y − − 1 = 0, x + y − +1 =0
2 2
4. (e + 1)x − y − 1 = 0, x + (e + 1)y − e2 − e − 1 = 0
1
5. y − y0 = (3x20 + 4x0 + 3)(x − x0 ), y − y0 = − (x − x0 ),
3x20 + 4x0 + 3
y0 = x30 + 2x20 + 3x0 x0 ∈ R
5.16. √ √
1. 3x − y − 2 = 0, x + 3y = 0
2. x + y − 2 = 0, x − y = 0
3. x0 x + y0 y = 4, x0 y − y 0 x = 0
4. T : (3x0 + 2y0 )y + (2x0 + 3y0 )x = 2(x20 + 3x0 y0 + y02 ),
N: (2x0 + 3y0 )y − (3x0 + 2y0 )x = 3(y02 − x20 ),
5.17.
T : y = 4x − 4, N : 4y = 18 − x
5.18.
T : x + y = 2, N :x−y =0
5.19.
2x + 9y = 20, 2x + 9y = −20
5.20.
(2, 13), (−2, −3), (1, 6), (−1, 4)
5.21.
x
y = −x − 1, y=− −5
5
5.22.
y = 3x + 3, y = 3x + 7
5.23.
y = 10x, y = −10x
5.24.
y =x+6
5.25.
x = 3, x = −1
5.26.
1
y =x−
4
5.27. (x0 , y0 ) ∈ C : x0 y − y0 x = 0
5.28.
1. (0, 4)
√ √ √ √
2. ( 2, − 2), (− 2, 2)
3.
π
( + 2kπ, 0),
2√
k∈ N
4. (± 6, 0)
5.29.
2 7
(−2, −3), ( , )
3 3
5.30.
(1, 4), (−1, 6)
5.31.
(−2, 1), (2, −1)
5.32. √ √
1 3 1 3
(− , ), (− , − )
2 2 2 2
5.33.
3 9 3 9
√ , −√ : 3x + y = 0, −√ , √ : 3x + y = 0
10 10 10 10
√ √
5.34. 2 3x − y = 0, 2 3x + y = 0
5.36.
(1, 1) : 3x + y − 4, (−1, 1) : 3x − y + 4
5.38.
−110, 4 K/min
5.39.
2πm/s
5.40.
2 dm
9π min
5.41.
1, 02 m/s, 0, 19 m/s
5.42.
1 dm2
−
3 min
5.43. √
2 3cm/s
5.44.
5000π 3 3
cm /s, cm/s
3 16π
5.45.
59, 81 m/s, 382, 32m, 10u04.73s
120
5.46. D′ = 18π m/min = 2, 1221m/min
5.48.
2π
h′ = m/s ∼ 1, 9cm/s
330
le afgeleiden
Partie
$ 6.2. (Labo C5) Bereken de gevraagde partiële afgeleiden van de gegeven functies.
∂z ∂z
1. z(x, y) = 2x2 − 3xy + 4y 2 , , ,
∂x ∂y
∂z ∂z
2. z(x, y) = sin(2x + 3y), , ,
∂x ∂y
2 ∂z ∂z
3. z(x, y) = ex +xy , , ,
∂x ∂y
2 2 ∂z ∂ 2 z ∂z ∂ 2 z ∂ 2 z ∂ 2 z
4. z(x, y) = x + 3xy + y , , , , , , ,
∂x ∂x2 ∂y ∂y 2 ∂x∂y ∂y∂x
∂z ∂z
5. x2 + y 2 + z 2 = 25, , .
∂x ∂y
geldt dat
∂ 2z ∂ 2z 2
2∂ z
x2 + 2xy + y = 0.
∂x2 ∂x∂y ∂y 2
∂f
$ 6.4. (Labo C5) Bepaal de waarde van ∂x in het punt (1, 3).
f (x, y) = x2 y 3 + y
$ 6.5. (Labo C5) Bepaal alle partiële afgeleiden van eerste en tweede orde van de gegeven functie.
$ 6.6. (Labo C5) Bepaal de partiële afgeleiden van eerste orde van de gegeven functie.
p
f (x, y) = y cos x2 − y 2
f (x, y) = x3 y + x2 y 2 + xy 3 ,
f (x, y) = x sin y − y cos x.
' 6.8. Bereken alle partiële afgeleiden van de eerste en de tweede orde van de volgende functies.
Bereken eveneens de totale differentiaal van de functies.
1. z = 2x2 − 3xy + 4y 2
7. f (x, y, z) = xyz
2. z = 2x2 − 5xy + y 2
8. z = sin(2x + 3y)
x2 y2
3. z= + 9. z = sin 3x cos 4y
y x
x y 10. z = sin(x − vt)
4. z= 2− 2 2
y x 11. z = ex +3xy
p
5. z = x2 + y 2 y
12. z = arctg
p x
6. f (x, y, z) = x2 + y 2 + z 2
6.9. Bereken alle partiële afgeleiden van tweede orde van de volgende functies. Bereken ook de
totale differentiaal van de functies.
1. f (x, y) = sin(x2 + y 2 )
2
2. f (x, y) = x3 + 3x2 y + ln(xy) 12. f (x, y) = ex y
∂ 2u ∂ 2u ∂ 2u
+ 2 + .
∂x2 ∂t∂x ∂t2
$ 6.12. (Labo C6) Zoek een goede benadering voor de verandering van de lengte van de schuine
zijde van een rechthoekige driehoek indien de rechthoekszijde met lengte 6 cm verlengd
wordt met 0,25 cm en de andere rechthoekszijde van 8 cm met 0,125 cm ingekort wordt.
$ 6.13. (Labo C6) De afmetingen van een houten blok zijn 10,00 cm, 12,00 cm en 20,00 cm, met
een maximale foutenmarge van 0,05 cm. Bereken de maximale fout op de oppervlakte van
dit blokje.
Bepaal een benaderde waarde voor de fout op de oppervlakte van dit blok.
dz
$ 6.15. (Labo C6) Bereken voor de volgende functies.
dt
∂z ∂z
$ 6.16. (Labo C6) Bereken en .
∂s ∂t
∂z ∂z
$ 6.17. (Labo C6) Bereken ∂s en ∂t .
du
$ 6.18. (Labo C6) Bereken .
dt
dw
$ 6.19. (Labo C6) Bereken dt .
√
w= xy 2 e2z , x(t) = 3t2 + 1, y(t) = 6t, z(t) = 1 − t3 .
' 6.20. Bereken de totale afgeleide van de functie z naar de veranderlijke t, als
z = ln(x2 + y 2 ), x = e−t , y = et .
z = x2 + 2xy + y 2 , y = ex .
z = x2 + xy + y 2 , x = 2r + s, y = r − 2s.
u = x2 + y 2 , x = r cos s, y = r sin s.
$ 6.25. (Labo C6) Bij een gesloten cilinder met r = 7cm en h = 9cm neemt de straal r toe met
een snelheid van 0, 3cm/s, terwijl de hoogte h afneemt met een snelheid van 0, 5cm/s. Hoe
snel verandert op dat ogenblik
a) het volume;
b) de oppervlakte.
$ 6.26. (Labo C6) Een kegel heeft een hoogte h = 15cm en een straal r = 10cm aan de basis.
Bepaal hoe snel het volume verandert wanneer h stijgt met een snelheid van 0, 2cm/min,
terwijl r afneemt met een snelheid van 0, 3cm/min.
6.27. Bij een attractie in een pretpark gebruikt men een cilindervormig rubberbootje met straal
R = 0, 5m en lengte L = 4m. Na een ongeval raakt het bootje lek en begint de lucht weg
te stromen met een debiet van 1000cm3 /s. De straal van het bootje vermindert daarbij
met een snelheid van 0, 001cm/s. Bepaal de snelheid waarmee de lengte van het bootje
verandert.
6.28. Een hond wandelt aan een leiband, en bevindt zich 4 meter noordelijk en 3 meter oostelijk
van zijn baasje. De hond loopt naar het noorden met een snelheid van 1m/s, terwijl het
baasje stilstaat en de leiband inkort met een snelheid van 1m/s. Met welke snelheid loopt
de hond naar het westen als de leiband steeds gespannen blijft?
6.29. Op de middag vertrekt een schip uit punt A. Het vaart oostwaarts aan een snelheid van
40 km/u. Eén uur later vertrekt een tweede schip vanuit hetzelfde punt A. Dit schip vaart
noordwaarts aan een snelheid van 60 km/u. Bereken de snelheid waarmee de schepen zich
van elkaar verwijderen om 14.00 u.
Oplossingen - Solutions
6.1.
f ′ (x) = 2x + 3a, g ′ (y) = 3a + 14y.
6.2.
∂z ∂z
1. = 4x − 3y, = −3x + 8y,
∂x ∂y
∂z ∂z
2. = 2 cos(2x + 3y), = 3 cos(2x + 3y),
∂x ∂y
∂z 2 ∂z 2
3. = (2x + y)ex +xy , = xex +xy ,
∂x ∂y
2
∂z ∂ z ∂z
4. = 2x + 3y, 2
= 2, = 3x + 2y,
∂x ∂x ∂y
∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= 2, = = 3,
∂y 2 ∂x∂y ∂y∂x
∂z x ∂z y
5. =− , =− .
∂x z ∂y z
6.3.
∂ 2z 2y 2 ∂ 2z −2xy ∂ 2z 2x2
= , = , = .
∂x2 (x − y)3 ∂x∂y (x − y)3 ∂y 2 (x − y)3
6.4.
54
6.5.
∂f
= 9x2 + 12xy,
∂x
∂ 2f
= 18x + 12y,
∂x2
∂f
= 6x2 + 3y 2 ,
∂y
∂ 2f
= 6y,
∂y 2
∂ 2f
= 12x,
∂x∂y
∂ 2f
= 12x,
∂y∂x
6.6. p p
2
∂f xy sin x2 − y 2 ∂f p y sin x2 − y 2
=− p , = cos x2 − y 2 + p .
