You are on page 1of 16

lOMoARcPSD|10936385

Examen 5 2017, vragen

Wiskunde (ASO)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)
lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

Je vindt in dit document een lange reeks herhalingsoefeningen. Alle onder-


werpen die in de cursus behandeld zijn, komen hier aan bod.

Je kan aan de hand hiervan nagaan of je de leerstof goed verwerkt hebt.

Dit "proefexamen" is niet noodzakelijk representatief voor het examen dat je


zal afleggen.

De examencommissie past het examen geregeld aan en het kan van keer tot
keer verschillen.

Dit document is uitsluitend bedoeld om voor jezelf na te gaan of je kan na-


denken over de leerstof en de diverse soorten oefeningen kan maken.

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

A. Reële functies

A.1.
2
x −2 x+1
Bepaal, met behulp van je GRM, van de functie f = 3 volgende kenmerken:
x −9 x
* domein
* bereik
* nulwaarden
* tekenschema
* verloopschema

A.2.
Is de functie weergegeven op de grafiek een veeltermfunctie of een rationale functie? Waarom?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

A.3.
Bepaal van de functie
weergegeven op de grafiek:
* domein
* bereik
* nulwaarden
* tekenschema

A.4.
Bepaal van de functie
weergegeven op de grafiek:
* domein
* bereik
* nulwaarden
* eventuele symmetrieën
* tekenschema
* verloopschema

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

A.5.
Op de grafiek zijn vier functies weergegeven: g(x), h(x), k(x), p(x).
Welke zijn even, oneven of geen van beide?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

B. Veeltermfuncties

B.1.
Bepaal algebraïsch de nulwaarden van f(x) door deze te ontbinden in factoren (dus niet met je GRM):
4 3 2
f (x)= x +2 x −x −2 x

B.2.
Bereken de afgeleide functie van volgende functies:
5 4 2
B.3.1. f (x)=x +4 x +2 x −2 x+5

3 2
B.3.2. g( x)=x −x

B.3.3. f (x)+g (x)

2
B.3.4. h( x)= π

3 2 4
B.3.5. (7 x +8 x −5)(3 x − x)

B.3.
2
Gegeven de functie: f (x)=2 x − x+1
Bereken de gemiddelde verandering van deze functie over het het interval [2,5]

B.4.
2
Gegeven de functie: f (x)=4 x + x+1
In welk punt (of welke punten) is de raaklijn aan deze functie evenwijdig met de rechte g( x)=9 x−5

B.5.
3 2
Gegeven de functie: f (x)=2 x +9 x −24 x+1
In welke punt (of punten) bereikt deze functie een lokaal maximum en/of minimum? Geef ook aan of het een
minimum of maximum is.

B.6.
4 3 2
Gegeven de afgeleide functie f ' (x)= x −6 x +9 x +4 x−12

Ontbind deze afgeleide functie in factoren.


Stel de tekentabel op van deze afgeleide functie
Bepaal de minima en maxima van de functie f (x)
Bepaal de intervallen waar de functie f (x) daalt.

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

B.7.
De positie van een wagen in m op de weg, gemeten vanaf een stilstaande wagen op de pechstrook wordt
gegeven door volgende functie van t (in s):
3 2
t t
f (t)= + +10 t+20
6 2

1. Hoever bevindt de rijdende wagen zich van de stilstaande wagen op tijdstip t=0?
2. Hoe snel reed hij op de ogenblik?
3. Is de wagen aan het remmen, aan het optrekken of rijdt hij aan een constante snelheid op t=1
4. Hoe hard versnelt de wagen op t = 2?
5. Op welk tijdstip (of tijdstippen) rijdt de wagen 22 m/s?

B.8.
Een immobiliënkantoor heeft 100 appartementen die ze verhuurt. Als de huurprijs per maand 500 euro
bedraagt, zijn alle appartementen verhuurd. Uit statistisch onderzoek blijkt dat met iedere verhoging van de
huurprijs met 25 euro er 2 appartementen minder verhuurd geraken.
Bepaal de huurprijs waarbij de inkomsten voor het immobiliënkantoor maximaal worden.