∂x x2 − y 2 ∂y x2 − y 2
6.7.
df = (3x2 y + 2xy 2 + y 3 )dx + (x3 + 2x2 y + 3xy 2 )dy,
df = (sin y + y sin x)dx + (x cos y − cos x)dy.
6.8.
1. dz = (4x − 3y)dx + (−3x + 8y)dy
∂2z ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= 4, = = −3, =8
∂x2 ∂y∂x ∂x∂y ∂y 2
2. dz = (4x − 5y)dx + (−5x + 2y)dy
∂2z ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= 4, = = −5, =2
∂x2 ∂y∂x ∂x∂y ∂y 2
2x y 2 2y x2
3. dz = ( − 2 )dx + ( − 2 )dy
y x x y
2 2 2
∂ z 2 2y ∂ z ∂ 2z 2x 2y ∂ 2z 2 2x2
= + , = = − − , = + 3
∂x2 y x3 ∂y∂x ∂x∂y y2 x2 ∂y 2 x y
1 2y 1 2x
4. dz = ( 2 + 3 )dx − ( 2 + 3 )dy
y x x y
2 2 2
∂ z 6y ∂ z ∂ z 2 2 ∂ 2z 6x
2
= − 4
, = = 3
− 3
, 2
= 4
∂x x ∂y∂x ∂x∂y x y ∂y y
xdx + ydy
5. dz = p
x2 + y 2
∂2z y2 ∂ 2z ∂ 2z xy
2
= 3 , = =− 3 ,
∂x 2
(x + y ) 2 2 ∂y∂x ∂x∂y (x + y 2 ) 2
2
∂ 2z x2
= 3
∂y 2 (x2 + y 2 ) 2
1
6. df = p (xdx + ydy + zdz)
x2 + y 2 + z 2
∂ 2f y2 + z2 ∂ 2f ∂ 2f xy
2
= 3 , = =− 3 ,
∂x (x2 + y 2 + z 2 ) 2 ∂y∂x ∂x∂y (x2 + y 2 + z 2 ) 2
∂ 2f ∂ 2f xz ∂ 2f x2 + z 2
= =− 3 , = 3 ,
∂z∂x ∂x∂z (x2 + y 2 + z 2 ) 2 ∂y 2 (x2 + y 2 + z 2 ) 2
∂ 2f ∂ 2f yz ∂ 2f x2 + y 2
= =− 3 , = 3
∂z∂y ∂y∂z (x + y 2 + z 2 ) 2
2 ∂z 2 (x2 + y 2 + z 2 ) 2
2
= e (4x + 12xy + 9y + 2), = = ex +3xy (6x2 + 9xy + 3),
∂x ∂x∂y ∂x∂y
2
∂ z 2
2
= ex +3xy 9x2
∂y
−ydx + xdy
12. dz =
x2 + y 2
∂2z 2xy ∂ 2z ∂ 2z y 2 − x2 ∂ 2z 2xy
2
= 2 2 2
, = = 2 2 2
, 2
=− 2
∂x (x + y ) ∂x∂y ∂x∂y (x + y ) ∂y (x + y 2 )2
6.9.
ydx + xdy
4. dz = √
2 xy
∂ 2z y ∂ 2z ∂ 2z 1 ∂ 2z x
2
=− √ , = = √ , 2
=− √
∂x 4x xy ∂x∂y ∂x∂y 4 xy ∂y 4y xy
5. dz = cos x sin ydx + sin x cos ydy
∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= − sin x sin y, = = cos x cos y, = − sin x sin y
∂x2 ∂x∂y ∂x∂y ∂y 2
6. dz = − sin(xy)(ydx + xdy)
∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= −y 2 cos(xy), = = −xy cos(xy) − sin(xy), = −x2 cos(xy)
∂x2 ∂x∂y ∂x∂y ∂y 2
2(xdx + ydy)
7. dz =
x2 + y 2
∂ 2z 2(y 2 − x2 ) ∂ 2z ∂ 2z −4xy ∂ 2z 2(x2 − y 2 )
= , = = , =
∂x2 (x2 + y 2 )2 ∂x∂y ∂x∂y (x2 + y 2 )2 ∂y 2 (x2 + y 2 )2
y y y
8. dz = (3x2 cos + xy sin )dx − x2 sin dy
x x x
2 2 2 2
∂ z 6x − y y y ∂ z ∂2z y y ∂ 2z y
2
= cos + 4y sin , = = y cos − 2x sin , 2
= −x cos
∂x x x x ∂x∂y ∂x∂y x x ∂y x
2 3
x x x x x
9. dz = (2x sin + cos )dx − 2 cos dy
y y y y y
2 2 2
∂ z 2y − x x 4x x ∂ 2z ∂ 2z x3 x 3x2 x
2
= 2
sin + cos , = = 3
sin − 2 cos ,
∂x y y y y ∂x∂y ∂x∂y y y y y
2 4 3
∂ z x x 2x x
2
= − 4 sin + 3 cos
∂y y y y y
y3 y y y2 y
10. dz = 2
sin dx + (2y cos − sin )dy
x x x x x
2 4 3 2
∂ z y y 2y y ∂ z ∂ 2z y3 y 3y 2 y
2
= − 4
cos − 3
sin , = = 3
cos + 2
sin ,
∂x x x x x ∂x∂y ∂x∂y x x x x
2 2 2
∂ z 2x − y y 4y y
2
=+ 2
cos − sin
∂y x x x x
1
11. dz = exy y tg ydx + exy (x tg y + )dy
cos2 y
∂ 2z xy 2 ∂ 2z ∂ 2z y
2
= e y tg y, = = exy (tg y(xy + 1) + ),
∂x ∂x∂y ∂x∂y cos2 y
∂ 2z 2x 2 tg y
2
= exy (x2 tg y + + )
∂y cos y cos2 y
2
2
12. dz = ex y (2xydx + x2 dy)
∂ 2z 2 ∂ 2z ∂ 2z 2 ∂ 2z 2
2
= 2y(1 + 2x2 y)ex y , = = 2x(1 + x2 y)ex y , 2
= x4 ex y
∂x ∂x∂y ∂x∂y ∂y
dx + dy
13. dz =
x+y
2
∂ z 1 ∂ 2z ∂ 2z 1 ∂ 2z 1
= − , = = − , = −
∂x2 (x + y)2 ∂x∂y ∂x∂y (x + y)2 ∂y 2 (x + y)2
14. dz = y(1 + ln x)dx + x ln xdy
∂2z y ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
= , = = 1 + ln x, =0
∂x2 x ∂x∂y ∂x∂y ∂y 2
15. dz = yxy−1 dx + xy ln xdy
∂2z ∂ 2z ∂ 2z ∂ 2z
2
= y(y − 1)xy−2 , = = xy−1 (y ln x + 1), 2
= xy ln2 x
∂x ∂x∂y ∂x∂y ∂y
ln x ln y
16. dz = ln yxln y−1 dx + x dy
y
∂2z ln y−2 ∂ 2z ∂ 2z ln x ln y + 1
2
= ln y(ln y − 1)x , = = xln y−1 ,
∂x ∂x∂y ∂x∂y y
∂ 2z ln x(ln x − 1)
2
= xln y
∂y y2
2
= (4x2 − 20xy + 25y 2 + 2)ex −5xy , = = −5(2x2 − 5xy + 1)ex −5xy ,
∂x ∂x∂y ∂x∂y
∂ 2z 2
2
= 25x2 ex −5xy
∂y
y tg x ln y
20. dz = dx + tg xy tg x−1 dy
cos2 x
∂2z y tg x ln y ∂ 2z ∂ 2z y tg x−1
= (ln y + sin 2x), = = (tg x ln y + 1),
∂x2 cos4 x ∂x∂y ∂x∂y cos2 x
∂ 2z
= tg x(tg x − 1)y tg x−2
∂y 2
√
√ √y−1 x y ln x
21. dz = yx dx + √ dy
2 y
√
y−1 √
∂2z √ √ √
y−2 ∂2z ∂2z x ( y ln x + 1)
2
= y( y − 1)x , = = √ ,
∂x ∂x∂y ∂x∂y 2 y
√ √
∂ 2z x y ln x( y ln x − 1)
= 3
∂y 2 4y 2
6.10. r !
yex ex
r
∂ y−1
1. arcsin =−
∂y xey 2 y(xey − yex )
ey (x − 1)
r x
ye − xey
∂
2. arctg =
yex + xey
p
∂x 2 y 2 e2x − x2 e2y
6.11. 0
6.12.
0, 05cm
6.13.
8, 4cm2
6.15.
dz 2yet − 2xe−t
= ,
dt x2 + y 2
dz
= (−3 sin t + 4t)e3x+2y .
dt
6.16.
∂z ∂z
= 6x − 12y, = 4x + 8y.
∂s ∂t
6.17.
∂z ∂z
= 9 cos(4x + 5y), = − cos(4x + 5y).
∂s ∂t
6.18.
du xz xy
= 2yzt + +
dt t cos2 t
6.19.
dw 3ty 2 e2z √ √
= √ + 12 xye2z − 6t2 xy 2 e2z
dt x
6.20.
dz
= (2x + 3y) cos t − (3x + 10y) sin t = −3 sin2 t − 8 sin t cos t + 3 cos2 t
dt
6.21.
dz 2x −t 2y t e2t − e−2t
=− 2 e + 2 e = 2 2t
dt x + y2 x + y2 e + e−2t
6.22.
dz
= (2x + 2y) + (2x + 2y)ex = 2(x + ex )(1 + ex )
dt
6.23.