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

C. Exponentiële en logaritmische functies

C.1.
Reken uit zonder rekenmachine:
2
1. √ 16− √ 2+( √ 2)
3 3 6

2. √ √ p . √ p .( √ p)
2 6 2 3 4 6 2

1
( ) 6
2 3 . √ 4 . √8
9
3. 1
( )
( √ 64)
3 2

C.2.
Vereenvoudig :
a ⋅b ⋅√ a
3 4 3
1.
a−2⋅b5⋅√ a

( √ √ y3 )
5 4

2.
√y
5

C.3.
De afname van de bevolking van een stad verloopt exponentieel volgens de vergelijking
t
f (x)=20000⋅0.95 met t in jaren vanaf 2019.
1. hoeveel inwoners waren er begin 2019?
2. Met hoeveel procent neemt de bevolking af per jaar?
3. Wanneer is de stad volledig leeg?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

C.4.
x
Bepaal van de onderstaande blauwe en rode grafiek van een exponentiële functie f (x)=b⋅a de waarde
van b en a:

C.5.
Bepaal grafisch het snijpunt van f(x) = 0.5log(x) en g(x) = x0.5

C.6.
Gegeven onderstaande functies met enkel functiewaarden.
Welke functies verlopen lineair, welke verlopen exponentieel, welke geen van beide?

X 1 2 3 4
f(x) 5 6,25 7,8125 9,765625

x -2 -1 0 1 2
g(x) 4 -1 -6 -11 -16

x -1 0 2 5 9
h(x) -5 -3 1 7 15

x 0 1 2 3 4
k(x) -1 -1 1 5 11

x -2 -1 1 4 5
m(x) 4 2 1/2 1/16 1/32

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

C.7.
Verlopen volgende fenomenen exponentieel of lineair? Geef het functievoorschrift en geef bij de exponentiële
functies ook de groeifactor en het groeipercentage:
f(x) : Een bevolking begon met 20 000 mensen en verdubbelt ieder jaar
g(x) : een bacteriecultuur startte met 50 000 bacteriën en groeit aan met een kwart per uur
h(x) : ieder jaar verhoogt je bonus met 200 euro, je begon aan een bonus van 700 euro
k(x) : het aantal besmette mensen begon met 2000 en neemt af met 10% per maand

C.8.
Vereenvoudig/bereken volgende logaritmen :
5
1) log(a2) – 5log(a)
2) 2log(a0.5)+log(1/a)
3) (alogb).(bloga)

C.9.
Los volgende exponentiële vergelijkingen op:
4
5
x2
1) 25 = 2 x
5
x
2) 189=7. 3
x 2+ x
3) 36.2 =2.3

C.10.
Bepaal de inverse functie van:
x
1) f (x)=5.3
2) g( x)=4 log(2 x)

C.11.
Ik vouw een blaadje papier van 0,1 mm dik telkens opnieuw dubbel.
1. Schrijf de dikte van het gevouwen blaadje (y) in functie van het aantal keer dat ik het dubbel vouw (x)
2. Hoe dik is het blaadje na 20 keer dubbelvouwen?

C.12.
Een bodembedekker groeit in oppervlakte 10% per dag. Vandaag bedekt deze plant 50% van de tuin.
1. Schrijf de oppervlakte ingenomen door de plant (y) in functie van het aantal dagen na vandaag (x)
2. Hoelang duurt het vooraleer de plant de hele tuin bedekt?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

D. Goniometrische functies

D.1.
Zet zonder GRM volgende hoeken om van graden naar radialen of omgekeerd

graden radialen radialen graden


60° π/2
45° 5π/6
160° 3,5
1° 1

D.2.
Gegeven onderstaande goniometrische eenheidscirkel (straal = 1). Aangeduid is de hoek α met hoekpunt C. De
lengte van de straal |OC| is gelijk aan 1