∂z
= (2x + y) · 2 + (x + 2y) · 1 = 14r − 3s,
∂r
∂z
= (2x + y) · 1 + (x + 2y) · (−2) = −3r + 6s,
∂s
6.24.
∂u
= (2x · cos s + (2y) · sin s) = 2r,
∂r
∂u
= (2x · (−r sin s) + 2y · (r cos s)) = 0,
∂s
6.25.
cm3 cm2
13, 3π , 6, 8π
s s
6.26.
70π cm3
−
3 min
6.28. 3m/s
6.29. 68km/u
Belangrijke stellingen
tg x 5. lim x ln x
x→0
1. limπ
x→ 2 cotg 2x 6. lim xx
x→0
7x − 3
2. lim
x→±∞ −5x + 2
7. lim (1 − cos x)sin x
x→0
3. lim cosec x − cotg x ln sin x
x→0+ 8. limπ
x→ 2 (π − 2x)2
ln2 x
4. lim ex + e−x
x→+∞ x 9. lim
x→±∞ ex − e−x
3. lim x→0
x→+∞ ln x
1
ex 11. lim (ex − 3x) x
4. lim 3 x→0
x→+∞ x 1
2 12. lim (ex − 3x) x
5. lim x4 e−x x→+∞
x→+∞ 1
tg x 13. lim x x2
x→+∞
6. lim
x→0 1 − cos x
14. lim (1 − cos x)sin x
x→0
7. lim (ex − 3x)
x→+∞
x3 − 4x + 8
1. lim 4 2
x→+∞ 4x3 − 3x2 + 6
17. lim 2
−
x3 − 2x2 − 4x + 8 x→0 x 1 − cos x
2. lim x3 2
x→2 x3 − 3x2 + 4 e − 6 − x2 − x − 1
x
18. lim
x3 − 6x2 + 32
x→0 x4 ex
3. lim 2
x→4 x3 − 10x2 + 32x − 32 19. lim x ln x
x→0+
x4 − 2x3 + 2x − 1
4. lim 4 x3 + ex
x→1 x − x3 − 3x2 + 5x − 2 20. lim
x→+∞ xex
sin x4 ln(1 + 4x)
5. lim
x→0 1 + x + x2 + x3 21. lim
x→0 x
arctg x
6. lim 22. lim (sin x)x
x→0 sin x x→0
√ 1
x 23. lim x x−1
7. lim x→1
x→+∞ ln x x
Oplossingen - Solutions
7.1.
5. 0
1. −2
6. 1
7
2. − 7. 1
5
3. 0 1
8. −
8
4. 0
9. x → +∞ : 1, x → −∞ : −1
7.2.
1. 2 8. 0
2. 2 9. 1
3. +∞ 10. 1
4. +∞ 11. e−2
5. 0 12. e
6. ± ∞ 13. 1
7. +∞ 14. 1
7.3.
1
1.
4 1
4 17. −
2. 3
3 1
3. 3 18.
24
2 19. 0
4.
3 20. 0
5. 0
21. 4
6. 1
22. 1
7. + ∞
23. e
8. 1
24. e−1
9. 0
25. e4
1
10. 26. e2
2
11. 0 27. 1
1
12. + ∞ 28. e− 2
1 29. e2
13. −
4 30. 1
14. e
31. 4
15. 9
32. e−4
1
16. −
4
' 8.1. Bereken P6 (x) voor de functies f (x) = cos(x) en f (x) = ex . Stel hierbij a = 0.
π
' 8.2. Bereken de veeltermen P6 (x) voor f (x) = sin(x) en f (x) = cos(x) wanneer je a = 3 stelt.
'' 8.3. Bereken cos( π4 ) met behulp van P4 (x). Hoe nauwkeurig is deze berekening?
√
'' 8.5. Bereken 101 op drie decimalen nauwkeurig.
1
' 8.6. Bereken de reeksontwikkeling van MacLaurin voor de functie y = 1−x .
'' 8.7. Bereken de reeksontwikkeling van Taylor voor de functie f (x) = sin(x) rond het punt
a = π3 . Bereken hiermee de sinus van een hoek van 62 graden.
8.8. Bepaal de eerste vijf termen van de reeksontwikkeling van MacLaurin voor de volgende
functie.
1
f (x) = .
1+x
8.9. Bereken de eerste vijf termen (P5 (x)) van de Taylorontwikkeling van de functie
f (x) = ln x
rond het punt a = 1. Bereken met behulp van deze reeks de benaderde waarde van ln 23
en schat met behulp van de restterm R5 (x) de fout die je met deze benadering maakt.
8.10. Bereken de eerste vier termen (P3 (x)) van de Taylorreeks van de functie
√
3
f (x) = x
√
rond het punt a = 27. Bereken met behulp van deze reeks de benaderde waarde van 3 30.
Bepaal de maximale fout op deze benaderde waarde met behulp van de restterm R3 (x).
8.11. Bereken de eerste vier termen (P3 (x)) van de Taylorreeks van de functie
√
f (x) = x
rond
√ het punt a = 100. Bereken met behulp van deze reeks de benaderde waarde van
105. Bepaal de maximale fout op deze benaderde waarde met behulp van de restterm
R3 (x).
8.12. Bereken met behulp van de Taylor-veelterm P3 (x) rond het punt a = 0 (de eerste vier
π
termen uit de Taylorreeks) een benaderde waarde voor sin( 30 ). Bereken, met behulp van
de restterm R3 (x), de nauwkeurigheid van dit resultaat.
8.13. Bereken met behulp van de Taylor-veelterm P5 (x) rond het punt a = 0 (de eerste zes
π
termen uit de Taylorreeks) een benaderde waarde voor sin( 20 ). Bereken, met behulp van
de restterm R5 (x), de nauwkeurigheid van dit resultaat.
Oplossingen - Solutions
8.1.
x2 x4 x6
P6 (x) = 1 − + + ,
2 24 720
x2 x3 x4 x5 x6
P6 (x) = 1 + x + + + + +
2 6 24 120 720
8.2. √ √
3 1 π 3 π 1 π
P6 (x) = + (x − ) − (x − )2 − (x − )3
2√ 2 3 4 3 √12 3
3 π 1 π 3 π
+ (x − )4 + (x − )5 − (x − )6 ,
48√ 3 240 3 √1440 3
1 3 π 1 π 3 π
P6 (x) = − (x − ) − (x − )2 + (x − )3
2 2 3 √4 3 12 3
1 π 3 π 1 π
+ (x − )4 − (x − )5 − (x − )6
48 3 240 3 1440 3
8.3.
x2 x4 x5
P4 (x) = 1 − + , R4 (x) = − sin(x0 ) , x0 ∈]0, x[,
2 24 120
π π
P4 ( ) = 0, 707429, |R4 ( )| < 0, 0025,
4 4
π
cos( ) = 0, 707107
4
8.4.
x2 x3 x4 x5 x6 x7 x8
P8 (x) = 1 + x + + + + + + + ,
2 6 24 120 720 5040 40320
x9
R8 (x) = ex0 , x0 ∈]0, x[,
362880
P8 (1) = 2, 718279, |R8 (1)| < 0, 000008,
1
e = e = 2, 718281
8.5.
1
a = 100, P1 (x) = 10 + (x − 100),
20
1
R1 (x) = − 3 (x − 100)2 , x0 ∈]100, x[,
8x0 2
8.6.
1
= 1 + x + x2 + x3 + x4 + . . .
1−x
8.7. √ √
3 1 π 3 π 1 π
sin(x) = + (x − ) − (x − )2 − (x − )3
2√ 2 3 4 3 12
√ 3
3 π 1 π 3 π
+ (x − )4 + (x − )5 − (x − )6 ,
48 3 240 3 1440 3
π π
sin(62◦ ) = sin( + )
√ 3 90 √ √
3 1 π 3 π 2 1 π 3 3 π
= + (x − ) − (x − ) − (x − ) + (x − )4 + . . .
2 2 3 4 3 12 3 48 3
= 0, 88294759
8.8.
1
= 1 − x + x2 − x3 + x4 + . . .
1+x
8.9.
(x − 1)2 (x − 1)3 (x − 1)4 (x − 1)5
P5 (x) = (x − 1) − + − + ,
2 3 4 5
(x − 1)6
R5 (x) = , x0 ∈]1, x[,
6x60
3 3
P5 ( ) = 0, 4073, |R5 ( )| < 0, 0026,
2 2
3
ln( ) = 0, 4055
2
8.10.
1 1 5
P3 (x) = 3 + (x − 27) − (x − 27)2 + (x − 27)3 ,
27 2187 531441
10 4
R3 (x) = − 11 (x − 27) , x0 ∈]27, x[,
243x03
P3 (30) = 3, 1072499, |R3 (30)| < 0, 00002,
√
3
30 = 3, 1072325
8.11.
1 1 1
P3 (x) = 10 + (x − 10) − (x − 100)2 + (x − 100)3 ,
20 8000 1600000
5 4
R3 (x) = − 7 (x − 100) , x0 ∈]100, x[,
128x02
8.12.
x3
P3 (x) = x − ,
6
sin x0 4
R3 (x) = x , x0 ∈]0, x[,
24
π π
P3 ( ) = 0, 10452835, |R3 ( )| < 0, 000005,
30 30
π
sin = 0, 10452846
30
8.13.
x3 x5
P5 (x) = x − + ,
6 120
− sin x0 6
R5 (x) = x , x0 ∈]0, x[,
720
π π
P5 ( ) = 0, 1564344655, |R5 ( )| < 0, 00000002,
20 20
π
sin = 0, 1564344651
20
Complexe getallen
x 9.2. Bereken.
1. (1 + j) + 2
2. 1 + (1 + j)
3. 2(1 + j)
4. j·j
5. j(1 + j)
1. (3 + 2j) + (3 − 2j) √
1 −3j 8
2. (3 − 2j)(2 + 3j) 5. 7. √
1 + 2j 8j 3 3
3. (1 − j)(1 + j) 2+j 1 + 2j 3 + 2j
1 1 6. 8. +
4. ( − j)( + j)(1 − j) 3 + 4j 3 − 2j 1 − 2j
2 2
' 9.4. Bereken of vereenvoudig volgende uitdrukkingen. Stel de resultaten grafisch voor.
15. (1 + 2j)−1
1 1 3
1. (−7 + 3j) + (2 − j) 8. ( − j)( + j)(1 + j) 16.
2 2 2−j
2. (3 + 2j) + (3 − 2j) 9. (2 + 3j) 2
2+j
17.
3. j + (1 + 2j) 10. (1 − 3j)3 3 + 4j
√ √
4. (−2 + 2j) − (−2 + 2j) (2 − 3j)(3 + 4j)
11. (2 − j)4 18.
5. (3 − 2j)(2 + 3j) (6 + 4j)(15 + 8j)
12. j 3 √
6. (1 − j)(1 + j) −3j 8
13. j 5 19. √
7. j(2 + j) 8j 3 3
14. j 35 1 + 2j 3 + 2j
20. +
3 − 2j 1 − 2j
1. x2 + x − 2 = 0
2. x2 + 16 = 0
3. x2 − 2x + 2 = 0
1. x2 − 10x + 26 = 0
2. x2 − (2 + 3j)x − 1 + 3j = 0
3. x2 + 2jx + 3 = 0
x 9.8. Bepaal de grafische voorstelling van de volgende complexe getallen. Leid uit deze voorstelling
de modulus en het argument van deze getallen af.
1. z=5 3. z = −2 5. z = 1 + j
2. z=j 4. z = −j 6. z = −1 − j
$ 9.9. (Labo C7) Bepaal de goniometrische en exponentiële vorm van de volgende complexe
getallen.
√
1. 3 3 + 3j
2. 3 − 3j
√
1 3
3. − + j
2 2
1. (2j − 2)2
2. (−2 + j)3
p3
3. 8j
p4
4. −2 − 2j
'' 9.11. Bepaal de goniometrische en de exponentiële vorm van volgende complexe getallen. Bereken
het kwadraat, de derde, vierde en tiende macht van deze complexe getallen. Bereken
eveneens de vierkantswortels en de derdemachtswortels uit de complexe getallen.
√
1. 3+j 4. 2(j − 1)
√ √
2. 3−j 1 3
√ √ 5. − + j
2 2 2√ 2
3. − − j 6. 1 − 3j
2 2
1, −1, j, −j
√
9.17. Gegeven het complex getal z = 1 + 3j. Bepaal alle oplossingen van de vergelijking
x2 = z 7 .
z 3 = (4 − 4j)10 .
9.20. Bepaal de goniometrische vorm van het complexe getal z = 1 + j. Bepaal vervolgens de
algebraı̈sche vorm van het complex getal (1 + j)7 .
√
9.21. Bepaal de goniometrische vorm van het complexe getal z = 1 − j 3. Bepaal vervolgens de
√ 10
algebraı̈sche vorm
√ 10 van het complex getal (1−j 3) . Bereken tenslotte de vierdemachtswortels
uit (1 − j 3) .
√
9.24. Bereken (de algebraı̈sche vorm a + bj van) alle derdemachtswortels van z = (−3 + 3j)14 .
Oplossingen - Solutions
9.1.
−3+2j 2j 4+2j
−3
4
1−j
−1−3j
−5j
Figuur 6.
9.2.
1. 3 + j
2. 2 + j
3. 2 + 2j
4. −1
5. −1+j
9.3.
1. 6 r
1 3
2. 12 + 5j 5. (1 − 2j) 7.
5 8
3. 2 1
6. (2 − j) 18
5 5 8. (−1 + 8j)
4. (1 − j) 65
4
9.4.
1 2
15. − j
5 5 5 5
1. − 5 + 2j 8. − j 6 3
4 4 16. + j
2. 6 9. − 5 + 12j 5 5
3. 1 − j 2 1
10. − 26 + 18j 17. − j
5 5
4. 0 11. − 7 − 24j 42 13
5. 12 + 5j 18. − j
12. − j 289
√ 578
6. 2 13. j 6
19.
7. − 1 + 2j 14. − j 4
−18 144
20. + j
65 65
9.5.
1. 1, −2
2. ± 4j
3. 1 ± j
9.6.
1. 5 + j, 5−j
2. 1 + j, 1 + 2j
3. j, −3j
9.7.
1. 15 ± 8j 3. ±j
2. 1; 2 ± j 4. ± 1, ±j
9.8. √ π
1. r = 5, θ=0 3. r = 2, θ=π 5. r = 2, θ=
4
π 3π √ 5π
2. r = 1, θ= 4. r = 1, θ= 6. r = 2, θ=
2 2 4
9.9.
π π
+ j sin ) = 6e 6 j
π
1. 6(cos
6 6
√ 7π 7π √ 7π
2. 3 2(cos + j sin ) = 3 2e 4 j
4 4
2π 2π 2π
3. cos + j sin =e3j
3 3
9.10.
3π 3π
1. 8(cos + j sin ) = −8j
2 2
2. − 2 + 11j
π π √
3. 2(cos + j sin ) = 3 + j,
6 6
5π 5π √
2(cos + j sin ) = − 3 + j,
6 6
3π 3π
2(cos + j sin ) = −2j
2 2
√8 5π 5π
4. 8(cos + j sin ),
16 16
√8 13π 13π
8(cos + j sin ),
16 16
√8 21π 21π
8(cos + j sin ),
16 16
√8 29π 29π
8(cos + j sin ),
16 16
9.11. √
3 + j = 2ej 6
π
1.
√ √ √
z 2 = 2 + 2 3j; z 3 = 8j; z 4 = −8 + 8 3j; z 10 = 512 − 512 3j
1
z 2 = ±(1, 37 + 0, 37j)
1
z 3 = 1, 24 + 0, 22j; −0, 81 + 0, 97j; −0, 43 − 1, 18j
√ 11π
2. 3 − j = 2ej 6
√ √ √
z 2 = 2 − 2 3j; z 3 = −8j; z 4 = −8 − 8 3j; z 10 = 512 + 512 3j
1
z 2 = ±(1, 37 − 0, 37j)
1
z 3 = 1, 24 − 0, 22j; −0, 81 − 0, 97j; −0, 43 + 1, 18j
√ √
2 2 5π
3. − − j = ej 4
2 2 √ √
2 3 2 2
z = j; z = − j; z 4 = −1; z 10 = j
2 2
1
z 2 = ±(0, 38 − 0, 92j)
1
z 3 = 0, 71 − 0, 71j; 0, 26 + 0, 97j; −0, 97 − 0, 26j
√ 3π
4. 2(j − 1) = 2 2ej 4
z 2 = −8j; z 3 = 16 + 16j; z 4 = −64; z 10 = −32768j
1
z 2 = ±(, 64 + 1, 55j)
1
z 3 = −1, 37 + 0, 37j; 0, 37 − 1, 37j; 1 + j
√
1 3 2π
5. − + j = ej 3
2 2 √ √ √
2 1 3 3 4 1 3 10 1 3
z =− − j; z = 1; z = − + j; z = − + j
2 2 2 2 2 2
1
z 2 = ±(0, 5 + 0, 87j)
1
z 3 = 0, 77 + 0, 64j; −0, 94 + 0, 34j; 0, 17 − 0, 98j
√ 5π
6. 1 − 3j = 2ej 3
√ √ √
z 2 = −2 − 2 3j; z 3 = −8; z 4 = −8 + 8 3j; z 10 = −512 + 512 3j
1
z 2 = ±(1, 22 − 0, 71j)
1
z 3 = 1, 18 − 0, 43j; −0, 97 − 0, 81j; −0, 22 + 1, 24j
9.12.
z=1 |z| = 1, θ=0
1
z 2 = ±1
√
1 1 3
z = 1; − ±
3 j
2 2
1
z 4 = ±1; ±j
z = −1 |z| = 1, θ = π
1
z 2 = ±j
√
1 1 3
z = −1; ±
3 j
√ 2 √2
1 2 2
z4 = ± ± j
2 2
π
z=j |z| = 1, θ =
√ 2√
1 2 2
z 2 = ±( + )j
2√ 2
1 3 1
z 3 = −j; ± + j
2 2
1
z 4 = ±(0, 92 + 0, 38j); ±(0, 38 − 0, 92j)
3π
z = −j |z| = 1, θ =
√ 2
√
1 2 2
z 2 = ±( − j)
2√ 2
1 3 1
z 3 = j; ± − j
2 2
1
z 4 = ±(0, 92 − 0, 38j); ±(0, 38 + 0, 92j)
9.13. √
1 3
1. 1; − ± j
2 2
2. ±4±j
√ √
2 2
3. ± ± j
2 2
4. 1, 35 − 0, 69j; 1, 07 + 1, 07j; −0, 68 + 1, 35j; −1, 50 − 0, 24j; −0, 24 − 1, 50j
5. − 1; −2; ±2j
√
6. 2; −1 ± 2 3j
9.14.