1. geef het hoekpunt van de supplementaire hoek van α


2. geef het hoekpunt van de tegengestelde hoek van α
3. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met cos α
4. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met sin α
5. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met cos(-α)
6. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met sin(-α)
7. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met tan α
8. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met cos(180°- α)
9. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met sin(180°- α)
10. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met tan(180°- α)
11. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met cos(90°- α)
12. Geef het lijnstuk dat overeenkomt met sin(90°- α)
13. Met welk goniometrisch getal van α komt het lijnstuk |OK| overeen?
14. Met welk goniometrisch getal van α komt het lijnstuk |GM| overeen?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

D.3.
Sommige boeken gebruiken als vorm van de algemene sinusfunctie de uitdrukking
f (x)=a .sin (bx +c)

Andere schrijver gebruiken vaak


f (x)=A .sin (B(x−C))

Beiden beschrijven de algemene sinusfunctie. De ene vorm kan altijd herschreven worden in de andere vorm.

1. f (x)=4 sin (5 x−4)


A. Hoe schrijf je deze functie (de eerste vorm) in de tweede vorm?
B. Geef domein, bereik en periode van f(x)
C. welke verschuivingen en vervormingen heeft de functie h( x)=sinx moeten ondergaan
om over te gaan in f(x)?

2. g( x)=4 sin (3( x+2))


A. Hoe schrijf je deze functie (de tweede vorm) in de eerste vorm?
B. Geef domein, bereik en periode van g(x)
C. welke verschuivingen en vervormingen heeft de functie h( x)=sinx moeten ondergaan
om over te gaan in g(x)?

3. Welke functie geeft f(x) weer, welke g(x) op onderstaande grafiek?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

D.4.
Los de volgende vergelijkingen grafisch en algebraïsch op:

1. sin (2 x)=
√3
2

2. sin (3 x +1)= √ 2

1
3. sin (4 x )=
3

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

E. Statistiek

E.1.
Een onderzoek onder de studenten die kiezen voor de examencommissie vraagt naar volgende gegevens per
student:
A. hun leeftijd in jaren
B. het vak waar ze het meest voor vrezen
C. hun mening over de examencommissie door antwoord op de vraag:
Hoe beoordeel je volgende uitspraak:
“De examencommissie geeft duidelijk aan wat verwacht wordt van de studenten”
O helemaal niet akkoord
O eerder niet akkoord
O geen mening
O eerder wel akkoord
O helemaal akkoord
D. het percentage dat ze denken te behalen op hun examen wiskunde
E. Hoeveel vakken ze via de examencommissie al afgelegd hebben

Benoem elk van deze variabelen: kwalitatief (nominaal of ordinaal), kwantitatief (discreet, continu)

E.2.
Gegeven zijn onderstaande normaalverdelingen: f(zwart), g (blauw), h (groen) en k (rood).
Welke normaalverdeling heeft het grootste gemiddelde, welke het kleinste?
Welke normaalverdeling heeft de grootste spreiding, welke de kleinste?

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

E.3.
Een studie naar het stressniveau (gemeten op een schaal van 0 tot 5) van studenten bij een examen geeft
volgende resultaten:
1 student had stressniveau 0
4 studenten hadden stressniveau 1
9 studenten hadden stressniveau 2
niemand had stressniveau 4
6 studenten hadden stressniveau 5

Bereken het gemiddelde en de spreiding van deze gegevens.

E.4.
De lengte van volwassen Vlaamse mannen in cm is normaal verdeeld volgens N(175,10).
1. Tim is 188 cm lang. Bereken zijn z-score
2. Tiebe blijkt een z-score van -0.8 te hebben. Hoe lang is hij in cm?
3. De lengte van Nederlandse mannen in cm is normaal verdeeld volgens N(179,9). De Nederlander Hans heeft
een z-score van 1.2, de Vlaming Thibault heeft een z-score van 1.4. Wie is de langste van de twee?