1. ± (1, 22 + 0, 71j)
2. − 0, 29 + 0, 71j; −1, 71 − 0, 71j = 0
3. 1, 22 − 2, 71j; −1, 22 − 1, 29j
4. 0, 46 − 2, 10j; −0, 46 + 0, 10j
5. − j; ±0, 87 + 0, 50j
6. − 10, 08; 5, 04 ± 8, 73j
7. 32j; ±27, 71 − 16j
8. ± 1 ± j
9. ± 1, 22 ± 0, 71j
10. ± 0, 5 ± 0, 87j
11. ± 2, 45 ± 1, 41j
12. ± (2 + 3, 46j); ±(3, 46 + 2j)
13. ± (1, 73 + j); ±(1 + 1, 73j)
14. − 0, 42 + 1, 96j; −0, 81 − 1, 83j; 1, 73 + j; −1, 99 + 0, 21j; 1, 49 − 1, 34j
15. ± 32; ±16 ± 27, 7j
√
16. ± 2j; ± 3 ± j
√
17. ± 2; ±1 ± 3j
9.15.
1
z = 2ej 3 , z 3 = −8,
π
z 2 = ±(1, 22 + 0, 71j)
9.16. √ 1
z = 6ej 3 , z 5 = 3888 − 3888 3j,
π
z 2 = ±(2, 12 + 1, 22j)
9.17.
±(9, 8 + 5, 7j)
9.18.
−j, ±0, 87 + 0, 5j; −j
9.19.
−225 j, ±279, 3 − 161, 3j; 322, 5j
9.20. √
2ej 4 ,
π
z= 8 − 8j
9.21. √
5π
z = 2ej 3 , z 10 = −512 + 512 3j, ±(4, 9 + 2, 8j); ±(2, 8 − 4, 9j)
9.22. √ 3π
z = 2ej 4 ,
1, 45 − 0, 74j; 1, 15 + 1, 15j; −0, 74 + 1, 45j; −1, 60 − 0, 25j; −0, 25 − 1, 60j
9.23. √
2ej 4 ,
π
z1 =
√ j 11π
z2 = 2 2e 6 ,
0, 20 + 0, 20j; 0, 07 − 0, 27j; −0, 27 + 0, 07j
9.24.
309, 8 − 112, 8j; −252, 5 − 211, 9j; −57, 2 + 324, 7j
Onbepaalde integratie
x4 3x + 5
Z Z
3. dx 6. dx
1 (1 − x)3 x3
− x2 − x + 1
Z
1. dx
x2 − 5x + 6 2x2 + 3 4x4 + 2x3 − 12x2 + 9
Z Z
4. dx 7. dx
1 x3 − 3x + 2
Z
(x2 + 1)2
2. dx Z 5
x3 − x x − x4 + 4x3 − 4x2 + 8x − 4
Z 2
x + 3x + 4
5. dx 8. dx
x2 − 2x + 8 (x2 + 2)3
Z √
25 − x2
5. dx
x
ln2 x
Z
1
Z
1. √ dx 6. dx
x (1 − cos x)2
√
3x2 − 4
Z
2− x
Z
2. dx 7. √ dx
(x + 2)3 2+ x
1 ex
Z Z
3. √ dx 8. dx
(1 − x ) 1 + x2
2 e4x − 1
√
3x2 − 8
Z
arcsin 5x
Z
4. √ dx 9. dx
1 − 25x2 7x2 + 5
Z Z p
10. x3 9 − 16x2 dx
p
5. 12 − 12x − 9x2 dx
4ex
Z
2 cos x
Z Z
4. dx 10. 4x − 1
dx 16. 2x3 arcsin x2 dx
2
sin x − 4 e
Z √
x 25 + x
Z Z p
2
5. x cos xdx 11. dx 17. x2 169 − x2 dx
x+9
Z √
4 sin4 x 1
Z
4 x+1
Z
6. dx 12. dx 18. √ dx
x cos x x2 + 2x + 5
1 (4 cos3 (x) − 16) sin(x)
Z Z
3x
Z
19. dx 24. dx 29. dx
e2x − ex x 2 − 10x + 25 cos2 (x)(cos(x) − 2)
Z 4x
e + 4ex Z
√
Z
(4 sin3 (x) − 16) cos(x)
20. dx 25. (x + 1) sin x + 1dx 30. dx
e2x − 4 sin(x)(sin(x) − 2)2
Z √
x+9 x+4
Z
6e3x − 12e2x + 48ex
Z
21. dx 26. √ dx 31. dx
x x+ x+2 e3x + 64
Z
x2
Z
12 sin x Z √
22. 27. dx x + 1(5x + 60)
3 dx 2 32. dx
2
(4 − x ) 2 cos x + 3 cos x x2 − x − 6
Z √ Z
−2 sin x Z √
x+1 28. dx x + 2(10x + 40)
23. dx cos(x)(1 − cos(x)) 2 33. dx
x−3 x2 − 4x − 21
3e4x − 2e3x + e2x + 2ex
Z
34. dx
e4x − 2e3x + 2e2x − 2ex + 1
Oplossingen - Solutions
10.1.
x4 6. ln |x| + C
1. +C
4 1
7. − 3 +C
2. x3 + x2 + 5x + C 3x
√ 8. sin x + cos x + C
3. 4 x3 + C
√
3 5x
4. 45 x4 + C 9. +C
√ ln 5
5
5. 100 x8 + C 10. ln |x2 + x − 5| + C
10.2.
(1 − x)6 1
1. − +C 9. − ln | cos 2x| + C
6 2
2 3 9 2 2
2. (x − 1) 2 (3x + 2) + C 10. (x + 7) 3 + C
15 4
1 1
3. ln |x2 − 1| + C 11. arctg x2 + C
2 2
2 3 1
4. − cos 2 x + C 12. arcsin2 x + C
3 2
1 4 1
5. ln |x| + C 13. arcsin x3 + C
4 3
6. − e−x + C 1 + 8x
14. − +C
1 4x 1 3x 32(1 + 4x)2
7. e + e + ex + C
4 3 1 2 sin 3x
15. e +C
8. x − 2 ln |x + 1| + C 6
10.3.
x6
1. +C
6
2 4√
2. x x+C
9 1 3
2 2√ 2 √ 9. (1 + x4 ) 2 + C
3. x x− x x+C 6
5 3
p
10. x2 + 2x − 4 + C
1
4. ln |2x − 3| + C 1 1
2 11. − cos 4x − ln | cos(2x − 1)| + C
2 3 4 2
5. − (2 − 3x) 2 + C 1 2
9 12. ln |3 − e−2x | + C
1 4
6. +C 1
2(2 − x)2 13. +C
1 2(1 + cos 2x)
7. sin x2 + C
2
1
8. − cos5 x + C
5
10.4.
1. (2 − x2 ) cos x + 2x sin x + C
1 3 1
2. x ln |x| − +C
3 3
9x2 + 6x + 2
3. − +C
27e3x
1 3
4. cos x sin 3x − sin x cos 3x + C
8 8
1
5. x arccotg x + ln |1 + x2 | + C
2
1 2 1p
6. x arcsin x2 + 1 − x4 + C
2 2
1
7. x(sin(ln x) − cos(ln x)) + C
2
2√
8. 1 + x(3x2 − 4x + 8) + C
15
9. x(ln3 |x| − 3 ln2 |x| + 6 ln |x| − 6) + C
1 1 1
10. x sin 2x + cos 2x + x2 + C
4 8 4
10.5.
ex
1. − x cos x + sin x + C 8. +C
x+1
1 1 1 2 x
2. − x cos 4x + sin 4x + C 9. (x + 1) arctg x − + C
4 16 2 2
1 1 1p
3. x sin 3x + cos 3x + C 10. x arccos 2x − 1 − 4x2 + C
3 9 2
1 4x 1 4x 3 2x 2
4. xe − e + C 11. e sin 3x + e2x cos 3x
4 16 13 13
1 −3x 1 −3x 2 3
5. − xe − e +C 12. − sin 3x sin 2x − cos 3x cos 2x + C
3 9 5 5
2 3
1
6. (3x − 2)(1 + x) 2 + C 13. cos3 x − cos x
15 3
2 3
1 3 3
7. − (15x2 + 12x + 8)(1 − x) 2 + C 14. − sin3 x cos x + x − sin x cos x + C
105 4 8 8
10.6. r
4 x−2
1. ln +C
x+2
1 3 2
2. − ln |x| + ln |x − 2| − ln |x + 3| + C
6 10 15
1 16
3. x − ln |x + 2| + ln |x − 4| + C
3 3
x
4. ln √
+C
x2 + 1
1 3 16
5. x − 2x2 + 12x − 32 ln |x + 2| − +C
3 x+2
6. arctg(1 + x) + C
√
x − 3 arctg 2x√+ 1 + C
7. ln √
x2 + x + 1 3 3
1
8. ln |1 + x2 | + 2
+C
x1 + x
1 1 e − 3
9. + ln +C
3ex 9 ex
√
1 + cos2 x
10. ln +C
cos x
10.7.
5
5. x + ln |x2 − 2x + 8|
2
1 x−1
x − 3
1. ln +C + √ arctg √ +C
x − 2 7 7
1 x2 − 1 1 x + 1 4
2. ln +C 6. ln − +C
2 x2 2 x−1 x−1
x2 2
x + 2
3. − − 3x − 6 ln |x − 1| 7. 2x + 2x + ln
2 x − 1
4 1 1
+ + +C − +C
x − 1 2(x + 1)2 x−1
5 x 1 1
4. arctg x + +C 8. ln |x2 + 2| − 2
2 2(1 + x2 ) 2 (x + 2)2
1 x
− √ arctg √ +C
2 2
10.8.
1 1
1. sin 2x − sin 8x + C
4 16
1 1
2. cos6 x − cos4 x + C
6 4
1 1
= cos3 2x − cos 2x + C
48 16
1 1
= sin4 x − sin6 x + C
4 6
1
3. x tg x + ln | cos x| − x2 + C
2
2 √ x
4. √ arctg( 3 tg ) + C
3 2
1
5. tg x + tg3 x + C
3
1 x cotg x
6. ln tg − +C
2 2 sin x
1 1 1 1
= − ln(1 + cos x) + ln(1 + cos x) + − +C
4 4 4(1 + cos x) 4(1 − cos x)
1 1 cotg x
= ln − cotg x − +C
2 sin x sin x
1 x
7. ln 1 + 2 tg + C
2 2
1
8. + ln | cos x| + C
2 cos2 x
3 1 2 2 1 4
9. sin x − sin x + sin x + C
3 5 7
x x 1
x
10. tg + ln tg + tg2 + C
2 2 2 2
10.9.