E.5.
De snelheid van de auto’s in km/u op een bepaald punt op de autosnelweg is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 110 km/u en een spreiding van 23 km/u.
De politie schrijft een boete uit vanaf een snelheid groter of gelijk aan 125 km/u.
1. Hoeveel % van de automobilisten wordt beboet voor te hoge snelheid?
2. De minimum snelheid op een autosnelweg is 70 km/u (als de omstandigheden het toelaten). Hoeveel % van
de automobilisten is hier in overtreding?
3. Als je geflitst wordt aan 160 km/u dien je, naast een boete, je rijbewijs in te leveren. Hoeveel % van de
automobilisten krijgt een boete zonder dat ze hun rijbewijs moeten inleveren.
4. Hoeveel automobilisten rijden 120 km/u?

E.6.
Een jager-verzamelaar in het oerwoud verzamelt per dag gemiddeld 15 stukken fruit of noten. De spreiding
hierop is 3 stuks.
1. Ondervoeding treedt op als men minder dan 13 stuks kan verzamelen. Hoeveel % lijdt aan ondervoeding?
2. Acuut levensgevaar treedt op als men minder dan 7 stuks kan verzamelen. Hoeveel % lijdt aan ondervoeding
zonder acuut levensgevaar?
3. Het is feest als de jager-verzamelaar een z-score behaalt van 3. Hoeveel stuks moet hij dan verzameld
hebben.
4. De stam overweegt naar een ander gebied te verhuizen. De bedoeling is dat het aantal ondervoede mensen
niet hoger is dan 5% . Hoe groot moet het gemiddeld aantal stukken fruit/noten bedragen om dit doel te bereiken
(de spreiding blijft gelijk aan 3 stuks).

E.7.
Een machine vult zakjes chips. De fabrikant van de machine zegt dat de machine deze vulling uitvoert met een
spreiding van 5 gram. Het gemiddelde kan je instellen. Een chipsfabrikant wil zakjes maken die ongeveer 100
gram chips bevatten. Hij mag dit gewicht volgens de wetgeving op zijn verpakking zetten op voorwaarde dat bij
een steekproef 93% van de pakjes een gewicht heeft van meer dan 98 gram. Op welk gemiddelde moet de
chipsfabrikant zijn machine instellen om hieraan net te voldoen (hij wil ook niet beter doen dan geëist door de
wet).

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)


lOMoARcPSD|10936385

Proefexamen Wiskunde aso

E.8.
Bereken zonder GRM:
Een studie over de lichaamsbeweging van de Vlaming geeft aan dat men gemiddeld 5000 stappen per dag zet,
met een spreiding van 1200 stappen. De gegevens zijn normaal verdeeld
1. Als je een z-score van 2 hebt. Hoeveel stappen zet je dan per dag?
2. Hoeveel % van de bevolking zet meer dan 6200 stappen per dag.
3. Hoeveel stappen maximaal zet de 2,5 % minst bewegende deel van de bevolking?
4. Hoeveel % van de bevolking zet meer dan 5000 stappen per dag?
5. Tussen welke grenzen (aantal stappen) zit de groep met z-score tussen -1 en +2

E.9.
Binnen zijn studentengroep in Leuven heeft Max een z-score van 1.5 voor zijn IQ. Lisa, die in Brussel studeert,
heeft eveneens een z-score van 1.5 voor haar IQ. Toch heeft zij een hoger IQ dan Max. Hoe kan dit?

E.10.
Er blijkt een positief verband te bestaan tussen de lengte van de moeder en de lengte van haar dochter.
Het concept ‘lineaire regressie’ betekent dat als bijvoorbeeld de moeder extreem groot is, de dochter eveneens
groot zal zijn maar niet zo extreem als haar moeder. In z-scores uitgedrukt: als de moeder een z-score van bvb.
2.5 heeft, zal de dochter ook een positieve z-score hebben maar kleiner, bvb. z=2.
Betekent dit dan dat de dochter kleiner is dan de moeder?
Verklaar.

Gedownload door Nina Milase (Nina.mil@gmail.com)

You might also like