1
1. − ln | cos 2x| + C
2
1 sin x 4 sin x 8 sin x
2. cos3 x − cos x + C 5. 5
+ 3
+ +C
3 5 cos x 15 cos x 15 cos x
1 2 √ x
3. tg 3x − x + C 6. √ arctg( 5 tg ) + C
3 5 2
1 1 1
4. x− sin 8x + sin3 4x + C
16 128 96
10.10. √
9 + x2
1. − +C
9x
1 5 3 3
2. (9 − 4x2 ) 2 − (9 − 4x2 ) 2 + C
80 16
1p
= 9 − 4x2 (8x4 − 6x2 − 27) + C
40
√
1 9 + 4x2 − 3
3. ln +C
3 2x
√
2
1 9 + 4x − 3
= ln √ +C
6 9 + 4x2 + 3
1 x3
4. +C
12 (4 − x2 ) 32
1 x 3x
5. arctg +
54 3 9 + x2
2x2 − 1 1 p
6. arcsin x + x 1 − x2 + C
4 4
x 1 p
7. 18 arcsin − x 36 − x2 + C
√ 6 2
x2 − 4x + 13 + x − 2
8. ln +C
3
2x + 1
9. arcsin +C
3
r
1 p 2 1 x x2 − 4
10. x x − 4 + ln + +C
2 2 2 2
10.11.
1 1 p
1. arcsin x + x 1 − x2 + C
2 2
9 p 1 p
2. ln |x + 9 + x2 | + x 9 + x2 + C
2 2
p 1 p
3. 8 ln | x2 − 16 − x| + x x2 − 16 + C
2
p 1 p 2x2 − 1 1 p
4. 2 ln | x2 − 4 − x| + x x2 − 4 + C 8. arccos x − x 1 − x2 + C
√ 2 4 x
p 25 − x2 − 5
5. 25 − x2 + 5 ln +C
x
p
6. ln | 16 + x2 + x| + C
√
4 + x2
7. − +C
4x
10.12.
√ 3 √
( 1 − x − 1)2 (2x + 1)2 6 2x + 1 + C
7.
1. ln
+C 13
x
1
√ √ 8. −√ +C
2. 2 x − 2 ln |1 + x| + C 2
x − 10x + 21
2 7 12 5 3 1
√
3. (x − 2) 2 + (x − 2) 2 + 8(x − 2) 2 + 16(x − 2) 2 + C 9. − 2 1 − ex + C
7 5√ 2x + 1
x x 36 − x2 10. arcsin( )+C
4. 18 arcsin − +C √ 3
√ 6 2 1 + x2 − 1
1 ( x + 2 − 2)2
11. ln +C
5. ln +C x
2 x−2
√ √ x
6. x + 2 x + 1 − 2 ln |x + 2| − 2 arctg x + 1 + C 12. −√ +C
x2 − 1
10.13. √ √ √
1. 2 x ln2 x − 8 x ln x + 16 x + C
12 4
2. 3 ln |x + 2| + − +C
x + 2 (x + 2)2
√
1 + x2 + √2x
1
3. √ ln √ √ +C
2
2 2 1 + x − 2x
2 3
4. arcsin 2 5x + C
15 s 2
2 3x + 2 8 3x + 2
5. (3x + 2) 1 − + arcsin +C
3 4 3 4
3 cos x sin2 x + 2 cos3 x + 2
6. − 3 +C
√ 3 sin x √ √
7. − (2 + x)2 + 12(2 + x) − 16 ln |2 + x| + C
1 ex − 1
1 x
8. − arctg e + ln x +C
2 4 e + 1
√
3 71 7x
9. x − √ arctg √ + C
7 7 35 5
1 3
10. − (9 − 16x2 ) 2 (3 + 8x2 ) + C
640
10.14.
1
1. ln |e2x − 1| + C
2
1
2. ln |x2 (x − 1)| + +C
x−1
x2 2x x 1
3. arctg( )− + ln |5x2 + 2x + 1|
2 x+1 5 25
3 5x + 1
+ arctg( ) + C,
50 2
3 5 6 11 3 17
4. − cos 3 x + cos 3 x − cos 3 x + C
5 11 17
2
x
5. (x2 − 1) ln |x − 1| − −x+C
2
x−3
6. − √ +C
9 4x2 − 24x + 27
p 1 p
7. ln | sin ex + sin2 ex + 2| + sin ex sin2 ex + 2 + C
2
4 8 4 8 8
8. (x3 − x2 − 2x) ln2 (x2 − 2x) − (x3 − 3x) ln(x2 − 2x) + x3 + x2 − x + ln(x − 2) + C
3 9 3 3 3
x x
2 sin e 3 5 sin e + 3 3
9. sin(ex ) arctg + arctg − ln |5 sin2 ex + 6 sin ex + 9| + C
sin ex + 3 5 6 5
10.15.
x
e − 1
10. ln x − 2 arctg ex + C
x3 e + 1
1. − x + 3 ln |x| 2 √
3 11.
3
(x + 25) 2 − 18 x + 25
3 3
− ln |x2 + 1| + arctg x + C √
x + 25 + 4
2 √ + 36 ln √
+C
p
2x
1 1 + e − 1
2x x + 25 − 4
2. 1 + e + ln √ +C
2 1 + e2x + 1 4 3
sin x + 1
√ 12. − sin x − 4 sin x + 2 ln +C
√ 4 + x − 2
3 sin x − 1
3. 2 4 + x + 2 ln √ +C tg x2
4 + x + 2 13. ln x
+C
tg 2 − 1
1 sin x − 2
4. ln +C x4 4
2 sin x + 2 14. − x3 + 6x2 − 32x
x2 1 1 4 3
5. + x sin x cos x + cos2 x + C 32
4 2 4 + 80 ln |x + 2| + +C
√ x+2
√
x + 1 − 1
6. 8 1 + x + 4 ln √ +C 1
15. + arctg cos x + C
x + 1 + 1 cos x
1 1 p 2x4 − 1 1 p
7. arcsin ex + ex 1 − e2x 16. arcsin x2 + x2 1 − x4 + C
2 2 4 4
3
x 1 28561 x 1
8. arctg x3 − ln |1 + x6 | + C 17. arcsin
3
− x(169 − x2 ) 2
3 6 √ 8 13 4
√
1 x − 1 − 1 169 p
9. arctg x − 1 + ln √ +C + x 169 − x2 + C
2 x − 1 + 1 p 8
18. ln | x2 + 2x + 5 + x + 1| + C
Bepaalde integraal
$ 11.4. (Labo C10) Bereken de oppervlakte van het gebied tussen volgende krommen.
1. y = −x2 + 9, x = 0, y=0
2. x = 4 − y2, x=0
3. y 2 = 4x, y = 2x − 4
4. x = 8 + 2y − y 2 , x = 0, y = −1, y=3
√
5. y = x, y = x2
6. x = 3y 2 − 9 x = 0, y = 0, y = 1
7. y = sin x, y = 0, x = 0, x = 2π
8. y = −x, y = 2 − x2
'' 11.5. Bereken de oppervlakte van het gebied tussen volgende krommen.
16
1. y = 4x − x2 , y = 0 4. y = x2 , y = , y = 0, x = 4
x2
2. y = x2 , y = 0, x = 0, x = 3 x2
5. y = , y = x2 − 7x + 12
3. y = x2 , y = x + 6 2
6. y 2 = x2 − x4
$ 11.6. (Labo C10) Bereken de oppervlakte van het gebied tussen de x-as en de boog, gegeven
door de volgende vergelijking.
(
x = a(t − sin t),
t ∈ [0, 2π]
y = a(1 − cos t),
$ 11.7. (Labo C10) Bereken a zó dat de oppervlakte van het vlakke gebied, begrensd door de x-as
en de kromme y = 4 − x2 in twee gelijke delen verdeeld wordt door de rechte y = a.
$ 11.8. (Labo C11) Bereken het volume van het gegeven omwentelingslichaam. Gebruik de 2
methoden (schijven en buizen).
1. y = 4 − x2 , x = 0, y=0 as/axe y
2. 9x2 + 16y 2 = 144, as/axe x
3. y 2 = 8x, x = 0, x = 2, as/axe x = 2
$ 11.9. (Labo C11) Bereken het volume van het gegeven omwentelingslichaam.
1. y 2 = 8x, x = 0, x = 2, as/axe x
2
2. y = 8x, x = 0, x = 2, as/axe y
√ 2
3. y = x, y=x , as/axe x
4. y = −x2 − 3x + 6, x + y − 3 = 0, as/axe x
x
5. y = , x = 0, x = 3, as/axe x
3
6. y = −2x2 + 8x − 6, y = 0, as/axe y
7. y = x, y = (x − 2)2 , as/axe x = −1
$ 11.10. (Labo C11) Bereken het volume van het omwentelingslichaam dat we bekomen door de
driehoek met hoekpunten (1, 3), (1, 7) en (4, 7) te laten wentelen rond de as y = 1.
$ 11.11. (Labo C11) Bereken het volume van het gegeven omwentelingslichaam.
r
2 π
1. y = sin x , x = 0, x = , y = 1, as/axe y
2
2. y = 2x2 , y = 0, x = 5, as/axe y
3. y = −x2 + 4x, y = x2 , as/axe y = 6
4. y = x3 , x = 0, y = 8, as/axe x = 2
1. y = x2 , x = 0, x = 2, as/axe x
2. y = x2 , x = 0, x = 2, as/axe y
3. y = ex , x = −2, x = 2, as/axe x
4. y = sin x, x = 0, x = π, as/axe x
5. y = sin x, x = 0, x = π, as/axe y
6. y = 2x − x2 , y = x, as/axe x
7. y = x2 , y = 2x, as/axe x
8. y = x2 , y = 2x, as/axe y
√
9. y = x, y = x2 , as/axe x
2 2
10. x + y = 25, x − 7y + 25 = 0, as/axe x
√
11. y = x, y = x2 , as/axe y
12. y = 4x − x2 , y = 0, as/axe x
13. y = 4x − x2 , y = 0, as/axe y
2
14. y = 2x , y = 0, x = 0, x = 5 as/axe y
2
15. y = 2x , 2x − y + 4 = 0, as/axe x = 2
$ 11.14. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
krommen.
$ 11.15. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
krommen en gelegen in het eerste kwadrant.
x2 − 8y + 4 = 0, x2 = 4y
$ 11.16. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
krommen.
√
y= x, y = x2
$ 11.17. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
kromme en gelegen in het eerste kwadrant.
$ 11.18. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
krommen.
π
y = 2 sin 2x, y = 0, 0≤x≤
2
$ 11.19. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van een kwart van een cirkel met straal R.
'' 11.20. Bepaal het zwaartepunt van de vlakke figuur begrensd door de gegeven krommen.
1. y = 4 − x2 , y = 0, x = 0, x=2
2. y = x2 , y=9
$ 11.21. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van het omwentelingslichaam dat we bekomen door
het volgende vlakke gebied te laten wentelen rond de aangegeven as.
$ 11.22. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van het omwentelingslichaam dat we bekomen door
het volgende vlakke gebied te laten wentelen rond de aangegeven as.
y = x2 , y = x, as/axe y
$ 11.23. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van het omwentelingslichaam dat we bekomen door
het volgende vlakke gebied te laten wentelen rond de aangegeven as.
$ 11.24. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van het omwentelingslichaam dat we bekomen door
het volgende vlakke gebied te laten wentelen rond de aangegeven as.
$ 11.25. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van de kegel, die we bekomen door het volgende vlakke
gebied te laten wentelen rond de aangegeven as. (Twee methodes, schijven en buizen.)
y = 4 − x, x = 0, y = 0, as/axe y
$ 11.26. (Labo C12) Bepaal het zwaartepunt van het omwentelingslichaam dat we bekomen door
het volgende vlakke gebied te laten wentelen rond de aangegeven as.
x2 y2
+ = 1, (eerste kwadrant/premier quadrant), as/axe x
a2 b2
1. y = 4 − x2 , x = 0, x = 2, y = 0, as/axe x
$ 11.28. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment van de vlakke figuren, begrensd door de volgende
krommen, ten opzichte van de beide coördinaatsassen. Druk dit traagheidsmoment uit als
veelvoud van de oppervlakte van de vlakke figuur.
$ 11.29. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment van de vlakke figuur, begrensd door de volgende
krommen, ten opzichte van de y-as. Druk dit traagheidsmoment uit als veelvoud van de
oppervlakte van de vlakke figuur.
y = x2 − 5x, 3y = x
$ 11.30. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment van een driehoek met basis B en hoogte H ten
opzichte van de basis.
'' 11.31. Bereken het traagheidsmoment van de volgende figuren ten opzichte van de opgegeven
assen.
1. y = 4 − x2 , x = −2, x = 2, y = 0, as/axe x
2. y = 4 − x2 , x = −2, x = 2, y = 0, as/axe y
$ 11.32. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment (ten opzichte van de symmetrieas) van de
omwentelingslichamen die we bekomen door het aangegeven vlakke gebied te laten wentelen
rond één van beide coördinaatsassen. Druk dit traagheidsmoment uit als veelvoud van het
volume van dit omwentelingslichaam.
√
1. 2 x, x=2
2. y = 4x2 + 1, y=2
$ 11.33. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment (ten opzichte van de symmetrieas) van het
omwentelingslichaam dat we bekomen door het aangegeven vlakke gebied te laten wentelen
rond de x-as. Druk dit traagheidsmoment uit als veelvoud van het volume van dit
omwentelingslichaam.
y = x, x2 = 3y
$ 11.34. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment (ten opzichte van de symmetrieas) van het
omwentelingslichaam dat we bekomen door het aangegeven vlakke gebied te laten wentelen
rond de y-as. Druk dit traagheidsmoment uit als veelvoud van het volume van dit omwentelingslichaa
π
y = sin 3x, y = 0, 0≤x≤
3
$ 11.35. (Labo C13) Bepaal het traagheidsmoment (ten opzichte van de symmetrieas) van een kegel
met straal R en hoogte H. (Twee methodes, schijven en buizen.) Druk dit traagheidsmoment
uit als veelvoud van het volume van dit omwentelingslichaam.
'' 11.36. Bereken het traagheidsmoment van volgende omwentelingslichamen ten opzichte van hun
omwentelingsas.
1. y = 4x − x2 , y = 0, as/axe x
2
2. y = 4x − x , y = 0, as/axe y
'' 11.37. Beschouw het vlakke gebied begrensd door de kromme y = cos x, de x-as en de vertikale
rechten x = 0 en x = π2 . Bereken
1. De oppervlakte van dit vlakke gebied
2. Het volume van de omwentelingslichamen die we bekomen door dit gebied te laten wentelen
rond de x-as en rond de y-as.
3. De traagheidsmomenten van het vlakke gebied ten opzichte van de coördinaatassen.
4. Het traagheidsmoment van het omwentelingslichaam, bekomen door wenteling van het
vlakke gebied rond de x-as, ten opzichte van deze omwentelingsas.
11.38. Beschouw het vlakke gebied begrensd door de krommen y = cos x, y = sin x en de y-as.
Bereken
1. De oppervlakte van dit vlakke gebied
2. Het volume van de omwentelingslichamen die we bekomen door dit gebied te laten wentelen
rond de x-as en rond de y-as.
3. De traagheidsmomenten van het vlakke gebied ten opzichte van de coördinaatassen.
4. Het traagheidsmoment van het omwentelingslichaam, bekomen door wenteling van het
vlakke gebied rond de x-as, ten opzichte van deze omwentelingsas.
1
11.39. Beschouw het vlakke gebied begrensd door de kromme y = √4−x 2
, de x-as en de vertikale
rechten x = 0 en x = 1. Bereken het zwaartepunt van deze vlakke figuur.
1
11.40. Beschouw het vlakke gebied begrensd door de kromme y = √4−x 2
, de x-as en de vertikale
rechten x = 0 en x = 1. Bereken het volume van het omwentelingslichaam dat men bekomt
door dit vlakke gebied te wentelen rond de x-as. Bereken eveneens het traagheidsmoment
van de vlakke figuur ten opzichte van de y-as.
√
11.41. Bepaal het zwaartepunt van het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = 2x − x2
en de vertikale rechten x = 0 en x = 2.
11.42. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = x21−1 , de x-as en de rechten
x = 2 en x = 5. Bereken het traagheidsmoment van deze vlakke figuur ten opzichte van
de y-as.
11.43. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = 18x − 6x2 en de rechte
y = 6x. Bereken het volume van het omwentelingslichaam dat men bekomt door de
vlakke figuur te wentelen rond de y-as. Bereken eveneens het traagheidsmoment van dit
omwentelingslichaam ten opzichte van de y-as.
11.44. Beschouw het vlakke gebied in het eerste kwadrant, begrensd door de krommen x2 −8y+4 =
0 en x2 = 4y. Bereken het zwaartepunt van deze vlakke figuur.
11.45. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de krommen y = 2x2 − 15x + 16 en y =
−x2 + 9x − 5. Bereken het traagheidsmoment, ten opzichte van de omwentelingsas, van
het omwentelingslichaam dat we bekomen door deze figuur te laten wentelen rond de y-as.
Bereken de verhouding tussen dit traagheidsmoment en het volume van het beschouwde
lichaam.
√
11.46. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = 3 + 4 − x2 , de x-as en de
rechten x = −2 en x = 2. Bereken het volume van het omwentelingslichaam dat je bekomt
door deze figuur te wentelen rond de x-as.
Oplossingen - Solutions
11.1.
1. 4 3. e − 1
1
2. 2 4.
2
11.2.
1. − 99
√
2. 4 − 2 2
1
3.
12
4. − 2
3
5. 4 ln
2
11.3.
π
5. 9. 0 9π
1. ln(5) 2 13.
ln(2) 3 2
2. 1 6. 10. 4 ln π
2 2 14.
2 4 12
3. ln(2) 208 11. π
3 7. − 15 15.
π 15 3
4. 693 1
12 8. 12. 16. 32
10 4
11.4.
1. 18 1
5.
32 3
2. 6. 8
3
3. 9 7. 4
92 9
4. 8.
3 2
11.5.
32 125 250
1. 3. 5.
3 6 3
20 4
2. 9 4. 6.
3 3
11.6.
3a2 π
11.7.
2
a = 4 − 43
11.8.
1. 8π
2. 48π
256π
3.
15
11.9.
1. 16π
128
2. π
5
3
3. π
10
1792
4. π
15
5. π
32
6. π
3
63
7. π
2
11.10.
56π
11.11.
π2
1. −π
2
2. 625π
64
3. π
3
144
4. π
5
11.12.
64π 175π
32π π2 7. 10. 128π
1. 4. 15 3 13.
5 2 3
8π 3π
2. 8π 5. 2π 2 8. 11. 14. 625π
3 10
π 4 π
3. (e − e−4 ) 6. 3π 512π 15. 27π
2 5 9. 12.
10 15
11.13. √
a 1 + 4a2 1 p
1. 5 3. + ln(2a + 1 + 4a2 )
2 4
2 ln 3
2. ln 5 − 4. √
3
4
11.14.
6
x̄ = , ȳ = 0
5
11.15.
3 2
x̄ = , ȳ =
4 5
11.16.
9 9
x̄ = , ȳ =
20 20
11.17.
20 20
x̄ = , ȳ =
3π 9π
11.18.
π π
x̄ = , ȳ =
4 4
11.19.
4R 4R
x̄ = , ȳ =
3π 3π
11.20.
3 8
1. x̄ = , ȳ =
4 5
27
2. x̄ = 0, ȳ =
5
11.21.
4
x̄ = 0, ȳ =
3
11.22.
1
x̄ = 0, ȳ =
2
11.23.
5
x̄ = , ȳ = 0
4
11.24.
x̄ = 2, ȳ = 0
11.25.
x̄ = 0, ȳ = 1
11.26.
3
x̄ = a, ȳ = 0
8
11.27.
5
x̄ =
8
11.28.
4 128
1. Ix = S, Iy = S
5 35
24 24
2. Ix = S, Iy = S
7 5
9
3. Ix = S, Iy = S
4
11.29.
27
Iy = S
15
11.30.
h2
I= S
6
11.31.
4096
1. Ix =
105
128
2. Iy =
15
11.32.
8 20
1. Ix = V, Iy = V
3 9
58 1
2. Ix = V, Iy = V
21 12
11.33.
Ix = 3V
11.34.
π2 − 6
Ix = V
9
11.35.
3 2
I= R V
10
11.36.
65536π
1. Ix =
315
4096π
2. Iy =
15
11.37.
S = 1,
π2
Vx = ,
4
Vy = π 2 − 2π,
2
Ix = ,
9
π2 − 8
Iy = ,
4
3π 2
Ix = .
32
11.38. √
S= 2 − 1,
π
Vx = ,
2
π √
Vy = ( 2π − 4),
2√
5 2−4
Ix = ,
18
√ √
π 2 2 − 32 2 + 32
Iy = ,
16
π
Ix = .
4
11.39.
6 3 ln 3
x̄ = √ ∼ 0, 51, ȳ = ∼ 0, 26
(2 + 3)π 4π
11.40.
π ln 3
Vy = , Iy = 0, 18
4
11.41.
4
x̄ = 1, ȳ =
3π
11.42.
6 + ln 2
Iy =
2
11.43.
128π
Vy = 16π, Iy =
5
11.44.
3 2
x̄ = , ȳ =
4 5
11.45.
92448π 107
Iy = = Vy , Vy = 864π
5 5
11.46.
140π
Vx = + 12π 2
3
Numerieke integratie
$ 12.1. (Labo C17) Bepaal een benaderde waarde voor de volgende integraal met behulp van (a) de
midpoint regel (n = 5), (b) de trapeziumregel (n = 5) en (c) de (eerste) regel van Simpson
(n = 2). Bepaal eveneens (d) de exacte waarde van deze integraal door toepassing van de
basisstelling van de integraalrekening.
1
1
Z 2
dx
0 1 + x2
$ 12.2. (Labo C17) Bepaal een benaderde waarde voor de volgende integraal met behulp van (a)
de midpoint regel (n = 4), (b) de trapeziumregel (n = 4) en (c) de eerste regel van Simpson
(n = 2) Bepaal eveneens (d) de exacte waarde van deze integraal door toepassing van de
basisstelling van de integraalrekening.
Z 5 √
35 + xdx
1
$ 12.3. (Labo C17) Bepaal een benaderde waarde voor de oppervlakte van het gebied, begrensd
door de kromme y = x2 sin x de x-as, x = 0 en x = π, met behulp van (a) de trapeziumregel
(n = 4) en (b) de eerste regel van Simpson (n = 2). Bepaal eveneens (c) de exacte waarde
door toepassing van de basisstelling van de integraalrekening.
2
$ 12.4. (Labo C17) Beschouwen we het vlakke gebied, begrensd door de krommen y = − x2 en
2
x = y2 . Bepaal het volume van het omwentelingslichaam dat we bekomen door deze vlakke
figuur te wentelen rond de x-as, met behulp van (a) de trapeziumregel (n = 6), (b) de eerste
regel van Simpson (n = 3) en (c) de tweede regel van Simpson (n = 2). Bepaal eveneens
(d) de exacte waarde door toepassing van de basisstelling van de integraalrekening.
$ 12.5. (Labo C17) Beschouwen we het vlakke gebied, begrensd door de krommen 2x − y + 4 = 0
en y = 2x2 . Bepaal het volume van het omwentelingslichaam dat we bekomen door deze
vlakke figuur te wentelen rond de as x = 2, met behulp van (a) de midpoint regel (n = 6),
(b) de trapeziumregel (n = 6), (c) de eerste regel van Simpson (n = 3) en (d) de tweede
regel van Simpson (n = 2). Bepaal eveneens (e) de exacte waarde door toepassing van de
basisstelling van de integraalrekening.
$ 12.6. (Labo C17) Schat de oppervlakte van de vijver (Figuur 7) met behulp van de eerste en
tweede regel van Simpson.
0m 0m
22m 41m 53m 38m 17m
Figuur 7.
$ 12.7. (Labo C17) Schat het volume van dit omwentelingslichaam (Figuur 8) met behulp van de
regel van Simpson.
8m R=0m
6m R=1,2m
4m R=1,6m
2m R=2,5m
0m R=2,0m
Figuur 8.
$ 12.8. (Labo C17) Men moet een terras plaveien in de vorm van Figuur 9. De tegels van
het gevraagde type worden verkocht in pakken van 1m2 . Hoeveel pakken dient men te
bestellen?
4,2m
3,8m 3,5m
3,2m
2,8m
3,0m
2,5m
50cm
Figuur 9.
'' 12.9. Bereken een benaderde waarde voor de volgende integralen met behulp van de regel van
het centrale punt (n = 6), de trapeziumregel (n = 6), de eerste regel van Simpson (n = 3)
en de tweede regel van Simpson (n = 2).
Z 1
x2
1. e− 2 dx
0
Z 1
x2
2. e 2 dx
0
Z 2
x2
3. e− 2 dx
0
π
sin x
Z 2
4. dx
0 x
1
1
Z
5. dx
0 1 + x2
'' 12.10. Figuur 10 stelt de oppervlakte aan de waterlijn voor van een schip. Bereken de oppervlakte
aan de waterlijn, het zwaartepunt van dit vlak gebied en het traagheidsmoment van de
figuur ten opzichte van de (horizontale) symmetrie-as. Gebruik hierbij de trapeziumregel
en de eerste en tweede regel van Simpson.
2,3m
0m 10m 20m 30m 40m 50m 60m 70m 80m 90m 100m 110m 120m
Figuur 10.
met behulp van de trapeziumregel met n = 4. Vergelijk het resultaat met de waarde die
je bekomt door gebruik te maken van de basisstelling van de integraalrekening.
12.14. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = cos x, x ∈ [0, π] en de x-as.
Bereken, met behulp van de regel van Simpson (n = 3) en de trapeziumregel (n = 6), het
volume van het omwentelingslichaam dat men bekomt wanneer het vlakke gebied wentelt
rond de y-as.
12.15. Beschouw het vlakke gebied, gelegen in het eerste kwadrant, begrensd door de kromme
x2 + y 2 = 49 en de rechten x = 1 en x = 5. Bereken, met behulp van de trapeziumregel
(n = 4) en de regel van Simpson (n = 2), het volume van het omwentelingslichaam dat
men bekomt wanneer het vlakke gebied wentelt rond de x-as.
12.16. Beschouw het vlakke gebied, begrensd door de kromme y = cos 3x, de x-as en de rechten
x = − π3 en x = 0. Bereken, met behulp van de regel van Simpson (n = 3) en de
trapeziumregel (n = 6), het traagheidsmoment van deze vlakke figuur ten opzichte van
de x-as en ten opzichte van de y-as.
Oplossingen - Solutions
12
12.4. (a) 2, 32613π; (b) 2, 3991769π; (c) 2, 398148148π; (d) 5 π = 2, 4π
12.5. (a) 27, 375π; (b) 26, 25π; (c) 27π; (d) 27π; (e) 27π
12.6. 3507m2
12.9.
1. M = 0, 85628, T = 0, 85219, S1 = 0, 85563, S2 = 0, 85564
2. M = 1, 19306, T = 1, 19877, S1 = 1, 19499, S2 = 1, 19502
3. M = 1, 19754, T = 1, 19379, S1 = 1, 19627, S2 = 1, 19624
4. M = 1, 37192, T = 1, 36845, S1 = 1, 37077, S2 = 1, 37078
5. M = 0, 78598, T = 0, 78424, S1 = 0, 78540, S2 = 0, 78540
12.10.
A : 1564, 000 m2 , 1578, 667 m2 , 1583, 250 m2
I : 34209, 573 = 21, 873A, 34112, 889 = 21, 608A, 34215, 658 = 21, 611A
12.11.
S = 0, 92876, E = 0, 92730
12.12.
T = 0, 93901, S = 0, 92730
12.13.
S = 1, 52601
12.14. Z π
V = 2πx| cos x|dx, S = 18, 82461, E = 2π 2 = 19, 73921
0
12.15.
5
464π
Z
V = π(49 − x2 )dx, T = 483, 80527, S = 485, 89966, E= = 485, 89966
1 3
12.16.
0
1
Z
Ix = | cos 3x|3 dx,
−π
3
3
T = 0, 14830, S = 0, 14925, E = 0, 14815
Z 0
Iy = x2 | cos 3x|dx,
−π
3